De gemeentelijke anti-fietsendiefstalcampagne is opgezet door een andragoog in het kader van zijn omscholing tot bestuursmanager. Het kan nog mooier: de directeur opleiding van het landelijk opleidingscentrum De Baak is een academicus die bij de vakgroep Onderwijskunde van de RUG is omgeschoold tot bedrijfsopleider. Jaarlijks maken ongeveer 120 werkloze academici gebruik van de mogelijkheid via een omscholing een baan te vinden.
Geert de Jong
Een jaar na het afstuderen breekt onder werkloze academici in de regel paniek uit. Dat is althans de opvatting van Laurens Mulderije. ''Als je lang zonder baan blijft, neemt de druk van buitenaf geleidelijk toe. Je studiegenoten vinden banen en zelf ga je je steeds onzekerder voelen. Tot je tenslotte het gevoel hebt 'dat wordt niets met mij'. Dan is de crisis compleet.'' Mulderije vond na een omscholing tot bestuursmanager een baan als beroepskeuze-adviseur voor chronisch zieken. Hij noemt het toeval dat hij in z'n werk terug kan vallen op z'n eigenlijke vakgebied, de psychologie. De drie noordelijke provincies tellen een kleine 2500 werkloze academici, waarvan meer dan de helft langer dan een jaar geen baan heeft. Binnen de groep van langdurig werklozen vormen psychologen, biologen, mensen met een talenstudie, historici en juristen de grootste categorieën. Een omscholing is een van de manieren waarop langdurig werkloze academici hun kansen op de arbeidsmarkt kunnen verbeteren. De vraag naar universitair geschoolde functionarissen is anno 1991 het grootst in de sfeer van de bedrijfscommunicatie, voorlichting, marketing en management. Daarmee is in hoofdlijnen geschetst op welke delen van de arbeidsmarkt de verschillende omscholingstrajecten zijn gericht. Ook het opleidingswezen zelf is een groeimarkt. Het aantal om-, bij- en herscholingscursussen waaruit een baanloze afgestudeerde een keus kan maken groeit. De opleiding tot bestuursmanager, waar Mulderije aan deelnam, is een nieuwkomer in omscholingsland en richt zich op managementfuncties bij lagere overheden. De letterenfaculteit van de RUG is sinds vier jaar betrokken bij de Opleiding Letteren en Management (OLM). Ook de vakgroep Onderwijskunde kent een omscholingsinstituut. Opleiding & Management verzorgt er voor het derde jaar een opleiding waar mensen met veelal een sociaal-wetenschappelijke achtergrond worden klaargestoomd om als bedrijfsopleider de arbeidsmarkt te betreden. Nieuw Elan/De Baak kan wel beschouwd worden als een van pioniers op dit gebied. Nieuw Elan begon zeven jaar geleden als een initiatief van het Verenigd Nederlands Ondernemersverbond en leidt op tot 'assistent-to-the-manager'. Hoewel ook de OLM en O&M met nadruk stellen dat hun aanbod opleidt tot functies in het bedrijfsleven, is Nieuw Elan het meest op de marktsector georiënteerd. Het aantal omscholingsprogramma's dat opleidt tot functies in de automatisering is drastisch afgenomen. De vraag naar programmeurs is ingezakt. Tot vier jaar terug werden in Nederland jaarlijks duizend mensen omgeschoold tot programmeur of systeemanalist, maar aan de inhaalvraag is inmiddels ruim voldaan en in Groningen gaan voorlopig geen nieuwe opleidingen van start. De laatste loot aan de informatiseringsstam is een opleiding tot 'telematica consultant'; een functionaris die niet zozeer automatiseerder is, maar binnen bedrijven de mogelijkheden van het gebruik van micro-elektronica en telecommunicatie maximaal uitbuit en op die manier informatiestromen aan elkaar verbindt. Tenslotte kunnen werkloze academici nog kiezen voor een omscholing tot docent economie, of docent wis- en natuurkunde. De vraag naar onderwijsgevenden in deze vakgebieden is groot, maar het aantal mensen dat bereid is zich tot docent te laten omscholen is beperkt. Het slechte imago van het onderwijs is daar debet aan, denkt regionaal consulent voor academici bij het Gewestelijk Arbeidsbureau (GAB), J.W. Snippe.
De opzet van de verschillende omscholingstrajecten is in grote lijnen dezelfde. De cursussen worden verzorgd door het GAB in samenwerking met de gespecialiseerde opleidingsinstituten. Aan de hand van het 'fingerspitzengefühl' van de opleiders en marktverkenningen van het arbeidsbureau wordt het opleidingsaanbod geselecteerd. Alleen cursussen waarvan tachtig procent van de deelnemers binnen een half jaar na afloop van de cursus een betaalde baan vindt worden gecontinueerd. De opleidingskosten, tussen de twaalf- en twintigduizend gulden per cursusplaats, worden vergoed door het GAB. Van de cursisten zelf wordt een eigen bijdrage verwacht die tussen de 500 en 1200 gulden ligt. De duur van de opleidingen is een jaar. De cursussen starten met een theoretisch gedeelte van een drie maanden (Nieuw Elan) tot een half jaar (OLM en O&M) en vinden hun afronding in een praktijkgedeelte of een stage. In de meeste gevallen worden de cursisten geacht zelf een stageplaats te regelen. De opleiding tot bestuursambtenaar vormt hierop een uitzondering. Het organiserend opleidingsinstituut, onderdeel van Elseviers uitgeverij, verwerft een aantal praktijkopdrachten bij onder meer de universiteit en gemeentelijke overheden. Deze opdrachtgevers betalen daarvoor een bedrag aan het opleidingsinstituut, in ruil waarvoor zij een cursist over de vloer krijgen die onder begeleiding van een organisatie-adviseur de praktijkopdracht uitvoert. De cursisten die deelnemen aan de bestuursopleiding moeten vantevoren een mobiliteitsverklaring ondertekenen, dat wil zeggen, ze moeten zich bereid verklaren na afloop van de opleiding voor een baan desnoods naar een ander deel van het land te verhuizen. In naam geldt voor alle genoemde omscholingsprojecten dat twee specifieke groepen op de arbeidsmarkt 'bij gelijke geschiktheid' voorang krijgen: herintredende vrouwen en allochtonen. In de praktijk blijkt echter dat het merendeel van de cursisten afkomstig is uit de categorie 'witte mannen'. Tijdens de selectieprocedures blijkt weliswaar dat met name herintredende vrouwen zeer hoog scoren, maar de mobiliteitseis en de voorwaarde dat cursisten full-time beschikbaar moeten zijn, schrikt vrouwen vaak af, denkt Snippe. In tegenstelling tot de opleidingen die omscholen voor banen in het onderwijs, overtreft bij alle andere opleidingen het aanbod van cursisten veruit het aantal plaatsingsmogelijkheden. Door de bank genomen melden zich tachtig tot honderd belangstellenden voor twintig cursusplaatsen. Dat brengt het Gewestelijk Arbeidsbureau en de verzorgers van de opleidingen in de comfortabele positie de meest kansrijke kandidaten te selecteren. Snippe omschrijft de selectieprocedure als ''behoorlijk stevig''. De procedure omvat in de regel een informatiebijeenkomst, een sollicitatiegesprek en, afhankelijk van het soort opleiding, een psychologische test, een toets op logisch denken of het uitvoeren van opdrachten in een 'assessment centre' waar kandidaten beoordeeld worden op hun flexibiliteit en vermogen samen te werken. ''Van de overgebleven kandidaten worden die mensen toegelaten waarvan we verwachten dat ze met succes de opleiding afronden en een baan vinden. We zetten alles op alles om een succespercentage van tachtig procent te halen. Bij gelijke geschiktheid vallen kandidaten waarvan we de indruk hebben dat ze op eigen kracht ook wel werk kunnen vinden als eerste af'', aldus Snippe. De praktijk leert dat uiteindelijk 16 van de 20 cursisten snel een baan vindt. De omscholing tot bestuursmanager haalt tot nu toe een succespercentage van 60 procent.
Anne van Slageren, cursist van de Opleiding Letteren en Management, heeft de beslissing om een omscholingscursus te gaan volgen als een moeilijk stap ervaren. Van Slageren studeerde af als historicus in 1988. Sindsdien heeft hij geprobeerd aan de kost te komen met het schrijven van boekjes over regionale geschiedenis en lesgeven. ''Dat bood te weinig vooruitzichten. Ik wilde niet jarenlang met een uitkering door het leven. Aan de andere kant is het wel erg moeilijk om het eigen vakgebied te laten vallen, waar ik per slot van rekening zeven jaar energie in gestoken heb. Als je besluit dat achter je te laten, is het net alsof je je huid van je af gooit.'' Van Slageren koos voor de OLM vanwege de nadruk die in deze opleiding ligt op de public relations en voorlichting. Gaandeweg de opleiding verschoof zijn belangstelling meer in de richting personeel en organisatie. Van Slageren omschrijft de OLM als ''een redelijk soepele opleiding''. Maar het academisch kwartiertje is er niet meer bij. ''Het is vooral erg wennen om weer in de schoolbanken te gaan zitten en van negen tot vier in een leslokaal door te brengen.'' Het merendeel van de cursisten heeft geschiedenis of Nederlands gestudeerd, en legt een voorkeur aan de dag om in een non-profit-organisatie aan de slag te gaan. De leeftijd van de deelnemers ligt tussen de 27 en 39 jaar. Volgens van Slageren heerst er geen jasje-dasje cultuur, maar raakt iedereen er wel van overtuigd dat het in sommige omstandigheden geboden is om representatief gekleed te gaan. Zelf is hij tijdens de opleiding zijn allergie voor de profit-organisaties kwijtgeraakt. Van Slageren vond een stageplaats bij de Wica-bedrijven in Emmen, waar mensen die onder de Wet Sociale Werkvoorziening vallen ondermeer meubels en drukwerk produceren. Tijdens de stage ontdekte hij dat de studie geschiedenis toch niet helemaal voor niets is geweest. ''Achteraf merk je dat je eigenlijk dezelfde aanpak hanteert en de vaardigheden gebruikt die je tijdens de studie hebt opgedaan. Het grote verschil is dat je die nu voor een ander doel gebruikt.''
De verschillende opleidingsinstituten passen hun aanbod geregeld aan bij de vraag naar hoger geschoolde arbeidskrachten. Zo is de nadruk van de OLM in de loop der jaren verschoven van het personeelsmanagement in de richting van de bedrijfscommunicatie. Ordina, onderdeel van een software-huis met dezelfde naam, dat automatiseringsopleidingen verzorgt, houdt de vinger aan de pols van de conjunctuur en past het cursusaanbod daarop aan. Datzelfde geldt voor Nieuw Elan/De Baak. Nieuw Elan heeft in de afgelopen jaren, al naar gelang de marktvraag, logistiek managers, personeelsmanagers en marketing managers opgeleid. De opleiding tot bestuursmanager van Elsevier is nieuw. ''Het politieke bedrijf stelt nieuwe eisen aan ambtenaren. Er moet projectmatig en klantgericht gewerkt worden'', aldus de toelichting van de organisator van de opleiding, J. Hillmann. ''In de opleiding koppelen we een bestuurskundige basis aan een produktgerichte, veranderingsgezinde attitude en sensitiviteit voor de politieke context.'' De opleiding is zwaar, therapeutisch welhaast, zo blijkt uit de woorden van Hillmann. ''Cursisten maken een rouwproces door met betrekking tot hun studierichting. Daarna moeten ze leren de manager van hun eigen leven te worden, van consument van vrije tijd tot producent. Je moet leren initiatieven te nemen en aan je eigen netwerk te bouwen.'' Dat kan Laurens Mulderije beamen. ''De meeste energie gaat toch zitten in het aanleren van wat men de 'self-marketing methode' noemt. Dat vraagt om een ware mentaliteitsverandering. Maar het werkt wel. Je verzamelt elan en leert jezelf verkopen. Zonder dat was ik niet aan de baan gekomen die ik nu heb.''
Na de onderbreking van vorig jaar is het dan toch weer zover: vanaf donderdag 21 tot en met zondag 24 november is het Filmhuis aan de Poelestraat het domein van het Filmfestival Groningen. In totaal 3825 minuten film rolt voorbij in de drie zalen van het complex, verdeeld over verschillende programmaonderdelen. Klassieke meesterwerken, maar liefst 27 Groningse premières, de top drie uit de publieksenquête, en natuurlijk het traditionele programma met amateurfilms uit de regio. Genoeg reden om aanstaande maandag met hele kleine oogjes de echte wereld weer in te lopen.
