Ethologen verwerpen indeling in aangeboren of aangeleerd gedrag Baltsende meeuwen en vechtende visjes

Aan het eind van zijn film 'Bij de beesten af' trekt Bert Haanstra allerlei parallellen tussen menselijk en dierlijk gedrag. De leukste daarvan is de vergelijking van de pinguïn die parmantig tussen zijn soortgenoten doorloopt, met de macho die, schouders naar achteren en borst vooruit, over het strand paradeert. Dat is ook de aardigheid van aapjes kijken in de dierentuin: mensen herkennen hun eigen gedrag en dat maakt het komisch. De fantasie van de journalist is dan ook geprikkeld als blijkt dat een onderzoeker van de RUG het baltsgedrag van kokmeeuwen en tropische visjes bestudeert. ''Ons vak wordt altijd geassocieerd met 'beestjes kijken' maar wij werken aan probleemstellingen, niet zozeer aan dieren. Hun gedrag genereert slechts de vragen voor ons onderzoek.'' De Groningse etholoog dr. Ton Groothuis wijst zijn bezoeker terecht. Natuurlijk kan hij zich wel voorstellen dat deze geïnteresseerd is geraakt bij het lezen over onderzoek naar agressief en seksueel dierengedrag. Maar daar gaat het niet om: ''Het zijn gewoon zeer stereotiepe vormen van gedrag waaraan je gedetailleerd en kwantitatief onderzoek kunt doen.''

Verleiden

Pas na een algemene uiteenzetting over de gedragsbiologie gaat Groothuis in op zijn werk met de meeuwen en maakt hij zo nu en dan uitstapjes naar het menselijk baltsgedrag. Hij illustreert zijn verhaal met enkele videobanden en een rondleiding langs de dierenverblijven. De beesten werken echter niet mee. Het meeuwenonderzoek bevindt zich net in een luwte en de meeste vogels zijn nu niet in de stemming om te vechten of te versieren. Ook de vissen uit een vergelijkbaar onderzoek zijn nauwelijks tot aansprekende daden te inspireren. Het begeleidende beeldmateriaal komt daarom uit de videorecorder. De voorstelling eindigt met een film uit het oude genre 'beestjes kijken'. Baltsende kokmeeuwen in een duinlandschap. De twee hoofdrolspelers zijn net begonnen aan hun subtiele spel van dreigen en verleiden. Het mannetje twijfelt nog of hij het vrouwtje wil lokken dan wel zijn territorium moet verdedigen. Zij kan aan de bewegingen van zijn kop zien of hij al een besluit heeft genomen. De donkere kap maakt namelijk, samen met de witte rand rond de ogen en de felrode snavel, een vervaarlijke indruk en is dus prima geschikt om mee te dreigen. Om aan de toekomstige partner duidelijk te maken dat ze andere bedoelingen hebben dan te vechten, draaien de vogels telkens hun kop weg. Het gebaar is typisch voor de kokmeeuw.

Dansjes

Zo subtiel als hun spel is, zo groot is het gebrek aan privacy dat de vogels hebben. Het broedterrein is één krioelende verzameling baltsende en dreigende, parende en vechtende kokmeeuwen. Overal nemen de vogels dezelfde dreighoudingen aan, voeren ze identieke dansjes uit en draaien ze hun koppen op dezelfde manier weg. Het gedrag is zo opvallend soortspecifiek, het vraagt eenvoudig om een verklaring. En dat heeft geleid tot een scheiding der geesten. Het is aangeboren, beweert de ene groep en men bewijst die stelling met experimenten waarbij dieren in isolement opgroeien en toch dat soortspecifieke gedrag ontwikkelen. De tegenpartij, die stelt dat het gedrag aangeleerd is, beschikt eveneens over bevestigende experimenten. Jonge dieren blijken het gedrag van hun pleegouders over te nemen, ook als die ouders tot een andere soort behoren. ''Deze scheiding tussen aangeboren en aangeleerd, tussen erfelijke en omgevingsfactoren, is heilloos voor het wetenschappelijk onderzoek'', zegt Groothuis. Het zijn slechts begrippenkaders, door mensen geschapen om de werkelijkheid in overzichtelijke hokjes te kunnen verdelen. Maar in plaats van meer inzicht te verschaffen blokkeren de kaders juist verder denken. Groothuis: ''Door te zeggen dat verschillen soortafhankelijk zijn wek je de indruk dat je het begrijpt, maar je hebt er niet meer dan een naam aan gegeven. Vergelijk het met een begrip als het instinct. Daarmee suggereer je dierlijk gedrag te verklaren maar in feite constateer je alleen maar dat je het niet kunt verklaren. Intussen ben je wel opgehouden verder onderzoek te doen en jezelf vragen te stellen want je hebt jezelf wijsgemaakt dat je de antwoorden al kent.'' Natuurlijk is het bestaan van het instinct een interessant fenomeen, vervolgt Groothuis en hij brengt de evolutieleer in stelling. Net zoals de fysieke bouw van elk dier het gevolg is van een voortdurende aanpassing aan de omgeving, is ook het gedrag het resultaat van een evolutionaire ontwikkeling. ''Dat heeft bij elke soort tot een specifiek bouwplan van het gedrag geleid. In dat plan zijn de werking en de functie van het gedrag alsook de individuele ontwikkeling tot volwassen gedrag op elkaar afgestemd.''

Dolen

Groothuis vertelt het verhaal een aantal keren in verschillende versies. Het kost de buitenstaander moeite om het denken in termen van aangeboren-versus-aangeleerd van zich af te schudden. Een ander voorbeeld: ''Een dier kiest zijn levenspartner naar het voorbeeld van zijn ouders. Wat is dus een voor de hand liggend experiment? Laat een jong dier opgroeien bij vreemde ouders, een eendejong tussen de kippen bijvoorbeeld. En zie wat gebeurt, de volwassen eend zoekt zijn bruid onder de kippen. Aha, concludeert de onderzoeker, het gedrag wordt door de ervaring bepaald. Maar wat gebeurt er in een gemengd geval; een eendejong dat opgevoed wordt door een haan en een eendemoeder? Het kiest een soortgenoot als partner. Dus toch genetisch bepaald, denkt de onderzoeker. Nee, want het contact met de moeder is veel intensiever en heeft dus veel meer invloed. In een experiment waarin ook dat effect is geneutraliseerd, zal het kuiken het later niet meer weten. Net zo min als de onderzoeker die in termen van aangeleerd of aangeboren denkt.'' Deze zogenaamde dichotomie-discussie brengt ons op een dood spoor, concludeerden de ethologen en zij stelden dat het gedrag zich ontwikkelt door een continue wisselwerking van genetische en andere informatiebronnen. In het eindprodukt zijn de afzonderlijke factoren niet meer te onderscheiden. Groothuis: ''Net zoals je in een brood het meel of water niet meer kunt aanwijzen. Wel kun je het ontwikkelingsproces analyseren.'' Dat is een benaderingswijze waarmee de onderzoeker uit de voeten kan. Terwijl andere gedragswetenschappers vruchteloos dolen tussen de erfelijke en sociale factoren, kan de etholoog werkbare vragen formuleren. Jonge kuikens kunnen nog niets, volwassen meeuwen baltsen als de beste. De bioloog kan dus nagaan hoe het gedrag zich ontwikkelt en of de ontwikkelingsfases hun eigen specifieke functie hebben dan wel slechts een incomplete versie van het volwassenengedrag vormen. Hij kan ook onderzoeken hoe interne en externe stimuli het gedrag en de ontwikkeling ervan beïnvloeden. Tenslotte kan hij al die factoren manipuleren.

Tentje

Dat laatste heeft Groothuis in alle denkbare variaties gedaan. Hij heeft kuikens geïsoleerd opgevoed, hij heeft ze verkeerde gewoontes aangeleerd, die gewoontes weer afgeleerd, maar bovenal heeft hij ze seksueel actief gemaakt door ze met hormonen te behandelen. Die blijken een beslissende rol te spelen bij de ontwikkeling van gedrag. Kuikentjes die een shot testosteron hebben gekregen, etaleren dreighoudingen die bij een veel latere levensfase horen, al weten ze niet goed wanneer ze de houding moeten toepassen. Seksueel gedrag is daarentegen niet bij hen met hormonen op te wekken, daar zijn ze nog te klein voor, maar bij iets oudere soortgenootjes lukt dat wel. En het met de hormonen aangekweekte gedrag blijft een tijdje 'hangen', ook als met de kuur gestopt wordt. Het gedrag fixeert als het ware. Uiteindelijk blijkt het mogelijk om bij een volledig geïsoleerde meeuw al het volwassenengedrag met behulp van hormonen tot ontwikkeling te brengen. Aha, denkt de eigenwijze dichotomist, het gedrag is dus toch erfelijk bepaald. Groothuis: ''Afgezien van de mogelijkheid dat de geisoleerde meeuw ook verkeerd gedrag aanleert, zegt deze uitkomst alleen maar dat er informatie over het gedrag in de genen opgeslagen ligt. Of het eruit komt, hangt onder andere van de testosteronproduktie af. En het blijkt dat meeuwen bij gebrek aan sociale contacten geen testosteron ontwikkelen. Bovendien is er altijd invloed van de omgeving. Ook de volledig geïsoleerde vogels bespeuren de warmte van de lamp, proeven het voedsel dat ze krijgen en voelen hun spieren als ze hun vleugels bewegen. Dat die informatie in de genen opgeslagen ligt, is een open deur en zegt mij dus niets.''

De onderzoeker heeft met zijn verhaal niet alleen het dichotome denken omver geworpen, ook het traditionele beeld van de bioloog lijkt aan bijstelling toe. Ton Groothuis maakt in elk geval niet de indruk van een bevlogen natuurbeschermer of pluizige dierenvriend. Hij lijkt eerder de moderne wetenschapper die theorieën opstelt en modellen toetst. Soms echter schemert er iets van dat oude beeld. ''Het heeft iets aparts, dat veldwerk. Vroeger heb ik dat ook veel gedaan, met mijn tentje midden in het broedgebied van de kokmeeuwen staan en dan maar observeren. Ik had daar een zekere feeling voor ontwikkeld, dan voelde ik aan dat zo'n kokmeeuw zou gaan aanvallen. En verdomd, dan deed ie dat ook even later.'' Maar al snel is Groothuis weer de koele onderzoeker: ''Na een tijdje in zo'n tent komen toch onherroepelijk de wetenschappelijke vragen op: waarom doen die vogels dit of hoe werkt het gedrag precies? Daar zou ik mooie theorieën voor kunnen ontwikkelen maar die kan ik in het veld niet toetsen. Die vogels schikken zich niet naar mijn wetenschappelijke model. Er zijn teveel factoren en invloeden die ik niet onder controle heb. Dus krijg ik heel snel de neiging om alles op te pakken en te verplaatsen naar het lab. Daar kan ik mijn vragen tenminste gestructureerd onderzoeken.''

Elektronische post voor de pc-gebruiker

Door JOEP ENGELS ''Als iemand mij opbelt en een technisch probleem voorlegt, weet ik soms niet meteen het juiste antwoord. Terwijl die persoon dat wel van mij verwacht en daar word ik dan zenuwachtig van. Het voordeel van elektronische post is dat ik rustig over het probleem kan gaan nadenken en een zorgvuldig geformuleerd antwoord kan terugsturen.'' De vraag naar het nut van de mogelijkheid om berichten via computernetwerken te versturen is voor David Harris zo'n open deur dat hij zijn antwoord niet meteen paraat heeft. De Nieuwzeelander is dan ook de schrijver van Pegasus Mail (P-mail), een programma voor elektronische post dat op de RUG wordt ingevoerd. Harris was vorige week in Groningen voor technische ondersteuning en enkele lange termijn afspraken. Voor de ervaren netwerkgebruiker is elektronische post al jaren gesneden koek. Maar mensen die hun pc alleen voor tekstverwerking gebruiken, wagen zich meestal niet aan een 'mailtje'. De ingewikkelde opstartprocedures en adresseringscodes zijn vaak al een te groot obstakel. ''Voor P-mail zijn geen extra login-procedures nodig'', vertelt Ton Roovers, hoofd van de Computerafdeling Letteren. ''Het programma is daarnaast volledig met een Nederlandstalig menu te besturen zodat ook de eenvoudige gebruiker het snel onder de knie heeft.'' Roovers introduceerde P-mail een jaar geleden op de RUG. Het wordt nu op het lokale pc-netwerk van de universiteit (Novell LAN) geïnstalleerd. Het kan nu of binnenkort uitgeprobeerd worden door de meeste netwerkgebruikers op het Zernike-complex en die van het Harmoniegebouw, het Bureau en PPSW. Ook voor de beheerder van een netwerk is P-mail een vriendelijk pakket. ''Twee files laden en hij heeft er verder geen omkijken meer naar'', aldus Roovers. Maar het meest opvallende voordeel van het pakket is de prijs. Terwijl een vergelijkbaar programma al gauw enkele tienduizenden guldens kost, stelt David Harris zijn geesteskind gratis ter beschikking. ''Iedereen vraagt me waarom ik dat doe'', vertelt Harris, ''en dan zeg ik dat ik vind dat communicatie gratis moet zijn. Dat ik met mijn goede baan op de universiteit het geld niet nodig heb of dat ik wilde bewijzen dat sommige dingen gratis kunnen. Maar eigenlijk ben ik er niet helemaal uit waarom ik het doe.'' De prijs lijkt de Achilleshiel van het pakket. Harris: ''Sommige mensen hebben het idee dat programma's die tot het public domain behoren geen ondersteuning krijgen, in tegenstelling tot de commerciële pakketten. Maar ik geef misschien zelfs wel meer ondersteuning. Ik ben per dag zo'n twee uur kwijt met het beantwoorden van de technische vragen die ik in mijn eigen mailbox aantref.'' Maar een ongeluk zit in een klein hoekje en Harris beseft dat als er onverhoopt iets met hem mocht gebeuren, de netwerkbeheerders met de handen in het haar zitten. Daarom heeft hij nu in Groningen de source code, de originele programmatekst, laten opslaan zodat eventuele calamiteiten ook zonder zijn hulp kunnen worden verholpen. Hij heeft de source code aan het Gronings Rekencentrum gegeven omdat het de bedoeling is dat Pegasus Nederland vanuit het Noorden gaat veroveren. Daarvoor moet één stevige hobbel worden overwonnen: SURFnet, de bv die de computernetwerken tussen de Nederlandse universiteiten beheert. ''SURFnet was niet laaiend enthousiast over P-mail'', aldus Harris. ''Ze hebben het voor zich uit geschoven. En waarom? SURFnet heeft zo zijn eigen ideeën over hoe de wereld gerund moet worden.'' De soep blijkt iets minder heet te worden gegeten. Het probleem van SURFnet is dat Pegasus een extra programma nodig heeft voor de communicatie met andere netwerken dan de Novells. Dat is niet volgens de norm die SURFnet graag hanteert. ''Maar we begrijpen dat Pegasus gebruikt gaat worden omdat het gratis is'', aldus Erik Huizer van SURFnet. ''We zullen het programma niet ondersteunen, maar ook niet tegenwerken.'' Men heeft Harris gevraagd het pakket aan te passen zodat het aan de norm voldoet. Huizer: ''Dan zullen we het ook ondersteunen en promoten. Officieus wel te verstaan. Officieel kan niet want wat moeten we dan als Harris onder de tram zou komen?''

Ritzen in de tegenaanval

Door MARGRIET VAN LITH en FRANK STEENKAMP De aanpak van de persconferentie, daar was echt over nagedacht. De onderwijsbegroting was de afgelopen maanden van a tot z naar de pers uitgelekt en de bewindslieden moesten machteloos toezien hoe media en 'veld' aan de haal gingen met onaangenaamheden als lesgeldverhoging, beperking van de studiefinanciering enzovoort. En al het moois dat er tegenover staat, zoals het hooghouden van de kwaliteit in het onderwijs en meer geld voor de onderwijzers, daar lazen we niks over. Maar nu waren ze zelf aan het woord. En zo werd de aanwezige pers gebombardeerd met peptalk en 'sheets' als waren we op de aandeelhoudersvergadering van een jong bedrijf, waar een wat overdynamische directie trots de jaarcijfers openbaarde. De onderwijsbegroting stijgt en kijk eens hoeveel we uitgeven aan de leraren! Is daar nu reden voor protest? ''Het gaat nu om de kwaliteit van het onderwijs'', verdedigden minister en staatssecretaris zich. En als het kabinet veel uittrekt voor onderwijs, dan kunnen leerlingen en studenten dat ook wel. Dan geven ze maar wat minder uit aan cosmetica, zei de staatssecretaris streng. Met een totaalbedrag van 31 miljard gulden is het onderwijsbudget na drie magere jaren terug op het piekniveau van 1987 en ook voor de komende jaren wordt een lichte stijging voorspeld. Met trots demonstreerde minister Ritzen tijdens de persconferentie het licht stijgende grafiekje. Verhoudingsgewijs is van stijging echter weinig sprake: het budget bedraagt zo'n 5,5 procent van het netto nationaal inkomen en dat was een jaar of acht geleden nog ruim zeven procent. Relatief hebben Ritzen en Wallage echter binnen het Kabinet weinig te klagen. Toch delen ook zij mee in het straffe financiële regime van Lubbers III en lopen zij daarbij, net als alle PvdA-bewindslieden, flinke schrammen op. De aanpak die Ritzen en Wallage vanaf het begin gekozen hebben, die van het ''jeugdig enthousiasme'', begint daardoor wat te slijten, maar leidraad is nog steeds de trotse gedachte: Onderwijs wordt gespaard. Probleem is wel, dat een verdeling van dat 'gespaarde' budget steeds moeilijker wordt. Als uitgangspunt van het onderwijsbeleid is gekozen voor een systeem van afspraken met een reeks van sectoren. In convenanten en akkoorden worden de rechten en plichten van die sectoren vastgelegd en de minister belooft dan dat hij bij de contractanten geen greep in de kas zal doen. Maar zo is de minister wel een smalle geul in gevaren, waarin het nog maar moeilijk manoevreren is: de onderwijsbegroting ligt hierdoor voor 90 procent vast. Wie niet zo'n convenant heeft mogen tekenen, zoals de studenten, heeft pech. Want bezuinigd moet er toch. Het hoger onderwijs, dat zich in zijn hoofdlijnenakkoorden heeft vastgelegd op een betere organisatie van het onderwijs, kan de komende tijd rekenen op relatieve rust. ''Vervlechting en consolidatie'' van zijn beleidslijnen staat de minister voor ogen. Versobering van de studiefinanciering, verankering van de autonomie van instellingen, vorming van onderzoeksscholen, internationalisering, en de 'cultuuromslag' van betere studievoortgang. Dat waren vorig jaar de hoofdpunten van het beleid en dat zijn het nu nog. Nieuwe thema's zijn er nauwelijks. Ook de roep om meer aandacht voor de exacte studies is een echo van vorig jaar, al is er nu een beetje meer beleid aan opgehangen. Uit de Tweede Kamer klonk al het verwijt dat de minister gebrek aan visie toont. Maar volgens Ritzen moet je een lopende discussie ''niet belasten met nieuwe initiatieven'', zoals hij in het dun uitgevallen HOOP schrijft. Op die dunheid (170 pagina's tegen 500, twee jaar terug) hebben de universiteiten al tevreden gereageerd. En dat is mooi. Want in de tweede helft van deze kabinetsperiode, willen Ritzen en Wallage de rollen omdraaien. Wij hebben gezegd wat we willen. ''In plaats van jullie energie te verspillen aan het bestrijden van onze plannen, kunnen jullie beter zelf plannen maken'', luidt de boodschap. Toch kunnen de universiteiten er maar beter voor zorgen dat ze ernst maken met hun kant van de afspraken. Want nieuw beleid kondigt de minister wel niet aan, maar uit het HOOP blijkt dat hij op uitvoering van eerdere afspraken streng zal toezien. (HOP)

Bleumink: `HOOP weinig beleidsrijk'

Het hoger onderwijs wordt deze week overspoeld met papier. Naast de onderwijsbegroting voor 1992 verscheen het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan. De Groningse collegevoorzitter Erik Bleumink geeft een eerste reactie op de papierenzondvloed, en dat stemt niet echt vrolijk.

Laurens Berentsen

De RUG krijgt volgend jaar een beetje meer geld van het ministerie van O&W dan dit jaar (om en nabij de 350 miljoen gulden). Die stijging houdt echter geen gelijke tred met de toename van het aantal studenten. De rijksbijdrage volgt veranderingen in de studentenaantallen namelijk op afstand. Daarnaast ligt het totale budget voor alle universiteiten samen vast, ongeacht de studentenaantallen. Voor de RUG als ''groei-universiteit'' is dat ongunstig, aldus collegevoorzitter Bleumink. Maar bij de voorlopige verdeling van het geld voor 1992 over de Groningse faculteiten afgelopen voorjaar, is daar rekening meegehouden. Bleumink verwacht dan ook niet dat er naar aanleiding van de onderwijsbegroting voor '92 aan die voorlopige verdeling iets verandert. Verontrust is Bleumink over het geld dat het ministerie vanaf 1993 denkt te verdienen aan de verkoop van de gebouwen aan de universiteiten. Volgens de collegevoorzitter is afgesproken dat het onderwijsministerie de gebouwen 'om niet' overdraagt aan de universiteiten. ''Als we de gebouwen moeten kopen, dan doen we het niet'', zegt Bleumink, ''want dan moeten we dure leningen afsluiten. Het levert het ministerie misschien wel geld op, maar macro gezien kost het het onderwijs alleen maar geld.'' Naast de begroting kwam deze week ook het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 1992 uit, waarin de minister zijn plannen voor de komende twee jaar op een rijtje zet. Bleumink is maar matig te spreken over de derde editie van het HOOP: ''Er staat veel in dat ik al eens elders heb gelezen. Het stuk is weinig beleidsrijk. De minister had beter een korter stuk kunnen schrijven, een voortgangsagenda met tien concrete punten voor het overleg met de universiteiten en de hbo-instellingen.'' Het reeds uitgelekte plan om één academisch ziekenhuis te ''ontacademiseren'', baart de collegevoorzitter zorgen. Gezien de regiofunctie acht hij het uitgesloten dat het AZG bedreigd wordt. Wel vreest hij dat als de ''ontacademisering'' niet lukt, de kaasschaafmethode zal worden gehanteerd voor alle academische ziekenhuizen, en dat terwijl de vorige bezuinigingsronden, SKG en TVC, juist in de medische sfeer het meest ingrijpend waren. Het eveneens uitgelekte plan om de beurs voor de propaedeuse te beperken, eerst tot achttien maanden en later tot twaalf, acht Bleumink onderwijskundig niet te verdedigen, ook al waagt het ministerie een poging in die richting. Dit plan illustreert de fout die het ministerie steeds maakt, aldus de collegevoorzitter. ''Men zit met een financieel probleem. Daarvoor zoekt men een oplossing die men vervolgens onderwijskundig of anderszins inhoudelijk probeert te duiden. Maar waar het ondanks al die mooie woorden op neerkomt, is dat de financiële problemen worden afgewenteld op de studenten en de medewerkers van de universiteit. Dat stuit mij tegen de borst.'' Tenslotte is er nog de WHW (de Wet op het Hoger Onderwijs en het Wetenschappelijk Onderzoek), waarvan Ritzen vorige week zijn laatste wijzigingsvoorstellen naar de Tweede Kamer stuurde. Bleumink: ''De WHW is een lappendeken waar niemand meer de weg in kent. Dat gaat helemaal verkeerd. Als die wet wordt ingevoerd, hebben we straks drie jaar nodig om hem uit te leggen, en dan moet er weer iets nieuws komen. Er zit gewoon geen goede juridische afdeling op het ministerie.''

Gemeente geeft aio's extra punten voor huisvesting

GUUS TERMEER

Woningzoekenden met ''langdurig tijdelijk werk'' krijgen evenveel urgentiepunten als woningzoekenden met een vaste dienstbetrekking. Bij de woningtoewijzing aan aio's en oio's wordt het gemiddelde van hun inkomen als uitgangspunt genomen. Met als consequentie dat zij niet in aanmerking komen voor woningen beneden de 350 gulden. Vorige week woensdag boog de Groningse gemeenteraad zich over de woningtoewijzing aan aio's en oio's, een slepende controverse tussen universiteitsbestuur en gemeente. Tot nu toe worden aio's en oio's die voor hun werk naar Groningen verhuizen aangemerkt als tijdelijke arbeidskrachten. Ondanks hun vierjarig contract krijgen zij bij woningtoewijzing geen extra urgentiepunten op basis van economische binding. Het College van Bestuur van de RUG onderhandelde meerdere malen met wethouder Gietema van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Cultuur over dit als ''onrechtvaardig'' aangemerkte beleid. En met succes, zo bleek tijdens de gemeenteraadszitting. De wethouder was bereid aio's en oio's alvast de status ''economisch gebonden'' te verlenen, waarmee hij op steun van een kleine minderheid in de raad kon rekenen. De fracties van CDA, Groen Links, SP en GPV ging dit besluit echter niet ver genoeg. ''Dit betekent rechtsongelijkheid en daar is mijn fractie tegen'', verklaarde de CDA'er René Paas, in het dagelijks leven student rechten en bestuurswetenschappen aan de RUG. Hij diende een motie in waarin het College van B&W wordt verzocht alle ''woningzoekenden met langdurig tijdelijk werk'' eenzelfde behandeling te geven als woningzoekenden met vast werk. Gietema sputterde tegen dat er zo ''een kolkende sluis'' dreigde te ontstaan die een te grote druk op de woningmarkt zou betekenen. Maar een nipte raadsmeerderheid (17 tegen 16 stemmen) steunde de motie-Paas. Met de kanttekening dat bij aio's en oio's het gemiddelde bruto-inkomen over vier jaar als uitgangspunt wordt genomen. Wat betekent dit besluit concreet? Hans Wouters, hoofd van het gemeentelijk Informatiecentrum Huisvesting, pakt het rekenmachientje erbij en komt op een gemiddeld bruto inkomen van 30.144 gulden: ''Dat betekent dat aio's en oio's niet beneden de 350 gulden mogen huren.'' Het standpunt van de gemeenteraadsfracties dat aio's en oio's geen beslag mogen leggen op de goedkoopste woningen is hiermee een formaliteit geworden. Wouters: ''Er zijn maar enkele woningen, bijvoorbeeld in de Indische Buurt en de Oosterparkwijk, waarvan de huurprijs beneden dit bedrag ligt.'' Het Gronings aio-overleg GRAIOO toont zich tevreden met de besluiten van de gemeenteraad. Collegevoorzitter E. Bleumink huldigt het principe van 'eerst zien en dan pas geloven': ''Ik ben pas gelukkig als we deze zaak tijdens het volgende overleg met de gemeente netjes kunnen afhandelen.''

Werk samen met Humboldt Universiteit

De Humboldt Universiteit in het voormalige Oost Berlijn is zeker gebaat bij een langdurige en structurele samenwerking met de RUG. Daarbij zal er aanvankelijk geen sprake zijn van twee gelijkwaardige partners. Evenals bij de samenwerking met universiteiten in ontwikkelingslanden zal de Rijksuniversiteit eerst vooral moeten investeren. Maar dit werpt in de toekomst zeker zijn vruchten af. Deze aanbeveling doet prof.dr. Lolle Nauta aan het College van Bestuur van de RUG. Eind juli bezocht Nauta op verzoek van het CvB de Berlijnse Humboldt Universiteit. Deze universiteit worstelt sinds december 1990 met de opdracht om een aantal disciplines grondig te herstructureren. Met name de gamma-disciplines, die in het verleden zijn doordrenkt van de marxistisch-leninistische ideologie, liggen zwaar onder vuur. Het Groningse College had het verzoek gekregen zijn solidariteit te betuigen met de bedreigde wetenschappers van de Duitse universiteit. Nauta moest ter plekke poolshoogte nemen en het CvB adviseren over een zinvolle bijdrage. Een ding werd duidelijk: op het ondertekenen van solidariteitsverklaringen zat niemand te wachten. Wel signaleerde Nauta een grote behoefte aan ''Herstellung von Offentlichkeit'': zorg dat onze problemen via kwaliteitskranten openbaar worden gemaakt. Daarnaast lijkt ''langdurige en structurele samenwerking op bepaalde vakgebieden'' zinvol. Dit lijkt een weinig lucratieve investering, aldus Nauta, maar levert op de lange termijn voordelen op. De modernisering in de voormalige DDR gaat snel en over een paar jaar loopt men mogelijk voor op buitenlandse universiteiten. Het College van Bestuur kan zich volledig vinden in Nauta's advies. (Guus Termeer) Vorige week nam de vakgroep Sociologie afscheid van Martin van Delden. Van Delden (50) werkte ruim 28 jaar bij de vakgroep, onder meer als studieadviseur. Samen met Didier Dumas, ooit eveneens docent bij sociologie, drijft hij nu het bureau Van Delden & Dumas. Aan profit- en non-profitorganisaties levert het duo onder meer trainingen in sociale vaardigheden, praktijkgericht onderzoek en adviezen: ''Door een reorganisatie bij Sociologie kon ik gedeeltelijk blijven, maar ik had het gevoel dat het wel genoeg was. Een van de veilige elementen in deze overstap is dat ik gebruik kan maken van een wachtgeldregeling. ''Het is een snelle, wilde markt, waar we ons op hebben begeven. Ook omdat er veel vraag is. Maar ik ga ervan uit dat we het langdurig kunnen uithouden. We hebben het geluk dat we goed materiaal hebben. Trainingen die we bij Sociologie hebben ontwikkeld en waarvan we weten dat ze werken.'' (Ellis Ellenbroek)

Herman Finkers in de kerk

''Mijn moeder heeft altijd gebeden dat de oudste zoon priester zou worden. Het lijkt erop dat haar wens nu in behandeling is'', sprak cabaretier Herman Finkers afgelopen zondag in de Martinikerk. Finkers was special guest tijdens de introductiedienst van het Groninger Studenten Pastoraat. Het thema van de dienst, 'Voorbij het verstand', leek gegrepen uit het hart van de katholieke komiek. Wie de Bijbel te verstandelijk benadert raakt in de war, hield hij de ongeveer duizend kerkgangers voor. ''Maria is de moeder Gods, Christus de Zoon van God. Dus Maria is eigenlijk de oma van Jezus.''

Begroting 1992 bevat weinig verrassingen

In de hoofdlijnenakkoorden die minister Ritzen in januari met het hoger onderwijs sloot werd vastgelegd hoeveel de universiteiten in 1992 en '93 van de minister zouden ontvangen. De Begroting 1992 bevat voor het hoger onderwijs dus weinig verrassingen. Dat wil niet zeggen dat het hoger onderwijs helemaal buiten de bezuinigingen blijft, maar een groot deel van die ingrepen hadden minister en universiteiten al eerder met elkaar afgesproken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de belofte dat minder geld wordt uitgegeven aan wachtgelden en ziekteverzuim. Daar komt nu overigens wel een maatregel bij die het wachtgeld voor alle ambtenaren zal beperken. Volgens de voorliggende begroting zal dat in 1993 een extra bezuiniging van 150 miljoen voor Onderwijs opleveren, waaronder 51 miljoen voor de universiteiten. De belangrijkste discussie tussen minister en hoger onderwijs zal verder gaan over de 'aankoop' van gebouwen. Ritzen wil de gebouwen van universiteiten en hogescholen aan de gebruikers 'verkopen' en hij heeft alvast een opbrengst van 900 miljoen ingeboekt in de begroting voor 1992. Nog niet duidelijk is of dat bedrag alleen door het hbo moet worden opgebracht, omdat men daar zelf om die 'verkoop' gevraagd heeft, of dat ook de universiteiten alvast een bedrag op tafel moeten leggen. In totaal krijgen de universiteiten in 1992 een rijksbijdrage van 3381,6 miljoen plus 787,1 miljoen voor de academische ziekenhuizen. Vanwege het groeiend aantal studenten krijgt de RUG iets meer geld dan vorig jaar. Het exacte bedrag is nog niet bekend, maar het ligt om en nabij de 350 miljoen gulden. Daar komt nog ruim honderd miljoen bij die de universiteit rechtstreeks moet doorgeven aan het AZG. (Margriet van Lith, HOP)

Minister Ritzen wil af van doorstromers

De universitaire doorstroomprogramma's voor hbo-afgestudeerden verliezen hun wettelijke voorkeurspositie. Minister Ritzen wil dat studenten tijdens of na de propaedeuse overstappen, maar daarna niet meer. De minister dringt er daarnaast op aan dat universiteiten en hbo veel meer samenwerken. De scheiding tussen hbo en universitair onderwijs moet maar even zo blijven als hij is, schrijft minister Ritzen in het op Prinsjesdag gepubliceerde Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan. Het onderscheid tussen de twee soorten hoger onderwijs is ''gewenst en doelmatig''. Hbo en universiteiten zijn gelijkwaardig, maar dienen een ander doel. Daarom is het niet de bedoeling dat studenten met een hbo-diploma nog eens naar de universiteit gaan. De drie jaar geleden ontwikkelde korte doorstroomprogramma's raken dus hun wettelijke status kwijt, zo besluit de minister. In de praktijk hadden die programma's toch al veel van hun charme verloren, omdat een hbo-afgestudeerde nog hoogstens een jaar de tijd had om met behoud van studiebeurs een universitaire bul te halen. Vorig jaar hebben duizend hbo-afgestudeerden zich als eerstejaars bij de universiteit gemeld. Het aantal hbo'ers dat zich na de propedeuse meldde was veel groter, namelijk 5146. Ritzen toont zich in het HOOP en de begroting een voorstander van nauwere samenwerking tussen hbo en universiteiten. De laatsten moeten bijvoorbeeld de resultaten van hun wetenschappelijk onderzoek sneller aan de hogescholen doorgeven, zodat die ten goede komen aan het beroepsonderwijs. De universiteiten kunnen hun voordeel doen bij de goede relaties die hogescholen met het bedrijfsleven hebben en hun expertise in de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt. Voor de studenten kan een nauwere samenwerking het voordeel hebben, dat ze gemakkelijker aan het begin van hun studie kunnen overstappen. Switchen tussen hbo en universiteit mag in het eerste jaar wel, maar dan liefst zonder tijdverlies. (Margriet van Lith, HOP)

Faculteit beraadt zich nog over maatregelen Eerstejaars economie gaan massaal onderuit

ARJAN WILDEBOER

Van de eerstejaars studenten economie en econometrie die vorig jaar met hun studie aan de RUG begonnen, heeft 67 procent een negatief studieadvies gekregen. Na een jaar studeren behaalde 44 procent slechts één of twee tentamens. Dertig procent van het aantal studenten dat vorig jaar met de studie begon, is inmiddels gestopt. Dat zijn de belangrijkste gegevens uit een uitgelekt onderzoek van het Bureau Onderwijs en Examens (BOE) van de Faculteit der Economische Wetenschappen. Het faculteitsbestuur wil nog geen officiële reactie geven op de cijfers. Volgens een woordvoerder heeft het rapport nog de status van een intern stuk dat ter advisering is voorgelegd aan de verschillende geledingen. Daar beraadt men zich nog over eventueel te nemen stappen. Allereerst zal dan duidelijk moeten worden waarom de eerstejaars het zo massaal laten afweten. De slechte rendementscijfers voor de propaedeuse van de faculteit komen niet als een volslagen verrassing. Al sinds 1987 zit er een dalende tendens in de studieresultaten van de eerstejaars. Het huidige rendement vormt echter het absolute dieptepunt. Toch zal een respectabel aantal studenten het ondanks een negatief studieadvies uiteindelijk toch nog redden. Afgaande op cijfers uit voorgaande jaren, is de verwachting dat van de totale instroom in 1990 55 tot 60 procent na twee jaar studie het propaedeutisch examen op zak heeft. Daar staat tegenover dat ook in het tweede jaar nog eens 10 tot 15 procent van de studenten stopt zonder de propaedeuse te hebben gehaald. Niemand kan op dit moment precies aangeven waarom de eerstejaars studenten slechter presteren. Een verband met de massaliteit van de eerstejaars colleges valt niet direct te leggen. Sinds 1987 is het aantal studenten juist gedaald. Ook het beperken van het aantal herkansingsmogelijkheden voor tentamens lijkt een onvoldoende verklaring voor het extreem lage rendement. In het rapport wordt de suggestie gedaan contact op te nemen met de afgehaakte studenten om inzicht te krijgen in de redenen voor hun vertrek. Daarnaast wordt geopperd dat mensen met alleen wiskunde A in hun pakket niet geschikt zijn voor een universitaire studie. Uit de gegevens van het BOE blijkt dat studenten economie met wiskunde B in het pakket aanmerkelijk betere prestaties leveren.

Commissie bekijkt taken ziekenhuizen

Minister Ritzen wil een nieuwe operatie Taakverdeling en Concentratie voor de academische ziekenhuizen. Op termijn moet een van deze acht haar academische status opgeven. Personeel en studenten van de betrokken medische faculteit moeten voor de praktijkervaring dan bij verschillende ziekenhuizen gaan ''winkelen''. Minister Ritzen vindt het ''helemaal niet vanzelfsprekend'' dat elke medische faculteit over een 'eigen' academisch ziekenhuis beschikt, zo lichtte hij tijdens de persconferentie over de Onderwijsbegroting 1992 toe. ''Een medische faculteit kan ook contacten leggen met verschillende ziekenhuizen.'' De minister vindt bovendien dat de operatie Taakverdeling en Concentratie van 1984 bij de academische ziekenhuizen veel te weinig heeft opgeleverd. Er wordt nog steeds wel erg veel geld aan medisch onderzoek uitgegeven. Bijna dertig procent van wat Ritzens ministerie aan wetenschappelijk onderzoek besteedt gaat naar de medici. Een deel daarvan komt waarschijnlijk helemaal niet bij wetenschappelijk onderzoek terecht, maar bij de patiëntenzorg, zo vermoedt de minister. In overleg met staatssecretaris Simons van volksgezondheid heeft hij nu besloten tot een nader onderzoek van de taakverdeling tussen academische en gewone ziekenhuizen. Zij stellen daarvoor komende week een commissie in, die onder voorzitterschap zal staan van prof. dr. D. de Wied. (Margriet van Lith, HOP)

Ritzen: `Het stelsel is ingrijpend gewijzigd'

MARGRIET VAN LITH

''Ouderonafhankelijkheid is veel minder belangrijk dan toegankelijkheid. Studiefinanciering is geen vorm van sociale zekerheid.' Afgelopen dinsdag presenteerde minister Ritzen officieel de nieuwe onderwijsbegroting waarin, natuurlijk, weer op Studiefinanciering wordt bezuinigd. Ritzen: ''De studiefinanciering wordt grondig verbouwd, ja. Ik denk dat veel mensen het stelsel niet meer herkennen.'' De lijn in de reeks wijzigingen die deze minister in het stelsel heeft aangebracht is duidelijk: de ouderonafhankelijkheid is te duur en werkt bovendien denivellerend. Of, om de woorden van het toenmalig Kamerlid Wallage bij de invoering van de WSF 18+ te gebruiken: ''De zoon van Ruding krijgt dezelfde basisbeurs als de zoon of dochter van Tante Truus.'' Voor deze minister is studiefinanciering uitdrukkelijk geen uitkering in het kader van de sociale zekerheid, maar ''een subsidie die mensen die dat nodig hebben in staat stelt te studeren''. Ritzen: ''De basisbeurs bevriezen en de gevolgen voor de lage inkomens compenseren, daar sta ik dan ook volkomen achter. Het maakt in elk geval weer iets van de denivellering ongedaan. ''Het stelsel van studiefinanciering is grondig verbouwd. Ik denk dat veel mensen het gebouw nauwelijks nog herkennen. De ouderonafhankelijkheid is ingrijpend gewijzigd: dat was een rococo-gevel en die is nu wat classicistischer geworden, wat strakker. En de samenhang met de schoolsoort is veranderd. Het recht op een beurs hangt nu meer samen met de schoolsoort in plaats van met de leeftijd. Ook daarin was het stelsel te sociale zekerheid-achtig, teveel een uitkering die je gewoon krijgt. Nu kijken we meer naar de behoefte. Een scholier die 18 wordt, daarvan verandert de situatie toch niet? Waarom zou hij dan opeens studiefinanciering moeten krijgen?'' Ondanks aandrang van de meest uiteenlopende kanten, van VVD tot studentenbeweging, wil Ritzen invoering van een nieuw stelsel niet overwegen. ''Niemand die zich de invoering van de WSF 18+ kan herinneren zal dat nog eens willen meemaken. De komende evaluatie van het stelsel zal aanleiding geven om het te vereenvoudigen en te consolideren. ''We zijn nu op een punt waarop rust op dit front nodig is. De maatregelen die nu in de begroting staan waren al aangekondigd, in de tussenbalans. Dat die nu komen zo snel na de Heroriëntering is inderdaad vervelend. Maar bekend waren ze al. Nu rest alleen nog de stapsgewijze invoering van de 'tempobeurs', dat is voorlopig de laatste verbouwing. Maar de invoering daarvan hangt nauw samen met de onderwijskundige veranderingen aan de universiteiten. Als je de termijn met twee maanden overschrijdt en je moet twee maanden voor je eigen inkomen zorgen of lenen, dat vind ik overzichtelijk. ''Maar ik vind wel dat er eerst goed naar het programma gekeken moet worden. Het moet wel studeerbaar zijn. Ik weet heel goed dat veel studenten die het niet halen bepaald niet te lui zijn, maar een drempel vinden in de structuur. Als je maar een keer per half jaar getoetst wordt, dan vereist dat een discipline die niemand kan opbrengen, die niemand in het werkende leven later van je zal vragen. Dat moet dus eerst veranderen.''(HOP)

`Korten op WAO pure diefstal'

Door GEERT DE JONG

De vakbonden AbvaKabo en CFO zullen naar de rechter stappen als de universiteit werk maakt van de uitvoering van de ziektewetplannen van het kabinet. Volgens die plannen gaan werknemers in de toekomst bij elke ziekmelding een verlofdag inleveren. De universiteit kent geen sluitend registratiesysteem voor ziekmeldingen, waardoor het geregistreerde ziekteverzuim onder obp'ers ruim twee maal hoog is als onder wp'ers. Wetenschappelijk personeel kan in geval van ziekte meedelen een dagje thuis te werken. Obp'ers hebben die mogelijkheid niet. ''Pure discriminatie'', aldus AbvaKabo voorman Geert Wilkens. ''Als de universiteit een begin maakt met het intrekken van verlofdagen, zullen we niet aarzelen naar de rechter te stappen. Er is dan immers sprake van rechtsongelijkheid.'' Met dit dreigement gaf Wilkens te kennen dat het de bonden ernst is met de acties tegen de kabinetsplannen met betrekking tot de ziektewet en de WAO. Het startsein voor wat de bonden ''een hete herfst'' noemen vond afgelopen dinsdag plaats in de vorm van een twee uur durende werkonderbreking. In de tentamenhal in Paddepoel volgden ruim vijfenzeventig medewerkers van de universiteit op een groot beeldscherm de troonrede. Wilkens riep zijn gehoor op, de discussie met de achterblijvers in de faculteiten aan te gaan. ''Informeer je collega's, maak duidelijk dat invaliditeit iedereen kan overkomen. De plannen met de WAO betekenen in feite dat er wordt gekort op een fonds waar de werknemers zelf voor hebben betaald. En dat is pure diefstal.'' Aan de oproep om het werk voor twee uur neer te leggen is bepaald niet massaal gehoor gegeven. In de grote collegezaal aan de Bloemsingel waren naar schatting dertig mensen bijeen. In de UB en het Harmoniecomplex konden alle dienstverlenende werkzaamheden gewoon doorgang vinden. In verschillende ruimtes stonden televisietoestellen opgesteld om mensen de gelegenheid te geven de troonrede te volgen. Het College van Bestuur heeft formeel protest aangetekend bij de AbvaKabo tegen gebruik van de term 'werkonderbreking'. ''Bij een werkonderbreking is de werkgever genoodzaakt het loon in te houden.'' Wel heeft het College te kennen gegeven ruime lunchpauzes te gedogen, mits dat niet ten koste gaat van de dienstverlening.

Onderwijs moet effectiever

FRANK STEENKAMP

Er kan in dit land sneller én beter worden gestudeerd, schrijft minister Ritzen in zijn dinsdag verschenen Hoger Onderwijs- en Onderzoeksplan (HOOP). Studenten verdienen studeerbare en op hun capaciteiten toegesneden programma's, goede begeleiding én inbreng in de kwaliteitszorg. Tegelijk wil Ritzen nog steeds aanscherping van het studie-advies. Het gaat goed met de vorig jaar gemaakte afspraken, aldus Ritzen in het HOOP. De universiteiten zijn druk bezig met onderwijsverbetering. Maar: ''Dat is echter geen reden om nu op de lauweren te rusten.'' De effectiviteit van het onderwijs blijft het centrale thema. Studenten worden tot tempo aangezet, maar ook universiteiten en hogescholen moeten zich blijven inspannen. Zo kan betere aansluiting op het voortgezet onderwijs, vooral van hbo op havo, volgens Ritzen de studie-uitval terugdringen. Programma's kunnen studeerbaarder worden door spreiding van toetsen over het jaar, onderwijs in blokken, en didactische alternatieven als probleemgestuurd onderwijs. Bovendien is er veel te verbeteren aan studieregistratie en -begeleiding, eventueel in de vorm van 'leercontracten'. Al deze acties zijn mogelijk zonder nieuwe regels. Scherpere regels wil Ritzen wel voor de selectie en verwijzing in de propaedeuse. De bewindsman had een nieuw wetsvoorstel over het 'bindend studie-advies' klaar, maar moet van de Raad van State een deel van zijn huiswerk overdoen. Met de wet wil hij faculteiten verplichten tot een advies na het eerste jaar, en tegelijk het recht geven om ongeschikte studenten de verdere toegang te ontzeggen. Het mooie is volgens het HOOP dat een student zo vroegtijdig naar een meer passende studie verwezen kan worden. Dat er na een mislukte propaedeuse een gat in de studiebeurs valt lijkt de schrijver van het HOOP even vergeten. Een nieuw aspect van Ritzens plannen gaat over vergroting van 'didactische verscheidenheid' in het hoger onderwijs. De bewindsman stelt dat aan een grotere diversiteit in diploma's (bijvoorbeeld een verkort hbo) geen behoefte is. Wel zou het hoger onderwijs, inspelend op de heterogeniteit van de studentenbevolking, meer variatie aan leerroutes moeten bieden. Aparte mogelijkheden voor briljante studenten, meer deeltijdstudies en combinaties van leren en werken bij de universiteiten, en meer vrijstellingen voor wie tussentijds van hbo naar wo stroomt. Daarmee zou ook de behoefte aan doorstroming ná een hbo-opleiding minder groot worden. (HOP)

Feest PPSW loopt uit op financiële kater

De feestelijke opening van het nieuwe onderkomen van de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen is ruim vijftig procent duurder uitgevallen dan geraamd. Het faculteitsbestuur dacht het afgelopen juni te redden met 20.750 gulden, de werkelijke kosten komen uit op 33.289,02 gulden. Voor het 'open huis' in de Hortus was duizend gulden uitgetrokken, bijna vijfduizend gulden te weinig toen besloten werd alle vrijwilligers in PPSW-shirts te hullen. De post 'catering' werd het opvallendst overschreden, omdat het faculteitsbestuur op de valreep alle medewerkers van de faculteit mee wilde laten lunchen, in plaats van alleen de bezoekers van het symposium. Er werd 10.942,25 gulden uitgegeven, terwijl 3.5000 gulden was begroot. ''We hebben het onderscheid tussen mensen en mensen weggepoetst', zei PPSW-decaan prof.dr. G. Lang tijdens de raadsvergadering afgelopen dinsdag. Na aftrek van de inkomsten bedraagt het tekort om en nabij de zevenduizend gulden. Dat bedrag wordt naar rato over de vakgroepen verdeeld. ''Die voelen het als afwentelen'', morde wp'er dr. B.J.M. Emans. De raad liet het punt passeren. (Ellis Ellenbroek)

Muziekspektakel ruïneert Hendrik de Cock

Hendrik de Cock verkeert sinds de KEI-week in grote financiële problemen. Doordat het zogeheten 'Oogstfeest' van de studentenvereniging een spektakel in de Martinihal met optredens van onder meer Peter Koelewijn en Loïs Lane uitdraaide op een fiasco is Hendrik door haar financiële reserves heen. De Senaat noemt geen bedragen, maar naar verluidt is er bijna tienduizend gulden doorheen gejast, ongeveer eenderde van het jaarbudget. Het Oogstfeest trok slechts honderd bezoekers. Dat kwam onder andere doordat het KEI-bestuur het evenement te grootschalig vond om het in het KEI-programmaboekje op te nemen. De zaak werd des te erger toen bleek dat organisator Lieuwe-Geart Krol, hoofdverantwoordelijke voor het feest, voor veel meer geld contracten had afgesloten dan waarvoor hij toestemming had. Hendrik de Cock heeft intussen al haar mannelijke leden opgeroepen geld te verdienen door zich aan te sluiten bij een 'tentenbouw-project'. ''Vrouwen worden ingezet bij het koken voor de tentenbouwers'', aldus Arjen van Gijssel, assessor externe contacten. De Senaat is nog bezig met de ''juridische kanten van de zaak'', maar volgens Van Gijssel is royeren van organisator Krol niet uitgesloten. Krol, economiestudent, vertoonde zich deze week sinds lang weer op de vereniging: ''Of ik me welkom voelde. Hoezo? Waar gewerkt wordt worden fouten gemaakt.'' (Ellis Ellenbroek)

Historicus onderzocht DDR-geschiedsbeoefening en voorzag eenwording Een Oostduitse eenheidsworst van geschiedenis en

politiek ''En nu ben ik moe'', zucht Hans Brinks aan het einde van het interview. Met behulp van drie koppen koffie en veel shag is hij erin geslaagd de complexe materie van zijn proefschrift helder over te brengen. ''Ik voel toch altijd weer een bepaalde spanning als ik erover praat. Dezelfde spanning die ik nodig heb voor mijn onderzoek, een mengeling van emotionaliteit en ratio. Anders kun je je ook niet zes jaar met dit onderwerp bezighouden.'' Sinds 1986 verbleef J.H. Brinks in totaal een half jaar aan de Humboldt universiteit in Oost-Berlijn om er de geschiedswetenschap van de DDR te bestuderen. Hij ontdekte dat de kijk op het Duitse verleden nauw samenhing met politieke veranderingen in de DDR. ''De geschiedenis is in de DDR geïdeologiseerd en die ideologie is gehistoriseerd'', legt Brinks nader uit. ''Dat is voor ons niet voor te stellen. In Nederland is geschiedenis dikwijls een pretvak. Maar in de DDR was geschiedenis de nerf, de levensader, de draai-as van de partij en de staat. De politieke en ideologische praktijk vormden een eenheid met de geschiedsbeoefening. En pasten deze componenten zich niet aan elkaar aan, dan kon het hele kaartenhuis in elkaar storten. De hele partij-communistische denkwijze was ingepakt in een fantastische, ideologische constructie.'' Brinks waarschuwt dat het beslist geen eenvoudig proefschrift is geworden. ''Het is een heel gecompliceerd en diffuus onderwerp dat vele paradoxen kent. De geschiedswetenschap van de DDR is een spinneweb. Je loopt telkens een kant op maar die zijde maakt weer deel uit van een heel netwerk. Het is één geheel waaruit je heel moeilijk een gedachte kunt isoleren.''

Paradox

En dan barst hij los: ''Het zelfbeeld dat de DDR had, de nationale opvatting, kende twee kanten: een dichotomisch en een teleologisch aspect. De houding ten opzichte van West-Duitsland was dichotomisch. De DDR plaatste zichzelf tegenover de Bondsrepubliek en vond haar de mestvaalt van de Duitse geschiedenis. Zelf noemden ze zich de natie van 'het nieuwe type', de klasse-natie. Het teleologische aspect uitte zich in de gedachte dat er in het perspectief van de wereldrevolutie uiteindelijk een Duitse eenwording zou plaatsvinden.'' Deze redenering lijkt een paradox. De DDR propageerde en proclameerde de afscherming (Abgrenzung) van het niet-revolutionaire buitenland in het algemeen en buurvrouw West-Duitsland in het bijzonder. Anderzijds was het uiteindelijke Oostduitse doel de eenwording met diezelfde buurvrouw met de komst van de communistische wereldorde. De manier waarop de DDR-historici en de ideologen van de Oostduitse communistische partij, de SED, vanaf 1946 tot de val van de muur met deze paradox worstelden, is het onderwerp van het proefschrift waarop Brinks op donderdag 29 september promoveerde tot doctor in de geschiedenis. De titel van het Duitstalige dissertatie (''Het DDR-jargon laat zich moeilijk vertalen, dat zou alleen maar lachwekkend worden'') is een hele mondvol: 'Die DDR zwischen Einheit und Abgrenzung. Höhepunkte aus der deutschen Geschichte als Paradigmen politischen Wandels. Luther, Friedrich II und Bismarck'.

Verketterd

Analoog met de tweedeling van Duitsland na de Tweede Wereldoorlog, kende de geschiedswetenschap van de DDR twee lijnen. De Oostduitse historici en partijcommunisten zagen in de Duitse geschiedenis een progressief en een reactionair patroon. Aan het eind van de progressieve lijn stond de DDR. De Bondsrepubliek ontwikkelde zich logischerwijs vanuit de reactionaire geschiedenislijn. Dit reactionaire deel van de Duitse geschiedenis werd aanvankelijk verketterd door de DDR-historici. ''De progressieve revolutionaire tradities hebben de DDR als resultaat gehad. Bij die tradities hoorden de Boerenoorlog onder leiding van Thomas Müntzer, de revolutie van 1848 en de Spartacusopstand van Karl Liebknecht en Rosa Luxemburg in november 1918. De Duits-Pruisische geschiedenis, en daarmee Frederik de Tweede, Bismarck en Luther, verdwenen na 1945 op de mestvaalt. Zij hoorden thuis in de reactionaire traditie die uiteindelijk het kapitalistische West-Duitsland tot gevolg heeft gehad.'' En dat kapitalisme stond in de DDR voor al het kwaad in de wereld. Brinks ontdekte dat er in de geschiedsbeoefening van de DDR een breuk optreedt tussen pakweg 1971 en 1977. Dan slaat het Oostduitse denken om. ''De reactionaire lijn werd opgesplitst in opnieuw een reactionaire en een progressieve fase. In Oostduits jargon heette dat 'de Nieuwe Dialectiek'. Het betekende dat bepaalde exponenten van de uitbuitersklasse in hun opkomstfase een progressieve functie toebedeeld kregen. Luther, Frederik de Tweede en Bismarck werden opnieuw en anders beoordeeld. Ze werden vanaf dat moment duidelijker gezien als wegbereiders van de historische vooruitgang.''

Lutherjaar

In de evolutie naar de 'heilstaat' werd Bismarck geprezen voor zijn Rijksstichting, kreeg Luther een plaats naast Müntzer indertijd elkaars vijanden en kwamen de verlichte ideeën van Frederik de Tweede ook in een ander perspectief te staan. De herwaarding voor het drietal was niet alleen een aanwijzing voor een veranderde geschiedsbeoefening; ze ging hand in hand met een verandering van de politieke realiteit van de DDR. Tot 1966 werd met behulp van de revolutionaire tradities, die de DDR in haar progressieve geschiedsbeeld onderhield, de wens tot de uiteindelijke eenwording van Duitsland geproclameerd. Tegelijkertijd werd praktisch een politiek van afgrenzing van de Bondsrepubliek gevoerd. Maar in 1977 had zich een politiek-historische metamorfose voltrokken. Toen werd juist de afgrenzing van de Bondsrepubliek geproclameerd en in de praktijk afgestevend op een eenheidskoers. ''Het is pure scholastiek, het was het probleem van de schriftgeleerde. Hoeveel engelen passen er op de punt van een naald? Dat lijkt onbelangrijk, maar als het bestaansrecht van een hele maatschappij erop gebaseerd is, wordt de verantwoording van een ideologie van levensbelang.'' Het voorbeeld van de herwaardering van Luther maakt nog eens duidelijk hoe de DDR-historici en partij-ideologen schipperden met hun interpretaties van het verleden. Brinks: ''Voor 1966 stond Luther nog vaak te boek als 'vorstenknecht' en 'bordenlikker van de absolute monarchie'. Zo had Friedrich Engels hem genoemd en schelden dat konden ze bij de SED. Maar ruim tien jaar later was Luther volgens Honecker een van 'de grootste zonen van het Duitse volk'. Dat was dezelfde eretitel die Marx van Honecker had gekregen! Luther werd gebruikt om de DDR meer nationale identiteit te verschaffen. Er lagen nogal wat 'Luther-steden' op Oostduits grondgebied en in 1983 werd in beide Duitslanden het Lutherjaar gevierd. Door Luther te claimen zette de DDR zich af tegen de Bondsrepubliek. Daarnaast had de Lutherse kerk zich aan de oostkant van de muur ontwikkeld tot een vrijplaats voor dissidente meningen. Als we Luther incorporeren in onze geschiedenis, dachten de partij-communisten, dan neutraliseren we de oppositie. Wat overigens nooit gelukt is.''

Wiedervereinigung

Het resultaat van de zigzagkoers ten aanzien van het Duitse verleden was dat de Oostduitse historische traditie steeds meer op die van West-Duitsland ging lijken. In 1985 verscheen de officiële Oostduitse Bismarck-biografie zelfs bij een nogal conservatieve Westberlijnse uitgever. ''Wat hier gebeurde was de ultieme salto mortale van een ideologie. De hele historische wetenschap in de DDR leek wel schizofreen. Alsof je na 1977 het spiegelbeeld zag van voor die tijd.'' Als de kijk op het verleden niet meer verschilt, dacht Brinks, staat niets de eenwording meer in de weg, want daarmee zette de DDR haar afgrenzingspolitiek op de helling. Deze logische conclusie trok Brinks al in 1987. Hij interviewde SED-ideologen en stelde hen de vraag of met de mond de 'Abgrenzung' werd beleden en in de praktijk een soort eenwording werd nagestreefd. ''Ze ontkenden dat natuurlijk maar konden ook niets anders, omdat alles wat ik deed door de Stasi gecontroleerd werd.'' Brinks heeft de interviews in een kluis liggen: het bewijs dat hij al in 1987 een 'Wiedervereinigung' in het verschiet zag liggen op basis van het gemeenschappelijke Duitse verleden. In 1988 schreef hij er in 'de Gids' al een artikel over. Door een aantal vakbroeders werd zijn theorie afgebrand. De val van de muur in november 1989 is voor Brinks ''een toelichting op mijn these''. De ontbinding van de DDR verliep synchroon met de afsluiting van zijn proefschrift. Het wetenschappelijk werk zit erop, maar het onderwerp laat Brinks niet koud: ''Afstand nemen was niet makkelijk. Ik zat er middenin. Ik vergeet nooit weer dat ik in 1986 voor het eerst aan de andere kant, in Oost-Berlijn, kilometerslang met de S-bahn langs de muur reed. Ik was onthutst door de indrukken die ik kreeg. Maar de mensen om mij heen keken nergens naar. Die staarden recht voor zich uit. Het was zo anders. Ik was net afgestudeerd, aan de andere kant van de muur zag ik West-Berlijn en ik kon niet begrijpen hoe deze mensen daarmee kennelijk hadden leren leven.'' En geëmotioneerd: ''Ik snap nog steeds niet hoe mensen zo'n monumentale leugen als de muur in hun leven kunnen integreren. Wat zullen op de lange termijn de emotionele effecten zijn van deze ramp? Je ziet het nu al. Rechts-extremisme, angst en vervreemding komen aan de oppervlakte. Wat voor troep komt er straks nog meer mee naar boven.'' Brinks ziet het somber in voor de burgers van de voormalige DDR: ''Wat ze nu nodig hebben is twee generaties rust. Maar of ze die zullen krijgen?''

De eenzaamheid van de voortrekker

Collega-bijbelwetenschappers reageren lacherig of furieus als prof.dr. C.J. Labuschagne hen vertelt over zijn onderzoek naar de verborgen getallen in het Oude Testament. Het ontmoedigt de theoloog niet. Hij is gewend om tegen de stroom in te gaan; eerst in Zuid-Afrika, later in Nederland. De studenten zal hij missen, nu hij met de VUT gaat. En zij hem, getuige de grote opkomst bij zijn afscheid van de Groningse Faculteit der Godgeleerdheid.Een gesprek met een geëngageerd wetenschapper: ''De bijbelwetenschap kan ons helpen de huidige cultuurcrisis te overwinnen.''

PROF.DR. C.J. Labuschagne kan zich de reacties van zijn collega's nog levendig herinneren toen hij in 1983 op een congres in Salamanca voor het eerst verslag deed van de opvallende getalsstructuren die hij in het Oude Testament had ontdekt. ''Elf zijn er tijdens mijn lezing weggelopen. Sommigen wezen naar hun voorhoofd en verfrommelden het stencil dat ik had uitgedeeld en gooiden het in een hoek.'' In zijn studeerkamer in Haren is Labuschagne even op het puntje van zijn stoel gaan zitten. Hij wijst naar zijn voorhoofd en gebaart alsof hij een papier verfrommelt en weggooit. ''Ik was heel erg verbaasd over zo veel onbegrip en onwil.'' Acht jaar later is er niet veel veranderd. Labuschagne is nog steeds een eenling in het wereldje van de oudtestamentici, zij het dat hij een enkele medestander heeft leren kennen en hier en daar ook wat positieve reacties op zijn rekenwerk heeft gekregen. Ontmoedigen laat hij zich niet: ''Wat ik vind is zo bemoedigend, dat me dat voldoende motiveert om door te gaan. De stof heeft mij gepakt.'' Nadat hij de afgelopen jaren de eerste vijf boeken van het Oude Testament heeft nageplozen op verborgen getallen, biedt de VUT hem nu de mogelijkheid dat zelfde met de oudtestamentische psalmen te doen. Labuschagne heeft zich verzoend met de gedachte dat het nog wel even zal duren voordat zijn werk erkenning krijgt. ''In het begin had ik de behoefte mee te delen wat ik vond, mijn enthousiasme met anderen te delen. Later dacht ik: ik laat de collega's de collega's, ik doe geen moeite meer wie dan ook te overtuigen van mijn gelijk.'' Het is niet voor het eerst in het leven van de uit Zuid-Afrika afkomstige theoloog dat hij tegen de stroom in gaat. Labuschagne werd in 1929 in Heilbron geboren als zoon van een Afrikaner boer. Na vier dochters dacht vader Labuschagne eindelijk een opvolger te hebben voor zijn enorme boerderij. Labuschagne groeide op in een uiterst traditioneel en fundamentalistisch milieu. Zwarten werden niet als mensen, maar als knechten beschouwd. Labuschagne senior was een veeleisend en autoritair man. Zo zeer zelfs, dat zijn bedrijf jarenlang werd geboycot door de zwarte arbeiders. Veel van het werk kwam terecht op de schouders van de nog jonge zoon. De jonge Afrikaner kreeg steeds meer weerzin tegen het boerenbedrijf en in 1947 ging de wens van zijn moeder in vervulling: Labuschagne ging semitische talen en theologie studeren aan de universiteit van Pretoria om predikant te worden. Begin jaren vijftig bracht zijn studie hem al eens naar Groningen. Daar voelde hij zich aangevallen door de kritiek van sommige mede-studenten en docenten op de apartheid. De verschillen in cultuur tussen de zwarten en de blanken zouden onoverbrugbaar zijn en de zwarten zouden niet in staat zijn tot zelfbestuur, zo verdedigde hij het systeem. Maar de eerste twijfel was gezaaid, en na terugkeer in Zuid-Afrika veranderde die twijfel geleidelijk in openlijk protest tegen de apartheid. Na een paar jaar predikant te zijn geweest in het Transvaalse Wolmaransstad, werd Labuschagne in 1959 lector aan de universiteit van Pretoria. Samen met onder andere Beyers Naudé richtte hij in 1963 het Christelijk Instituut op, een van de eerste plaatsen in Zuid-Afrika waar blanken en zwarten als gelijkwaardigen van gedachten konden wisselen. Labuschagne's omgeving nam zijn houding niet in dank af. Ook na zo veel jaren niet zonder ingehouden emotie, blikt hij terug op die periode: ''Toen ik me bewust werd hoe fout de apartheid was, raakte ik erg geïsoleerd. Er ontstond een kloof tussen mij en mijn familie. Ik werd uitgestoten. Ook uit de kerk. Ik ben overgegaan naar de Presbyteriaanse Kerk, omdat ik daar wel over de apartheid kon spreken, wat in de Nederduits Hervormde Kerk niet mocht.''