Frank Blaakmeer
'Nieuw Filmfestival' luidt de kop waarmee de fraai uitgegeven programmakrant opent. De organisatie wil zich kennelijk distantiëren van de oude opzet van het festival, die vorig jaar leidde tot afstel van het jaarlijkse evenement. Dit jaar heeft men afgezien van al te grootse (lees dure) plannen, en gekozen voor een festival met een simpele opzet: veel films draaien in Groningen, en de landelijke pers hoeft niet per se gehaald. Interessante evenementen waar achteraf een veel te zwaar prijskaartje aan blijkt te hangen, zoals het debuutfilm-programma van een paar jaar geleden en de produktie van het Groningse wanprodukt 'De Verlossing', maken plaats voor een sober programma, waar niettemin die 27 films inzitten die anders aan de stad voorbij waren gegaan. Het festival is niet opgebouwd rond een thema, maar bestaat uit een aantal blokken. Onder het kopje 'Premières' zijn films uit diverse windstreken verzameld, hoewel het accent ligt op recente films uit het (voormalige) Oostblok. Zo is er de nieuwste film van Kieslovski, die bij het Nederlandse publiek vooral bekend is van zijn door de IKON uitgezonden serie 'Dekalog'. In 'La double vie de Veronique' vertelt Kieslovski het verhaal van twee jonge vrouwen, één in Polen en één in Frankrijk, wier levens op enigszins magische wijze met elkaar verbonden zijn. Ze lijken sprekend op elkaar, en als de Poolse Weronica overlijdt, overvalt de Franse Veronique een huilbui. De laatste gaat vervolgens op zoek zonder te weten wat ze moet zoeken. Ik heb de film helaas zonder ondertitels gezien, maar ook mét begrip van de dialoog is 'La double vie de Veronique' waarschijnlijk een raadselachtige, maar zeer intrigerende film. Verder in de reeks eerstvertoningen de nieuwste film van Sokoerov, die vooral met 'Dagen van Duisternis' grote indruk maakte. In 'De Tweede Cirkel' wordt met minimale middelen getoond hoe een jongeman twee dagen in de weer is met het lichaam van zijn overleden vader. Een schokkende, maar tevens ontroerende confrontatie met de dood, zoals we die in het overgeorganiseerde westen nauwelijks meer kennen.
Een apart blokje is gewijd aan de recente Portugese film. Een van de drie vertoonde films is van de grand old man van de Portugese cinema, Manuel de Oliveira, die met zijn 83 jaar nog steeds een drijvende kracht is van het nationale filmbedrijf. Zaterdag wordt zijn meest recente film vertoond. Ik heb 'Neen of de ijdele roem van het bevelen' niet gezien, maar volgens anderen die het kunnen weten maakte De Oliveira misschien wel de definitieve historische film, waarin ''heden en verleden, geschiedenis en mythe, uitmonden in zoiets als een portret van de 'ziel' van de Portugese geschiedenis''. Veel kleiner van opzet is de debuutfilm van de jonge cineast Pedro Costa. In 'O Sangue' volgt hij de veranderingen die optreden in de relatie tussen twee broers wanneer hun vader op raadselachtige wijze verdwenen is. Veel van het verhaal blijft duister, even duister als de prachtige 'low key' zwart-wit fotografie. Omdat 'O Sangue' bovendien af en toe de indruk wekt dat er allerlei symboliek in verstopt zit, is de toeschouwer misschien geneigd om voornamelijk te gaan zitten interpreteren. Maar 'O Sangue' is geen puzzel die om oplossing vraagt. Costa maakte een sterk debuut met prachtige poëtische momenten. 'O Sangue' moet je met je buik genieten, niet met je hoofd. De derde film uit Portugal is 'Waar de zon blaakt', de tweede film van Joaquim Pinto. Ook Pinto maakt het de toeschouwer die een helder gestructureerd verhaal verwacht niet echt naar de zin. Schitterende fotografie in een volgens de festivalkrant ''zwijgzame, ongepolijste en prikkelende film''.
Een ander eigenlijk niet te missen blokje is dat waarin de beroemde 'Apu trilogie' van de Indiase Satyajit Ray wordt vertoond. De drie films over het leven van de jongeman Apu steken met kop en schouders uit boven de even middelmatige als omvangrijke Indiase filmproduktie. Gemaakt in de late jaren vijftig behoort de Apu trilogie tot de klassieken van de mondiale cinema. Een voor cinefielen verplichte inhaalmanoeuvre. En dan is er natuurlijk het resultaat van de publieksenquête. Degenen die hun keuze hebben ingezonden bleken een duidelijke voorkeur te hebben voor recente kwaliteitsfilms met een breed publiek. Cult-filmer David Lynch is vertegenwoordigd met 'Blue Velvet', wel betiteld als het film-geworden postmodernisme. Van Peter Greenaway wordt 'The Cook, the Thief, his Wife and her Lover' vertoond, leeg estheticisme als je het mij vraagt, maar goed. Greenaway's nieuwste, 'Prospero's Books', een vrije verfilming van Shakespeare's 'The Tempest', gaat overigens ook in première op het festival. En er is meer. Gesprekken met cineasten in Festivalcafé 'De Spieghel', het open podium programma met een zeer divers overzicht van amateurfilms uit Groningen, het historisch programma, met onder andere een aantal oude bedrijfsfilms uit de regio, en niet te vergeten het slotfeest. Voor uitgebreide informatie over alle programma-onderdelen ligt er overal in de stad de Festival Krant. Wie alles wil meemaken doet er goed aan een passepartout aan te schaffen (zestig gulden). Wie een beperkte selectie wil maken uit het gebodene kan voor vijftien gulden een drierittenkaart kopen. Losse kaarten voor de bioscoopvoorstellingen kosten zes gulden.
De cellist van het kwartet dat je zondag kan beluisteren, Anner Bijlsma, was kort geleden in Groningen nog te horen op barokcello. Zondagmiddag 24 november speelt hij 'gewoon' cello, samen met de violiste (en tevens levenspartner) Vera Beths, pianist Reinbert de Leeuw en de zangeres Marianne Kweksilber. Op het programma staat maar één componist: Chausson. Deze componist is beroemd geworden met zijn poème uit 1896 voor viool en orkest. Zondagmiddag kan je een andere kant van hem beluisteren, namelijk zijn liederen (in een bewerking van Reinbert de Leeuw), pièce voor cello en piano en het pianotrio in g opus 3. Na een rechtenstudie koos Chausson toch voor de muziek. Hij studeerde aan het conservatorium in Parijs samen met de opera-componist Massenet en kwam in Parijs tevens onder de invloed van Cesar Franck. In deze artistieke omgeving was het goed werken en kwam hij tot een zeer eigen stijl. Beluister dat zelf maar op zondagmiddag 24 november, 15.00 uur, Oosterpoort. (Yvonne van den Berg)
In November was de Vrije Hand in café het Binnenhof voor tenorsaxofonist Hemmo Kieft. In zijn vierde en laatste optreden speelt hij met Bas en de Boomerangs. Hemmo Kieft begon pas op z'n 23e met saxofoon spelen. Eerder had hij banjo en piano gespeeld in het New Orleans-orkest 'The La Vida Jazzband' van Adam Olivier. Na op sax te zijn begonnen, belandde hij in de rhythm & bluesband 'Whatchamacallit', waar ook trompettist George Pancraz in meedeed. Via hem kwam hij terecht in 'Bas en de Boomerangs'. Drummer en leider Bas de Jager is eveneens oud-leerling van Adam Olivier en de band speelt dan ook New New Orleans: vrolijke en gevarieerde dansmuziek op basis van de typische Orleans ritmes, met uitstapjes richting bop, salsa en funk. Verbaas je dus niet wanneer een gouwe ouwe als 'Pennies from Heaven' zomaar gevolgd wordt door Michael Jackson's laatste hit! Donderdag 28 november, 23.00 uur, café het Binnenhof. (Jerry Remkes)
Vijf jaar geleden zag ik 'de Getemde Feeks' van een toen nog vrijwel onbekende Vlaamse theatermaker en ik was verkocht. Ik zag geen authentieke Shakespearevertolking met behoud van alle langdradige passages en overtollige personages, maar een heldere en originele bewerking die het hart trof. Dirk Tanghe is de regisseur en hij wordt vanwege zijn onorthodoxe aanpak even vaak bejubeld als verguisd. Na 'Romeo en Julia' in 1988 kunnen we nu zijn derde interpretatie zien: Hamlet. Het beroemdste citaat ''To be or not to be, that is the question'' vertalen met ''De vraag is: wil ik dood of wil ik leven'' onthult de aard van deze voorstelling. Geen literair hoogstandje, maar realisme geprojecteerd in een gangstersmilieu met brandende sigaretten, bezopen figuren en veel muziek. De Shakespeareliefhebber zal genoegen moeten nemen met minder tekst; de ellenlange doodgraversscènes en politieke verwikkelingen zijn geschrapt, zodat Tanghe meer ruimte kreeg om de emotionele relaties vorm te geven, de essentie van het (familie)drama in Denemarken. Te zien op zaterdag 23 en zondag 24 november in de Stadsschouwburg. (Lida Coumou)
In 1989 zag 'Mental Floss for the Globe' van de Urban Dance Squad het levenslicht. Nog nooit was er een Nederlandse band die zoveel indruk maakte met een debuut-elpee. De superlatieven waren dan ook niet van de lucht. Nuchterdenkend volkje als we zijn werd er direct de kanttekening geplaatst dat dit wel eens eenmalig zou kunnen zijn. Het evenaren van een dergelijke mijlpaal zou al een prestatie op zich zijn. Twee jaar later komt de Squad met het bij vlagen briljante en hun eerste plaat ver overtreffende 'Life 'n Perspectives of a Genuine Crossover'. Een plaat die uniek is voor wat betreft de manier waarop zoveel verschillende stijlen gehanteerd en geïntegreerd worden. Rock, blues, funk en rap, de Urban Dance Squad heeft het allemaal. Nuchterdenkend als we zijn merken we op dat het continueren van deze koers wel uit moet lopen op een breuk binnen de groep. Immers, zoveel stijlen, zoveel meningen. Maar so what? Na hen de zondvloed. Voordat het water je daadwerkelijk tot de lippen is gestegen nog maar gewoon even genieten van de openbaring die UDS heet. Zaterdag 23 november in de Oosterpoort. (Perry ten Hoor)
Het Groninger Kunstenaars Kollektief (GKK) heeft in zijn tien-jarige bestaan niet zo'n allerbeste naam opgebouwd. Het GKK heet een belegen belangenvereniging te zijn die, puttend uit het ledenbestand, exposities organiseert van middelmatig tot laag kwaliteitsgehalte. Veel kunstenaars hielden zich er verre van. Dit jaar echter heeft het GKK het voortdurende verwijt van truttigheid en vriendjespolitiek gepareerd door een stevige, onafhankelijke selectiecommissie in te stellen voor haar traditionele Aa-kerk presentatie. Een onaangename propositie voor de (betalende) leden, die immers een geheide kans om te exposeren aan hun neus voorbij zagen gaan, maar wèl veel beter voor het imago van de club. Een moedig besluit dus van het bestuur. De inspanningen het GKK uit het verdomhoekje te manoeuvreren blijken dan ook niet zonder succes. Het GKK heeft met deze nieuwe opzet eindelijk een beleidslijn gevonden waar brood in zit; de tweede van de in totaal drie exposities was in ieder geval prettig divers en (voor het eerst) kwalitatief redelijk interessant. De frisse wind bleek tenslotte ook de inrichting ten goede gekomen: helder en uitgebalanceerd. Het derde deel van de GKK-expositie is van 23 november tot en met 4 december te zien in de Aa-kerk. (Gerard Lakke)
Veel studenten vertonen onfatsoenlijk tot a-sociaal gedrag tijdens
hoorcolleges. Vaak moet een docent meerdere malen om stilte verzoeken.
Gedurende de hele zitting is er geroezemoes in de zaal. Diegenen die
onze hoogste opleiding mogen volgen zitten tijdens de colleges
onbeschaamd te kletsen. Het is duidelijk dat die figuren geen
verantwoordelijkheidsgevoel tonen tegenover hun medestudenten en geen
fatsoen ten opzichte van de spreker. De betreffende figuren zijn
hoofdzakelijk op zichzelf gericht, vandalen binnen het onderwijs,
schijt aan anderen. Die onfatsoenlijke roezemoezers verschuilen zich
achter de anonimiteit van de massa. Bijna iedereen maakt zich schuldig
aan de hier beschreven daad. Het hier besproken gedrag komt meer voor
bij niet-dominante enigszins zachtmoedige sprekers dan bij autoritaire
docenten. Is dit laf? Naar a-sociaal neigend is de gebeurtenis dat
''toehoorders'' om vijf minuten voor het uur hun tassen gaan inpakken,
terwijl de spreker nog bezig is. Dit gedrag is uiterst vernederend
voor de spreker. Kom niet of gedraag je volgens de in onze
maatschappij geldende fatsoensnormen. Je hebt als onbenullige student
niet het recht om anderen te kwetsen!
Colette Govaars
Het Bureau van de Universiteit moet het in de faculteiten nogal eens ontgelden. Kankeren op de bureaucratie is nu eenmaal een geliefde volkssport. De aanval die universiteitsraadslid Dick de Zeeuw in de UK van vorige week lanceerde, was van een serieuzer kaliber. Volgens De Zeeuw verkeren de vakgroepen in financiele nood, omdat er teveel geld aan de bureaucratische strijkstok blijft hangen. Henk Bruins, hoofd van het Bureau van de Universiteit, pakt de handschoen op en dient De Zeeuw, en andere criticasters, van repliek.
Laurens Berentsen
''Ik vind de foto bij het artikel typerend: een wetenschapper voor een nieuw modern gebouw, met een mooie sportfiets en een mooie leren tas. Wetenschappers moeten altijd klagen, dat hoort er nu eenmaal een beetje bij. Ze mogen nooit tevreden zijn; op de eerste plaats niet over de resultaten van hun wetenschappelijk werk.'' Henk Bruins heeft de UK van vorige week opengeslagen voor zich liggen. Op pagina 12 prijkt de foto van universiteitsraadslid Dick de Zeeuw, gezeten op zijn fiets voor een hoge glazen wand. De secretaris van de universiteit heeft op vrijdagochtend een uurtje uitgetrokken om De Zeeuw een weerwoord te geven. De secretaris is de hoogste baas van het Bureau van de Universiteit, het ambtelijk apparaat dat op centraal niveau het beheer over de universiteit voert en het College van Bestuur van beleidsadviezen voorziet. De Zeeuw klaagde dat vakgroepen te weinig geld hebben om onderzoekers hun werk behoorlijk te laten doen. Zo zijn de budgetten voor dienstreizen vaak zo beperkt, dat wetenschappers vergaderingen en congressen slechts kunnen bijwonen wanneer zij de reis uit eigen zak betalen. Bruins doet waar De Zeeuw nou net zo'n hekel aan heeft, hij verwijst hem terug naar zijn vakgroep. ''Het centrale apparaat gaat niet over de omvang van de reisbudgetten. Wij leveren het geld aan de faculteiten, die verdelen het weer verder naar de vakgroepen. Het vakgroepsbestuur beslist waar het geld aan uitgegeven wordt, aan personeel of aan andere zaken. Als er te weinig geld is voor reizen, dan moet men maar iets minder personeel aannemen.'' De Zeeuw meent dat dat niet kan. Het probleem is volgens hem dat er eenvoudigweg niet genoeg geld is voor de vakgroepen.
''Ik betwijfel of er in totaliteit te weinig geld is'', reageert Bruins, in tegenspraak tot de klaagzang die de universiteiten al jaren aanheffen over de onderfinanciering van het wetenschappelijk onderwijs. De secretaris licht zijn opmerkelijke standpunt toe. ''Er is op het wetenschappelijk onderwijs verschrikkelijk bezuinigd, maar vergeleken met de ons omringende landen komen we er nog goed van af. Daar is in één keer 30 à 40 procent bezuinigd, hier is dat geleidelijk gegaan. We zitten nog op een redelijk niveau, ook al zeggen wij ieder jaar tegen de minister dat we meer geld moeten hebben. Geld is niet het echte probleem, daar moet je je niet achter verschuilen. Het echte probleem is: waar leg ik m'n prioriteiten? Je moet keuzes maken, maar dat hou je altijd, bij ieder verdelingsmodel.'' Bruins vervolgt zijn uiteenzetting met de verwijzing naar de foto van De Zeeuw: een toonbeeld van universitaire welstand. Het is natuurlijk niet de bedoeling van Bruins, maar zijn relativering van de financiële misère is vast en zeker koren op de molen van onderzoekers die vinden dat de universitaire bureaucratie een graantje teveel meepikt. De Zeeuw weet bijvoorbeeld wel waar het geld voor de dienstreizen vandaan moet komen. ''De bureaucratie is een zelfstandig lichaam geworden, dat zichzelf voedt en instand houdt. Er blijft een hoop geld achter dat beter naar de primaire processen kan gaan'', stelde hij in de UK, waarbij hij overigens niet alleen doelde op het Bureau van de Universiteit, maar ook op andere centrale voorzieningen en de facultaire bureaucratie. ''Ieder groot concern heeft een hoofdkantoor nodig'', antwoordt Bruins op de kritiek. ''Je moet je afvragen hoe zich dat verhoudt tot de plaatsen waar het eigenlijke werk moet gebeuren. Die vraag ligt hier ook steeds op tafel.'' Met de verhouding tussen Bureau en vakgroepen zit het wel snor, vindt de secretaris. De RUG heeft van de Nederlandse universiteiten het kleinste centrale bureau, dat bovendien een van de beste bureau's is. De secretaris heeft op een papiertje genoteerd welke punten hij wil maken in de polemiek met De Zeeuw. ''Ik deel de visie van deze jonge man, dat de bureaucratie moet worden teruggedrongen'', gaat hij verder, zonder dat hem een vraag is gesteld. Bruins legt uit dat de universiteit wat dat betreft afhankelijk is van het departement. ''We krijgen vanuit Zoetermeer de ene nieuwe regeling na de andere. Dat brengt veel administratief en beheersmatig werk met zich mee, waar de werkvloer ook last van heeft. Het wordt tijd dat we dat dichtgeslibde regelnetwerk eens grondig gaan bekijken. Eigenlijk zouden we bij iedere nieuwe regel, twee oude moeten opheffen. Dat gebeurt nu te weinig.'' Grotere autonomie voor de instellingen biedt soelaas, aldus Bruins. Maar hij waarschuwt voor al te hoog gespannen verwachtingen: ''In een gedecentraliseerde en gedemocratiseerde multi-bevoegdheidsorganisatie dat is een hele mond vol , ontkom je niet aan een stelsel van administratieve procedures.'' Hoeveel geld er precies naar het centrale apparaat van de universiteit gaat, is vrij ondoorzichtig. Op de begroting staat een aantal posten waarvan de hele universiteit profiteert, zoals de tien miljoen gulden voor het onderhoud van de gebouwen. Het Bureau, zonder de Centrale Diensten en de Dienst Studentenzaken die ook onder de secretaris vallen, krijgt in 1992 ruim vijftien miljoen gulden van de ongeveer 350 miljoen die de universiteit van het ministerie ontvangt.
Dat het Groningse Bureau relatief klein is, zo'n 180 arbeidsplaatsen, is niet zo verwonderlijk. Een deel van de uitvoerende taken is in de afgelopen jaren overgeheveld naar de faculteitsbureau's. Wat in de Broerstraat is achtergebleven, bestaat voor de helft uit staffunctionarissen. En die zijn niet goedkoop. ''Kwaliteit kost veel geld'', zegt Bruins. Dat de bureaumedewerkers zichzelf in de hogere salarisschalen ingedeeld hebben, noemt hij een ''fabeltje''. ''Wij zijn de enige universiteit waarvan het formatieplan voor de top en de sub-top van het Bureau door het ministerie is goedgekeurd. We hebben dat plan wel zelf voorgesteld, maar niet zelf vastgesteld.'' Binnen de universiteit bestaat het idee dat het College van Bestuur en het Bureau vier handen op één buik zijn. Het gesprek met de secretaris vindt plaats in zijn riante werkkamer direct naast die van de collegevoorzitter. Extra financiële verlangens van het Bureau lijken soms gemakkelijker gehonoreerd te worden dan die van de faculteiten. Wie dicht bij het vuur zit... Bruins spreekt van een hardnekkig misverstand. ''Er zitten drie professoren uit de faculteiten in het College van Bestuur. Die hebben dezelfde kritiek en scepsis ten aanzien van het centrale apparaat als ieder ander in de faculteiten: ze willen het zo klein mogelijk houden. Voor volgend jaar kom ik formeel één miljoen gulden te kort. Afgelopen week heb ik bij de begrotingsbesprekingen een aantal, mijns inziens, gerechtvaardigde claims op tafel gelegd. Het College toonde zich niet erg gevoelig; mijn aanspraken zijn in de zijlijn terechtgekomen.'' Het Bureau is ongetwijfeld de grootste pispaal binnen de universiteit. Sommigen spreken over ''de binnenstad'' alsof het een andere wereld betreft, anderen hebben het smalend over ''die ambtenaren aan het Broerplein''. Maar er is ook kritiek die het niveau van de borreltafel overstijgt. Vier medewerkers van de studierichting Onderwijskunde, waaronder drie hoogleraren, schreven twee weken geleden nog in de UK dat het de hoogste tijd is voor een cultuuromslag: het moet maar eens afgelopen zijn met de luimen en invallen waarmee de diensten binnen het Bureau de mensen op de werkvloer lastig vallen. De secretaris ligt er niet wakker van. Hij ergert zich slechts af en toe aan het gekanker. ''Een gezonde rivaliteit tussen het hoofdkantoor en de werkmaatschappijen is een natuurlijk gegeven. Wij hebben dat ten aanzien van het ministerie. De spanning tussen bureau en faculteiten is bij alle universiteiten voelbaar. Dat heeft ook te maken met de financiële teruggang. Faculteiten wijzen het centrale niveau al snel als schuldige aan.'' ''Aan de dienstverlening voor de faculteiten is veel verbeterd'', vertelt Bruins, waarmee hij toegeeft dat het geklaag, in ieder geval in het verleden, niet altijd onterecht was. ''Vroeger heerste het beeld dat als je naar het Bureau kwam met een probleem, je moeilijk het goede loket kon vinden. Had je dat eenmaal gevonden, dan kwam je met twee problemen terug. Dat beeld verdwijnt nu. We werken met veel faculteiten genoeglijk samen. Maar zo'n image raak je niet in één of twee jaar kwijt. Ook niet door een mooi verhaal te houden. Dat moeten we doen door te laten zien hoe we werken: doelmatig, sober en snel.''
evaluatiesysteem Door ARJAN WILDEBOER ''We zijn bij sociologie bezig met een nieuw computerprogramma voor de evaluatie van het onderwijs'', liet studieadviseur Durk Hak een tijdje geleden weten. ''En het werkt allemaal heel flitsend.'' Dat klonk interessant genoeg om eens contact op te nemen met de andragoog Jan Boelhouwer, de ontwerper van dat computerprogramma. Boelhouwer werkte enkele jaren bij het Centrum Onderzoek Wetenschappelijk Onderwijs (COWOG) van de RUG en is daarna voor zichzelf begonnen. Hij is nu een concurrent van het COWOG. Bij sociologie experimenteert men met zijn geesteskind IMPACT, een ''Instrument voor Monitoring, Procesevaluatie en Actieonderzoek''. De onderwijsevaluaties die door het COWOG worden gemaakt zijn namelijk te weinig specifiek, vindt men bij sociologie. Je hebt er eigenlijk niets aan, als je op basis van die gegevens verbeteringen in het onderwijs wilt aanbrengen. ''Mijn programma combineert enkele standaard enquêtevragen van het COWOG met de mogelijkheid om meer cursusspecifieke vragen te stellen'', zegt Boelhouwer. ''Daarvoor heeft het programma een centrale databank met vragen. De tekst van de standaardvragen staat vast en een aantal van die vragen wordt verplicht altijd gesteld. Zo behoudt je de mogelijkheid om verschillende cursussen met elkaar te vergelijken.'' Een verplichte vraag, in de vorm van een bewering, bij hoorcolleges is bijvoorbeeld: ''de literatuur was over het algemeen te moeilijk''. De student kan daarop een antwoord kiezen variërend van ''helemaal mee eens'' tot ''helemaal niet mee eens''. Een voorbeeld van een cursusspecifieke vraag is: ''Het boek 'Sociologie in Nederland' bij het college methodologie is moeilijk leesbaar.'' De antwoorden op dit soort vragen geven tezamen een gedetailleerd overzicht van hoe bijvoorbeeld één collegereeks is verlopen. Boelhouwer heeft de vragen van het computerprogramma gecategoriseerd aan de hand van bestaande onderwijskundige modellen. Categorieën als doelstelling, leerstof, leermiddelen, collegevorm, studiegedrag, toetsing en totaalbeoordeling maken namelijk direct inzichtelijk op welke punten het gegeven onderwijs beoordeeld kan worden. ''Het aardige is'', zegt Boelhouwer, ''dat een docent op deze manier snel toegang heeft tot goede evaluatievragen bij elke onderwijscategorie. En desgewenst kan hij ook nog zelf nieuwe vragen toevoegen. Zo onstaat er een vragenlijst met een combinatie van standaardvragen, cursusspecifieke vragen en eigen vragen van de docent. Je komt precies aan de weet wat je wilt weten.''