DE UITNODIGING in 1967 om als lector Oude Testament naar Groningen te komen, kwam voor Labuschagne als een waar godsgeschenk, want een normaal leven met zijn gezin in Zuid-Afrika werd hem onmogelijk gemaakt. In Nederland verwachtte de theoloog een heel andere sfeer aan te treffen: ''Ik dacht dat iedereen hier heel verdraagzaam was, dat je alles kon zeggen wat je wilde. Maar nee, in Nederland bleek men al net zo onverdraagzaam te zijn als in Zuid-Afrika.'' Labuschagne illustreert zijn verrassende uitspraak met een voorval uit 1971. Hij was uitgenodigd om bij de opening van het academisch jaar een lezing te houden voor de theologische faculteit en greep die gelegenheid aan om enkele kritische opmerkingen te maken over de duplex ordo, de scheiding tussen staat en kerk, die toen leidde tot een scherp onderscheid tussen kerkelijke en wetenschappelijke theologie. Maar erger nog was dat hij de zogenaamde Woord-theologie van Karl Barth onder vuur nam. ''De theologie van Barth was toen helemaal in. Daar mocht geen kwaad woord over gezegd worden'', weet Labuschagne nog. Toch waren de eerste reacties uit de zaal positief. Het faculteitsblad wilde de lezing publiceren en ook een kerkelijke hoogleraar wilde graag een bewerking voor publikatie. Labuschagne: ''Toen ik die gereed had gemaakt, kwam die kerkelijke hoogleraar bij mij terug met allerlei veranderingen. 'Dat kun je toch niet zeggen over Barth', was zijn enige argument. Uiteindelijk zei ik: 'Dit is mijn mening, wat kunnen ze mij doen?' Hij antwoordde: 'We kunnen je doodzwijgen, we hebben zo onze eigen methoden je van inzicht te doen veranderen.' Dat waren dezelfde methodes die men in Zuid-Afrika gebruikte.'' Begin jaren tachtig deed Labuschagne de ontdekking waardoor hij opnieuw een vreemde eend in de bijt werd. Hij stootte toen min of meer bij toeval op de verborgen getallen achter het Oude Testament. Hij was bezig met het verschijnsel dat God sprekend in de Bijbel wordt opgevoerd. Deze zogenaamde godsspraken worden telkens voorafgegaan door soortgelijke formuleringen, zoals ''God sprak tot'' en ''God kwam tot''. Het viel Labuschagne op dat er een vast patroon in zat, waarin het getal zeven een alles overheersende rol speelde. ''Zeven is het getal van de volheid. Het wordt gebruikt om aan te geven dat men al het mogelijke wil zeggen'', legt Labuschagne uit. Toen de oudtestamenticus in 1981 tijdens een volleybaltraining zijn enkelbanden scheurde, kreeg hij de gelegenheid om met zijn voet op de stoel alle godsspraken uit de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Pentateuch, aan een rekenkundige analyse te onderwerpen. De getallen 17 en 26 of veelvouden daarvan bleken opvallend vaak in de tekst te zijn verwerkt. Het zijn namelijk niet zo maar twee getallen. In de joodse traditie staan 17 en 26 voor de godsnaam YHWH. Dat komt omdat de letters van het Hebreeuwse alfabet tevens getallen representeren, en wel op twee manieren. Ze hebben een plaatswaarde, die overeenkomt met hun plaats in het alfabet, en een getalswaarde. Van de eerste negen letters komen plaatswaarde en getalswaarde overeen, daarna volgen de tientallen en de honderdtallen. Labuschagne pakt een Hebreeuwse bijbeltekst van zijn bureau. Diverse kleuren merkstift zijn er aan te pas gekomen om de verborgen getalsstructuur zichtbaar te maken. De kantlijn is vol gekriebeld met cijfertjes, optellingen en vermenigvuldigingen. Accolades geven aan wat waar bijhoort. ''Ik viel er van achterover hoe vaak 17 en 26 voorkwamen'', zegt Labuschagne, terwijl hij de voorbeelden laat zien. Later hoorde hij dat een Amsterdamse theoloog dezelfde getallen in het Nieuwe Testament op het spoor was gekomen. ''Geheel onafhankelijk van mijn onderzoek'', benadrukt hij. Mevrouw Labuschagne, die net voor het tweede kopje koffie is binnengekomen: ''Daar willen de nieuwtestamentici toch ook helemaal niets van weten.''

DAT DE BIJBEL niet alleen wordt gelezen, maar ook geteld, is niet nieuw. De joden hadden al een lijst waarop precies stond vermeld hoeveel verzen en woorden de boeken van de Bijbel bevatten. Bovendien berekenden zij nauwkeurig het mathematisch centrum van deze bijbelonderdelen. Labuschagne: ''Tot nu toe werd daar door bijbelwetenschappers weinig aandacht aan besteed. Ze beschouwden het slechts als een techniek om de tekst nauwkeurig te kunnen overdragen.'' Ook in de kabbala, de joodse mystieke leer uit de middeleeuwen, speelden cijfers een rol. Labuschagne werd getroffen toen hij las dat een dertiende-eeuwse Spaanse geleerde reeds opmerkte dat ''de naam van God in de bijbeltekst ingeweven was''. De kabbalisten gingen echter een stapje verder en speculeerden over verborgen boodschappen in de Tora onder andere op basis van mystieke cijfers. Een joodse collega vreesde dat Labuschagne de bijbelwetenschap zou terugvoeren naar deze duistere periode. Labuschagne ontzenuwt de vrees: ''Ik wil juist de wortels van de kabbala tonen. De leer komt voort uit een oudere joodse traditie, waarin getallen werden gebruikt om teksten te componeren.'' Labuschagne is zich er terdege van bewust dat hij zich op een terrein begeeft waarop ook sterrewichelaars en roedelopers hun emplooi vinden. ''Sommige mensen gaan aan de haal met cijfers. Ze slaan op hol'', waarschuwt hij. ''Dat gegoochel met cijfers, daar kan ik me ontzettend boos over maken.'' Onlangs kreeg hij zelf een brief van een man die zijn geboortedatum, de datum van zijn indiensttreding bij de RUG en zijn adres wilde weten. ''Of het telefoonnummer er ook bij moest, weet ik niet meer. Die getallen mengde hij dan in zijn pot en daar moest dan wat uitkomen'', vertelt de oudtestamenticus op ironische toon. Een vrouw schreef hem dat Maria binnenkort terugkeert op aarde en dat er over 53 jaar een grote ramp zal plaatsvinden. Dat had zij uit de Bijbel berekend.

OMDAT MET getallen alles te bewijzen valt, gaat Labuschagne bij zijn numerieke analyse volgens strenge criteria te werk. Dezelfde criteria die ook bij een taalkundige analyse van de Bijbel worden gehanteerd. Is bijvoorbeeld een tekstdeel als verhaal opgeschreven of als rede, wordt er meervoud of enkelvoud gebruikt, wordt er over God gesproken in de tweede of de derde persoon, et cetera. Labuschagne: ''Ik tel geen appels en peren op, en pas ook niet allerlei ingewikkelde rekensommen toe. Ik beperk me tot de getallen die zich vanzelf opdringen.'' De getallen die vervolgens aan het licht komen, hebben twee functies: ze structureren de tekst de Bijbel blijkt een nauwkeurige getalscompositie te zijn en ze geven er een symbolische verdieping aan. Labuschagne illustreert beide functies aan de hand van een psalm. De essentiële passage van deze psalm valt samen met het mathematisch centrum ervan, en bestaat uit drie Hebreeuwse woorden die betekenen ''U bent immers bij mij''. Daarvoor staan 26 woorden waarin over God wordt gesproken in de derde persoon en daarna nog eens 26 woorden waarin dat in de tweede persoon gebeurt. Labuschagne: ''De dichter zegt in de tekst: 'U bent bij mij.' Door twee maal het getal 26 te laten terugkeren, zegt hij ook nog eens op numerieke wijze dat God aanwezig is in wat hier geschreven staat.'' De theoloog is voorzichtig als hem gevraagd wordt of er naast 7, 17 en 26 nog andere getallen in de Heilige Schrift schuilgaan. Maar sporadisch blijken er toch meer cijfers in de Bijbel te zitten, die alleen voor de goede verstaander een betekenis hebben. Zo is 666, ''het getal van het beest'' uit de Openbaringen in het Nieuwe Testament, de getalswaarde van 'keizer Nero' in het Hebreeuws.

Hoewel er aan de Bijbel het een en ander valt te ontcijferen, betekent dat volgens Labuschagne per se niet dat er een verborgen boodschap in zit die alleen toegankelijk is voor ingewijden. De ontdekte getalsstructuur heeft steeds met de inhoud van de tekst te maken. De leek kan dan ook gerust zijn: de Heilige Schrift is niet aan zijn zoveelste geheel herziene interpretatie toe. Of zoals Labuschagne het zegt, op het ''verstaan van de Bijbel'' is zijn werk niet direct van invloed. Dat kan niet worden gezegd over de bijbelwetenschap. Als de Bijbel inderdaad een numerieke compositie is, dan moet daar flink de bezem door. Het is daarom ook niet verwonderlijk dat Labuschagne's collega's lacherig dan wel furieus reageren, al is dat een weinig wetenschappelijke reactie. Vraag aan zeven bijbelwetenschappers hoe een bijbeltekst in elkaar steekt, en je krijgt zeven verschillende antwoorden, weet Labuschagne. De numerieke structuur is volgens hem een objectief criterium om deze meningsverschillen te beslechten en voor eens en altijd vast te stellen of vers vier nu wel of niet bij vers één, twee en drie hoort. Zeker zo ingrijpend is zijn ontdekking voor de theorie over het ontstaan van de Bijbel. Sinds enige tientallen jaren is de gangbare opvatting onder bijbelwetenschappers dat de bijbeltekst zoals wij die kennen, het resultaat is van een langdurig proces waarin oudere bronnen zijn samengevoegd en voortdurend gecorrigeerd en aangevuld. De Bijbel is kortom het produkt van eeuwenlang schrijven, schaven en schrappen. Merkwaardige overgangen en herhalingen in de tekst worden daarmee verklaard. De ontdekking van de getalsstructuren leidt tot een diametraal tegenovergestelde conclusie: de merkwaardigheden zijn bewust aangebracht om de getalscomposities kloppend te krijgen. Labuschagne: ''Dat is de belangrijkste vrucht van mijn werk: de bijbeltekst is niet het toevallige resultaat van een eeuwenlang stollingsproces, maar de tekst is een eenheid. Er moet op een gegeven moment een bewuste eindredactie zijn gevoerd, die de getalscomposities heeft aangebracht, voorzover die nog niet aanwezig waren.'' Labuschagne spreekt over een ''paradigmawisseling'' als het gaat over de ontstaanstheorie van de Bijbel. Dat verklaart volgens hem ook de afwijzende reacties van zijn collega's: hun hele visie op de Bijbel wordt op losse schroeven gezet. Als tweede reden voor de weerstand noemt de theoloog de ''ongecijferdheid van mensen met een alfa-opleiding''. Hij heeft gemerkt dat mensen met een bèta-achtergrond meer begrip hebben voor zijn werk. Alfa's ontgaat daarentegen het belang van getallen. ''Bovendien hoor je ze zeggen: 'Cijfers zijn niks voor mij.' Dat is dan meteen een excuus om er niks aan te doen, en dat is jammer, want wat ik doe kan een kind natellen.''

Tegen wil en dank heeft Labuschagne er wel een bondgenoot bij gekregen. Zijn bevindingen komen namelijk goed van pas in de kraam van de fundamentalisten. Zij leggen de prachtig kloppende getalscomposities uit als het onomstotelijke bewijs dat de Bijbel letterlijk Gods woord is. Als hij de pen al niet zelf heeft vastgehouden, heeft hij in ieder geval via de Heilige Geest over de schouders van de schrijvers meegekeken om te zien of ze hem wel goed citeerden. Labuschagne moet er niets van hebben, en de ironie wil dat hij in de jaren zeventig juist frontaal in botsing kwam met de fundamentalisten en de orthodoxie in de kerk. Hij schreef toen twee populair-wetenschappelijke boeken, 'Wat zegt de Bijbel in Gods naam?' en 'Gods oude plakboek', waarin hij de kloof tussen de inzichten uit de moderne bijbelwetenschap en de traditionele geloofsopvattingen probeerde te overbruggen. Wanneer Labuschagne over zijn numerieke analyse spreekt, is hij gedreven; zo gauw het over de verhouding tussen wetenschap en geloof gaat, lijkt hij begeesterd door een zendingsdrang die ook de buitenstaander niet onberoerd laat. De waarheden van het geloof en van de wetenschap mogen niet met elkaar in tegenspraak zijn, vindt de theoloog. Daar is namelijk al veel ellende uit voortgekomen. In 1926 vond er in Nederland nog een kerkscheuring plaats over de vraag of de slang in het Paradijs nu wel of niet had gesproken. En iedereen kent de controverse tussen scheppingsverhaal en evolutietheorie. Labuschagne: ''Dit soort misverstanden kunnen voorkomen worden, als we de inzichten van de bijbelwetenschap doorgeven naar het grondvlak, als de mensen in de kerk het onderscheid leren maken tussen de Bijbel als geschiedenisverhaal en als leerverhaal. Een onderscheid dat in de bijbelwetenschap al lang geaccepteerd is.'' Niet alleen Jona in de walvis moet er aan geloven, maar ook zulke centrale leerstellingen als de maagdelijkheid van Maria en Jezus' opstanding gaan onder het ontleedmes van de bijbelwetenschapper. ''Rationalistisch gesproken kan de maagdelijke geboorte niet. Maria moet op een godsonmogelijke wijze zwanger zijn geworden, zonder dat Jozef er aan te pas kwam. Als je nu naar die tekst kijkt, dan zie je dat die wemelt van de symboliek. Dat geldt voor veel geboorteverhalen. De schrijver wil zeggen dat Jezus een bijzonder mens was, dus op een bijzondere wijze geboren is. Hij is de zoon van God. Dat is een begrip. Dat de Heilige Geest over Maria is gekomen, is de concrete invulling van het geloof dat Jezus de zoon van God is. Ik heb het verhaal van de maagdelijkheid niet nodig om de essentie te begrijpen. Ik ben dat soort onmogelijke dingen zelfs liever kwijt. Dat geldt ook voor de opstanding. Die symboliseert dat de liefde van God sterker is dan de dood. Daarnaast was de band tussen Jezus en zijn discipelen zo sterk, dat zij hem na zijn dood nog steeds onder hen ervoeren. Hoe zeg je dat concreet: Jezus is uit de dood opgestaan.''

VOOR SOMMIGEN kwamen Labuschagne's geschriften als een bevrijding: ''Ik kreeg brieven van mensen die schreven, dat als ze dit twintig jaar geleden hadden geweten, ze niet waren afgehaakt. Anderen schreven dat ze geholpen waren om niet het kind met het badwater weg te gooien.'' Collega's complimenteerden hem in de privésfeer met zijn boeken, maar wilden in het openbaar hun vingers niet branden aan een conflict met de orthodoxie. Een onmogelijke houding voor Labuschagne: ''Ik kan niet op twee sporen zitten. Ik zeg vanaf de katheder de zelfde dingen als vanaf de kansel.'' Vooral uit orthodoxe kring klonken heftige protesten, en Labuschagne werd in sommige kerken weer een persona non grata. ''Ik heb het wel geweten'', zegt hij met een stem die nog iets van de toenmalige emoties verraadt. ''Het was een eenzame tijd. Maar gelukkig luwt het wel wat. In bijvoorbeeld Leeuwarden word ik nu toch weer regelmatig gevraagd om voor te gaan.'' Labuschagne is er nog steeds heilig van overtuigd dat de kerk alleen kan overleven als zij de bijbelwetenschap au serieux neemt. ''We hebben een proces gezien dat steeds meer denkende, kritische mensen hebben afgehaakt. Die vroegen aan de dominee: 'Hoe kan dat nou, leg dat eens uit?' Als de reactie dan luidde, je moet geloven wat er in de Bijbel staat, of je moet maar goed bidden, dan keerden die mensen de kerk de rug toe. En dat is ontzettend jammer.'' Tijdens zijn druk bezochte afscheidscollege vorige week dinsdag, ging de theoloog nog een stapje verder. De bijbelwetenschap kan niet alleen de kerk van de ondergang redden, er is voor haar ook een belangrijke taak weggelegd om de huidige cultuurcrisis te overwinnen. Aan die crisis liggen namelijk een aantal opvattingen ten grondslag die in belangrijke mate ontsproten zijn aan een verkeerd begrepen Bijbel. Labuschagne noemde de antropocentrische, of liever nog androcentrische, visie op de schepping, waarin alles om de mens draait, met als resultaat dat we ons milieu verpesten; de pessimistische visie op de mens, alsof die alleen maar tot het slechte in staat zou zijn; en de fatalistische visie op de wereld, als zou deze gedoemd zijn op een apocalyptische wijze ten onder te gaan. Misvattingen, aldus de hoogleraar, die de bijbelwetenschap kan helpen corrigeren door ''het ontwikkelen van een meer realistische en heilzame mens- en wereldbeschouwing''. Een paar dagen voor zijn afscheid legt Labuschagne uit hoezeer het thema van zijn afscheidsrede en zijn populaire publikaties voortvloeien uit zijn wetenschapsopvatting: ''Wetenschapsbeoefening moet autonoom en zuiver zijn. Maar een tweede vereiste is dat ze betrokken is bij de maatschappij. Die betaalt en heeft recht op de resultaten. Wetenschappers hebben de plicht die resultaten in verstaanbare taal te vertellen.'' Veel theologen fronsen de wenkbrauwen als ze hun geëngageerde collega zo horen praten. Zij laten hun meest aangewezen afnemers, de gelovigen en de kerk, liever even links liggen wanneer ze met hun werk bezig zijn. ''Veel te veel bijbelwetenschappers zitten in hun ivoren toren'', verzucht Labuschagne. ''Ze vertalen hun werk niet naar het grondvlak. Veel collega's werken in de marge, in de randgebieden. Ze bedrijven zuivere wetenschap zonder theoloog te zijn. De artikelen over theologie, over God en het geloof in God, zijn minimaal.''

Voor de zoveelste keer dringt zich het beeld op van de eenling. ''Van een verwijdering of kwade gevoelens binnen de faculteit is geen sprake'', benadrukt Labuschagne op het eind van het gesprek. ''Ik ben eerder eenzaam door mijn vakwetenschappelijk onderzoek.'' En over zijn lot als enkeling is hij voorzichtig: ''Voorloper is een zwaar woord. Voortrekker misschien wel, en die worden vaak eenzaam.'' Alle studenten zuipen. Nou ja, dat is misschien wat overdreven. Laten we zeggen dat er een grote groep studenten is die regelmatig een flinke slok neemt. Als je maar vaak en lang genoeg zulke slokken naar binnen giet, dan loopt dat op den duur uit op een chronisch jeukende lever. Maar er zijn nog andere gevaren. Het schijnt dat tijdens de dronkenschap de blik wat vertroebelt en er anarchie heerst in het hoofd. Daar komen brokken van. En soms volgt dan een rechtszaak. Tijdens een zogenaamde pleitavond gaan twee studenten privaatrecht in een bomvolle Heymanszaal met elkaar in de slag over zo'n dronkemansakkefietje. Een levensechte casus, zo zouden juristen dat noemen. De studenten spelen de raadslieden van de dronkenlappen Harm van der Klok en Jeroen Plaisier. Na een gezamenlijk avondje flink doorzakken bracht het alcoholvat Van der Klok de ook niet helemaal frisse Plaisier even met de auto naar Haren, naar huis. Dat ritje eindigde tegen een pijler van het viaduct over de Hereweg. De diagnose voor een gekreukelde Plaisier luidde: een hersenschudding, een gecompliceerde beenbreuk en diverse gekneusde ribben. De student liep door de ziekenhuisopname en de revalidatie een studievertraging van een half jaar op. En daarom vordert hij nu via zijn advocaat een schadevergoeding. De advocaat van de tegenpartij moet zich daar weer onder uit zien te lullen. En lullen kunnen ze, die twee privaatrecht-studenten die voor advocaatje spelen. ''Het is niet zeker dat mijn cliënt wist dat Van der Klok dronken was'', zegt Jacobien Rutgers. ''Van der Klok heeft de zorgplicht tegenover mijn cliënt geschaad en in die zin een onrechtmatige daad gepleegd.'' En ze illustreert dat met allerlei uitspraken van de Hoge Raad in eerdere, soortgelijke gevallen. Rick Schütz, advocaat van de gedaagde, vindt dat maar onzin. ''Het was wel duidelijk dat Van der Klok flink gezopen had. En er bestond voor Plaisier ook geen enkele noodzaak om mee te rijden. Hij had ook een taxi kunnen nemen. En een eindje lopen is voor zo'n jonge jongen toch ook niet onoverkomelijk. Bovendien heeft Plaisier tijdens de dolle rit ook niets ondernomen om de kans op een ongeluk te verkleinen. Hij had bijvoorbeeld aan Van der Klok kunnen vragen om wat langzamer te rijden.'' Om beurten slaan de advocaten elkaar met onzin en met juridische argumenten om de oren. Op een gegeven moment valt er geen kop of staart meer aan te ontdekken. Tja, denkt het publiek, het is toch wel een onverantwoorde klootzak, die Van der Klok. Je zal maar door zo'n vent in de prak worden gereden. Maar van de andere kant: die Plaisier is toch ook wel rund om bij hem in de auto te stappen. Gelukkig zit er een echte rechter in de zaal: mr. J. van Riessen, vice-president van de rechtbank Groningen. Na de pleidooien gaat deze in de pauze aan de slag om een vonnis te formuleren. En waar iedereen al bang voor was, gebeurt ook. Hij komt met het eeuwige antwoord van een geschoold jurist: enerzijds ja, anderzijds nee. ''Vast staat dat Van der Klok niet in staat mocht worden geacht een auto te besturen'', monkelt hij. ''Plaisier wist dat. Maar als we de omstandigheden in acht nemen ben ik van oordeel dat de geleden schade niet alleen bij Plaisier moet blijven. Naar mijn oordeel heeft Van der Klok voor tweederde en Plaisier voor eenderde schuld. De vordering van de geleden schade wordt op dezelfde manier toegewezen.'' Dan wordt de presentatie van de twee privaatrechtstudenten nog eens kritisch doorgenomen door twee echte advocaten: mr. B. Bergsma uit Groningen en de expert mr. W. Ganzeboom uit het Oostgroningse Veendam. Want daar lusten ze, dat zal genoegzaam bekend zijn, ook wel een stevige borrel. De twee advocaten hebben nog wel wat op- en aanmerkingen, maar zijn eigenlijk vol lof over de prestatie van de twee studenten. En zo wordt iedereen na nog wat bloemetjes, bedankjes en applaus van harte uitgenodigd de avond verder uit te zitten in een naburig café. Om met een hoop Plaisier eens flink Van der Klok te gaan.

Arjan Wildeboer

HORIZONTAAL: 1. het vonnis betreft de scheiding van een gevorderd lichaamsdeel. (12) 7. kleine krant. (2) 9. hier wordt een gesloten net gebruikt. (9) 10. samen in de eetzaal. (5) 11. werk op het water. (8) 12. voor kerst wordt die jongen een kerel. (5) 15. kort is 'ie langer. (2) 16. het in werking waarnemen van een dode is belangrijk. (10) 18. in Engeland uit de bron komen. (4) 19. die helpt de kip met pasen. (5) 20. iemand met een baan. (10) 22. dit geeft richting aan een plaats. (5) 23. de universiteit zit aan de achterkant. (3) 26. publieke vochtplek. (7) 28. bank voor een beschaafd gesprek. (3) 29. een platvis voor de ploeg. (5) 30. slim na de middag. (10)

VERTIKAAL: 1. voor het strikken van schoenen met een voorzetsel is het een zeer ervaren persoon. (8) 2. spraken ze vroeger met aanzien in Europa. (8) 3. kijken met dit metaal lukt je maar even. (10) 4. dat familielid is spoedig een vertoning. (5) 5. die houten klinker is geen vroege. (4) 6. die zwerver is niet in Engeland gemaakt. (6) 8. koperslijm. (14) 13. die bever is heerlijk intiem. (8) 14. dat kattevoer is melig. (10) 17. voorbij die van u wordt het eng. (4) 20. er zit een code in dat kliederen. (6) 21. dichtbij vertrekken uitzoeken. (6) 24. van een bergplaats een zaal maken, doet hoorbaar pijn. (4) 25. zulks en zuurstof is hetzelfde. (4) 27. ijs voor volwassenen. (3) 28. zo'n rat maakt kunst. (3)

OPLOSSING CRYPTOGRAM 4

HORIZONTAAL: 1.zekerheidshalve; 9.kansarmen; 10.ernst; 11.neo; 12.verleider; 14.eersten; 15.zandkust; 16.mooist; 18.jochem; 21.god; 24.gaaf; 25.gezichtsverlies; 27.kunstgenot; 28.gnoe.

VERTIKAAL: 1.zakkneuzing; 2.kantoren; 3.raakvlak; 4.emmer; 5.donkere; 6.hoenderloo; 7.landrot; 8.etterend; 13.estheet; 16.mm; 17.stadion; 19.onecht; 20.afasie; 22.dazen; 23.smeet; 25.gak; 26.son.

Er kwamen geen goede oplossingen van dit cryptogram binnen. De boekenbon blijft liggen tot de volgende week.

VR.27 SEPTEMBER Open Podium. Optredens van 'The Experts', 'The Mope' en 'The Wise Guys'. De Walrus, Pelsterstraat 25. Aanvang 21.00 uur.The Foreigner. Regie Amos Poe, Verenigde Staten 1976. Cultfilm over de punkscene in New York. Een man gaat naar New York en stoot daar en aantal punkers voor het hoofd. Simplon. 21.00 uur.

ZA.28 SEPTEMBER Rock 'n Roll. The sixties are back. Optredens van 'The Javelins' en Rock 'n Roll Show door Saco Velts Rock 'n Roll formatie team. Plaats: Vinkhuys, Diamantlaan 94. Aanvang: 22.00 uur.De verzameling van.... Van 28 september tot en met 4 oktober is er in Hortus Haren een presentatie van verschillende soorten, eetbare paddestoelen. Twee paddestoelenkwekerijen verzorgen de presentatie. Beide kwekerijen zijn op zaterdag 28 en zondag 29 september aanwezig om extra informatie te geven. Hortus Haren. Dagelijks geopend van 10.00 tot 16.45 uur.

ZO.29 SEPTEMBER Fidélio. Frank Groothof en Erna Sassen spelen samen de familievoorstelling Fidélio, gebaseerd op de opera van Beethoven. De voorstelling wordt gemaakt ten bate van het dertig-jarig bestaan van Amnesty International. De Oosterpoort, kleine zaal. 15.00 uur.

DI. 1 OKTOBER Scarface. Vera Zienema heeft voor de maand oktober het thema 'geweld' gekozen. De eerste in de serie is 'Scarface', een film van Howard Hawks, Verenigde Staten 1932. De klassieke gangsterfilm over een Capone-achtige bendeleider. Deze indrukwekkende film over geweld is de sterkste uit dit genre van de jaren dertig. Vera, Oosterstraat 44. Aanvang 21.00 uur.

WO. 2 OKTOBER Lunchconcert. Openingsconcert van de serie lunchcon-certen in de aula van de muziekschool. Angel Gimeno (Concertmeester NNO, viool) en Ellen Dijkhuizen (piano) spelen werken van G. Tartini en Eugene Ysaye. Aula van de Muziekschool, St.Jansstraat 7/9. 12.45 tot 13.15 uur.

DO. 3 OKTOBER Introdans. Een speciaal jubileumprogramma ter gelegen-heid van het twintig-jarig bestaan van Introdans. Stadsschouwburg. 20.15 uur.

De Spieghel van oud-bruin naar pasteltinten De metamorfose van een populair jazzcafé

Middenin de aldoor veranderende omgeving van het Groningse uitgaansleven, de Peperstraat, bleef jazzcafé de Spieghel twaalf jaar lang onveranderd. Met de opening van de Spieghel nieuwe stijl op 22 augustus jongstleden brak ook voor dit heiligdom van de jazz een nieuw tijdperk aan.

Jerry Remkes

Het uiterlijk van jazzcafé De Spieghel-oude-stijl paste absoluut niet in het tijdsbeeld van de jaren negentig. Elke bezoeker die de Spieghel binnenkwam, had binnen vijf minuten een lange lijst kunnen samenstellen met daarop concrete zaken die voor elke andere bar al lang de ondergang hadden betekend. Het gedeelte voorin was nog redelijk onderhouden, noem het ouderwets gezellig. Eén blik op het meubilair of de toonbank was genoeg: dit is een bruin café. Wie de gang betrad die naar de ruimte achterin leidde, begon echter onmiddellijk nattigheid in de meest letterlijke betekenis van het woord te voelen. Hier waren de heren-wc's: richten niet verplicht. Nog vijf stappen verder door de gang en daar stond je weer ineens in het heiligdom van het café. Hoeveel grootheden hebben hier niet ooit gespeeld? De vele klinkende namen en prachtige concerten maakten de achterzaal van café De Spieghel tot, historisch gezien, misschien wel de meest waardevolle vierkante meters op Gronings jazzgebied. De ruimte ademde een ondefinieerbare sfeer die door de jaren heen was gegroeid. Wat de Spieghel had, zat dieper dan het uiterlijk van de bar, het was een soort van 'cult'. Deze had vooral te maken met de bezoekers, de muzikanten, met Ina (de voormalige pachtster) achter de bar en met wat er zich zoal afspeelde na afloop van de concerten. Maar misschien moet je daar wel bij geweest zijn, om op zo'n manier naar de Spieghel-oude-stijl te kunnen kijken.

Opknapbeurt

Wie er overdag rond zou hebben gekeken, was zonder twijfel tot de conclusie gekomen dat datgene wat de ruimte uitademde geen sfeer was maar een onsmakelijke geur. En dat de oorzaken hiervan en van de verdere toestand van de bar inderdaad met jaren lang achterstallig onderhoud en met de groei van bijvoorbeeld schimmels te maken hadden. Bij daglicht werd duidelijk dat deze zaal in opperste nood verkeerde. Muren, vloer, stoelen, kortom alles was aan vervanging toe. De Stichting Jazz In Groningen gaf de hoop op renovatie ruim een jaar geleden al op en vertrok met haar programmering naar het gloednieuwe café Overstag. De bezoekers van café de Spieghel zelf waren het er nog niet over eens of renovatie wel gewenst was. En zo bleef ''de opknapbeurt'' slechts een punt van discussie, zonder enig toonbaar resultaat. Midden juli werd de knoop plotseling doorgehakt. Er was nog net tijd om een afscheidsfeestje te organiseren, maar de laatste vrijdagavond-sessie verviel al en nogal wat bezoekers vonden na terugkomst van vakantie hun jazzcafé gesloten. Bij de heropening van de Spieghel op donderdag 22 augustus, werd het iedereen duidelijk dat er een nieuw tijdperk voor de Spieghel was aangebroken. De Spieghel nieuwe stijl is bij binnenkomst nog niet veel veranderd. De voorruimte is grotendeels hetzelfde gebleven. Het is wat opgeknapt, wat schoner en er hangt een moderne jukebox aan de muur. De houten deuren in de gang zijn vervangen door deuren van glas en de gang zelf is behangen met posters van het afgelopen North Sea Jazz Festival. De schok komt voor de meeste vaste bezoekers pas aan het einde van de gang. Wat eens de achterzaal was, is nu omgetoverd in een echte concertruimte. Aan de indeling is niets veranderd: het podium achter in de zaal, de bar bij binnenkomst gelijk links. Het opstapje voor de bar is nieuw (een keer struikelen en je weet het) evenals wat schotjes tussen de stoelen. Maar wat je in een keer treft, is de tijdsluis die de Spieghel hier gepasseerd is: alles in modieuze pastelkleuren, en met streepjesmotieven op de muur en een vlotte styling in het meubilair. Er valt niets op aan te merken, het is keurig vernieuwd, maar je moet toch even wennen: het is gewoon diezelfde Spieghel niet meer. De nieuwe Spieghel richt zich op de jeugd, ''want die heeft de toekomst'', zo redeneert Hans Vos, de nieuwe man achter de bar. In dat kader past bijvoorbeeld ook goed het gedeelte van de bar dat zich op de eerste verdieping bevindt. Hier kun je even een potje poolbiljart spelen, wat flipperen of even rustig wat roken. ''Want'', zegt Hans Vos, ''wat wij hier hebben is een modern theater met de jazzmuziek als uitgangspunt''. Dat klinkt heel eigentijds en aantrekkelijk voor een breed publiek. Maar het is volgens Vos niet de bedoeling dat de nieuwe Spieghel daarmee een bar voor het grote publiek wordt. De Spieghel blijft een kroeg voor de muziekliefhebber, waar ''gewoon veel gebeurt, liefst elke avond weer iets anders''.

Jazzid

Tot nu toe is het zo dat er iedere vrijdag- en zondagavond een band optreedt, en op korte termijn komt er ook een vaste conservatorium-avond. Alles wat maar iets met jazz te maken heeft, is welkom, verzekert Vos, zolang er maar een publiek voor is. Zo heeft hij ''jazzid-avonden'' (house-ritmes doorspekt met jazzsolo's) op zijn verlanglijstje staan, maar ook een ouderwets avondje met een jazz-pianist voorin het café. Het liefst zou Hans Vos alle al bestaande activiteiten op jazzgebied er nog bij willen hebben, de concerten van de Stichting Jazz in Groningen, de sessies van de Vrije Hand, alles in een pand. Dat de ingrijpende vernieuwing ook gevolgen heeft gehad voor de toeschouwers moge duidelijk zijn. Bezoekers die de bar vroeger instinctief meden, nestelen zich nu aan de bar. Oude bezoekers kunnen zich wat verloren voelen tussen de 'new generation'. Maar belangrijker is, voor zowel stamgasten als nieuwkomers, dat het jazzcafé weer nieuw leven is ingeblazen. Er gebeurt weer wat. Misschien niet zoals het vroeger gebeurde, maar dat zal gewoon een kwestie van tijd en gewenning zijn.

Na in de vorige vijf UK's een cyclus wetenschap, geloof en bijgeloof weggegeven te hebben, gaan we nu de diepte in. Vanaf het begin van deze eeuw is er een controverse over het orgasme bij de vrouw. Volgens Freud was het clitorale orgasme onvolwassen en kwam een echte volwassen vrouw vaginaal klaar. Dit ideeëngoed werd door de mannelijke medische wereld onmiddellijk omarmd, het spaarde immers een hoop gewriemel. Dit alles is al weer zo'n tachtig jaar geleden en lijkt derhalve verouderd. Vreemd genoeg zijn ideeën van tweeënhalfduizend jaar terug over dit onderwerp wel populair bij parazoekers.

Uit het oude India komt de theorie dat gewoon klaarkomen zonde is. Het orgasme dient omgevormd te worden tot een spirituele belevenis die leidt naar nirwana. Daar moet je evenwel wel wat voor doen.

Bijvoorbeeld inschrijven op één van de workshops van Margo Anand Naslednikov. Zij onderwijst een speciale vorm van yoga : de tantrische sex. Vroeger in India was dit een weinig vrouwvriendelijk gebeuren. De mannen die het hogere zochten gingen naar de tantrische tempel, waar vrouwelijke priesters verplicht waren op hen te gaan zitten en hun erectie op peil te houden door contracties van hun schede. De mannen mediteerden en trachtten door opperste leegheid van hun geest en weerhouding van ejaculatie tot hogere gedachten te komen. Dat dit niet altijd lukte is niet verwonderlijk, een zekere kinderrijkdom om deze tempels was niet ongebruikelijk.

Zowel in Nederland als in Duitsland bloeien momenteel trainingen van dit type. Een vrouwelijke deelneemster beklaagde zich bij mij over het feit dat het merendeel van de cursisten mannelijk was. Zoals in het oude India lijkt deze vorm van mystiek enigszins pikgericht. Het programma omvat massage, dans, dialogue interieur met de eigen geslachtsorganen, ademhalingsoefeningen en manieren om ejaculatie uit te stellen (vrouwen mogen zo vaak klaarkomen als ze willen).

Omdat de ouden uit India altijd hun doden verbrandden, soms met de levende weduwe erbij, was hun inzicht in de anatomie beperkt. Hun theorieën daarover zijn dan ook speculatief. Het lichaam is laagsgewijs onderverdeeld in chakra's. Bij elk hoort een woord, een klank en een bepaalde soort energie. De laagste, gezeteld onder het stuitbeen, is het interessantst. Daar zetelt de slang genaamd Kundalini, de geheimzinnige opgepotte levensenergie, die zich uit in de seksuele verlangens. Naslednikov claimt trainingsmethoden te kennen waardoor de slang ontwaakt en een hoger bewustzijnsniveau de zoeker toevloeit. De methodiek omvat massage, erotische fantasieën en het aanspannen en loslaten van de bekkenmusculatuur. Eerste aanwijzingen, na enkele uren oefenen zijn warmte, kou, kriebels en prikkels. Het echte ontwaken van de slang is geen kinderspel. De geest zweeft boven de wateren, alles schijnt veraf, een zalig nietsdoen zonder dreiging van uitkeringsintrekking deelt zich aan de tantrist mede.

Het streven van mystici aller tijden: eenheid met het al, lijkt niet veraf. Toch zou het kunnen dat net als bij de eerste Tantrische tempels niet elke man uitsluitend naar het hogere streeft. Een germaanse blondine die aan de workshop deelnam beklaagde zich over haar seksistische massagepartner: ''Hij had alleen maar aandacht voor mijn borsten en clitoris, ik heb nog voorgedaan hoe hij moest masseren, het hielp niks.'' PETER BÜGEL

KLASSIEK

Twee Franse composities en een vreemde eend in de bijt: het concert voor Engelse hoorn en strijkorkest van de Amerikaan Persichetti. Het Noord Nederlands Orkest, onder leiding van Jean Fournet, speelt dit programma op woensdag 2 oktober in de Oosterpoort. Om misverstanden te voorkomen: een Engelse hoorn is geen echte hoorn maar een althobo. Het timbre is somberder en pathetischer dan bij de 'gewone' hobo en het instrument wordt vaak gebruikt voor lyrische passages. Het concert van Persichetti, dat in 1977 in premiere ging, vertoont sterk impressionistische trekken en had misschien beter 'Fantasie' kunnen heten. Na de pauze speelt het orkest 'Harold in Italië' van Berlioz. Deze symfonie voor altviool en orkest schreef Berlioz in 1834, op verzoek van de viool-virtuoos Paganini. Berlioz laat in deze symfonie zijn poëtische herinneringen aan zijn maandenlange omzwervingen door Italië tot uitdrukking komen. De altviool vertolkt de rol van toeschouwer temidden van een aantal scènes uit het Italiaanse leven. (Yvonne van den Berg)

FILM

De Franse film doet het goed de laatste tijd, zoals we de afgelopen weken in het Filmhuis hebben kunnen constateren. Na jong talent is er nu oud talent. In de eerste avondvoorstelling vertoont het Filmhuis Louis Malle's Milou en mai, een zowel komisch als ontroerend portret van een aantal fransosen uit verschillende lagen van de bevolking, die zich tijdens de roerige meidagen van 1968 op het platteland ophouden. Voor wie er voldoende verstand van heeft biedt de film waarschijnlijk een keur aan allegorische voorstellingen. Ik zag een schijnbaar moeiteloos en daardoor perfect in beeld gebracht verhaal over een familiereünie op het land. Poëzie van een geheel andere orde aan het Hereplein, waar Arnold is teruggekeerd als 'Terminator 2'. If you wanna live, you'd better come with me. (Frank Blaakmeer)

THEATER

Van geluk gesproken. Het internationale theaterfestival 'Out of Frames' kende een perfecte timing: de aangename weersomstandigheden (met wassende maan) vergrootten niet alleen het esthetisch genot van de voorstelling in de vijver van het Stadspark, maar maakten ook het indringende spel bij het Emmaviaduct tot een onvergetelijke ervaring. Een week later en 'Milaan', 'Helsinki' en 'Warschau' waren waterballetten geweest. Om kennis te maken met een geheel nieuw gezelschap in de toneelwereld, het Noord Nederlands Toneel, hoeven we gelukkig niet te kleumen ergens op locatie; in de warme en comfortabele schouwburg vindt dit weekend de première plaats van Roberto Zucco. Een toneelstuk van de auteur Bernard-Marie Koltès, die enkele weken na de voltooiing (1989) stierf aan Aids. Koltès beschrijft de gewelddadige zoektocht naar het leven die eindigt met de bevrijdende dood. Hoofdpersoon is een jonge misdadiger, die moorden pleegt, gijzelt en rooft; toch weet hij de sympathie van zijn omstanders op te wekken en daarom is dit toneelstuk meer dan een verhaal over een ontworteld mens. Een fascinerende verschijning. Te zien in de Stadsschouwburg op 28 en 29 september, aanvang 20.15 uur. (Lida Coumou)

KUNST

Onder het motto: 'Geen mooiere kunst dan de moderne kunst, behalve natuurlijk de klassieke kunst' worden in het geruchtmakende boek 'De Nieuwe Salon' alle denkbare heilige huisjes van de moderne kunst geplunderd en tot de grond toe afgebrand. Auteur Diederik Kraaijpoel, tevens kunstenaar en academiedocent, betoogt dat de classisistische kunst (kunst geënt op traditionele waarden als figuratie, perspectief en stofuitdrukking) volkomen verdrukt wordt door de modernistische stromingen. Vernieuwing is ten onrechte zaligmakend geworden als beoordelingscriterium van kunst, aldus de schrijver. Maar waar het uiteindelijk om hoort te gaan is domweg kwaliteit. En die ontbreekt volgens hem ten enige male in het abstracte en conceptuele knutselwerk van de modernist. Kraaijpoel heeft op vele punten van zijn betoog helaas gelijk. Zijn rancune tegen de aanhangers van het modernisme is echter zo groot dat hij geen aandacht en begrip meer kan opbrengen voor hun argumenten. Het lang verwachte debat over 'De Nieuwe Salon' belooft zodoende weliswaar spectaculair verbaal vuurwerk te worden (dat is enfant terrible Kraaijpoel wel toevertrouwd), maar de partijen zullen elkaar na afloop geen millimeter genaderd zijn. Vrijdag 4 oktober in Academie Minerva, aanvang 13.00 uur. (Gerard Lakke) ''Ik snap niet waarom een huisvergadering niet gewoon in huis kan worden gehouden'', zei Aernout van Wassenaer, terwijl hij samen met zijn vriendin Annie Stortemelk aanschoof bij de overige bewoners van het studentenhuis Mussengang 9, die zich al hadden verzameld in het biljartcafé aan het Schuitendiep. ''En een huisvergadering uitschrijven, terwijl Hedwig haar wekelijkse jaarclubetentje heeft, lijkt me ook niet helemaal in orde.'' ''Ja, en waarom moesten we hier zo omslachtig naar toe, apart in kleine groepjes?'' viel Annie haar vriend bij. ''Rustig nou maar, ga nou eerst maar even zitten, en bestel wat'', oefende Berendina Bergsma haar natuurlijk overwicht uit. ''Bennie, de baas hier, wil nou eenmaal geen grote groepen meer in zijn kroeg. Daarom konden we hier niet met zijn allen tegelijk heen, dat is alles. En Hedwig is niet uitgenodigd, omdat haar pa een vriendje is van Kamminga, snap je wel?'' ''En als dat fascistentuig met elkaar gaat smoezen, kunnen we helemaal wel inpakken!'' schoot Fredje opeens uit. ''Ssst! Stil nou Fred! Verd...'' ''Hee ken dat 'n beetje rustiger daarzoot?'' klonk vanachter de tapkast een vermoeide stem, ''Anders rottn je maar op hoor!'' Berendina keek de roodaangelopen ex-kraker vernietigend aan. ''Zie je nou wat je doet? Je houdt je bek, hoor je!'' ''Zo, dat maakte een heleboel duidelijk.'' Lachend zette nu ook Yvette de Bruijne zich aan het tafeltje. ''Een heel aardige kerel, daar bij het Buro voor Rechtshulp. Mooie ogen ook...'' ''Misschien kun je de details over de mannenjacht voor het moment even achterwege laten, en wil je ons vertellen wat je hebt gehoord?'' beet Berendina haar toe. ''Jaja, al goed. Nou, om te beginnen kan Kamminga ons natuurlijk nooit van zijn leven zomaar op straat zetten. Al stuurt-ie elke dag tien aangetekende brieven, en al hebben we geen van allen een huurcontract, dan nog is er drie maanden opzegtermijn, en daarbij opgeteld nog eens een maand voor elk jaar dat we er wonen.'' De juichkreten die deze uiteenzetting ontlokte aan Aernout en Fredje, kwamen hen opnieuw op kwade blikken vanachter de bar te staan. ''Juist! We zullen hem krijgen, die vieze VVD-ploert!'' werd nu ook Berendina wat explicieter in haar commentaar. ''Luister nou Berend, het gaat nog verder. Kamminga wil ons duidelijk heel graag uit de Mussengang weg hebben, anders had-ie ons niet meteen vervangende woonruimte aangeboden. Ik denk dat hij samen met Gietema weer plannen heeft voor een mooi spiegelend kantoorpand of zoiets.'' ''Dat nooit! Als ze dat van plan zijn, mobiliseer ik mijn ouwe WNC-vriendjes, en dan zullen wie kapitalistische honden eens even mooi...'' ''Nou zeg ik 't niet weer hoor! 'n Beetje dimmn m'jong!'' De corpulente barkeeper slofte nu dreigend achter de bar vandaan. ''Stil nou'', hernam Yvette. ''Wat ik wil zeggen is dat wij heel hoge eisen kunnen stellen voor vervangende woonruimte. We hoeven geen enkel huis te accepteren waar we niet ruim met z'n allen inpassen. En als klap op de vuurpijl...'', nu boog Yvette zich samenzweerderig over tafel, en fluisterde ze: ''Ik ben nog even bij een vriendje van me langs geweest, die rechten studeert, en die zei, dat het in makelaarskringen heel normaal is, als zo'n verhuizing met een bescheiden gouden handdrukje gepaard gaat...'' Om de tafel keken haar huisgenoten haar met open monden aan. ''Kortom: morgen ga ik naar Kamminga, en vertel hem dat we best willen verhuizen, maar dan wel naar een riante villa, en met tienduizend gulden per persoon in het handje!''

Archeologen onderzoeken terp Besseburen

Naast de opgravingen op de terp in Wijnaldum, gaat het Biologisch Archeologisch Instituut (BAI) mogelijk ook een terp in Besseburen onderzoeken. Een proefboring in de bodem van deze terp is al voltooid. Mocht het onderzoek doorgang vinden, dan zal in december met de opgravingen worden begonnen. In Friesland is nogal wat beroering ontstaan rond de terp. De provincie heeft namelijk een weg over de terp gepland, maar heeft ,ondanks eerdere goedkeuring van het tracé door de Kroon, geen toestemming voor wegenbouw op een monument. Volgende week zal het BAI de uitslag van de proefboring aan de Rijksdienst voor Oudheidkundig Bodemonderzoek bekendmaken. Wat die uitslag is, wil Jurjen Bos van het BAInog niet kwijt. ''Doordat de provincie verzuimd heeft toestemming te vragen, is het een politieke kwestie geworden. Ze zijn namelijk al bezig met de weg en ieder uitstel kost geld. Dit kan een gedeputeerde zijn zetel kosten.'' De terp bij Besseburen heeft in elk geval Bos' warme belangstelling. Honderd jaar geleden zijn er opgravingen gedaan, die unieke vondsten opleverden, zoals de enige Romeinse geloftesteen die in Europa is gevonden. ''Maar ik durf niet te zeggen wat er nu nog ligt. Daar zal het rapport over de proefboring duidelijkheid over geven.''(Christien Boomsma)

Psychiatrische patiënten zelf aan het woord tijdens themadag `We zeggen niet: de gek is heilig, we leggen de loper

voor hem uit'

Tegen Marlieke de Jonge hoef je niet te beginnen over etikettenplakkerij en kretologie in de psychiatrie. De medewerkster van de Cliëntenbond, vakbond voor (ex-)psychi- atrische patiënten, weet als geen ander dat de Geestelijke Gezondheidszorg in Nederland zich daar op grote schaal aan schuldig maakt. In haar 38-jarige leven kreeg De Jonge zelf niet alleen gelijktijdig de etiketten 'anorexiapatiënt' en 'schizofreen' opgeplakt, ze onderging ook diverse therapieën en analyses: ''De ene keer moest ik per se in een groep, dan weer kon ik nog niet met twee personen op één afdeling en moest ik worden opgesloten. Soms lag het aan mij, even later had ik weer een dominante moeder.'' Bij de Cliëntenbond stuitte De Jonge helemaal op bewijzen van haar stelling dat psychiaters en psychologen maar wat aanrommelen: ''Vorige week las ik nog in iemands dossier dat ze hysterisch was omdat ze veel gouden vullingen in haar gebit had!'' De psychiatrie maakt mensen met psychisch lijden zonder pardon tot psychiatrische patiënt, vindt De Jonge en met haar de Cliëntenbond. Wie psychische klachten heeft of zich afwijkend gedraagt krijgt van de omgeving het stempel 'gek' en wordt doorgestuurd naar de Geestelijke Gezondheidszorg. Daar volgt een welkom als 'zieke'. ''De Geestelijke Gezondheidszorg denkt'', aldus De Jonge, ''dat alle mensjes te repareren zijn door er een pilletje in te mikken.'' Veel meer dan bij, zeg, iemand met een gebroken been of buikpijn is een patiënt met psychisch leed betrokken bij zijn klachten. ''Psychiatrische symptomen zijn overlevingsstrategieën die niet meer werken'', stelt De Jonge, ''maniertjes bedacht om te kunnen overleven en functioneren, maar waar men verstrikt in is geraakt.'' Voor haar is het zo klaar als een klontje dat een hulpverlener er dan moet zijn om te luisteren en méé te denken. ''Maar dat kunnen ze verrekte slecht.'' Zelf heeft ze inmiddels wel een goede ''psych'' gevonden en ze is er in geslaagd te leren omgaan met 'stemmen in haar hoofd': ''Jarenlang kon ik rekenen op een overdosis medicatie als ik over stemmen begon. Of ik moest ze maar wegdenken. Tevergeefs. Nu heb ik me aangewend niet te luisteren als de stemmen me vervelende opdrachten geven. En ik vind ze eigenlijk best gezellig.''

Replica's

Marlieke de Jonge is op 30 september aanstaande een van de sprekers tijdens de themadag 'Hoe gek is gek?'. Op die dag, georganiseerd door de Cliëntenbond afdeling Groningen/Drenthe en de RUG-afstudeerrichting andragogiek, staat de manier waarop patiënten zelf hun psychische klachten ervaren en ermee (hebben leren) omgaan centraal. De themadag kreeg de ondertitel 'Een andere benadering van psychiatrische symptomen' mee. ''Er is wel het een en ander verbeterd in de psychiatrie'', relativeert dr. Jacques Zeelen van andragogiek die ondertitel een beetje. Andragogiek doet veel onderzoek naar de rehabilitatie van psychiatrische patiënten en Zeelen kan wel een paar positieve ontwikkelingen opsommen: psychiatrische patiënten belanden minder vanzelfsprekend in afgelegen inrichtingen maar krijgen vaker een behandeling dichtbij huis, er zijn woonprojecten en 'zorgcoördinatieprojecten' waarbij gepoogd wordt zogeheten 'draaideurpatiënten' buiten de deur van de klinieken te houden. Bovendien ontstaan er werkprojecten om mensen met een psychiatrische achtergrond op de arbeidsmarkt voor te bereiden. Zelf is Zeelen nauw betrokken bij het Groningse Project Museumtechnische Werken, waar onder meer replica's voor musea en scholen worden gemaakt. ''Veel van die veranderingen'', gaat Zeelen verder, ''zijn echter organisatorische veranderingen. Er is nog te weinig fundamentele discussie over wat de patiënten zelf willen.'' Marlieke de Jonge valt hem bij: ''Vorige week was ik op een avond waar psychiaters spraken over suïcide preventie-contracten, afspraken met patiënten om gedurende een bepaalde termijn geen zelfmoord te plegen. Dat ik daarbij mocht zijn is natuurlijk een hele verbetering, maar ik merkte dat er in feite nog niks veranderd is. 'Hoe moet dat met zo'n afspraak als je met meer mensen in één hoofd leeft?' vroeg ik. 'Het is maar helemaal de vraag of je in stemmen in je hoofd gelooft', was het antwoord. En dat is nou precies het probleem! Zij bepalen of het goed is wat jij denkt. Ik was verbluft.'' ''Ik wil dat een psychiater eerst luistert naar mijn verklaring. Ik ben geen kind van acht meer'', zegt De Jonge. ''Maar ik hoef geen gelijk te hebben.'' En daarmee geeft ze aan dat het uitgangspunt van 'Hoe gek is gek?' niet hetzelfde is als het antipsychiatrische standpunt uit de jaren zestig en zeventig. De antipsychiatrische beweging verheerlijkte de waanzin en vergat er voor het gemak bij te melden dat bij psychiatrische symptomen ook lijden komt kijken. De Jonge: ''Alle inrichtingen moesten plat. Maar dan zeg ik: hoho, dan moeten we wel eerst iets anders hebben.'' ''Psychiatrische termen en theorieën mogen heus wel blijven bestaan'', verzekert Jacques Zeelen. ''Alleen moeten mensen niet koste wat kost in die theorieën gepropt worden.'' Een mooie illustratie van wat hij bedoelt dient zich aan als Marlieke de Jonge haar lezing van aanstaande maandag, over 'splitstechnieken' toelicht: ''Daar ben ik gespecialiseerd in. Eén van mijn splitstechnieken is dat ik alleen leuke herinneringen bewaar. De rotherinneringen knip ik af. Maar die komen dan later in allerlei vormen weer terug.'' Is dat niet gewoon verdringing? Jacques Zeelen knikt: ''Ja, dat dacht ik ook al. Maar dat moet je nou juist niet doen. Met een term gooien. O ja, het is verdringing, nou dan hoeven we er niet meer over te praten. Als je dat doet mis je een verhaal.''

Loper

Hulpverleners moeten meer moeite doen voor hun patiënten, vinden De Jonge en Zeelen. Maar ook op de buitenwereld, die het etiket 'gek' plakt, valt nog heel wat aan te merken. Zeelen: ''We zeggen niet: de gek is heilig, we leggen de loper voor hem uit. Maar we vinden wel dat de omgeving beter moet leren luisteren. Ga maar na hoe je zelf reageert als iemand loopt te verkondigen dat hij het licht heeft gezien. Dan ben je toch allang blij met instanties waar je zo iemand naartoe kunt sturen?'' De Jonge vult aan: ''Hoeveel minder mensen zouden er niet gedwongen worden opgenomen wegens het verwaarlozen van zichzelf en hun huis, als de omgeving maar gewoon zei dat men hen vies vindt.'' 'Hoe gek is gek?' is behalve voor patiënten en hulpverleners nadrukkelijk bedoeld voor de buitenwereld. Er komt dan ook maar één 'deskundoloog' aan het woord, prof.dr. Paul Schnabel, verbonden aan het Nederlands Centrum Geestelijke Volksgezondheid in Utrecht, die een historisch verhaal over psychiatrie zal houden. Daarna is het onder meer de beurt aan Marlieke de Jonge en aan twee leden van de Stichting Weerklank, een vereniging voor mensen die stemmen horen. Een andere psychiatrische patiënt vertelt iets over zijn psychoses. De middag is gereserveerd voor discussie. Jacques Zeelen vermoedt dat het er dan nog wel eens pittig aan toe zal kunnen gaan: ''Er belde iemand op die vond dat de 'normalen' eigenlijk stemmen moesten leren horen. Want ze zijn er toch echt! Ik heb hem uitgenodigd en hij komt dat gloedvol onderbouwen.''

Het probleem van de wegwerpbekertjes blijft bestaan Gêne om de koffiemok

Het milieu op de Universiteit was een belangrijk thema tijdens de afgelopen KEI-week. Op feesten werd bier in echt glas getapt en alle eerstejaars kregen een hard-plastic koffiemok om het gebruik van wegwerpbekertjes in te dammen. Maar heeft dit initiatief geholpen?

Frank den Hollander

De zorg voor het milieu stond tijdens de afgelopen KEI-week volop in de belangstelling. Roy Gierman van de KEI-organisatie vertelt dat er tijdens de KEI-week alles aan gedaan is om de nieuwe eerstejaars wat bewuster met het milieu te laten omspringen. ''In plaats van een hoop plastic tasjes met tientallen informatiefolders kreeg iedereen een duurzame nylon tas van Perry Sport; we hopen dat men deze tas blijft gebruiken voor bijvoorbeeld de vuile was, of als sporttas.'' De hoeveelheid papier in de tas probeerde men zoveel mogelijk te reduceren, en tenslotte kon men in de tasjes de KEI-mok vinden, vergezeld van een papiertje met informatie over de milieuproblematiek. In welke mate er van de mokken gebruik wordt gemaakt, is niet bekend. Roy Gierman: ''Daar houden we ons niet mee bezig, maar misschien nemen we het mee in de evaluatie van de KEI-week.'' Een vluchtige blik in de universitaire kantines doet vermoeden dat er ofwel geen eerstejaars-studenten aanwezig zijn, of dat niemand zijn eigen KEI-mok heeft meegenomen. In de UB wil een groep eerstejaars-studenten, die net een rondleiding achter de rug hebben, wel kwijt dat ze geen van allen de KEI-mok gebruiken. ''Ja, thuis gebruik ik hem vaak'', zegt er een. De andere reacties variëren van onwetendheid (''Je krijgt toch zo'n plastic bekertje in de kantine?'') via apathie tot afwachtendheid. ''In de KEI-week zei iedereen: ik wacht wel tot ik andere mensen met zo'n mok zie.'' Na enig nadenken zegt één bedrijfskunde-student: ''Als de koffie in een meegebrachte mok drie duppies zou zijn, zou ik de mijne wel meenemen...'' Om er vervolgens door zijn mede-studenten op gewezen te worden dat er in de kantine in Paddepoel al koffie in stenen koppen verkrijgbaar is. Ook Corrie Walsma-Gelens, werkzaam in de kantine van het Harmoniegebouw, vindt het gebruik van de KEI-mok tegenvallen. ''We hebben het er vaak over, ook in verband met het milieuprobleem. Een aantal mensen heeft wel een eigen mok bij zich, maar ik denk dat de eerstejaars er niet voor uit willen komen dat ze eerstejaars zijn: dat staat immers op die mok!''

Triest

In de afgelopen week werden door het Interfacultair Koffiebekertjes Overleg (IKO) in verschillende kantines steekproefsgewijs tel-acties gehouden om de koffietapgewoontes in kaart te brengen. Het Harmoniegebouw scoorde het hoogst wat betreft het meenemen van een eigen koffiemok: ongeveer 15 procent van de koffiedrinkers hoefde hier geen plastic bekertje te gebruiken. In het Academiegebouw en de UB bedroeg het aantal milieubewuste klanten respectievelijk slechts 5 en 8 procent. En tussen deze zelf meegebrachte mokken werd slechts sporadisch een KEI-mok gesignaleerd. Ook de studenten van het IKO vermoeden dat eerstejaars zich niet met hun KEI-mok in de kantines durven vertonen. Worden de actievoerders zo langzamerhand niet wanhopig van het volledig gebrek aan groene mentaliteit onder de studenten? Rinke Hoekstra: ''Eigenlijk is het triest, maar het enige waarmee je mensen op andere gedachten kunt brengen, is het ze financieel te laten voelen. Daarom hopen we dat de Universiteitsraad binnenkort besluit tot een prijsverhoging van koffie in plastic bekertjes, waarbij koffie in je eigen mok veertig cent blijft kosten. Daar zullen we op blijven hameren.'' In de komende maanden zal het IKO acties gaan ondernemen om de afval-problematiek weer onder de aandacht te brengen. Er komen nieuwe posters en er wordt gedacht aan een herhaling van de actie van dit voorjaar, toen iedereen die zelf een mok had meegenomen een koekje bij de koffie kreeg. Tenslotte klopt het IKO regelmatig aan bij de Interfacultair Vakgroep Energie en Milieukunde (IVEM) aan met de vraag waarom het lang verwachte RUG-milieuplan nog steeds niet klaar is. Rinke Hoekstra: ''En op 2 oktober heeft de heer Helbig van het RUG-magazijn overleg met de mensen van Cupido, het bekertjes-recycling-project. Ik heb hem gezegd dat wij hem op 3 oktober bellen.''

Ouderschapsverlof

Door NICOLETTE SCHOLTEN

Sinds 1 januari 1990 hebben vrouwen en mannen die bij de universiteit werken recht op ouderschapsverlof. Dit recht houdt in dat ouders van kinderen tot vier jaar gedurende maximaal zes maanden betaald verlof kunnen krijgen voor de helft of minder dan de helft van hun werktijd. Over het verlof krijgen ze 75 procent van het salaris doorbetaald. Daarna bestaat de mogelijkheid verlenging te krijgen van maximaal een half jaar in de vorm van onbetaald verlof.

Ouderschapsverlof is een onvervreemdbaar recht. Toch bedenk je je wel tien keer voor je je recht gaat halen, als je weet dat je tijdens je afwezigheid niet vervangen wordt en dat je collega's dus voor jouw werk moeten opdraaien. Maar daar heeft het College van Bestuur wat op gevonden. Met de vakbonden in het Georganiseerd Overleg is afgesproken de zogenaamde decentrale werkgelegenheidsgelden te bestemmen voor vervanging bij ouderschapsverlof.

De vervangingsgelden worden verdeeld over de eenheden. Hoe kleiner de eenheid, hoe minder geld. Sommige eenheden verdelen het geld vervolgens weer door naar kleinere subeenheden. Zowel de kleinere eenheden als de subeenheden komen dan in de problemen. Bij de verdeling wordt immers gekeken naar de personeelsgrootte en niet naar de samenstelling van de eenheid (veel jonge of toekomstige ouders, bijvoorbeeld).

Lastig, zo ervoer het Centrum Onderzoek Wetenschappelijk Onderwijs (COWOG). Toen twee medewerksters in dezelfde periode met zwangerschapsverlof waren, moesten hun zes collega's het werk van acht doen. ''En dat is geen prettig idee'', vindt Ellen Jansen, één van de verlofgangsters. Toen Jansen daarna ouderschapsverlof aanvroeg, bleek vervanging uitgesloten. Het geld was op. Omdat zowel haar baas, Gerard Heijnen, als zijzelf dat onacceptabel vonden, stuurden ze beiden een brief naar het College. Ze hielden een pleidooi voor een centraal budget zodat ook kleinere eenheden voortaan volledig gebruik van de gelden kunnen maken.

De ATP-fractie van de universiteitsraad had wel oren naar hun suggestie. Raadslid Hans Geene: ''Op onze vraag in de U-raad om het budget toch maar centraal te gaan beheren, reageerde het College tamelijk technocratisch: het past niet in het decentralisatiebeleid.''

Het College erkende wel dat het kan gebeuren dat de vervangingskosten hoger zijn dan het beschikbare bedrag. ''Maar de eenheden zijn zelf verantwoordelijk.'' Ze moeten de gelden niet verder verdelen in nog kleinere porties. En verder moet in het budget voor personele lasten simpelweg een gedeelte gereserveerd worden voor vervanging bij ziekte, vorming en opleiding, educatief verlof, zo luidt de wijze raad.

Visitatiecommissie overlaadt Geneeskunde met

bekende kritiek

Wat mankeert er aan de Groningse opleiding tot arts? Heel wat, zo bleek vorige week tijdens het mondelinge verslag van de visitatiecommissie geneeskunde. Een greep uit de kritiekpunten die commissievoorzitter Langevoort, oud-hoogleraar aan de Vrije Universiteit, opsomde. Het rendement in zowel de propaedeuse als in de doctoraalfase is te laag. En anders dan eerdere visitatiecommissies geeft de commissie voor geneeskunde de studenten hiervan niet de schuld. De gebrekkige programmering van toetsmomenten, de onevenwichtige verdeling van de studielast en een slechte studievoortgangsregistratie leiden tot studievertraging. Datzelfde geldt voor studiebegeleiding waaraan het nodige valt te verbeteren, toetsen waarvan de vragen technisch niet deugen en tentamens die slecht zijn afgestemd op de inhoud van het onderwijs. Ook aan die inhoud schort het een en ander bij de Groningse medische faculteit. Het wetenschappelijk karakter van de opleiding stelt niet veel voor. Het onderwijsprogramma van de propaedeuse is niet representatief voor de hele studie. Er zou meer aandacht moeten worden besteed aan de klinische vakken. Ook de integratie van klinische en pre-klinische vakken laat te wensen over. Er zijn weinig patiëntdemonstraties en het onderwijs is sowieso te weinig patiëntgericht. En dan zijn er nog een paar vakken die de visitatiecommissie helemaal mist: gezondheidsrecht, ethiek en economie van de gezondheidszorg.