Het IMPACT-programma kan de geselecteerde vragen tezamen met begeleidende teksten afdrukken op papier. De student kan daar dan zijn antwoorden op invullen. De verzamelde gegevens kunnen vervolgens met de hand worden ingevoerd in de computer, maar ook is het mogelijk een zogenaamde Optical Mark Reader te gebruiken. Dat apparaat 'leest' de aangekruiste hokjes. Boelhouwer ontwierp een speciaal formulier dat bij die procedure minder gevoelig is voor fouten dan de formulieren van het COWOG. ''Zo'n formulier mag eens een millimetertje verschuiven'', zo zegt hij. Antwoorden kunnen ook rechtstreeks worden ingetypt of op een floppy worden gezet. IMPACT leest die gegevens van de schijfjes en voegt ze vervolgens samen. Boelhouwer: ''Je kunt nu bijvoorbeeld bij elke cursus een kleine groep studenten aanwijzen. Die beantwoorden na elk college anoniem een aantal evaluatieve vragen van de docent via IMPACT. Daarnaast kunnen die studenten ook hun eigen commentaren in de computer invoeren. Op die manier krijgt de docent directe informatie over hoe elk gegeven college door de studenten wordt beoordeeld.'' Het computerprogramma kan op basis van de aangeleverde antwoorden op verschillende manieren een rapport opmaken. Bijvoorbeeld door zich te beperken tot één specifieke cursus of door een reeks van vergelijkbare cursussen naast elkaar te zetten. ''Van te voren kun je een norm opgeven waar de antwoorden aan moeten voldoen. Op vraag A mag dan bijvoorbeeld niet meer dan 20 procent het antwoord 'helemaal mee eens ' geven. Gebeurt dat toch, dan zie je direct dat daar een knelpunt zit'', aldus Boelhouwer. ''Zo'n knelpunt wordt nog eens op een aparte pagina vermeld. Daar kun je dan onder andere de studenten weer verder uitsplitsen op basis van hun vooropleiding.'' Boelhouwer is nu hard op weg om ook de laatste stap van de onderwijsevaluatie mogelijk te maken. Uiteindelijk moet het computerprogramma voorzien in mogelijke oplossingen voor gesignaleerde knelpunten. ''Dat wordt het actiemodel van IMPACT'', zegt hij. ''Als je de evaluatie hebt afgerond, dan geeft die module een antwoord op de vraag: wat moet ik nou doen?'' Het evaluatieprogramma IMPACT staat op dit moment al op het netwerk bij PPSW, maar is nog slechts toegankelijk voor één gebruiker tegelijk. En die moet dan wel het password weten. Boelhouwer denkt nog voor de jaarwisseling alles voor elkaar te hebben en verwacht dat zijn programma een succes gaat worden. ''De filosofie achter IMPACT is: evalueer je eigen onderwijs en doe dat zo goedkoop mogelijk'', zegt hij. Bij sociologie kan men zich in ieder geval wel vinden in die optiek. De kans op dementie neemt toe bij het ouder worden: wie de tachtig jaar haalt heeft ongeveer 10 procent kans dement te zijn, voor de negentig jarigen geldt een percentage van ongeveer 30 procent. Dat lijkt een universele wet. Echte risico factoren zijn niet bekend, ondanks uitgebreid onderzoek. De suggestie dat het roken van sigaretten de kans op dementie zou verminderen bij mensen die vroeg dement worden en familieleden hebben die dement zijn, wordt niet door iedereen gedeeld; het is zeker niet aan te raden te blijven roken of zelfs te gaan roken om niet dement te worden. In sommige families komt een grotere frequentie van dementie voor dan gemiddeld, maar verreweg de meeste gevallen hebben voorzover nu bekend geen erfelijke oorzaak. Er bestaat op dit moment geen effectief geneesmiddel, zelfs geen middel dat een beetje helpt. Wel wordt een aantal geneesmiddelen gebruikt om de soms enorme onrust te verminderen; helaas heeft een groot aantal daarvan na enige tijd vervelende bijwerkingen. Maar wat te doen als er te weinig aandacht, tijd en geld is voor een goede verzorging? Bestond er maar een geneesmiddel! Onderzoekers in industriële en andere laboratoria zoeken al decennia met grote vasthoudendheid en inventiviteit. Jaren geleden leek de oplossing in zicht: choline, maar vooral lecithine, waarin choline voorkomt, leek effectief. De kranten in Amerika stonden er vol van. De fabrieken die lecithine maakten leken gouden tijden tegemoet te gaan. De claim bleek voorbarig. Enige jaren geleden kwam tacrine naar voren, een stof die ongeveer op dezelfde wijze zou werken als choline. Het eerste stuk over tacrine bevatte spectaculaire resultaten, maar er kwam snel kritiek. De media reageerden afwachtend. Andere onderzoekers probeerden de resultaten te herhalen, dat lukte niet echt, hoewel een enkele groep ook een gunstig effect rapporteerde. In de Engelse en Amerikaanse media verschenen enkele berichten over het geweldige effect van tacrine. Een Engelse Nobelprijswinnaar die dement geworden was, knapte weer op. De resultaten van goed opgezette onderzoeken bleken echter negatief, al was in enkele van de uitgevoerde tests altijd wel sprake van vooruitgang. De betekenis daarvan lijkt niet groot, en kan best toevallig zijn. Maar om de een of andere reden ontstond er onder een aantal onderzoekers en de media toch het gevoel dat tacrine nuttige effecten had. Het publiek, voornamelijk groeperingen van mensen die direct te maken hadden met mensen met dementie, drong erop aan tacrine toe te laten. De Amerikaanse FDA, die over de toelating van geneesmiddelen gaat, weigerde dat terecht. De discussie was fel, en te volgen via CNN. In ons land kregen choline/lecithine en tacrine weinig aandacht. Onze media hebben hun eigen toekomstige geneesmiddelen: enkele neuropeptiden. Vooraanstaande Utrechtse onderzoekers krijgen steeds weer de kans in de media te verkondigen hoe veelbelovend die neuropeptiden toch zijn. Zeer recent circuleerden er weer verhalen over een neus-spray die het geheugen gunstig zou beïnvloeden. Nooit heeft iemand echter aan kunnen tonen dat die neuropeptiden het feitelijk leven van iemand met dementie gunstig beïnvloeden. Waarom dan toch al die publiciteit? IJdele en ambitieuze onderzoekers? Wellicht. Maar ook journalisten die moeite hebben kritisch te blijven als het gaat om vooraanstaande toponderzoekers. Maar de belangrijkste reden voor al die publiciteit is misschien wel dat we allemaal van een geneesmiddel de oplossing verwachten van een psychologisch, sociaal, maar vooral economisch zeer dringend probleem. Misschien is dementie wel onvermijdelijk en is acceptatie de beste oplossing. Hoewel het natuurlijk schitterend zou zijn als er toch iets gevonden wordt.
Deze week valt bij alle studenten en medewerkers van de RUG een brief in de bus van de Stichting voor Vluchtelingstudenten UAF. De laatste jaren kloppen steeds meer asielzoekers en 'erkende' vluchtelingen bij het UAF aan voor steun. Met als gevolg dat het asielfonds lang niet alle aanvragen kan honoreren. De collectebus rammelt. En ook minister Ritzen wordt aan zijn jasje getrokken. Want zijn bezuinigingsdrift dreigt de vluchtelingstudent onevenredig hard te treffen.
Guus Termeer
''De tempobeurs zou een ramp zijn geweest voor vluchtelingstudenten. Verreweg de meeste van onze cliënten doen twee jaar over hun propaedeuse. De invoering van de tempobeurs had hen in grote financiële problemen gebracht.'' Bij het asielfonds UAF zorgde het besluit van minister Ritzen om de plannen voor een tempobeurs af te blazen voor een zucht van verlichting. Connie de Neef, coördinator studentenbegeleiding van het UAF, legt uit waarom maatregelen als studieduurverkorting en 'tempofinanciering' funest zijn voor vluchtelingen: ''Met name in de beginfase worstelen veel cliënten met hun studie. Allereerst is er natuurlijk het taalprobleem, dat zeker voor studenten die ook geen Engels beheersen een enorme handicap betekent. Tegelijkertijd moet er meestal een kennistekort worden ingelopen. Dat is een hele opgave voor studenten die vaak lange tijd niet gestudeerd hebben, omdat ze op de vlucht waren of gevangen zaten.'' Aanpassing aan een andere cultuur en een nieuw onderwijssysteem kost ook de nodige tijd. Veel vluchtelingen hebben moeite met het Nederlandse onderwijs, dat veel eigen initiatief en een eigen inbreng verwacht. De aanpassingen vragen om een optimale concentratie, en ook daar schort het wel eens aan. De Neef: ''Vluchtelingen hebben een roerige tijd achter de rug. Het kost hen de nodige moeite om hun vaak emotionele ervaringen te verwerken. Gebeurt er iets in hun eigen land, dan gaat de gedachte direct naar de situatie van familieleden en vrienden. Bijvoorbeeld ten tijde van de Golfoorlog zagen we bij onze Iraakse studenten de studieprestaties vrijwel algemeen dalen.'' Ondanks de vele haken en ogen doen de prestaties van vluchtelingenstudenten niet onder voor die van hun Nederlandse collega's, is haar ervaring. ''Het verbaast ons ook, maar al met al is het uitvalpercentage niet hoger. De motivatie van vluchtelingstudenten is enorm. Vaak gaat het om een intellectuele elite, die al heel wat barrières heeft genomen. Vorige maand studeerde een cliënt in Utrecht af, die na één jaar studie het officiële advies had gekregen om maar op te houden. Hij is toch in vier jaar afgestudeerd.''
Sinds de invoering van de Harmonisatiewet (1986) is het er niet gemakkelijker op geworden voor de vluchtelingstudent. De mogelijkheid om verlenging van studiefinanciering te krijgen op grond van ''bijzondere omstandigheden'' kwam te vervallen. De invoering van een 27-jarigengrens voor studiefinanciering betekende een nieuwe dreiging, omdat de meeste vluchtelingen nu eenmaal niet direct van de middelbare school afkomen. Maar daar boekte het UAF met behulp van een ''kamerbrede steun'' succes. Minister Ritzen zegde afgelopen voorjaar een uitzonderingsregel toe voor 'erkende' vluchtelingen die al studiefinanciering genieten. Via het UAF kunnen zij nu tot hun dertigste een beurs krijgen. Jaarlijks helpt het UAF, dat in 1948 is opgericht, zo'n elfhonderd gevluchte studenten. Ongeveer vijfhonderd studenten krijgen steun bij de voorbereidingen op hun studie, zoals talencursussen en bijspijkercursussen. De ruim zeshonderd die een dag- of deeltijdstudie volgen, ontvangen afhankelijk van hun situatie een beurs, een aanvulling op hun uitkering of een tegemoetkoming in de studiekosten. Momenteel volgen 7 studenten een academische opleiding en 13 een mbo- of hbo-studie in Groningen. Naast financiële hulp verzorgt het UAF ook studiebegeleiding. Met name de toelating tot een studie roept de nodige vragen op. De toelatingseisen zijn wettelijk geregeld, maar de inhoud van het colloquium doctum (toelatingsexamen) verschilt nog steeds per onderwijsinstelling. Connie de Neef heeft goede ervaringen met de RUG. De studiebegeleiding vanuit het Bureau Studentendecanen is ''redelijk goed'' en op het financiele vlak is de Rijksuniversiteit goed voor een jaarlijkse bijdrage van 50.000 gulden aan het UAF. Toch zet de RUG de deuren niet wagenwijd open voor vluchtelingstudenten. De toelatingseisen, die per faculteit verschillen, zijn aan de hoge kant. ''Maar wij vinden dat niet negatief'', stelt De Neef. ''Je kunt vluchtelingstudenten beter goed voorbereiden, dan dat je hen tijdens hun studie laat struikelen.''
Er zijn hier heel wat manieren om te trouwen. Zo heb je 't traditionele, 't legale, 't moslim en 't christelijke huwelijk.
De boeiendste bruiloft die ik hier heb mee gemaakt was een moslimbruiloft op het platteland. Fatou en Moussa, allebei met een goeie baan in de hoofdstad (Moussa aan de universiteit) gaven elkaar het jawoord. Figuurlijk dan, want het huwelijk werd 's ochtends gesloten in de moskee terwijl beide echtgenoten thuis zaten. Na het huwelijk te hebben gesloten kregen alle mannen flink te eten.
Ik kwam pas 's middags aan. Gelukkig is het nu het droge seizoen anders was ik nooit over de vreselijk slechte weg gekomen die na één buije verandert in een modderbad. In de regentijd kon er trouwens niet getrouwd worden: toen had men 't veel te druk op het land om een dag feest te kunnen vieren.
's Middags zijn we met een groepje vrouwen naar de markt gewandeld door de velden waar hier en daar nog geoogst werd, langs mango-bomen en een heel helder beekje. Op de markt kocht Fatou wat goedkope sieraden, want ze zou 's avonds gewassen worden en de vrouw die haar zou wassen mocht alles wat ze aan had meenemen. En haar gouden sieraden wilde ze toch liever niet kwijt...
Rond een uur of acht begon het tweede deel van de bruiloft. De vrouwen van Fatou's familie brachten haar tegen betaling naar het erf van de bruidegom. De broers van Moussa moesten geld geven voor iedere 100 meter die afgelegd werd. Ondertussen werd er bij het licht van de volle maan door de dames gezongen en gedanst.
Na flink onderhandelen werd het erf van Moussa om een uur of tien bereikt. Daar werd nog verder gezongen en gedanst, op traditionele wijze door de dames en op moderne muziek uit een cassetterecorder door de jongeren. Daarna kwamen er voor de dames enorme schalen eten te voorschijn die in no time leeg waren.
Inmiddels was het één uur geworden en ben ik op een matje onder de sterrenhemel in slaap gevallen terwijl het feest nog doorging en de bruid werd gewassen.
Fatou en Moussa hadden ook voor de wet kunnen trouwen en misschien doen ze dat nog wel. Dan is daar een hele nieuwe wetgeving die bepaalt hoe het zit met goederen, kinderen, scheiding, erfenis, polygamie, overspel, etcetera. Maar daarin staat niet dat beide families zich binden via een huwelijk, en dat er dan een groot feest gevierd moet worden waarbij iedereen te eten krijgt, en ieder zijn eigen rol heeft, ook als er later problemen zouden komen. En wanneer zijn die er niet in Burkina!
Hanneke Dijkman
Eddy van Rootselaar, research-glasinstrumentmaker op het Chemisch Lab, en zijnwaterstofbepalingsapparaat:
Twee jaar geleden bracht de STER 480 miljoen gulden in het laatje van de omroepen. Dat zou nog groeien tot 600 miljoen per jaar. Dacht men. Maar RTL-4 kwam, paaide de kijkers en veroverde de markt. Het jaarresultaat van de STER voor 1991 kelderde naar 350 miljoen. Karel Jan Alsem kent de reclamemarkt als zijn broekzak, maar ook voor hem komt de ineenstorting van de STER als een verrassing.
Het zijn woelige tijden voor de Hilversumse omroepen. Terwijl VPRO en EO hard op weg zijn de A-status te verwerven, beginnen de klassieke zuilen steeds meer te zinspelen met de gedachte om het bestel te verlaten en op de commerciële toer te gaan. De KRO wil de mogelijkheid niet uitsluiten en de VARA flirt openlijk met aartsvijand Veronica. Het gaat om de reclamegelden, dat is duidelijk. Hilversum dreigt de slag met de Luxemburgse dorpsgenoot RTL-4 te verliezen. Wat er moet gebeuren om dat te voorkomen, is minder helder en iedereen die daar iets zinnigs over kan zeggen, is dan ook welkom op de burelen van de omroepen. Karel Jan Alsem van de sectie Marketing van de RUG is zo'n deskundige bij wie de Hilversumse omroepbazen graag hun oor te luister leggen. Alsem bestudeerde de afgelopen jaren namelijk het bestedingspatroon van de Nederlandse adverteerders: welke media gebruiken ze en welke factoren beïnvloeden hun keuzes. Het meest interessant voor de omroepen is dat deel van het onderzoek waarin Alsem voorspellingen doet voor de verdeling van reclame op de Nederlandse televisie. Twee weken geleden was hij te gast bij de TROS en een paar dagen later maakte deze omroep bekend dat ze alléén verder wilde op het commerciële pad. ''Als ik geweten had dat mijn verhaal zo'n indruk zou maken, had ik een hoger honorarium gevraagd'', verzucht hij. Alsem kreeg op 14 november alsnog zijn beloning met zijn promotie aan de RUG tot doctor in de economische wetenschappen. Vermoedelijk hebben de TROS-bazen zich niet zozeer door het betoog van Alsem laten leiden maar meer door het desastreuze jaarresultaat van de STER over 1991. Ongeveer tegelijkertijd met het referaat van de Groningse econometrist werd namelijk bekend dat de inkomsten van de STER dit jaar een kwart lager liggen dan vorig jaar. De 437 miljoen van 1990 was al teleurstellend maar de 350 miljoen voor dit jaar heeft ongetwijfeld aan de paniekreacties op de Gooise matras bijgedragen.
Toen Karel Jan Alsem aan zijn onderzoek begon, speelde de controverse tussen publiek bestel en commerciële zendgemachtigden nauwelijks. Het Bedrijfsfonds voor de Pers, dat de opdracht voor het onderzoek gaf, wilde weten welke gevolgen de uitbreiding van de STER in 1985 had gehad voor de advertentie-inkomsten van dagbladen en tijdschriften. Het fonds, een onderdeel van het ministerie van WVC, beheert onder andere de zogenaamde compensatieregeling, de overheveling van een deel van de STER-inkomsten naar de dagbladpers. Hoe terecht zijn de klaagzangen van de kranten dat ze zo te lijden hebben van tv-reclame, luidde de eenvoudige vraag van het Bedrijfsfonds. ''De meest opmerkelijke conclusie vind ik zelf dat de uitbreiding van de STER geen schadelijke effecten voor de kranten heeft gehad'', zegt Alsem terwijl hij met tevredenheid vaststelt dat zijn aanbeveling om de compensatieregeling af te schaffen, wordt overgenomen. En eigenlijk vindt hij het ook een logische uitkomst, want het zijn twee totaal verschillende markten. De televisie is een prima medium om te laten zien dat wasmiddel X witter wast, terwijl de krantepagina zich beter leent voor de voordeelaanbiedingen van de supermarkt. De tv-reclame heeft daarentegen wel rake klappen uitgedeeld bij de familiebladen (Panorama en Nieuwe Revu) en damesbladen (Margriet en Libelle). ''Weliswaar een ander medium maar dezelfde doelgroep'', legt de onderzoeker uit. Terwijl Alsem nog bezig is om het bovenstaande te onderzoeken, krijgt hij een hetere aardappel op zijn bord. In het voorjaar van 1989 kondigen TV10 en Véronique aan dat ze in oktober van dat jaar met hun commerciële uitzendingen willen beginnen. Iedereen wil zo snel mogelijk weten wat dat gaat betekenen voor de Nederlandse reclamemarkt. Alsem kan meteen aan de slag maar stuit op het probleem dat econometrische modellen alleen kunnen voorspellen zolang alles bij het oude blijft. En de introductie van commerciële televisie in Nederland is een gebeurtenis die zijn weerga niet heeft. Ten eerste is het nationale omroepbestel een rariteit die voor geen enkele buitenlander te begrijpen valt. Bovendien is Nederland zeer dicht bekabeld. In een mum van tijd stijgt het percentage van de bevolking dat de programma's van Véronique kan ontvangen, van nul naar tachtig. In andere landen is de invoering van commerciële televisie veel geleidelijker verlopen. Alsem moet dus naar andere middelen grijpen om voorspellingen te kunnen doen. Zijn vakbroeders bewandelen in zo'n geval de gemakkelijke weg van de Delphi-methode: vraag aan deskundigen hoe de markt zich zal ontwikkelen en neem het gemiddelde van die antwoorden. De Groninger kiest voor een moeilijker parcours: hij vraagt adverteerders en reclamebureaus niet naar hun mening maar naar hun plannen. ''Voor dit zogenaamde intentie-onderzoek moet je veel meer respondenten verzamelen om een betrouwbaar beeld te krijgen'', zegt hij. En dat wordt een bottleneck voor het onderzoek. Adverteerders blijken nauwelijks bereid om de onderzoeker een blik in hun keuken te gunnen, bang als ze zijn dat de concurrentie met de gevoelige informatie aan de haal gaat. ''Holland op zijn smalst'', verklaart Alsem. ''De gemiddelde Nederlander is bekrompen en legt op alle slakken zout. Als je dat vergelijkt met de openheid van bedrijven in de VS.'' Toch lukt het hem, naar eigen zeggen tenminste, om een representatieve steekproef te trekken. En in het eerste jaar krijgt hij het gelijk aan zijn zijde. Terwijl bij concurrerende marktverkenners de bomen tot in de hemel groeien en het totale tv-reclamebudget boven het miljard stijgt, zit Alsem met zijn 800 miljoen redelijk in de buurt (het werd 780 miljoen).
Een mooi resultaat, al is het enigszins onduidelijk hoe de onderzoeker aan zijn uitkomst is gekomen. Hij heeft achteraf een correctie moeten toepassen voor de onverwachte ondergang van TV10 en ook zijn rekentrucs om de verschillen te compenseren tussen Véronique vóór en na het binnenhalen van de stal van Joop van den Ende (de kijkcijfers schoten omhoog), maken het totaalbeeld wat troebel. Principiëler is de vraag wat het wetenschappelijk belang van het onderzoek is. Of, in simpeler bewoordingen, had het onderzoek niet net zo goed door een bureau als dat van Inter/View kunnen worden uitgevoerd? Alsem vindt van niet. ''Het is geheel nieuw om een intentie-onderzoek op deze manier toe te passen. Tot nu toe was niemand op dat idee gekomen. En met deze studie hebben we bewezen dat het zijn nut heeft'', verdedigt hij zich. Jammer genoeg is de methode niet erg breed toepasbaar, zo moet ook de jonge doctor toegeven. Een vervolgonderzoek voor de reclame zit er, gezien de geringe bereidheid om mee te werken, niet meer in. En op andere terreinen zal de marktverkenner vaak stuiten op het probleem dat de ondervraagden nog geen vastomlijnde plannen hebben. Zelfs de zo trefzeker lijkende groep van adverteerders blijkt toch niet helemaal betrouwbaar. In 1990 voerden ze nog braaf uit wat ze van tevoren tegen Alsem hadden verteld. Hun plannen voor 1991 hadden ze gebaseerd op de gunstige voorspellingen voor de economie. Maar door de Golfoorlog kwamen die prognoses niet uit en de adverteerders stelden hun budgetten bij. En daardoor zat Alsem er dit jaar net zo naast met zijn voorspelling als zijn collega's.
Er moet een eind komen aan het omslachtige geschuif tussen collegegeld en studiefinanciering en tussen kinderbijslag en lesgelden. Een overheid die met de ene hand int en met de andere datzelfde bedrag schenkt doet aan ''zinloos rondpompen van geld''. Dat is de mening van de meerderheid van de Tweede Kamer, die een motie van CDA en PvdA steunde waarin protest wordt aangetekend tegen dit zinloos geschuif. De kamerleden Netelenbos (PvdA) en Huibers (CDA) vragen minister Ritzen in de motie om hierover zo snel mogelijk een notitie te publiceren. In het Kabinet is inmiddels afgesproken daar een interdepartementale commissie voor aan het werk te zetten. Het geschuif tussen kinderbijslag en studiefinanciering aan de ene en lesgelden aan de andere kant vinden de opstellers van de motie het grootste probleem. Ze vinden dat de regering daarvoor zo snel mogelijk een eenvoudiger regeling moet ontwerpen, waarbij zij ook de voorstellen van de commissie-Stevens voor belastingvereenvoudiging moet betrekken. De relatie tussen collegegeld en studiefinanciering moet in die notitie ook aan de orde komen. (Margriet van Lith, HOP)
MARGRIET VAN LITH
De 'tempobeurs' in de propaedeuse is van de baan. Universiteiten en studentenbonden moeten nu in overleg met het ministerie voor 1 februari een alternatief plan op tafel leggen. Zo'n plan moet evenveel opleveren, namelijk veertig miljoen. De PvdA heeft al voorgesteld de universiteiten het recht te geven studenten die ''evident slecht presteren'' van de opleiding te verwijderen. De beslissing om de propaedeuse-maatregel terug te draaien heeft minister Ritzen vorige week genomen onder druk van de Tweede Kamer. Tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting bleek, dat de Kamer een financiële straf voor wie langer dan een jaar over de propaedeuse doet afwijst. De studentenorganisaties LSVb en ISO hebben laten weten graag aan het overleg deel te nemen. Tenminste, als verbetering van de structuur van het onderwijs daarbij prominent op de agenda staat; de studenten geloven dat studeren zonder tijdverlies dan automatisch het gevolg zal zijn. Voor ISO-woordvoerder Henry van den Bedem is de aanwezigheid van de universiteiten bij het overleg daarom van groot belang. ''Wij willen de universiteiten aanspreken op hun verantwoordelijkheid voor een goede structuur van het onderwijs. Nog steeds zijn er studies die je met de beste wil van de wereld niet binnen vier jaar kan afronden, omdat het programma daar niet op is ingericht. Als dat beter geregeld is, zullen studenten vanzelf sneller studeren.'' Invoering van een 'tempobeurs', waarbij studiefinanciering gekoppeld wordt aan de vorderingen die de student maakt, is voor het ISO onbespreekbaar. De studentenvakbond LSVb zal volgens woordvoerder Rob van Vliet vooral pleiten voor een goede studiebegeleiding, zoals zij al eerder deed in de nota 'Ander beleid leert beter'. Ook de PvdA heeft inmiddels een alternatief geopperd. Tijdens de behandeling van de onderwijsbegroting stelde PvdA-woordvoerster Netelenbos voor de universiteiten een soort ontslagrecht te geven. ''Mijn voorstel is om universiteiten het recht te geven studenten die evident slecht presteren van de opleiding te verwijderen waarna ze automatisch ook hun beurs verliezen. Wat 'evident slecht' is, daar moeten we dan een afspraak over maken die we in de wet vastleggen. Voordeel is dat de universiteiten hiermee het heft zelf in handen houden en de Informatiseringsbank niet met enorm veel extra werk wordt opgezadeld.'' De universiteiten staan echter kritisch tegenover dit idee. Volgens een woordvoerder van de vereniging van universiteiten VSNU is de studievoortgangscontrole aan de meeste universiteiten nog lang niet zo betrouwbaar, dat ze als basis kan dienen voor zulke ingrijpende maatregelen. Bovendien maken nieuwe onderwijsvormen als modulen en vrije studiepaden het erg moeilijk om te beoordelen, of een student op schema ligt of niet. (HOP)
Ambtenaren van het ministerie van Onderwijs mogen het woord 'tempobeurs' niet meer gebruiken. De term heeft een ongewenst negatieve bijklank en moet voortaan vermeden worden. Door deze oekaze van minister Ritzen dreigt de volgende editie van Van Dale een nieuw lemma te moeten ontberen. Het begon er net goed uit te zien voor dit neologisme. Sinds de term 'tempobeurs' op 28 en 29 februari 1991 in een bericht van het Hoger Onderwijs Persbureau was gebruikt om de nieuwe voornemens van de minister te duiden, raakte hij geleidelijk ingeburgerd. Het begon met een paar ambtenaren. In de zomer ging de minister zich van de term bedienen eerst nog onwennig, maar allengs met enig plezier. En of ze er nu voor of tegen waren: studentenbonden, universiteitsbestuurders en kamerleden konden daarna niet langer achterblijven. Opname in Van Dale en ander woordenboeken leek nog slechts een kwestie van tijd. Tempobeurs: het klonk wel wat hard, maar het gaf uitstekend de bedoelingen van het beleid weer. Dat laatste lijkt de nieuwkomer in de Nederlandse taal nu noodlottig te worden. In alle huiskamers was vorige week woensdag te zien hoe PvdA-kamerlid Tineke Netelenbos in het kamerdebat haar afschuw over deze ''onsympathieke'' term uitte. En Ritzen heeft de boodschap begrepen. Dit rotwoord wil de bewindsman niet meer horen. (Frank Steenkamp, HOP)
De economische faculteit en de rechtenfaculteit dreigen niet langer
met opheffing van de propaedeuse opleiding in Leeuwarden. Tijdens
bestuurlijk overleg heeft het College van Bestuur de faculteiten
herinnerd aan afspraken over de Friese vestiging tussen het ministerie
en de RUG. Volgens die afspraken kunnen beide faculteiten tot
september 1994 rekenen op een bijdrage van twee respectievelijk
tweeëneenhalve ton per jaar. Rechten en economie stelden het open
houden van de bi-locatie een maand geleden ter discussie, toen het er
op leek dat het ministerie zou gaan korten op de bijdrage aan de
Friese vestiging. Het open houden van de opleiding in Leeuwarden kost
de faculteiten drie ton per jaar. De faculteiten wilden van het
College een tegemoetkoming in de meerkosten. Daartoe is het College
niet bereid. Volgens het CvB maken de faculteiten namelijk een
rekenfout. Naast de bi-locatie toeslag ontvangen ze de reguliere
vergoeding voor iedere student die in Leeuwarden studeert. Dat bedrag
waren ze in hun berekeningen gemakshalve vergeten. Als het ministerie
zich aan de afspraken houdt, dan zullen wij dat ook moeten doen,
redeneren beide faculteitsbesturen, en daarmee is Leeuwarden gered.