Goede voornemens

Zo ging commissievoorzitter Langevoort nog even door. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat hij ook enkele positieve opmerkingen maakte. Zo was de commissie lovend over de begeleiding van aio's en oio's. Ook het vaardigheidsonderwijs kreeg een pluim, zij het dat het de commissie speet dat dat onderwijs in de eerste jaren afwezig is. Uitgesproken enthousiast was de commissie over de zelfstudie die de faculteit voorafgaand aan de visitatie maakte. Helder, eerlijk, niet verhullend, kritisch naar zichzelf gekeken; dat waren de kwalificaties die de voorzitter er voor over had. (En dan te bedenken dat de redactie van de zelfstudie aanvankelijk een nog kritischer stuk had geschreven, dat na een stevige discussie met het faculteitsbestuur werd afgezwakt.) Nieuw was de kritiek van de visitatiecommissie dus allerminst. Maar nadat alle goede voornemens uit de zelfstudie even tussen haakjes waren gezet (Langevoort: ''We maken een lijstje van de goede voornemens als checklist voor een volgende visitatie'' en ''Het gaat niet om nastreven, maar om doen''), bleef er toch een akelig koude douche over. Dat vond ook decaan prof.dr. H.J. Huisjes. ''Ik kende alle kritiekpunten al, maar als je ze zo achter elkaar zet dan lijkt het wel alsof er niets van deugt, en dat is niet zo'', reageerde hij direct na afloop van de mondelinge rapportage. De kritiek dat de faculteit te veel nadruk legt op de intra-murale gezondheidszorg en te weinig aandacht besteedt aan die buiten de muren van het ziekenhuis, berust volgens Huisjes op een misverstand: ''Wij leiden basisartsen op die overal terecht kunnen. Daarnaast geven we een extra accent aan de intra-murale zorg. Dat moeten we nog eens uitleggen.'' De decaan verbaasde zich er over dat het voor de commissie niet duidelijk was waar het onderwijsbeleid wordt gemaakt en dat zij een gebrek aan centrale sturing signaleerde. ''Dat heb ik me zelf aangetrokken. Maar ik dacht dat we al zo veel deden. Waar komt bijvoorbeeld de blauwdruk voor het nieuwe onderwijsprogramma vandaan? Van ons. De opmerking van de commissie is een extra reden om er nog eens flink tegenaan te gaan.'' Onderwijsdecaan dr. F.H. Roerdink had het aardig gevonden wanneer de commissie wat meer oog had gehad voor de nieuwe onderwijsplannen en de verbeteringen waar de faculteit aan werkt. Maar dat de kritiek nu ook eens van buitenstaanders komt, achtte Roerdink alleen maar gunstig: ''We kunnen het visitatierapport gebruiken als een breekijzer om in de faculteit wat te veranderen, om de weerstand tegen de vernieuwingen te overwinnen.''

Mild

Dat die weerstand aanwezig is, werd tijdens het verslag van Langevoort wel duidelijk. De commissievoorzitter wees in het algemeen op de onderwaardering van onderwijs binnen vakgroepen. Meer in het bijzonder richtte hij zijn pijlen op de dokters in het AZG, die tevens een onderwijstaak hebben. Zij blijven in gebreke waar het gaat om de begeleiding van co-assistenten en het onderwijsklimaat onder deze docenten laat te wensen over. Tijdens de borrel aansluitend op de presentatie, vonden verschillende aanwezigen dat wat te algemeen geformuleerd. Neurologie verdient een compliment, maar voor interne geneeskunde is het oordeel van de commissie nog veel te mild, zo luidde de communis opinio. De aanwezige studenten zeiden tevreden te zijn over het werk van de visitatiecommissie. De kritiek van de studenten kwam goed uit de verf. Maar over de vraag of dat echt iets zal veranderen, waren de consumenten van het onderwijs sceptisch. M. Politiek, afgelopen jaar studentlid van de faculteitsraad: ''Je hoort dat er verzet bestaat tegen de vernieuwingen en dat aan de basis, waar het uiteindelijk allemaal moet gebeuren, het onderwijs wordt ondergewaardeerd. Daar zal zo'n visitatierapport ook niet echt iets aan veranderen.'' De UK-redactie zoekt ter versterking van de sectie 'cultuur' een

medewerker popmuziek (m/v)

De vaste cultuurmedewerkers verzorgen wekelijks hun korte 'uitgaanstip', en schrijven regelmatig een uitgebreide journalistieke bijdrage voor de cultuurpagina.

Van de nieuwe medewerker vragen wij een brede belangstelling voor de ontwikkelingen in de popmuziek, met een speciaal oog voor het alternatieve circuit. Een vlotte pen en enige journalistieke ervaring strekken tot aanbeveling.

Voor de bijdragen is een vergoeding beschikbaar.

Schriftelijke reacties voor 14 oktober sturen naar: UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen. Meesturen van een of twee proeven van bekwaamheid wordt op prijs gesteld. Nadere informatie bij Guusje Wildschut (tel. 636700) of Guus Termeer (tel. 636697). Op 1 oktober verruilt dr. Jeroen Dekker (39) zijn voorzitterschap van de vakgroep geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Limburg voor zijn nieuwe functie: hoogleraar Grondslagen van de pedagogiek aan de RUG. De procedure die tot zijn benoeming leidde, verliep niet geheel vlekkeloos. De UK kreeg in april het rapport van de benoemingsadviescommissie in handen en berichtte over de verdeeldheid bij PPSW over de te maken keuze. De nieuwe hoogleraar heeft daar zelf niet wakker van gelegen:

''Dit soort perikelen zijn gebruikelijk bij hoogleraarsbenoemingen, zeker bij zo'n gewilde leerstoel. Het is niet aan mij om over die procedure te oordelen, ik ben daar slechts als de uiteindelijke kandidaat uitgerold. Het belangrijkste gevolg voor mijzelf van het uitlekken was, dat ik offertes van verhuizers in de bus kreeg. Die hadden uit de berichten begrepen dat ik van Eindhoven naar Groningen moest verhuizen. ''Eigenlijk is er op dit moment niets nieuws te melden. Over mijn wetenschappelijke plannen kom ik pas in het voorjaar bij mijn oratie te spreken. Daar wil ik nu nog niets over kwijt, zeker niet voordat ik er met mijn vakgroep over gepraat heb. Het enige dat ik er nu van kan zeggen is dat het een pracht van een leerstoel is. Want dat is het.'' (Joep Engels)

Studiecentrum Criminaliteit naar Leiden

De Rijksuniversiteit van Leiden wordt vrijwel zeker de vestigingsplaats van het op te richten Studiecentrum voor Criminaliteit en Rechtshandhaving. Dit blijkt uit een advies van de commissie-Mulder aan het ministerie van Justitie. Behalve Leiden waren ook de universiteiten van Nijmegen en Groningen in de markt om het centrum onderdak te bieden. Het Studiecentrum zal worden gefinancierd door het ministerie van Justitie en NWO, en moet beleidsgericht onderzoek gaan verrichten op het gebied van criminaliteit en samenleving. Groningse criminologen reageren ambivalent op het bericht dat het Centrum in Leiden zal worden gehuisvest. ''De komst van een dergelijk onderzoeksinstituut had een goede mogelijkheid kunnen zijn om onderzoek wat grootschaliger aan te pakken'', zegt criminoloog Dr.H. Timmerman. ''Aan de andere kant bestaan er veel onduidelijkheden over de inhoud van het onderzoek. Wij hebben sterk de indruk dat het vooral om toegepast onderzoek gaat, een soort WODC, maar dan binnen de muren van de universiteit. Vanuit die optiek is de keuze voor Leiden ook wel te begrijpen, want dat is lekker dicht bij Den Haag.'' Het WODC is het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatie Centrum van het ministerie van Justitie, waar het merendeel van het opdrachtonderzoek wordt verricht. De voormalige directeur van dit centrum, J.J.M. van Dijk, werd vorig jaar benoemd tot hoogleraar criminologie in Leiden. De vakgroep Criminologie in Groningen besteedt in haar onderzoek veel aandacht aan de maatschappelijke oorzaken van criminaliteit. Op dat gebied heeft de vakgroep een reputatie hoog te houden, meent Timmerman. ''Een onderzoeksinstituut waar de nadruk erg op beleidsgericht onderzoek ligt waarin de maatschappelijke component ontbreekt, past wat dat betreft niet in de Groningse traditie.'' (Geert de Jong)

Onderzoek Dode-Zeerollen niet in gevaar

Het bericht dat de Huntington Bibliotheek van Los Angeles de negatieven van de Dode-Zeerollen gaat vrijgeven brengt het Gronings onderzoek naar deze joodse oudtestamentische geschriften niet in gevaar. Alle handschriften die in Groningen worden onderzocht, zijn, ''op enkele flarden na'', inmiddels al uitgegeven, stelt prof.dr. A.S. van der Woude, leider van het onderzoek aan de RUG. Van der Woude verwacht dat uitgave van de nog ontbrekende Dode-Zeerollen zijn onderzoek in een ''wat breder kader kan plaatsen''. In 1947 werden in elf grotten bij Qumran, in de woestijn van Judea, achthonderd papyrusrollen ontdekt uit de periode 300 voor Christus tot 135 na Christus. De exclusieve rechten werden verkocht aan een beperkt aantal wetenschappelijke instellingen. In 1961 verwierf de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen voor de somma van ongeveer een ton het exclusieve recht op ''bestudering en publikatie'' van de teksten uit een van de grotten. De teksten werden ondergebracht in het Gronings Qumran Instituut, onder leiding van Van der Woude. Nu de Huntington bibliotheek, in weerwil van oude afspraken, alle negatieven van de Dode-Zeerollen gaat publiceren, lijkt het gedaan met de exclusiviteit. Van der Woude houdt een slag om de arm: ''Het is nog de vraag of hier juridisch geen stokje voor wordt gestoken. Verschillende landen hebben destijds het auteursrecht gekocht. Dat kun je niet zomaar schenden.'' Israël, waar de originele teksten zich bevinden, heeft inmiddels officieel geprotesteerd tegen de plannen van de Amerikaanse museumdirecteur. (Guus Termeer)

Ministerie geeft 170 miljoen ten onrechte uit

Vorig jaar is aan Studiefinanciering ruim 77 miljoen gulden ten onrechte uitbetaald. Dat blijkt uit een rapport dat de Rekenkamer vorig week publiceerde. De Rekenkamer heeft geconstateerd dat bij het ministerie van Onderwijs in totaal 170 miljoen gulden onrechtmatig is uitgegeven. Vorig jaar was dat nog 270 miljoen. Bij Studiefinanciering zijn vooral fouten gemaakt met de verwerking van de door de studenten opgegeven eigen inkomsten. Daardoor is acht miljoen teveel uitbetaald, zo schrijft de Rekenkamer in haar 'Rapport bij de Rekening' over het jaar 1990. Aan toeslagen voor uitwonende studenten is naar schatting 19 miljoen teveel betaald. Misbruik en ''oneigenlijk gebruik' van het recht op studiefinanciering komt vooral voor bij de opgave van het adres (uitwonend of niet) en bij het inkomen van de partner. Een waterdichte controle daarvan is technisch echter niet mogelijk en ''stuit maatschappelijk op grote weerstanden'', zo schrijft de Rekenkamer. Ook de uitkering van wachtgelden aan het hoger onderwijs- personeel gebeurt volgens de Rekenkamer lang niet zorgvuldig genoeg. Vastgesteld is dat een bedrag van ruim zes miljoen gulden ten onrechte is uitbetaald, terwijl ''als gevolg van tekortkomingen in de administratieve organisatie'' onzekerheid bestaat over de rechtmatigheid van een bedrag van ruim 62 miljoen. In totaal heeft het ministerie vorig jaar bijna 31 miljard uitgegeven en daarvan was volgens de Rekenkamer ruim 170 miljoen onrechtmatig. Aan studiefinanciering werd 4,5 miljard uitgegeven, waarvan 77,5 miljoen onrechtmatig. Het grootste deel van deze problemen was in juni ook al door de Interne Accountantsdienst geconstateerd bij de publikatie van het Financieel Jaarverslag. Naar aanleiding van die publikatie tikt de Rekenkamer het ministerie nu even krachtig op de vingers. (Margriet van Lith HOP)

Gesprek over studiefinanciering zinloos LSVb boos op minister Ritzen

De Studentenbond LSVb wil niet meer met minister Ritzen praten over de bezuinigingen op de studiefinanciering. Overleg daarover is ''volstrekt zinloos'', vindt de bond, die zich nu met haar bezwaren tot de Tweede Kamer wil wenden. De LSVb heeft dinsdag 12 november, als de Kamer de onderwijsbegroting behandelt, uitgeroepen tot Dag van het Onderwijs.

Margriet van Lith

De Studentenorganisaties LSVb en ISO spraken donderdag in de Studentenkamer met de minister over de onderwijsbegroting, vooral over de bezuinigingen op studiefinanciering. Van achter de met spandoeken behangen tafels (''Prinsjesdag '91: alleen de prinsjes kunnen nog studeren'') probeerden de studenten de minister ervan te overtuigen dat die begroting niet deugt. De hoge schuld die de studenten zullen opbouwen door de sterk gestegen rente op studieleningen belemmert de toegankelijkheid, vinden zij, en de 'tempobeurs' straft de studenten voor een probleem waar de universiteiten net zo goed schuldig aan zijn. Minister Ritzen vond ook wel dat de schuld die na een vijfjarige studie is opgebouwd ''niet gering'' is, maar ontkende dat dat een drempel kan vormen. ''Zuiver theoretisch gesproken kan er inderdaad een moment zijn waarop de schuld te hoog wordt'', zei Ritzen, ''Maar er is geen enkele aanwijzing dat dat nu al het geval is. De terugbetalingsregelingen zijn goed en daar gaat het maar om.'' Ritzen ontkende dat de invoering van de tempobeurs de verantwoordelijkheid voor studievertragingen alleen bij de studenten legt. ''In de hoofdlijnenakkoorden hebben ook de universiteiten beloofd zich voor dit doel in te spannen. Dat kan geen loze belofte zijn.'' De minister gaf toe dat hij de universiteiten nog niet het mes op de keel zet als het om de verbetering van het rendement gaat. Het ministerie werkt wel aan een plan om de financiering van de universiteiten direct aan de onderwijsprestaties te koppelen, door de zogenoemde 'cursusjaren-systematiek', maar invoering daarvan kan nog wel even duren. De minister liet tijdens de vergadering andermaal merken, dat hij niet van plan is zijn bezuinigingen ergens anders te zoeken dan bij studiefinanciering. Klachten van studenten over de kwaliteit van het onderwijs wil hij wel zeer serieus nemen, zo liet hij weten. In het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan, dat vorige week verscheen, kondigde hij al aan de uitvoering van de hoofdlijnenakkoorden strenger te gaan beoordelen. Hij wil bijvoorbeeld dat de universiteiten kritischer kijken naar hoe, en hoe vaak, tentamens worden afgenomen. LSVb-voorzitter René Danen toonde zich na afloop van de bijeenkomst zeer teleurgesteld. ''Als het om studiefinanciering gaat, luistert Ritzen niet naar onze argumenten. Verder overleg met hem over dit onderwerp is zinloos.'' Over alle andere lopende kwesties wil de LSVb trouwens nog wel met de minister doorpraten. Het ISO wil het overleg met de minister helemaal niet afbreken. Wel sluit deze studentenorganisatie aan bij het plan van de LSVb om dinsdag 12 november op het Binnenhof te demonstreren. De LSVb heeft besloten die dag, waarop de Tweede Kamer begint met de behandeling van de onderwijsbegroting, uit te roepen tot de Dag van het Onderwijs. (HOP) Bij rechten hebben ze een nieuwe chef: prof.mr. A. Nooteboom, hoogleraar belastingrecht, oud-staatssecretaris van Financiën in het kabinet van Agt I en belastingadviseur bij het bureau Nooteboom cum suis te Dordrecht. Hij is prof. J. Griffiths opgevolgd als decaan van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid. Afgelopen vrijdag kwam de faculteitsraad voor het eerst in nieuwe samenstelling en onder nieuwe leiding bijeen. Achter de bestuurstafel hebben de sandalen, spijkerbroek en slobbertrui van Griffiths plaats gemaakt voor het driedelig blauw met als ik het wel heb een lichtgrijze streep van Nooteboom. De soms anarchistisch roerloze gedachtenwisselingen zoals die onder leiding van Griffiths wel eens konden ontstaan, zijn ingeruild voor de meer formeel gestructureerde discussies onder leiding van de nieuwe decaan. De conflictbenadering van Griffiths is ingeruild voor een meer harmonieuze aanpak, en ook het U-zeggen is terug in de vergadering van de Faculteitsraad der Rechtsgeleerdheid. Dat mist zijn uitwerking niet. De bon mots vliegen je om de oren. Wat vroeger een aanvullende opmerking was, heet onder de nieuwe omstandigheden een ''toevoeging van complementaire aard''. Ook de grapjes over een weer dragen een beschaafd en hooggeleerd karakter. Als raadslid Zwalve zich beklaagt dat het hem niet mogelijk is om tegelijkertijd in Leeuwarden en in Groningen college te geven, pareert Nooteboom dat met de opmerking dat collega Zwalve wel omni potente, maar niet omni presente kan zijn. Tot nu toe is dit stukje niets meer dan een lang uitgevallen inleiding tot waar ik het eigenlijk over wilde hebben: het vergaderfenomeen Zwalve. Professor J.W. Zwalve belichaamt in deze faculteitsraad de dwarsligger, de querulant, en hij doet dat met overtuiging. Zwalve is zo'n raadslid dat slechts een vergaderruimte betreedt met een dik boekwerk een roman? vakliteratuur? onder de arm. Het is een rolattribuut, blijkt al snel. Er is in elke vergadering wel een moment dat het Zwalve allemaal te lang duurt. Dan komt onder een diepe zucht, en met een oorverdovende klap het boekwerk op tafel dat op een willekeurige pagina wordt opengeslagen, waarna Zwalve zich tot het geachte publiek wendt met de mededeling dat ''U ook deze keer weer beter thuis had kunnen blijven.'' Het is een prachtig ritueel, dat tot mijn verbazing in de afgelopen vergadering al tijdens het derde agendapunt werd opgevoerd. Dat bleek wat voorbarig, want bij rechten zit het venijn wel vaker in de staart, zoals nu ook weer tijdens het voorlaatste mededelingenrondje, waar bekend werd gemaakt dat er een tekort van zes ton zit aan te komen. Een belangrijk punt, zou je denken, en niet bepaald iets dat in een 'complementaire bijzin' ergens aan het eind van de vergadering weggemoffeld behoort te worden. Een regiefoutje, luidt de verontschuldiging van het bestuur. Het was het enige slordigheidje in de voor het overige rimpelloos verlopen vergadering.

'Groningen' in problemen door privatisering

De invoering van de vele veranderingen in de Studiefinanciering vergt het uiterste van de Informatiseringsbank. ''Er wordt op de rand van het mogelijke en qua risico aanvaardbare gebalanceerd'', oordeelt directeur Barnhoorn. Het was de bedoeling dat het stelsel eenvoudiger wordt, maar het wordt alleen maar steeds gecompliceerder. Dat staat in de uitvoeringstoets van het wetsvoorstel 'Privatisering studieleningen'. In zo'n uitvoeringstoets laat de Informatiseringsbank aan de minister weten of een nieuw voorstel wel goed uitvoerbaar is. De toets is in december gepubliceerd, maar pas deze week openbaar gemaakt. Het wetsvoorstel over de privatisering is inmiddels op advies van de Raad van State ingetrokken, maar de uitvoeringstoets zegt toch veel over de bestaande situatie bij de Informatiseringsbank. De reeks maatregelen in het kader van de Heroriëntering leggen een groot beslag op de veranderingscapaciteit van de Informatiseringsbank. Een deel van de problemen die de bank voorzag bij de invoering van de privatisering zal ook bij de nu voorgestelde 'verzelfstandiging' ontstaan. Immers, ook bij verzelfstandiging zal de rente, en daardoor de schulden, flink stijgen en dat zal gevolgen hebben voor de belasting van de Informatiseringsbank. Zo voorziet directeur Barnhoorn een structurele toename van het aantal verzoeken om draagkrachtmeting van afgestudeerden die menen dat zij te weinig verdienen om hun schuld (helemaal) af te lossen. Ook zal het aantal onverplichte betalingen fors toenemen omdat mensen het opbouwen van een hoge schuld willen tegengaan. Dat verwerken kost allemaal veel tijd. Naast het oordeel van de Informatiseringsbank zelf bevat de uitvoeringstoets een advies van Andersen Consulting. Dat bureau voorziet problemen met de uitvoering van het wetsvoorstel Heroriëntering III dat drie dingen tegelijk wil regelen: een lagere rente in het eerste jaar en verhoging in de jaren daarna, een renteberekening vanaf het moment dat iemand gaat studeren in plaats van na het afstuderen en een andere bijverdienregeling. (Margriet van Lith, HOP)

Expositie over twintig jaar u-raden

Door FRANK STEENKAMP Waaruit blijkt de groeiende erkenning van de universiteitsraad als topbestuur van de universiteit? ''Uit het feit dat vergaderingen vaak worden aangegrepen voor protest en aktie.'' En waaraan zijn de raden in hun twintigjarige historie nog weinig toegekomen? Aan onderwijs- en onderzoeksbeleid... Cynici vinden op de dinsdag door minister Ritzen geopende tentoonstelling 'Niet uit nostalgie, maar om de demokratie' zeker stof tot grimlachen. Maar zo hebben de makers van de expositie, die na Amsterdam een ronde door het land maakt, het niet bedoeld. Nee, zelfs de meest sarcastische onderwijsjournalist van Nederland betuigt in de begeleidende brochure tenslotte sympathie voor de raden. Waar de daadkracht ontbreekt, wijt hij dat niet aan de structuur maar aan de bestuurders. De colleges van bestuur worden gedomineerd door grijs ''ambtenarenvolk'', is zijn stelling. Voor wie er niet bij was, of voor wie het allemaal nog eens wil zien, schetsen de vijftien panelen van de reizende expositie de historie van de Nederlandse universiteitsraden uniek in de wereld. Het begint met seksuele revolutie (de Pil), Vietnamacties en andere fenomenen uit de jaren zestig. Autoriteiten wankelen. Studenten én personeelsleden verzetten zich tegen de heerschappij der hoogleraren. In mei '69 volgt bezetting van het Maagdenhuis, in Amsterdam. Een maand later komt KVP-minister Veringa met zijn aanzet tot de Wet Universitaire Bestuurshervorming. En in 1971 zijn er de eerste wettelijk gekozen universiteitsraden. Later volgen ook faculteitsraden en vakgroepsbesturen. Dat de start chaotisch was, verhult de tentoonstelling niet. Eerst de verkiezingsboycot van linkse studenten, die willen dat hun stem even zwaar telt als die van een docent en tegelijk gebouwen bezetten tegen studieduurverkorting of 1000 gulden collegegeld. Daarna slepende debatten over interne spelregels. En dan is er nog de vaak verlammende machtstrijd tussen de gekozen raad en de benoemde leden van het college van bestuur. Om daar iets aan te doen, wordt de wet enkele malen aangepast ten gunste van de macht van het benoemde bestuur. De expositie toont ook wapenfeiten, zoals invoering van crèches en verbreking van banden met Zuid-Afrika, of een betere plek voor de nieuwe universiteitsbibliotheek. Maar ook de pijnlijk verwerkte bezuinigingsrondes krijgen een positieve draai: ''De democratische wijze waarop de begroting tot stand komt, heeft er zeker toe bijgedragen dat deze uiteindelijk door de universitaire gemeenschap aanvaard en verwerkt zijn.'' En zo krijgen de gekozen U-raden tenslotte een redelijk gunstig imago. Nu ze de verzakelijkte jaren tachtig hebben overleefd, kunnen de organisatoren dat veilig stellen. De verkiezingsopkomst, bij de studenten gemiddeld 35 procent, is laag. Maar alleen al als platform waar het bestuur zich openlijk moet verantwoorden, hebben de raden zich bewezen. Voor de toch weer actuele discussie over wijzigingen in de bestuursvorm is geen paneel ingeruimd. Wel laten NRC-journalist Q. van Koolwijk en de Leidse oud-bestuurder mr.K.J. Cath er in de brochure hun licht over schijnen. De journalist pleit niet als eerste voor professioneler faculteitsbesturen, maar wil van de U-raad afblijven. Beiden noemen een slagvaardige mentaliteit belangrijker. In plaats van onderwerping aan reeksen maatregelen van ministers, moeten universiteiten zelf ''het voortouw nemen'', vindt Cath. Lokaal chauvinisme moet daarbij worden ingeruild voor landelijke samenwerking. Een kwestie van vooruitzien maar dat kan volgens hem best binnen de huidige bestuursvorm. En de jarige demokratie bloosde. (HOP)

Premie om wachtgelders aan het werk te krijgen Één ton voor herplaatsing

FRANK STEENKAMP

Universiteiten en academische ziekenhuizen zijn het eens geworden over verdeling van het gezamenlijke wachtgeldbudget, dat de komende jaren uitkomt op ongeveer 250 miljoen gulden. Nieuw is het plan om een ton premie uit te loven voor elke ex-medewerker die opnieuw een baan krijgt. Met de hoofdlijnenakkoorden van vorig najaar kwam een eind aan de situatie dat de overheid opdraaide voor kosten van ontslagen bij universiteiten en academische ziekenhuizen. De instellingen krijgen een vooraf vastgesteld wachtgeldbudget, aflopend van 328 miljoen gulden in 1991 naar 247 miljoen vanaf 1995. Van dat geld moeten ze zowel bestaande als nieuwe verplichtingen betalen. Meevallers mogen ze houden, maar ook tegenvallers hebben ze zelf op te lossen. Lichtzinnig gebruik van afvloeiïngsregelingen moest zo ontmoedigd worden. Belangrijke vraag voor de verenigde universiteiten en ziekenhuizen (VSNU en VAZ) was nu, hoe het wachtgeldbudget verdeeld en beheerd moest worden. Een gezamenlijke werkgroep heeft daarover begin deze maand voorstellen gedaan, en de universiteitsbesturen blijken die te steunen. Elk jaar worden eerst alle oude wachtgeldverplichtingen van voor januari 1991 afgerekend. Het geld dat overblijft, wordt eerlijk verdeeld naar verhouding van ieders personeelsomvang. Met specifieke omstandigheden per instelling wordt straks dus geen rekening meer gehouden. Een probleem waar de werkgroep op stuitte, was dat de eerste jaren weinig geld dreigt over te blijven voor wachtgeld bij nieuwe ontslagen. Vandaar de ton beloning voor elke 'oude' wachtgelder die weer aan het werk gaat, binnen of buiten de universiteit. Die premie moet de universiteiten prikkelen om zich in te spannen voor herplaatsing, want zo kan er extra geld vrijkomen. Daarmee heeft minister Ritzen de instellingen precies waar hij ze hebben wilde: een actievere houding tegenover in het verleden met wachtgeld gestuurde medewerkers. De universiteiten en academisch ziekenhuizen willen nu samen een Stichting Afwikkeling Bestaande UitkeringsVerplichtingen oprichten. Deze SABUV moet zich bezighouden met de jaarlijkse toetsing van ingediende lijsten 'oude' verplichtingen, uitkering van de premies, en bijstelling van de verdeelsleutels voor het resterende budget. Zoals gezegd is dat budget vanaf 1995 gefixeerd op 247 miljoen gulden, of 6.5 procent van de totale loonsom in het wetenschappelijk onderwijs. Alleen als de overheid zelf met bezuinigingen nieuwe ontslagen veroorzaakt, komen er onderhandelingen over extra wachtgelden. (HOP)

Popspektakel nekt beoogd ACLO-voorzitter

Als alles meezit heeft de ACLO nog net voor het nieuwe seizoen begint een bestuursvoorzitter. Eigenlijk hadden ze er al een, maar die koos het hazepad. Half september moest de studentensportorganisatie nog een nieuwe sollicitatieronde starten. Lieuwe-Geart Krol zou voorzitter worden. Dezelfde Krol die de studentenvereniging Hendrik de Cock met een schuld van naar verluidt tienduizend gulden opzadelde: hij organiseerde een popspektakel in de KEI-week en sloot voor teveel geld contracten af. Desastreus toen er ook nog bijna geen bezoekers kwamen opdagen. Volgens Jack van den Burger, voorzitter van de ACLO-sollicitatiecommissie, heeft Krol zich ''na een goed gesprek'' uit eigener beweging teruggetrokken. Voor de ACLO is dat in elk geval het beste, vindt Van den Burger: ''Krol is een omstreden figuur geworden. Als je zo iemand aanneemt krijg je dat in het kleine wereldje van de universiteit ongetwijfeld op je brood.'' Arjen van Gijssel, assessor externe contacten van Hendrik de Cock laat weten dat de vereniging de ACLO ''ten sterkste'' heeft ontraden Knol aan te nemen: ''We vonden dat we een positieve referentie, die we eerder hadden gegeven moesten intrekken. Ook al omdat de ACLO een bevriende organisatie is.'' Krol zelf is niet voor commentaar bereikbaar. (Ellis Ellenbroek)

Internationaal telefoneren leidt tot hoge rekening Begrotingstekort bij rechten verder opgelopen

GEERT DE JONG

Het begrotingstekort bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid is opnieuw met 600.000 gulden toegenomen. Dit ondanks de ingrijpende bezuinigingsmaatregelen die in het afgelopen half jaar zijn ingegaan. Het totale begrotingstekort bedraagt inmiddels driekwart miljoen. Een verlenging voor onbepaalde duur van de in maart jongstleden ingestelde vacaturestop is een van de maatregelen waarmee het beheer van de faculteit de tering naar de nering wil zetten. Het tekort van zes ton blijkt uit de tweede aangepaste begroting die afgelopen week naar buiten is gekomen. De eerste aangepaste begroting liet nog een gat zien van 140.000 gulden, waarmee het totale tekort van de faculteit op 740.000 gulden komt. Om zich te beraden over de ontstane situatie komt de faculteitsraad nog deze week in een extra vergadering bijeen. De oorzaken van het tekort van zes ton moeten volgens directeur beheer M. Klomp voor ongeveer de helft gezocht worden in de onvoorziene stijging van de post overige kosten, en voor de andere helft door overschrijdingen van de post overige en indirecte personeelslasten. Daarbij gaat het onder meer om personeelslasten die voortvloeien uit derde geldstroom onderzoek en die medegefinancierd worden uit de eerste geldstroom. De kostenoverschrijding op de post overige kosten wordt voor een groot deel veroorzaakt door een excessieve stijging van de telefoonkosten. Die overschrijding wordt niet veroorzaakt doordat medewerkers van de rechtenfaculteit continu 06-lijnen bellen, zo blijkt uit onderzoek dat Klomp inmiddels heeft uitgevoerd. Uit zijn onderzoek blijkt dat er zeer veel internationaal telefoonverkeer plaatsvindt bij vakgroepen waar dat, in de woorden van Klomp ''volstrekt onlogisch'' is. Klomp heeft inmiddels maatregelen in het vooruitzicht gesteld. Het tekort op de eerste aangepaste begroting is bestreden door het instellen van een vacaturestop en door het aantal student-assistenten terug te brengen van 120 naar 60. Beide maatregelen hebben wel tot de beoogde bezuinigingen geleid, respectievelijk 215.000 en 45.000 gulden, maar hebben niet geleid tot een sluitende tweede aangepaste begroting. Beheerder Klomp heeft inmiddels aangekondigd dat hij het College van Bestuur zal voorstellen de vacaturestop voorlopig te continueren. Daarnaast worden een aantal gerichte bezuinigingsmaatregelen in de sfeer van de exploitatiekosten verwacht. Daarmee is het leed voor de Rechtenfaculteit nog niet geleden. Het bedrag van 250.000 gulden dat de faculteit jaarlijks ontvangt voor de propaedeuse opleiding in Leeuwarden, de zogenaamde bi-locatie toeslag, wordt in de komende jaren teruggebracht tot een halve ton. Het College van Bestuur stelt zich op het standpunt dat er bij Rechten een structureel probleem bestaat in de sfeer van de personeelslasten. Naar aanleiding van de eerste aangepaste begroting stelde het College in maart van dit jaar al een vacaturestop in. Aan het intrekken van de maatregel, die door collegevoorzitter E. Bleumink een ''vacature beheersingsmaatregel'' genoemd wordt, is de voorwaarde verbonden dat de Faculteit door het nemen van structurele maatregelen in staat is een kloppende begroting te presenteren.

Onenigheid over onderzoekschool Bedrijfskunde en economie botsen

ALFRED KAZEMIER

De faculteiten economie en bedrijfskunde verschillen ''principieel'' van mening over de structuur van een samen met ruimtelijke wetenschappen op te richten onderzoekschool. Dit bleek afgelopen maandag in de vergadering van de faculteitsraad van Bedrijfskunde. De economen willen een instituut voor toponderzoek, terwijl de bedrijfskundigen, veel bescheidener, hun eigen onderzoeksbeleid verder willen ontwikkelen. Op 1 oktober stuurt de economische faculteit een brief naar het College van Bestuur van de RUG. De inhoud zal bestaan uit de plannen voor een nieuw op te richten onderzoekschool en een aanvraag voor een startsubsidie uit de Centrale Beleidsruimte. De economen willen van de nieuwe onderzoekschool, 'Groningen Institute for Economic, Organisational and Spatial Systems', een instituut voor toponderzoek maken volgens de richtlijnen van het in oktober 1990 verschenen rapport 'Vorming in Vorsen' van de adviescommissie onder leiding van Rinnooy Kan. De Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen schaart zich achter de plannen van de economen. Die plannen hebben bij Bedrijfskunde echter tot groot ongenoegen geleid. Bij het laatste overleg tussen Economische Wetenschappen en Bedrijfskunde op 10 september j.l. bleek het verschil van inzicht over de opzet van het nieuwe instituut ''fundamenteel te botsen'', aldus drs. J.J. van der Werf, bestuurslid van Bedrijfskunde. De bedrijfskundigen zien de locale onderzoekschool als een middel om het eigen onderzoeksbeleid vorm te geven. Daarmee kiezen zij voor een minder ambitieuze opzet dan het toponderzoek waar de economen op aan sturen. ''Economie heeft nu al dertien potentiële toponderzoekers, bij Bedrijfskunde zijn dat er hooguit een of twee'', zo hield prof. dr.W. van Rossum de faculteitsraad voor. ''Wij hebben geen enkel belang bij een deelname in een onderzoekschool met deze opzet.'' Toch stemde de faculteitsraad bijna unaniem in met het voorstel van Van der Werf om beperkt deel te nemen aan de nieuwe school en zich sterk te maken voor de instelling van twee 'programmaraden' binnen het onderzoekprogramma. De programmaraad 'bedrijfswetenschappen' moet er voor zorgen dat de bedrijfskundige inbreng niet ondersneeuwt bij het toponderzoeksgeweld van de economen. De economen zouden een eigen programmaraad 'economie' moeten krijgen. ''Als we nu nee zeggen, hebben we dikke ellende'', overtuigde Van der Werf de faculteitsraad. ''Bedrijfskunde moet sowieso aanhaken bij de nieuwe onderzoeksontwikkelingen.''

Kamer akkoord met ziektekostenregeling

MARGRIET VAN LITH

De Tweede Kamer kan zich vinden in de regeling ziektekostenverzekering voor studenten. Volgens die regeling komen particulier verzekerde studenten met ingang van 1 januari in aanmerking voor een pakketpolis, die niet meer dan 700 gulden per jaar kost. Donderdag spreekt de Tweede Kamer met de minister over de wetswijziging die de ziektekostenpolis regelt. Uit de schriftelijke vragen die de Kamerleden de minister hebben gesteld blijkt al, dat ze in principe wel met het voorstel zijn ingenomen. Met het voorliggende plan wil de minister ervoor zorgen dat de studenten zich goed en goedkoop kunnen verzekeren, zonder dat het stelsel van studiefinanciering nog duurder wordt. Studenten met een aanvullende beurs krijgen de premie immers vergoed, zodat elke stijging van de premies ook het ministerie meer geld ging kosten. De afspraak tussen minister en verzekeraars over een vaste premie van 700 gulden houdt het budget nu binnen de perken. Enkele Kamerleden hadden liever een collectieve regeling voor alle studenten gehad, maar dat is volgens minister Ritzen nu niet mogelijk. Studenten die verplicht in het ziekenfonds (mee)verzekerd zijn, kunnen dat maar het beste blijven, want de premies daarvoor zijn altijd nog een stuk lager dan zevenhonderd gulden. De minister wil de afspraak met de verzekeraars niet zwaarder belasten door de regeling ook voor auditoren open te stellen. De Tweede Kamer had daarom gevraagd. De regeling is echter niet bepaald zonder moeite tot stand gekomen en de verzekeraars vragen zich nog steeds af, of zij er nu niet bij inschieten. Als ze er verlies op lijden kunnen ze een beroep doen op een noodfonds, maar winst is er zeker niet meer bij. De voortvarendheid waarmee de minister deze afspraak met de verzekeraars tot wet wil verheffen is opvallend. Het voorstel is eind augustus ingediend, vergezeld van een brief die de fracties tot spoed maande. Begrijpelijk is dat de minister de regeling per 1 januari wil laten ingaan, maar de Kamerleden vroegen zich af of de Informatiseringsbank deze snelle wijziging wel kan bijbenen. (HOP)

Regels voor dierproeven aangescherpt

Dierproeven worden binnenkort aan strengere wettelijke eisen gebonden. Toetsing door ethische commissies, een vrijwel verplichte cursus proefdierkunde en de eis dat de proefdieren speciaal voor dat doel gefokt zijn, worden de nieuwe spelregels. In het onderwijs moet er altijd een lesprogramma zonder dierproeven mogelijk zijn, tenzij die proeven ''absoluut noodzakelijk'' zijn voor het aanleren van vaardigheden. Dat is de kern van een wijzigingsvoorstel van de Wet op de Dierproeven, dat op dit moment bij de Raad van State ligt. Zo meldt minister Ritzen in het Hoger Onderwijs- en Onderzoeksplan (HOOP). Een deel van deze wijzigingen betreft overigens de vastlegging van eerdere afspraken met het hoger onderwijs. Het belangrijkste nieuwe element is volgens Ritzen de plicht om elk plan voor een dierproef eerst voor ethisch advies voor te leggen aan een ''dierexperimentencommissie''. Die commissies moeten universiteiten en hogescholen zelf instellen. Hier en daar bestaan zulke commissies al; nu worden ze wettelijk vereist. Bovendien zou elke commissie officieel ''erkend'' moeten worden. Ook de eisen aan het fokken van proefdieren worden scherper. Alleen voor experimenten met diersoorten die niet geleverd worden door de gespecialiseerde proefdierfokkers, is fok binnen de eigen instelling aanvaardbaar. Daarvoor is dan naast de al bestaande vergunningen voor de dierproeven een aparte fokvergunning nodig. Tenslotte verdubbelt minister Ritzen de subsidie aan het Platform voor Alternatieven voor Dierproeven tot vier ton per jaar. Bij dit platform kunnen instellingen subsidie aanvragen als ze onderwijs- of onderzoeksmethoden zonder dierproeven willen ontwikkelen.(Frank Steenkamp,HOP)

VSNU stelt vereniging voor werkgevers uit

De vereniging van universiteiten VSNU heeft de vorming van een werkgeversvereniging nog even uitgesteld. De nieuwe voorzitter Van Lieshout wil dat eerst een aantal fundamentele beslissingen worden genomen over hoe de VSNU de komende jaren moet functioneren. Wel is besloten dat de werkgeversvereniging in elk geval binnen de VSNU wordt ondergebracht. De plaats van de werkgeversvereniging was tot deze zomer nog onduidelijk. In het rapport ''Wisselen van de Wacht' van afgelopen juni werd nog voorgesteld haar buiten het VSNU-verband te houden. Van dat idee is nu principieel afgestapt. Van Lieshout heeft nu voorgesteld eerst de discussie over het functioneren van de VSNU te voeren en dan pas die over de werkgeversvereniging. De vorm van de werkgeversvereniging en van de VSNU hangen in zekere zin met elkaar samen. Dat geldt vooral voor het probleem van de besluitvormingsprocedures. De VSNU heeft tot nu toe als regel dat geen besluit genomen wordt waar niet alle colleges achter staan. Voor een werkgeversorganisatie zou zo'n manier van werken veel te veel vertragingen opleveren. Aan de andere kant moeten de vakbonden er van op aan kunnen, dat een gemaakte afspraak ook aan alle afzonderlijke universiteiten wordt nagekomen. VSNU-voorzitter Van Lieshout heeft echter al eens in een interview laten weten, dat hij met de vereniging een andere kant op wil. ''Die regel dat de minderheid nooit overruled kan worden, die zie ik nog wel eens veranderen.''(Margriet van Lith,HOP)

Ritzen twee uur ingesloten

Door FRANK STEENKAMP Ruim driehonderd studenten en scholieren hebben dinsdag een optreden van minister Ritzen bij de Universiteit van Amsterdam verstoord. Op een feestelijke middag in de Aula, vanwege 20 jaar gekozen universiteitsraden, maakten ze met liederen en spreekkoren de discussie onmogelijk. ''Een ondemocratische minister heeft hier niets te zoeken'', was één van de leuzen. Verder richtte de actie zich tegen de bezuinigingen op de studiefinanciering. Laat in de middag zou de minister in het Maagdenhuis een reizende tentoonstelling over twee decennia universitaire democratie openen. Lang voor die tijd namen de actievoerders het heft in handen. Direct toen Ritzen verscheen tijdens een praatprogramma van journalist Ton Elias met oud- bestuurders stroomden tientallen studenten de zaal in. Dat aantal liep snel op tot driehonderd. De studenten van universiteiten en hogescholen in Amsterdam, Hoorn en Lelystad stelden zich per megafoon voor als Studenten Tegen Ritzens Onderwijs Plannen (STROP). Na een schril lied (''Ritzen is een grote lul, wat hij zegt is flauwekul'') werd ook een verklaring voorgelezen. STROP is niet alleen tegen bezuinigingen op studiefinanciering, maar vindt ook dat de minister studenten en personeel probeert monddood te maken. Nadat Ritzen een korte luwte had benut om een minuutje tot het publiek te spreken (''als er nog geen universitaire democratie was, moest hij worden uitgevonden'') kreeg hij het toch nog even moeilijk. Een half uur lang werd hem het vertrek uit de Aula onmogelijk gemaakt. Met hulp van de politie kon Ritzen tenslotte ontzet worden. (zie ook pagina 9) (HOP)

Japans bedrijf in Science Park

''Het is inderdaad een grote vis die we hebben binnengehaald'', bevestigt Lex de Lange, directeur van het Zernike Science Park. ''Het bedrijf heeft een jaaromzet van vijftien miljard gulden en biedt werk aan twaalfduizend mensen. Daar is onze Akzo een kleintje bij.'' Afgelopen dinsdag opende de Japanse zuivelgigant Snow Brand op het Zernike Complex zijn Europese onderzoekslaboratorium. Een gebeurtenis van groot gewicht, zo blijkt al uit de aanwezigheid van de vele universitaire, Groningse en Japanse notabelen. Alle sprekers herinneren aan de eeuwenoude Japans-Nederlandse traditie en iedereen is overtuigd van de voorspoed die de nieuwe samenwerking zal brengen. Snow Brand past in de filosofie van het Science Park, vindt De Lange. ''We zijn er niet alleen voor het opzetten van nieuwe bedrijfjes. De komst van deze gigant bevestigt voor ons dat wij op de goede weg zitten.'' Het gaat om twee projecten die aan een tiental mensen werk bieden. Als de projecten een succes worden, zal Snow Brand verder investeren. (Joep Engels)

BIOSON krijgt 6,4 miljoen voor apparatuur

Het para-universitair instituut BIOSON krijgt over de periode 1993-96 een bedrag van 6,4 miljoen voor de aanschaf van grote apparatuur. Dit in het kader van het Intentioneel Apparatuur Schema van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, waarin 113 miljoen gulden is gereserveerd voor de aanschaf van grote onderzoeksapparatuur. De reservering draagt een intentioneel karakter; veranderingen in de toewijzingen zijn mogelijk. Prof.dr. E. van Bruggen is wetenschappelijk directeur van BIOSON, een samenwerkingsverband van de RUG en de stichting Scheikundig Onderzoek Nederland van NWO. Het instituut verricht onderzoek naar biologische macromoleculen (onder andere eiwitten en enzymen) en wil zich in de komende jaren met name richten op het ontwerpen van nieuwe moleculen (protein-engineering). Directeur Van Bruggen toont zich tegelijkertijd ''verheugd en verdrietig'' over de toezegging van het ministerie. ''Het is natuurlijk goed dat ons onderzoekprogramma nu voortgang kan vinden. Maar we zitten wel in de problemen. De gelden komen een jaar later dan aangevraagd en dat betekent dat ons onderzoek vertraging oploopt en dus tonnen duurder wordt.'' (Guus Termeer)

Bestuurders oordelen mild over twintig jaar democratie De verantwoordelijke universiteitsraad

''Wij wijken niet voor de gedachtenspinselen van een ondemocratische minister.'' Met zulke leuzen hebben boze studenten het feestje van twintig jaar U-raden verstoord. Ze peperden minister Ritzen in Amsterdam nog eens in hoe slecht zijn pogingen om een discussie over de universitaire bestuursvorm op gang te krijgen, zijn gevallen. Zijn spijt over de besloten conferentie in Kijkduin, een jaar geleden, moet een nieuw hoogtepunt hebben bereikt. Het feestje vanwege twintig jaar gekozen U-raden begon dinsdagmiddag zo aardig. Op een steenworp van het Maagdenhuis middelpunt van de studentenacties in 1969 werd een middagje teruggeblikt. ''Niet uit nostalgie, maar om de democratie'', was het motto dat driehonderd huidige en voormalige bestuurders, personeel en studenten uit het hele land naar de Aula had gelokt. Margot Andriessen, in de jaren tachtig even bestuurslid van de Groningse universiteit, gooide op uitnodiging van journalist Ton Elias de knuppel in het hoenderhok. ''Ik heb twee jaar lang gespeeld'', was haar relativerende bijdrage. ''Als college was je vooral bezig om de universiteitsraad overal buiten te houden.'' Volgens haar is de U-raad, met zijn recht op ''medebestuur'' op vele punten, nog altijd een blok aan het been van de besturen. ''In de hogeschool die ik later bestuurde, ging de discussie met de medezeggenschapsraad veel meer over de zaken waarover het hoort te gaan over het onderwijs'', voegde ze nog toe. Die cynische blik deelden maar weinig ex-bestuurders. Wil Foppen, eerst collegelid en nu raadsvoorzitter in Rotterdam, noemde de manier waarop universiteiten zich op democratische wijze weten te reorganiseren een voorbeeld voor andere organisaties. Grote bedrijven pakken het meestal slechter aan. ''Wie kritiek heeft op het vele gepraat, miskent het belang van wat we samen geleerd hebben'', vond Foppen. Het bestuur heeft de universitaire organisatie aardig in z'n vingers, zorgt ook voor een goed draagvlak voor pijnlijke besluiten. ''Veel zogenaamd slagvaardige besturen nemen misschien wel sneller beslissingen, maar de uitvoering daarvan blijkt vaak jaren te stagneren.''

Verschuilen

Ook de gastheer, Amsterdams collegevoorzitter Jan Karel Gevers, zag genoeg reden voor feest. In een kort praatje deelde hij de U-raden drie rapportcijfers uit. Een ruime 8 voor de hantering van het budgetrecht: zelden of nooit heeft een raad zich op dit punt onverantwoordelijk gedragen. Eerder waren de raden wat conservatief. Voor het controleren van de regering het college gaf Gevers een 7. De raden hebben het universiteitsbestuur immers wakker gehouden. Minder sterk vond hij de neiging om op details te willen meebesturen. Daardoor werd soms onduidelijk wie er regeerde, zodat het college zich achter de raad kon verschuilen. En dat levert weinig op. De enige onvoldoende een 5 gaf Gevers voor de aandacht van U-raden voor de ''grote beleidslijnen''. Dat hebben ze niet goed gedaan, maar ook de colleges maakten er weinig werk van. ''De komende tien jaar gaat het in elk geval heel anders'', meende Gevers. Losgemaakt van overheidsbemoeienis moeten zelfstandige universiteiten positie kiezen in Europa. Faculteiten moeten meer bestuurlijke ruimte krijgen. En door onderzoekscholen en andere uitbouwsels zal de universiteit een veel meer diverse organisatie worden. ''Op het oog verliest de universiteitsraad aan greep. Maar juist het moeten bepalen van een koers en een profiel kan als winst gezien worden.'' Discussie over de bestuursstructuur noemde Gevers nogal zinloos. Hij sloot zich daarmee aan bij de Leidse ex-bestuurder Geert Jansen, die nu top-ambtenaar is bij Binnenlandse Zaken. Jansen vond die terugkerende discussies over de bestuursvorm maar vreemd. ''Als er problemen zijn in een gemeente, stel je toch ook de gemeenteraad niet ter discussie?'' Nee, er wordt dan hoogstens gepraat over het vervangen van mensen.

Hypocriet

In het half uurtje voordat boze studenten verdere discussie verhinderden, had VSNU-voorzitter Willy van Lieshout nog even de kans om toch te pleiten voor stroomlijning van het universitair bestuur. Volgens hem heeft de belangenbehartiging in de gekozen raden bijgedragen aan een ''conservatieve'' bestuursstijl. Nu er de komende tijd ingespeeld moet worden op veranderende markten, moet er ook ''sneller en slagvaardiger besluitvorming'' komen. Aanpassing van de bestuurlijke verhoudingen is daarvoor nodig, vindt Van Lieshout. De discussie in de Amsterdamse Aula werd overgenomen door zingende en schreeuwende studenten. ''Wij vinden het ronduit hypocriet dat minister Ritzen deze tentoonstelling komt openen'', klonk het door de megafoon. ''Hypocriet omdat diezelfde minister van mening is dat de universiteitsraden het universitair bestuur alleen maar lamleggen, en erg zijn best doet om ze monddood te maken.'' De besloten conferentie vorig jaar in Kijkduin blijkt Ritzen nog steeds te achtervolgen. In plaats van genuanceerde bezinning heeft hij daarmee vooral achterdocht en polarisatie bij de studenten geoogst. Tijdens een korte poging van Ton Elias om temidden van roepende studenten een rondetafelgesprek te houden, verleidde hij Ritzen en LSVb-voorzitter René Danen nog tot enkele uitspraken. Op de vraag waarom studenten de raden zo weinig hadden benut om het universitair onderwijs te verbeteren, scoorde Danen met: ''Die raad is ook geen democratische afspiegeling. Hij moet niet voor een kwart of eenderde, maar minstens voor de helft uit studenten bestaan.''

Herijking

Ritzen was meer in het defensief. ''Er is geen sprake van opheffing van de universiteitsraden'', bezwoer hij. Toen hij daaraan toevoegde dat ''iedereen die ooit op een universiteit heeft rondgelopen, kan vaststellen dat de inspraak van studenten en personeel een heel positieve rol speelt'', maande Elias de bewindsman om geen zoete broodjes te bakken. En dat deed Ritzen verder ook niet. In het debatje, en in een later op de middag toch nog gehouden praatje probeerde de bewindsman duidelijk te maken dat hij vóór universitaire democratie is. ''Maar we moeten ons niet uit nostalgie aan de huidige structuur vastklampen. Universiteiten moeten ruimte krijgen vor aanpassingen.''

Het lijkt erop dat deze pogingen van Ritzen om van bovenaf een discussie over ''herijking'' van de bestuursstructuur op gang te brengen, nog steeds alleen maar averechts werken. De meeste universiteitsbesturen zijn kopschuw geworden. En dat is jammer, want een beetje aanpassing zou juist wel eens nodig kunnen zijn om de democratische bestuursvorm levensvatbaar te houden. (HOP)

Promovenda wijst op nieuwe betekenissen van mariasymbool Desperately seeking Mary

De heilige Maria is vergevingsgezind, gehoorzaam, bescheiden, zachtaardig, zichzelf verloochenend en deemoedig, maagd en moeder tegelijk. Kortom, het prototype van het volmaakt vrouwelijke. Wordt het onderhand niet hoog tijd dat dit achterhaalde beeld de weg van Marx en Lenin volgt en van de sokkel wordt getrokken? Wat theoloog Els Maeckelberghe betreft, zou dat niet hoeven. ''Traditionele symbolen hoef je niet overboord te gooien, ook al is Maria eeuwenlang misbruikt.''

Nicolette ScholtenJeannette Wijsman

Tegenwoordig ben ik geïnteresseerd in elk mariabeeld dat ik tegenkom. De mariabeelden uit de 12de en 13de eeuw vind ik het mooiste. Dat zijn tenminste echte vrouwen.'' Aldus Els Maeckelberghe, die op 3 oktober promoveert tot doctor in de Godgeleerdheid. Haar belangstelling voor mariabeelden komt voort uit haar onderzoek naar de Heilige Maria. Of liever gezegd: naar de interpretaties van het symbool Maria. Voor de titel van het proefschrift heeft Maeckelberghe zich laten inspireren door de film 'Desperately seeking Susan' van Susan Seidelman. Het feit dat een van de hoofdrolspeelsters Madonna is, is natuurlijk niet geheel toevallig. De verveelde huisvrouw Roberta gaat op zoek naar de mysterieuze Susan (Madonna). Ze vindt Susan inderdaad maar, belangrijker nog, ze vindt aan het eind van de film zichzelf. Roberta zal nooit meer de oude Roberta zijn van het begin van de film. Wat heeft de film met de zoekactie van Maeckelberghe te maken? ''Maria zelf kun je onmogelijk vinden. Wat dat betreft is elk zoeken 'desperately'. Ik was niet zozeer op zoek naar Maria, als wel naar wat vrouwen doen met Maria. En of ik mezelf tegengekomen ben? Zoals elke promovendus zichzelf tegenkomt, denk ik. Verder snap ik nu iets meer van Maria.'' Maria kun je op verschillende manieren benaderen: als historisch figuur, als mythe, als object van verering of als archetype. Maeckelberghe beschouwt Maria als een onderdeel van onze culturele en religieuze erfenis: een religieus beeld dat, net als alle begrippen die wortelen in oude tradities, op den duur door het vele gebruik versleten raakt. Maeckelberghe vraagt zich af of die christelijke traditionele beelden nog betekenis hebben of dat we ze enkel nog bewaren omdat ze ons vertrouwd zijn. Zoals een oude trui die je blijft dragen, ook al slobbert die om je lijf en is die allang uit de mode.

Godinnen

Vast staat dat onze westerse wereld vergeven is van de christelijke religieuze symbolen. Maria is er één van. Een tweeslachtig symbool dat als model dient voor mannen en vrouwen, met vooral voor vrouwen desastreuze gevolgen. Kunnen we ons niet ontdoen van dergelijke symbolen? Hoewel het aanvankelijk de opzet van Maeckelberghe was voor eens en voor altijd met Maria af te rekenen, is ze tot de conclusie gekomen dat dit onmogelijk is. ''Ik denk dat we niet aan de traditie kunnen ontkomen. Je kunt het vergelijken met een breiwerkje. Je hebt alle vrijheid om een nieuw patroon te kiezen. De pennen en de draad, hoe patriarchaal ook, zijn een gegeven. Er is al een heel stuk mee gebreid. Je moet er domweg mee verder. Als je gaat proberen die te vervangen, dan ben je met iets heel anders bezig. Dan is Maria Maria niet meer. Maria als symbool vervangen door een ander is onmogelijk, tenzij je je losmaakt van de religie. Dat vind ik wat mijzelf betreft onnodig en ongewenst. Religie is voor mij zingeving.''

Weesgegroetjes

Maeckelberghe is het dan ook niet eens met die feministen die Maria graag aan de kant zouden willen zetten voor een nieuw symbool dat meer de krachtige kanten van de vrouw benadrukt. Zoals de feministen in de Goddess Movement die de oude moedergodinnen herontdekt hebben. Zij plukken vrouwensymbolen zoals de godinnen van de oude Egyptenaren, Grieken en Romeinen, uit heel andere tradities, in de hoop dat die oude symbolen minder onderdrukkend zijn. ''Ik vraag me af of je kunt teruggaan naar symbolen die niets met je eigen context te maken hebben. Het dilemma is dat neutrale symbolen niet bestaan'', aldus Maeckelberghe. Haar aanvankelijke bedoeling met Maria af te rekenen, heeft volgens Maeckelberghe weinig te maken met haar jeugd, opgegroeid als ze is in een Vlaams katholiek gezin. ''In de zestiger jaren, mijn kindertijd, speelde zich een hele omwenteling af in de katholieke kerk. De deuren en ramen stonden wijd open'', verklaart ze. ''Ik ben dus zonder veel gelovige poespas opgevoed. Het enige wat ik van Maria heb meegekregen was dat we tijdens de mariamaand op de speelplaats van school tien Weesgegroetjes moesten bidden en maar één Onze Vader. Daar was ik erg verbaasd over. Dan moest Maria toch veel belangrijker zijn God de Vader? Verder bewaar ik sterke herinneringen aan een lieve en intelligente oma die in hoge mate aan Mariaverering deed. Zo zag zij het als haar 'levenswerk' om voor alle kinderen een reis naar Lourdes bij elkaar te sparen. ''Ik kwam Maria pas echt tegen toen ik me ging bezighouden met feministische theologie. In Leuven, waar ik studeerde, ontwikkelde ik een behoorlijk cynische houding. Wat ik daar vooral zag was dat al die feministes steeds maar weer bezig waren om van Maria een krachtige figuur te maken. Bovendien ergerde het me dat vrouwen altijd zo in de moederrol worden gedrukt. Zo kwam ik op het idee de heilige maagd voor goed onschadelijk te maken.''

Angel

Die opzet mislukte. In plaats van afrekenen met Maria, ontdekte Maeckelberghe mogelijkheden om nieuwe betekenissen te ontlenen aan het oude symbool 'Maria'. Zowel de context waarin als de persoon door wie wordt geïnterpreteerd, zijn volgens haar van doorslaggevende betekenis. Maeckelberghe: ''Het is de hoogste tijd dat vrouwen zelf hun interpretaties gaan maken. Wat we vooral niet moeten doen, is onze energie steken in een wanhopige zoektocht naar de enige echte Maria. Als ik laat zien dat zowel de context als de interpreterende persoon belangrijk zijn, wil ik voorkomen dat vrouwen in die valkuil stappen. Eeuwenlang is Maria alleen door mannen geïnterpreteerd op een manier die goed in hun kraam te pas kwam. Daarom heeft zij als symbool voor vrouwelijkheid zo'n verwoestende uitwerking gekregen. In Leuven staat een zes verdiepingen tellende Mariabibliotheek waarin bijna geen werk van een vrouw te vinden is. Als vrouwen zich nu actief met Maria, met het geloof gaan bemoeien, dan halen ze de angel van de onderdrukking eruit. Religie op zich is niet onderdrukkend. Kijk maar naar de bevrijdingstheologie in Latijns Amerika. De ene groep wordt door religie geïnspireerd tot verzet, terwijl de andere zich, vanuit dezelfde religie, vereenzelvigt met het kapitaal en de machthebbers.'' De film 'Gebroken Spiegels' van Marleen Gorris zette Els Maeckelberghe op het spoor van een mogelijke positieve inhoud van het oude mariasymbool. 'Gebroken Spiegels' vertelt het verhaal van een vrouw die, vastgehouden in een kelder, door een sadistische man wordt doodgehongerd én, parallel daarmee, het verhaal van vernederde vrouwen in een bordeel. Aan het einde komen de twee verhalen samen als voor de toeschouwer duidelijk wordt dat de bordeelbezoeker en de moordenaar van de ontvoerde huisvrouw dezelfde zijn. Op het moment dat de ellende op haar hoogtepunt is, weerklinkt het Stabat Mater van Haydn. De muziek is troostend, maar leidt volgens de onderzoekster tegelijkertijd tot het besef dat ondanks vernedering, geweld en verdriet, de ellende niet het eindpunt is. De twee vrouwen in het bordeel weten de stap te maken naar buiten, uit de spiraal van het geweld. Maeckelberghe: ''Ik vond in de film de troost terug, in een symbool dat we al zo lang kennen. Ik beweeg me in een academisch, door mannen gedomineerd, milieu. Het is vaak een dodelijk vermoeiende strijd om je daarin als vrouw staande te houden. Altijd maar sterk zijn, is de boodschap van het feminisme. Het viel mij ook op dat diezelfde feministen die zoveel ijver aan de dag legden om van Maria een krachtige figuur te maken, zelf vaak tekenen van 'burn-out' vertoonden. Soms ben je uitgeput. Als je ergens troost kunt zoeken, hervind je je kracht weer. Ik zie dus veel in een troostende Maria. Of het echt bruikbaar is hangt af van de gemeenschap van vrouwen. Wat zien zij er in? Dat is waar het om gaat.''

Eduardo Galeano gelooft in de toekomst van Latijns Amerika De bevrijding van het ontvoerde

geheugen

Volgend jaar is het vijfhonderd jaar geleden dat Christopher Columbus Amerika ontdekte. Wereldwijd zal deze historische gebeurtenis worden herdacht. Een heuglijk feit? De Uruguyaanse schrijver Eduardo Galeano, die morgen de Van der Leeuw-lezing uitspreekt, heeft zo zijn twijfels. De komst van Columbus betekende het begin van een tijdperk van onderdrukking, roof en uitbuiting; met Latijns Amerika als kind van de rekening. Galeano schrijft met compassie over het leven in dit ''continent van de overwonnenen''. Over vijf eeuwen rijkdom en armoede, over liefde en dood, over dromen en idealen. Portret van een optimist tegen de verdrukking in.

Guus Termeer

OP EEN DAG verzamelde de negentienjarige Eduardo Hughes al zijn paperassen, foto's en tekeningen. Hij gooide ze op een hoop en stak ze in brand. Daarna ging hij naar de apotheek en kocht een flesje met het giftige luminal ''genoeg om een paard om zeep te helpen.'' Hij was teleurgesteld in het leven. Al vroeg in zijn jeugd had hij God verloren. Het politiek activisme dat voor het geloof in de plaats kwam, bood hem geen bevredigende uitweg. En pogingen om al schrijvend zijn onvrede kwijt te raken, liepen op niets uit. Eduardo Hughes stond op het punt alle sporen van zijn bestaan uit te wissen. Op weg naar de hotelkamer waar hij zijn ultieme daad had gepland, trof het lot hem. In de vorm van een auto die hem met een enorme boog op het trottoir slingerde. Na een paar dagen in coma te hebben gelegen ontwaakte een nieuw mens. In het ziekenhuis van Montevideo werd Eduardo opnieuw geboren. ''Mijn ogen waren schoon gewassen: ik zag de wereld voor het eerst en bekeek hem met grote gretigheid. Iedere nieuwe dag zou een geschenk zijn.'' Eduardo begon te schrijven. Het heilige vuur had hem geraakt. Sindsdien gebruikt hij, ter bekrachtiging van zijn wonderbaarlijke wedergeboorte, de achternaam van zijn moeder: Galeano.

DE GEBOORTE van Eduardo Galeano, door hem opgetekend in de reportageroman 'Dagen en nachten van oorlog en liefde' (1978), is typerend voor de gedachtenwereld van deze Uruguyaanse schrijver. Een poging tot zelfvernietiging leidt tot wedergeboorte, diepe teleurstelling slaat om in een onstuitbaar optimisme. Tegenstellingen en paradoxen zijn de motor van Galeano's letterkundige werk. Dialectische tegenstellingen, zo schrijft hij in zijn meest recente werk 'Het boek der omhelzingen', zijn de longen van de geschiedenis. Om te vervolgen: ''Als de tegenstelling de long van de geschiedenis is, moet de paradox, lijkt mij, de spiegel zijn die de geschiedenis hanteert om ons voor de gek te houden.'' Galeano's schrijverschap, dat vanuit een paradoxale situatie is ontstaan, wordt blijvend gevoed door de schijnbare tegenstrijdigheid: ''...ik schrijf omdat ik de prachtige werkelijkheid wil onthullen en ik ontdek de prachtige werkelijkheid precies in het centrum van de afschuwelijke werkelijkheid van Latijns Amerika.''