Prof.dr.mr. C. J. Jepma, lid van het faculteitsbestuur van economie,
houdt echter zo zijn twijfels. ''Het is de vraag of het instandhouden
van die vestiging maatschappelijk verantwoord is. Drie ton voor
vijfentwintig propaedeusestudenten economie, waarvan er hooguit tien
doorgaan naar het tweede jaar; je betaalt dus eigenlijk 30.000 gulden
per individuele student. Dan vraag je je toch af: waar zijn we in
hemelsnaam mee bezig. Bovendien hebben alle studenten tegenwoordig een
OV-jaarkaart. Ze kunnen makkelijk op en neer reizen.'' (Geert de
Jong/Arjan Wildeboer) Prof.dr. R. Giel krijgt op vrijdag 29 november
de jaarlijkse prijs van het Nationaal fonds voor Geestelijke
Volksgezondheid uitgereikt. De prijs, bestaande uit een erepenning en
tienduizend gulden, wordt aan Giel toegekend voor zijn grote
verdiensten op het gebied van de sociale psychiatrie, in het bijzonder
voor zijn werk als epidemiologisch onderzoeker:
''In de praktijk richt de sociale psychiatrie zich op de behandeling van psychiatrische patiënten in het eigen leefmilieu. Dan gaat het vooral over de vraag hoe opname in een kliniek kan worden voorkomen of hoe die opname kan worden bekort. We evalueren de gezondheidsinstellingen. Een belangrijk onderdeel is de herkenning en diagnostiek van psychiatrische ziekten in de eerstelijn geneeskunde. Wij zelf zijn de meest vooraanstaande onderzoeksgroep in Nederland voor de wetenschappelijke kant van de sociale psychiatrie. Maar wie mij nu voorgedragen heeft voor deze prijs weet ik niet.'' (Arjan Wildeboer)
FRANK STEENKAMP
Het half jaar extra dat veel technische studies krijgen dankzij een convenant met minister Ritzen, blijft andere universiteiten behoorlijk bezig te houden. In de slag om de student bieden sommige bètafaculteiten nu al uit eigen zak een half jaar extra studiefinanciering. De universiteiten met fundamentele bètastudies zien de extra tijd voor technische studies als oneerlijke concurrentie bij het werven van studenten. Studies als natuurkunde of sterrenkunde zouden met hetzelfde tijdgebrek kampen als de technische richtingen. Een ongelijke behandeling zoals nu kan bij deze faculteiten tot minder eerstejaars leiden. Daarom bieden de Vrije Universiteit en de Rijksuniversiteit Utrecht hun aanstaande studenten nu ook een half jaar extra studiefinanciering uit de kas van de universiteit. Andere universiteiten hebben aan deze vreemde concurrentieslag nog niet toegegeven. Ook de RUG wil de truc van de VU en de RUU (nog) niet toepassen, ook al zal de ongelijkheid hier binnen de bètafaculteit optreden (de technische studievarianten van natuurkunde, scheikunde en wiskunde vallen onder het convenant). Een poging van de rectoren om een gezamenlijk standpunt voor alle universiteiten in te nemen, is afgelopen week maar half gelukt. Over de algemene uitspraak dat studiefinanciering niet het juiste middel is om de studiekeuze te beïnvloeden, was men het nog wel eens. Daarna liepen de meningen uiteen. Sommige rectoren wilden de kwestie als breekijzer gebruiken om eindelijk een echte discussie over die cursusduur te forceren. Het andere kamp zag weinig in zo'n discussie, die wel eens uit vele hoeken claims om extra tijd zou kunnen oproepen. Binnenkort probeert men opnieuw om samen een standpunt in te nemen. (HOP)
Studenten aan de openbare theologische faculteiten krijgen de gelegenheid twee studies tegelijk te volgen: de opleiding tot theoloog en die tot dominee van de Hervormde Kerk. Dat staat in het 'hoofdlijnenakkoord' dat de universiteiten van Leiden, Utrecht, Groningen en Amsterdam deze week hebben gesloten met enkele kerkgenootschappen. Grootste partner daarbij is de Nederlandse Hervormde Kerk, maar er zijn ook zes kleinere kerken bij betrokken. Het akkoord is vandaag, donderdag 21 november, aan minister Ritzen verzonden. Als de minister het akkoord goed keurt, kunnen studenten theologie er voortaan voor kiezen meteen met de opleiding tot dominee te beginnen. Vanaf het eerste jaar kunnen zij dan tegelijk beide programma's volgen: het gewone theologieonderwijs en de kerkelijke vakken. In het onderwijs beloven de faculteiten grote soepelheid. Zolang het Academisch Statuut geldig is, is een student theologie verplicht het reguliere programma te volgen, maar als hij een kerkelijk vak als hoofdvak wil kan hij vrijstellingen krijgen van enkele gewone hoofdvakken. Als de nieuwe hoger onderwijswet WHW is ingevoerd, krijgt een universiteit de vrijheid om zelf onderwijsprogramma's in te richten en dan zullen de theologische faculteiten een nieuwe studierichting oprichten. In het akkoord staat uitdrukkelijk dat de kerkelijke vakken ''principieel gelijkwaardig'' zijn. Aan de verdere wetenschappelijke ontwikkeling zullen de faculteiten zoveel mogelijk meewerken. Een faculteit die graag eenheid tussen beide partijen wil, kan besluiten de kerkelijk hoogleraren ook een aanstelling als gewoon hoogleraar te geven ''tweede benoeming''. Het voorliggende akkoord tussen kerken en universiteiten is een iets bescheidener versie van een akkoord uit augustus. De tweede benoeming is vrijblijvender geformuleerd en de scheiding tussen de kerkelijke en openbare opleiding is scherper aangezet. Voor universiteiten en kerken is dit akkoord de laatste kans. De universiteiten hebben al veel concessies gedaan, omdat ze wilden voorkomen dat de Hervormde Kerk een eigen, zelfstandige opleiding zou beginnen. Maar ook de kerken willen niet verder gaan. Zij willen immers absoluut af van de oude situatie waarin de dominees-opleiding niet meer dan een impopulaire postdoctorale cursus was en waarin kerkelijk hoogleraren tijd noch geld voor wetenschappelijk onderzoek hadden. (Margriet van Lith, HOP)
De Faculteit der Geneeskunde scoort het beste bij de verdeling van de zogeheten centrale beleidsruimte (CBR) voor 1992. Het College van Bestuur stelt aan de Universiteitsraad voor de medici 480.000 gulden te geven van de twee miljoen gulden die zijn te verdelen. De CBR is bedoeld om wenselijk geachte ontwikkelingen in onderwijs en onderzoek in de faculteiten een extra financieel steuntje in de rug te geven uit de centrale middelen van de universiteit. De toewijzingen voor 1992 uit deze subsidiepot gelden ook voor de drie daaropvolgende jaren. Geneeskunde krijgt de komende vier jaar telkens drie ton voor de vernieuwing van haar onderwijsprogramma. Opvallend is de toewijzing van 50.000 gulden die de Faculteit der Wijsbegeerte krijgt voor de vernieuwing van haar onderwijs. De Universitaire Commissie voor het Onderwijs, die het College adviseert over de verdeling van de CBR, vindt de aanvraag van de filosofen namelijk onder de maat. Het College toont echter clementie, omdat de vernieuwing urgent is en de wijsgeren financieel in een precaire situatie verkeren. Wat opvalt bij de CBR voor onderwijs is dat geen enkele faculteit een aanvraag heeft ingediend om de studeerbaarheid van onderwijsprogramma's te verbeteren of een follow-up te geven aan de uitkomsten van de visitatierondes. Twee categorieën die het College uitdrukkelijk had vermeld en die ook in de landelijke onderwijsdiscussie de nodige aandacht krijgen. Wanneer de U-raad met het collegevoorstel instemt, gaat één en een kwart miljoen gulden van de CBR-ronde 1992 naar onderzoek. Geneeskunde valt met 180.000 gulden in de prijzen voor het Institute for Clinical Cell Biology. Andere prijswinnaars zijn het Centrum voor Classical, Oriental, Medieval en Renaissance Studies met 160.000 gulden (letteren) en het Centrum voor Recht Bestuur en Samenleving met 200.000 gulden (rechten). Het Materialen Studie Centrum en de sociologen van het ICS vissen deze keer achter het net, mede omdat zij onlangs wel een Stimulans-subsidie kregen van de onderzoeksfinancier NWO. De CBR-aanvraag van het ICS komt er overigens inhoudelijk ook niet goed van af. Het voorgestelde project is ''matig interessant'', schrijft de Universitaire Commissie voor de Wetenschapsbeoefening in haar advies aan het College. (Laurens Berentsen)
ALFRED KAZEMIER
Het Sport Consultancy Centre (SCC) van de RUG wordt per 1 februari 1992 opgeheven. De aanloopsubsidie van het College van Bestuur voor het SCC is dan verbruikt en het centrum is er niet in geslaagd eigen inkomsten te genereren. Twee jaar geleden werden de 'sportvriendelijke' activiteiten van de universiteit ondergebracht in één slagvaardige organisatie: het SCC. Het centrum was aanvankelijk het centrale coördinatiepunt voor initiatieven als het studie-sportsysteem, het sport-wetenschappelijk onderzoek en de opleiding sport-management. De inkomsten moesten uit advieswerk en sponsoring komen. Wilt Dijkstra, medewerker van het SCC, ving echter herhaaldelijk bot bij de sponsors. ''Als produkt is de sportieve universiteit niet te verkopen'' luidt zijn verklaring. ''Sportvriendelijkheid ligt teveel in de ideële sfeer. Bedrijven vragen ons direct wat ze ervoor terugkrijgen. Maar we hebben weinig concreets te bieden, want we bezitten de sporters niet.'' De opheffing gebeurt op advies van het Sportcentrum. ''Het Sportcentrum verwijt het SCC, dat we de verwachtingen niet konden waarmaken, ik denk dat die verwachtingen te hoog gespannen zijn geweest'', aldus Dijkstra. Volgens Pieter Tilstra, directeur van het Sportcentrum, betekent de sluiting van het SCC niet het einde van de sportvriendelijke universiteit. ''Er is inmiddels een zelfstandig Sport Management Instituut. Het sport-wetenschappelijk onderzoek loopt op rolletjes. Eigenlijk is alleen de sponsorwerving mislukt, de overige activiteiten kunnen ook buiten het SCC om georganiseerd worden.''
GUUS TERMEER
Het College van Bestuur wil een nieuw fonds in het leven roepen om het beheer van de diverse collecties binnen de RUG te verbeteren. Het voornemen om de Geologische Collectie in bruikleen te geven aan de Hortus in Haren krijgt vooralsnog niet de instemming van de Universitaire Museumcommissie. Het College van Bestuur legt de Universiteitsraad in de deze maand verschenen nota 'Universitaire verzamelingen' een aantal concrete maatregelen voor. Op de eerste plaats moet er een voltijds formatieplaats komen voor de plaatsvervangend conservator van het Universiteitsmuseum, die nu een 0,5 aanstelling heeft. Eerder dit jaar signaleerde de Universitaire Museumcommissie een aanzienlijke achterstand in het beheer van de museumcollectie en een vrijwel ontbreken van de wetenschappelijke taak van het museum. De Museumcommissie moet deskundige adviezen gaan geven over de verzamelingen van het Universiteitsmuseum, het Museum Gerardus van der Leeuw en de diverse faculteiten. Dat is geen luxe, want ook het beheer van de facultaire verzamelingen laat te wensen over. De Museumcommissie krijgt vanaf 1992 de beschikking over een fonds 'RUG-collecties' van 50.000 gulden. De faculteiten en de beide musea kunnen bij het fonds projectaanvragen indienen. Als algemeen uitgangspunt stelt het CvB voor om collecties die een ''actieve rol'' spelen in het kader van onderwijs en onderzoek, in facultair beheer te houden. Ontbreekt deze rol dan moet een bestemming buiten de universiteit worden gezocht. Eerder al kreeg het Rijksmuseum in Amsterdam de verzameling zeventiende- en achttiende-eeuwse 'textilia' van het Arctisch Centrum onder zijn hoede.
Daarnaast is het CvB van plan de Geologische Collectie in permanente bruikleen te geven aan de Hortus in Haren; hierbij wordt gewezen op afspraken met de Hortus uit 1988. Dit voornemen stuit op grote bezwaren van prof.dr. P.J. Kuijjer, voorzitter van de Museumcommissie: ''Dat lijkt me nogal voorbarig. Onze commissie is gevraagd advies uit te brengen over twee opties: de Hortus of het Natuurmuseum. Van het Natuurmuseum hebben we inmiddels een rapport over hoe een verantwoord beheer eruit kan zien. Van de Hortus mochten wij nog geen gegevens ontvangen.'' Kuijjer benadrukt dat de Museumcommissie ''zeer hecht'' aan een goed wetenschappelijk beheer, zodat de RUG de collectie ten alle tijde voor wetenschappelijke of onderwijskundige doelen kan benutten. Prof.dr. L.M.J.U. van Straaten, die zich al jarenlang ontfermt over de Geologische Collectie, heeft een duidelijke voorkeur voor het Natuurmuseum: ''Daar is een beheerder met een geologische achtergrond die verstand van zaken heeft. Een overijld besluit van het College zou ik zeer betreuren. De voorwaarden die het Natuurmuseum kan bieden zijn gewoon beter.'' J.L. Reinhard, directeur van de Hortus, noemt het ''weinig elegant'' om op basis van de huidige personeelsbezetting een standpunt in te nemen: ''Wij beschikken over een gedegen wetenschappelijke staf. En is het nodig, dan halen we gewoon deskundigheid in huis.'' De directeur wil in dit stadium niet over zijn beoogde beleid uitwijden: ''We hebben recentelijk een rapport opgesteld over het beheer van de Geologische Collectie. Dat rapport is gisteren aan de RUG verzonden.''