De schrijver, journalist en tekenaar Eduardo (Hughes) Galeano (Montevideo, 1940) weet zich nauw verbonden met de Latijnsamerikaanse werkelijkheid. Al op veertienjarige leeftijd publiceert hij politieke tekeningen en spotprenten in de kranten van zijn geboortestad. Na vele omzwervingen en desillusies treedt hij in 1961 als journalist in dienst bij het politiek-culturele weekblad 'Marcha'. Vier jaar later is hij hoofdredacteur van het links-onafhankelijk dagblad 'Epoca'. Galeano wordt een vooraanstaand journalist, die zijn naam onder andere vestigt door spraakmakende interviews met politieke kopstukken als Che Guevara, Salvador Allende en Juan Perón. De publikatie van het indrukwekkende werk 'De aderlating van een continent' (1971) zorgt voor zijn internationale doorbraak. Galeano geeft in dit alternatieve geschiedenisboek een eigenzinnige analyse van vijf eeuwen economische exploitatie van Latijns Amerika, met als leidmotief: ''De armoede van de mens als gevolg van de rijkdom van de aarde''. Haarscherp geeft hij aan hoe zijn continent vijf eeuwen lang is leeg gezogen. Van de goudkoorts die volgde op de komst van Columbus tot aan de wurggreep van de Amerikaanse multinationals. (''In de koloniale en neokoloniale alchemie verandert het goud in oud ijzer en het voedsel in vergif.'') Opvallend voor een dergelijk zwaar thema is zijn bloemrijke en persoonlijke stijl waardoor het boek leest als een avonturenroman. Met 'De aderlating van een continent' geeft Galeano een nieuwe kijk op de geschiedenis van zijn continent én op de geschiedschrijving.

INTUSSEN NEEMT de geschiedenis zijn eigen loop. In 1973 grijpen de militairen in Uruguay de macht. Galeano vlucht naar het naburige Argentinië, wanneer hij ontdekt dat zijn naam op de beruchte dodenlijsten staat. In Buenos Aires krijgt hij de leiding over het invloedrijke politiek-culturele maandblad 'Crisis', met een oplage van 35.0000 exemplaren. Drie jaar leeft hij in ballingschap, totdat ook de Argentijnse grond hem te heet onder de voeten wordt. De militaire staatsgreep van generaal Videla zorgt voor een golf van terreur en verdwijningen. Alle redacteuren van 'Crisis' staan op de lijst van 'ter dood veroordeelden'. Samen met zijn vrouw Helena Villagra gaat Galeano voor de tweede keer in ballingschap. Ze wijken uit naar Spanje en vestigen zich in een dorpje nabij Barcelona. Het is deze tweede ballingschap die de schrijver de tijd en de moed geeft om zich vast te bijten in een omvangrijk project, dat zal uitmonden in zijn magnum opus: de driedelige geschiedenis van vijf eeuwen leven, liefde en dood in Latijns Amerika onder de titel 'Kroniek van het vuur'. De trilogie is gebaseerd op een bonte verzameling verhalen, mythen, liederen en andere onbekende documenten die in de officiële geschiedenisboeken geen plek vonden. Op basis van deze vergeten bronnen geeft Galeano een kaleidoscopisch beeld van vijfhonderd jaar Amerika. Zijn doel is duidelijk. De economische en politieke overheersing van Latijns Amerika werkt door tot in alle facetten van het dagelijks leven. De eigen cultuur en levenswijze van de Latijnsamerikaanse bevolking is in de officiële geschiedschrijving in vergetelheid geraakt. Galeano wil met een mozaïek van herinneringen het collectieve geheugen van zijn continent vastleggen. In de inleiding op de Kroniek schrijft hij: ''Ik hoop dat 'Kroniek van het vuur' kan helpen de geschiedenis zijn adem, zijn vrijheid en zijn stem terug te geven. In de loop van de eeuwen is Latijns Amerika niet alleen beroofd van zijn goud en zijn zilver, zijn salpeter en zijn rubber, zijn koper en zijn olie, ook hebben anderen zich zijn geheugen toegeëigend... De officiële Latijnsamerikaanse geschiedenis is teruggebracht tot een militair defilé van grote namen in pasgestoomde uniformen. Ik ben een schrijver die wil bijdragen tot de bevrijding van het ontvoerde geheugen van heel Amerika, maar vooral van Latijns Amerika...''

HOEWEL GALEANO trouw zijn bronnen vermeldt, heeft hij geenszins de illusie objectieve geschiedwetenschap te bedrijven. Hij kiest partij voor de slachtoffers, de ''overwonnen'' en komt daar rond voor uit. ''Ik kies partij, omdat ik niet in staat ben afstand te nemen. Maar ik geloof dat zelfs de meest puriteinse geleerden, vreemd van de woelingen van het leven, ook partij kiezen. Het is onmogelijk enige creatieve activiteit te ontplooien, of dat nu op wetenschappelijk gebied is of in de kunst, zonder te kiezen. Absoluut onmogelijk.'' In de talrijke interviews die Galeano de afgelopen jaren gaf, blijft hij erop hameren dat hij een schrijver is en geen historicus. Wat niet wil zeggen dat zijn werk kan worden afgedaan als onschuldige fictie. Hij schrijft zijn versie van de geschiedenis in de hoop dat ook de lezer partij zal kiezen en leert van de fouten uit het verleden. Ruim tien jaar van ballingschap beroofden Eduardo Galeano niet van zijn optimisme. Zijn 'zolang er leven is, is er hoop' mag voor velen een platitude zijn, een schrijver die meerdere keren op de dodenlijst stond, ontleent er zijn bestaansrecht aan. ''Voor blijheid is meer moed nodig dan voor verdriet. Aan verdriet zijn wij tenslotte wel gewend.''

ZOMER 1984 keert Eduardo Galeano terug naar zijn geboortestreek. De Argentijnse militaire dictatuur was na het debâcle van de Falkland Oorlog uitgerangeerd en de Uruguyaanse dictatuur staat te wankelen. Een cameraploeg van de IKON registreert de terugkeer van de gevluchte schrijver in Rio de Janeiro. De herinneringen aan de lange periode van ballingschap beschreef Galeano in 'Het boek der omhelzingen', dat dit voorjaar in Nederlandse vertaling verscheen. In korte tekstfragmenten, verluchtigd met illustraties van eigen hand (waarvan enkele voorbeelden op deze pagina), schetst Galeano een beeld van het huidige Latijns Amerika en zijn eigen plaats als geëngageerd kunstenaar. De toon is milder dan in zijn beide historische werken. De hoop op een onafhankelijk toekomst van zijn geliefde continent overheerst. Mondelinge verhalen vormen dit keer de bronnen. Anekdotes, parabels, maar ook de dromen van zijn vrouw en zijn eigen ervaringen en overpeinzingen. Aan het slot van 'Het boek der omhelzingen' geeft Galeano nog een keer het bewijs van de loutering die zich, zo'n dertig jaar geleden, aan hem voltrok. De levensmoeheid is omgeslagen in vertrouwen in het leven en hoop voor de toekomst. Al was het maar om steeds weer iets nieuws te mogen beleven: ''Ik werd geboren en groeide op onder de sterren van het Zuiderkruis. Waar ik ook ga, zij achtervolgen mij. Onder het zuiderkruis, het kruis der schitteringen, doorleef ik de staties van mijn lot. Ik heb geen enkele god. Als ik er een had, zou ik hem vragen mij nog niet de dood te laten vinden. Ik heb nog ver te gaan. Er zijn manen waarnaar ik nog niet heb geblaft en zonnen waaraan ik mij nog niet heb ontstoken. Ik ben nog niet in alle zeeën van de wereld gedoken, waarvan wordt gezegd dat het er zeven zijn, en ook niet in alle rivieren van het paradijs, waarvan wordt gezegd dat het er vier zijn. In Montevideo is een jongetje, dat uitlegt: 'Ik wil nooit doodgaan, want ik wil altijd spelen.'''

Van Eduardo Galeano verschenen in Nederlandse vertaling bij uitgeverij Van Gennep, Amsterdam: 'De aderlating van een continent' (1977), de verhalenbundel 'Vagamundo' (1986), 'De kroniek van het vuur' (drie delen, 1982-86) en 'Het boek der omhelzingen' (1991). 'Dagen en nachten van oorlog en liefde' (Novib, 1983) is niet meer in de handel.

Emeritus-hoogleraar J.J.A. Mooij debuteert als dichter `De woorden jagen beelden achterna'

Door GILLIS J. DORLEIJN Poëzie en wetenschap hebben wat met elkaar. Hoeveel dichters zijn niet ook wetenschapper of omgekeerd? In de Nederlandse poëzie hebben we iemand als Albert Verwey, die vooral om zijn dichterlijke visie in 1925 tot hoogleraar Nederlandse letterkunde in Leiden werd benoemd, waarmee een Leidse traditie werd ingezet om een literator op die leerstoel te plaatsen. Er werd pas met die traditie gebroken toen Ton Anbeek naar Leiden ging, die overigens van de weeromstuit ineens romans ging schrijven (geen poëzie, dat is waar). Er zijn eveneens wetenschappers die literatuur, en meer bepaald poëzie schrijven of zijn gaan schrijven. Jan Emmens, begaafd Utrechts kunsthistoricus, was ook een bij kenners hooggeacht dichter, die eens gezegd moet hebben dat hij zich in zijn wetenschapppelijk werk verloor, maar terugvond in zijn poëzie. Ook in Groningen kunnen ze er wat van, want aan de universiteit in het noorden waren of zijn verbonden H.J. Scheltema/N.E.M. Pareau (''de zonneschijn / Verwarmt het H.W. Mesdagplein''), A.J.P. Tammes/J.C. Noordstar (''De gele weg en de groene zon, / hoe jammer als ik schild'ren kon, / ik zoude dit met vlot penseel / bewerken als een appelsteel''), Theo van Baaren (''Mijn woorden zetten hun veren op / en lijken groter dan ze zijn''), W.F. Hermans, R.H. van den Hoofdakker/Rutger Kopland, C.O. Jellema, Annie van den Oever en Marc Reugebrink. En dan laat ik de vertalers nog buiten beschouwing. Bij dit gezelschap van personen in wie literatuur en wetenschap samenkomen heeft zich onlangs een debutant gevoegd, namelijk J.J.A. Mooij, sedert een maand emeritus-hoogleraar algemene literatuurwetenschap aan een universiteit, die hij zo'n twintig jaar heeft gediend. Vorige week werd bij Athena's Boekhandel onder grote belangstelling zijn eerste dichtbundel gepresenteerd, getiteld 'De ruimte van de tijd'. De dichter en Rilkevertaler C.O. Jellema hield daar een treffende inleiding op Mooijs poëzie en de jonge dichter las wat gedichten voor en gaf er enige toelichtingen bij. Zo vertelde hij dat ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van de vakgroep algemene literatuurwetenschap studenten een bundel wilden samenstellen met produkten van literatuurwetenschappers, onder de titel 'Mislukte dichters?', waarmee ze zinspeelden op de gemeenplaats dat critici en literatuurbeschouwers eigenlijk gefrustreerde schrijvers zijn. Mooij droeg, na enige aarzeling, twee gedichten bij, die nu ook in 'De ruimte van de tijd' staan. Daarna volgden er meer en nu, na vijf jaar, ligt er een boekje van bijna zeventig bladzijden, mooi uitgevoerd met een fraai omslag. Johan Polak heeft wel eens verklaard dat voor hem een kenmerk van poezie is of hij de gedichten uit zijn hoofd kan leren. Met deze gedichten zal hij weinig moeite hebben. De bundel bevat opvallend goed gevormde gedichten, met een eigen toon en talloze zelfstandig citeerbare zinnen die zich op harmonieuze wijze binnen versregel of strofe vlijen. ''Maar leegte staart ons aan, ondanks de troost / dat vroeger leven hier heeft vorm gekregen'', is zo'n zin en wat vindt u van ''Leeg en vervuld vernietigt hij en schept'', overigens tegelijk een van de vele paradoxen die de bundel rijk is. Maar natuurlijk bestaat de bundel niet uit losse zinnen. Elk gedicht zit goed in elkaar. Sonnetten zijn in de meerderheid, waarbij de verwachting dat tussen octaaf (de eerste acht regels) en sextet (de laatste zes regels) een wending plaatsvindt, doorgaans wordt ingelost. Zie bijvoorbeeld 'Meester en knecht', waar regel acht luidt: ''onwrikbaar op zijn voetstuk staat de knecht'', waarna het sextet begint met ''Is hij de meester zelf?'' De paradox van het gedicht, dat Rembrandt, knecht gehuurd door de heren om hen af te beelden, zelf de Meester der Staalmeesters is, wordt fraai door de sonnetstructuur ondersteund. Soms vindt de wending (ook) tussen het eerste en tweede terzet (drieregelige strofe) plaats, zoals in 'Stilleven van Morandi'. De zin loopt na regel acht door in de derde strofe, die als volgt eindigt: ''maar verder haast al weer verloren.'' Maar het woord verloren is nog niet het einde van het gedicht, want er volgt een beeld dat in zekere zin tegen het 'verloren gaan' ingaat: ''Toen stolde zelfs het grijze licht. / Snel, om de kans niet te verstoren, / metselde hij de ruimte dicht.''

Schilderijen

Uit de hier geciteerde gedichten blijken de belangrijkste trekken van Mooijs poëzie. Ten eerste de filosofische inslag (Mooij is filosoof), die ook spreekt uit de bundeltitel, die ontleend is aan het negental 'Buitenaardse gangen'. In dit sluitstuk van het geheel wordt steeds de ondergang, het verdwijnen, de dood opgeroepen die echter niet het einde inhoudt maar steeds ook een begin vertegenwoordigt: ''Tijd, ruimte storten in een afgrond neer / naar t' hels begin dat heemlen in zich sloot''. In nummer negen uit de reeks zijn 'wij' na de filosofische en buitenaardse tocht weer terugkeerd in de daagse buitenwereld, die alle vragen over ruimte en tijd overbodig lijkt te maken: ''Er glinstert iets of alles nieuw begon. / Een nietig parkje neemt ons in zijn kring. / 't Groen straalt ons tegemoet; wij zijn het zelf.'' Met dit beeldrijk gedicht zijn we bij een tweede kenmerk gekomen: het beeldende karakter van de poëzie. De meeste gedichten zijn gebaseerd op of geschreven naar aanleiding van schilderijen of sculpturen. Er is een reeks 'De staalmeesters', er zijn drie 'Gezichten op 'Gezicht op Delft'' die met Vermeers schilderij voor ogen nog aan betekenis winnen en een reeks van veertien sonnetten 'Levens en stillevens', waar de schilders en hun werk met zoveel woorden vermeld worden. De poëzie is hier haast emblematisch van karakter: er is een afbeelding die tot een interpreterende beschrijving leidt (''de woorden jagen beelden achterna'') en tot een overpeinzing (bijvoorbeeld: het beeld weet ''zijn vrijheid glansrijk te bewaren / en wint met meesterschap voor ons het pleit''). De gedichten worden dan, als het goed is, ook zelf weer taferelen, die ons, lezers, van alles te denken kunnen geven. De samenstelling van de serie 'Levens en stillevens' is op zichzelf al interessant: ik noem de chronologische lijn (Rafaël opent de rij, Morandi's 'Natura morta' uit 1953/55 is het slot) en de wending die men kan zien tussen Monet (gedicht nummer acht) en Cézanne (nummer negen). De reeks telt evenveel verzen als een sonnet regels, een gegeven waarop Mooij, toch ook docent, tijdens zijn voordracht vorige week niet kon nalaten zelf te wijzen. En hiermee is een derde eigenschap aangeroerd: de gedichten afzonderlijk en de groepen of reeksen zijn zorgvuldig gecomponeerd, zonder dat er overigens sprake is van hermetische geslotenheid of geforceerde constructies. Integendeel, het taalgebruik is altijd transparant, de objectiverende presentatiewijze en het beeldend arsenaal waaruit wordt geput zorgen voor een haast klassieke helderheid.

Dr. G.J. Dorleijn is hoogleraar Nederlandse letterkunde aan de RUG. J.J.A. Mooij 'De ruimte van de tijd'. Bert Bakker, Amsterdam. 67 pagina's. Prijs F 29,90. ''Mag ik Jan zeggen?'' Yvette produceerde haar meest betoverende glimlach. ''Natuurlijk, mevrouw De Bruyne.'' De man tegenover haar zag er verzorgd uit. Slank maar toch gespierd, een maatpak van een Engels huis en Gucci-loafers. Het lichte Gronings accent vond Yvette charmant. ''Je ziet er niet uit als een Groninger.'' ''Ik ben het wel, maar waarom niet?'' ''Je uitstraling is veel internationaler, Chicago bijvoorbeeld, of Las Vegas.'' ''Dat zeggen ze wel meer, maar ik ben hier geworteld, mevrouw ...'' ''Maar u bent toch door de media bekend, iedereen kent u, u heeft een alom bekend PH!'' ''Wat bedoelt u daarmee!'' ''Dat is een Promotional Head, elke makelaar, schrijver of politicus is niets zonder een PH.'' ''Sinds ik mij als voorzitter van de partij heb teruggetrokken ben ik nog slechts zakelijk en natuurlijk adviserend bezig.'' ''U bemoeit zich dus in het geheel niet meer met uw eigen bezittingen, met wie moet ik mij dan verstaan?'' ''In uw geval wil ik wel met de hand over mijn hart strijken, mevrouw De Bruyne, waar wilt u heen?'' ''Nou Jan, het gaat om het volgende. Zoals je misschien niet weet hebben wij dreigbrieven van jouw organisatie gekregen.'' ''Wat bedoel je met zo'n formulering?'' ''Binnen een bepaalde termijn oprotten, alsof er geen huurbeschermingswet is; ik kan je wel zeggen, iedereen was ziedend, en een door ons geraadpleegde advocaat ook.'' ''Wie was dat?'' ''Alles op zijn tijd, hij bereidt momenteel de zaak voor, natuurlijk met alle publiciteit die daar bij komt kijken.'' ''Publiciteit is vaak onnodig om een gesteld doel te bereiken, mevrouw De Bruyne.'' ''Dat dachten wij ook. We hebben ons het hoofd zitten pijnigen over een betere oplossing.'' ''En, zijn jullie daar nog uit gekomen?'' ''Nee, maar weet je Jan, voor veel van ons is verhuizen emotioneel moeilijk, we zijn een soort gezin, als we samen weer in een mooi ander huis konden ...'' ''Zoiets is wel denkbaar, ik, wij hebben een groot aantal huizen in ons bezit.'' ''Zo langzamerhand zijn we toe aan een wat groter vrijstaand pand, niet te ver van het centrum, zodat je niet zo ingeklemd zit in zo'n steegje. In het Zuiderpark bijvoorbeeld.'' ''Mevrouw De Bruyne, ook daar heb ik, hebben wij huizen, zoiets is beslist niet ondenkbaar.'' ''Dat is ons wel bekend Jan. Onder bepaalde voorwaarden zouden we zo'n aanbod ook wel accepteren.'' ''Bepaalde voorwaarden, mevrouw De Bruyne?'' ''Ja, niets bijzonders, een kleine bijdrage in de verhuiskosten.'' ''Van hoeveel, mevrouw De Bruyne?'' ''Ach een rond bedragje, wat je elders ook al eens betaald hebt, toen in de Oosterstraat, weet je nog?'' ''Tienduizend per persoon, oké, meer is niet mogelijk, cash natuurlijk, maar dan wel binnen twee maanden weg, met medeneming van alle rommel.'' ''Ik zal het bespreken met mijn huisgenoten.'' Yvette lachte en kuste Jan Kamminga op zijn wang. ''Laat dat'', zei hij.

Herinneringen zijn het gemakkelijkst en helderst op te roepen via geuren en smaken. Marcel Proust sloot zich de laatste negentien jaar van zijn leven op in een met kurk beklede kamer (hij had astma) om zijn achtdelige autobiografie 'A la recherche du temps perdu' te schrijven. Hij deed dit na één bepaalde belevenis: per ongeluk proefde hij de smaak van een cakeje ('la petite madeleine') dat in thee gedoopt was. Onmiddellijk kwamen zeer heldere herinneringen uit zijn jeugd bij hem op en hij was er ineens van overtuigd dat het verleden niet verdwijnt maar uit het geheugen gehaald kan worden door de kunst, schrijven bijvoorbeeld.

In een recente aflevering van 'Science' beschrijven twee Californische wetenschappers dat deze gang van zaken te danken is aan een klein orgaantje in de hersenen, de hippocampus. Deze plukt de diverse onderdelen van de herinnering uit allerlei delen van de hersenen waar ze opgeslagen zijn, zodat een hele structuur tegelijkertijd in het bewustzijn komt. Ze komen aan deze wijsheid door experimenten met een patiënt, H.M., die ze operatief ontdaan hebben van dit stukje brein. De bedoeling van de operatie was hem te genezen van zijn epilepsie. Of dit gelukt is vermeldt het artikel niet. Wel is men erin geslaagd H.M. te verlossen van al zijn bewuste lange termijn herinneringen en van zijn vermogen nieuwe herinneringen op te bouwen. Het artikel vermeldt dat verdere experimenten met apen gedaan worden.

Naast geuren en smaken zijn ook sommige stoffen in staat geheugensporen aan te boren. Het is niet ondenkbaar dat verslaving daar iets mee te maken heeft. Recent onderzoek wijst uit dat bij praktizerende verslaafden hoge endorfinespiegels in het bloed hebben. Dit zijn opiaat-achtige stoffen, die een plezierig relaxt gevoel produceren. Het maakt geen verschil of het duurloop-, fruitmachine-, of bijvoorbeeld nicotineverslaving betreft. Menigeen die onder invloed van de huidige sociale druk de sigaretten in de wilgen heeft gehangen kan over deze belevenissen meepraten. Het eerste half jaar zijn er minstens drie soorten momenten waarop men zonder bewust wilsbesluit aan een heerlijke inhalatie denkt. Wanneer men zich plezierig en ontspannen voelt, bijvoorbeeld na een vrijpartij, na een goede maaltijd of bij een borrel. Het moment zou immers nog heerlijker geweest zijn met een sigaret. In de tweede plaats wanneer men zich juist niet lekker voelt, maar gespannen, somber of angstig. Die gevoelens zouden lang niet zo erg zijn, denkt men onwillekeurig, wanneer je een sigaretje zou kunnen opsteken. En tenslotte omstandigheden waarin men zich verveelt. Te denken valt aan autorijden of het uitzitten van een lange vergadering.

In deze gevallen is het niet de stof die de herinnering oproept, maar de omstandigheid die de herinnering aan de stof boven brengt en daarmee de craving. Wanneer men elke levensomstandigheid verluchtigde met een sigaret valt te vrezen dat na staken van de habit ook al die omstandigheden het verlangen oproepen.

Wanneer na twee weken afzien toch weer een rokertje opgestoken wordt treden na de eerste trek ineens alle hersensporen in werking die geassocieerd zijn met nicotine. Bij andere verslavingen spreekt men wel van een flash. PETER BÜGEL

Geschiedenis moet praktischer Afstuderen op een documentaire

Ze zijn een beetje een testcase, want afstuderen op een documentaire komt niet vaak voor bij geschiedenis. Eén keer eerder maakte iemand een filmpje. Anne Helfrich en Els Werkman liepen ongeveer een jaar geleden tegen een oproep van de geschiedeniswinkel aan. Daar werden twee mensen gezocht die voor de Streek Historische Vereniging van Ezinge een documentaire wilden maken. Helfrich en Werkman reageerden, maar onafhankelijk van de geschiedeniswinkel. ''We hebben wel gesprekken met de geschiedeniswinkel gehad'', vertelt Anne Helfrich. ''Er kwamen allerlei dingen ter sprake, apparatuur, geld, enzovoort. Maar uiteindelijk hebben we in overleg met alle partijen besloten het zelf te gaan doen, los van de winkel. Wij wilden een stichting oprichten en dan zelf de subsidies gaan aanvragen. Op die manier kon het goedkoper dan in de oorspronkelijke opzet.'' Alle partijen ging met het idee akkoord en Helfrich en Werkman richtten de stichting 'Het Historisch Document, Stichting voor audio-visuele documentatie' op. Er werden brieven geschreven, subsidies aangevraagd, mensen aangesproken. Dat is nog steeds in volle gang, want het tweetal heeft de financiering van de documentaire nog niet rond. ''We hebben een deel van de benodigde 7000 gulden bijelkaar'', vertelt Els Werkman. ''Het Fonds Zomerzegels levert een bijdrage en we hebben een toezegging van het Anjerfonds. Maar de grote fondsen moeten nog vergaderen. Van de provincie en de gemeente hopen we ook nog geld te krijgen.'' Helfrich en Werkman hebben een risico genomen. Het project zou via de geschiedeniswinkel een stuk veiliger en eenvoudiger verlopen zijn. ''Maar daar gaat het ons niet om'', benadrukt Werkman. ''We leren ontzettend veel op deze manier. Hoe richt ik een stichting op, hoe kom ik aan geld voor mijn projecten, wat wil ik überhaupt met mijn studie in de praktijk. Dat zijn allemaal dingen die je bij geschiedenis niet leert. Je leert stukken schrijven, je leert een praatje te houden, maar je leert niks over de wereld om je heen. Je bent veilig opgesloten in het universitaire wereldje, maar je wordt hartstikke wereldvreemd.'' Met het maken van de documentaire voelen Helfrich en Werkman zich midden in de wereld staan: praten met belanghebbenden, filmen, apparatuur regelen, interviews maken, enzovoort. En dat allemaal naast het 'normale' wetenschappelijk onderzoek, als het graven in archieven en het doorploegen van boeken over de regionale geschiedenis. Langzaam aan begint de documentaire vorm te krijgen. Twee amateur-filmpjes over Ezinge uit 1950 en 1963 vormen de basis. ''Spectaculair zijn ze niet'', merkt Werkman op. ''Ze geven van die typische dorpsbeelden weer: de optocht van de plaatselijke verenigingen, het muziekkorps, de konijnenfokvereniging, de gereformeerde meisjes vereniging.'' De geluidsbanden bij de filmpjes zijn verloren gegaan, zodat Helfrich en Werkman een goede verteller moeten vinden. Ze hebben het liefst iemand uit Ezinge om het commentaar te doen.

Sfeer

Ook de historische thema's beginnen zich uit te kristalliseren: de ontvolking van de gemeente in de jaren vijftig; de kwestie 'import'; en hoe de dorpsgemeenschap zo hecht kon blijven, terwijl andere dorpen als Roden en Leek zich juist op Groningen richtten. ''Dat moet zo ongeveer de basis worden'', zegt Helfrich, ''maar je zit nog met een hoop problemen. Neem nou die ontvolking. Hoe geef je dat visueel weer? Dat zijn de specifieke problemen van het maken van een historische documentaire.'' De problemen wegen echter ruimschoots op tegen de voordelen van het project. Sfeer is veel makkelijker vast te leggen in beelden, dan in een wetenschappelijke verhandeling, menen de twee studentes. En dan is daar de kwestie van het bereik: ''Een boek, of scriptie, zullen maar weinig mensen lezen'', meent Werkman. ''Maar een documentaire heeft een veel groter bereik. Er zullen veel meer mensen gaan kijken en op die manier iets over hun eigen geschiedenis leren. Een documentaire wordt bekeken, een boek verdwijnt in de kast.'' Volgend voorjaar moet de documentaire klaar zijn. En niet lang daarna zullen Werkman en Helfrich zichzelf doctorandus mogen noemen. Ze zijn vast van plan, dan verder te gaan op de ingeslagen weg. ''We gaan verder met dergelijke projecten. Met de kleinere geschiedenis, en het vastleggen van de eigen tijd. Want zo'n dorpsgemeenschap als Ezinge, die bestaat over dertig jaar niet meer. Wij willen dat bewaren, voor een zo groot mogelijk publiek.''

De miskende blues van de Luther Allison Band

Voor de kenners is gitarist Luther Allison zo langzamerhand een legende op bluesgebied. Samen met Robert Cray en Albert Collins behoort hij tot de voorhoede van de moderne blues. Het miljoenenpubliek heeft hem echter nog steeds niet ontdekt. Op vrijdag 11 oktober treedt hij op in de kleine zaal van de Oosterpoort. Geboren 1939, Mayflower, Arkansas, verliet Luther Allison op vijftienjarige leeftijd de highschool om te gaan spelen in de band van broer Ollie Lee Allison. Zoals dat gaat met dergelijke natuurtalenten, duurde het ook voor Luther Allison niet lang voordat hij z'n eerste, eigen band vormde. In die periode, 1957-59, trok hij naar Chicago, waar hij onder de muzikanten snel naam maakte. De blues zoals die in Chicago gespeeld werd, door bijvoorbeeld Muddy Waters en Little Walter, zou alles bepalend blijken te zijn voor Allison's eigen stijlontwikkeling. In de Chicago-blues staan centraal de elektrische gitaar, de dansbaarheid daar waar vroeger alleen de gevoelswaarde telde en de link die wordt gelegd naar soul. In 1959 nam Allison de band van gitarist Freddie King over en wist zich gedurende de jaren zestig als sideman een plaats te verwerven bij onder andere Magic Sam en Shakey Jake. Met de ervaring die hij ondertussen opgedaan had, werd de naam Luther Allison bekend over de hele wereld. In het midden van de jaren zeventig, toen de blues in Amerika in een dal zat, maakte hij meer en meer tours door Europa. Meer dan Amerika werd Frankrijk zijn uitvalsbasis en tijdens de jaren tachtig vestigde hij zich er voor langere tijd. Zijn Amerikaanse bandleden hadden toen al afgehaakt, zij verkozen een matig Amerika boven een baan ergens in het buitenland, en bleken later gelijk te krijgen. De Luther Allison Band werd zodoende grotendeels van Franse afkomst. Midden jaren tachtig begint de grote blues-revival: Muddy Waters, John Lee Hooker, Robert Cray, allemaal scoren ze hits. Luther Allison staat er niet tussen. Critici beschouwen een bluesband met Chicago-roots niet als echt, wanneer de musici uit Frankrijk komen. Met geen mogelijkheid kan Allison een platenmaatschappij vinden die bereid is hem te steunen. Hij moet zijn eigen platen financieren, zijn eigen optredens regelen en is zijn eigen publiciteitsmanager. In de Herald Tribune laat hij zich hierover uit: ''Wat moet je er voor doen om gerespecteerd te worden om je creatitiviteit? I'm qualified to be a legend. Waarom is er geen plaats voor Luther Allison?'' En die vraag is terecht. Luther Allison behoort ongetwijfeld tot de top vijf in bluesland. Op de CD-registratie van het concert getiteld 'Let's Try It Again' (verwijzing naar het uitblijvende succes?), staan stuk voor stuk songs die hits horen te zijn. Stevige bluesnummers met veelzeggende teksten, typisch voor een bluesartiest. Prachtig gezongen bovendien, Luther Allison heeft een rauwe stem en die past perfect in deze energieke band. In zijn virtuoze gitaarspel is heel duidelijk de invloed van B.B. King te horen. Het optreden van de Luther Allison Band wordt dan ook zonder twijfel een groot spektakel.

Soberheid en melodrama

Door FRANK BLAAKMEER Een jongeman zit in een auto die ergens in een straat van Parijs geparkeerd staat. Hij is nerveus, en houdt de motor draaiende. Plotseling verschijnen meerdere politieauto's in de straat en komen tot stilstand voor het bankgebouw. De jongeman kan nog wegkomen. Hij wacht even en rijdt dan zo onopvallend mogelijk weg. Helaas, een van de politieauto's zet de achtervolging in. Wat gebeurt er dan? Aangezien we in de bioscoop zitten moet er nu wel een wilde jacht volgen, met veel bijna botsingen en voetgangers die nog maar net het vege lijf weten te redden. Maar nee, het enige dat we te zien krijgen zijn beelden van de achtervolgende politieauto in het achteruitkijkspiegeltje, afgewisseld door opnamen van de voet van de jongen op het gaspedaal. Een achtervolging waaruit alle opsmuk is weggelaten, en de gebeurtenis vanuit het perspectief van de vluchtauto is teruggebracht tot de essentiële elementen: kijken en zo hard mogelijk rijden. Deze scène komt voor in Robert Bresson's 'L'Argent', die dinsdag 8 oktober bij RKZ-bios wordt vertoond. Bresson is beroemd om zijn sobere elliptische manier van filmen, waarin alles wordt gereduceerd tot de kern. Zo begon hij een eerdere film eens met een minutenlange scène tijdens paardenraces waarin geen paard te zien is. Er bestaat vooral in de Europese film een stroming waarin soberheid troef is, en waarin effecten worden gemeden. RKZ-bios vertoont in de maanden oktober en november een aantal klassieke voorbeelden van deze stijl. Films van regisseurs als Dreyer, Bresson, Ozu, Melville, Fassbinder, Sirk en Jarmusch. De verbindende gedachte achter deze programmering is de invloed die deze filmmakers zouden uitoefenen op het werk van de Fin Aki Kaurismaki. Nu is invloed een lastig te traceren geval, dat eerder in vreemde bochten dan in een rechte lijn beweegt. Discussies zoals onlangs naar aanleiding van de teevee-vertoning van vroege films van Melville, waarin het erom ging of Bresson Melville beïnvloed had of andersom, zijn dan ook net zo zinnig als de kip-ei kwestie. Interessant is dat er een belangrijke film-stroming bestaat waarin soberheid de toeschouwer niet in slaap wiegt, maar juist op het puntje van zijn of haar stoel gevangen houdt. Wie gefascineerd naar 'The Match Factory Girl' gekeken heeft zal ook 'Le proces de Jeanne d'Arc' van Bresson (7 oktober) en Ozu's 'Tokyo Monogatari' (14 oktober) weten te waarderen. Twee namen in het bovengenoemde rijtje regisseurs vallen uit de toon; waar je Rainer Werner Fassbinder ook van kunt beschuldigen, niet van soberheid. Fassbinder was vooral gecharmeerd van de Amerikaanse melodrama's van Douglas Sirk, en het is een soortgelijk gevoel voor melodrama dat we bij onze Fin tegenkomen. Na de vertoning van twee oude films van Dreyer op 11 en 12 november, sluit de serie een week later met Jarmusch' 'Down by Law', een film die als blauwdruk diende bij het schrijven van 'Leningrad Cowboys go America', en die minstens even komisch is. HORIZONTAAL:

1. geeft hen een been om op te staan. (9) 8. naar mag niet juist zijn, maar het is anders wel precies wat het heet te zijn. (7) 10. zelfs van de beste uitvoering heeft hij een afkeer. (7) 11. de onderkant van onderwijs. (7) 12. zo'n hond houdt van veel water. (6) 13. oorvijg. (3) 14. die waas is kwijt. (4) 15. dat hert d'r loot is de aanvang. (6) 16. kweekzeil. (3) 17. ongedwongen verkeer. (3) 18. die vrouw eerst en vele anderen kort daarna. (3) 20. val van die streep af. (3) 21. wat zo'n luistervink doet, hangt in Engeland van z'n leeftijd af. (8) 24. op afstand is die overeenkomst identiek. (8) 27. voeling houden met het biologische werktuig. (13) 30. iedere leek is anders. (4) 31. me opa is een beest. (5) 32. erbarmen is dichtbij u. (4)

VERTIKAAL

1. leersoort. (4) 2. voorhuid. (6) 3. zo huppelt een pre-natale kip. (8) 4. zo'n ontsluiting tijdens de geboorte is een geheel nieuw iets. (10) 5. korenbloem. (9) 6. topless is deugdzaam. (5) 7. rondvlees wordt neergehaald. (8) 9. meer dan een duizend dingen doekje. (12) 12. als het zo'n weg gaat, staat dit paard op z'n strepen. (8) 16. verhaal zo'n noot schel. (5) 19. die gast houdt op zijn tijd de vliegen uit huis. (7) 22. uit de pas. (6) 23. dat was haar status nadat ze uit het paradijs was gezet. (6) 25. dat land weet dat het klinkt als een ezel. (5) 26. ze is bekaf na het baren. (3) 28. die moer is ook rond. (3) 29. die noot is qua grootte de eerste. (3)

OPLOSSING CRYPTOGRAM 5

Horizontaal: 1.pluspunt; 5.bedrag; 8.ontsnappen; 9.kleins; 11.stapelbaar; 12.etappe; 13.rassenvraagstuk; 14.keek; 15.kassier; 16.zw; 17.wo; 19.inent; 22. zonneschijn; 25.statenvertaling.

Vertikaal: 1. poolster; 2.uitgaansleven; 3.pannekoek; 4.topsalaris; 5.bankrelatie; 6.dovemansoren; 7.gros; 10.napluizen; 14.keuzes; 15.kousen; 18.thee; 20.etui; 21.toog; 23.nut; 24.nat.

De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: Th. de Boer, Pr. Bernhardlaan 40, 8501 JG Joure.

VR.4 OKTOBER Piet Wiersma speelt orgelwerken uit de Duitse romantiek. Der Aa-kerk, 20.15 uur.

ZA.5 OKTOBER Toonkunstkoor Bekker geeft haar eerste concert in 'eigen beheer'. Onder leiding van dirigent Michel Havenith worden werken van W.A. Mozart en F. Schubert uitgevoerd. Het koor wordt begeleid door het Nieuw Filharmonisch Orkest. Grote zaal van De Oosterpoort, 20.15 uur

ZO.6 OKTOBER Collegium Musicum Groningen presenteert Bach in Bunders. De bekende barok-violiste Lucy van Dael (concertmeester Orkest van de 18e eeuw) speelt een programma met solowerken van J.S. Bach. Reserveren gewenst. Café Bunders, Oude Boteringestraat 9. Aanvang 16.30 uur.

MA.7 OKTOBER Gatver. Theatergroep Gatver speelt de première van 'De wisselwerking'. Ook op 8 oktober. Het Kruithuis. Aanvang 20.30 uur.

DI.8 OKTOBER The Wild Angels. Regie Roger Corman, Verenigde Staten 1966. Een angstwekkend beeld van primitief sadisme dat een groep motorrijders op medeburgers botviert. Voorloper van Easy Rider. Film in het kader van het oktoberthema 'geweld'. Vera, Oosterstraat 44. Aanvang 21.00 uur.

WO.9 OKTOBER Donald Byrd/The Group. De groep danst een eigentijdse bewerking van 'The Black and White Minstrel Show' met variété, stuntwerk, excentrieke dansen, instrumentale solo's en ballades. Stadsschouwburg, 20.15 uur.

DO.10 OKTOBER Grunneger Sproak speelt ''n Rais op Roakeldais'. Een nieuw Gronings blijspel in vier bedrijven. Ook op 8, 9, 15, 16 en 26 oktober. Grunneger Sproak, A-Kerkstraat 11. Aanvang 20.00 uurHans Visser en vrienden, 'Een akoestisch concert'. In 1978 was Hans Visser een van de medeoprichters van Flairck. Avondvullend programma bestaande uit vocale en instrumentale songs. Kleine zaal De Oosterpoort, 20.15 uur. 'Rij alcoholvrij' is een ondenkbare leus in de studenten-paardesport. Bij de finale springen van het Nederlandse Studentenkampioenschap paardrijden staat het zilverkleurig dienblad al ver van tevoren klaar. Onder een zwarte ruiterscape staan twee borrelglaasjes. Voordat Hanneke Janssen en Karen Bos aan de finale moeten ze een glas jenever achterover slaan. De voorzitter van de organiserende Groningse studentenclub 'Parafrid' voegt nog een extra dimensie toe aan deze traditie. Dranklucht of niet, hij zoent de amazones hartstochtelijk en sleurt ze daarbij half van hun paard. ''Bas houdt nogal van zoenen'', lachen de vele dames-studenten langs de omheining van de piste. Manege 'de Oude Held' ligt aan de Legeweg in een soort niemandsland tussen de Groningse wijk Vinkhuizen en Hoogkerk. Van vrijdag tot en met zondag hebben er 36 ruiters en amazones uit twaalf verschillende universiteitssteden gestreden om de spring- en dressuurtitel. Het springen is het meest spectaculaire onderdeel van de paardesport. Dat blijkt zondagochtend weer eens als de eerste ruiter in de halve finale in volle vaart op een hindernis in rijdt. Alle balken vliegen eraf en dat betekent een enorme hand vol strafpunten. De regels der paardepsychologie willen dat de ruiter desondanks direct weer op het arme beest moet gaan zitten om het daarna zo snel mogelijk over een hindernis te jagen. Op die manier blijven de berijder en het paard gevrijwaard van springangst. In de finale moeten zowel Karen Bos als Hanneke Janssen eraan geloven. De merrie 'Bynoek' heeft er duidelijk geen zin in. Of ze haar benevelde berijdsters niet vertrouwt, is niet duidelijk, maar bij hindernis drie trapt Bynoek zo hard op de rem dat niet zij maar Karen over de hindernis vliegt. Even is het stil, maar als de amazone begint te lachen halen de toeschouwers opgelucht adem. Bynoek weigert in totaal tot driemaal toe om over de 120 centimeter hoge balken van hindernis drie te springen en dus wordt Karen gediskwalificeerd. Hanneke Janssen heeft een andere tactiek. Zij jaagt Bynoek na een eerste weigering als een gek over het parcours en stuurt zo kort mogelijk op de hindernis aan. Een tweede weigering van het paard is door het gebrek aan uitwijkmogelijkheden onmogelijk, hindernis drie wordt succesvol genomen. Bij hindernis vier heeft Bynoek weer kansen. Deze dubbelsprong staat ver genoeg uit elkaar om plaats te bieden aan de remweg van het paard en met een mooie boog vliegt ook Hanneke eraf. Glaasje op, laat je rijden! Op de schimmel 'Carmen' wordt de strijd beslist, na opnieuw een jenever en het gelebber van voorzitter Bas. Hanneke kan blijkbaar het beste tegen de drank. Ze legt het parcours iets sneller af dan Karen en allebei blijven ze er ditmaal opzitten. De dressuur, het andere onderdeel van de NSK, verloopt minder spectaculair. Het is een soort gymnastiekles voor paarden waarin de berijders laten zien wat ze de dieren allemaal kunnen laten doen. Een geoefende ruiter brengt zijn paard moeiteloos van de middendraf in de verzamelde draf of van de arbeidsgalop in de arbeidsstap. Vooral de uitgestrekte draf ziet er prachtig uit. Het paard komt daarbij met vier benen van de grond en lijkt te zweven over de piste. Het vereist jarenlange training van zowel ruiter als paard om alle oefeningen behoorlijk uit te voeren. Beide hebben veel aan de dressuur. Het paard houdt het lichaam soepel en gebruikt alle spieren, de ruiter maakt zich de menkunst machtig. Maar ook hier is de winnaar diegene die het beste tegen een combinatie van alcohol en spanning kan. Mark Nuchelmans pleegt als rechtgeaarde Limburger voor en na zijn oefening een biertje te consumeren. Bij de dressuurfinale verdwijnt de traditionele jenever in zijn keelgat en na deze flinke kopstoot zoent hij zijn opponente, de Groningse publiekslieveling Mieke Reidinga. Zij bereikte onverwacht de finale nadat ze de favoriet voor de eindzege nipt versloeg in de halve finale. Tegen het aura van Mark Nuchelmans kan ze niet op. Dat je een beschonken ruiter nooit op de mond moet zoenen, blijkt als Mieke kansloos de finale verliest. Nuchelmans kan aan het eind van de zondag tevreden naar huis met de hoofdprijs van de Nederlandse Studentenkampioenschappen paardrijden en naar verluidt met een rijverbod.

Alfred Kazemier

Hoger Onderwijs Voor Ouderen mist nog steeds structurele financiering Een zinvolle besteding van de oude dag

Lange tijd worstelde Nederland met de vraag hoe je de jeugd van de straat kon houden. Daarvoor werden kosten noch moeite gespaard. Met de vergrijzing heeft zich een nu nieuwe vraag aangediend: hoe krijg je ouderen de straat weer op? Velen van hen blijken wel trek te hebben in het Hoger Onderwijs voor Ouderen.

Arjan Wildeboer

Oorspronkelijk konden alleen mensen van 55 jaar en ouder meedoen aan de cursussen. Die ingangseis is later verlaagd tot 50 jaar. ''Want'', zegt emeritus hoogleraar prof.dr. J.Th. Snijders, ''relatief veel vrouwen blijken op die leeftijd al zonder werk te zitten en hebben dan niets meer om handen. Ook zijn de cursussen opzettelijk overdag gepland. Veel cursisten gaan 's avonds liever niet meer de deur uit.'' Snijders is voorzitter van de Werkgroep Hoger Onderwijs voor Ouderen Groningen (HOVO), die zo'n vijf jaar geleden als eerste in Nederland het seniorenonderwijs van de grond tilde. Die zogenaamde Seniorenacademie Groningen is ontstaan aan de RUG, maar werkt onderhand ook samen met de Rijkshogeschool Groningen, de Hanzehogeschool en het Prof. H.C. van Hall Instituut. Elders in Nederland zijn in navolging van Groningen nu ook diverse HOVO-instellingen opgericht. ''Er zijn natuurlijk nog genoeg mensen die tussen hun vijftigste en de VUT een volle baan hebben'', zegt Snijders. ''Dat is mooi, maar zij behoren niet tot onze doelgroep. Wij hebben gekozen voor oudere mensen die tijd én zin hebben om de collegebanken in te gaan.'' Dat zijn er deze herfst zo'n driehonderd. Een specifieke vooropleiding is niet vereist, want met een beetje levenservaring is eigenlijk iedereen voldoende uitgerust om goed mee te kunnen komen. De belangstelling van de ouderen gaat vooral uit naar historische, literaire en sociaal-wetenschappelijke onderwerpen. Voor bèta-onderwerpen is bijna niemand te vinden. De cursussen duren meestal tien weken en in die tijd krijgen ze per week twee uur hoorcollege en twee uur werkcollege. Ook moeten ze voor sommige cursussen reguliere universitaire colleges volgen. Wie de eindtoets met goed resultaat aflegt krijgt een certificaat; anders blijft het bij een bewijs van deelname. De activiteiten van het HOVO zijn succesvol maar kennen ook een minder zonnige kant. Snijders: ''Vanaf het begin hebben we geprobeerd een structurele financiering voor de cursussen te krijgen. Dat is mislukt. Zowel het ministerie van Onderwijs als ook WVC willen er geen geld voor geven. Voorlopig ziet het er niet naar uit dat daar verandering in komt. En ook sponsoring door het bedrijfsleven gaat eigenlijk heel slecht. Zo nu en dan krijgen we uit die hoek wel een éénmalig bedrag van duizend gulden, maar daar blijft het dan bij. In feite drijft dit hele onderwijs op het lesgeld van de cursisten. Ook de universiteit stopt er geen geld in, maar geeft wel een stille vorm van financiering. Het HOVO mag gebruik maken van leslokalen en andere faciliteiten van de RUG. Wat dat betreft zijn we een randverschijnsel en behoren ook in die zin tot het grijze circuit. Zonder die faciliteiten zou het helemaal onmogelijk zijn om verder te gaan.''

Boekenbon

De krappe beurs van de Seniorenacademie heeft ook gevolgen voor de administratieve krachten en de docenten. ''We moeten het hebben van liefdewerk'', vertelt Snijders. ''Een paar administratieve krachten worden wel betaald maar dat is echt minimaal. De secretaris krijgt bijvoorbeeld het laagste salaris wat je iemand met een doctoraaldiploma kan geven. Op papier heeft die secretaris geen volledige aanstelling, maar in de praktijk is het gewoon een volle baan. Hetzelfde geldt voor de docenten, die krijgen per cursusmiddag een bedrag van honderd gulden. Veel meer dan een fooi is dat eigenlijk niet. Het ligt allemaal een beetje in de sfeer van een boekenbon.'' In 1989 hebben enige enthousiaste cursisten de Stichting Vrienden van de Seniorenacademie Groningen opgericht. Die heeft tot doel de academie financieel bij te staan. ''Het onderwijs voor ouderen is niet direct beroepsgericht'', zegt Snijders, ''en toch is het heel rendabel. Het levert een grote bijdrage aan het welzijn van mensen. Die zitten nu niet de hele dag teevee te kijken of spelletjes te doen, maar zijn weer eens echt inhoudelijk bezig. En ook de docenten vinden het ondanks de slechte betaling leuk om te doen. Want het is ontzettend dankbaar werk.''

KLASSIEK

Een heel weekend Bach, dat kan op 4, 5 en 6 oktober in Groningen. De cellist Anner Bijlsma speelt, verdeeld over twee avondconcerten, de complete cellosuites van J.S. Bach op barokcello. In aansluiting op deze concerten geeft hij op 6 oktober een Masterclass in het Conservatorium voor cellisten (toehoorders welkom tussen 11.30 en 15.00 uur). De zes 'Suites a Violoncello senza Basso' van Bach vormen een onovertroffen hoogtepunt in de literatuur voor cello solo. Sinds hun herontdekking door de cellist Pablo Casals, zijn zij niet meer weg te denken uit het cellorepertoire. Iedere zichzelf respecterende cellist komt vroeger of later in aanraking met deze technisch en muzikaal uitdagende werken. De grote belangstelling voor authentieke instrumenten en uitvoeringspraktijk is voor wat betreft de barokcello voornamelijk te danken aan Anner Bijlsma. Laat deze kans niet voorbij gaan om deze bevlogen musicus aan het werk te zien. De avondconcerten op 4 en 5 oktober vinden plaats in de Lutherse Kerk, Haddingestraat 23. (Yvonne van de Berg)

POP

Datgene dat tegenwoordig door moet gaan voor jaren zestig muziek is veelal gemaakt na 1967 (en was volgens Veronica razend populair in Vietnam: je weet wel, die oorlog met harde actie, humor en goeie muziek!). Datgene dat zo'n tien jaar terug als jaren zestig muziek werd gezien, men noemde dat destijds eerder 'sixties' muziek, was veel meer afkomstig uit de jaren vóór die vreselijke Sergeant Pepper lp en het hippietijdperk. Dat was de jaren zestig muziek door puisterige, amper zestienjarige tieners, opgenomen in de garages van hun pa. Verbeteren van de wereld en het prediken van drugs en liefde, was wel het laatste waar deze knapen in geïnteresseerd waren. Beter was het om die meid die je net had laten zitten, nog even een trap na te geven. Zoek en willekeurig deel op van 'Back From the Grave' en je begrijpt niet alleen wat ik bedoel, je begrijpt ook wat onder sixties punk wordt verstaan. Een van de weinige bands uit de neo-sixties golf van het begin van de jaren tachtig, die nog steeds bestaat, is The Fuzztones. Leider en supermacho Rudi Action Protrudi (zijn echte naam, niemand gelooft hem) zit maar voor één reden in de muziek. Daarnaast schreef hij ook nog mooie nummers. De ware power is er een beetje af op de platen, live is het even afwachten. Vera, vrijdag 4 oktober. (Jan Kooi)

THEATER

Wat moet Oscar Wilde gedacht hebben toen hij zijn salon-komedie de ironische titel Een ideale echtgenoot meegaf. Dat hij niet echt warm liep voor het huwelijk, weten we intussen; aan zijn 'uitspattingen' in het Victoriaanse Engeland is tot op heden veel aandacht besteed. De in Ierland geboren schrijver Oscar Wilde staat bij de meeste mensen bekend als 'de dandy', de estheet, die, gekleed in smetteloos wit, een opvallende verschijning was in de Londense literaire salons. Wilde behoorde, dankzij goede afkomst, opleiding en schrijversfaam, tot de Engelse society en daarom wist hij als geen ander dit wereldje van opportunisme, hypocrisie en decadentie aan de kaak te stellen. De misère in deze society-komedie ontstaat als de schijnbaar onkreukbare, keurig getrouwde Lord Chiltern wordt lastiggevallen door een dame van stand. Zij ruikt een frauduleus luchtje aan zijn politieke carrière, waarmee ze hem chanteert. Het wordt een gekonkel van grote bedriegers en kleine zielen. Gespeeld door Het Nationale Toneel op zaterdag 5 en zondag 6 oktober in de Stadsschouwburg, aanvang 20.15 uur. (Lida Coumou)

KUNST

Galerie Niggendijker bestaat vijf jaar. Om haar jubileum luister bij te zetten, nodigde de galerie alle voormalige exposanten uit om een bescheiden werkstuk in te leveren voor een grootscheepse feestexpositie. Onder de titel 'Van Blaauw tot Koren' worden tot en met 20 oktober objecten, schilderijen, tekeningen, wat fotowerken, een pietsje theatervormgeving en een film gepresenteerd. Met zevenenzestig werken van dito kunstenaars is het een stampvolle expositie geworden, die echter door de vormgevers Manda Bakker en Xandra Manuputty vaardig is omgevormd tot een toch redelijk serene wandeltocht. Wat de expositie vooral onderstreept, is dat Niggendijker zich tot een veelzijdiger en boeiender expositieruimte heeft ontwikkeld dan zich in eerste instantie liet aanzien. Geen specialistisch beleid, en ook niet trendy of commercieel. Nee, Niggendijker opereert vanuit een brede visie (en een speciale interesse voor het Groningse), met een scherp oog voor nog ontluikend talent en de durf om met risicovolle exposities op de bek te gaan. Het programma is levendig en divers; de jubileumpresentatie maakt zodoende vooral ook benieuwd naar de jaren in het verschiet. (Gerard Lakke)

Minister Ritzen antwoordt ontevreden studieadviseur `Ik zie mogelijkheden voor een cultuuromslag'

In de eerste UK van dit studiejaar hekelde Karel Labberté, studieadviseur van de Faculteit der Bedrijfskunde, het onderwijsbeleid van minister Ritzen. ''Beste Jo, wat vertellen we de aankomende eerstejaars?'' Vorige week viel het antwoord van de minister in zijn bus. Ritzen erkent de knelpunten, maar ziet ook zeker mogelijkheden voor een cultuuromslag in het hoger onderwijs. Hoge eisen aan studenten zijn nodig; universitair onderwijs is immers bedoeld voor talentrijke jongeren. Door JO RITZEN Gaarne reageer ik op uw Open Brief van 5 augustus jongstleden. Uit uw brief spreekt zorg voor het hoger onderwijs in Nederland, een zorg die ik met u deel. Een zorg echter die niet mag leiden tot een negatieve houding ten aanzien van het hoger onderwijs en het hoger onderwijsbeleid. De veranderingen in de maatschappelijke eisen die aan het hoger onderwijs gesteld worden vragen om een constructieve opstellingen van alle betrokkenen bij het hoger onderwijs. Op dit moment vindt een herschikking plaats van collectieve voorzieningen op verschillende terreinen, zoals de gezondheidszorg, de sociale verzekeringen en ook het onderwijs. Trefwoorden daarbij zijn betaalbaarheid en verantwoordelijkheid. Betaalbaarheid betreft de maatschappelijke prioritering van de besteding van collectieve middelen op een bepaald gebied. Verantwoordelijkheid heeft betrekking op het individueel en maatschappelijk verantwoord gebruik van collectieve voorzieningen. Voorkomen moet evenwel worden dat herschikkingen leiden tot onverantwoorde vormen van sociale ongelijkheid. Over de door u geformuleerde punten a, b en c (de schaduwzijden van het huidige systeem van hoger onderwijs, red.) graag het volgende. Naar mijn overtuiging bieden de in de afgelopen jaren ingezette veranderingen in het hoger onderwijs de mogelijkheid om binnen de instellingen de studenten en het onderwijs dat hen wordt aangeboden meer centraal te stellen. Ik zie mogelijkheden voor een cultuuromslag binnen het hoger onderwijs waarbij de studenten en het onderwijs primair onderwerp van zorg zijn. Tegenover de plichten van de studenten behoren kwalitatief goede voorzieningen te staan: een goede studiebegeleiding, een goede voorbereiding vanuit het voortgezet onderwijs, een goede afstemming tussen voortgezet en hoger onderwijs en een inrichting van het studieprogramma die studenten niet belemmert in hun studieloopbaan. Het gaat hier om een wezenlijke verandering van het hoger onderwijs. Daarbij zijn het niet de bestuurders alleen die deze andere houding kunnen bewerkstelligen, hier ligt ook een belangrijke uitdaging voor docenten en niet in het minst ook voor studenten zelf.

Verbeteringen

Onder erkenning van bestaande knelpunten en mogelijke verbeteringen in het hoger onderwijs ben ik zeker niet van mening dat studeren in het hoger onderwijs niet aantrekkelijk meer zou zijn. Nederland kent een ruim aanbod aan hoger onderwijs van kwalitatief hoog niveau. Ook in vergelijking met het buitenland staat het Nederlandse hoger onderwijs er goed voor. Het volgen van hoger onderwijs biedt grote mogelijkheden tot individuele ontplooiing en de arbeidsmarktperspectieven van afgestudeerden zijn over het algemeen goed te noemen, zeker in vergelijking tot andere categorieën werknemers. Wel zijn er op bepaalde punten verbeteringen mogelijk. Met de universiteiten heb ik in het hoofdlijnenakkoord afspraken gemaakt over de studiebegeleiding. Voor de voorstellen ten aanzien van de verbetering van de aansluiting tussen voortgezet onderwijs en hoger onderwijs wil ik kortheidshalve verwijzen naar de voorstellen in de nota tweede fase voortgezet onderwijs. Onmiskenbaar is echter ook de verandering in waardenpatronen: ''hard'' en ''doelmatig'' studeren zijn waarden die een positieve betekenis krijgen. Overigens moet niet het misverstand postvatten dat de maatschappelijke behoefte aan hoger opgeleiden met zich mee zou brengen dat aan studerenden aan universiteiten geen hoge eisen gesteld zouden moeten worden. Het universitair onderwijs bevindt zich aan de top van de kennishiërarchie en is ook inderdaad op de allereerste plaats bedoeld voor talentrijke jongeren. In uw brief wijst u op de belasting welke voortkomt uit veranderingen in regelgeving. Ik erken dat de zorgvuldige uitvoering van en voorlichting over veranderende regelgeving uiterst belangrijk is. Op het gebied van de studiefinanciering fungeren daarom steunpunten studiefinanciering. Overigens meen ik dat de komende jaren een zekere stabilisering op het gebied van regelgeving mogelijk is. Kortom, ik zie zeker dat uw zorgen niet ongegrond zijn, ik erken ook dat er probleempunten bestaan. Tegelijkertijd zie ik dat op alle fronten gewerkt wordt om deze problemen het hoofd te bieden. Ik zou daarom studenten op willen roepen optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die hen geboden worden in het hoger onderwijs. Dat betekent ook, en vooral, een kritische en kwaliteitsbewuste houding.

Dr.ir. J.M.M. Ritzen is minister van Onderwijs en Wetenschappen

Boeken zijn voor mij pas boeiend als ik er wat in herken. Het pas verschenen boekje 'Le fil des crevasses' van Jean-Luc Bonkian, co-édition Ets Socifa-Ouagadougou, is wat dat betreft wel aardig.

De eerste hoofdpersoon, Samba, komt na zijn eindexamen terug in zijn dorp. Voordat hij het beseft, is hij bijna getrouwd: een oom vraagt aan een vrouw of Samba met haar dochter mag trouwen. Samba weet zich er uit te redden. Maar mijn oud-student A.S. heeft nu een vrouw en een kind in zijn geboortedorp.

Samba krijgt een beurs voor Frankrijk en zijn trotse ouders vertellen het overal. Op en gegeven moment roept grootvader hem bij zich. Had Samba hem het nieuws niet persoonlijk kunnen komen vertellen? Als er iemand in het dorp is die geïnformeerd moet worden dan is hij het wel, zelfs nog voor de vader van Samba. Heb ik dit niet eerder gehoord? Verwacht onze directeur ook niet dat alles via hem gaat?

Grootvader gaat verder en vertelt over de tijd dat hij in het Franse leger diende in Algerije en Indochina, de gevechten tegen de Duitsers. Hoe hij trots is op zijn verre reizen naar alle grote steden in Afrika.

Ik heb ze vaak gezien, deze 'anciens combattants'. Velen brengen de dynamiek in hun dorp. Met hun kleine pensioentje weten ze wonderen te doen. Maar sommigen zijn een beetje gek geworden, voor hen is het allemaal te veel geweest.

Samba schrijft naar een vriend over Frankrijk dat in dit land alles al af lijkt te zijn. Die indruk heb ik ook als ik vanuit Burkina Faso een sprong maak naar Nederland.

Verder gaat het boekje voor een belangrijk deel over politiek. Politieke partijen strijden om aanhangers door bijvoorbeeld de vader van Samba een brommer te beloven, of Samba zelf geld te geven. Ook wordt een andere vader omgepraat doordat er een baan voor zijn studerende dochter wordt beloofd.

Samba wordt minister gemaakt, maar verdwijnt vervolgens uit het boekje om plaats te maken voor een dorpsgenoot, Zanga. Zanga wordt eigenaar van een goedlopende bar. Helaas, hoewel hij zich ver houdt van politiek wordt hij toch gearresteerd bij een staatsgreep.

Kortom, een aardig maar rommelig boekje, dat een reëel beeld schetst van het dagelijkse leven hier. Ik hoop dat het geschetste beeld van de politiek minder overeenkomt met de realiteit. Want dan is er weinig positiefs te verwachten van de komende democratisering. Hanneke Dijkman

MAN EN SPORTSCHOENEN

Johan Poppinga, docent lichamelijke vorming en sport, en zijn Adidas Galaxy's:

''Ze zijn onverslijtbaar.Met mijn vorige paar heb ik acht jaar gedaan.Ik gebruik ze overal voor: bommen, conditietraining, noem maar op.Alleen als ik zwemles geef, heb ik ze niet aan.'' 'De archeologie van de toekomst' bij Studium Generale Schoten in het duister

Op een novemberavond in 1560 beklom Catherina de Medici, koningin-regentes van Frankrijk, de steile trap van een oude toren. Toen ze boven was gekomen, nam ze eerbiedig wachtend plaats in een klein voorportaal vanwaar ze uitzicht had op het aangrenzende platte dak. Daar zat een oude man te turen in een grote kristallen schaal met water. Geconcentreerd bestudeerde hij de spiegelingen van de sterren, terwijl hij met een hand een wichelroede als een soort antenne omhoog hield. Na enige tijd legde de man de antenne neer en liep op de koningin toe. Hij leidde haar vanuit het voorportaal in een ruimte die het midden hield tussen een laboratorium en een bibliotheek en posteerde haar in een magische cirkel. Daar verscheen zijn voorspelling: nog tijdens haar leven zouden drie van haar vier zonen over Frankrijk heersen, maar na haar dood zou een door haar familie verfoeide neef de troon voor zich opeisen. Catherina twijfelde geen moment aan de waarheid van de uitspraak. De oude man was immers niemand minder dan Nostradamus, de alom gerespecteerde astroloog die al vele malen had bewezen in de toekomst te kunnen zien. En Catherina's geloof bleek later terecht want ook deze voorspelling kwam volledig uit. De moderne westerling kan slechts lachen om deze sterrenwichelarij. Het is ondenkbaar dat de huidige regeringsleiders en staatshoofden zich laten leiden door orakelpredikers of kaartenlegsters. Dat wil echter niet zeggen dat de moderne politicus geen belangstelling meer heeft voor de toekomst en dat hij zich daarover niet graag iets zou laten influisteren. Alleen noemen zijn adviseurs zich tegenwoordig geen hogepriester of astroloog meer, maar beleidsanalist of strategisch planner. En zij baseren hun voorspellingen niet meer op de stand der sterren of de ingewanden van een gans, maar op wetenschappelijke methoden.

Antiwapens

Vooral na de Tweede Wereldoorlog heeft de wetenschappelijke toekomstkunde een grote vlucht genomen. De Amerikaanse president Truman begon ermee toen hij een adviesgroep instelde die hem op de hoogte moest houden van de wapens en strategieën die de Russen in de toekomst zouden kunnen gaan ontwikkelen. De adviezen zouden hem in staat stellen al antiwapens te fabriceren voordat de Sovjets hun ontdekking gedaan hadden. Andere toekomstverkenningen volgden elkaar toen snel op. Over economische ontwikkelingen, over consumentengedrag, bevolkingsexplosies en energiebehoeftes. Het beroemdste rapport uit die lange reeks was ongetwijfeld Grenzen aan de groei van de Club van Rome. Maar toen dat rapport in 1972 verscheen, was de eerste euforie over de toekomstkunde al weggeëbd. Sceptici waren op het idee gekomen oude voorspellingen op hun waarde te toetsen en hun bevindingen logen er niet om. De moderne Nostradamus bleek alleen iets over de zeer nabije toekomst te kunnen zeggen, zijn uitspraken hadden de betrouwbaarheid van een toevalstreffer en van enige wetenschappelijke onderbouwing was geen sprake. Het grote probleem met voorspellen is dat er zulke onverwachte dingen kunnen gebeuren. ''Trendbreuken of veranderingen in ontwikkelingstempo zijn moeilijk te voorzien, terwijl juist deze verschuivingen de toekomst zo anders laten zijn dan de nu verwachte toekomst'', concludeert de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in 1988 na een inventarisatie van Nederlandse toekomstverkenningen. Alle geavanceerde modellen ten spijt kan de toekomstvoorspeller toch niet anders dan bestaande lijnen doortrekken. Ceteris paribus, zegt de econometrist, bij gelijkblijvende omstandigheden. Wat je niet weet, kun je niet weten. En zo crashten de beurzen in 1987 zonder dat één model het aan had zien komen. In 1970 voorspelde men een elektriciteitsbehoefte in Nederland voor het jaar 2000 die het tienvoudige bedraagt van de vraag nu. En het macro-economisch model van het Centraal Plan Bureau kreeg pas ná de oliecrisis een energieblok. Ondanks dergelijke tegenslagen en het gebrek aan succes blijven de moderne voorspellers in hun koffiedik kijken. Ze kunnen ook niet anders, beweerde de Leidse hoogleraar in de toekomstkunde, F. van Vught, bij zijn oratie in 1985: ''Een van de meest cruciale vraagstukken van het menselijk bestaan is dat onze kennis en ervaring het verleden betreffen, terwijl we onze beslissingen moeten nemen voor de toekomst.'' Van Vught veegt in zijn rede de vloer aan met de wetenschappelijkheid van de voorspelmethodes. Vooral het gebruik van het begrip waarschijnlijkheid moet het ontgelden. De meeste modellen werken volgens de hoogleraar met de regel dat een verschijnsel waarschijnlijker wordt naarmate het vaker wordt waargenomen. ''Deze inductie-regel betekent in zijn meest grove vorm dat wanneer we almaar groene dingen waarnemen, de waarschijnlijkheid groter wordt dat het volgende ding dat we waarnemen ook groen zal zijn'', aldus Van Vught. Het bekende tegenvoorbeeld tegen de inductie-regel is dat van de kalkoen die op grond van zijn dagelijkse ervaringen zijn wereldbeeld schiep. Elke dag werd het dier, weer of geen weer, op zondagen net als op maandagen, om zeven uur 's morgens gevoerd. ''Ik krijg altijd om zeven uur mijn voer'', concludeerde de kalkoen toen hij vond dat hij voldoende waarnemingen had. De theorie sneuvelde, samen met zijn bedenker, op Kerstavond.

Dobbelsteen

Een tweede probleem is dat men vaak niet weet hoe groot de kans op een bepaalde ontwikkeling is. De eenvoudige beleidsanalist gaat dan te rade bij de ''toekomst-goeroes'', zoals Van Vught ze noemt. ''Deskundigen van de toekomst in het algemeen die aan de hand van een bepaalde subjectieve gave weten te voorspellen welke de belangrijkste ontwikkelingen zullen zijn.'' In de wereld van de risico-analyses staat deze aanpak bekend als de Delphi-methode: als je niet weet hoe groot de kans is dat een procesoperator op de verkeerde knoppen drukt, vraag je het aan een aantal experts en neem je het gemiddelde van hun antwoorden. Afgezien van het feit dat deze specialisten niet trefzekerder zijn dan geïnteresseerde leken, aldus Van Vught, wordt de voorspelmethode zo wel erg troebel en net zo min wetenschappelijk te rechtvaardigen als de kristallen schaal met water van Nostradamus. Het derde bezwaar is het meest principiële. Soms zijn waarschijnlijkheden in een model nodig om een objectieve kans te verwerken zoals de kansen van een dobbelsteen. De waarschijnlijkheid wordt echter vaak gebruikt omdat de werkelijkheid nog onbegrepen of te complex zou zijn om in een exact model gegoten te kunnen worden. De menselijke factor in een model is onberekenbaar, dus verwerkt de voorspeller deze factor als een kans in zijn model. Van Vught rekent in zijn oratie af met dit wetenschappelijk determinisme: ''De gedachtengang is dat de wereld en de mensheid zodanig in elkaar zitten dat, wanneer we maar over voldoende kennis zouden beschikken, we elke toekomstige gebeurtenis exact zouden kunnen voorspellen. De doctrine van het wetenschappelijk determinisme is echter een droom. De realiteit is dat we nimmer alle relevante initiële condities zullen kunnen vaststellen en alle relevante wetten zullen kunnen formuleren. We zullen nimmer in staat zijn tot zoiets als het voorspellen van Mozarts Jupiter-symfonie voordat deze door hem is geconcipieerd, hoe uitgebreid we ook Mozarts hersenen, papier, pen en omgeving bestuderen.''

Keuzevrijheid

De minzame lezer is wellicht geneigd de voorspeller het plezier aan zijn bezigheid niet te willen misgunnen. Men doet er echter goed aan te beseffen dat zelfs de onbetrouwbaarste voorspelling wel degelijk zijn betekenis kan hebben. Als een gezaghebbend econoom voorspelt dat de goudprijs binnenkort zal kelderen, zullen veel mensen zo snel mogelijk van hun goud afwillen. Waarmee ze zelf de voorspelling bewerkstelligen. Toen de Kamer onlangs debatteerde over de ontkoppeling, had Lubbers het Centraal Plan Bureau laten uitrekenen dat de uitkeringen de lonen zouden kunnen volgen tot drie driekwart procent. Dat was een voorspelling. Als er volgend jaar een aantal tegenvallers zijn, vindt het kabinet misschien dat de uitkeringen al bij twee procent moeten afhaken. Maar dat is van later zorg, de voorspelling heeft zijn werk nu al gedaan. Het voorbeeld is tevens een illustratie van de verschuiving die zich de laatste tien, vijftien jaar in het voorspellen voltrokken heeft. De aandacht is verlegd van het schetsen van de toekomst naar het aangeven van de keuzes die nu moeten worden gemaakt, van trendmatige naar normatieve scenario's. Het blijft natuurlijk voorspellen want om verschil te kunnen maken tussen de keuzemogelijkheden moet de scenarioschrijver aangeven waar alles toe leidt. Zelf benadrukken de schrijvers liever het verschil tussen het trendmatige en het normatieve. Het eerste heeft de neiging mensen passief te maken, de toekomst lijkt al vast te liggen. Het normatieve scenario zou de eigen rol en keuzevrijheid van ieder individu accentueren. Waarbij de scenarioschrijver al heeft aangegeven wat de goede keuzes zijn. En dat heeft iets griezeligs. Om het in de woorden van Karel van het Reve uit te drukken: ''Kijk, het is allemaal niet erg, en misschien zelfs wel nuttig en nodig om te geloven dat als we allemaal erg ons best doen en het ons meeloopt, dat er dan misschien wel eens een wereld zal komen, gelukkiger dan die waarin we nu leven. Maar zodra je ervan overtuigd bent dat je weet op welke wijze die gelukkige wereld er zal komen, dan wordt het heel, heel gevaarlijk.''

uuu

In het kader van de Nationale Wetenschapsweek heeft het Studium Generale een lezingencyclus georganiseerd rond het thema 'De archeologie van de toekomst'. Drie wetenschappers spreken hun verwachtingen uit voor de toekomst van de wereld en de mensheid. Op 7 oktober vertelt Niles Eldredge over zijn theorie dat de grote veranderingen in de evolutie sprongsgewijs zijn verlopen en gaat in op de mogelijkheid dat de mens zichzelf door een catastrofe zal vernietigen. Op 14 oktober is het de beurt aan de astronoom Timothy Ferris die onder andere bekendheid verwierf met zijn medewerking aan de Voyager projecten. Volgens Ferris moeten we het heelal bezaaien met sporen van onze beschaving omdat dat de enige manier is om te communiceren met andere beschavingen. De econoom Julian Simon sluit op 16 oktober de rij. Hij maakt zich niet zulke grote zorgen om het voortbestaan van de mensheid. Hij vertrouwt op het aanpassingsvermogen en de inventiviteit van de mens. De lezingen beginnen alle om 20.00 uur in het Academiegebouw. De toegang kost zeven gulden vijftig. Mr. J.W. Masman wordt voorzitter van het Gemeenschappelijk Beleidsorgaan. Het nieuwe orgaan moet de samenwerking tussen universiteit en AZG gaan bevorderen. De oud-burgemeester van Assen weet waar hij het over heeft. Als PvdA-kamerlid was hij onder meer voorzitter van de Kamercommissie voor O&W: ''Ik ben weliswaar met de VUT, maar als ik een bijdrage kan leveren aan het synchroon laten lopen van de medische faculteit en het academisch ziekenhuis, dan doe ik dat graag. ''Het is een nieuwe aangelegenheid, waarvan moet blijken of die werkt. Het is inderdaad een historisch wespennest. Maar dit orgaan beoogt nu juist tot een betere onderlinge afstemming te komen. En zoals zo vaak met dergelijke functie, als je precies weet wat het is, dan is het niet zo interessant meer. Een van de interessante dingen schuilt toch in het onbekende.'' (Laurens Berentsen)

Europese organisatie voor medisch student

Zo'n honderdvijftig geneeskundestudenten van ruim zestig faculteiten uit twaalf Europese landen hebben in het weekend van 21 september in Brussel de European Medical Students Association opgericht. De EMSA stelt zich ten doel het contact tussen studenten geneeskunde in Europa te bevorderen. Als een van de eerste concrete activiteiten is besloten tot het opzetten van een databank waarin gegevens zijn opgenomen over de bij EMSA aangesloten faculteiten. Studenten die in het buitenland willen studeren kunnen een beroep doen op deze databank. Volgens Rieuwk Visser bestaat er veel behoefte aan zo'n soort informatiesysteem. Samen met Jan Ruurd de Roos vertegenwoordigde Visser de RUG in Brussel. Mede met het oog op de Europese eenwording en de mogelijkheid om je als arts overal binnen de EG te kunnen vestigen, willen studenten vaker een deel van hun studie in het buitenland volgen, aldus Visser. De taal, adequate informatie en de uitwisselbaarheid van programma-onderdelen vormen echter een sta in de weg. Aan de laatste twee obstakels wil de nieuwe vereniging iets doen. De EMSA wil verder studenten vertegenwoordigen als er in Europees verband over medisch onderwijs wordt gesproken. Een inhoudelijke stellingname over bijvoorbeeld ethische kwesties, hoeven we niet te verwachten. Visser: ''De verschillen binnen Europa zijn te groot om daar één standpunt over te formuleren. Wel wil de EMSA een forum zijn waar studenten over dat soort zaken met elkaar kunnen praten.'' (Laurens Berentsen)

Prijs voor 'Stoma en seksualiteit': Om de kwaliteit van het leven

De Nederlandse Stomavereniging 'Harry Bacon' reikte vorige week haar Professor Brummelkampprijs uit aan gynaecoloog dr. Willibrord Weijmar Schultz en klinisch psycholoog dr. Harry van de Wiel. De Groningse onderzoekers werden gelauwerd voor hun baanbrekend onderzoek naar seksualiteit bij stomadragers. Ze schreven daar een voorlichtingsboekje over. Inmiddels heeft ook seksualiteit bij cara en bij reuma de aandacht van beide onderzoekers.

Ellis Ellenbroek

De Professor Brummelkampprijs, een penning die de naam draagt van een van de grondleggers van de Nederlandse Stomavereniging, werd twee keer eerder uitgereikt. In 1986 aan de Stichting Scholing Stomazorg Verpleegkundigen, twee jaar later aan de oud-directeur van Convatec, een fabriek waar onder meer opvangzakjes voor stoma's worden gemaakt. Dat de prijs dit keer naar de auteurs van een boekje over seksualiteit gaat is volgens Willibrord Weijmar Schultz een teken aan de wand: ''Het medisch-technisch handelen is zo sterk verbeterd dat er nu eindelijk ruimte is voor aandacht voor de kwaliteit van het leven na een operatie. Seks hoort daar zeker bij.''

Zwijgen

In Nederland hebben zo'n 20.000 mensen een niet-natuurlijke lichaamsopening, waarlangs urine of faeces wordt afgevoerd. De aanleg van een stoma heeft grote gevolgen voor de sexualiteit, zeker als er sprake is (was) van kanker. Bij mannen blijven niet zelden erecties en zaadlozingen uit, omdat de zenuwbanen die naar de geslachtsorganen leiden beschadigd zijn. Vrouwen krijgen te kampen met verminderde vochtigheid en daardoor pijn bij het vrijen. Stomapatiënten zelf zwijgen over hun seksualiteit, hebben Weijmar Schultz en Van de Wiel gemerkt. Weijmar Schultz: ''In Ede hielden we twee lezingen voor de stomavereniging. Eén over zwangerschap en één over seksualiteit. Over het eerste onderwerp kregen we zeventien vragen, over het tweede maar één.'' Ook onderzoek naar stoma en seksualiteit ontbreekt. Het Groningse duo kan eigenlijk maar één collega-onderzoeker noemen, een Amerikaan. Zelf doen Weijmar Schultz en Van de Wiel sinds vier jaar onderzoek naar het onderwerp. Zij stelden een vragenlijst samen met onomwonden vragen over klaarkomen, erecties en zin in vrijen. Sommige afdelingen vonden de vragen wat te recht voor zijn raap, maar zagen uiteindelijk het belang van het onderzoek in. Van de 3800 leden van de Nederlandse Stomavereniging 'Harry Bacon' die de vragenlijst kregen reageerden er 1800. Er waren 1467 bruikbare reacties. Een score die een voorlichtingsboekje rechtvaardigde.

Porselein

In 'Stoma en seksualiteit' stellen de gynaecoloog en de psycholoog dat de behoefte aan seks en intimiteit na aanleg van een stoma niet verandert en dat er ook al haperen bepaalde lichaamsdelen en dienen er voor vrijen met een stoma bepaalde voorbereidingen te worden getroffen, zoals het aanbrengen van een schoon zakje nog een heleboel mogelijk is. Het boekje, dat ook bestemd is voor hulpverleners en naasten, bevat een hoofdstuk over technische hulpmiddelen zoals oppompbare penisprotheses. Maar Van de Wiel en Weijmar Schultz adviseren daar niet te snel naar te grijpen. ''Probeer uw keuze te maken aan de hand van uw mogelijkheden, niet aan de hand van uw beperkingen'', schrijven zij. En: ''Laat uw partner weten dat u niet van porselein bent en niet uit elkaar zult vallen als u aangeraakt wordt.'' In hun promotie-onderzoek vorig jaar, naar seksueel functioneren van vrouwen na gynaecologische kanker, wezen de psycholoog en de gynaecoloog een goede communicatie met de partner, in bed maar zeker ook daarbuiten, ook al aan als wondermiddel. Is dat niet wijzen naar de bekende weg? De gynaecoloog: ''Zolang je zelf geen patiënt bent lijkt het makkelijk. Maar men moet door een gigantisch dal. Er liggen heel wat mensen tijden te tobben.'' Dat 'Stoma en seksualiteit' een nuttig documentje is blijkt uit het feit dat het boekje in verschillende talen wordt vertaald. Op het AZG is het onderwerp 'seksualiteit bij ziekte en handicap' inmiddels geworteld. Van de Wiel en Weijmar Schultz, oprichters van de multidisciplinaire polikliniek Seksuologie, hebben, in samenwerking met het Groningse Thoraxcentrum, een enquête gehouden onder mensen met een by-pass: 75 procent had behoefte aan meer en betere 'seksuele voorlichting'. Onderzoek bij cara- en reumapatiënten komt eraan. Het stoma-onderzoek wordt ook voortgezet. Samen met de universiteit van Utrecht en de Universiteit van Amsterdam is er subsidie aangevraagd voor fysiologisch onderzoek waarbij seksuele reacties door toedienen van erotische prikkels worden gemeten.

EZ en industrie werven jongeren voor techniek

Nederlandse jongeren moeten meer in aanraking gebracht worden met techniek. Dat vinden minister Andriessen van Economische Zaken en tien grote industrieën. Daarom hebben ze een jaarlijkse 'Techniek Junior'-prijs van 50 duizend gulden ingesteld, die initiatieven op dit gebied moet belonen. Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst. Onder dat motto beginnen de ministers Ritzen, Andriessen, de technische universiteiten en de grote bedrijven steeds meer samen op te trekken bij het stimuleren van de interesse voor techniek. Dat die belangstelling achterblijft, was al langer bekend. In zijn begroting sprak Ritzen dit jaar dan ook van meer voorlichting, en opneming van het vak techniek in de basis van het voortgezet onderwijs. Bovendien zei hij ''nieuwe wegen'' te willen zoeken, om jongeren voor techniek te winnen. Collega Andriessen haakt daar nu op in. De economieminister looft jaarlijks 50 mille uit voor initiatieven die techniek dichter bij de jeugd brengen. Verder kondigt Andriessen aan dat de jaarlijkse wetenschapsweek vanaf volgend jaar 'Wetenschaps- en Techniekweek' heet. (Frank Steenkamp, HOP)

Student kent zegeningen van computer niet

De zegeningen van computernetwerken, zoals elektronische post en prikborden of bestandsverzending, zijn voor de doorsnee-student nog vrijwel onbekend. Dat blijkt uit een enquête onder Nijmeegse studenten. Maar onbekend maakt in dit geval niet onbemind: bijna de helft van de ondervraagden toonde interesse in een huisaansluiting op het universitaire netwerk. De computerorganisaties voor het hoger onderwijs, SURF en SURFnet, hebben Nijmegen als proefterrein uitgekozen voor hun project 'studentenwerkplekontsluiting'. Samen met het rekencentrum en de studentenhuisvesting willen ze honderd studenten een eigen kabelaansluiting bieden op plaatselijke en landelijke computernetwerken. Slechts 6 procent van de Nijmeegse studenten maakt feitelijk gebruik van landelijke netwerken; meestal gaat het om online-raadpleging van bibliotheekcatalogi. Een vergelijkbaar aantal gebruikt alleen het plaatselijke computernetwerk. Mogelijkheden als landelijke 'electronic mail' of 'bulletin boards' (elektronische prikborden) worden nauwelijks benut. Deels komt dat doordat deze voorzieningen vaak niet voor studenten beschikbaar zijn. Al hebben studenten nog weinig ervaring met netwerkgebruik, het idee van 'telestuderen' blijkt aan te slaan. Ruim veertig procent van 180 ondervraagde KU-studenten had interesse voor zo'n kabelaansluiting. (Frank Steenkamp, HOP)

'Groningen' start controles wonen en inkomen

De Informatiseringsbank is op 1 oktober gestart met een inkomenscontrole en een uitwonendencontrole onder alle studenten die studiefinanciering hebben ontvangen. De inkomenscontrole geldt voor het jaar 1989 en betreft 86.000 studenten. De uitwonendencontrole betreft 320.000 studenten en loopt over de periode januari tot en met oktober 1991. De bank verwacht door beide controles in totaal 75 miljoen gulden terug te ontvangen. Voor de inkomenscontrole vergelijkt de Informatiseringsbank het door de student opgegeven inkomen met de inkomengegevens zoals die bekend zijn bij de Rijksbelastingdienst. Blijkt dat deze studenten in 1989 te veel studiefinanciering hebben gekregen, dan krijgen ze, aangetekend, een vragenformulier thuisgestuurd. Studenten die zelf aangifte bij de Belastingdienst hebben gedaan krijgen altijd een vragenformulier. Bij niet tijdig reageren gaat de bank er van uit dat de gegevens van de Belastingdienst kloppen en volgt een verrekening. Wie niet meer studeert krijgt een acceptgirokaart thuis. Bij de controle op de woonsituatie worden alle studenten gecontroleerd die opgegeven hebben dat zij uitwonende zijn. Een uitwonende student ontvangt op dit moment 335 gulden per maand meer dan een student die bij ouders onderdak heeft. De controle loopt in eerste instantie via een vragenformulier. Anders dan vorig jaar volgt na dit formulier een herinnering wanneer het niet tijdig is teruggestuurd. Wordt ook op de herinnering niet tijdig gereageerd, dan gaat de bank er vanuit dat de student sinds 1 januari 1991 thuiswonend is en wordt de beurs met terugwerkende kracht daaraan aangepast. Na de vragenformulieren wordt door middel van een steekproef een groep studenten geselecteerd die op het door hen opgegeven huisadres bezocht wordt door een controleur van de Informatiseringsbank. (Arjan Wildeboer)

Verplegingswetenschap moet

Voordat minister Ritzen toekwam aan de verdediging van de WAO/Ziektewetplannen van het kabinet voor de afdelingsvergadering van de PvdA in Groningen, moest hij vorige week donderdag eerst een twintigtal studenten van de deeltijdstudie verplegingswetenschap te woord staan. De studenten wachtten de minister op om hem te attenderen op het belang van een universitaire studie verplegingswetenschap in Groningen. Afgelopen jaar konden studenten in Maastricht, Utrecht en Groningen terecht voor verplegingswetenschap. Dit gebeurde onder de paraplu van de Maastrichtse universiteit, omdat de studie daar officieel is ondergebracht. Ritzen verbood echter deze zogeheten 'lesplaatsenconstructie'. De Groningse studenten vrezen nu dat er naast Maastricht geen andere opleidingsplaats komt, of wellicht alleen Utrecht. Ritzen erkende in zijn antwoord het belang van de universitaire studie verplegingswetenschap om de positie van de verpleging ten opzichte van de artsen binnen de ziekenhuizen te versterken. Hij maande echter tot voorzichtigheid, omdat volgens hem nog onzeker is of de ziekenhuizen de universitair opgeleiden ook daadwerkelijk in dienst zullen nemen. Verder waarschuwde de minister voor een vervagend onderscheid tussen de universitaire en de hbo-opleiding. Ritzen wil eerst de evaluatie van de opleiding in Maastricht afwachten, alvorens aan uitbreiding te denken. De studenten boden de minister vervolgens een doos verband aan, in de hoop dat ze niet langer in noodverband, maar in een normaal verband hun studie kunnen volgen. ''Ik geloof dat ik verband hier niet nodig heb, maar misschien elders wel'', bedankte de minister met een verwijzing naar de afdelingsvergadering. Maar ook dat viel mee: de verbandtrommel bleef die avond onaangeroerd. (Laurens Berentsen)

Inspectie redelijk tevreden over visitaties Kwaliteitszorg in het onderwijs gaat vooruit

FRANK STEENKAMP

De universiteiten beginnen hun kwaliteitszorg goed op orde te krijgen. Vergeleken met een jaar geleden gaven de vijf landelijke onderwijsvisitaties van 1990 systematische en goed onderbouwde oordelen. Alleen de commissie economie schoot ernstig tekort. Dit schrijft de Inspectie Hoger Onderwijs in zijn jaarlijkse oordeel over het werk van de visitatiecommissies. Dit jaar waren dat rechten, biologie, wijsbegeerte, economie en elektrotechniek. De commissie rechten, die de studie in diverse plaatsen ''te licht'' vond, krijgt het gunstigste oordeel. Ook de rapporten over biologie en wijsbegeerte, waarvan het laatste zware kritiek had op het gebrek aan structuur van de studie, voldoen goed aan de gestelde eisen. Ze zijn zorgvuldig opgesteld en bruikbaar voor onderwijsverbetering; bovendien dragen ze bij aan openbare verantwoording over kwaliteit van universitair onderwijs. Belangrijkste dissonant in het commentaar van de inspectie is economie. Deze visitatie keek alleen naar de organisatie van het onderwijs; tot inhoudelijk oordelen voelde de commissie zich niet geroepen. Haar samenstelling zou daar niet op toegesneden zijn, en met het niveau van het economie-onderwijs zou het in ons land toch wel goed zitten. De inspectie vindt dit een grote misser: inhoud, niveau en kwaliteit van het onderwijs zijn juist ''the heart of the matter''. Wie die aspecten terzijde laat, beantwoordt niet aan de eisen van een fatsoenlijke kwaliteitszorg, maar doet zelfs ''afbreuk aan de functies van onderwijsverbetering en openbare verantwoording''. Mildere kritiek is er voor de visitatie bij elektrotechniek, omdat die slechts globale inhoudelijke oordelen geeft.

Weerstand

Volgens de inspectie zit er al met al schot in de kwaliteitszorg van het universitaire onderwijs. De visitaties vormen nu een ''adequaat functionerend stelsel''. En als pendant daarvan is binnen de universiteiten ook goede voortgang gemaakt met interne onderwijsevaluaties. Economie en rechten lopen bij dat laatste wat achter, constateert de inspectie aan de hand van de visitatierapporten. Bij de vorige vier visitaties trof de inspectie nog veel kaf aan. Vaak werd een stijl gehanteerd van 'wie de schoen past, trekke hem aan', een misstand werd vermeld, zonder te zeggen om welke universiteit het ging. Op die manier kwam er weinig terecht van openbare verantwoording. Dus schreef minister Ritzen nog eens dat visitaties niet louter een onderonsje mochten blijven. Openbare en vergelijkbare oordelen waren gewenst. Juist de eis van uniformiteit roept weerstand op. Volgens A.I. Vroeijestijn, coördinator van de visitaties bij vereniging van universiteiten VSNU, dienen visitaties vooral voor onderwijsverbetering in de faculteiten. De inspectie meent daarentegen dat de visitaties naast hun interne functie ook moeten bijdragen aan ''openbare verantwoording'' van onderwijskwaliteit. Minister Ritzen ging in januari van dit jaar nog verder: hij schreef dat de visitaties zelfs het soort vergelijkende oordelen moeten geven, die bruikbaar zijn voor consumentenvoorlichting aan studenten. ''Als je dat doet, zijn faculteiten niet meer bereid het achterste van hun tong te laten zien'', schetst Vroeijestijn nog eens de spanning tussen onderwijsverbetering en openbare verantwoording. (HOP)

Campagne kan autoverslaafden redden

Bij Postbus 51 hebben ze hem Theo genoemd. Theo is de notoire automobilist. Als hij ergens naar toe moet, neemt hij altijd de auto. Voor zijn werk, om op de hoek een sigaartje te halen of voor het bezoekje aan de familie, Theo komt met zijn onafscheidelijke vierwieler. Theo gaat zaterdags dus ook met de auto naar de kroeg of de disco. Als er op zijn werk een receptie is, stapt hij heus niet voor die ene keer in de trein. Zelfs als hij aan het begin van het feestje de autosleuteltjes aan zijn vrouw heeft gegeven, eist hij ze na afloop meestal toch weer op. Ook met een paar pilsjes op is hij immers nog steeds de betere chauffeur. Theo is immuun voor campagnes als 'Glaasje op, laat je rijden' of 'Alcohol al gauw een misdaad'. Zelfs de Alcohol Verkeer Cursussen die bij veel veroordeelde rijders onder invloed effect sorteren, schieten bij Theo hun doel voorbij. Theo is verslaafd aan zijn auto en daarom zal hij telkens weer met een zatte kop achter het stuur kruipen. Je kunt hem natuurlijk droogleggen, maar dat werkt nooit afdoende. Het is dus zinvoller om in de cursus zowel aan drankmisbruik als aan de auto-verslaving aandacht te besteden. Of nog simpeler, voer een campagne om het autogebruik te matigen. Dan vermindert het rijden onder invloed vanzelf. Dat concludeert de jurist R. Bovens in zijn proefschrift 'Rijders onder invloed beïnvloed'. Bovens promoveert op 3 oktober aan de RUG op dit onderwerp. Hij is niet de enige die pleit voor een anti-autocampagne, constateert Bovens verheugd. Het tv-spotje waarin Theo uiteindelijk maar besluit om te gaan lopen voor zijn sigaartje, komt hem als geroepen. De jurist beseft echter ook dat de werkelijke Theo's voorlopig nog niet uit hun auto's te branden zijn. Maar hij blijft hoopvol. Leek de sigaret twintig jaar geleden ook niet onuitroeibaar, schrijft hij in zijn proefschrift, en de alcoholcampagnes beginnen zolangzamerhand toch succes te boeken? De jurist vraagt zich af waar het succes van deze campagnes aan te danken is en bemerkt dat telkens de gezondheidsrisico's van de aangesprokenen centraal stonden. Aha, luidt zijn conclusie, de overheid moet niet zo hameren op de bedreiging van het milieu maar meer de nadruk leggen op de schadelijke effecten voor de gezondheid van de automobilist. Botsingen, stress in de file, weinig lichaamsbeweging. Daar is Theo gevoelig voor, denkt Bovens, maar de jurist is zich ervan bewust dat deze argumenten misschien niet steekhoudend genoeg zijn. Wie zegt hem dat Theo meer aan beweging gaat doen als hij geen auto meer rijdt? ''Voor hetzelfde geld woont iemand bij een bushalte en maakt hij buiten de deur vrijwel altijd gebruik van de bus.'' (Joep Engels)

Stellingen

Het milieubesef in Nederland ontwikkelt zich in een zelfde tempo als de stijging van de zeespiegel; eenmaal volwassen, staat het water ons tot aan de lippen

(L. Lie-A-Huen)

De steeds verder gaande vertroeteling van huisdieren in Nederland doet vermoeden dat het met de inter-menselijke relaties snel bergafwaarts gaat.

(V.G.H. Eijsink)

Dat Nederland de tweede hardhout-importeur ter wereld is geeft de hypocrisie van ons milieubeleid aan.

(S. de Jong)

Zo het bedrijfsleven leerstoelen gaat sponsoren zou toga-reclame niet misstaan.

(J.H. Brinks)

Studiefinanciering is faliekant mislukt

Door MARGRIET VAN LITH Studiefinanciering is eigenlijk de paspoort-affaire van Onderwijs. Aan een parlementaire enquête over de WSF 18+ is minister Deetman in 1988 op het nippertje ontsnapt, al scheelde het niet veel. Maar kort gezegd is studiefinanciering sinds de invoering in 1986 een gaaf voorbeeld van Murphy's law: alles wat mis kan gaan, gaat ook mis. Een evaluatienota van vijf jaar studiefinanciering kan dan ook slechts getooid gaan met een rouwrandje en zelfs super-optimist Ritzen is er niet in geslaagd aan dit stuk de inmiddels zo bekende juichtoon mee te geven. Sterker nog: de evaluatie die het ministerie nu publiceert, ademt een sfeer van moedeloosheid, gebrek aan inspiratie en berusting in het onvermijdelijke. Want tenzij de Tweede Kamer er en masse anders over denkt, lijkt er op dit moment voor een nieuw en beter stelsel weinig ruimte. Een studerende jongere van twintig is te oud om elk weekend thuis om zakgeld te moeten zeuren. Dat was kort gezegd een van de drie belangrijkste uitgangspunten voor het wetsvoorstel WSF 18+ dat minister Deetman op 1 oktober 1986 met pernicieuze haast door het Parlement had geloodst. Het nieuwe stelsel moest dus zoveel mogelijk 'ouder-onafhankelijk' zijn. Verder moest het eenvoudiger zijn dan het bestaande stelsel van uitkeringen. En het moest de toegankelijkheid bevorderen. Na vijf jaar, zo voegde minister Deetman er naar de mode van die dagen aan toe, zou een evaluatie volgen. Aan Deetmans opvolger Ritzen was eergisteren de twijfelachtige eer om die evaluatie bij de Tweede Kamer aan te bieden. Een ministeriële nota van 45 pagina's, zwaar leunend op twee bijgevoegde dikke rapporten van het Leidse onderzoekbureau Research voor Beleid. Samen vormen zij de evaluatie van een vijf jaar oud probleem. Waarbij de eerste, veelzeggende, vraag die bij lezing opkomt is: welk stelsel WSF 18+ wordt hier eigenlijk geëvalueerd? Want het in 1986 ingediende wetsvoorstel is intussen in zijn korte bestaan precies 25 maal veranderd, aangepast en bijgesteld. Kan, dankzij al die veranderingen, dan nu het welslagen van de drie doelstellingen worden aangetoond? Het antwoord op die vraag kan kort zijn. Het luidt: nee.

Ingewikkelder

De evaluatie van doelstelling twee is eigenlijk de gemakkelijkste: de eenvoud van het stelsel. Over het welslagen van deze doelstelling is het ministerie in zijn evaluatie kort. ''Het stelsel moest voldoen aan de efficiëntie-normen van eenvoud, doorzichtigheid en doelmatigheid. In deze rapportage wordt ingegaan op het aspect doelmatigheid.'' Ach ja, die eenvoud, daar is de afgelopen jaren immers al zoveel over gezegd en geschreven. De WSF 18+ is ingewikkelder dan welke combinatie van vroegere uitkeringen dan ook en het is slechts dankzij een wankel bouwwerk van omvangrijke voorlichtingscampagnes, informatielijnen en steunpunten dat de gemiddelde beursstudent er nog een beetje de weg in kan vinden. Elke aanpassing van de wet leidde steeds opnieuw tot een daverende botsing tussen bezuinigingen op het (veel te dure) stelsel en het verlangen om mogelijke gedupeerden te sparen. Waardoor elke nieuwe regel zijn uitzonderingen kende en een middelgrote drukkerij de persen draaiend kan houden op de Groningse voorlichtingsfolders. Aan de 600.000 beursstudenten worden, zo vermeldt de evaluatienota in een bijzin, per jaar vier miljoen berichten verzonden. Een eenvoudig stelsel is het, kortom, niet echt geworden. Doelstelling drie: het stelsel moet de toegankelijkheid van het hoger onderwijs bevorderen. Ook hierover is het oordeel niet zo moeilijk. Om te beginnen is de minister er in zijn evaluatienota zelf heel eerlijk over: de deelname aan het hoger onderwijs is toegenomen, maar dat heeft met studiefinanciering niets te maken. In de ons omringende landen is precies hetzelfde gebeurd. De groei van het aantal studenten is inderdaad opvallend. Waar lagere vormen van onderwijs in de jaren zeventig de gevolgen voelden van het teruglopende geboortecijfer, is dat effect in het hoger onderwijs nooit merkbaar geworden. In plaats van minder, kwamen er steeds meer studenten. Alleen, het gaat wel nog steeds om kinderen van ouders die zelf ook ruim geschoold zijn. Vaders van universitaire studenten hebben, zo blijkt uit de nota, zelf ook gemiddeld al tenminste een havo-diploma op zak. Er zijn wel meer studenten, er zijn zelfs meer studenten uit een 'arbeidersmilieu', maar relatief is de stijging in die groep verreweg het kleinst.

Overeind gebleven

Een stelsel van studiefinanciering dat de toegankelijkheid bevordert is iets heel anders. Dat zou ervoor moeten zorgen, dat juist de jongeren uit de 'arbeidersgezinnen' worden gestimuleerd te gaan studeren. Die anderen doen dat toch wel zoals overigens uit de evaluatienota weer eens blijkt. De groei van het aantal studenten uit een 'arbeidersmilieu' zou dan toch tenminste even groot moeten zijn. Ook aan die doelstelling voldoet het stelsel dus niet. 'Toegankelijkheid' als doelstelling heeft overigens carrière gemaakt. Bij de opstelling van het wetsvoorstel was de ouderonafhankelijkheid onbetwist nummer één, maar minister Ritzen heeft de rollen inmiddels omgedraaid. ''Studiefinanciering is een doeluitkering. Pas op de plaats wordt gemaakt in het individualiseringsstreven'', zo omschrijft hij zijn politieke keuze in de evaluatie-nota. In begrijpelijker Nederlands: studiefinanciering is bedoeld om die mensen de gelegenheid te geven te studeren, die dat van huis uit niet gemakkelijk kunnen. Ouderonafhankelijkheid is niet zo belangrijk. De eerste doelstelling van Deetman is zo de laatste van Ritzen geworden. En het is de enige die in die vijf jaar een beetje overeind gebleven is, zo blijkt uit de nota. De bijdrage die studenten gemiddeld van hun ouders krijgen is niet hoog. Veel belangrijker is de basisbeurs van bijna zeshonderd gulden per maand, die vervolgens wordt aangevuld door baantjes: twee derde van de studenten verdient erbij. De financiële onafhankelijkheid is dus inderdaad veel groter dan vroeger, toen kinderbijslag en zelfs studiefinanciering aan de ouders werd gegeven. De ironie van het lot is, dat de enige min of meer 'geslaagde' doelstelling die is, die in het huidige beleid op de laatste plaats komt.

Na lezing van de evaluatie blijven tenminste twee vragen bestaan. De eerste is: waarom is dit stelsel eigenlijk ooit ingevoerd. Het lijkt er nog het meest op, dat in 1986 een wet is ingevoerd waar in 1971 om was gevraagd en die in de economische setting van de jaren zeventig misschien paste, maar in de jaren tachtig al vanaf het begin overduidelijk niet te betalen was. De tweede luidt: waarom wordt het niet zo snel mogelijk afgeschaft. Het antwoord van minister Ritzen daarop is bekend. Ongeacht de vraag wat hij zelf nu van de wet vindt maar zijn gezicht spreekt daarbij boekdelen zegt hij geen zin te hebben in nog eens zo'n Operatie Chaos in Groningen. Een wat troosteloze houding die ook uit elke letter van de nu gepubliceerde evaluatie spreekt. (HOP)

Nederland niet geliefd bij Franse studenten

Studeren in Nederland is niet bijster aantrekkelijk. De ontvangst is slecht en een kamer moeilijk te vinden. Bovendien hoef je voor de studie zelf niet naar Nederland te komen, tenzij je techniek studeert. Dit advies valt te lezen in het oktobernummer van het Franse blad L'Etudiant. Voor studenten die Europa willen verkennen, maakte het blad een 'dossier' over de interessantste bestemmingen. Volgens het blad telt ons land nu 640 Franse studenten, of 2 op elke duizend Nederlandse studenten. Alleen Griekenland ziet naar verhouding minder Fransen langskomen. Barrières om naar Nederland te gaan zijn ondermeer de opvang en de huisvesting van buitenlanders. Op beide punten scoort ons land slecht. Dan de studie zelf. Voor zeven onderwijssectoren worden korte rijtjes interessante landen genoemd. In vier gevallen hoort Nederland daar niet bij. Onvermeld blijven we zelfs bij rechten, de talen en de kunstopleidingen. De taalbarrière wordt daar blijkbaar niet gecompenseerd door kwaliteit. Op drie terreinen wordt ons land vermeld onder de toppers: de Rotterdam School of Management, in feite een post-doctorale opleiding, en als universitaire aanraders blijven tenslotte de richtingen 'architectuur' en 'techniek' over. Waarop L'Etudiant dit overzicht precies gebaseerd heeft, blijft overigens wat onduidelijk. Als enige bron is de Franse gids 'Excel' genoemd. Maar die gaat alleen over de beste economie- en techniekstudies. Dat is misschien een troost voor alle onvermelde Hollandse pieken in andere disciplines. (Frank Steenkamp, HOP)

Milieu-economie moet stevige basis krijgen

Het vak milieu-economie moet een steviger basis krijgen. Nu het milieubeleid schreeuwt om economische onderbouwing, worden de schaarse 'groene' economen bedolven onder korte projectjes. Volgens een commissie onder voorzitterschap van prof.dr. J.B. Opschoor, die vorige week rapport uitbracht aan minister Ritzen, raakt het vak daardoor uitgehold. Ruimte voor fundamenteel onderzoek is hard nodig. Ook moeten er meer opleidingsmogelijkheden voor milieu-economen komen. Uit een eerste reactie bleek dat minister Ritzen veel ideeën uit het rapport Environmental Economics in the Netherlands onderschreef. Tot schrik van de commissie zei de bewindsman ook: ''Nieuw geld is er niet.'' Ruimte voor milieu-economie moet vooral door de universiteiten zelf worden vrijgemaakt, ten koste van ander onderzoek. Behalve een nieuw onderzoekprogramma deed de commissie nog een reeks andere voorstellen voor de milieu-economie. Zoals: samenwerking tussen onderzoeksteams, afstemming tussen geldschietende ministeries, meer aandacht van de onderzoeksfinancier NWO en ruimte voor milieu-economie in economische en milieu-onderzoekscholen. Ook de studiemogelijkheden behoeven verbetering. Bij enkele universiteiten zou er een complete afstudeerrichting milieu- economie moeten komen. Genoemd worden de Vrije Universiteit in Amsterdam en Wageningen. Daarnaast moet volgens de commissie elke economische faculteit een doctoraalvak milieu-economie aanbieden. (Frank Steenkamp, HOP)

Auditor blijft uitgesloten van ziektekostenpolis

Studenten die de studie wegens ziekte moeten staken of onderbreken, houden nog enige tijd, maximaal een half jaar, het recht op de goedkope ziektekostenverzekering voor beursstudenten. De Tweede Kamer heeft vorige week donderdag een amendement van die strekking aangebracht op de ''herorientering studiefinanciering deel VI''. Dat wetsvoorstel behelst invoering van een brede ziektekostenpolis voor 700 gulden per jaar voor beursstudenten. Een motie die ook auditoren toegang wilde geven tot deze polis, werd verworpen. De Vereniging Contactgroep Personeelsfondsen Ziektekosten had in een brief kritiek geuit op het voorstel. Die vereniging van ziektekostenverzekeraars verweet minister Ritzen vooral, dat hij de studenten een goedkope verzekering biedt ''over de hoofden van de particulier verzekerden''. In het voorstel is namelijk geregeld, dat verzekeraars die door deze vastgestelde lage premie verlies lijden op de studentenpolis, daarvoor een verevening kunnen krijgen. Die verevening moet uiteindelijk door alle particulier verzekerden in Nederland worden opgebracht. Volgens een schatting van de minister zou dat maximaal 12,50 gulden per verzekerde per jaar kunnen bedragen. Ritzen noemde de brief van de CPZ ''tendentieus en misleidend'': het bedrag voor verevening hoeft alleen te worden opgebracht als de verzekeraars er aantoonbaar behoefte aan hebben. Ritzen zelf gaat er van uit, dat het niet nodig zal zijn. (Margriet van Lith, HOP)

Rechtsgeleerdheid haalt buikriem aan

GEERT DE JONG

De faculteitsraad van Rechtsgeleerdheid is unaniem akkoord gegaan met de voorlopige maatregelen die het tekort van de faculteit terug moeten dringen. Ook heeft de raad de tweede aangepaste begroting goedgekeurd, welke een tekort laat zien van zes ton. De verschillende vakgroepen bij rechten zullen in de toekomst beter op hun centen moeten letten. Vakgroepen waar meer internationaal telefoonverkeer plaatsvindt dan begroot, moeten dat voortaan uit hun eigen begroting bekostigen. Stijging van de telefoonrekening is een van de oorzaken van het tekort bij de juristen. Ook mogen vakgroepen geen verplichtingen meer aangaan die ze uit hun eigen bedrijfsreserve hadden willen financieren. Met name bij de vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde komt deze maatregel hard aan. Door het verrichten van activiteiten voor derden heeft deze vakgroep een reserve van een half miljoen gulden opgebouwd, welke door de ingreep van het bestuur van de faculteit is geblokkeerd. Derde geldstroom onderzoek waar de faculteit financieel moet bijspringen worden in de toekomst niet meer aangenomen. Ook wordt niet uitgesloten dat niet kostendekkende projecten worden afgestoten. Naar de mening van de raad moet de bijdrage die de faculteit levert aan de propaedeuse opleiding in Leeuwarden ''heroverwogen'' worden. Dit is volgens de faculteitsraad de logische consequentie van het vrijwel geheel wegvallen van de zogenaamde bi-locatie toeslag. In een reactie heeft het College van Bestuur te kennen gegeven dat stopzetten van de opleiding in Friesland ''bestuurlijk buiten de orde is'', omdat daarover tot op het niveau van het ministerie afspraken vastliggen. Deze maatregelen, waarmee de faculteitsraad vorige week akkoord ging, dekken maar een klein deel van het tekort bij rechten. Daarom wordt onverkort vastgehouden aan de vacaturestop, die maart jongstleden werd ingesteld. Daarnaast is het bestuur van de faculteit bezig maatregelen van meer structurele aard voor te bereiden. Raadslid J.W. Zwalve betwijfelde of de voorgenomen maatregelen wel zoden aan de dijk zullen zetten. De vacaturestop lijkt hem als algemeen besluit onuitvoerbaar, omdat het onverantwoorde consequenties voor het onderwijs dreigt te krijgen. Mede om die reden stelde hij voor de hele organisatiestructuur van de faculteit eens grondig onder de loep te nemen. Daarbij zouden ook de aanbevelingen van de visitatiecommissie rechtsgeleerdheid serieus bekeken moeten worden. Volgens deze commissie telt rechten te veel kleine vakgroepen, zestien in getal, waarbij het deels gaat om ''uitgegroeide leerstoelen''. Als rechten de aanbeveling volgt om te komen tot een concentratie van vakgroepen, staat de faculteit een periode van ingrijpende veranderingen te wachten.

Ritzen wil geen nieuw stelsel van studiefinanciering Beurs ook in doctoraal afhankelijk van tempo

MARGRIET VAN LITH

Het stelsel van studiefinanciering heeft geen negatieve invloed op de toegankelijkheid van het onderwijs. De ouderonafhankelijkheid die het stelsel heeft gebracht is ''voldoende''. Dat is het oordeel van minister Ritzen in de Evaluatie van de Wet op de Studiefinanciering.In een interview in Het Parool naar aanleiding van de evaluatie kondigt Ritzen aan dat de 'tempobeurs' die hij voor de propaedeuse wil invoeren, in de toekomst ook voor de andere studiejaren gaat gelden. De evaluatienota over de Wet op de Studiefinanciering legt, net als minister Ritzen in zijn beleid, de nadruk op het element 'toegankelijkheid'. Uit het onderzoek van het Leidse onderzoekbureau Research voor Beleid, waarop de evaluatie is gebaseerd, blijkt dat de grote belangstelling voor een studie in het hoger onderwijs eigenlijk niets met studiefinanciering te maken heeft. Dat meer jongeren gaan studeren komt omdat zij bereid zijn in hun toekomst te investeren; datzelfde patroon is net zo goed zichtbaar in de ons omringende landen. Overigens treedt de groei vooral op in gezinnen van kleine zelfstandigen en hogere en middelbare ambtenaren, maar nauwelijks in arbeidersgezinnen. Conclusie van de nota is dan ook, dat de sociale verschillen nog steeds sterk worden gereproduceerd van generatie op generatie. Het is dan ook niet vreemd, dat volgens driekwart van de studenten de studiefinanciering geen rol heeft gespeeld bij de beslissing om te gaan studeren. Het resterende kwart bij wie dat aspect wel een rol speelde, bleek gemiddeld een hoge studiebeurs te ontvangen en dus uit een minder kapitaalkrachtig milieu afkomstig. Het inkomen van de studenten blijkt vaak lager dan de 'norm'. Dat komt bijvoorbeeld omdat de ouders meestal minder bijdragen dan ze, althans volgens het ministerie, zouden moeten. Driekwart van de studenten heeft naast de studie wel een bijbaantje vaak omdat het noodzakelijk is, maar soms ook om te voorkomen dat er veel geleend moet worden.

Tempobeurs

De evaluatienota ontbeert de enthousiaste toon die zo langzamerhand traditie wordt in Zoetermeer. Dolgelukkig is de minister niet met dit stelsel, zo lijkt de boodschap, maar er valt mee te leven. Bij verschillende gelegenheden heeft Ritzen laten weten geen nieuw stelsel te willen vanwege de enorme rompslomp die dat met zich meebrengt. Uit het interview met Ritzen in Het Parool van afgelopen dinsdag blijkt dat de minister wel verder wil sleutelen aan het stelsel. Net als in de propaedeuse wil hij dat de studiebeurs in de jaren daarna afhankelijk wordt van het tempo waarin de studie vordert. Blijft het studietempo achter, dan krijgt de student geen basisbeurs meer, maar kan hij in plaats daarvan een rentedragende lening afsluiten. Om dit systeem te kunnen invoeren moeten de universiteiten en de hogescholen eerst hun administratie van de studieresultaten hebben verbeterd. Naar aanleiding van de tempobeurs voor de propaedeuse zegt Ritzen de studentenverenigingen de wacht aan. Ontgroeningen zijn in de toekomst uit den boze, omdat de eerstejaars zich geen vertraging meer kunnen permitteren, aldus de minister. (HOP) (zie ook pag. 4)

Afstuderen in het ziekbed

Voor Saskia Moonen geen mooie kleren, maar een piama. Afgelopen vrijdag tekende de andragologe, met behulp van een koffertje op haar knieën, haar bul in een bed van de afdeling Inwendige Ziekten van het Academisch Ziekenhuis. 'Scriptiemaatje' Grietje Postma (rechts naast het bed) en Moonens huisgenoten vonden de opname, anderhalve week eerder, geen reden de buluitreiking uit te stellen. Familie, examencommissie, bloemen en champagne werden naar het ziekenhuis gehaald.

Foto Bert Janssen

Helft personeel kiest voor fiets

GUUS TERMEER

Bijna de helft van de personeelsleden van de RUG, werkzaam in het Harmoniecomplex en het AZG-complex, komt met de fiets naar het werk. Ruim een kwart maakt dagelijks gebruik van de auto, waarvan een kleine 5 procent in combinatie met openbaar vervoer en de fiets. Het carpoolen wordt door 5 procent van de personeelsleden in de praktijk gebracht. Dit blijkt uit de voorlopige resultaten van een enquête, die werkgroep Mobiliteit RUG hield onder personeelsleden van twee proefprojecten: het Harmoniecomplex (rechten en letteren) en het AZG-complex (geneeskunde en tandheelkunde). In het kader van het milieuzorgsysteem van RUG onderzoekt de werkgroep de mogelijkheden om het autogebruik in het woon-werkverkeer te beïnvloeden. In een eerste verslag aan de geënquêteerden stelt de werkgroep dat de 48,2 procent fietsende personeelsleden gunstig afsteekt ten opzichte van landelijke resultaten. De 26,4 procent autogebruikers ligt lager dan het landelijk gemiddelde. Desondanks ziet de werkgroep mogelijkheden om het autogebruik terug te dringen. Met name de automobilisten die binnen een straal van 10 kilometer van hun werk wonen (25 procent van de autogebruikers), kunnen ''in principe'' de fiets pakken; zij zijn nauwelijks meer reistijd kwijt. Voor langere afstanden is er het openbaar vervoer. Maar daarbij spelen tijd en comfort een belangrijke rol. En, zo blijkt, dat kost zo'n 80 procent meer reistijd. De werkgroep, die nog geen nader commentaar wil geven op de voorlopige onderzoeksresultaten, gaat nu verder onderzoeken onder welke omstandigheden automobilisten bereid zijn hun vierwieler te laten staan. Automobilisten die aan het onderzoek willen meewerken worden verzocht contact op te nemen met het Verkeerskundig Studiecentrum.

Tweemaal stond zijn naam op de dodenlijst. Toch blijft hij geloven in een eigen toekomst van Latijns Amerika. Een portret van schrijver en tekenaar Eduardo Galeano op 11

Eduardo Galeano: optimist tegen de verdrukking in

Feministen bevechten het gevestigde beeld van Maria /7

Emeritus-hoogleraar debuteert als dichter /8

Archeologie van de toekomst blijft koffiedik kijken /9

Overeenstemming over reglement rechtspositie

De universiteiten zijn het met minister Ritzen eens geworden over een nieuw rechtspositiereglement. Dat reglement geeft de universiteiten meer vrijheid om zelf regels op te stellen voor bijvoorbeeld benoemingseisen, nevenfuncties en studiefaciliteiten. Ook over de vorm van dienstcommissies en werkoverleg mogen de universiteiten zelf beslissen. Dat hebben de universiteitsbesturen maandag 30 september met het ministerie afgesproken. De precieze vorm van het nieuwe reglement RRWO wordt nog nader bepaald na overleg met de vakbonden. Dat overleg wordt nu door zowel de universiteiten als de minister gevoerd, omdat alle drie de partijen belang hebben bij het reglement. De universiteitsbesturen willen overigens voor het eind van het jaar 1991 een werkgeversvereniging oprichten om voortaan gezamenlijk met de vakbonden te kunnen onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden. Het nieuwe RRWO geeft hen daarvoor de ruimte. Het heeft als uitgangspunt 'decentraal, tenzij...', met andere woorden: de universiteiten mogen de personeels- en arbeidsvoorwaarden zelf regelen, tenzij het uitdrukkelijk om een overheidskwestie gaat. De overheid blijft bijvoorbeeld verantwoordelijk voor de pensioenregelingen en andere vormen van sociale zekerheid. (Margriet van Lith, HOP)

Geschiedfilosoof Ankersmit bepleit narrativistische benadering De vervagende grenzen tussen geschiedbeoefening en

literatuur Er leek tot een jaar of tien geleden een duidelijke scheidslijn te bestaan tussen de literatuur en de geschiedbeoefening: de eerste behoorde tot het domein van de kunst en de geschiedbeoefening tot dat van de wetenschap. Maar sinds het begin van de jaren tachtig is de belangstelling voor het narratieve element in historische teksten sterk toegenomen. Sociaalwetenschappelijk georiënteerde historici, nog steeds ver in de meerderheid, moeten niet veel hebben van deze narrativistische mode. Het zijn positivisten die, volgens Frank Ankersmit, krampachtig vasthouden aan de sociaalwetenschappelijke ideologie van toetsing, die nu juist niet geschikt is gebleken voor de geschiedbeoefening: ''Er zijn natuurlijk archieven en documenten bewaard gebleven en die vormen bewijsmateriaal op basis waarvan je uitspraken kunt doen omtrent een gebeurtenis in het verleden. Maar het toetsen van het geheel aan uitspraken die samen de historische tekst vormen, is onmogelijk. Het verleden is afwezig en als zodanig kunnen we het niet meer kennen.'' Een methodologisch probleem waar traditionele historici te gemakkelijk aan voorbij gaan, vindt Ankersmit. Men is wel relativistisch, maar uiteindelijk wordt geschiedenis beschouwd als een wetenschap en zijn er allerhande objectieve criteria. Dan is het een vak dat naar intersubjectiviteit streeft. ''Maar die houding, dat geluid komt voort uit onzekerheid die voortdurend latent aanwezig is'', meent Ankersmit die benadrukt dat het tekstuele karakter van de geschiedschrijving teveel is verwaarloosd.

Naïef

Een prikkelende uitspraak van Ankersmit luidt dat historici niet kunnen lezen. ''Historians are professionally taught not to read'', in de woorden van de Amerikaanse geschiedfilosoof Dominick LaCapra. ''De meeste historici staan inderdaad volkomen naïef tegenover teksten'', licht Ankersmit toe. ''Ze zijn zich niet bewust van het feit dat een historische tekst veel meer betekent dan datgene waar die tekst in referentiële zin over gaat. Ze blijven hechten aan de idee dat de taal transparant is en dat je als het ware door het historisch verhaal heen naar de verleden werkelijkheid kunt kijken, dat het historisch betoog correspondeert met die verleden werkelijkheid. Maar een verhaal is niet helder als glas, het kent zijn eigen ondoorzichtigheid. Een historische tekst is niet meer dan een substituut voor de verleden werkelijkheid, je kijkt niet naar het verleden zelf maar naar een voorstelling, een representatie van dat verleden.'' Die naïviteit blijkt uit de wijze waarop historici over stijl praten. Volgens hen is een tekst leesbaar als die stilistisch maar goed in elkaar zit. Historici kijken naar de oppervlakte en leggen geen verband tussen stijl en inhoud. ''Toch is daar een vloeiende grens tussen'', meent Ankersmit. ''Als je bijvoorbeeld kijkt naar het schilderij Lam Gods van Van Eyck dan zie je al die kleine, tastbare details er uit springen. Heel anders dan de stijl van de Franse schilder Fragonard. Die schilderde zo'n beetje als Rembrandt, met forse streken, zeer suggestief, minder nauwkeurig. Met andere woorden: hoe gedetailleerder een schilderij, des te nauwkeuriger de werkelijkheid wordt weergegeven. Verschillen in stijl zijn kennelijk van invloed op de inhoud. Een vergelijkbaar standpunt kun je innemen ten aanzien van een historische tekst. Daar zijn het veeleer stilistische en retorische principes die de tekst tot een verhaal maken en waardoor de lezer overtuigd raakt van de historische juistheid ervan. Wat een historicus doet is dus eigenlijk een verhaal vertellen. En dat verhaal kent een eigen autonomie, een eigen werking, genereert soms zijn eigen betekenis. Ik hoop dat dat bij de historici over komt. Dat ze, kortom, hun naïviteit ten aanzien van historische teksten zullen verliezen.''

Werkelijkheid

Frank Ankersmit onderzoekt nu samen met Barend van Heusden, docent Algemene Literatuurwetenschap aan de RUG, waar geschiedschrijving en literatuur elkaar raken. Niet zonder reden, want in de literatuurwetenschap is de afgelopen twintig jaar veel aan theorievorming gedaan, de grondslagen van het vak zijn verkend. Van Heusden: ''Literatuurwetenschappers zijn tamelijk sophisticated op hun vakgebied geworden. Er zijn eindeloze debatten gevoerd over de precieze relatie tussen een literaire tekst en de werkelijkheid. Bootst de literatuur de werkelijkheid na of is ze in staat de werkelijkheid op een eigen manier weer te geven? Kun je überhaupt elke verwijzing naar de werkelijkheid buitensluiten? Zijn er aspecten die in de literatuur beter tot hun recht komen dan in bijvoorbeeld historische teksten? Die discussies hebben tot conclusies geleid die van grote waarde kunnen zijn voor andere cultuurwetenschappen. Met een zekere verbazing kijk ik dan naar de naïviteit waarmee geschiedtheoretici nu inzichten aan het overnemen zijn uit de literatuurwetenschap. Zoals Hayden White die modellen van Frye gebruikt. Wat interessant eigenlijk, denk je dan.'' De toepassing van literatuurwetenschappelijke theorieën zou veel systematischer en in een groter verband moeten worden aangepakt, betoogt Van Heusden.

Winstpunt

Ankermit betoogt dat historici verhalen vertellen. Kijken studenten geschiedenis niet een beetje beteuterd als hij zoiets zegt? Hiermee wordt de relatie tussen een historische tekst en de verleden werkelijkheid toch op losse schroeven gezet? Ankersmit nuanceert: ''Geschiedverhalen zijn niet zonder meer fictioneel, ze zijn wel zo waarheidsgetrouw mogelijk, l'histoire ce n'est rien q'un récit véridique. Je hebt te maken met bronnen en die geven de grenzen aan van wat je kunt zeggen. Daardoor bestaat er een zeer effectieve rem op volkomen interpretatieve willekeur, zoals je die natuurlijk ook in de praktijk van de geschiedbeoefening constateert. Je kunt niet zomaar van alles beweren. Dan ga je duidelijk over de schreef.'' Van Heusden: ''Daar komt bij dat er juist in de literatuurtheorie de sterke behoefte bestaat om de werkelijkheid er weer bij te betrekken. Literatuur wordt tamelijk zinloos als er geen werkelijkheid is waar ze over gaat, iets dat verwijst naar de 'levenservaring'. Een duidelijke reactie op het poststructuralisme van de afgelopen vijf jaar. Alleen gebeurt het op een minder naïeve manier dan vroeger, dat is het grote winstpunt. De werkelijkheid wordt tegenwoordig niet meer als een gegeven of een gebeurtenis gezien, maar als een betekenisprobleem. De werkelijkheid ervaar je pas als die een probleem oproept, iets waar je last van hebt. Waar literatuur nu over gaat is niet zozeer het probleem als wel de ervaring van dat probleem.'' In de narrativistische geschiedbenadering van Ankersmit speelt het begrip 'ervaring' eveneens een grote rol, maar het wordt daar anders ingevuld. Ankersmit licht toe: ''Iemand kan een nostalgisch verlangen hebben naar zijn jeugd, naar een bepaalde plaats waar hij vroeger geweest is. In nostalgie zit een element van bitter sweetness: het is bitter en zoet tegelijk, een element van pijnlijkheid en dat nostalgisch verlangen doet het verleden niet herleven. Dat element van pijnlijkheid suggereert de afstand die er is tussen het nu en het feit dat je terug wilt naar dat verleden. De kern van die nostalgie nu is de ervaring van dat verschil tussen heden en verleden. Je voelt het verleden en het kan je ook geweldig ontroeren. Maar het is een historische ervaring waarbij het in essentie om een verschil gaat. Het verschil dat je voelt tussen het heden en het verleden, de historische afstand die er bestaat.''

Provo

Ankersmit en Van Heusden verzorgen momenteel een werkcollege voor doctoraalstudenten waar de literaire aspecten van de geschiedbeoefening en de historische aspecten van de literatuur nader worden onderzocht. Wat is het uiteindelijke doel van deze unieke samenwerking tussen geschiedtheorie en literatuurwetenschap? Van Heusden: ''De bedoeling is dat studenten een historische gebeurtenis of periode kiezen, bijvoorbeeld de Franse Revolutie of Provo. Vervolgens gaat men na hoe deze gebeurtenis of periode in een geschiedkundig werk, in een contemporain literair werk en in een historische roman is weergegeven. Zo kan het literatuurwetenschappelijk instrumentarium worden onderzocht en ter discussie worden gesteld.'' Maar het belang dat de literatuurwetenschap stelt in samenwerking met geschiedfilosofen gaat verder. ''In het poststructuralisme is een grote groep literatuurwetenschappers tot de conclusie gekomen dat je literatuur niet als apart genre kunt identificeren. Er zijn allerlei teksttypen. In de literatuur heb je romans, gedichten, geschiedverhalen, maar de grenzen daartussen zijn niet meer theoretisch af te bakenen. Het voordeel van een debat met de geschiedschrijving is dat daar de mogelijkheid ligt om die grenzen nader te onderzoeken'', aldus Van Heusden. Het werkcollege lijkt hem te dwingen weer na te denken over het specifieke van esthetisch taalgebruik. ''Dat probeer ik ook in het college in te brengen'', zegt hij, ''want zo kunnen historici daar oog voor krijgen. Neem het begrip fictionaliteit, dat typisch is voor literatuur. Kom je fictionaliteit ook tegen in historische teksten? Welke functie kan bijvoorbeeld een fictief personage hebben in een historisch verhaal? Dergelijke vragen moet je niet over laten aan filosofen. Die geven slechts algemene antwoorden op algemene vragen. Zet de verschillende wetenschappen die zich met teksten bezig houden bij elkaar en laat ze met elkaar communiceren. Voor de literatuurwetenschap is een debat over tekstwetenschap in de ruime zin van het woord uitermate zinvol.'' Het belang van de geschiedtheoreticus is iets anders. Vanuit de literatuur kunnen instrumenten worden aangeboden die iets kunnen verhelderen over hoe de geschiedbeoefening functioneert. Daar is Ankersmit in geïnteresseerd: ''Ik denk dat de inzichten uit de literatuurwetenschap zeer wel kunnen bijdragen tot een verdieping van een retorica van de historische discipline. De theorie van het historisme is nog steeds voor mij de meest adequate theorie, voor alles het point de départ. Maar het is een soort denneboom waar ik de mooie glinsterende ballen van de literatuurwetenschap in wil hangen.''

F.R. Ankersmit, 'De navel van de geschiedenis, over interpretatie, representatie en historische realiteit'. Historische Uitgeverij Groningen. Prijs F 65,-.

Nauta stapt te gemakkelijk heen over marxistisch verleden Samenwerkingsverband met de Humboldt Universiteit is

riskant

In juli bezocht prof. Lolle Nauta op verzoek van het College van Bestuur van de RUG de Humboldt Universiteit in het voormalige Oost Berlijn. Vorige maand bracht hij zijn advies uit: een langdurige en structurele samenwerking lijkt zinvol. Dr. R. van der Kooij vindt dat Nauta te gemakkelijk over het belaste verleden heen stapt. Een zorgvuldiger afweging is noodzakelijk. Door RIMMERT VAN DER KOOIJ Met enige scepsis las ik het bericht in de UK van 19 september j.l. over het pleidooi van prof. dr. Lolle Nauta om de RUG aan te moedigen samen te werken met de Humboldt Universiteit in (Oost) Berlijn. Ik was zelf op verzoek van het Institut für Sonderpädagogik in Rostock tien dagen te gast om gastcollege te geven, een initiatief dat gelukkig ook ondersteund werd door het College van Bestuur van onze universiteit. Tegenover Nauta's pleidooi om samen te werken, zou ik graag een wat genuanceerder standpunt naar voren willen brengen, ook rekening houdend met het verleden. Het is ruim tien jaar geleden, dat onze vakgroep Orthopedagogiek ernstig ontregeld was door het feit dat een minderheid van de staf met de meerderheid van de studenten getracht heeft (naar nu gebleken is) failliete ideeën van een marxistische wetenschapsopvatting naar Groningen te exporteren. Studenten werden in Oost Berlijn getraind in het aanleren van strategieën om bestuurlijk de zaak hier te ontregelen. Met name de sociale faculteit van de Humboldt Universiteit heeft destijds op zijn zachtst gezegd ''een twijfelachtige rol'' gespeeld. Na lezing van het rapport komt mij Nauta's pleidooi voor hernieuwde samenwerking in dit historisch perspectief gezien enigszins ongenuanceerd over. Ik heb mij in het verleden sterk verzet tegen de marxistische wetenschapsopvatting, omdat deze geen recht deed aan de ontwikkeling van het individu en het belang van het collectief à priori als hoger kwalificeerde. Dat individuele belangen van marxistische wetenschappers door het verkondigen van die ideologie tevens gediend werden, wordt dikwijls vergeten. Ook in Nederland lijkt dat het geval te zijn. Er zijn nogal wat sociale wetenschappers geweest, die vergeten zijn dat zij tien jaar geleden als exponent golden voor het creëren van een wetenschapscultuur, die geen recht deed aan de pluriformiteit die in ons vak gebruikelijk is. De meesten van hen hebben op tijd het ''alternatieve pak'' uitgetrokken en zijn geruisloos en misschien ook karakterloos overgeschakeld op het meer traditioneel westers functioneren. Zogenaamde voormannen en -vrouwen uit het WUB-se tijdperk (Wet Universitaire Bestuurshervorming 1970, red.) bekleden thans posities, waar zij zich in hun acties en manipulaties in de jaren zeventig sterk tegen hebben verzet. Men kan daaruit de conclusie trekken, dat kennelijk het gezond verstand en de drift tot zelfrealisatie op tijd tot fundamentele beroepsheroriëntatie geleid heeft.