Door ALFRED KAZEMIER Een konijnenplaag teistert de voetbalvelden van The Knickerbockers. Afgelopen zondag is de wedstrijd tussen de teams van Knickerbockers en Leek zelfs gestaakt nadat een speler van Leek wegzakte in een konijnehol. Door de misstap van de Leekster kwamen de studenten op een 2-0 voorsprong. Een nadere inspectie van het veld en de geblesseerde speler waren voor de scheidsrechter voldoende. Verder spelen was onverantwoord. Een dag later blijkt dat de konijnen niet voor de eerste maal de universitaire sportvelden hebben omgeploegd. ''We zaten er op te wachten'', vertellen F.Klein en J. Keizer van de dienst Groenvoorziening, Terreinen en Wegen van de RUG. Ze nemen op maandagmiddag de schade even op want de telefoon staat roodgloeiend. De Telegraaf, De Volkskrant en Studio Sport: de konijnenplaag is dan inmiddels landelijk nieuws. ''De problemen zijn al vier jaar hetzelfde'', vertellen Klein en Keizer. ''Sinds de universiteit een jachtvergunning heeft afgegeven voor het achterste, onbebouwde gedeelte van het Paddepoelterrein is het wild naar de rustige plekken gevlucht. En dat zijn deze sportvelden.'' In de omringende kleigrond kunnen de konijnen niet graven maar in de zandgrond, die is gebruikt bij de aanleg van de velden van het Sportcentrum, wel. Daar spitten de beestjes nu naar hartelust in om. ''Het is echt ongelooflijk'', zegt Keizer, ''alsof ze het zand ruiken. De tennisbanen hebben een laag gravel en een laag lava, daar komen ze nooit doorheen. Maar rondom de afwateringsputjes is zand gestort en precies daar zijn ze nu ook al aan het graven.'' Tevergeefs heeft de dienst Groenvoorziening om een jachtvergunning voor de sportvelden gevraagd. Er is teveel bebouwing rond het potentiële jachtgebied. ''Je kunt ook een met mixematose besmet konijn uitzetten'', suggereert Klein, ''maar zo'n actie vind ik te banaal voor woorden.'' Een afrastering met gaas is de meest diervriendelijke oplossing maar een kostbare zaak, de hekken moeten minstens een meter diep de grond in. Voorlopig vult een medewerker van de dienst iedere vrijdag de nieuwe gaten met zand. Bij ieder veld ligt een zandhoop zodat eventuele calamiteiten door de sporters zelf opgelost kunnen worden. The Knickerbockers zitten ondertussen met de brokken vertelt voorzitter Rob Visschedijk. ''Wij zijn alleen maar de huurders van de velden, we kunnen er niets aan doen.'' Het zijn niet alleen de konijneholen die Visschedijk dwars zitten. Door voortdurende overbelasting is de algehele toestand van de universitaire sportvelden slecht. Voor de uitbreiding van het Sportcentrum met een tennishal is er ook nog een verlicht trainingsveld opgeofferd, terwijl het aantal veldsporters blijft groeien. In de uitbreidingsplannen was aanvankelijk sprake van de aanleg van een extra kunstgrasveld ter compensatie. Budgetoverschrijding zorgde voor de bijstelling van de plannen, maar ook de renovatie van de bestaande velden bleek financieel niet haalbaar. De velden worden momenteel gebruikt door de voetbalverenigingen The Knickerbockers en Forward (voor de training), de hockeyvereniging GCHC en de korfbalclub Parabool. Alleen bij de Knickerbockers zijn er al twintig elftallen. Het enige veld met kunstlicht waarop 's avonds getraind kan worden is het kunstgras-hockeyveld. Daarom trainen sommige voetbalelftallen uit nood zelfs tussen de middag. Dinsdagavond vergaderden de ACLO, het Sportcentrum en de gezamenlijke veldsportverenigingen over een oplossing van de veldenproblematiek. Besloten is dat de ACLO en het Sportcentrum bij het College van Bestuur zullen aandringen om geld voor de aanleg van een 'Stergrazo'-veld beschikbaar te stellen. ''Stergrazo is een sterk graszodenveld. Die grassoort kan vijf maal zo intensief bespeeld worden'', legt Visschedijk uit, ''als we zo'n veld omringen met lichtmasten zijn we voorlopig uit de problemen.''
De nieuwe studierichting Technische Bedrijfswetenschappen TBW gaat hoe dan ook door. Hoewel de vakgroep Bedrijfseconomie nog steeds enkele bezwaren heeft tegen de invulling van het doctoraalprogramma, heeft men het idee laten varen om de opleiding op te splitsen. Een paar week geleden vond de vakgroep nog dat twee varianten van TBW weinig bedrijfswetenschappelijke vakken bevatten. Studenten die bij economie instromen en die varianten volgen, zouden volgens de vakgroep niet als volwaardig econoom afstuderen. De bedrijfseconomen wilden daarom alleen de variant discrete technologie op zich nemen. De andere twee varianten, procestechnologie en informatietechnologie, zouden dan naar Bedrijfskunde moeten. De bedrijfskundige dr. P.J. Lont, lid van de commissie die TBW van de grond moet tillen, noemt het positief dat Bedrijfseconomie nu in elk geval verder wil met TBW. ''Het doctoraalprogramma zal nog wel op kleine onderdelen wat bijgesteld moeten worden. Dinsdag gaat het overleg daarover verder.'' Op dit moment hebben zich dertig TBW-studenten bij Bedrijfskunde aangemeld. Bij de economische faculteit zijn dat er 21. (Arjan Wildeboer)
Faculteiten krijgen in de toekomst voor het overgrote deel zelf de rente over hun eigen tegoeden. Bovendien krijgen de faculteiten en de andere beheerseenheden, zoals de Universiteitsbibliotheek en het Bureau van de Universiteit, in 1992 een extra bijdrage uit de rente-inkomsten van de universiteit; faculteiten duizend gulden per jaar voor iedere arbeidsplaats voor het wetenschappelijk personeel en de andere eenheden vijfhonderd gulden per arbeidsplaats voor ondersteunend en beheerspersoneel. Dit heeft het College van Bestuur aan de Universiteitsraad voorgesteld. Tot nu toe komt de rente die de universiteit van de bank krijgt volledig in de centrale kas van de RUG terecht, ook de rente over het geld dat volgens de boeken van de faculteiten is. Het College wil dit onder andere veranderen om te ontmoedigen dat faculteiten of vakgroepen hun tegoeden op een rekening zetten van een daartoe opgerichte stichting. Dit gebeurt nu bijvoorbeeld met het geld dat verdiend wordt met opdrachten voor derden, de zogenaamde derde geldstroom. De extra toewijzing van duizend en vijfhonderd gulden is niet bedoeld voor het salaris van het personeel, maar voor de zogeheten overige lasten. Daaronder vallen bijvoorbeeld de aanschaf van apparatuur en de bureau- en reiskosten. Er wordt regelmatig geklaagd over de geringe omvang van het budget voor de overige lasten. Dat budget is onder andere zo laag doordat minister Ritzen sinds twee jaar de prijsstijgingen in de sfeer van de overige lasten niet meer compenseert. Volgende week donderdag beslist de U-raad over het voorstel van het College. (Laurens Berentsen)
Op 28 oktober stuurde ik, als lid van de affiliatie-feestcommissie, de redactie van de UK een persbericht met een uitnodiging de viering van het 25-jarig bestaan van de Deventer affiliatie bij te wonen. Er volgde geen telefoontje voor meer informatie, wat mij bevreemdde, maar ik twijfelde er niet aan dat er melding van zou worden gemaakt. Ik had ook een verslaggever van de UK verwacht. Het gebeurt immers niet dagelijks dat de RUG een record vestigt. Nergens in Nederland bestaat een affiliatie (officiële relatie tussen een medische faculteit en een perifeer ziekenhuis) zolang als de Deventer affiliatie. Veel belangrijker dan de leeftijd is uiteraard de kwaliteit van de co-assistenten-opleiding in Deventer. Welnu, op de bewuste viering presenteerde R. Hiemstra de resultaten van een in de afgelopen jaren gehouden enquête onder alle co-assistenten van de medische faculteit. De tevredenheid van de Deventer co-assistenten bleek op eenzame hoogte te staan, men waardeerde de co-schappen vaak een volle punt hoger dan de AZG-co's. Voor het co-schap chirurgie werd zelfs een 8,5 als gemiddelde waardering gegeven. Bovendien werd er door prof. Stoelinga uitgebreid aandacht besteed aan de toekomstige opleiding tot basis-arts, waarbij gewezen werd op het belang van het perifere onderwijs. Een zeer actuele discussie in de medische onderwijs-wereld. Prof. Huisjes kondigde aan dat de medische faculteit de onderwijs-prijs 1991 had toegekend aan de Deventer affiliatie wegens ''excellent onderwijs'' (de uitreiking was op 14 november voor het geval dit ook aan uw aandacht is ontsnapt). Stuk voor stuk erg nuttige informatie voor de eerste-fase-studenten medicijnen, en dus voor een krant die pretendeert een universiteitskrant te zijn. Er verscheen echter geen verslaggever en geen fotograaf; er verscheen zelfs geen (klein) stukje in de UK. Stopt de interesse van de UK bij de Groninger gemeentegrens? Indien niet het geval is nodigen wij U van harte nogmaals uit een bezoek te brengen aan ons Overijssels ''centre of excellence''. Guus Bruins, co-assistent in Deventer.
''Gegeven het feit dat 50 procent van de totale kosten van de gezondheidszorg aan het laatste halve levensjaar opgaat, verdient het aanbeveling om te bezien of dit dure uitstel van het onvermijdelijke wel vergoed moet worden.'' F.J. Schmidt voegde deze prikkelende stelling toe aan zijn dissertatie 'Design and development of a wearable glucose sensor', waarop hij deze maand promoveerde. Een verdediging. Door FRANS SCHMIDT Het eerste deel van Stelling 14 bij mijn proefschrift heb ik reeds drie keer in een krant gelezen, zonder dat daar enige reactie op is gekomen. Niet op de ethische implicaties en ook niet op de juistheid van het gepubliceerde feit. Dit vond ik verbazend en dat was voor mij aanleiding om dit gegeven nog eens als stelling op te nemen en de niet uitgesproken, maar duidelijk aanwezige implicaties te formuleren. In het openbaar is mijn stelling niet ter discussie gekomen, maar in persoonlijke reacties wel en dan meestal in afkeurende zin. Naar mijn idee bevestigt deze gang van zaken het vermoeden dat op deze kwestie een taboe rust. Dit is wel begrijpelijk, maar ook uiterst ongelukkig, omdat de recente WAO-discussie ons leert, dat verdringing van een probleem het probleem niet oplost, zeker niet als er veel collectief geld mee gemoeid is. We moeten dan ook de vraag onder ogen gaan zien wat we onder gezondheidszorg willen verstaan, want de bestrijding van ziekte is ongemerkt overgegaan in de bestrijding van de dood. Is dit laatste gewenst? Vanuit een individueel standpunt zullen veruit de meeste mensen hier ja op antwoorden. Vanuit het standpunt van de maatschappij kan het antwoord hierop alleen maar negatief luiden, als men op dit moment een kosten/baten-analyse maakt. In NRC-Handelsblad van 13 november schrijft Hans Ree in zijn column 'Donors', dat door het rekken van het bestaan via orgaantransplantaties, zelfs het idee van een persoon of van een individu verloren kan raken. Hij vraagt zich af waarom we allerlei onderdelen zouden recyclen, als er zoiets is als de seksuele voortplanting.