Kolonisatie

Mijn eerste bezwaar tegen Nauta's advies om samen te werken met de collega's van de Humboldt Universiteit betreft het compleet negeren van dat belast verleden. Met name die universiteit heeft in de verkondiging van het marxistisch wetenschappelijk evangelie een cruciale rol gespeeld. Het vergt wel zelfoverwinning van wetenschappers om juist die collega's te ondersteunen, die in het verleden onszelf bedreigd hebben in onze wetenschappelijke existentie. Mijn tweede bezwaar tegen Nauta's advies heeft betrekking op een ontbreken van de afweging tussen ''blijvers'' en ''ganers''. In een landsdeel van Duitsland dat overheerst is door de basisgedachte dat een lidmaatschap van de Oostduitse communistische partij (SED) in de praktijk een voorwaarde was om een docentschap binnen een universiteit te kunnen bekleden, komt de afweging naar voren: ''wie gaat, wie blijft''. Ik zal niet degene zijn, die collega's veroordeelt lid te zijn geweest van de SED. De mate, waarin collega's flexibel zijn om zich andere rollen aan te meten (evenals bij ons!), zal een doorslaggevend motief vormen voor het nemen van die beslissing. Er zijn een aantal collega's, wier functioneren boven dat criterium verheven zal zijn. Echter, er is ook een behoorlijk aantal, dat zich zodanig professioneel gedragen heeft, waardoor ze moeilijk te handhaven is in een pluriforme wetenschapsuitoefening. Ik ben niet bereid Nauta's advies blind te volgen, zonder een dergelijke afweging te maken. Voor de Humboldt Universiteit zal die afweging, door hun traditie bepaald, moeilijker zijn dan voor de andere voormalige Oostduitse universiteiten. Mijn derde bezwaar tegen Nauta's rapportage vormt het ontbreken van de weergave van een materiële nood, zoals die binnen de Oostduitse universiteiten bestaat. Vanuit Rostock ontving ik de uitdrukkelijke boodschap om bij ons afgedankte computers daar heen te sturen. Voor driehonderd studenten plus een complete staf had men slechts de beschikking over twee computers. Deze waren door Westduitse universiteiten geschonken, opdat men vertrouwd zou raken met de moderne technologie.

Krachtenspel

Mijn vierde bezwaar tegen Nauta's advies betreft het ontbreken van een afweging, die te maken heeft met het gevaar van een vorm van kolonisatie vanuit de Westduitse universitaire wereld. Binnen de sociale wetenschappen is in het laatste decennium in Duitsland een traditie gegroeid, die in de richting gaat van isolationisme. Tijdens congressen en ook in publikaties lijkt het erop dat de sociale wetenschappen in Duitsland een aparte regio gaan vormen. Gedurende mijn verblijf in Rostock werd me voortdurend gevraagd naar visies op problemen, zoals die in de Angelsaksische literatuur weergegeven wordt. En juist die behoefte binnen de Oostduitse universiteiten zou vanuit Nederland heel goed gevoed kunnen en moeten worden. Of dat de Humboldt Universiteit moet zijn waag ik echter te betwijfelen. Immers in Berlijn speelt het probleem dat er twee universiteiten zijn: de Vrije Universiteit en de Humboldt Universiteit. Mijn inschatting van de situatie verschilt nogal van die van Nauta. Ik verwacht een sanering van de Humboldt Universiteit, die het directe gevolg is van de opstelling in het verleden: te marxistisch, te ideologisch. Een eenzijdige support zal onze universiteit aan de zijlijn plaatsen en uitgelegd worden als een continuering van een, naar thans gebleken is, onterechte belangstelling uit de jaren zeventig. In Berlijn zal op zijn minst een afstemming plaatsvinden tussen belangen van de Freie Universität en van de Humboldt Universität. Misschien zal een fusie het eindresultaat zijn. In dat krachtenspel speelt de RUG slechts de rol van toeschouwer. In Nauta's rapport komt geen enkel argument voor, waarom onze RUG uitgerekend met de Humboldt Universiteit zou moeten samenwerken. Integendeel, de aanwezigheid van de Freie Universität, traditioneel zeer westers georiënteerd, op slechts een steenworp afstand van de Humboldt Universiteit en intensief er bemoeienis mee hebbend (ook in Nauta's rapport aangegeven) zou eerder een argument contra dan pro zijn. Nauta's en mijn ervaringen vertonen enkele duidelijke overeenkomsten: weinig individuen uit de wetenschappelijke wereld hebben een bijdrage geleverd aan het neerhalen van ''de muur''. De rectorenwisselingen in Rostock na de val van de muur zijn van dien aard geweest, dat men kan spreken van een stapsgewijs opschuiven in de richting van een westerse maatschappij-oriëntatie. Tevens signaleren we beiden een behoefte aan samenwerking en aan gastdocenten. Zonder het verder van elkaar te weten hebben Nauta en ik als (gesubsidieerde) scouts gefunctioneerd voor onze universitaire gemeenschap. Ik heb mijn verkenning en berichtgeving primair afgestemd op een inventarisatie van behoeften, wensen en mogelijkheden. De materiële voorzieningen van de collega's in Rostock (gehuisvest in het voormalige Stasi-gebouw!) waren slecht (geen kopieerapparaat, één telefoon voor 16 medewerkers, geen toiletpapier). Maagdenburg, Jena en Leipzig vertonen overigens gelijksoortige beelden. Ik laat verder aan bestuurders en leden van onze universitaire gemeenschap over, waar men accenten wil leggen: op de meer formele, principiele (zoals door Nauta benadrukt) of op de meer pragmatische (zoals ik die naar voren heb gebracht).

Dr. R. van der Kooij is als universitair hoofddocent verbonden aan de vakgroep Orthopedagogiek van RUG HORIZONTAAL:

2. die tijd stond. (3) 4. explosieve zanger met respect platgooien. (10) 8. uitmuntend hard. (3) 9. de dwaasheid van metalen ringetjes. (12) 10. die griet Marie gaat toch weer naar huis terug. (10) 11. achter die noot kun je het eten. (4) 13. sportief keerwerk. (3) 15. binnenmode. (2) 16. onbedekte zanger. (7) 18. in de man is geen persoon. (7) 19. hier baseert Europa haar landbouwbeleid op? (2) 20. Hollands visvet. (8) 22. zijn maat maakt die afsluiting met tegenzin. (5) 23. klein-kind. (2) 26. andersom ook niet. (4) 27. de drager van het erfgoed van die socialistische voorman vraagt om voorschotten. (8) 28. die Groningse lucht is goed voor de economie. (3)

VERTIKAAL:

1. getelde buitenstaander. (5) 3. die loods tocht. (8) 4. die beer geeft als geschetst object reden tot paniek. (10) 5. die sport gaat in Engeland het water over. (6) 6. thuiswerk voor kippen. (7) 7. keet in Rio is opwindend. (7) 8. de opschudding van een inbraak als maatschappelijk verschijnsel. (13) 12. larie hapt zo lekker weg. (9) 14. ook zijn. (8) 15. die jongens van dat Europese leger wonen in een ander land. (8) 17. in het jaar onzes heren was zij de eerste. (3) 19. met die laatste letter gaat het kortweg verder. (3) 21. dat gewas is snel bevroren. (5) 24. serienummer van een ezel. (3) 25. letterdieren. (3)

Onder de inzenders van de juiste oplossing wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van Cryptogram 8 dienen vrijdag 18 oktober in het bezit te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen o.v.v. Cryptogram 8. De oplossing vindt u in UK 10.

OPLOSSING CRYPTOGRAM 6

Horizontaal: 1.veroordeling; 7.uk; 9.toegepast; 10.mensa; 11.roeibaan; 12.advent; 15.ei; 16.aanzienlijk; 18.born; 19.lakei; 20.mensenwerk; 22.noord; 23.rug; 26.urinoir; 28.abn; 29.egaal; 30.avondspits.

Vertikaal: 1.veteraan; 2.roemeens; 3.ogenblikje; 4.drama; 5.late; 6.nomade; 8.klantenbinding; 13.vibrator; 14.tijgerbrood; 17.nauw; 20.morsen; 21.nagaan; 24.aula; 25.dito; 27.rijp; 28.art.

De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: H. v.d. Heuvel, Melkweg 3, 9718 EP Groningen.

Dat godsdienstige overtuigingen slecht kunnen zijn voor de gezondheid van andersdenkenden is bekend. De geschiedenis van de wereldgodsdiensten is er een van wederzijdse slachtpartijen. Ook vandaag is het mogelijk een lijst van brandhaarden aan te leggen waar volgelingen van verschillende geloven elkaar om zeep helpen. Minder bekend is het dat het deel uitmaken van een religieuze gemeenschap zelf niet zonder risico is. Dit geldt niet alleen voor achterlijke moslimgebieden, waar meisjes van hun clitoris worden ontdaan en hun schaamlippen samengenaaid worden om pre-maritale experimenten te ontmoedigen. Ook in onze streken liepen en lopen gelovigen risico's. Gezondheidsrisico's worden veelal pas na geruime tijd zichtbaar. Dit geldt niet alleen voor asbest en sigaretten, maar ook voor gereformeerde en katholieke opvattingen. Het is derhalve nog te vroeg om het effect te beoordelen van de ontkerkelijking en de daarmee wellicht samenhangende groei van het geloof in het zwarte gat van Veronica. Momenteel worden onze psychiatrische inrichtingen nog voor een verhoudingsgewijs groot gedeelte gevuld met lieden die wat al te zeer zijn aangeslagen door de gereformeerde denkbeelden over zonde en schuld. In het katholieke volksdeel, rijk vertegenwoordigd in het diepe zuiden van ons land en in België, zijn een disproportioneel aantal mongolen en idioten te vinden. De katholieke gedachtengang staat slechts een beperkte rol van rationeel denken toe, maar wetenschappers zagen hierin geen oorzaak voor genetische defecten.

Het is het werk van de geneticus en epidemioloog Piet Jongbloet geweest, dat licht in deze duistere materie gebracht heeft. Zoals bekend treedt bij de vrouw eens per maandcyclus een eisprong op. Gemiddeld vindt de ovulatie zo'n 14 dagen na de eerste menstruatiedag plaats. De eicel kan na dit moment nog zo'n drie dagen bevrucht worden door een zaadcel. Omdat deze cellen ook nog een zekere levensduur in de baarmoeder hebben, is er een periode van zes dagen, drie voor en drie na de ovulatie, waarin coïtus tot bevruchting kan leiden. Omdat de paus het gebruik van rubberwaar en anticonceptiepil heeft verboden, blijft voor de volgzame katholiek slechts periodieke onthouding over als middel tegen ongeremde voortplanting. Zaadlozingen in de vagina alleen in 'veilige' perioden. Het veilige staat hier tussen aanhalingstekens omdat zelfs bij stringente toepassing van de methode, waarbij het moment van ovulatie met een thermometer bepaald werd, toch zwangerschappen optraden. Jongbloet vond dat in een populatie waar deze vorm van anticonceptie door de katholieke kerk werd opgelegd, veel meer genetische defecten en pathologische bevallingen optraden dan elders. Toen hij twintig jaar geleden op dit onderzoek wilde promoveren bemerkte hij dat zulks in België niet mogelijk was. Ook de katholieke universiteit van Nijmegen gaf niet thuis. Uiteindelijk vond zijn promotie plaats bij de concurrent : de gereformeerde VU. Als hypothese voor het verschijnsel bedacht hij de ''Postovulatory Overripeness Ovopathy''. Niet alle eicellen zijn na drie dagen onbevruchtbaar geworden. Sommige leven langer maar zijn dan overrijp, dat wil zeggen er zijn genetische defecten ontstaan. Deze zelfde defecten treden op bij eicellen van vrouwen aan het begin en het einde van hun vruchtbare jaren, wanneer de cyclus onregelmatig is. Door periodieke onthouding werd bevruchting van zulke eicellen waarschijnlijker en het katholieke volksdeel gezegend met weinig denkgericht nageslacht.

PETER BÜGEL

VR.11 OKTOBER The Fifty Fifties. Een reünie concert van de voormalige huisband van de Walrus met feestelijke rock 'n roll muziek. De Walrus, Pelsterstraat 25. Aanvang 22.00 uur.Avonturier en Veeboer. Friestalige Blues. Kroeg van Klaas, Oosterweg 26. Aanvang 23.00 uur.

ZA.12 OKTOBER Collegium Musicum Groningen. Dit Barokorkest geeft samen met solisten en het Winschoter Kamerkoor een uitvoering van Mozarts Grosse Messe in C Moll en het Avé Verum. Jozefkerk, aanvang 20.15 uur.

ZO.13 OKTOBER Theo Loevendie Quintet. De 'Atlantis Suite', volksmuziek uit het verzonken rijk Atlantis. Het Quintet is voor deze gelegenheid uitgebreid met de zangeressen Reina Boelens en Gerrie de Vries. Kerk te Garnwerd, 16.00 uur.

MA.14 OKTOBER Tokyo Monogatari. Regie Jasujiro Ozu, Japan 1953. Een ouder echtpaar gaat op bezoek bij hun ongeïnteresseerde kinderen in Tokio. RKZ-bios, Ingang Emmastraat. Aanvang 21.00 uur.

DI.15 OKTOBER Strawdogs. Regie Sam Peckinpah, Verenigde Staten 1971. Een van de meest controversiële films over geweld. Dustin Hoffman speelt de naïeve Amerikaanse wetenschapper die, door zijn vijandige omgeving gedwongen, tot het uiterste moet gaan. Vera, aanvang 21.00 uur.

WO.16 OKTOBER Ro Theater speelt 'Tartuffe' een komedie van Molière. Door de censuur gedwongen schreef Molière een happy-end aan dit stuk over oplichterij en goedgelovigheid. Ook op 17 oktober. Stadsschouwburg. Aanvang 20.15 uur.

DO.17 OKTOBER Groninger Studenten Cabaret Festival Ook op 18 en 19 oktober. Student cabaretiers en groepen uit het hele land strijden om drie plaatsen in de finale op zaterdag. De Oosterpoort, aanvang 20.15 uur. Is de Alma Mater een eiland? Nee, roepen de universitaire bestuurders in koor, die tijd ligt ver achter ons. Sinds geëngageerde studenten en medewerkers in de jaren zeventig de wetenschap de trap van de ivoren toren afranselden, staat de universiteit met beide benen in de samenleving. De ironie wil dat de betekenis van het woord 'samenleving' ondertussen ongeveer verschoven is van bevrijdingsstrijd naar bedrijfsleven, maar dat terzijde. Volgens sommigen is de universiteit inmiddels zo verweven met haar omgeving dat de buiten universitaire u-raadsleden een anachronisme zijn geworden. De bullen, zoals ze oneerbiedig worden afgekort, hadden als vertegenwoordigers van de maatschappij bestaansrecht in de autistische universiteit, maar nu de luiken zijn opengezet, zijn ze overbodig, zo wordt wel beweerd. Aan de RUG heeft deze gedachtengang nog geen consequenties gehad, en de Universiteitsraad begroette in september vier nieuwe vertegenwoordigers van de maatschappij in haar midden. Een van de nieuwelingen zorgde tijdens zijn tweede raadsvergadering voor een aardige dissonant in het universitaire koor. ''Ik heb de oversteek naar het eiland RUG gemaakt'', provoceerde Paul Nobelen, ''en met stijgende verbazing deze discussie aangehoord.'' Nobelen is Head General Affairs van de Unit Exploratie bij de Nederlandse Aardolie Maatschappij. Zijn verbazing gold het debatje over het convenant dat onderwijsminister Ritzen, de Raad van de Centrale Ondernemersorganisaties, de drie technische universiteiten en de RUG willen sluiten over sommige technische opleidingen. Opvallendste punten uit de overeenkomst zijn het fonds waarmee de gewilde ingenieurs een half jaar langer kunnen studeren dan andere studenten én de dikke vinger die de ondernemers in de technische onderwijspap krijgen. Niets op tegen, meende Nobelen, die zich vooral stoorde aan de bedenkingen van de studentenfracties tegen het convenant. ''Het is goed dat werkgevers invloed op het curriculum hebben, zolang de wetenschappelijke integriteit maar gewaarborgd is. Ik wil de studenten nog wel eens zien als ze zo meteen op de arbeidsmarkt komen en een baan moeten vinden.'' Aan de rechtsongelijkheid tussen studenten, waar het in te stellen fonds toe leidt, moeten we niet te zwaar tillen, vond Nobelen: ''Je moet voorzichtig zijn met die term en er niet zo bang voor zijn. De universiteit moet niet altijd zo nivellerend bezig zijn.'' Tot slot nog een wijze raadgeving: ''Kijk eens over uw eigen schutting heen en zit niet op een eiland.'' ''Nobelen komt van het eiland bedrijf'', reageerde GRUNK-fractievoorzitter Louwarnoud van der Duim. ''Daar zijn de dingen die hij zegt misschien heel normaal, maar aan de universiteit gaat dat anders. En we moeten niet proberen van één eiland de hele wereld te maken.''

Goddank hebben we de bullen nog, dan komen al die eilandbewoners elkaar nog eens tegen.

Sovjet-cultuur intrigeert Groningse kunstenaar

Lilian van Opdorp motiveerde haar verzoek om op de beroemde Russische Soerikov-academie te werken destijds vanuit de wens kennis te maken met de realistische traditie die in het Oostblok nog veelal in ere wordt gehouden. De Groningse kunstenaar wilde leren modeltekenen op de klassieke wijze. Eenmaal in Moskou bleek van dat voornemen niet veel terecht te komen. ''Modeltekenen begint op die academie heel degelijk en gedetailleerd; met het natekenen van bijvoorbeeld een oog of een arm. Het kost de nodige tijd om dat goed onder de knie te krijgen, en daarvoor was mijn verblijf toch te kort. Toen heb ik dat idee laten schieten. Ik had bovendien het gevoel dat er méér te beleven was dan dat modeltekenen.'' In plaats van model te tekenen, toog Van Opdorp midden in een van de meest conservatieve bolwerken van de realistische kunst aan het werk met doeken van grote abstracte vormen en tegenvormen, waarvoor de schetsen naar model overigens wél op een tamelijk losse wijze de basis vormden. Uiteraard trok ze daarmee veel bekijks, zowel van de staf als van haar mede-studenten. Vooral van de laatsten kreeg ze positieve reacties, maar vak-inhoudelijke aspecten bleven ook in de respons van de studenten onderbelicht. ''De reacties waren heel extreem'', vertelt Van Opdorp. ''Of ze begrepen er niets van, óf ze liepen over van enthousiasme. Maar als je dan vroeg waarom ze het prachtig vonden, dan konden ze dat helemaal niet uitleggen. Dat hoor je daar over te laten aan mensen die ervoor gestudeerd hebben.''

Zakelijk

Echt inhoudelijke discussies over het kunstvak kwamen tussen de studenten onderling maar zeer mondjesmaat voor. Kunstenaar worden blijkt in Rusland nog immer vooral het aanleren van ambachtelijke vaardigheden in te houden. De houding van de kunststudent in Rusland verschilt op dit gebied hemelsbreed met die van zijn Nederlandse collega. Van Opdorp: ''Zij zeggen gewoon: ik ben hier een jaar mee bezig geweest, nu ga ik mijn stijl weer eens helemaal veranderen. Dat zou hier niet in je opkomen. Dat is een bepaald soort vrijheid die zowel aantrekkelijk als gevaarlijk is. Want waarom zou je je stijl niet veranderen? Waarom zou je daar niet wat losser en gemakkelijker in zijn? Maar hun opstelling is aan de andere kant ook verstoken van enige gedrevenheid of van een sterke verbondenheid met het onderwerp.'' Een soortgelijke, in onze ogen weinig inhoudelijk geëngageerde houding constateerde Van Opdorp bij de studenten die zij vroeg een tweetal kleine schilderijen te maken voor een door haar gearrangeerde expositie in galerie Biemoldsbelang. ''Er kwamen allerlei kritische geluiden: waar is dat, Groningen, wat is dat voor een galerie, is die galerie beroemd in Nederland, wat voor dingen worden in Nederland verkocht? Heel zakelijk hoor, maar vakinhoudelijk snijdt het van geen meter hout. Zij beoefenen kunst echt als een vak, en ze stemmen hun produktie ook doodgewoon af op de vraag. In Biemoldsbelang hangen dus dingen die binnen hun gewone werk ongebruikelijk zijn, maar waarvan zij dachten dat het in Nederland verkoopbaar zou zijn.''

Exotisme

Die opvatting blijkt niet geheel onterecht, want vijf werken zijn ook al daadwerkelijk verkocht. Naar mijn gevoel zijn de werkstukken van deze jonge artiesten voor ons echter vooral interessant en aantrekkelijk vanwege aspecten als exotisme en uitheemsheid, en niet vanwege de intrinsieke kwaliteiten van de schilderijen. Het meest boeiende werk op de expositie is helaas ben je bijna geneigd te zeggen het werk van Van Opdorp zélf. Of dit negatieve kwaliteitsoordeel nu het gevolg is van een onoverbrugbaar verschil tussen onze cultuur en de Sovjet-cultuur of van het gegeven dat de studenten teveel aan hun portemonnee hebben gedacht, is voor de relatieve buitenstaander natuurlijk niet goed te beoordelen. Voor wie hier toch meer van wil weten is het mogelijk om de werken van deze studenten te vergelijken met het grafische werk van Litouwse kunstenaars dat momenteel in het Harmoniecomplex te zien is. Bij deze vergelijking is het opvallend dat het Litouwse werk veel symbolischer is, en veel meer geladen met onderhuidse betekenissen en toespelingen. Een voor de hand liggende verklaring daarvoor is dat Litouwen heel lang een land in onderdrukking is geweest. Het gebruik van symbolen en allegorieën is een veelvoorkomende reactie om de censuur van een onderdrukker te omzeilen. De diepe geworteldheid van deze kunst in de volkskunst speelt wellicht ook een rol. In het eigen werk van Lilian van Opdorp is in haar 'Moskouse periode' een duidelijke verschuiving opgetreden. Voor haar vertrek was ze al gaan experimenteren met werken die zijn samengesteld uit meerdere panelen. De schilderijen krijgen daardoor het karakter van een soort samenspraak tussen verschillende geaarde 'personages'. Die ontwikkeling heeft zich voortgezet, waarbij nu de panelen niet meer pas in tweede instantie met elkaar gecombineerd worden, maar vanaf het begin in relatie tot elkaar bedacht en gemaakt worden. De dikwijls beeldvullende hoofdvorm loopt, als een verbindend element, over de verschillende paneeltjes door. Dit in tegenstelling tot de kleuren en de delicate, decoratieve structuren van penseelstreken. Voorts is er sprake van een intensivering van de kleur. Van Opdorp vertelt dat ze op een gegeven moment naar haar geliefde schreef: ''Het is hier zó grijs en grauw, wat heb ík een behoefte aan kleur.'' Dat verlangen blijkt ze in haar werk te hebben bevredigd. Ze licht toe: ''Normaal heb ik niet zo de behoefte om in al de herrie en de veelheid van kleuren die het leven beheersen zelf lawaai te maken. Maar dáár kwam die aandrang toch wel boven.'' Uit deze opmerking mag niet geconcludeerd worden dat Van Opdorp het in Moskou niet naar haar zin heeft gehad. Het tegendeel is het geval. Ze heeft daar volgens eigen zeggen helemaal haar draai gevonden, en ze heeft het gevoel dat ze nog maar een glimp heeft weten op te vangen van de cultuur die haar zo verschrikkelijk intrigeert. In januari gaat ze daarom terug voor een periode van twee maanden, ditmaal naar een groep van volwassen kunstenaars die de praktijk van het kunstenaarschap al aan den lijve hebben ondervonden. Zo zal ze stapje voor stapje doordringen in het mysterie van voorheen de Sovjet-Unie.

'Nieuwe Werken -Lilian van Opdorp & studenten van de Soerikov Academie', tot en met 20 oktober in galerie Biemoldsbelang. Vr-zo 14-17 uur. 'Lietuva hedendaagse grafiek uit Litouwen', t/m 18 oktober in het Harmoniegebouw. ma-vr 12-17 uur, do 12-20 uur.

Gereformeerde duo's vormen Groningse inbreng bij vijfde cabaretfestival `Je kunt niet iedereen te vriend houden'

Het vijfde Groninger Studenten Cabaretfestival lijkt een aangelegenheid van duo's te worden. Van de vijftien deelnemers staan er tien met zijn tweeën op de planken. Ook de vier Groningse deelnemers doen dat: 'Mannen met pit' en 'Flatkarakters'. Twee overtuigd gereformeerde tweetallen, maar dat heeft er niks mee te maken. Hoewel? Ze maken wel cabaret waar vrijgemaakt gereformeerden gerust naar kunnen luisteren. Een repetitie van Flatkarakters bijwonen was de bedoeling, maar daar komt weinig van terecht. Want student Nederlands Anton Verstraete (19) en zijn even oude maat Hans Wienen, die natuurkunde studeert, oefenen nauwelijks meer voor het vijfde Groninger Studenten Cabaretfestival dat dit weekend plaatsvindt in de Kleine Zaal van De Oosterpoort. Op advies van regisseur Pieter van Empelen, bij wie alle festivaldeelnemers twee workshops volgden, 'italianen' ze alleen nog een beetje: iedere keer als Hans bij Anton op de flat komt, of andersom, dreunen ze hun teksten tegen elkaar op. ''Pieter van Empelen heeft ons aangeraden niet teveel officieel te oefenen'', legt Verstraete uit. ''Onze charme was dat we stonden te rotzooien.'' Wat overigens niet wil zeggen dat hij en Wienen niet voortdurend in beslag worden genomen door hun cabaret-activiteiten. Als tijdens het interview de stroom uitvalt, ontstaat een lichte paniek. De heren vrezen dat de tekst van een sprookje, waaraan ze net hebben zitten schaven, uit de computer is verdwenen. Wienen en Verstraete bijten de tweede festivalavond de spits af. Het is hun première voor een groot publiek. Eigenlijk vinden ze hun deelname nog steeds een grote bak. Verstraete gaf het duo op, zonder dat Wienen het wist, omdat het hem zo leuk leek eens een heus juryrapport te krijgen: ''We zijn per ongeluk door de voorselectie gekomen. Dat was heel erg schrikken. Natuurlijk is er veel aan onze presentatie gesleuteld. Die was te krampachtig, te overdreven. Maar het blijft een gok. We zien wel waar het schip strandt. We gaan daar gewoon staan. Alleen een beetje uitkijken voor het licht.''

Ballonnen

''We zijn allebei taalfanaten, houden van woordspelingen en zijn muzikaal geïnteresseerd. Op een gegeven moment ga je dan schrijven'', verklaart Verstraete de oprichting van Flatkarakters. Die oprichting hangt overigens nauw samen met de stevige cabarettraditie binnen de Gereformeerde Studenten Vereniging, waar Wienen en Verstraete allebei lid van zijn. De GSV laat haar eerstejaars tijdens de jaarlijkse diës verplicht aan cabaret doen en kent daarnaast de nodige kleinkunstavonden waar een ''aandachtig en intelligent publiek'' komt, aldus Verstraete. ''Dat zijn ideale omstandigheden om met cabaret te beginnen.'' Vaardigde de GSV vorig jaar al het duo Oldenhuis en Elsinga af naar het studentenfestival, dit jaar treden behalve Flatkarakters ook 'Mannen met pit' op, de openingsact van de eerste festivalavond. Wederom een herenduo waarvan de helften de ene met kort, de andere met lang haar elkaar het leven zuur maken. ''Ook bij ons gaat het, zoals steeds binnen de GSV, om de teksten en het tempo. Niet zozeer om de performance, ballonnen onder je trui en zo'', zegt geografiestudent en ex-GSV'er Machiel Pomp (22) van Mannen met pit. Maar ter geruststelling: 'Spelen met vuur' van hem en bedrijfseconoom Ben Jansen (22) lijkt niet op 'Tegen de vlakte' van de gereformeerde collega's. Mannen met pit hebben er meer toneel van gemaakt. Pomp schreef de teksten in zijn eentje. Hij liet zich inspireren door de wereld om hem heen, zonder daarbij overigens geëngageerd theater te willen maken: ''Ik signaleer, maar hang er geen waarde-oordeel aan.'' ''Ik woon tegenover de Aldi en iets verderop is een De Boer'', legt Pomp uit. ''Ik hoef maar een middag in het raam te zitten om te zien dat al die ordinaire wijven met van die verschrikkelijke leggings, permanentjes en mannen in Opel Kadetten met mascottes voor het raam uit de Aldi komen. En dat de welgesteldere dames naar De Boer gaan. Terwijl in Haren, waar ik zelf in een De Boer werk, ieder zichzelf respecterende burger juist naar Albert Heijn gaat. Als twee deftige dames elkaar daar in De Boer tegenkomen is het: 'Hé Anja, jij ook hier?' 'Ja, ik kom hier normaal eigenlijk nooit.'''

Vloeken

Mannen met pit eindigde bij de Pythische Spelen, dit voorjaar in Enschede, als vierde. Dat was hun eerste 'grote' optreden. Voor Ben Jansen heeft optreden nog alles te maken met ''vlinders en het vreselijke woord uitdaging''. Compagnon Pomp, die met de GSV-groep Terts in 1989 al een tweede plaats haalde bij de Pythische Spelen in Groningen, is al wat meer doorgewinterd. Mannen met pit gaat niet winnen omdat er daarvoor niet genoeg te lachen valt, durft hij wel te voorspellen: ''Als ik me niet vergis is de act die de meeste lachers trekt altijd winnaar geworden. Dat zie ik ook nu gebeuren.'' Ook al zit de zaal straks vol met GSV'ers? ''Die kennen ons programma al, dus daar hebben wij niks aan.'' ''Freek de Jonge, wereldklasse'', roepen de helften van Flatkarakters bij de vraag wie ze zelf bewonderen. ''Al mag ik als vrijgemaakt gereformeerde eigenlijk geen fan van hem zijn'', voegt Hans Wienen daaraan toe. ''We zijn niet tegen onze wil vrijgemaakt'', verklaart het duo. Dat impliceert dat er niet op zondag wordt opgetreden en dat vloeken en grapjes over God taboe zijn: ''We maken cabaret waar ook gereformeerd vrijgemaakten naar kunnen luisteren.'' De moeder van Anton Verstraete, gewaarschuwd dat ook de spot zal worden gedreven met onder meer de EO-jongerendag, zal het optreden van haar zoon niet bijwonen. ''Ik heb mijn moeder ook verteld wat voor onderwerpen er komen, maar die had dat allemaal allang verwacht'', bekent Ben Jansen van Mannen met pit. Iemand van tevoren waarschuwen voor een cabaretvoorstelling is volstrekt normaal, vindt dat duo. Machiel Pomp: ''Het is een kwestie van 'If you can't stand the heat, stay out of the kitchen'. Dat is ook zo als je moeder in een rolstoel zit en daar grapjes over worden gemaakt. Of het nou om eventuele godslasterlijke teksten gaat of om andere gevoelige zaken, als je weet dat ergens de draak mee wordt gestoken waarop iemand niet zit te wachten, bereid je hem of haar daar even op voor. Het zijn je naasten.''

Bos

Mannen met pit vindt de vragen over de relatie tussen cabaret en geloofsovertuiging maar ver gezocht. Pomp: ''Wij doen niets omdat we gereformeerd zijn, we laten ook niets. Alleen zouden botte sketches gewoon niet bij ons opkomen. Hoewel je natuurlijk weer kunt discussiëren over wat bot is. Wij vinden grappen over gereformeerd zijn bot. Anderen ergeren zich misschien aan het permanentje van ons. Als wij een verwijfd typje neerzetten, neemt een of andere homobeweging daar weer aanstoot aan. Je kunt niet iedereen te vriend houden.''

Vijfde Groninger Studentencabaretfestival, 17, 18 en 19 (finale) oktober a.s. Cultuurcentrum De Oosterpoort, Kleine Zaal. Met op 17 oktober: Mannen met pit, Ralph Sigmond, Wee & eM, Afwezige vrienden. Op 18 oktober: Flatkarakters, Kees & Ik, Loed Rakels en Ajuinen & Look. Presentatie: Theo Maassen. Gastoptredens: Vos & Vesuvia (17), Job Schuring (18), De Types (finale-avond). Kaarten F 12,50 alléén nog te verkrijgen voor donderdag 17 en vrijdag 18 oktober bij De Oosterpoort, VVV en Zernike- en Harmoniegebouw (tussen 11 en 13 uur). Combikaarten kosten F 20,00.

Festival telt één vrouwelijke deelnemer

Gerrie Hondius (21) heeft haar opleiding aan de Kunstacademie van Rotterdam eraan gegeven om meer tijd te hebben voor ''dingen die ook belangrijk zijn''. Cabaret bijvoorbeeld. Samen met Kees Torn, eveneens oud-kunstacademiestudent, doet Hondius mee aan het vijfde Groninger Studenten Cabaretfestival onder de naam 'Kees & Ik'. Deden aan voorgaande vier edities van het festival slechts twaalf dames (tegen tweeënvijftig heren) mee, dit jaar is het opnieuw droevig gesteld: 'Ik' is de enige vrouw temidden van veertien mannen. ''Best leuk'', vindt Hondius. ''Nu krijg ik wat meer aandacht.'' De vrouw die een enkele uitzondering daargelaten schittert door afwezigheid in de cabaretwereld. Voor Hondius is het geen item, maar op verzoek wil ze er wel wat dieper op ingaan. Na enig nadenken legt ze een verband met de aard van het beestje: ''Voor vrouwen is het belangrijker aardig en mooi gevonden te worden, dan leuk. Mannen hebben meer de drang om leuk te zijn. Let maar eens op, als je op een feestje zit en er worden aan een stuk door moppen verteld, geheid dat ze van mannen afkomstig zijn.'' Van de twaalf dames die tot nu toe in Groningen aantraden ging er nog nooit eentje met een prijs naar huis. Hondius houdt het op toeval, al speelt volgens haar nog altijd mee dat aan een vrouw op het podium hogere eisen worden gesteld: ''Vrouwen kunnen zich niet zo veel banaliteiten als mannen permitteren, dat wordt sneller gênant en choquerend. Gelukkig begint dat te veranderen. Je kunt nu gerust een slet spelen of een hoempapadans doen, zonder dat je minder serieus genomen wordt.'' Te lollig zijn mag nog altijd niet, ook niet in de ogen van de enige vrouwelijke deelnemer: ''Er heerst een sfeer, en die zit er bij mij ook ingebakken, dat het niet leuk meer is als een vrouw te grappig wordt, alleen maar om grappig te zijn.'' Hondius voorkeur gaat uit naar vrouwelijke cabaretiers die hun zwakke punten in de strijd werpen: ''Marijke Boon vind ik daarom erg sterk. Ze is vreselijk lang en dan draagt ze ook nog hakken en een lange jurk.'' Zelf hanteert Gerrie Hondius het buit-je-zwakke-punten-uit-recept óók: ''Ik maak dingen belachelijk, inclusief mezelf. Ik hang van zelfspot aan elkaar. Ik verneder mezelf. In ons programma leg ik mijn denkbeeldige tieten, die ik dus niet heb, op de piano en ik draai me in allerlei erotische kronkels om maar aandacht te krijgen. Ik vind het leuk om ver te gaan, daar zit ik niet mee, behalve dan als mijn ouders in de zaal zitten, voor hen ben niet in de eerste plaats cabaretière, maar hun dochter.'' (Ellis Ellenbroek)

Veiligheidsdienst kende geen enkele rem De geniepige praktijken van de Oostduitse Stasi

Met de omwenteling in de voormalige DDR gingen de deuren van de gehate staatsveiligheidsdienst (de 'Stasi') open. In de herfst van 1989 bestormen demonstranten het Stasi-hoofdkwartier in Leipzig. Onder hen: Gisela Pohler, een 52-jarige vrouw die zich al jaren in het geheim tegen het bewind van Erich Honecker had gekeerd. In het Stasi-hoofdkwartier doet ze de ene verbijsterende ontdekking na de andere. D.J. Elzinga, hoogleraar staatsrecht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de RUG, ontmoette Gisela Pohler afgelopen voorjaar, tijdens een studiereis, in Leipzig. Hij stelde haar verhaal te boek. Volgende week verschijnt 'Een kleine flat in Leipzig. De ongehoorde waarheid over Oost-Duitsland'. Op deze pagina een voorproefje. Door D.J. ELZINGA

De chaos die het burgercomité in de Stasigebouwen aantreft, is enorm. De papierversnipperaars hebben hun vernietigende werk gedaan. Her en der staan tientallen plastic zakken gevuld met minuscule reepjes papier. Van veel snippers is door toevoeging van water een cellulosepap gemaakt. In de verschillende gebouwen liggen grote hopen van deze papier-kledder. Op andere plekken staan zakken met dossiers die naar de versnipperaar op weg zijn geweest. Honderden meters archief moeten op deze manier zijn vernietigd. Veel gevoelige gegevens zijn definitief verdwenen. Steeds meer bewijzen komen binnen dat delen van het archief naar de Russische kazernes in Leipzig zijn getransporteerd en vandaar waarschijnlijk naar Moskou zijn overgebracht. Waarom heeft de Stasi niet eerder alle materiaal vernietigd? Gisela Pohler van het burgercomité dat het Stasi-verleden onderzoekt, vertelt dat de Stasileiding tot in december 1989 heeft gedacht dat het politieke tij misschien nog zou keren. Bij een ommekeer zou de leiding al het materiaal weer nodig hebben gehad. Geleidelijk verwerft het burgercomité enig inzicht in de methoden van de Stasi. Gisela vertelt dat in de eerste maanden bijna iedere dag weer nieuwe vondsten en verrassingen oplevert. In de dependance 'Gustav Mahlerstrasse' wordt op de avond van de eerste inval een grote verzameling glazen weckflessen aangetroffen. In de potjes zitten gele doekjes en op elk potje staat een naam en een datum. Het blijken geurconserven te zijn. Uitgangspunt is dat ieder mens een eigen geur heeft en die achterlaat op dingen die hij of zij aanraakt. Door deze geuren te verzamelen, kun je later met speurhonden nagaan of een bepaalde persoon ergens is geweest. De geurdoekjes worden gemaakt door bij verdachte personen binnen te dringen. Je kunt de geur ook van hun brievenbus of fiets af halen. Of je wordt met een vage reden door de politie uitgenodigd voor een gesprek. Een veeg van de stoelleunig op het politiebureau is dan voldoende. De Stasi bezit een geurverzameling van de gehele oppositie in Leipzig. Combinaties ontstaan met andere systemen. De Stasi verzamelt tevens alle staatsvijandige kreten en uitroepen die op muren en objecten worden geschreven. Als op een muur staat 'Erich Honecker, je hebt verloren', dan luidt de rapportage: ''Lengte van de kreet: vijftien meter, hoogte van de letters: 0,45 meter tot 1,4 meter, breedte van de verfstreek: vijf centimeter; verf: roodbruin; schilderkwast: plat.'' Van de gevonden verfbus wordt een geurdoekje afgenomen. Het zoeken naar de dader kan beginnen.

Verklikker

Zeer doortrapt is het systeem van de dubbelcontrole. Een verklikker krijgt opdracht om bij een oppositioneel persoon inlichtingen in te winnen. Hij wordt geïnstrueerd bij de verdachte op bezoek te gaan en een van tevoren nauwkeurig opgestelde vragenlijst langs te lopen. Van twee kanten ontvangt de Stasi een rapport. In de eerste plaats van de verklikker die zijn verslag inlevert. In de tweede plaats komt via de aangebrachte afluistermicrofoon een letterlijke weergave binnen van het verloop van de avond. De verklikker weet natuurlijk niet dat die afluistermicrofoon geplaatst is. Ook zijn directe opdrachtgever weet dat niet. Beide rapporten worden ingeleverd zonder dat de namen van de verklikker, de opdrachtgever en de verdachte zijn ingevuld. De secretaressen die de rapporten uittypen, mogen geen informatie krijgen. In het hoofdkwartier van de Stasi in Leipzig worden alle gegevens gecombineerd. Als de verklikker rapporteert dat hij alle vragen heeft gesteld maar in werkelijkheid enkele heeft weggelaten, is hij de klos. Bij aanmerkelijke verschillen tussen het afluisterrapport en zijn rapport volgt een berisping en een nieuwe, nog meer belastende opdracht.

Gewetensnood

Eén van de hoofdactiviteiten van de Stasi is de infiltratie in kritische groepen. De infiltranten worden nauwgezette instructies meegegeven. Een aantal centrale gedragslijnen moeten ze in hun hoofd prenten. Niet openlijk dwarsliggen, veel aanwezig zijn en in eerste aanleg creatief en gedisciplineerd meewerken. Enthousiast reageren op voorstellen; vlak voor het moment van besluitvorming met wijzigingen komen die het hart van het besluit raken. Bij de uitvoering van besluiten papieren achterhouden en de procedures traineren. Gisela vertelt dat vrijwel alle kritische groeperingen en organisaties infiltranten in hun midden hebben gehad. ''Dat dit zo was, wisten we omdat met een zekere regelmaat leden van de groepen bij de Stasi werden ontboden en vervolgens werden geconfronteerd met uitlatingen die men had gedaan of met acties die waren ondernomen. Het was echter heel moeilijk te achterhalen hoe de Stasi precies aan die informatie kwam, ook al omdat via verschillende lijnen werd gewerkt. Het afluisteren, het bekijken van de post en de infiltratie overlapten elkaar, zodat je nooit precies de bron kon traceren.'' Het ontdekken van verklikkers wordt sterk bemoeilijkt, omdat, op een heel geniepige manier, bij de infiltratie vooral mensen worden betrokken die bekend staan om hun kritische houding tegenover staat en partij. Daarbij gaat het nogal eens om personen die al jaren actief lid zijn geweest van kerkelijke of andere groepen. De Stasi stelt alles in het werk om hen over te halen inlichtingen te verstrekken. Soms worden ze officieel uit hun baan ontslagen vanwege zogenaamde staatsvijandige activiteiten. Het plaatst een verklikker boven iedere verdenking. De salarisbetaling van de betrokkene wordt in die gevallen overgenomen door de Stasi. Niet altijd zijn de infiltranten critici. Trouwe communisten worden eveneens ingezet. Hen wordt jaren de tijd gegeven om vriendschapsrelaties met het slachtoffer op te bouwen. Na de omwenteling blijkt dat veel leiders van de nieuwe Oostduitse groeperingen en partijen zijn bespioneerd door naaste vrienden. Vaak hebben de verklikkers gewetensnood of twijfel, ook bestaat openlijk verzet of weigerachtigheid. De Stasi houdt met alles rekening. De professionele opdrachtgevers van de verklikkers zijn opgeleid om met een breed scala aan middelen hierop te reageren. Een verklikker die gefrustreerd is, wordt voorgehouden dat zijn informatie zo belangrijk is dat deze na binnenkomst meteen naar de leiding in Oost-Berlijn wordt doorgegeven. Bij weigerachtigheid wordt de druk verhoogd en bijvoorbeeld tegen de verklikker gezegd dat de Stasi nog wat informatie heeft over zijn seksuele of andere betrekkingen. Bij prangende gewetensnood worden nog wat extra financiële voorzieningen in het vooruitzicht gesteld. Attenties in natura op je verjaardag, op je trouwdag of met Kerst doen soms ook wonderen.

Postcontrole

Geen middel wordt geschuwd om aan de benodigde gegevens te komen. Zo is de Stasi zeer geïnteresseerd in medische dossiers. De werving van Stasimedewerkers in ziekenhuizen en klinieken heeft een hoge prioriteit. Bekend geworden is het verhaal van een uitgebreide rapportage in een kliniek voor geslachtsziekten. De seksuele betrekkingen, die in de persoonlijke dossiers van de patiënten worden beschreven, zijn voor de Stasi een begeerd aanknopingspunt voor chantage. De Stasi controleert zo ongeveer alles wat maar te controleren valt. Mutaties op bank- en spaarkasrekeningen die een bepaald bedrag overschrijden, worden automatisch aan de Stasi doorgegeven. Naast de verzameling geurconserven wordt een stemmenarchief bijgehouden. De resultaten van de afluistermicrofoons worden met naam en datum in het archief opgenomen. De postcontrole heeft een grote intensiteit. Dagelijks zijn in Leipzig ongeveer tweeduizend brieven geopend en bekeken. Bij het hoofdpostkantoor wordt een grove selectie gemaakt van verdachte adressen en afzenders. Koeriers brengen twee keer per dag de te openen post naar het Stasi-hoofdkwartier. Aan de hand van deze gegevens is een uitgebreide collectie van handschriften en schrijfproeven aangelegd. Voor de handschriftenanalyse is een speciale afdeling opgezet. In een 'Schreibmaschinenvergleichskartei'zijn reeksen gegevens opgeslagen over de schrijfmachines en de gebruikte lettertypes van verdachte personen. Ook is een verzameling sleutelafdrukken in was aanwezig. Het totaalbeeld biedt een verstikkende deken van controle en dwang. De Oostduitse Stasi laat zich moeilijk vergelijken met de activiteiten van andere staatsveiligheidsdiensten. Wat betreft het gebruik van geweld onderscheidt de Stasi zich in 'positieve' zin van bijvoorbeeld de 'Securitate' in Roemenië, of van de gehate veiligheidsdiensten in Chili en Irak. Maar in geen enkel dictatoriaal geregeerd land heeft waarschijnlijk ooit een dergelijk uitgebreid en geperfectioneerd systeem van verklikking en controle bestaan. Alle gedrag dat zich aan het beheersbare onttrekt, is in beginsel verdacht. Een bijeenkomst op straat is uitgesloten. Straatmuzikanten mogen niet spelen, omdat hun gedrag te onvoorspelbaar is. Zwervers worden meteen opgepakt, omdat ze een afwijkend bewegingspatroon vertonen. De Duitse aanleg tot bureaucratie en regelzucht speelt bij dit alles ongetwijfeld een belangrijke rol.

Persoonsdossiers

Het Stasi-systeem heeft geen enkele rem gekend. Ten aanzien van verdachten die reeds zijn 'uitgeschakeld', bijvoorbeeld door langjarige gevangenisstraffen, wordt gewoon doorgegaan met verklikking en spionage. Bewakers bespioneren de gevangenen. Maar de gevangenen bespioneren ook hun eigen bewakers. Als een bewaker een gevangene behulpzaam is bij het naar buiten brengen van brieven geeft deze gevangene-verklikker zijn behulpzame bewaker aan bij de Stasi. Er is controle en dwang tot in het absurde. Kenmerkend is de bureaucratische en planmatige werkwijze. Het gehele opereren van het Stasi-apparaat is zeer gestructureerd, geordend en omgeven door een sfeer van Duitse 'correctheid'. Binnen de organisatie bestaan strakke bevelslijnen. Voor vrijwel alle handelingen zijn voorschriften in het leven geroepen. Als een persoon onder verdenking komt te staan, wordt een nauwkeurig 'Operativ-Plan' gemaakt dat tot in detail moet worden uitgevoerd. De bespieding, de rapportage, de archivering, alles gaat volgens vastgestelde patronen. Afwijking van de regels wordt bestraft. Binnen het Stasi-systeem bestaat een 'rechts'systeem, maar het systeem heeft een sterk perfide achtergrond. Naar schatting zijn in Oost-Duitsland 600.000 Stasi verklikkers actief geweest. Op een totaal aantal volwassenen van 8 miljoen is dat een schokkend gegeven. Hun namen zijn nog steeds niet bekend gemaakt, want de persoonsdossiers zijn tot nader order gesloten. Duitsland worstelt met de verwerking van het Stasi-verleden. De dilemma's zijn bijna onoplosbaar. Het Stasi-probleem hangt als een loden last om de nek van Oost- en Westduitsers.

Voorpublikatie uit: D.J. Elzinga, 'Een kleine flat in Leipzig. De ongehoorde waarheid over Oost-Duitsland', Uitgeverij Balans, f.29,50.D

POP

Echt veel originele Nederlandse bands zijn er niet. Bezoek een willekeurige voorronde van de Grote Prijs van Nederland (finale mag ook!), en volledige droefenis zal zich van je meester maken. Enige uitzondering is al een tijdje de Urban Dance Squad, een band met passie al moeten ze direct die rare bijnamen als Trez Manos en Magic Sticks afschaffen; ze maken mij niet wijs dat ze al jaren met die naam door het leven gaan. Dan heb je de Nozems (woensdag, Simplon). Ook weinig origineels te bekennen in de wijde omtrek, maar wat ze jatten doen ze goed. Met de Nozems hebben we te doen met een imitatie van de Smaak van twee jaar terug: Dinosaur. Daar is niets mis mee en de twee lp's van de Nozems zijn dan ook zeer wel te pruimen. Vanwege het simpele feit dat de heren een hele aardige hand van songschrijven hebben. (Jan Kooi)

JAZZ

Om nou te zeggen dat er door de Groningse podia massaal richting wordt gegeven aan het landelijke motto 'Oktober Jazzmaand'... Nee, dat zul je van mij niet horen. De Oosterpoort gaat er helemaal aan voorbij, de Spieghel noch de Vrije Hand wijken af van hun normale programmering, en alleen het Grand Theatre heeft deze maand (24 oktober) iets speciaals voor ons in petto. Deze week moeten we het doen met de 'openingsknaller' van het seizoen 1991-92 van De Stichting Jazz In Groningen. Een veilig concert, dat wil zeggen de stichting kan rekenen op voldoende toeschouwers om uit te kunnen. Het betreft hier het kwartet van altsaxofonist Peter Guidi. De muziek die ze spelen zit in de bop-hoek. Guidi verbleef gedurende een lange periode in Italië en kwam enige jaren geleden naar Nederland. Verder onder anderen Rob van Bavel op piano. Het concert wordt vast en zeker leuk, maar zeker niet spectaculair. Zaterdag 12 oktober, cafe Overstag, 21.30 uur. (Jerry Remkes)

FILM

Mike Nichols, de regisseur van 'The Graduate' en 'Silkwood', is een druk baasje. Eerder dit jaar was zijn 'Postcards from the edge' te zien, en nu is hij alweer terug met Regarding Henry. 'Postcards' kreeg niet de aandacht die de film verdiende, en met 'Regarding Henry' zou wel eens hetzelfde kunnen gaan gebeuren. In 'De Filmkrant' is de film vanwege zijn sentimentaliteit al bestempeld als EO-televisiefilm. Deze sneer is wel begrijpelijk als je de laatste vijf minuten van de film hebt gezien, maar voordat sentiment en gezinsmoraal ook aan het slot van deze film een lelijk kindje blijken te produceren, is er bijna twee uur film van uitstekende kwaliteit aan de toeschouwer voorbijgerold. In korte scènes vertelt de film het verhaal van de succesvolle en keiharde advocaat Henry (Harrison Ford), die nadat hij bij een overval een kogel in zijn hoofd heeft gekregen heel langzaam herstelt, en dan een totaal andere man blijkt te zijn geworden. Sentimenteel mijn neus! Juist waar de tranen het gemakkelijkst zouden kunnen vloeien houdt Nichols zich in. Dat de film aan het eind gierend uit de bocht gaat is dan ook heel jammer. (Frank Blaakmeer)

KLASSIEK

Helaas komt de violist Nigel Kennedy niet meer naar Groningen en stapt hij voor een tijd over op het lichtere repertoire. Maar niet getreurd; er blijven nog genoeg topviolisten over. Marc Lubotsky emigreerde in 1976 vanuit Rusland naar Nederland en is sinds die tijd een graag geziene gast op de Nederlandse concertpodia. Op zondagmiddag 13 oktober speelt hij met de pianist Brenno Ambrosini een programma met vioolsonates van Beethoven, Mozart en Schnittke. Bij de Rus Schnittke kan je van alles verwachten. In zijn muziek zijn invloeden hoorbaar van de Russisch-orthodoxe kerkmuziek, barokelementen, de 'klassieken', de jazz en de gewone gebruiksmuziek. De sonate nr. 7 opus 30/2 van Beethoven uit 1802 staat bekend als een van de mooiste vioolsonates uit het viool-repertoire. In de tijd dat Beethoven dit stuk componeerde had hij zich enigszins verzoend met het feit dat zijn doofheid hand over hand toenam. Misschien dat hij daardoor feller en extravaganter componeerde dan daar voor. Luister zelf maar op zondagmiddag 13 oktober om 15.00 uur in de Kleine Zaal van De Oosterpoort. (Yvonne van den Berg)

THEATER

Ongetwijfeld een van de meest spraakmakende televisie-uitzendingen van de laatste maanden was het interview van Adriaan van Dis met Renate Dorrestein. Inzet vormde het boek van de feministe Naomi Wolf over de schoonheidsmythe, 'de zoete leugen', waardoor vele Amerikaanse meisjes zich zelf te gronde richten. Hoeveel slachtoffers van het schoonheidsideaal er zijn, is moeilijk te achterhalen; wel kunnen we met zekerheid stellen dat anorexia nervosa (magerzucht) en bulimia nervosa (vreetdrang) problemen zijn van deze tijd. Matin van Veldhuizen, de auteur die altijd op zoek gaat naar de vrouwelijke stem in de kunst, schreef over deze eetstoornissen in Eten. De drie personages in haar toneelstuk zijn hardwerkende vrouwen, zusjes met verschillende vaders, die een pathologische relatie hebben met voedsel. Ter gelegenheid van de sterfdag van hun moeder komen ze bij elkaar, Bé, de oudste die last heeft van enorme vreetbuien, Anna, het halfzusje dat zich zelf het liefst dood hongert en Jo, de nuchtere zakenvrouw, die schijnbaar alles in de hand heeft. De actrices spelen gloedvol, de tekst is soms wat mager. Te zien in het Kruithuis op 18 en 19 oktober. (Lida Coumou)

Symposium over econometrische modellen en de confrontatie met de werkelijkheid De glazen bol van de econometrist

De laatste zeven jaar zijn econometristen erg verwend door de Nederlandse economie. Want die kende een gestage groei. ''En er is niets zo mooi als zo'n constante lijn. Flinke bewegingen in de conjunctuur zijn voor ons veel moeilijker te volgen'', aldus macro-econoom Elmer Sterken. Tijdens een symposium stelden econometristen zichzelf daarom een gewetensvraag: heeft het vak econometrie eigenlijk wel enig nut, of is het een veredelde manier van koffiedik-kijken? Economie is een sociale wetenschap. Want ze gaat over wat mensen doen. Zo blijkt er een verband te bestaan tussen inkomen en consumptie. Verhoog het inkomen van alle Nederlanders en de consumptieve bestedingen zullen toenemen. Maar de vraag is hoeveel precies, want een deel van dat verhoogde inkomen wordt misschien eerst op spaarrekeningen gezet. Hoewel het menselijk gedrag zich soms moeilijk laat voorspellen, houdt de econometrie, zeg maar het wiskundige broertje van de economie, zich daar toch mee bezig. Als het goed is vormen de wiskundige, econometrische modellen een natuurgetrouwe afspiegeling van de werkelijkheid en het complexe gedrag van mensen. Maar die reageren soms toch anders dan de modellen voorschrijven. Waar het aantal econometrische modellen nog steeds groeit en hun complexiteit steeds groter wordt, is de voorspelkracht niet noemenswaardig gestegen. Dat gegeven was voor de Groningse studenten econometrie van de vereniging VESTING reden genoeg om vorige week een symposium te organiseren. Want tijdens de colleges, waar ze gewoonlijk met formules, vergelijkingen en variabelen om de oren worden geslagen, was bij hen de dringende vraag gerezen: wat heeft dat alles eigenlijk nog met de werkelijkheid te maken? Macro-econometrische modellen voor Nederland geven voorspellingen over de ontwikkeling van bijvoorbeeld de binnenlandse consumptie, investeringen, prijzen, produktie en werkgelegenheid en over het saldo van de betalingsbalans. Nog los van die voorspellingen levert de econometrie, in theorie althans, een bijdrage aan een beter begrip van de economische werkelijkheid. De modellen leggen verbanden tussen economische grootheden en zijn een belangrijk instrument bij beleidsbeslissingen van de overheid. ''Maar er zitten enorm veel haken en ogen aan die modellen'', geeft de Groningse macro-econoom Elmer Sterken toe tijdens een interview voorafgaande aan het symposium. ''Je hebt een groep economen die beweert dat de mens volledig rationeel handelt. In hun opvatting maximaliseert de mens altijd zijn winst en nut en kijkt oneindig ver vooruit. Maar ik hoef hier maar uit het raam te kijken om te zien dat de werkelijkheid anders in elkaar zit. Toch bestaat alleen hierover al een grote theoretische tweestrijd tussen economen.''

Oneerbiedig

Een ander twistpunt is het feit dat econometristen noodgedwongen altijd gebruik moeten maken van gegevens uit het verleden. Sterken daarover: ''Je rekent met een nieuw model eerst het verleden nog eens na. Je kijkt hoe groot de afwijkingen zijn tussen wat het model voorspelt over bijvoorbeeld de jaren tachtig en wat de feitelijke ontwikkelingen zijn geweest. Klopt dat zo'n beetje dan zeg je: zo zal het in de toekomst ook wel gaan. Maar wie zegt mij dat ervaringen uit het verleden verplaatst kunnen worden naar de toekomst? Bij de oliecrisis in 1973 zag je dat de economische groei enorm afnam, terwijl de prijzen heel sterk stegen. Dat fenomeen was nog nooit eerder waargenomen en de bestaande economische theorieën konden het ook niet verklaren. In de jaren daarna is er flink gewerkt om dat verschijnsel toch in een theorie te plaatsen. Toch is er geen enkele garantie dat een daarna vernieuwd model beter zal voorspellen. Het is misschien wat oneerbiedig om te zeggen, maar je trekt in feite gewoon de lijntjes uit het verleden door. Dat valt niet zo op, want je doet het op een ingewikkelde manier.'' Volgens Sterken zal een econometrist, voordat hij zijn model opstelt, een goed inzicht moeten hebben in hoe de Nederlandse markten in de praktijk functioneren. De theorie zou daarbij moeten helpen maar vormt in de praktijk steeds meer een struikelblok. ''De ontwikkelingen gaan enorm snel en je moet eigenlijk een halve wiskundige zijn wil je de economische theorie nog een beetje kunnen volgen. En er zijn maar een paar mensen die dat kunnen.'' Bovendien is veel macro-economisch toponderzoek van Amerikaanse origine en daar zit de economie anders in elkaar. Zo gaan veel Amerikaanse onderzoekers uit van de veronderstelling dat de arbeidsmarkt altijd in evenwicht is en er geen werkloosheid voorkomt. Sterken: ''Dat levert rechtse of nieuw-klassieke modellen op die sterk teruggrijpen op ideeën uit de vorige eeuw. Uit zo'n Amerikaans model blijkt bijvoorbeeld alleen dat het overheidstekort groot is, maar het zegt niets over de werkloosheid. Dus komen er alleen maatregelen om dat tekort terug te dringen. Bij een ander model zou de overheid er misschien voor zorgen dat er meer groei komt, waardoor er ook weer meer banen komen. Rechtse economen leggen de nadruk veel meer op de nadelige gevolgen van een overheidstekort dan op de effecten van een hoge werkloosheid. Een rechts model kan sowieso niets over de werkloosheid zeggen. Want bij een model is het nog altijd zo: wat je er in stopt, komt er ook weer uit.''

Keynes

Anders dan in Groot Brittanië, waar er in de politiek wordt teruggegrepen op zowel linkse als, onder Thatcher, vooral rechtse modellen, heerst er in Nederland eigenlijk een historisch gegroeide consensus over hoe de economie hier in elkaar zit. De kans is daarom groot dat twee onderzoekers in Nederland onafhankelijk van elkaar hetzelfde type model construeren. Tinbergen, de eerste directeur van het Centraal Plan Bureau, formuleerde al in de jaren dertig de uitgangspunten voor macro-econometrische modellen en leunde daarbij sterk op de General Theory van Keynes. Ook nu nog ligt in alle Nederlandse modellen de nadruk op het idee dat grotere investeringen van de overheid zorgen voor meer produktie en werkgelegenheid. Wel zijn er in de loop der jaren enkele zogenaamde behoudende blokken aan dat model gekoppeld. Pas begin jaren tachtig kwam er behoefte aan een zogenaamd financieel blok. Het tekort van de overheid was zo sterk opgelopen ''dat je daar eigenlijk iets over moest kunnen zeggen'', aldus Sterken. ''Vooral over hoe de overheid die schuld financierde: laat men extra geld drukken of gaat men obligaties uitgeven. Het idee was dat een groot overheidstekort leidt tot een hoge rente. En die is bijvoorbeeld weer nadelig van invloed op de investeringen.''

Optimistischer

Anno 1991 gaan er al weer stemmen op om het financiële blok overboord te zetten. Ook Sterken voelde daar in eerste instantie voor. ''De invloed van de financiële wereld op die van de arbeidsmarkt, de goederenstroom en de consumptie is maar beperkt, zo leek het. Kijk maar naar de aandelenmarkt. Als er een echte beurskrach komt en de koersen kelderen, consumeert iedereen toch gewoon door. Dat klopt eigenlijk niet, je zou een grote weerslag moeten zien op de vraag naar goederen. De vraag is of de financiële wereld eigenlijk niet los is komen te staan van de reële wereld.'' Sterken sloeg daarom aan het rekenen aan een model zonder en aan een model met de hele financiële rompslomp. De uitkomsten presenteerde hij op het VESTING-symposium. Het model zonder financieel blok bleek optimistischer en kwam uit op een half procent meer groei van de Nederlandse economie na twee jaar. Wie de kranten er op na slaat, weet dat bij onderhandelingen over bijvoorbeeld CAO's de cijfers over de economische groei en ook de prijsontwikkeling centraal staan. Elke werknemer wil de stijgende lasten verrekend zien in zijn loon en er het liefst ook nog wat op vooruit gaan. ''Het maakt alleen daarom dus nogal wat uit met welk model je rekent'', aldus Sterken. ''Mijn opvatting is: het model met het financiële blok is meer verantwoord om mee te werken.'' Met zijn argumenten kon iedereen in de zaal nog wel vrede hebben. Op de vraag echter welk model de werkelijkheid het dichtst benaderde, moest Sterken het antwoord schuldig blijven.

Laveren

Zit het vak econometrie zelf al vol voetangels en klemmen, de uitkomsten die uit de modellen rollen kunnen nog ad hoc worden bijgeschaafd. Dat bleek tijdens het praatje van V.R. Okker van het Centraal Plan Bureau. Na een uitvoerige beschrijving van de werkwijze van het CPB, merkte hij op dat de geproduceerde cijfers eerst ter goedkeuring aan hoge ambtenaren of ministers worden voorgelegd. Op de vraag wat die eindcontrole van de overheid precies inhoudt, hield Okker zich op de vlakte. ''We zijn een overheidsbedrijf en die overheid is ook onze grootste klant. We proberen echter zelfstandig te opereren en tussen de ministeries door te laveren.'' Sterken heeft voor die eindcontrole wel een verklaring. ''De overheid krabt zich wel twee keer achter de oren voordat ze de voorspelling vrijgeeft dat het slechter zal gaan met de economie. Een ondernemer die zo'n bericht hoort zal dan misschien zijn investeringsproject toch maar even uitstellen. Waardoor het dan inderdaad slechter gaat: het principe van de self-fulfilling prophecy.'' Maar daarmee lijken definitief alle poten onder de econometrie weg gezaagd. Toch blijft Sterken ondanks de vele bezwaren in de econometrische modellen geloven. ''Met ons model hebben we een aantal jaren geleden een voorspelling gemaakt. We zagen dat de Nederlandse economie in 1992 in zou zakken. Terwijl we toch een gelijkmatige buitenlandse ontwikkeling in het model hadden gestopt. Het CPB komt nu met dezelfde cijfers. De consumptie zal afnemen omdat er bezuinigd wordt en het besteedbaar inkomen daalt. Dat gegeven hebben wij dus anderhalf jaar geleden al naar voren gebracht. Toen iedereen nog optimistisch was.'' Golf is iets waar alleen rechtse rijkelui in ruitjesbroeken zich mee onledig houden. Op uitgestrekte, afgelegen terreinen, ver weg van het klootjesvolk. Meer wist ik er niet van en ik was dan ook dolblij met de uitnodiging voor het Dutch Students Open Golf-toernooi, vorige week in Nijmegen. De zes Groningse deelnemers namen mij op sleeptouw.

De zes lijken zich te hebben voorgenomen mij eens grondig te laten kennismaken met hun sport. Terwijl de auto zuidwaarts zoeft begint Mariëlle met de spelregels. Ze krabbelt een green, bunkers en de rough op mijn schrijfblok en brengt me op de hoogte van pars, birdies en bogeys. Dan is het tijd om te sleutelen aan mijn wel erg kleinburgerlijke idee dat golf een elitaire sport is. ''Het is een gezellige en heel sociale sport'', verbetert Mariëlle, ''iedereen kent elkaar. Logisch ook, je staat drie uur met elkaar op de baan.'' Waarom er dan zo weinig jonge mensen aan die gezellige sport doen? ''Dat zou ik echt niet weten.'' Ja, van vriendinnetjes heeft Mariëlle wel eens gehoord dat het suf is, omdat je er niet bij hoeft te rennen. De knuppel in het hoenderhok dan maar: de meeste golfclubs zijn toch besloten? Je komt er toch alleen maar in met handtekeningen van een paar gerespecteerde leden? Joost en Fons schieten Mariëlle te hulp: ''Ja, maar zo weet je zeker dat je alleen de meest enthousiaste leden krijgt.''

Op de plaats van handeling, de Nijmeegse Baan, doe ik hardnekkig mijn best elke aanwijzing die mijn vooroordelen kan bevestigen te negeren. Alle Groningse golfers zijn lid van het corps en op de golfclub geïntroduceerd door pa en ma ik denk er niet aan. En ik vergeet dat ze, behalve Wouter, economie, bedrijfskunde of rechten studeren. ''Het is gewoon een gezellige sport'', stamp ik erin. Fons speelt zijn partij met Marco en Rik. Zwijgend slaan ze hun ballen en sjokken verder. Pas bij hole zes begint het ijs te breken. Rik informeert waar Fons studeert. Gezellig. Ik passeer de nummer één van Nederland, wiens paarse polo perfect bij zijn bordeauxrode sokken en golfkarretje kleurt en bij het knalrose handvat van zijn club, en tuur over de vlakte of ik Mariëlle zie, in sjofele gebloemde spijkerbroek en afgetrapte basketball-schoenen. De marshal geeft me een lift in zijn terreinwagentje. Hij ziet bruinverbrand. ''Had je me in augustus moeten zien. Ik werd niet toegelaten''. Vast een grapje, denk ik. Hole 19, het clubhuis, is het leukste hole, had Mariëlle gezegd. Ik tref er Christiaan uit Amsterdam die de gedachten raadt, die ik zo driftig probeer weg te stoppen: ''Ik zie je denken: Wat een balletjes'', oreert hij boven een groot glas bier. Om daarna met glinsterende rode oogjes en wangen, een combinatie van drank en buitenlucht, te profeteren: ''De wereld is een soep, wij zijn de balletjes.'' De Groningers laten mij niet lang onder Christiaans invloed. ''Let maar niet op hem.'' Eenmaal achter de nasi goreng beginnen ze opnieuw op me in te praten. Caroline trekt een beetje bezorgd aan mijn mouw. Wat of ik ervan vind. En of ik wel gezien heb dat echt niemand op de baan ruitjes droeg en dat er een jongen is met vijf oorbellen. Wouter laat zijn eten koud worden om me op het hart te drukken dat hij driekwart van de golfers ''zo door de plee zou spoelen'': ''Die doen het alleen om erbij te horen.'' Voor hem is de strijd van iedere keer weer die bal in het gaatje veel méér: er gaat een therapeutische werking van uit. Wouter, een opvliegerig type, krijgt er zelfbeheersing van. Het onderhoud wordt ruw onderbroken, wanneer de organisatie bekend maakt dat Joost op de tweede plaats staat. Achter ons zetten ze het op een brullen: ''Groningers, boeren, Groningers, boeren!''. De Groningers laten dat uiteraard niet op zich zitten en scanderen, met hun vuisten op tafel bonkend: ''Seropositief, seropositief!''

Alleen Wouter doet niet mee. Hij werpt zijn verfrommelde servet over zijn hoofd en wendt zich af. Alsof hij er niet bij hoort.

Ellis Ellenbroek

`Zo komt u er niet als beleidsambtenaar'

Eén student heeft er speciaal zijn CDJA-sweatshirt voor aangetrokken. Je krijgt per slot van rekening niet iedere dag college van een oud-minister en als dat ook nog de voormalige rechterhand van Lubbers is, komen er drommen studenten op af. Bij sociologie klimmen de laatkomers in de vensterbanken voor drs. Jan de Koning. Hij gaf vorige week zijn eerste college in een lange reeks. De komende drie jaar is hij 'buitengewoon' hoogleraar aan de RUG, met als leeropdracht de praktijk van het beleid. ''Is dit een gastcollege? Dan ben ik weg'', zegt een studente als ze hoort dat De Koning komt spreken. Volgende week is er namelijk een tentamen en een gastcollege telt vast niet mee voor de tentamenstof, denkt ze hardop. Toch blijft ze zitten en anderen met haar. Wat volgt is een relaas over het werkgelegenheidsbeleid van de Nederlandse overheid. De praktijk van het college geven valt de oud-minister het eerste uur niet zwaar. De Koning, doctorandus in de geografie, maakt af en toe een grapje en doet echt zijn best als docent en niet als oud-politicus voor de klas te staan. Zijn relaas over het overheidsbeleid is niet teveel doorspekt met eigen meningen en beperkt zich tot de hoofdlijnen. De Koning weet als oud-minister van Sociale Zaken natuurlijk meer dan hij vertelt, maar hij kent de beperkingen van zijn publiek. Dus blijft zijn uiteenzetting chronologisch hij begint bij de crisis van de jaren dertig en eindigt met de tegenwoordige politiek en springt hij niet teveel heen en weer tussen de deelgebieden psychologie, sociologie en economie. Op deze manier heeft de CDA-coryfee weinig moeite zijn gehoor geboeid te houden. Zijn spreektempo staat garant voor aandacht. Tijd om uit te blazen en aantekeningen te maken krijgen de sociologie-studenten in het eerste uur niet, daar is de pauze voor. De status van de spreker voorkomt hinderlijk geroezemoes in de collegezaal.

Wat De Koning voor heeft op zijn collegae-docenten is een feilloos gevoel voor de klok. Zonder te kijken weet hij precies wanneer het pauze is. Maar als je hem in de pauze ziet stuntelen met een theezakje in een plastic bekertje, dan blijkt dat een oud-minister ook maar een mens is. Dat wordt nog eens benadrukt door de gebeurtenissen in het tweede uur van het college. De studenten blijken plotseling een stuk minder geïnteresseerd. Het nieuwe is eraf, De Koning is 'zomaar een docent' geworden. Als hij zijn gehoor niet stil krijgt, klinkt al snel ergernis door in zijn stem. ''Als de dames en heren op de achterste rij tentamen willen doen, kunnen ze beter even luisteren.'' De gespeelde houding van deskundige buitenstaander laat de hoogleraar nu varen. Om de aandacht erbij te houden doorspekt hij zijn betoog met allerlei persoonlijke en politieke waardeoordelen over gevoerd werkgelegenheidsbeleid. De overheid bemoeide zich in de jaren zestig en zeventig actief met de vaststelling van de lonen in het bedrijfsleven met als gevolg dat de overheid een dagtaak had aan het ingrijpen in vastgelopen CAO-onderhandelingen. ''Principieel onjuist'', zo orakelt De Koning, ''en dus heb ik daar begin jaren tachtig een eind aan gemaakt.'' Op deze manier herwint hij langzamerhand de aandacht van de studenten. Hij komt met een lang pleidooi voor de huidige WAO-maatregelen van het kabinet, zonder dat iemand hem daarop aanvalt. Lubberiaans redeneert De Koning dat de rol van de overheid te groot is in Nederland. ''Vlak na de Tweede Wereldoorlog werd er door veel mensen gezegd dat de overheid niet zoveel geld in handen moest hebben. Ik reken mijzelf daar ook toe.'' Het begrotingstekort is De Koning een doorn in het oog. ''Structureel moet ons huishoudboekje in orde zijn!'' Voor de studenten heeft De Koning ook nog wel een paar van deze moralen in huis. Hij geeft ze aan het eind van het college een werkopdracht. Daar voegt hij aan toe dat ze deze vooral moeten maken, er gemakshalve vanuit gaande dat de sociologen later allemaal beleidsambtenaren worden. ''Denk er over na. Het is natuurlijk makkelijk om uw buurman het werk te laten doen en daar de volgende week de antwoorden bij af te lezen, maar zo komt u niet door de wereld als beleidsambtenaar.'' Na het college bestaat er nog een hoop onduidelijkheid over de tentamenstof. De metarmofose van een oud-minister die college geeft naar een docent met een politiek verleden is nu voltooid. Wat in de politiek een handig excuus kan zijn, blijkt tijdens het college een educatieve handicap. ''Sorry hoor'', antwoordt hij op een vraag van een meisje die hij niet heeft verstaan, ''ik word hardhorend. Meestal is dat vrij gemakkelijk maar hier heb ik er last van.''

Zwangerschap

Door NICOLETTE SCHOLTEN

De medische keuring is doorgaans de laatste verplichte hindernis die een sollicitant moet nemen. De keuringsarts beoordeelt of de toekomstige werknemer medisch gezien geschikt is voor de functie waarvoor hij of zij op het punt staat aangenomen te worden. Hij bekijkt, met andere woorden, of de sollicitant in staat is het werk te doen, zonder risico voor haar of zijn gezondheid.

Soms wordt een vrouwelijke sollicitant gevraagd of ze zwanger is. Volgens de Commissie Gelijke Behandeling is die vraag in strijd met de Wet Gelijke Behandeling. Zwangerschap is geen ziekte en zegt dus niets over medische (on)geschiktheid. Ook valt moeilijk vol te houden dat zwangerschap tot blijvende medische klachten, dus tot een verhoogd ziekteverzuimrisico, leidt. Wel zijn in sommige functies, bijvoorbeeld waar stralingsgevaar bestaat, aanpassingen nodig om schade aan de gezondheid van vrouw en kind te voorkomen. In dat geval is echter niet de vrouw, maar de werkplek tijdelijk ongeschikt. Vragen naar zwangerschap om preventieve redenen is echter niet nodig. Een verzoek aan de vrouw om na aanstelling contact op te nemen met de bedrijfsarts als ze zwanger is, kan volstaan.

Ook indirecte vragen naar zwangerschap mogen niet van de Commissie Gelijke Behandeling. In juni van dit jaar heeft de Commissie een werkgever op de vingers getikt. De Bedrijfsgeneeskundige Dienst (BGD) van deze werkgever had op haar vragenformulier de volgende twee vragen staan: ''Wanneer vond de laatste menstruatie plaats?'' En: ''Menstrueert u regelmatig?'' Beide vragen zijn in strijd met de Wet Gelijke Behandeling. De eerste omdat in feite wordt geïnformeerd naar eventuele zwangerschap. De tweede omdat die alleen aan vrouwen gesteld wordt en in verband kan worden gebracht met eventueel ziekteverzuim.

Bij de RUG vraagt de BGD eveneens op dezelfde, indirecte wijze of de sollicitant zwanger is. De bonden in het Georganiseerd Overleg hebben enkele maanden geleden bezwaar gemaakt bij het College van Bestuur. ''Men is bezig een nieuw vragenformulier te ontwikkelen'', luidde het antwoord geruststellend. Alles zou dus vanzelf goed komen. Maar tot dusver is het formulier nog niet aangepast.

De Nationale Ombudsvrouw adviseert vrouwelijke sollicitanten om simpelweg te weigeren op directe of indirecte vragen naar zwangerschap antwoord te geven. Ze hoeven niet bang te zijn voor nadelige gevolgen. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in eigen persoon heeft gesteld dat vrouwen mogen zwijgen of zelfs liegen over bestaande of voorgenomen zwangerschap, zonder gevolgen voor hun arbeidsrechtelijke positie. Geen antwoord geven is inderdaad verstandig, want het bewijs dat de zwangerschap de reden van de afwijzing was, is vaak moeilijk te leveren.

MAN EN MAC

Sietse Aldershof, chef sectie grafische voorbereiding Universiteitsdrukkerij, en zijn Macintosh IIcx Desktop-publishing computer:

''Hierop maken we alles in de RUG-huisstijl. Zo'n declaratieformulier, als zoiets klaar is, dan ligt er wat, hè? Alleen moet ik door dat priegelwerk op de computer eigenlijk wel een brilletje.'' Actie GSb trekt veel scholieren

Door GUUS TERMEER

De wind is donderdag 3 oktober de belangrijkste opponent van de Groninger Studentenbond (GSb). Bij de hoofdingang van Informatiseringsbank proberen ijverige actievoerders met behulp van kartonnen dozen een muur op te trekken. Het wankele gevaarte, dat in nauwe samenspraak met de bewakingsdienst van de bank verrijst, staat voor de ontoegankelijkheid van het hoger onderwijs. Maar, zo bedingen de bewakers, onze werknemers moeten wel gewoon in en uit kunnen lopen. En zo geschiedt, na enig soebatten, want het betreft hier een ludieke actie, waarbij de Informatiseringsbank ook niet te flauw gratis de stroom voor de rock 'n rollband ter beschikking stelt. ''Wat is hier de bedoeling van?'' vraagt een vijftal scholieren, met de fiets aan de hand. Geduldig legt een actievoerder uit dat dit een protest is tegen de plannen van Ritzen: een tempobeurs invoeren, de studenten op kosten jagen, leningen met meer dan tien procent rente en schulden die kunnen oplopen tot boven een ton... De scholieren zijn overtuigd. ''Klootzakken!'' klinkt het richting Informatiseringsbank. Onder luid gejuich sluiten groepjes scholieren en studenten zich aan. Met name het middelbaar beroepsonderwijs blijkt goed vertegenwoordigd. Een kleine honderd leerlingen van het Middelbaar Dienstverlenings- en Gezondheids Onderwijs (MDGO) 'De Clinck' en 'De Stadsring' zijn luidruchtig aanwezig. Lessen en zelfs een proefwerk zijn verzet. ''Wij krijgen ook met die maatregelen te maken'', klinkt het strijdbaar, ''als we achttien zijn en op kamers willen wonen.'' Spreker René Danen, voorzitter van de LSVb, speelt handig in op zijn overwegend jonge gehoor. ''Veel scholieren en studenten zijn boos op Ritzen. Deze minister is echter niet bereid te luisteren. Hij lult er om heen!'' Dus actie, met als hoogtepunt een landelijke manifestatie op 12 november, wanneer de Tweede Kamer zich over de onderwijsbegroting buigt. ''Daar ligt onze laatste hoop.'' ''Zo, dit is Jeroentje.'' Kinderarts in opleiding Kwan Oei raadpleegde fronsend de status. ''Jeroentje heeft dyspepsie.'' Dokter Oei opende de deur van box 4 en dribbelde naar binnen. Yvette de Bruyne, co-assistent kindergeneeskunde, volgde gedwee. In het ledikantje lag een magere baby, wiens bolle oogjes van links naar rechts schoten, toen het visiterende tweetal zich over het bedje boog. ''Eens kijken'', zei de arts-assistent. ''Vanmorgen opgenomen, geruime tijd gespuugd, brief van de huisarts, blabla..., en wat hebben we besteld? Bloedbeeld, electrolyten, vochtbalans uiteraard. Juist ja.'' Dokter Oei sloeg het dossier met een klap dicht. De witte armpjes van Jeroentje schoten verschrikt omhoog. ''Actie'', verklaarde de arts. ''Deze baby is een zak electrolyten die gereguleerd moeten worden. Een infuus dus.'' Op dat moment kwam een sproetige leerling-verpleegster binnen, die een karretje met infuusspullen voor zich uit duwde. ''De moeder wil nog even komen kijken, voor ze weer naar huis gaat'', zei het kind. ''Geen sprake van '', antwoordde Oei, rommelend tussen de spullen op het tafeltje. ''Eerst moet het infuus erin. Zeg maar dat ze moet wachten.'' ''Ja, dokter.'' Het sproetenmeisje verdween naar de gang. Yvette keek de status nog eens in. Jeroentje Strovuur, las ze op het etiket. Verrek, dacht ze, Strovuur? Ze keek wat beter. Kind van M. Blijleven en W. Strovuur, Onnemaheerd 68. Magdaleen en Waldo, haar vroegere huisgenoten, die een paar jaar terug waren verhuisd naar een doorzonwoning in Beijum? ''Let op, De Bruyne.'' Oei was inmiddels met een nat gaasje op Jeroentje Strovuurs schedel op zoek naar een geschikt bloedvat. ''Ha, deze hier...'', stelde hij vast en stak met een miniem vleugelnaaldje toe. Jeroentjes adem stokte, z'n hoofdje liep pimpelpaars aan en hij zette het op een krijsen dat de ruiten van box 4 in hun sponningen deed trillen. ''Shit'', zei dokter Oei, ''ik zit er naast. Hier nog maar eens proberen dan...'' ''Nou nou, kan dat niet anders?'' protesteerde Yvette. ''Ik dacht dat kinderartsen altijd zulke lieve dokters waren.'' ''Onzin'', snauwde Oei, die, nadat ook z'n tweede poging was mislukt, nu achter het linkeroor van Jeroentje een derde ader had ontdekt. Het schedeltje van de baby kreeg allengs de aanblik van een vulkaanlandschap, blauw van de bloeduitstortingen en rood van het geronnen bloed. Tussen Jeroentjes gierende uithalen werd op de gang geroep en gestommel hoorbaar. ''Nee, mevrouw, niet doen'', hoorde Yvette roepen, ''dokter is bezig...'' Er klonk een gil, gevolgd door het gerinkel van brekend glas. In de deuropening verscheen de rijzige gestalte van de moeder van Jeroentje Strovuur. ''Wat is dit, wat gebeurt hier, wat doet u met mijn kind!?'', snerpte Magdaleen Blijleven. ''Rustig, mevrouw'', deed Oei ferm. ''Uw kind is eigenlijk een zak electrolyten die...'' ''Waaat...'', gilde Magdaleen, ''je bent zelf een zak, spleetoog! Hier...!'' Ze haalde uit voor een linkse directe, die Oei vol op de kaak trof. ''Ziezo'', hijgde Magdaleen, ''opgeruimd staat netjes. Jeroentje en ik gaan naar huis, Het lijkt hier wel een slachthuis.'' ''Wacht'', zei Yvette, ''ik ga met je mee.''

Keuzevak milieu-economie vervult voortrekkersrol De economische waarde van een bos

De economie wordt vaak gezien als de veroorzaker van milieuproblemen. Maar de economie kan ook bijdragen aan de oplossing ervan. In een onlangs verschenen rapport van de commissie-Opschoor wordt daarom gepleit voor meer fundamenteel milieu-economisch onderzoek en meer onderwijs op dat gebied. Minister Ritzen liet echter al weten dat hij daar geen geld voor heeft. Toch kent Groningen een keuzevak milieu-economie en vervult daarmee een voortrekkersrol.

Arjan Wildeboer

De Faculteit der Economische Wetenschappen kent geen aparte vakgroep of sectie milieu-economie. Wel lopen er een paar 'groene' economen rond, zoals bijvoorbeeld dr. Doede Wiersma van de sectie micro-economie. Samen met prof.dr. A. Nentjes, verbonden aan de rechtenfaculteit, houdt hij zich al geruime tijd bezig met milieu-economisch onderzoek. En vorig jaar gaven de twee onderzoekers er op verzoek van studenten voor het eerst college over. ''De rode draad door de colleges is eigenlijk hoe de milieuproblematiek moet worden aangepakt zonder dat de welvaart in gevaar komt'', zegt Wiersma. ''Het idee dat het terugdringen van de vervuiling automatisch betekent dat ook de economie terugloopt is een nogal statische, rekenkundige benadering. Want minder vervuiling kan op de lange termijn ook winst opleveren. Volgens een onderzoek uit begin jaren tachtig werd in de gezondheidszorg 1 miljard gulden uitgegeven aan mensen die te lijden hadden onder de gevolgen van luchtvervuiling. Nu zou je dat bedrag al met een factor vier kunnen vermenigvuldigen.'' Economiestudenten krijgen na hun propaedeuse directe toegang tot het keuzevak, niet-economen moeten eerst een inleiding in de economie volgen. De collegestof behandelt de uitputting van natuurlijke hulpbronnen en de mogelijkheid om alternatieven te gebruiken. Een ander punt is de vervuiling. Volgens Wiersma zal die op wereldschaal nog verder toenemen, alleen al omdat je de industrialisatie van ontwikkelingslanden natuurlijk niet kunt verbieden. Dezelfde technische vooruitgang die welvaart heeft gebracht kan echter voor een deel ook worden ingezet ter bestrijding van de vervuiling. Daarmee vang je soms twee vliegen in één klap. Door over te schakelen op zonne-energie bijvoorbeeld, wordt er bespaard op fossiele brandstoffen én is er minder vervuiling door verbranding. De ervaring leert dat de aanloopkosten voor nieuwe, milieuvriendelijke technieken in bedrijven nogal hoog zijn. Wiersma: ''De eerste fabriek met rookgasontzwaveling was peperduur en het functioneerde ook niet goed. Nu zie je dat zo'n ontzwavelingsinstallatie al veel goedkoper gemaakt kan worden en op een hoop onderdelen is verbeterd. De vervuiling is ondertussen al weer een stuk geringer.'' Het idee dat de technologie wel een oplossing zal geven voor milieuproblemen lijkt nogal naïef. Met schonere produktietechnieken valt op zich misschien nog wel iets te winnen. Maar een extra zonne-paneeltje en een extra windmolentje zetten niet echt zoden aan de dijk. Op de vraag of technologische vernieuwingen voldoende zullen zijn zegt Wiersma: ''Ik weet het niet. Misschien zal het Westen ook iets minder moeten consumeren. En ja, de veestapel zal waarschijnlijk ook wel wat kleiner moeten worden.''

Tafel

Dat wil niet zeggen dat de welvaart dan minder wordt. Door het milieu als onderdeel te zien van het economische systeem, krijgt dat begrip welvaart namelijk een andere lading. En er ontstaat een praktisch probleem, want er gaan twee dingen door elkaar lopen. Dat valt goed te illustreren aan de hand van een bos. ''Je kunt zo'n bos natuurlijk zien als de grondstof voor tafels'', zegt Wiersma. ''Maar wat is nou de economische waarde van dat bos als je het gewoon laat staan. Dan is het geen goed op de markt met een bepaalde prijs, maar bijvoorbeeld een plek om te recreëren. Daarom worden er nu schattingen gemaakt op basis van enquêtes. Gewoon met de vraag wat mensen voor dat bos over hebben als onderdeel van hun welvaart. Als ze er veel belang bij hebben rolt daar bijvoorbeeld een bedrag uit van anderhalf miljard gulden. Maar dat bedrag is natuurlijk zo hoog omdat ze dat zelf nooit hoeven te betalen. En dat is precies het probleem dat bij alle gemeenschapsgoederen speelt. Wat is precies de economische schade als dat bos, als bos, door de vervuiling sterft?'' Voor de overheid is een dergelijke schatting van belang omdat ze dan een instrument in handen heeft voor het opleggen van milieu-heffingen aan vervuilers. Daaraan gekoppeld zitten dan weer de normstelling voor vuiluitstoot en eventuele subsidies voor veelbelovende, schone technologie. Tijdens het college wordt gekeken naar de effecten van de milieumaatregelen van de overheid. Want een te hoge milieuheffing bijvoorbeeld kan bedrijven afschrikken en tast dan een andere economische grootheid aan: de werkgelegenheid. ''Het milieu als volwaardig onderdeel van het economische systeem vraagt vooral om een andere mentaliteit'', aldus Wiersma.

Geleidelijk

Hoe het vak milieu-economie zich in Groningen verder zal ontwikkelen is nog onzeker. In het onlangs uitgebrachte rapport 'Environmental Economics in the Netherlands' van de commissie-Opschoor wordt gepleit voor een bundeling van het onderzoek op dit gebied. De Vrije Universiteit en Wageningen worden genoemd als de plaatsen waar een complete afstudeerrichting milieu-economie zou moeten komen. Wiersma: ''In het rapport staat ook dat de inspanningen in Groningen verder zullen stijgen. Maar je weet wel hoe dat gaat, mijn collega Nentjes zat ook in die commissie. Van Ritzen komt er geen extra geld en dus zal de economische faculteit moeten bijspringen. En die heeft dat geld natuurlijk niet direct klaar liggen. Het komt er waarschijnlijk op neer dat we maar zeer geleidelijk zullen groeien.''

Hoe de RHG verzeild raakte in een totale bestuurscrisis Reconstructie van een escalerend conflict

De bestuurlijke crisis binnen de Rijkshogeschool Groningen is torenhoog opgelopen. De werkverhouding binnen de hogeschool is volledig verziekt. Centrale Medezeggenschapsraad, sectordirecteuren, vakbonden en stafmedewerkers hebben het vertrouwen in de bestuurstop opgezegd. De medezeggenschapsraad eist dat het College van Bestuur onder curatele wordt gesteld. De ontknoping van het conflict lijkt nabij. Een reconstructie van hoe het zover heeft kunnen komen.

Geert de Jong

Het bestuurlijke conflict aan de Rijkshogeschool Groningen (RHG) heeft alle kenmerken van een inktzwart koningsdrama; machtsstrijd, intrige, verdachtmaking en menselijke tekortkomingen. In een vlak voor de zomer verschenen notitie wordt dat haarfijn duidelijk gemaakt. De notitie 'Bouwstenen' geeft een vernietigend oordeel over de kwaliteit van het centraal management binnen de RHG. De toename van conflicten, het ontbreken van communicatie en de neiging tot centralisatie leiden tot toenemend verzuim, afname van de produktiviteit en een laag niveau van presteren van de organisatie als geheel. Consistentie in de besluitvorming ontbreekt, regels en beleidslijnen worden veranderd al naar gelang het zo uitkomt. Ook in openheid en zorgvuldigheid in de omgang met mensen schiet het College van Bestuur tekort. Het College is er niet in geslaagd gezag te verwerven, bestuurt krampachtig en is niet in staat bevoegdheden te delegeren. En dat alles is funest voor de organisatie, aldus de bevindingen in de notitie van de hand van de organisatie-adviseur Klaas Brouwer. Het personeel is de conflicten meer dan zat en vindt dat er eens een eind moet komen aan al het gelazer. Medewerkers willen graag hun verhaal kwijt, maar alleen onder de strikte voorwaarde dat ze niet met naam en toenaam in de krant komen. ''Ik heb er geen enkele behoefte aan gedwongen van baan te veranderen'', aldus een medewerker van de RHG. En een ander: ''De leden van het College van Bestuur gebruiken hun machtspositie om eigen incompetentie te verbloemen. Het bestuur toont zich onbetrouwbaar en onbekwaam en bedient zich van maffia-praktijken.'' Alleen medewerkers die zitting hebben in een van de medezeggenschapsraden, en dus onschendbaar zijn, spreken zich in het openbaar uit. Ineke Jacobs is voorzitter van de Centrale Medezeggenschapsraad van de RHG. ''Het College van Bestuur schendt keer op keer de overlegplicht. De uitvoering van afspraken over decentralisatie van bevoegdheden wordt getraineerd en vertraagd. Eenduidige beleidslijnen, waar geledingen binnen de organisatie zekerheid aan kunnen ontlenen, ontbreken. Als het zo uitkomt treedt het College centralistisch en eigenmachtig op'', aldus Jacobs.

Krankzinnig

De Rijkshogeschool is het produkt van een fusie tussen zestien voorheen zelfstandige hbo-instellingen. De kiem voor een deel van de huidige problemen is al gelegd in de aanloop van de fusie die in 1986 gestalte kreeg. Een niet onbelangrijk probleem is de enorme omvang van de fusie. Het aaneensmeden van maar liefst zestien zeer verschillende hbo-instellingen tot een mammoet hogeschool met achtduizend studenten en meer dan duizend personeelsleden, is op z'n minst een hachelijke onderneming. Mensen die kennis hebben van fusieprocessen in het bedrijfsleven noemen zo'n operatie ''ronduit krankzinnig''. De RHG telt vijf sectoren, Natuur en Techniek, Gedrag en Maatschappij, Communicatie en Educatie, de kunstvakopleiding Minerva en de sector Gezondheidszorg. In de praktijk van het fusieproces blijkt dat de samenwerking binnen deze sectoren, waar soortgelijke opleidingen zijn ondergebracht, langzaam maar zeker van de grond komt. Op centraal niveau is de fusie veel minder uit de verf gekomen. Dat het tot een fusie van deze omvang is gekomen, heeft een politieke achtergrond. De schaalvergrotingsoperatie was ook een bezuinigingsoperatie. Financiële schaalvoordelen zouden de pijn van de bezuinigingen voor een deel kunnen verzachten. Bovendien waren met name provinciale bestuurders gecharmeerd van een grote hbo-instelling omdat deze, met een professioneel management en een groot aantal studenten in de regio een sterke machtspositie zou hebben ten opzichte van andere hogescholen, het ministerie en de universiteit. De beoogde fusiepartners voelden veel minder voor een super-hogeschool. De HEAO besloot als eerste niet meer mee te doen en vormde samen met de opleiding voor Diëtiek de Hanzehogeschool. De Agrarische opleidingen gingen op in het Van Hall instituut.

Bestuurskracht

De overgebleven scholen werden vervolgens door de gemeente tot spoed gemaand; de gemeente liet doorschemeren dat de minister wel eens van plan zou kunnen zijn de noordelijke hbo-scholen in Leeuwarden te concentreren. Hoewel de schoolbevolking van met name Minerva, Conservatorium en HTS tegen een fusie waren, opteerde het gemeentebestuur als 'bevoegd gezag' van deze openbare onderwijsinstellingen vóór de fusie. Het opgelegde karakter van de fusie, de omvang en het tempo waarmee een en ander is uitgevoerd, zorgden dus voor een niet optimale start. Er werden bestuurders van buiten de bestaande instellingen aangetrokken. J. Lambers-Hacquebard, voormalig staatssecretaris voor D66, werd de eerste voorzitter van het College van Bestuur. C.M. Bolle, afkomstig van de gemeente en de universitair bestuurder A.J. Salomé completeerden het college. Volgens RHG-watchers miste dit college vanaf het begin de bestuurskracht die nodig was om de uit los zand gebouwde constructie bij elkaar te houden. De aandacht van het College ging bijna volledig op aan de pogingen onderlinge argwaan te beheersen. Het College wilde onzekerheden uit de weg ruimen door stevige structuren aan te bieden, een sterke top te creëren en duidelijke regelgeving te introduceren. Op zich niet eens zo slecht bedacht, maar een doorn in het oog van het samenstel van voorheen relatief autonome onderwijs instituutjes. Aan de cultuur binnen de organisatie heeft het College te weinig aandacht besteed, menen medewerkers. ''Tot op de dag van vandaag wordt de RHG bestuurd als een ambtelijke organisatie, formalistisch. Dat het om een onderwijsinstelling gaat, waar overdracht van informatie en openheid hoog in het vaandel staan, ontgaat de leiding'', aldus zegslieden in de omgeving van het College. Het College kwam allengs alleen te staan en ook de samenwerking binnen het College bleek niet optimaal. Een ongeluk komt nooit alleen; de eerste bestuurlijke crisis werd geflankeerd door een financiële crisis. Een begrotingstekort van twaalf miljoen werd zichtbaar. Een van de boosdoeners: de sector kunstvakopleidingen, een sector die niet mee wilde in de fusie. De eerste gaten in de begroting werden gedekt uit de reserves die enkele spaarzame sectoren hadden opgebouwd. In maart 1989 legt Lambers-Hacquebard haar taak als voorzitter van het CvB neer. Op voordracht van de Raad van Toezicht en Advies wordt C. Verstegen door de minister benoemd. Verstegen is onder meer bestuurder van het Academisch Ziekenhuis, en was burgemeester van Vledder. Hij is een partijgenoot en vertrouweling van de voorzitter van de Raad van Toezicht, Commissaris van de Koningin Vonhoff. Salomé en Bolle houden het na de komst van Verstegen voor gezien. Als tweede collegelid wordt A. van Hijum benoemd, de sectordirecteur van de Kunstvakopleidingen. Deze koerswijziging is enerzijds wel te begrijpen als een uitbreiding van de invloed van de sectoren op het College, aan de andere kant mag duidelijk zijn dat Van Hijum, die verantwoordelijk wordt gehouden voor kostenoverschrijding bij Minerva, niet echt lekker ligt bij zijn collega sector directeuren. Na de entree van Verstegen en Van Hijum verslechteren de verhoudingen binnen de RHG in snel tempo. In het voorjaar van 1990 wordt naast het CvB een managementteam ingesteld waarin het CvB, de sectordirecteuren en de diensthoofden Personeel en organisatie en Financiën zitting hebben. De Centrale Medezeggenschapsraad gaat morrend akkoord met deze reorganisatie, die officieel decentralisatie en vergroting van de autonomie van sectoren tot doel heeft. Na een half jaar zijn de diensthoofden niet meer welkom in het managementteam, en wordt hun plaats ingenomen door een op voordracht van het College benoemde 'directeur personeel, organisatie en financiën', H. Doornkamp.

Uitbarsting

Doornkamp wordt geïntroduceerd als de man die financieel puin gaat ruimen. Maar zijn benoeming is ook de aanleiding voor vertrouwensbreuk nummer één. De medezeggenschapsraad vindt dat de benoeming van Doornkamp de afspraken over de reorganisatie doorkruist en wil haar zegje kunnen doen over het 'nieuwe' reorganisatieplan. Het CvB negeert deze wens. De CMR zegt daarop het vertrouwen in het College op en legt de zaak aan een ambtelijke geschillencommissie voor, die vervolgens de Raad volledig in gelijk stelt. Communicatie tussen College en de Raad vindt sindsdien niet of nauwelijks meer plaats. Vertrouwensbreuk nummer twee laat niet lang op zich wachten. De aanleiding vormt de opheffing van het managementteam, begin van dit jaar. Het College van Bestuur grijpt, tot grote woede van de sector directeuren, terug op een constructie van het eerste uur, het Centraal Werk Overleg, waarin sectordirecteuren niet meer dan een adviserende stem hebben. Ook vakbonden en stafmedewerkers zeggen het vertrouwen in het CvB op, maar het komt tot een oorverdovende uitbarsting als nota bene Doornkamp laat weten ook geen vertrouwen meer te hebben in het College van Bestuur. Door een onjuiste interpretatie van een 50-plus regeling, dreigt de RHG van het ministerie een rekening gepresenteerd te krijgen die kan oplopen tot twaalf miljoen gulden. Stafmedewerkers zouden al in januari gewaarschuwd hebben dat de 'RHG-constructie' (mensen met een wachtgeldregeling via een achterdeur weer binnen halen om nog wel over hun know how te kunnen beschikken) onwettig is. Deze signalen zijn door het College genegeerd. Als Doornkamp het gevoel krijgt dat hij in Den Haag niet door zijn meerderen (het CvB) wordt gedekt, laat ook hij het College vallen. Sectordirecteuren en CMR hebben al vanaf januari aan de bel getrokken bij de Raad van Advies en Toezicht en het ministerie van onderwijs. De notitie 'Bouwstenen' is op verzoek van deze adviesraad tot stand gekomen. De Raad van Toezicht heeft tot nu toe nog niet op de notitie gereageerd, tot ergernis van B. Paul, directeur van de sector Natuur en Techniek. ''Er is een dodelijke stilte gevallen over het stuk. En dat terwijl de Raad van Toezicht er nota bene zelf om gevraagd heeft. Moet je nagaan, ik heb mijn directe chef dat is dus Verstegen al sinds 24 juni niet meer gesproken. Terwijl er toch wel wat loos is. De verhoudingen zijn dermate verstoord dat er met de huidige kemphanen niet uit te komen is. Inderdaad, beide leden van het College van Bestuur moeten zo snel mogelijk opstappen.'' De laatste ontwikkeling is dat afgelopen dinsdag een gesprek heeft plaatsgevonden tussen Paul en Vonhoff. Paul wil alleen kwijt dat het ''een zeer positief gesprek'' was. De voorzitter van de adviesraad, Vonhoff, zit in een lastig parket. Alle geledingen binnen de RHG dringen aan op het vertrek van het CvB, maar Vonhoff kan moeilijk zonder gezichtsverlies zijn partijgenoot Verstegen laten vallen. Vonhoff laat het nemen van een beslissing dus liever aan de minister over. Ritzen beschikt inmiddels over alle stukken. Een beslissing wordt binnen een termijn van drie weken verwacht. De verwachting is dat Ritzen een extern deskundige zal benoemen, die met vergaande bevoegdheden de decentralisatie moet gaan begeleiden.

Groei van vrouwelijk personeel verloopt traag

Het aandeel van vrouwen binnen het universitair personeelsbestand is eind vorig jaar licht gestegen. Tussen juni en december ging het van 28.6 naar 29.1 procent. De toename deed zich voor in alle functies, maar was het duidelijkst in de lagere rangen en aanstellingen met tijdelijke dienst.

Frank Steenkamp

Dat blijkt uit de halfjaarlijkse personeelsstatistiek (WOPI) van de universiteiten die vorige week voor de tweede keer is verschenen. Omdat goed vergelijkbare eerdere statistieken ontbreken, worden geen trends over langere periodes vermeld. Zoals bekend zijn vrouwen aan de universitaire top zeldzamer dan aan de basis. Dit is historisch goed te verklaren. Vraag is alleen, of zij er al of niet met steun van een door de universiteiten beleden emancipatiebeleid in slagen om die achterstand in te lopen. De nieuwste personeelsstatistieken laten zien dat dat inderdaad gebeurt; maar wel héél langzaam. Ook in de hogere rangen is het aandeel vrouwen in een half jaar gegroeid. Zo ging het aantal hoogleraren van ''de andere kunne'' van 61 naar 63, wat neerkomt op een stijgend aandeel van 2,5 naar 2,6 procent. Het aantal vrouwelijke hoofddocenten groeide tot 144 (+9), waarmee hun aandeel steeg van 5,8 naar 6,1 procent. Deze toename is naar verhouding niet minder dan die van het percentage vrouwelijke aio's, dat van 27,4 naar 28,1 ging. Bij dit groeitempo zal het alleen nog zeker dertig jaar duren, voordat vrouwen een kwart van de leerstoelen bezetten. Opvallend is, dat het totale personeelsbestand van de universiteiten in een half jaar tijd groeide met 515 fulltime- plaatsen, waarvan 372 vrouwen en 143 mannen. De bulk van deze groei bestaat uit personen in tijdelijke dienst. Het gaat vooral om aio's, maar bij de vrouwen ook om tijdelijke docenten en secretaresses. Doordat zowel mannen als vrouwen meer parttime gingen werken, groeide het aantal personen op de payroll van de universiteiten overigens zelfs met 1151, tot 52.129 personeelsleden. Het aantal aio's, dat met 350 toenam tot bijna 4700, heeft nu inmiddels bij alle universiteiten het met de minister afgesproken streefcijfer bereikt. Juist de universiteiten van Nijmegen en Utrecht die medio 1990 nog wat achterbleven wisten het aantal aangestelde aio's met meer dan tien procent te verhogen, zodat beide instellingen nu aan de afspraken voldoen. In de leeftijdsverdeling van het universitair personeel is in een half jaar niet veel veranderd. Zoals eerder bericht domineren bij het vast aangestelde personeel de veertigers. Het enige nieuwe is dat een deel van deze 'bult' eind 1990 Abraham gezien moet hebben: de groep mannen tussen de 50 en 54 groeide met maar liefst 148 een toename van bijna vier procent. Bij de vrouwen is van dergelijke vergrijzingseffecten nog geen sprake. (HOP)

`Beleid wachtgelden is onverstandig'

De AbvaKabo maakt zich zorgen over de wachtgeldenregeling voor de universiteiten. Bondsbestuurder Elly Ros vindt het een hachelijke zaak als elke universiteit voortaan een eigen budget krijgt voor de wachtgelden voor ontslagen medewerkers. Liever had ze daarin wat meer risico-spreiding gezien.

MARGRIET VAN LITH

Het beheer over de wachtgelden moeten de universiteiten voortaan zelf voeren, zo is in de hoofdlijnenakkoorden afgesproken. Bij AbvaKabo-medewerkster A.C. Ros, sinds kort speciaal belast met het hoger onderwijs, geeft die ontwikkeling aanleiding tot enige bezorgdheid. ''Decentralisatie vind ik niet slecht, maar je moet dat niet naar een te laag niveau doen. Het besluit om het budget gelijkelijk over de universiteiten te verdelen, vind ik onverstandig. Ik vind dat de universiteiten dat fonds beter samen hadden kunnen beheren, liefst nog met de academische ziekenhuizen erbij. Dan spreid je het risico een beetje.'' Nog zorgelijker vindt Ros geluiden dat de faculteiten hier een verantwoordelijkheid krijgen. ''Dat leidt echt tot een onhoudbare situatie. Dan krijg je de vicieuze cirkel waarin noodlijdende studierichtingen ook nog het wachtgeld van ontslagen medewerkers zelf moeten betalen. Ik hoop dat universiteiten die stap uit hun hoofd laten.'' Het ''strategisch personeelsbeleid'' dat minister Ritzen zegt voor te staan spreekt Ros wel aan. De universiteiten moeten een actiever loopbaanbeleid gaan voeren, waarbij regelmatig gekeken wordt of iemand niet eens naar een andere functie binnen of buiten de universiteit moet omzien. Ros: ''Op zichzelf zijn wij geen tegenstanders van die mobiliteitsgedachte. Als het gevolg maar niet is dat je bij wijze van spreken elke week ergens anders te werk wordt gesteld. Maar er mag best meer aandacht zijn voor het punt dat iemand niet twintig jaar hetzelfde hoeft te doen.'' De mogelijkheden die Ritzen voor dit doel geschikt noemt, bekijkt Ros sceptisch maar niet onwelwillend. Zo oppert de minister in het concept voor een nieuw universitair rechtspositiereglement het idee om een premie te zetten op de keuze voor een tijdelijke aanstelling. Mits de normale rechtspositie niet vervangen wordt door allerlei ''pulpcontracten'' kan Ros zich daar best in vinden. Over het genoemde nieuwe rechtspositiereglement moeten de vakorganisaties zich overigens nog uitspreken. Het zal daarbij voor het eerst zijn, dat de vakbonden direct met de universiteiten zelf over de arbeidsvoorwaarden onderhandelen en niet via de minister. Een officieel karakter heeft dat overleg nog niet, omdat de VSNU nog geen werkgeversvereniging heeft opgericht. Maar de partijen streven ernaar samen tot een officieuze afspraak te komen, die dan aan de minister wordt voorgelegd. Als de decentralisatie hem ernst is, zal Ritzen aan dat compromis dan niet veel meer sleutelen. (HOP)

UK-bestuur overlegt met CvB over financiën

De Stichting Universiteitsblad Groningen, de uitgeefster van de UK, dreigt in de financiële problemen te geraken. Volgens stichtingsvoorzitter G. Heijnen is er op dit moment nog geen sprake van een tekort, maar bij ongewijzigd beleid zou dat dit jaar wel ontstaan. Over de hoogte van het eventuele tekort wil Heijnen geen uitspraken doen, maar berichten in de regionale media dat het in 1991 om ruim één ton zou gaan op een totale begroting van 1,1 miljoen gulden, noemt hij voorbarig. Het stichtingsbestuur is op dit moment in overleg met het College van Bestuur over het huidige en toekomstige beleid. Eind november, wanneer het voorstel voor de nieuwe meerjarenafspraak met betrekking tot de UK in de Universiteitsraad komt, wordt pas duidelijk wat de feitelijk situatie is, zegt Heijnen. Er is sprake van volledig open overleg waarin alle opties bespreekbaar zijn, aldus de stichtingsvoorzitter, die niet op de resultaten van dat overleg vooruit wil lopen en daarom geen uitspraken wil doen in de pers. Het stichtingsbestuur heeft inmiddels al wel een eerste maatregel genomen. De voorkeursbehandeling van advertenties van binnen de universiteit, die een korting van 40 procent behelsde, is opgeschort. Daarnaast wordt nog bekeken of de verzending van de UK naar het personeel via de interne post moet gebeuren in plaats van via de PTT. Heijnen voorziet vooralsnog geen redactionele of personele consequenties voor de UK. (Laurens Berentsen)Na zo'n tien jaar 'in de rode cijfers' is het de vakgroep sociologie gelukt: dit jaar is de magische grens van honderd eerstejaars gepasseerd. Sociologie begint weer een beetje in de mode te komen. Maar het succes wordt niet in de laatste plaats verklaard door het bewuste voorlichtingsbeleid van de vakgroep. Die scoort vooral goed met drie- en, sinds september, tweejarige instroomprogramma's voor hbo'ers. Nummer honderd, Herman Bodewes (18) uit Sappemeer, komt vers van de middelbare school. Hij koos min of meer uit paniek voor sociologie:

''Ik wilde de School voor Journalistiek in Utrecht doen maar was daar 63ste op de wachtlijst. Vanwege journalistiek in Groningen heb ik vier dagen geschiedenis gedaan, maar dat leek me puur feiten stampen en het sloot niet aan bij mijn bèta-pakket. Ik heb nog een dag natuurkundecolleges gevolgd, maar de studie-adviseur liet wel merken dat ik dat nooit zou halen. Toen zei mijn vader: 'Waarom geen sociologie?' Dat heeft hij zelf ook gedaan.'' (Ellis Ellenbroek)

Boetepreek in Martinikerk

Willen wij net als zij zijn? Deze vraag stelde de schrijver Eduardo Galeano (op de foto links, samen met zijn Nederlandse uitgever Rob van Gennep) zich tijdens de negende Van der Leeuwlezing, vorige week vrijdag in de Martinikerk. Vormt de in het Noorden zo populaire vrije-markteconomie een belofte voor het Zuiden? Galeano's antwoord was duidelijk: de vrije markt is ''een kruis voor de zwakken'' en kenmerkt zich door minachting voor het leven. Tegenover deze ''nachtmerrie'' stelde co-referent Aad Nuis ''de droom van de getemde tijger'': een liberale verzorgingsstaat waarin de uitwassen van het kapitalisme tot het verleden behoren. Een alternatief van redelijkheid waarin de 'radicale utopist' Galeano zich onmogelijk zal kunnen vinden. (Guus Termeer)

RUG gaat zwart studeerders controleren

''In toenemende mate wordt ons College geconfronteerd met gevallen van deelname aan onderwijs en examens van personen die daartoe niet gerechtigd zijn. (...) Wij willen erop wijzen dat de faculteiten de controle bij tentamens op collegekaarten strikt ter hand zullen nemen.'' Aldus waarschuwde het College van Bestuur vorige week de zwart studeerders via de mededelingenrubriek van deze krant. Harde cijfers zijn er niet, verklaart collegevoorzitter E. Bleumink, ''maar ons bereiken regelmatig signalen dat studenten zonder te zijn ingeschreven onderwijs volgen en tentamen willen doen.'' Faculteiten behoren voor ieder tentamen te controleren of de studenten staan ingeschreven. Maar sommige faculteiten deden dit pas achteraf en dan vielen degenen die onrechtmatig deelnamen alsnog door de mand. ''En dat is toch sneu'', vindt Bleumink. De faculteiten worden nu gemaand vooraf te controleren of de examinandi in het bezit zijn van een geldige collegekaart. Aan controle bij de colleges denkt het CvB nog niet. Wel zal ook bij practica en diensten van de Universiteitsbibliotheek en het Rekencentrum vaker dan nu het geval is naar de collegekaart worden gevraagd. (Guus Termeer)

In 't Veld kraakt evaluatie wet

studiefinanciering

''Studiefinanciering is vele malen doelmatiger dan wat er in de rest van de sociale zekerheid gebeurt.'' Dat vindt bestuurskundige In 't Veld, voorheen 'gedelegeerd bestuurder' bij de Informatiseringsbank in Groningen. De wetsevaluatie die minister Ritzen vorige week publiceerde, ontloopt volgens In 't Veld essentiële vragen. ''Van een goede evaluatie had de wetgever nog heel wat kunnen leren. Aan dit rapport heeft niemand erg veel.''

Margriet van Lith

Prof. dr. R.J. In 't Veld, nu hoogleraar bestuurskunde in Rotterdam, was in 1988 als 'gedelegeerd bestuurder' in Groningen aangesteld met als opdracht de crisis in de uitvoering van de wet Studiefinanciering (WSF 18+) te bedwingen. Het oordeel van In 't Veld over de vorige week gepubliceerde Evaluatie Studiefinanciering is duidelijk: het is een gemiste kans. Van een goede wetsevaluatie had de wetgever namelijk nog wat kunnen leren. En dat was hard nodig geweest, vindt hij. In afwijking van de communis opinio vindt In 't Veld namelijk helemaal niet, dat oud-minister Deetman alle blaam treft. De Werdegang van de WSF 18+ is volgens In 't Veld ''een tragedie zonder schurken en zonder helden''. Deetman is eerder slachtoffer van een oneerlijke behandeling door zijn collega's in het Kabinet. ''Het noodlot van de WSF 18+ is, dat het een stelsel is met een klassiek sociale zekerheidskarakter, ingevoerd in een tijd dat dat model eigenlijk al achterhaald was. Een klassieke vorm van sociale zekerheid, en dus opgezet als een open einde-regeling. In het regeerakkoord was wel afgesproken, dat open einde-regelingen zoveel mogelijk moesten worden 'dichtgeschroeid'. Maar Deetman heeft toen echt heel eerlijk gedacht dat dat voor Studiefinanciering niet gold. Het gold toch ook niet voor de WW of de WAO of de AOW? Toen hem opeens verweten werd dat hij de begroting overschreed, was dat eigenlijk heel onrechtvaardig.''

Mopperen

''Ik ben ervan overtuigd dat Studiefinanciering vele malen doelmatiger is dan wat er in de rest van de sociale zekerheid gebeurt. Als het een onderdeel was geweest van Sociale Zaken had niemand erover geklaagd. In de WAO zitten anderhalf maal zoveel uitkeringsgerechtigden als in de WSF, maar de overschrijdingen belopen er het tienvoudige en pas nu begint men er een beetje over te mopperen. Over die dingen had een echte evaluatie moeten gaan.'' In zijn eigen rapportage na een half jaar 'crisisbestrijding' stelde In 't Veld in juli 1988 ook een serie verbeteringen voor. Overeenkomst tussen al die aanbevelingen was: het stelsel moet eenvoudiger, want ''de huidige verfijning van de regelgeving is niet meer aanvaardbaar''. Sindsdien is het stelsel alleen nog ingewikkelder geworden. Ook dat is volgens In 't Veld nog steeds te wijten aan het verkeerde uitgangspunt. ''Elk onderdeel van het stelsel van sociale zekerheid kent regels over het eigen inkomen en dat van de ouders en de partner, en dus moest Studiefinanciering dat ook. Dat is een loden bal aan het been, die de uitvoering steeds ingewikkelder heeft gemaakt. En het brengt de minister in een neerwaartse spiraal, want op elke begrotingsoverschrijding volgen nieuwe regels. En zo wordt het stelsel steeds ingewikkelder en is er van rechtszekerheid geen sprake meer. De regels die golden toen je begon met studeren zijn na een jaar alweer helemaal anders. Ook dat essentiële aspect heb ik in het rapport gemist. En het eerste wat je je bij een evaluatie afvraagt is toch of het stelsel wel een beetje stabiel is?'' (HOP)

Iedereen als ambassadeur Raad kritisch over pr-nota van College

LAURENS BERENTSEN

De Universiteitsraad heeft weinig lovende woorden voor de nota 'Met open vizier, de RUG en haar public relations'. In deze nota evalueert het College van Bestuur het universitaire pr-beleid zoals dat tot dusverre is gevoerd, en geeft het zijn beleidsvisie voor de toekomst. Volgens deze visie verdienen de interne voorlichting richting RUG-personeel en richting studenten en de beeldvorming van de universiteit bij het midden- en kleinbedrijf de komende jaren prioriteit. Belangrijkste kritiekpunt van de Universiteitsraad geldt de onderbouwing van deze drie prioriteiten. Dat bleek al tijdens de commissievergadering die twee weken geleden voorafging aan de raadsvergadering van vorige week donderdag. De constatering van Dick de Zeeuw (wetenschappelijk personeel) dat de nota geen gedegen analyse bevat van de huidige pr-activiteiten, zodat er geen afgewogen keuzes voor de toekomst kunnen worden gemaakt, werd door alle fracties onderschreven. Even dreigde de Dienst Interne en Externe Betrekkingen, waarvan de nota afkomstig is, het huiswerk te moeten over doen. Collegevoorzitter Bleumink moest zijn volle gewicht in de schaal gooien om de commissieleden achter de gekozen prioriteiten te krijgen, en dat gebeurde slechts met de nodige voorbehouden. Tijdens de U-raadsvergadering van vorige week donderdag kwam Bleumink enigszins aan de kritiek tegemoet. Hij zegde toe dat bij de uitwerking van concrete plannen nog een prioriteit kan sneuvelen of worden toegevoegd, wanneer een nadere analyse daartoe aanleiding geeft. Achterliggende gedachte bij de eerste twee prioriteiten, de voorlichting richting personeel en studenten, is dat public relations niet moeten worden overgelaten aan een beperkt aantal professionals, maar dat in principe de hele ''RUG-bevolking'', zo'n 25 duizend zielen, een ''ambassadeur'' voor de instelling kan zijn. Een grotere betrokkenheid bij het universitaire beleid is daarvoor een voorwaarde. Mariëtte Elzinga (ondersteunend en beheerspersoneel) ontlokte deze redenering tijdens de commissievergadering de opmerking dat in dit verband het accent wellicht beter gelegd kan worden op de RUG als goed werkgever en op de onderlinge contacten tussen het personeel in plaats van op de voorlichting. Alle fracties bleken moeite te hebben met het ontbreken van een duidelijke onderscheid tussen public relations en voorlichting in de nota. Martin Althof, medewerker van de Dienst Interne en Externe Betrekkingen, zei tijdens de commissievergadering goed uit de voeten te kunnen met de gekozen definitie. ''Maar als anderen daar problemen mee hebben, dan moet ik mij dat wel aantrekken'', aldus Althof. ''Ik ben voorlichter, dus ik moet het helder opschrijven.''

Uitgifte dictaten wellicht via boekhandel

De Faculteit der Geneeskunde wil de uitgifte van dictaten voor haar studenten onderbrengen bij een boekhandel. Op dit moment voert de faculteit daarover onderhandelingen met de Groningse boekhandel Scholtens/Wristers. Voordeel voor de faculteit is dat de service naar studenten verbetert, aldus directeur beheer J.Peeters. De facultaire uitgiftebalie is slechts een beperkt aantal uren geopend, en in het verleden is door studenten al vaak geklaagd over de slechte service. In de boekwinkel zouden studenten acht uur per dag, zes dagen in de week terecht kunnen. Op welke termijn het plan gerealiseerd kan worden, hangt af van de onderhandelingen. Met name de kosten lijken nog een sta in de weg. ''Mijn uitgangspunt is dat ik niet over een prijskaartje praat, dat het met gesloten beurzen gebeurt'', zegt Peeters. ''Ik ga er vanuit dat er sprake is van wederzijds voordeel.'' Peeters garandeert sowieso dat de overgang naar Scholtens/Wristers geen consequenties zal hebben voor de prijs die studenten voor de dictaten moeten betalen. M. van der Pas, directeur van Scholtens/Wristers, erkent dat hij rekent op een kleine stijging van de verkoop van boeken en tijdschriften, wanneer geneeskundestudenten hun dictaten in zijn winkel moeten kopen. Maar het idee om de medische faculteit uit de brand te helpen, heeft volgens hem eveneens een rol gespeeld. Plannen voor uitbreiding naar andere faculteiten zijn er niet. Van der Pas: ''Commercieel is het niet echt interessant. Dan steek ik mijn energie liever in iets anders.'' Een prijskaartje kan de faculteit wel tegemoet zien. In het aanbod van Scholtens/Wristers is sprake van tienduizend gulden onkostenvergoeding per jaar. Op de geschatte omzet van tachtigduizend gulden is dat een laag en verliesgevend percentage, aldus Van der Pas, maar dat neemt hij voor lief. De boekhandelaar verwacht binnenkort overeenstemming te bereiken met de faculteit. (Laurens Berentsen)

Ook Leiden wil topsportende studenten werven

De RUG krijgt er wellicht een concurrent bij als sportieve universiteit. De Leidse universiteit gaat namelijk onderzoeken in hoeverre studieprogramma's voor topsporters kunnen worden aangepast. Binnenkort wordt een werkgroep ingesteld die zo'n regeling moet ontwerpen. Dat meldt het Leidse universiteitsblad Mare. Topsporters die overwegen om in Leiden te gaan studeren moeten zo min mogelijk worden afgeschrikt door ongelukkige studieroosters, aldus een woordvoerder van het College van Bestuur van de RUL. Nu bestaan er nog tal van knelpunten die de combinatie studie-topsport in Leiden vaak in de weg staan. De werkgroep gaat mogelijkheden verkennen op welke wijze individuele gevallen tegemoet kunnen worden gekomen. Er is geen afspraak gemaakt over de termijn waarop de regeling tot stand moet komen. In de werkgroep zitten onder meer vertegenwoordigers van de faculteiten, de Sportraad en een studentendecaan. (Joep Engels)

Dertien miljoen voor onderzoek milieutechniek

Met welke procesverbeteringen in de industrie valt verontreiniging van water en lucht in de kiem te smoren? Rond die vraag start deze maand een onderzoekprogramma voor preventieve milieutechnologie, met een budget van 13,3 miljoen gulden. Het programma 'preventie' is het derde en laatste deel van het Innovatieprogramma Milieutechnologie, waarvoor de ministeries van Economische Zaken en VROM in totaal 40 miljoen hebben uitgetrokken. Er zijn al twee deelprogramma's over recycling en milieubiotechnologie. Om het onderzoek te richten op de strategische behoefte van het bedrijfsleven, heeft een stuurgroep twee thema's geformuleerd. Ten eerste zijn er nieuwe scheidingstechnieken nodig om verontreinigingen uit de processtroom te verwijderen voor ze de fabriek verlaten. Punt twee zijn conversietechnieken, voor het omzetten van verontreinigingen in scheidbare of onschadelijke stoffen. Bij dit alles worden drie soorten schadelijke stoffen centraal gesteld: halogeenkoolwaterstoffen (zoals bijvoorbeeld CFK's), zware metalen en micro-verontreinigingen (zoals bestrijdingsmiddelen en kleurstoffen). Als gebruikende bedrijfstakken worden behalve de chemie ook de leer-, glas-, textiel-, verf-, drukinkt- en galvanische industrie genoemd. Bedoeling is dat nieuwe technieken 'universeel' toepasbaar zijn binnen een branche. Als kenniscentra die een bijdrage aan het onderzoekprogramma kunnen leveren, worden behalve TNO een zevental universiteiten genoemd. Daaronder vallen de chemisch technologen en biotechnologen bij de technische universiteiten en de landbouwuniversiteit. Ook chemici uit Groningen (Beenackers, Wesselingh), Amsterdam en Leiden worden vermeld. (Frank Steenkamp, HOP)

U-raad spreekt zich uit tegen tempobeurs

De Groningse Universiteitsraad heeft zich vorige week donderdag in een motie uitgesproken tegen het plan van minister Ritzen om in de propaedeuse een tempobeurs in te voeren. Als het aan Ritzen ligt, moeten studenten in de toekomst in één jaar hun propaedeuse halen. Lukt dat niet, dan vervalt het recht op een studietoelage en zijn studenten aangewezen op een lening of andere inkomstenbronnen. Zodra studenten geslaagd zijn voor de propaedeuse, kunnen ze weer aanspraak maken op een beurs. Ritzen wil de tempobeurs volgend jaar september al invoeren. Studenten krijgen voorlopig nog anderhalf jaar de tijd voor de propaedeuse. In een motie die door beide studentenfracties is ingediend, stelt de U-raad dat de voorgestelde maatregel op gespannen voet staat met de selecterende en verwijzende functie van de propaedeuse. Ook zou de maatregel leiden tot rechtsongelijkheid tussen studenten, omdat de programmering van tentamens en hertentamens over het jaar per studierichting kan verschillen. Tenslotte wordt in de motie de verwachting uitgesproken dat reeds genomen maatregelen tot een acceptabele studieduur zullen leiden, en dat de nieuwe maatregel een onnodige verschoolsing tot gevolg zal hebben. Het College van Bestuur zal de aangenomen motie onder andere naar de minister van Onderwijs en de Tweede Kamer sturen. (Laurens Berentsen)

Vragen over laag studierendement bij economie

Hoe zit het nu met het lage rendement in het eerste jaar bij economie? Dat vorig jaar 67 procent van de eerstejaars een negatief studieadvies kreeg, 44 procent slechts één of twee tentamens haalde en 30 procent het bijltje er bij neer gooide, kan toch onmogelijk alleen aan externe omstandigheden liggen? Is de faculteit inmiddels bezig maatregelen te nemen om herhaling te voorkomen? En zo ja, kunnen die maatregelen dan openbaar worden gemaakt, zodat iedereen kan zien dat de faculteit daadwerkelijk probeert het onderwijs te verbeteren? Dat wilden de studentenfracties vorige week donderdag tijdens de vergadering van de Universiteitsraad weten van het College van Bestuur. SORUG-lid E. Ebels stelde namens de beide fracties deze vragen naar aanleiding van een bericht in de UK over de lage studierendementen. Collegevoorzitter E. Bleumink bevestigde de slechte resultaten, en sprak van ''een ernstig probleem'' en ''grote zorgen''. Bleumink weet het lage rendement onder andere aan de grote instroom, waardoor studenten minder binding zouden hebben met de faculteit en een relatief hoog percentage zelden of nooit zou komen opdagen. Verder wees hij op problemen in het economie-onderwijs in het voortgezet onderwijs, die mede veroorzaakt worden door een tekort aan economieleraren. Maar ook de onderwijsorganisatie bij de economische faculteit deugt niet, erkende de collegevoorzitter. Zowel de visitatiecommissie economie als een door de faculteit ingeschakeld extern organisatiebureau hebben dat geconstateerd. Op 6 november zal het College daarover overleg voeren met de faculteit. Op de vraag of dit studiejaar al verbeteringen zijn te verwachten, moest Bleumink het antwoord schuldig blijven. (Laurens Berentsen)

RUG en Japanse universiteit gaan samenwerken

Vrijdag 11 oktober sluit de RUG een samenwerkingsovereenkomst met de Japanse Chukyo Universiteit uit Nagoya. Daarvoor komt een Japanse delegatie onder aanvoering van prof.dr. M. Toda naar Groningen. De overeenkomst is bedoeld als ondersteuning voor de oprichting van de technische studierichting Cognitiewetenschappen. Voor deze studierichting bestaan aan de RUG al geruime tijd plannen. De opleiding, een combinatie van gamma-onderdelen en technische vakken, houdt verband met het Groningse onderzoeksinstituut BCN, het Centre for Behavioural, Cognitive, and Neuro-sciences. Het initiatief voor de samenwerking is afkomstig van prof.dr. J.A. Michon, hoogleraar experimentele en arbeidspsychologie. Michon is tevens verbonden aan het Verkeerskundig Studiecentrum. Het is de bedoeling samen met de Japanse universiteit onderzoek te verrichten op het gebied van alfa-informatica en kennissystemen. Ook zullen de RUG en de Japanse universiteit personeel en studenten gaan uitwisselen. Voorlopig geschiedt dat met gesloten beurzen. De RUG beziet nog of op den duur financiële ondersteuning aan de samenwerking kan worden verleend. (Arjan Wildeboer)

Opheffen faculteit veroorzaakt tekort van 4,5 miljoen Sluiting tandheelkunde leidt tot begrotingstekort

GUUS TERMEER

De tweede aangepaste begroting van de RUG kent een tekort van ruim 3,1 miljoen gulden. Belangrijkste oorzaak hiervoor is het tekort waarmee de Faculteit der Tandheelkunde op 31 augustus van dit jaar de deuren sloot: bijna 4,5 miljoen. Het College van Bestuur heeft minister Ritzen gevraagd dit bedrag uit de post 'onbestemde saldi' te mogen afdekken. Het tekort van Tandheelkunde is in de loop der jaren opgebouwd. April 1987 viel het besluit dat de Groningse Faculteit der Tandheelkunde in 1991 dicht moest. Vanaf het daarop volgende studiejaar werden geen studenten meer toegelaten. Met de snelle afname van de studentenaantallen daalde de Rijksbijdrage met ongeveer 8 miljoen over vier jaar. Tegelijkertijd was de faculteit wel genoodzaakt haar onderwijsdienstverlening op peil te houden. De hoge personele kosten die hiermee gemoeid waren, stonden in geen verhouding tot de Rijksbijdrage, aldus H. Termeulen, tot 1 januari van dit jaar directeur-beheer bij de Faculteit der Tandheelkunde. Het College van Bestuur van de RUG bracht het cumulatieve tekort diverse keren ter sprake tijdens het bilaterale overleg met de minister van Onderwijs. De opvatting van de minister was duidelijk: de instelling moet dit tekort zelf opvangen via verschuivingen vanuit eenheden die er financieel wel rooskleurig voorstaan (reallocatie). Het CvB bestrijdt deze opvatting. ''We hebben aan de minister geschreven: het tekort is door uw besluit ontstaan, u zult moeten betalen'', aldus collegevoorzitter E. Bleumink.

Claim

Nu de minister volhardt in zijn opstelling vraagt het College toestemming om het tekort uit de zogenaamde onbestemde saldi van de RUG te mogen halen (momenteel ongeveer 20 miljoen). Dit bedrag is in de loop van de jaren tachtig opgebouwd uit het verschil van de bij de RUG gerealiseerde studentenaantallen en de ramingen waarop de minister zijn financiering baseert. Omdat de RUG een 'groeiuniversiteit' is, is het aantal studenten dat collegegeld betaalt steeds hoger dan in de berekeningen van de minister. De extra geïnde gelden mag de instelling niet zonder meer zelf besteden, de minister moet nog beslissen over ''een nadere bestemming''. Het College van Bestuur zegt met het verzoek de onbestemde saldi aan te spreken ''een gerechtvaardigde claim'' te hebben liggen. Stemt de minister hiermee in dan slaat het begrotingstekort van ruim 3,1 miljoen om in een overschot van 1,4 miljoen. Bij een ministeriële afwijzing zal de 4,5 miljoen ten laste komen van de algemene beleidsreserves van de RUG. ''De lasten zullen dan in ieder geval niet worden afwenteld op de facultaire eenheden'', verzekert collegevoorzitter E. Bleumink.

CDA bepleit strenge controle uitwonenden

Studenten die aan de Informatiseringsbank opgeven dat ze op kamers wonen, moeten hun huurcontract laten zien. Zonder zo'n contract krijgen ze een beurs voor thuiswonenden. Dat stelde fractievoorzitter Brinkman van het CDA voor tijdens de Algemene Beschouwingen over de Rijksbegroting. Brinkman toonde zich ook bezorgd over de verkoop van schoolgebouwen, zoals onder andere voorgesteld voor hbo en universiteiten. De opbrengst daarvan, zo vindt het CDA, wordt wel erg gemakkelijk ingezet voor het dempen van gaten in de begroting en dat is een ''merkwaardige ruil van duurzame spulletjes voor de noden van vandaag.'' Het CDA, de enige partij die uitvoering op de Onderwijsbegroting inging, opperde daarnaast een herbezinning op de Studiefinanciering als mogelijkheid tot bezuinigen. Wat dat laatste betreft lijkt Brinkman aan te sturen op een beperking van de basisbeurs. Hij wil namelijk dat de overheid een ''specifieker onderscheid'' gaat maken tussen individuen en groepen ''die meer, dan wel minder echt zijn aangewezen op ondersteuning van gemeenschapswege''. Kortom: te veel subsidies komen nu terecht bij mensen die dat geld helemaal niet nodig hebben. In dat kader vraagt Brinkman zich af: ''Is ons nieuwe systeem van Studiefinanciering wel wat we ervan bij de invoering verwachtten?'' Brinkman vindt in elk geval dat de Informatiseringsbank de ''uitwonendheid'' van studenten beter moet controleren, bijvoorbeeld door te eisen dat zij een huurcontract kunnen laten zien. De plannen voor een tempobeurs, die studenten moet aanzetten tot sneller studeren, vallen bij het CDA in zeer goede aarde. (Margriet van Lith, HOP)

Tijdelijk een half jaar extra voor technische studies

FRANK STEENKAMPLAURENS BERENTSEN

Studenten in bijna alle technische studies krijgen voorlopig een half jaar extra tijd om af te studeren. Dat is de praktische betekenis van een deze week gesloten akkoord tussen minister Ritzen, de technisch universiteiten, de RUG en de werkgevers. De minister trekt er in drie jaar tijd 15 miljoen gulden voor uit. ''Het is wenselijk dat aankomende studenten worden gestimuleerd tot het kiezen van technische studierichtingen in het wetenschappelijk onderwijs.'' Dat is een van de kernzinnen van het convenant dat Ritzen, de technische universiteiten, de RUG en de werkgeverskoepel RCO woensdag hebben ondertekend. Een goed stelsel van ingenieursopleidingen, met genoeg afgestudeerden, is volgens dit akkoord van vitaal belang voor de toekomst van ons land. Het tekort aan ingenieurs groeit, maar de animo voor deze studies dreigt te dalen omdat je ze met vijf jaar studiebeurs nauwelijks kan afronden. De definitieve oplossing van dit tijdsprobleem moet volgens Ritzen komen van beter ''studeerbare'' studies. Maar op korte termijn is hij bereid tot een noodverband. Behalve voor bouwkunde, industrieel ontwerpen en technische bedrijfs- en bestuurskunde kunnen studenten van de jaren 1991 tot en met 1993 uit alle andere technische studies straks na vijf jaar maximaal een half jaar steun krijgen, als ze genoeg uitzicht hebben op de finish. Bij de RUG geldt dat voor de studies technische scheikunde, technische natuurkunde en technische mechanica. Hoe de ''tegemoetkoming in de studiekosten'' er precies uitziet, kan elke universiteit zelf regelen. Ritzen reserveert er driemaal 5 miljoen gulden voor. In ruil voor het geld van Ritzen hebben de universiteiten toegezegd de studeerbaarheid van hun programma's verbeteren. Of dit ook gepaard zal gaan met inhoudelijk snoeien in de programma's, wordt niet met zoveel woorden gezegd. Maar de vermelding dat er overleg met werkgevers komt over ''de wenselijke inhoud'' van de opleidingen, lijkt die mogelijkheid wel te openen. Er was het College van Bestuur van de RUG veel aan gelegen om met het convenant te mogen meedoen, zodat de studenten in de technische studies in Groningen hetzelfde worden behandeld als hun collega's aan de technische universiteiten. Dit betekent echter niet dat de Groningse universiteit volmondig met het bereikte akkoord instemt. Tijdens de Universiteitsraad van vorige week donderdag was er nogal wat kritiek op het convenant. Zo zou de extra studietoelage tot rechtsongelijkheid leiden. Hinne Riddersma (wetenschappelijk personeel) had liever gezien dat het geld besteed zou worden aan een verbetering van de ''afstudeerbaarheid'' van de technische studies binnen vier jaar. De studentenfracties meenden dat de universiteiten de oren te veel laten hangen naar de wensen van het bedrijfsleven. Collegevoorzitter E. Bleumink legde uit dat de RUG slechts in de bijwagen zit en dat amendementen weinig kans op succes zouden hebben. Toch is ook Bleumink niet echt enthousiast over het convenant. Hij vindt het onderscheid tussen bèta-studies en technische studies niet juist en noemt de gekozen benadering ''segmentarisch''. Een fundamentele aanpak van het tekort aan ingenieurs en bèta-afgestudeerden begint volgens hem in het voortgezet onderwijs. Door maatregelen daar zou de traditionele alfa- en gamma-oriëntatie in Nederland kunnen worden omgebogen richting bèta- en technische vakken, aldus de collegevoorzitter. (HOP)

TWEE JAAR GELEDEN wilde de hervormde synode een bijzondere leerstoel instellen aan de RUG. De synode had al een kandidaat op het oog: dr. W. Balke zou bijzonder hoogleraar in de geschiedenis van de Reformatie en de Contrareformatie moeten worden aan de theologische faculteit. Er kwam een kink in de kabel toen de faculteit te horen kreeg dat Balke contacten onderhield met conservatieve Zuidafrikaanse universiteiten. De faculteit liet de synode weten dat Balke als kandidaat onaanvaardbaar was. Een heuse rel was het gevolg. Collegevoorzitter E. Bleumink sprak er schande van dat de synode tegelijk met de aanvraag voor de leerstoel met de beoogde kandidaat op de proppen kwam. Wisten de hervormden dan niet dat de Universiteitsraad de synode eerst de bevoegdheid moest verlenen om een bijzondere leerstoel te mogen instellen? Zover kwam het niet, want nadat Balke in een vroeg stadium sneuvelde, was ook de leerstoel van de baan. Het betrof hier namelijk een koppelverkoop. Het ministerie van Onderwijs wilde de leerstoel voor de synode bekostigen met als voorwaarde dat Balke zou worden benoemd. Het ministerie deed zijn genereuze aanbod omdat de functie die Balke bij O&W bekleedde zou komen te vervallen door een reorganisatie. Een beetje een oude koe, de kwestie Balke bij Godgeleerdheid, maar een aardige illustratie van de schimmige manoeuvres waar het instituut bijzonder ordinariaat volgens sommige critici toe kan leiden met dien verstande dat het gekonkelfoes deze keer op straat lag, terwijl het doorgaans aan het zicht wordt onttrokken. Wie een beetje handig is en over enige financiële middelen kan beschikken, kan in Nederland een professoraat kopen, menen de criticasters. Dat moet het ministerie van Onderwijs in het geval Balke in ieder geval ook gedacht hebben. Stichtingen en Verenigingen kunnen sinds 1905 een bijzondere leerstoel instellen aan de Nederlandse universiteiten. Reden daarvoor was vroeger vaak de verbreiding van een levensbeschouwing. De oudste nog bestaande bijzondere leerstoel aan de RUG, die in 1948 werd ingesteld in de calvinistische wijsbegeerte, getuigt daar nog van. De standaardzin over de achtergrond van bijzondere leerstoelen, die in de voorstellen staat waarin het College van Bestuur de Universiteitsraad vraagt nieuwe leerstoelen goed te keuren, verwijst nog steeds naar de externe functie. ''De instelling van een bijzondere leerstoel is voor een maatschappelijke organisatie een middel om haar doelstellingen te verwezenlijken'', zo luidt telkens de boodschap van het College. De zinsnede is echter hoognodig aan herziening toe, want in de meeste gevallen vertelt het College daarmee hooguit een halve waarheid. Faculteiten zijn namelijk evenzeer, zo niet veel meer geïnteresseerd in bijzondere leerstoelen dan maatschappelijke organisaties. De explosieve toename van het aantal bijzonder hoogleraren in de afgelopen tien jaar komt dan ook niet op het conto van maatschappelijke organisaties die plotseling een nieuw middel ontdekten om hun doelstellingen te verwezenlijken. De groei van vier bijzonder hoogleraren in 1980 tot bijna zestig nu, heeft alles te maken met het beleid van het ministerie van Onderwijs waar het gaat om gewone leerstoelen en het omzeilen daarvan door de faculteiten. Tot zeer recent bepaalde het ministerie hoeveel structurele leerstoelen een universiteit mocht hebben. De afgelopen tien jaar is dat aantal door bezuinigingen teruggelopen. Daarom is er betrekkelijk weinig ruimte om hoogleraren op nieuwe vakgebieden te benoemen of begaafde medewerkers te bevorderen tot de hoogste wetenschappelijk rang. De bijzondere leerstoel biedt uitkomst. Prof.dr. H.J. Huisjes, decaan van de medische faculteit, erkent dat in veruit de meeste gevallen zijn faculteit het initiatief neemt wanneer er een bijzondere leerstoel moet komen. De faculteit gaat dan op zoek naar een stichting die de gewenste leerstoel wil instellen. Dat kan het Groninger Universiteitsfonds zijn, die als doelstelling 'Groei en bloei van de RUG' heeft, maar ook het Astma Fonds of de Vereniging voor Rheumabestrijding. En dan is er nog de aan de faculteit gelieerde J.K. de Cockstichting, die vijf van de zeventien bijzondere leerstoelen bij Geneeskunde voor haar rekening neemt. Met zeventien bijzonder hoogleraren is Geneeskunde topscoorder aan de RUG. ''Dat is niet verwonderlijk'', meent Huisjes, ''als je bedenkt dat we 34 vakgroepen hebben en heel veel subspecialismen.'' Toch zag het faculteitsbestuur anderhalf jaar geleden aanleiding om de puntjes op de i te zetten voor wat betreft de criteria voor de bijzondere leerstoelen. Het bestuur signaleerde toen dat benoemingen tot bijzonder hoogleraar vooral werden gebruikt voor carrièrebeleid: universitair hoofddocenten die professorabel waren, werden op deze manier aan hun leerstoel geholpen. Dat betekende overigens niet dat al deze hoogleraren uitsluitend om persoonlijke redenen werden benoemd. De argumenten varieerden van vakgericht tot persoonsgericht. De koerswijziging van anderhalf jaar geleden heeft zijn vruchten nog niet afgeworpen. Men zoekt bij Geneeskunde nog steeds tevergeefs naar deskundigen van buiten de faculteit die parttime als bijzonder hoogleraar zijn aangesteld. Maar er is wel iets veranderd, beklemtoont Huisjes. Werd er vroeger een ad hoc-beleid gevoerd iemand was goed, je wilde hem behouden, dus maakte je hem bijzonder hoogleraar , nu moet een vakgroep die een bijzonder ordinariaat wil hebben daar meer moeite voor doen. Ze moet aangeven dat het om een te onderscheiden specialisme gaat, dat past binnen het profiel van de faculteit. Na een inventarisatie bij de vakgroepen maken faculteitsbestuur en -raad een keuze uit de aangevraagde leerstoelen. Dat leerstoel en kandidaat nog steeds hand in hand gaan, is volgens Huisjes niet verwonderlijk: de beoogde hoogleraar heeft doorgaans het specialisme ontwikkeld, daarom wil de vakgroep hem als hoogleraar.

DE FARMACOLOOG prof.dr. D.K.F. Meijer vindt zuivere carrière-overwegingen om iemand tot bijzonder hoogleraar te benoemen, niet altijd slecht. ''De universiteit concurreert met het bedrijfsleven als het gaat om het aantrekken en behouden van excellente medewerkers'', weet Meijer, ''dus moet je ook carrière kunnen maken binnen de universiteit. De hoogleraarsfunctie kan een belangrijke overweging zijn om voor de universiteit te kiezen.'' Dat de bijzondere leerstoel zo'n hoge vlucht heeft genomen, is volgens Meijer te wijten aan het restrictieve beleid van het ministerie van Onderwijs waar het gaat om gewone hoogleraren. Meijer: ''Omdat er in de vaste sfeer weinig plaatsen vrijkomen, is er weinig ruimte voor nieuwe ontwikkelingen. Dat vormt een serieuze bedreiging voor de continuïteit van het onderzoek binnen de universiteit. Medewerkers die professorabel zijn, worden door het bedrijfsleven aangetrokken, waardoor een hele onderzoekslijn verdwijnt.'' Zelf sleepte Meijer vorig jaar drie bijzondere leerstoelen in de wacht. Met carrière-overwegingen hadden ze niets te maken. Meijer richtte samen met collega's een stichting op en ging op zoek naar ''sponsors'', toen duidelijk werd dat de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen geen structurele leerstoelen beschikbaar zou stellen voor de post-doctorale beroepsopleiding tot apotheker. De Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie, de Onderlinge Pharmaceutische Groothandel en de Vereniging Nederlandse Apothekers kwamen samen met 150 duizend gulden per jaar over de brug. Daarmee wordt de vervanging betaald van de drie externe deskundigen die nu één dag in de week als bijzonder hoogleraar zorgen voor ''de inbreng vanuit de praktijk'' in de beroepsopleiding. En dan schiet er ook nog geld over voor infrastructurele voorzieningen en secretariële ondersteuning. Geneeskunde is een stuk duurder uit met haar zeventien bijzondere leerstoelen. Alle bijzondere hoogleraren staan als universitair hoofddocent op de loonlijst van de faculteit. Sommige stichtingen, zoals het Groninger Universiteitsfonds, brengen alleen de titel van bijzonder hoogleraar in, vertelt Huisjes. Andere stichtingen doen daar een bedrag van bijvoorbeeld 400 gulden per maand bij. Eén keer diende zich een stichting aan met een grote buidel vol geld. ''Die wilde haar prestige verhogen met een leerstoel'', zegt Huisjes, ''maar dat is toen afgeketst op inhoudelijke gronden.'' Het Groningse College van Bestuur heeft in de faculteiten de reputatie op zijn tellen te passen waar het gaat om bijzondere leerstoelen. Uit vrees voor inflatie moet het aantal hoogleraren in de hand worden gehouden. Met 57 bijzondere ordinariaten neemt Groningen landelijk de vijfde plaats in. De universiteit van Utrecht staat met iets meer dan negentig leerstoelen op de eerste plaats. Huisjes meent dat de huiver bij het College drie jaar geleden groter was dan nu. ''Toen ik aantrad, waren bijzonder hoogleraren niet zo welkom. De wenkbrauwen werden gefronst als het over carrière-overwegingen ging. Maar nu het wat aan banden is gelegd en we gekozen hebben voor een zorgvuldige benadering, is dat al weer enigszins achterhaald.'' De decaan kan zich wel vinden in de terughoudende opstelling van het College, hoewel hij wel vindt dat het gerust wat meer verantwoordelijkheid aan de faculteiten zou mogen overlaten. Huisjes: ''We hebben nu eenmaal het systeem van één hoogleraar waar de rest mee samenwerkt. Als je het aantal hoogleraren uitbreidt ten koste van de docenten, dan hol je dat systeem uit. Ieder systeem heeft een laag die de top is. Als dat de hoogleraren zijn, moet je daar voorzichtig mee zijn, anders moet er een nieuwe toplaag komen.'' Meijer deelt de vrees voor inflatie niet. Hij verwijst naar de maatregel uit 1980 toen alle lectoren in één klap bevorderd werden tot hoogleraar. Ook dat leidde niet waardevermindering van het hoogleraarsambt. Meijer: ''Het standpunt 'we houden het af, want het gaat te snel', is geen politiek. De universiteit moet beslissen of ze de bijzonder hoogleraren wil, en vervolgens zelf zeggen wat de randvoorwaarden zijn. Hoeveel invloed mag de sponsor hebben, welke leerstoel willen we wel en welke niet? Er moet een gedifferentieerde rem komen.'' Meijer kan smakelijk vertellen over het ''duw en trek werk'' dat het hem gekost heeft om de drie leerstoelen voor de apothekersopleiding binnen te halen. Van toenmalig rector Engels kreeg hij te horen dat deze niet met drie leerstoelen tegelijk bij de Universiteitsraad kon aankomen. ''Engels stelde mij voor dat ik twee leerstoelen kon krijgen of anders geen een'', vertelt Meijer. ''Ik heb toen geantwoord dat twee bijzondere leerstoelen prima was, maar dan moest er wel een structurele leerstoel bijkomen.''

DE RUG KENT REGELS die er voor moeten zorgen dat het instituut bijzonder ordinariaat niet ontspoort. Egotrippers die graag eens professor zouden willen zijn, moeten uiteraard buiten de deur worden gehouden, en zoals gezegd, het aantal bijzondere leerstoelen mag niet de pan uit rijzen. Aanvragen voor bijzondere leerstoelen gaan eerst voor advies naar de faculteitsraad en vervolgens naar het College van Decanen. Zijn beide adviezen positief, dan stelt het College van Bestuur de Universiteitsraad voor de aanvrager de bevoegdheid te verlenen voor het instellen van de leerstoel. Die laatste stap is echter een pure formaliteit; bijzondere leerstoelen zijn hamerstukken in de Universiteitsraad. De informele hoofdrol is daarentegen weggelegd voor de rector, die met zijn dubbelfunctie als collegelid en voorzitter van het College van Decanen als een spin in het web zit. Om een oogje in het zeil te houden, wordt samen met de leerstoel een college van curatoren ingesteld, waarvan twee van de drie leden RUG-hoogleraren zijn. De bijzonder hoogleraar moet jaarlijks verslag uitbrengen aan dit college. In een recente notitie voor het College van Decanen constateert het College van Bestuur dat er nogal wat schort aan deze verslaglegging. ''Over een behoorlijk aantal bijzondere leerstoelen wordt niet of zeer onregelmatig verslag uitgebracht'', zo staat daar te lezen. Uit dezelfde notitie blijkt dat er veel onduidelijkheid bestaat over het herbenoemen van bijzonder hoogleraren, die doorgaans voor vijf jaar worden benoemd, en het opheffen van bijzondere ordinariaten. Er lijkt licht te zitten tussen de theorie van de zorgvuldigheid en de praktijk van alle dag. Zo is het ook maar de vraag of er werkelijk sprake is van terughoudendheid, of dat men dat elkaar maar wijsmaakt. De cijfers van de afgelopen drie jaar duiden er in ieder geval niet op dat de universiteit voorzichtiger is geworden. In 1988 kwamen er tien bijzondere leerstoelen bij, in '89 acht en '90 was met elf nieuwe leerstoelen zelfs een topjaar. Collegevoorzitter E. Bleumink houdt vol dat de RUG een ''betrekkelijk terughoudend'' beleid voert. ''Sommigen zeggen, nog niet terughoudend genoeg; anderen vinden het te terughoudend.'' Een van de redenen voor terughoudendheid is dat bijzonder hoogleraren die dezelfde werkzaamheden verrichten als gewone hoogleraren, op den duur wel eens ontwrichtend zouden kunnen werken. ''Wat weerhoudt hen ervan om te zeggen: 'Ik doe hetzelfde werk, dus maak mij maar structureel hoogleraar.' Daardoor komt de verhouding tussen hoogleraren, universitair hoofddocenten en docenten en assistenten in opleiding onder druk te staan'', legt Bleumink uit. Aan benoemingen uit carrière-overwegingen zit nog een ander nadeel. Bleumink: ''Veel van die mensen komen uit Groningen. Daar moet je mee oppassen, want er moet een goede verhouding bestaan tussen wat van binnen en wat van buiten komt. Er moet ruimte zijn voor talent van buiten de eigen universiteit.'' In de nota 'Leerstoelenbeleid' uit 1988 schrijft het College dat voorkomen moet worden dat het veelvuldig gebruik van bijzondere leerstoelen ''leidt tot een inflatie van de functie en de kwaliteit van de hoogleraar in het algemeen''. Het College heeft daarom regels opgesteld om ''de benoeming van bijzondere hoogleraren met evenveel waarborgen te omgeven als die van 'gewone' hoogleraren''. Net als onze andere gesprekspartners benadrukt de collegevoorzitter dat er geen onderscheid wordt gemaakt tussen kandidaten voor structurele en bijzondere leerstoelen. Beide doorlopen dezelfde procedure. Maar alle mooie woorden en eensluidende verklaringen ten spijt, als het er echt op aankomt zijn de universitaire regels slechts een papieren tijger. Een stichting of een vereniging die van de universiteitsraad eenmaal de bevoegdheid heeft gekregen om een bijzondere leerstoel in te stellen, kan volgens de wet een hoogleraar benoemen zonder dat wie dan ook daarmee hoeft in te stemmen. In de notitie voor het College van Decanen schrijft het College van Bestuur dat ''deze extreme situatie'' zich tot op heden niet heeft voorgedaan.

EXTREME SITUATIES hebben zich nog niet voorgedaan, maar hoe zit het eigenlijk met de wetenschappelijke onafhankelijkheid van de bijzonder hoogleraar? Een berucht voorbeeld van hoe het mis kan gaan, is de hoogleraar die de verpakkingsindustrie vorig jaar aan de Landbouwuniversiteit te Wageningen benoemde. De verpakkingsprofessor vertelt aan iedereen die het horen wil dat het allemaal reuze meevalt met de schadelijke gevolgen van verpakkingen voor ons milieu. ''Naambekendheid is veel belangrijker dan wat ik zeg.'' Aan het woord is dr. T. Huppes, bijzonder hoogleraar economische en maatschappelijke aspecten van de informatietechnologie. De leerstoel die Huppes bij de economische faculteit bezet is ingesteld en wordt bekostigd door het Amerikaanse computerbedrijf Unisys. Met de naambekendheid zit het wel snor, want bij alles wat Huppes doet (''Ik geef zo'n vijfentwintig lezingen per jaar''), wordt de Unisysleerstoel vermeld. Mocht de leerstoel ooit opgeheven worden, dan komt dat omdat de bomen in de computerbranche niet meer tot in de hemel groeien. De hoogleraar mag van Unisys gerust uitleggen dat de malaise in de bedrijfstak niet alleen te maken heeft met verzadiging van de markt, maar ook met niet ingeloste beloftes, rampen en mislukkingen in de automatisering. ''Ruggespraak zou een gruwel zijn'', zegt Huppes. ''Ik heb geen enkele inhoudelijke verplichting of verantwoording naar Unisys.'' Volgens Huppes reageerde de buitenwacht zelfs verbaasd, toen hij in 1986 voor de leerstoel werd gevraagd: ''Onder degenen die nadenken over de gevolgen van de informatietechnologie neem ik namelijk een zeer kritisch standpunt in.'' Toch wilde Unisys na een lezing per se met Huppes in zee. De leerstoel kwam met de kandidaat, en werd door toenmalig collegevoorzitter Borgman meteen omarmd, aldus Huppes. ''Unisys wil uitdrukking geven aan zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid. Zo'n bedrijf doet aan imagebuilding. Het wil zich positioneren als een kwaliteitsleverancier, niet als een ruige verkoper'', legt Huppes de motieven van de computergigant uit. ''Een veredelde manier van sponsoring'', noemt hij zijn leerstoel. ''Unisys heeft Sparta ook nog een tijdje gesponsord. ABN/AMRO-bank sponsort nu Ajax. De volgende keer kan dat een hoogleraar zijn.'' Wat de sponsoring kost wil de hoogleraar niet kwijt. Unisys vult het salaris dat hij als universitair hoofddocent bij economie verdient aan tot dat van een hoogleraar. ''Als u wilt weten hoeveel dat is, dan moet u dat zelf maar even berekenen.'' Huppes is gecharmeerd van het instituut bijzondere leerstoel: ''Bijzonder hoogleraren zorgen voor de flexibiliteit. De universiteit is een starre, bureaucratische organisatie, en door de bezuinigingen moet ze zich nu helemaal beperken tot de mainstream. Bijzonder hoogleraren kunnen juist inspelen op nieuwe ontwikkelingen.'' De informatiedeskundige slaagt daar wonderwel in. Hij vormt in zijn eentje de sectie Informatietechnologie, dat wil zeggen, er lopen nog vier à vijf medewerkers meer rond, maar die worden betaald uit contractresearch. Hoewel de hoogleraar wel een vaste medewerker zou willen hebben, vindt hij het eigenlijk wel best zo: ''In zekere zin is dit een hele gezonde manier van werken. Als er geen belangstelling meer is, houdt het werk vanzelf op, omdat de financiën opdrogen. Dat is een soort check. Elders in de universiteit kan men doorgaan zonder dat er interesse voor bestaat. Ik vind dat je geen tijd moeten stoppen in basic-research waar niemand in geïnteresseerd is, behalve misschien in bijbelwetenschap of sanskriet. Zeker in een faculteit als de economische, die zeer extern georiënteerd is, behoort de relevantie van het onderzoek voor beleidsmakers evident te zijn.'' Of de bijzondere leerstoelen inderdaad het instrument van de flexibele universiteit worden, valt nog te bezien. Voorlopig zijn ze nog populair en bijna niemand lijkt er moeite mee te hebben op deze manier het restrictieve beleid van het ministerie te omzeilen. Maar misschien heeft het bijzonder ordinariaat zijn grootste populariteit wel achter de rug. Minister Ritzen heeft namelijk kort geleden de bovengrens voor het aantal gewone leerstoelen losgelaten. Voor de Groningse faculteiten zal dat vooralsnog niets veranderen, want het College van Bestuur is niet van plan hen de vrije hand te geven. Collegevoorzitter Bleumink: ''Ons kent ons. We moeten voorkomen dat faculteiten geen weerstand kunnen bieden aan de druk om teveel structurele hoogleraren te benoemen, dat we in de oude fout vervallen van teveel hoogleraren.''

Professoren in soorten en maten

De universiteit kent hoogleraren in allerlei soorten en maten. Op de eerste plaats zijn er de hoogleraren die de structurele leerstoelen (zo'n driehonderd aan de RUG) bezetten. De professoren die de belangrijkste en zwaarste leerstoelen voor hun rekening nemen zijn de B-hoogleraren. De iets mindere goden zijn de A-hoogleraren met hun respectievelijke A-leerstoelen. Dan zijn er de persoonlijke leerstoelen. Die zijn bedoeld voor wetenschappers waarvoor geen gewone leerstoel beschikbaar is, terwijl zij wel de kwaliteit hebben om tot hoogleraar te worden benoemd. Hoewel deze leerstoelen dus aan een persoon zijn gebonden, vallen ze wel binnen het structurele leerstoelenkader. De RUG telt zo'n twintig persoonlijke leerstoelen. Tenslotte vallen de deeltijdhoogleraren binnen het structurele leerstoelenkader. De deeltijdhoogleraar is de opvolger van de buitengewoon hoogleraar. Hij of zij is voor twee- of drietiende bij de universiteit aangesteld, vaak met uitsluitend een onderwijstaak. Het Tweedekamerlid Willem Vermeend en oud-minister Jan de Koning zijn twee bekende voorbeelden van Groningse deeltijdhoogleraren. De hierboven genoemde hoogleraren vallen allemaal in de categorie gewone hoogleraren. Belangrijk verschil met de bijzonder hoogleraren is dat de bijzondere buiten het structurele leerstoelenkader vallen. Dat is belangrijk omdat de minister de universiteiten tot voor kort slechts een beperkt aantal structurele leerstoelen toewees. Bijzondere leerstoelen worden ingesteld door een stichting of een vereniging, nadat de Universiteitsraad daarmee heeft ingestemd. De stichting of vereniging stelt de bijzonder hoogleraar aan, en niet de universiteit. De hoogleraar kan in deeltijd werken of fulltime. Soms betaalt de stichting of vereniging de hoogleraar, maar vaak is het ook iemand die als universitair hoofddocent zijn salaris van de universiteit ontvangt. De RUG telt op dit moment een kleine zestig bijzondere leerstoelen. Tenslotte zijn er de hoogleraren met een nul-aanstelling. Zij worden deeltijds of voltijds door de universiteit aangesteld, maar ontvangen geen salaris van de universiteit en vallen niet binnen het structurele leerstoelenkader. Een bekend voorbeeld is collegevoorzitter E. Bleumink. Hij is als bestuurder bij de universiteit in dienst, maar omdat hij ook nog wetenschappelijk actief wil zijn, heeft hij bij zijn oude vakgroep, dermatologie, een nul-aanstelling. Zeker zo bekend is Henk van Os. Die kreeg bij zijn vertrek naar het Rijksmuseum in Amsterdam een nul-aanstelling binnen de letterenfaculteit. (Laurens Berentsen, Joep Engels) Vrouwen in de politiek zijn kenaus, zo valt aan menige toog te beluisteren. Een politica die zich kan handhaven in het harde mannenwereldje moet wel haar op de tanden hebben. Het bewijs is snel gevonden: Margareth Thatcher. Meer dan een decennium regeerde ze Brittannië met ijzeren hand en vlijmscherpe tong. Al haar politieke opponenten beten in het stof en manlief Dennis moest ten einde raad een goed heenkomen zoeken in de drank. Of dichter bij huis: Marga Klompé; het strenge gezicht van de KVP. ''Een buldozer van rechtschapenheid'', aldus het weekblad De Groene Amsterdammer in een recent portret, en ''in alle opzichten one of the boys''. Juffrouw Klompé beheerste het politieke spel van intrigeren en samenzweren tot in haar vingertoppen. In niets onderscheidde ze zich van haar mannelijke collega's. Het bewijs: de fles jenever stond steeds binnen handbereik. Weinig vrouwen bereiken de hoogste sport van de politieke ladder. Hoe gewild ze inmiddels ook zijn. Want sinds Simone de Beauvoir haar zusters opriep om nu eens echt werk te maken van die politieke macht, is het besef gegroeid dat een zichzelf respecterende partij minstens een paar vrouwen op topposities moet hebben. Met name links en extra links profileren zich graag met een vrouwelijke aanvoerder. Nog niet zo lang geleden kende ons eigen parlement drie vrouwelijke fractieleiders. Oké, van politieke dreumesen als PPR, CPN en PSP, maar ze zaten er dan toch maar. En ook de PvdA pakte vrouwvriendelijk uit met een partijvoorzitster, die inmiddels in de bezemwagen zit, en een paar struise bewindsvrouwen, waarvan de eigenzinnige Ien Dales uiteraard weer als kenau over de toog ging. Meer vrouwen op publieke bestuursfuncties? Dan moeten we bij links zijn, want daar prijkt de emancipatie hoog in het vaandel. Mooi mis! betoogde prof. Robert Darcey vorige week woensdag voor een tiental belangstellenden in de Gadourek Zaal van de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen. Darcey, verbonden aan het Department of Political Science van de Oklahoma State University, is schrijver van het boek 'Women, Elections and Representation' en een specialist als het gaat om vrouwelijke deelname aan de politiek. Waar zit volgens hem de crux? Niet in een of ander mannelijke samenzwering die het vrouwen uiterst lastig maakt om op te klimmen in het bestuurlijke circuit de afgelopen decennia, zo wees onderzoek uit, zijn er binnen partijen naar westers democratisch model geen noemenswaardige hindernissen meer voor vrouwen. Ook niet in de vrouwonvriendelijke houding van de kiezers seksediscriminatie speelt hoogstens in positieve zin een rol bij het stemgedrag. Nee, het is gewoon de vreselijk trage doorstroming die er voor zorgt dat nog zo weinig vrouwen een bestuursplek vinden. Kortom, de voorwaarden voor vrouwelijke bestuurders zijn alleszins redelijk, maar al die mannen blijven stug zitten, zodat het bij verschuivingen in de sekse-balans om millimeterwerk gaat. Een duik in de statistieken leert dat het aandeel van vrouwen in het nationale parlement van de meeste democratieën rond de zes procent ligt. Alleen Canada en Nieuw Zeeland scoren meer dan het dubbele. Dankzij een groei van de progressieve krachten? Mis, dus. In Canada en Nieuw Zeeland kelderden in de jaren tachtig de progressieve partijen en zorgde juist een reuzesprong van de conservatieven voor een stevige groei van het aandeel vrouwen. Darcey's wijze les: politieke stagnatie is slecht voor vrouwen, ingrijpende machtsverschuivingen naar rechts of naar links zijn een zegen, voor de vrouw en de democratie als geheel.

Er is nog hoop voor Nederland. Als Ien Dales een knip voor haar neus waard is, forceert ze nu een doorbraak. Samen met haar PvdA-zusters in het kabinet veroorzaakt ze een fatale crisis. Er komen nieuwe verkiezingen en, zo berekende Maurice de Hond al, er vindt een politieke aardverschuiving plaats. In een klap komt de sekse-balans in evenwicht en Ien en haar zusters zullen de geschiedenis ingaan als de suffragettes van de jaren negentig. Vrouwen aller partijen, offert U op. In naam van een gezonde democratie!

Guus Termeer ''Nu begrijp ik waarom Eduard de Bock voor zijn specialisatie gynaecologie naar Nijmegen is gegaan'', zei Aernout van Wassenaer. Hij hield een tijdschrift omhoog, met een foto van een schaars geklede dame op de omslag. ''Een reportage over de studentes van Nijmegen. Laura, Margot, Nancy, Nanette, Malou...'' Hij floot tussen zijn tanden. ''Wat een ongelooflijk lekkere wijven!'' ''Wat lees je daar? Ik versta je niet.'' Annie Stortemelk keek verstoord op van haar breiwerk. ''Hij leest Playboy'', zei Yvette de Bruyne laconiek. ''Het maandblad voor de moderne man, die meent dat het leven niet alleen uit nare dingen en hard werken bestaat.'' ''Playboy?! Maar dat is een pornoblad!'' Annie liet haar breiwerkje zakken. ''Aernout, hou daar onmiddellijk mee op!'' ''Playboy?!'' Berendina Bergsma reageerde als door een adder gebeten toen ze de naam van het populaire tijdschrift hoorde. ''Het meest seksistische en rolbevestigende blaadje van Nederland! De vrouw als lustobject, dat is Playboy! Het valt me ontzettend van je tegen dat jij zoiets in huis haalt'', riep ze tegen Aernout. ''Ja, maar...'' ''Niets ja maar.'' Annie was opgestaan en liep dreigend in Aernouts richting, een breinaald in haar hand. ''Hier met dat ding!'' ''Annie lieverd...'' Aernout hief bezwerend zijn handen. Annie griste het tijdschrift van Aernouts schoot. ''En noem me geen lieverd. Als jij dit soort vunzigheid leest, wil ik niets meer met je te maken hebben.'' Ze zweeg abrupt toen ze de wijd opengespreide benen van een geheel ontklede Nijmeegse blondine zag. ''Laat zien'', hijgde Berendina. Driftig sloeg ze de bladzijden om, tot ze was aanbeland bij een over twee pagina's afgedrukte foto van een meisje dat temidden van tien in colbert geklede jongens haar billen ontblootte. ''Dit is puur fascisme'', stamelde ze. ''Mannen in uniform, die een vrouw vernederen...'' ''Ze kijkt er anders heel vrolijk bij'', grinnikte Aernout. ''Kan ik me voorstellen, want het schijnt nogal goed te betalen.'' ''Uitbuiterij is het'', schreeuwde Berendina. ''De beurzen zijn zo laag dat je wel moet tegenwoordig.'' Annie draaide zich om. ''Je bent een mispunt, Aernout van Wassenaer. Als je zo doorgaat zoek je voor mij maar een ander.'' ''Ja, maar...'' ''Wat zijn jullie een stel sukkels bij elkaar.'' Het was meteen stil toen Yvette het woord nam. ''Playboy, dat stelt toch niets voor? Als de mannetjes zoiets willen, dat geef je het ze toch? Of niet soms Annie? Zo houd je ze onder de duim. Wees niet boos op Aernoutje, want dat blad is van mij. Ik wilde zien hoe ze het in Nijmegen hebben aangepakt.'' Ze richtte zich tot Berendina. ''Berend, je bent een beste meid, maar wel een beetje hysterisch. Die meisjes hebben er zelf voor gekozen, al zul je dat misschien niet geloven. Een troost voor jou: wees niet bang dat jij wordt gevraagd.'' ''En jij Aernout...'' Yvette wierp Aernout een superieur glimlachje toe. ''Zo goed betaalt het nu ook weer niet. Duizend piek per foto, als je helemaal uit de broek gaat.'' Ze trok aan haar sigaret. ''Althans, dat krijg ik er voor. Het is nog niet helemaal rond, maar ik heb vergaande contacten met de hoofdredacteur. En de universiteit is bereid geld te stoppen in een special over Groningen. Annie, is dat eventueel ook iets voor jou?''

Op het EuroSkepsis congres begin oktober in Amsterdam vertelde Wim Betz, hoogleraar huisartsgeneeskunde in Brussel, over de fratsen van de Belgische regering. Minister Busquin van volksgezondheid had in 1990 een commissie in het leven geroepen die een post-graduate cursus acupunctuur voor alle medische faculteiten in België moest organiseren. Geconfronteerd met de kritiek van Betz, die aanvoerde dat in wetenschapsland vast stond dat acupunctuur puur placebotherapie is, antwoordde de minister dat hij onpartijdig was en alleen afging op de behoeften van het publiek. Om dit publiek te beschermen diende de naaldenprikkerij onder de vleugels van de medische faculteiten te worden genomen. Alle publikaties, waaronder die van Knipschild uit Maastricht over de evaluatie van de oosterse naaldvakken maakten geen enkele indruk op de bewindsman. Als politicus was hij zich bewust van de opinie van de meeste Belgische stemmers.

De wetenschap moest wijken voor de volkswil. Deze gekte zien we overigens niet alleen bij onze zuiderburen. Sinds 1965 zijn er binnen de EG strenge regels opgesteld voor de erkenning van geneesmiddelen. Om een medicijn te laten erkennen in de gemeenschap dient een duizenden pagina's dik dossier ingediend te worden waarin op wetenschappelijk verantwoorde wijze de werking, het toepassingsgebied en de gevaren worden aangetoond. De belangrijkste test daar bij is de dubbelblinde proef waarbij een controle groep een nepmedicijn krijgt. Deze test moet in verschillende onafhankelijke centra gebeuren en pas wanneer duidelijke statistisch en klinische relevante verschillen aantoonbaar zijn, kan registratie geschieden.

Onder invloed van een lobby van Duitse producenten is in het Europarlement niet zo lang geleden een voorstel aangenomen homeopathische en antroposofische ''geneesmiddelen'' te ontslaan van deze verplichting, ''gelet op de geringe toepasbaarheid van conventionele statistische methodes voor klinische proeven'' (sic). Het Europarlement is klaarblijkelijk unaniem van mening dat er een aparte homeopathische statistiek moet worden ontwikkeld om de werkzaamheid van de oneindige verdunningen te laten zien.

Verzet tegen deze malligheid kon volgens Betz het best op speciale wijze gebeuren. Rationele argumentatie was zinloos. Niemand wil graag horen dat hij in onzin gelooft. De hoogleraar vertelde bij wijze van voorbeeld hoe hij de acupunctuurplannen in de ijskast had gekregen. Hij was uiteindelijk akkoord gegaan met de plannen van de minister op één voorwaarde. Hij zou meewerken aan de opzet van de postgraduate cursus acupunctuur, wanneer gelijktijdig ook de ontwikkeling van een cursus exorcisme krachtdadig ter hand genomen zou worden. Na dit voorstel was van minister Busquin niets meer vernomen over acupunctuur.

In plaats van bestrijden meende Betz dat het beter was te ijveren voor erkenning van alle alternatieve behandelwijzen. Zelf toonde hij zich een warm voorstander van de gemmotherapie en de oeneotherapie, bestaande alternatieven: genezen met dure edelstenen en goede wijn. Een voorbeeld van bescherming van de underdog, ook in alterneutenland. PETER BÜGEL

Pseudo Engels

In de Universiteitskrant van 26 september 1984 werd onder de veelzeggende titel 'Toppunt bereikt' de Dienst Interne en Externe Betrekkingen van de RUG publiekelijk aan de schandpaal genageld. Deze Dienst had het bestaan een 'Engelstalige' folder met algemene informatie over de Universiteit te publiceren die vooral opviel door de erbarmelijke kwaliteit van het Engels. Wie mocht denken dat de voor de Public Relations van de RUG verantwoordelijke instantie zich deze schrobbering heeft aangetrokken, komt bedrogen uit. Vorig jaar gaf de Voorlichtingsdienst RUG de brochure 'Werken aan de grenzen van het Weten' uit, in vier talen. De Engelstalige versie van dit fraaie vierkleurendrukwerk wemelt van de blunders, fouten en onduidelijkheden. 'Working on the frontiers of Knowledge' is geschreven in een pseudo-Engels dat regelmatig doet denken aan het speelse en creatieve Neder-Engels van John O'Mill, maar dat overigens weinig van doen heeft met de taal waarvan de doorsnee ontwikkelde Engelsman of Amerikaan zich pleegt te bedienen. Enkele voorbeelden: ''in actie komen tegen'' werd ''to come into action against'' (i.p.v. ''to protest/cry out against''); ''de basis leggen voor'' is vertaald als ''to lay the basis for'' (het correcte idioom is ''to lay the foundation of''); ''midden in de maatschappij staan'' werd ''to stand in the midst of society'' (''to be fully integrated into society'' of iets dergelijks); enz. In het algemeen is er veel te zeggen voor letterlijke vertalingen, maar het moet niet overdreven worden. In dit geval heeft het geresulteerd in een vernederlandst Engels dat qua constructie en vocabulaire de Engelstalige lezer voortdurend op het verkeerde been zet: ''A guide...can be requested at...'' is misschien niet volslagen onbegrijpelijk, maar het is wel on-Engels (goede oplossing: A guidebook is available from); evenzo ''living accommodation'' (accommodation); ''the printing of school books'' (educational publishing); ''university complex'' (science block/blocks); ''Act on Higher Education'' (Higher Education Act); ''a period of work experience'' (practical work); ''the current need for graduates'' (demand for); ''are passing the threshold'' (crossing the threshold); enz. enz. Voorbeelden van grammaticale fouten zijn ook ruim voorhanden: het gebruik van de simple past (''The University Building was re-opened in 1850'') in plaats van de past perfect (had been) in het onderschrift bij de illustratie van het brandende Academiegebouw anno 1906; een bijvoeglijk naamwoord (''a marked academic air'') dat een bijwoord had moeten zijn (markedly); nodeloos gecompliceerde lijdende vorm-constructies (''Considerable attention was drawn by research''); een foutieve vergelijking (''guest writers as Doeschka Meijsing''); enz. Het proza in de Nederlandstalige brochure die overduidelijk als brontekst voor de Engelse versie heeft gefungeerd verdient geen schoonheidsprijs: het is pover van stijl en modieus van expressie. Maar daarachter kan een vertaler zich niet verschuilen: die heeft zijn eigen verantwoordelijkheid voor het leveren van een begrijpelijke en leesbare tekst. Rest de zowel praktische als principiele vraag waarom de vertaalopdracht aan het Nijmeegse vertaalbureau Bothof werd gegund. De Universiteit beschikt al geruime tijd over een Talencentrum met capabele medewerkers die alleen al vanuit hun persoonlijke betrokkenheid bij het RUG-gebeuren een dergelijke vertaalklus hadden geklaard zonder daarbij het blazoen van de Universiteit te bezoedelen.

Leo van Noppen

REACTIE Zelfs als niet native-speaker Engels lijken mij de opmerkingen van Leo van Noppen volkomen terecht. Maar..., hoe is het allemaal gelopen? De gewraakte brochure uit 1984 werd uit het Nederlands vertaald door het Talencentrum van de letterenfaculteit. Mede op basis van deze ervaring werd in 1986 (dus niet vorig jaar) het te goeder naam en faam bekend staande bureau Bothof te Nijmegen ingeschakeld om een nieuwe Engelstalige brochure te schrijven. Tegen dit Engels bestond weer bezwaar bij de vakgroep Engels van de RUG. Alle bezwaren van de vakgroep Engels werden door ons overgenomen in de uitgave 1987 e.v. Omissie onzerzijds is dat wij het colofon niet hebben aangepast zodat het nog steeds lijkt alsof het bureau Bothof verantwoordelijk is. Dit is echter de vakgroep Engels van onze eigen faculteit.

W. Janssen, directeur DIEB

Toverkaart

Zoals de meesten inmiddels wel zullen weten wordt binnenkort de OV-studentenkaart 20 gulden per maand duurder. Iedere student die denkt dat de minister er volgend jaar niet een nog hoger prijskaartje aan zal hangen, moet snel wakker worden of stoppen te geloven in sprookjes. Terwijl de tarieven voor het openbaar vervoer met 6 procent stijgen weet de minister zonder moeite een verhoging van 33 procent voor de OV-studentenkaart uit de grote hoed te toveren. Dat uit de toverhoed van Ritzen weinig constructieve ideeën komen wisten we allemaal al. Daarvoor hoeven we allang niet meer in sprookjes te geloven. Wat Ritzen zich echter niet zo snel bedacht zal hebben is dat hij maar liefst 300.000 kleine toverhoedjes over het land heeft uitgestrooid. Jawel, voor hen die nog steeds in sprookjes geloven is er hoop want... Op de vloer van ieder treinstation liggen talloze waardeloos geachte stukjes papier (treinkaartjes genoemd) die met de volgende eenvoudige truc in keiharde guldens veranderd kunnen worden. Pak zo'n gebruikt kaartje en loop vervolgens naar de balie. Vraag om een restitutie-aanvraagformulier en stuur deze samen met het treinkaartje en een kopie van jouw toverhoedje naar de ''Lieve Fee'' NS. Abacadabra, een paar weken later heeft de Lieve Fee het bedrag (vermeld op het kaartje) op jouw bankrekening gestort. Wel even oppassen: deze tovertruc werkt slechts één keer per jaar; geen kaartjes inleveren die met een kortingkaart zijn verkregen; en uiteraard daarna nooit je toverhoedje vergeten als je op reis gaat. Zou het niet leuk zijn als we spontaan uit protest tegen de abacadabra van Tovenaar Ritzen allemaal zo snel mogelijk onze toverhoedjes zouden uitproberen? Dit is overigens helemaal geen aanzet tot fraude, want... sprookjes bestaan helemaal niet.

Dick van Hoorn

''Vergaderingen zijn vaak een camouflage voor verborgen werkloosheid.'' Deze stelling verdedigt de chemicus Johan Jansen aanstaande vrijdag tijdens zijn promotie aan de RUG. Veel moeite zal hem die verdediging niet kosten. Bèta's hebben over het algemeen een broertje dood aan vergaderen. Dat bleek vorige week weer eens tijdens de vergadering van de faculteitsraad van Wiskunde en Natuurwetenschappen. Bijna een half jaar had de wp-fractie nodig gehad om een opvolger in het bestuur te vinden voor de biofysicus Diek Duifhuis, maar nu kon ze dan eindelijk de nieuwe portefeuillehouder financiën presenteren. De farmaceut Cor Grol werd hartelijk welkom geheten en omstandig bedankt voor zijn bereidwilligheid. De gelukkige kon echter niet nalaten om de raad er fijntjes op te wijzen dat hij deze functie twee jaar daarvoor ook al vervuld had en dat het toch bedenkelijk was dat er in zo'n grote faculteit geen andere kandidaat te vinden was. De wp'ers konden echter nog wat leren van hun studenten. Ook zij zaten met een vacature. In de faculteitsraad weliswaar, en dan is de procedure een stuk eenvoudiger. Op de kandidatenlijsten voor de verkiezingen voor de raad staan meestal meer namen dan het benodigde aantal. De hoogste niet-verkozen kandidaat is automatisch eerste reserve. Een briefje naar het Centraal Stembureau met de mededeling dat de reserve-kandidaat de vacature vervult, is voldoende. Het briefje dat de voorman van de studentenfractie, het bestuurslid Egbert de Vries, schreef, is verre van eenvoudig. Het is een proza dat we de lezer niet willen onthouden. Enkele citaten: ''Hierbij deel ik u mede dat onlangs is gebleken dat een mevr. Boukelien Bos, door u verkozen verklaard in de Faculteitsraad Wiskunde en Natuurwetenschappen, niet meer ingeschreven staat als student. (...) Wij zijn terstond nagegaan of een van de volgende personen op de lijst bereid was haar plaats in te nemen. Voor de volgende personen: Jan Willem Zijlstra, Edo van der Poort, Herien Weits, Ard van der Mey, Rixt Kok, Egbert de Vries, Olaf Kolkman, Koert A. de Vries, Caroline Houtman, Bart van Osch, Thecla Bootsma, Hans Middelhoven, Camillo Rapparini, Ingrid Krol, Ronald van Elburg, Mariska Vaalburg, Koos Bijma, Mark van der Giezen, Janneke Kuper, Jeroen van de Brink, Mirte Malingré, Rick Rink, Hilda Bouma, Maya van Veldhuizen, Gerben Wijnia, Berendina van Solkema, Eiso AB, Duurt Doornbos, Marjan Guichelaar, Marlien Klijnstra, Pieter Kochelbergh, Rimke de Groot, Karen Voskamp, Bernhard Faber, Katinka Ridderbos en Annegreet Pehleman geldt dat zij verklaard hebben voorlopig niet beschikbaar te zijn voor de Faculteitsraad. Roel Berends (nr.43) heeft verklaard zitting te nemen in de Faculteitsraad. Wij verzoeken u hem te benoemen op grond van het bovenstaande.'' De bèta-studenten doen er goed aan om in het vervolg bij verkiezingen de kandidatenlijsten nauwgezet te bestuderen. Over camouflage gesproken.

KLASSIEK

De jazzliefhebbers hebben een keer per jaar een fietstoer. De liefhebber van orgelmuziek en zang kan in het weekend, alvorens een concert van het Monteverdi Kamerkoor Utrecht te beluisteren, ook eerst zijn benen strekken. Het koor geeft twee concerten: zaterdagavond 26 oktober om 20.15 uur in de Petruskerk te Leens, en zondagmiddag 27 oktober om 15.00 uur in de Jacobuskerk te Zeerijp. Na een frisse fietstocht (of bustocht!) kan je op adem komen tijdens motetten van Gabrieli, Monteverdi en Bach (''Lobet den Herrn, alle Heiden''), kleine geistliche Konzerte en Canziones Sacrae van Schutz en orgelwerken van Bach en Scheidemann. Het motet is een meerstemmig vocaal genre dat stamt uit de Middeleeuwen. In de loop van de tijd heeft het talrijke veranderingen ondergaan. Zo kon het motet een geestelijke tekst hebben, in eerste instantie bedoeld voor de eredienst, maar ook een wereldlijke: bijvoorbeeld in Franse liefdesgedichten. De werken die het Monteverdi Koor zingt zijn gebaseerd op geestelijke teksten, onder andere bijbelspreuken in de Konzerte van Schutz. (Yvonne van den Berg)

FILM

Als er iets is waar ik kromme tenen van kan krijgen in de bioscoop zijn het wel speelfilms waarin scènes uit de vernietigingskampen van de Tweede Wereldoorlog voorkomen. Het meest stuitende voorbeeld is misschien 'Sophie's Choice', maar elke dramatisering is eigenlijk al fout. Alleen documentaires komen soms in de buurt van een zuivere weergave van de genocide. Naast 'Shoah' is het vooral Alain Resnais' oudere documentaire Nuit et Brouillard (1955) die als standaardvoorbeeld kan dienen. De film wisselt opnamen van foto's gemaakt bij de bevrijding af met opnamen van de kampen zoals ze er in 1955 bijlagen. Een bewust gekozen afstandelijke benadering, die ook in het commentaar dat door Jean Cayrol (zelf een overlevende) wordt doorgezet. Alain Resnais werd vier jaar na de film beroemd door zijn eerste grote speelfilm, 'Hiroshima mon amour'. Beide films zijn in één voorstelling te zien bij de USVA op woensdag 30 oktober. (Frank Blaakmeer)

POP

Herhaling alom deze week. Zondag in Vera een hernieuwde kennismaking met woestijnrat Guy Kyser en zijn mannen van Thin White Rope. Zes jaar en vele platen, echt heel ver zijn ze er helaas niet mee gekomen. Des te meer waardering echter voor het stug volhouden van Guy, een volstrekt normaal mens en dat is ook wel eens een verademing in deze tijd waarin elke band 'opeens' altijd al metalfunk of house aspiraties blijkt te hebben gehad. Voordat Thin White Rope losbreekt, geeft eerst het Groninger Windischgrätz acte de presence. Van hun single is al een aardige voorraad weggezet en grote dingen leken op stapel te staan. Enige wisseling in de bezetting leek roet in het eten te gooien, maar alles kwam op zijn pootjes terecht. Zaterdag debuteert de nieuwe bezetting in Winsum, tijdens de voorronde van de Pop is Prima prijs, en zondag dus in Vera. De donderdag erop het veelgeprezen Ween in Vera. Volgens de fans met veel humor. Ondergetekende kan er helaas niet veel meer van maken dan flauw straattheater.(Jan Kooi)

JAZZ

Omdat er ook deze week weer weinig spannends te beleven valt op Gronings jazzgebied, wilde ik het hebben over de October Meeting in Amsterdam. Iedereen die jong is en 'iets' wil, heeft ook een OV-jaarkaart op zak. Maakt daar dit weekend gebruik van, want in Amsterdam kun je getuige zijn van de laatste dagen van het meest onvoorspelbare jazzfestival ter wereld. Ruim 50 muzikanten uit de hele wereld zijn bij elkaar gehaald om muzikale projecten naar eigen inzicht op te zetten en uit te voeren. De musici wisselden voorafgaand aan de Meeting allerlei ideeën uit en leverden daarmee het ruwe plan voor het programma. Hun voorstellen leiden tot concerten die in omvang kunnen variëren van enkele minuten tot set-vullend, en van duo-vorm tot orkestbezetting. Sommige onderdelen zijn duidelijk voorbereid, andere totaal geïmproviseerd. Klinkende namen zijn onder anderen: Steve Lacy, Paul Bley, Gerry Hemingway en Marilyn Crispell. Voor preciezere informatie: Jazzlijn, 020-6267764. Bimhuis, Oude Schans 73-77, vrijdag en zaterdag, 21.00 uur. (Jerry Remkes)

Nieuwe galeriehouders tonen eigen voorkeuren

Vorige maand werd in de Schoolstraat een nieuwe expositieruimte geopend, opgezet door kunstenaars: De School. Dit is opmerkelijk, want hoewel Groningen een levendig cultureel klimaat kent, komt het toch niet zo vaak voor dat er nieuwe galerieën opduiken. De markt is op dat punt stabiel.

Gerard Lakke

De initiatiefnemers van galerie 'De School', Marcel Leuning en Marinus de Vries, zijn beiden fris van de lever wat betreft het runnen van een expositieruimte. Over verkopen, subsidies en dergelijke hebben ze nog maar amper nagedacht, beleid uitstippelen willen ze pas doen op basis van eerste ervaringen en verder zitten ze voorlopig vooral vol vage en minder vage plannen. De drang een expositieruimte op te richten, kwam bij hen in eerste instantie voort uit de constatering van een hiaat in het kunstaanbod. Leuning en De Vries vinden dat de kunst die zij zelf graag willen zien, niet of nauwelijks aan bod komt in de bestaande presentatieruimtes. De Vries: ''Het heeft me verbaasd dat sommige Groninger kunstenaars nooit een tentoonstelling hebben in de stad. Iemand als Rix Wierenga, die is al zo lang bezig. Waarom is haar werk nooit te zien? Waarom besteedt niemand daar aandacht aan?'' Ook andere, persoonlijke motieven spelen een rol. Leuning, vroeger zelf schilder maar tegenwoordig actief als illustrator: ''Ik maak de laatste jaren werk dat niets met kunst te maken heeft, en ik vind het prettig om er zijdelings toch mee te maken te krijgen. Om tóch werk te presenteren, maar dan andermans werk. De contacten met kunstenaars blijken ook heel erg leuk. Collegiaal. Wij zijn geen zware jongens met veel geld, dus ze benaderen ons heel anders.'' Voor De Vries, die als schilder aan de weg timmert, ligt het accent ergens anders. Hij ziet de expositieruimte vooral ook als een middel om de discussie over vakinhoudelijke zaken aan te zwengelen en om zijn eigen schilderwereld te verbreden. ''Het is een uitbreiding van de manier waarop ik met schilderen omga. Een manier om in contact te komen met andere schilders,'' stelt hij. Het programma van De School zal gebaseerd worden op de voorkeuren van de twee gangmakers. Zelfverzekerd klinkt het: ''Wij bieden een maaltijd die in Groningen door anderen nog niet geserveerd wordt. Wij zijn op bevestiging uit. Wij willen laten zien wat goed is. Wat onze voorkeur is.'' Hoewel nog maar net gestart, nemen de plannen en ambities van de artistieke leiding nu al steeds groter vormen aan. Zij wil in ieder geval de blik ook op kwaliteit ver buiten de stadsgrenzen gaan richten, ofschoon niet zeker is of dat haalbaar is. Dit aspect, evenals de meeste andere facetten van het galeriewezen, verkeert nog in de oriënteringsfase. Dat er in de prettige witte ruimte aan de Schoolstraat van alles te gebeuren staat, lijkt zeker: ''Dit is de eerste expositie, maar we zijn nu al constant bezig met wat we nog meer zouden kunnen doen. Ik wil wel eens zien hoe dat is als we de vierde expositie openen.''

Tot en met 27 oktober zijn in De School schilderijen en tekeningen te zien van Ruud Venekamp. De School is vrijdag, zaterdag en zondag geopend van 14 tot 17 uur.

VR.25 OKTOBER Hans van der Lijke zingt Gronings- en Nederlandstalige liedjes. Piano: Alex Staal. USVA Theater. Aanvang 20.30 uur.

ZA.26 OKTOBER Comedia Futura speelt Banaan. Een Europese Universi-teit voor Humor en Komische Archeologie. Humor als fundamenteel recht van de mens. Een komedie over het komische, door Genio de Groot en Herman Verbeek. Kleine zaal De Oosterpoort, 20.15 uur.Wim Overgauw Trio. Salon de Jazz Overstag, Gedempt Zuiderdiep 139. Aanvang 21.30 uur.

ZO.27 OKTOBER Ronald Moelker Voice flute, speelt fantasieën van G.F.Telemann. Synagoge Folkingestraat. Aanvang 11.30 uur.Funny Girl Deze musical ging in 1964 in première en is sindsdien onafgebroken opgevoerd. Met Simone Kleinsma in de rol van Fanny, tien acteurs, dansers, danseressen en een elf man sterk orkest. Stadsschouwburg. Ook op 25, 26 en 30 oktober, 1e rang uitverkocht. Aanvang 20.15 uur.

MA.28 OKTOBER Night of Interference Popmuziek. De Oosterpoort. Aanvang 20.30 uur.Le Samourai Regie Jean Pierre Melville, Frankrijk 1967. Een hitman vermoordt een nachtclubeigenaar, maar wordt door getuigen gezien. Zijn pogingen zich een alibi te verschaffen mislukken, en hij voelt zich meer en meer in het nauw gedreven door politie en gangsters. Een prachtige rol van Alain Delon. RKZ-bios. 21.00 uur.

DI.29 OKTOBER The Reflecting Skin Regie Philip Ridley, Groot-Brittannië 1990. Film over een zevenjarige jongen die in de jaren '50 opgroeit in de graanvelden van Idaho. Een bizarre film. Groninger Première. Vera, aanvang 21.00 uur.

WO.30 OKTOBER Donovan Ter gelegenheid van zijn come-back is Donovan dit jaar in heel Europa te zien met zijn recital-tour '25 Years Donovan'. Kleine zaal De Oosterpoort. Aanvang 20.15 uur.

DO.31 OKTOBER Satyricon dansproduktie door Glashart. Kruithuis. Aanvang 20.30 uur.Harry Muskee 'The blues still going strong'. Voorverkoop bij Hemmes en de Cirkel. Huize Maas, aanvang 22.00 uur.

HORIZONTAAL:

1. hiermee zet je de maatschappij op haar nummer. (10) 6. we laten gaten vallen in onze aanbidding van die ster. (4) 9. hij voelt zich niet op zijn gemak, sinds hij door zijn broer is gedood. (13) 10. knoei het leven weg. (8) 11. met je benen in het gewicht van die rivier. (6) 13. ze zijn enkel met dubbel. (4) 15. slee met mij. (4) 16. daar overnachten is als ruzie op afstand. (5) 18. draait om een klinkend dier. (3) 19. vlucht alleen voor auto's. (7) 22. koekunie. (4) 23. zo'n kleine zesentwintig verwoord je als drie. (3) 24. ra ra, wat is anders. (4) 26. voorsnijder. (7) 28. na je dood ga je met spoed op stap. (8) 29. wat ik begin bij het vertrek. (5) 30. op die plaats is de dijk slechter. (9)

VERTIKAAL:

1. winderig schaap. (8) 2. geeft de imker stipt stroom. (8) 3. echter aan de hand van binnen. (9) 4. met naaldhout op volgorde binnenkomen. (7) 5. hiermee de tap proberen te tillen. (10) 7. die zege is hem eigen. (15) 8. pas zindelijk. (3) 12. blijf met die afdruk in verschillende ontwikkelingen overeind. (6) 14. een moment was de grond gelijk. (9) 17. of in Engeland als verkleind bedrijfsadvies. (2) 20. het wezen zit achter de staar. (6) 21. niettemin is waar daar. (6) 24. zo'n kaart treft. (5) 25. wees slap en geloof daarin. (5) 27. afstand verbonden met vuur. (4)

Onder de inzenders van de juiste oplossing van het cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van Cryptogram 9 dienen vrijdag 1 november voor 12 uur in het bezit te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen ovv Cryptogram 9. De oplossing vindt u in UK 11.

OPLOSSING CRYPTOGRAM 7

Horizontaal: 1.kippepoot; 8.anagram; 10.aversie; 11.wallage; 12.zeerob; 13.lel; 14.mist; 15.entree; 16.fok; 17.vrij; 18.eva; 20.lijn; 21.spionage; 24.vergelijk; 27.contactorgaan; 30.elke; 31.poema; 32.gena. Verticaal: 1.klas; 2.prevel; 3.eisprong; 4.openbaring; 5.tarwemeel; 6.braaf; 7.omgehakt; 9.allesreiniger; 12.zebrapad; 16.fabel; 19.horloge; 22.afstap; 23.evacue; 25.kenya; 26.moe; 28.oma; 29.are. De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: Martine Prummel, Fivelstraat 33, 9715 BE Groningen