Mijn stelling is prikkelend geformuleerd, zodat het rekken van het bestaan kan worden opgevat als een decadent verschijnsel in een consumptieve maatschappij. Dit om de discussie te stimuleren. Zelf geloof ik dat er een andere kant aan de zaak zit, want de mens heeft via een langdurige evolutionaire ontwikkeling de capaciteiten meegekregen om kennis een rol te laten spelen in de orde der dingen. Men kan dat zelfs als zijn missie zien vanuit het feit dat de mens bestaat. Het invoeren van een leeftijdscriterium waarboven geen medische hulp meer vergoed wordt, zoals in de stelling wordt gesuggereerd, is dan ook te eenvoudig. Dat vindt ook de commissie-Dunning in haar rapport 'Kiezen of delen', dat het op het moment dat ik dit stukje schrijf, werd uitgebracht en dat het keuzeprobleem in een veel breder kader plaatst. De maatschappelijke discussie zal nu ongetwijfeld gaan plaatsvinden. De tijd is hier ook rijp voor, want het ligt voor de hand dat na het sociale zekerheidsstelsel de gezondheidszorg aan de beurt is. De commissie probeert echter het dilemma tussen het individuele belang en het belang van de samenleving op te lossen door een trechter met zeven te introduceren voor datgene wat voor collectieve vergoeding in aanmerking komt. Dit is een heilloze weg omdat de criteria voor wat op de zeef moet blijven liggen en wat niet, nauwelijks operationeel zijn te maken. Er is eigenlijk maar één goede oplossing: de calculerende burger moet zelf met behulp van financiële prikkels risico's gaan afschatten en beslissingen kunnen nemen. De overheid en ook de medische stand kunnen dat niet voor hem of haar doen. Daartoe moet er voldoende variatie zijn in de ziektekostenpolissen die de verzekeraars bieden. In plaats van de burger één uniforme verzekering door de strot te duwen (plan-Simons), zou de overheid moeten zorgen voor de noodzakelijke variatie op de markt van aangeboden verzekeringen. Daarnaast kan veel onrechtmatig gebruik van voorzieningen worden voorkomen als niet alleen eigen risico's worden gehandhaafd, maar ook no-claim-kortingen mogelijk worden. Deze mogelijkheden zijn beproefde instrumenten in de verzekeringsbranche en ik heb nog geen argumenten gehoord, die aantonen dat de risico's die we lopen met het in optimale conditie houden van een auto essentieel verschillen van de risico's die we lopen met onze gezondheid, wat we daar ook onder willen verstaan. Dr. F.J. Schmidt is verbonden aan de vakgroep Farmaceutische Technologie en Receptuur
Door PERRY TEN HOOR 'Literatuur onder invloed', zo luidde dit jaar het thema van de Groningse literaire manifestatie Herfstschrift. In hoeverre worden schrijvers bij het maken van een literair produkt gedreven door bijvoorbeeld film, natuur of schaken? Of wat is de invloed van popmuziek op literatuur? Onder leiding van VPRO's manusje-van-alles Jaap Boots probeerden vier schrijvers c.q. popcritici in een minilezing een antwoord te geven op die laatste vraag. NRC-recensent en radio-3 baas van de VPRO Roel Bentz van den Berg opende de rij met een uiteenzetting over de primal scream (wopbopalula) van Little Richard. ''Richards schreeuw en gitaargeluid laten zich gemakkelijk vergelijken met de stijl van Jack Kerouac'', aldus Bentz. ''Wat Richard doet met zijn schreeuw, doet Kerouac met zijn woordenstroom: alles meesleuren wat er maar op zijn weg ligt. Het ritme speelt hierbij een grote rol.'' Schrijver/journalist Bert Jansen zag de Rock 'n Roll-literatuur als een ondergeschoven kindje. Tijdens de presentatie van een van zijn romans had Doeschka Meijsing het betreffende boek in handen, waarop criticus Carl Peeters reageerde met de woorden: ''Leg maar neer want dat gaat toch maar over popmuziek.'' Jansen gebruikt popsongs als motto in zijn werk. ''Popteksten vormen een belangrijk uitgangspunt. 'Like a Rolling Stone' van Dylan bijvoorbeeld levert met al zijn metaforen en onderlagen genoeg stof op voor een volledige roman.'' Martin Bril, eveneens schrijver, had zo zijn bedenkingen over de invloed van popmuziek op literatuur. ''Wanneer ik een roman lees staan daarin vaak de televisie en de radio aan, maar wat er op is wordt niet duidelijk.'' Bril merkte bij zichzelf wel een zekere invloed, in de zin dat het één hem aan het ander doet denken. ''De mondharmonica uit 'Love me do' van de Beatles herinnert me bijvoorbeeld weer aan een gedicht van Martinus Nijhoff, omdat ik op het moment van lezen die muziek draaide.'' De laatste minilezing was voorbehouden aan spraakwaterval en 'popdichter' Bart Chabot. Chabots oeuvre is doordrenkt van pop; hij ziet gedichten zelfs als popsongs. Tijdens lezingen kondigt hij een nieuw gedicht aan als een volgend nummer en hij noemt extra bijgeleverde gedichten in een bundel toegiften. Twee momenten in zijn leven blijven Chabot altijd bij: ''De eerste keer betrof het de Philiptina jeugdgrammofoon die ik van mijn ouders kreeg en waarop ik 'Set me free' van The Kinks grijs draaide. De tweede keer was het de dag dat de punk uitbrak. Toen wist ik het zeker: zonder Rock 'n Roll zou de wereld mijn wereld niet meer zijn.'' In het aansluitende forum kwam men tot de gezamenlijke conclusie dat er een impliciete tegenstelling bestaat tussen popmuziek en literatuur. Rock 'n Roll is een explosie van drie minuten waarin alles gezegd moet worden. Literatuur daarentegen is veel meer beschouwend en afstandelijk. Het opnemen van popelementen in literatuur zou een zekere gedateerdheid met zich meebrengen en wordt daarom ook weinig toegepast. Immers door het noemen van namen als bijvoorbeeld The Four Tops of The Kinks wordt de roman in een bepaalde tijd geplaatst en is deze op die manier vergankelijker. Een vergankelijkheid die in de Rock 'n Roll niet wordt geschuwd. ''Het gaat om het snel opkomende en snel dovende moment'', aldus Roel Bentz, ''three minutes is all you've got.'' Dat popmuziek op haar beurt ook invloeden ontleent aan literatuur werd na afloop geïllustreerd door popmuzikant Jan Rot die achter de piano in de hal van de Oosterpoort gedichten van bekende Nederlandse dichters ten gehore bracht.
VR.29 NOVEMBER Open Podium met optredens van Who's Next en Agar Agar. De Walrus, Pelsterstraat 25. Aanvang 21.00 uur.Theatersport. De Stortbak improviseert tegen een theatersportvereniging uit Utrecht. Prinsentheater, Noorderbuitensingel 11. Aanvang 20.30 uur.
ZA.30 NOVEMBER Sinfonye. Vivienne Allis zang, Stevie Wishart vedel/draai-lier, Paula Chateauneuf luit en Jim Denley slagwerk spelen 'Chanson de Toile et des Tobairitz' (12e en 13e eeuw). Lutherse Kerk, Haddingestraat 23. Aanvang 20.15 uur.
ZO. 1 DECEMBER Bob van Asperen, clavecimbel. Das Wohltemperierte Kla-vier. Bovenzaal Grand Café Bunders, Oude Boteringestraat 9. Aanvang 16.30 uur. (reserveren: tel 183535)Studio Peer. In de solovoorstelling 'Mozart' geeft Fred Delfgaauw zijn visie op de relatie Mozart - Salieri. Stadsschouwburg. Aanvang 20.15 uur.
MA. 2 DECEMBER Histoire de vent. Regie Joris Ivens, Frankrijk 1988. De laatste film van Joris Ivens, onder moeilijke omstandigheden opgenomen in China, is een mengeling van fictie en gedramatiseerde documentaire. RKZ-bios, ingang Emmastraat. Aanvang 21.00 uur.
DI. 3 DECEMBER Theaterschool Kampen speelt 'Bredero'. Universiteits-theater, Oude Kijk in 't Jatstraat 26. Aanvang 20.00 uur.
WO. 4 DECEMBER Peter Garfield en Carolien Eijkelboom, op cello en clave-cimbel, spelen een programma 'Dansen in de barok', met werken van J.S. Bach en Vivaldi. Aula van de muziekschool, St. Jansstraat 7/9. Tijd: 12.45 tot 13.15 uur.Tom Oosterhuis in de one man-musical 'De grote doorbraak van Charlie de Boer', een modern ridderverhaal in een decor van twintig televisietoestellen. Stadsschouwburg, aanvang 20.15 uur.
DO. 5 DECEMBER My Beautiful Laundrette. Regie Stephen Frears, Groot-Brittannië 1985. Een schitterende film over racisme in Engeland. Twee jongens, een skinhead en een Pakistani, openen samen een wasserette. Dit veroorzaakt al opschudding en daarbij komt nog dat ze verliefd op elkaar worden. Simplon Filmhuis, Boterdiep 71. Aanvang 21.00 uur.
In 1976 schreef Richard Dawkins 'The Selfish Gene'. Hij betoogde daarin dat de levende natuur zoals we die om ons heen en in onszelf zien niets meer is dan een truc van het genetisch materiaal om onsterfelijk te blijven. De hardheid van de evolutie waarin miljarden het loodje moeten leggen om de taaisten te laten overleven en de romantiek van het menselijk liefdesleven, alles dient slechts één doel: het overleven van de genen. De genen programmeren hun verpakking, de mens bijvoorbeeld zo dat overleving en voortplanting zo goed mogelijk gewaarborgd zijn. Dit gebeurt op allerlei manieren in het geniep.
Sinds de jaren vijftig is bekend dat mensen niet alleen in vier bloedgroepen rode bloedcellen kunnen worden ingedeeld, A,B,AB en O, maar ook in meer dan honderd bloedgroepen met verschillende witte bloedcellen. Dit bloedgroepensysteem heet het HLA (Human Leucocyt Antigens)-systeem. Dat er zoveel verschillende types bestaan wordt het HLA-polymorfisme genoemd. Bij orgaantransplantaties moeten de verschillen in HLA tussen donor en ontvanger zo klein mogelijk zijn anders komt een afstotingsreactie op gang.
Omdat moeilijk in te zien was dat dit polymorfisme alleen maar bestond om chirurgen te frustreren probeert men er sindsdien achter te komen waar het wel goed voor is. Het blijkt dat de gevoeligheid voor bepaalde infectieziekten samenhangt met het type HLA. Het ene type is vatbaar voor ziekte A maar immuun voor ziekte B, een ander type vatbaar voor ziekte C maar immuun voor A en B, enzovoort. Door deze stand van zaken kan een epidemie nooit een hele volksstam tegelijk uitroeien. Er zijn altijd mensen met HLA-typen die immuun zijn. Men kan stellen, zoals de hoogleraar Immunogenetica De Vries deed in zijn oratie in februari dat ''het HLA-polymorfisme een collectieve levensverzekering is tegen vroegtijdige dood door infectieziekten.''
In Nature van 15 augustus jongstleden stond in een artikel over onderzoek in Gambia, dat bij bewoners die geen of weinig last hebben van malaria een ander type HLA voorkomt dan bij mensen die er wel aan lijden. Het lijkt er dus op dat in de evolutie infectieziekten sturend hebben opgetreden in het proces van natuurlijke selectie in het HLA-systeem. Dit is echter niet het hele verhaal. In hetzelfde nummer van Nature staat een experiment beschreven met muizen waaruit blijkt dat wijfjesmuizen een sterke voorkeur hebben voor mannetjes met afwijkende HLA-groepen. Allerlei onderzoek bij mensen doet vermoeden dat het HLA-systeem genetisch gerelateerd is aan erfelijke factoren voor secundaire geslachtskenmerken, zoals bijvoorbeeld de lichaamsgeur. Dit is van belang: wanneer je vrouwen foto's van mannen laat beoordelen op aantrekkelijkheid kiezen ze vaker foto's die zijn ingesmeerd met een muskusachtige stof. Verondersteld wordt nu dat de genen de seksuele voorkeur zo beïnvloeden dat de vrouw de voorkeur geeft aan mannen met een HLA dat zo verschillend mogelijk is van dat van haar eigen systeem. Op deze manier blijft het systeem polymorf. Tevens wordt duidelijk waarom sommige mannen meer succes bij vrouwen hebben dan andere: het ligt niet aan hun uiterlijk of karakter maar aan het feit dat ze vreemde witte bloedlichaampjes hebben.
PETER BÜGEL
Door NICOLETTE SCHOLTEN
Tijd of geld. Dat was de keuze waar deeltijders voor stonden, toen in 1985 de gemiddelde werkweek verkort werd met vijf procent. Deeltijders konden óf volledig meedoen in de arbeidsduurverkorting (dus kiezen voor extra vrije tijd) óf van ADV afzien. In het laatste geval kregen ze een volledige compensatie: het aantal uren van hun aanstelling, dus ook hun salaris, werd met vijf procent verhoogd. Feitelijk zijn de deeltijders die voor dit alternatief gekozen hebben, hetzelfde aantal uren blijven werken als voorheen. De aan hun contract toegevoegde ADV-uren, zijn met andere woorden betaalde vrije uren. Zonder dat de RUG ingewikkelde inhaalregelingen hoefde te bedenken, kunnen deeltijders daarom gewoon meedoen aan de collectieve sluiting rond Kerstmis en op de vrijdag na Hemelvaart.
Honderden deeltijders die geen behoefte hadden aan (nog) meer vrije tijd, hebben op die manier voor verhoging van hun contract, dus voor 'geld' gekozen. Medewerkers die na 1986 op basis van een deeltijdcontract in dienst zijn gekomen, krijgen die gelegenheid niet. Hoe klein hun aanstelling ook is, ze zullen hun ADV-dagen moeten opnemen. Een verhoging van hun contract is niet mogelijk, want, aldus beleidsmedewerker Henk van der Meulen van de Dienst Personeel en Organisatie: ''Bij de mensen die later in dienst zijn gekomen, is de overeengekomen arbeidstijd een resultaat van het onderhandelingsproces bij het solliciteren. Terwijl het bij de toen zittende deeltijders om een verandering in rechtspositie ging.'' Hij verwacht niet dat een volgende ADV-ronde op dezelfde manier gaat plaatsvinden. ''Als er verdere arbeidsduurverkorting komt, praten we eerder over een vierdaagse werkweek, gecombineerd met bedrijfstijdverlenging. En dan moeten we toch alles overhoop halen.''
RUG-medewerkers, ingedeeld in een salarisschaal die lager is dan schaal 11, hebben bij overwerk recht op een vergoeding. Ook deeltijders krijgen deze vergoeding, maar alleen als zij de normale werktijd die bij een volledige arbeidsovereenkomst geldt, overschrijden. De Commissie Gelijke Behandeling heeft onlangs een soortgelijke overwerkregeling van de PTT bestempeld als in strijd met de Wet Gelijke Behandeling. Er werken immers meer vrouwen dan mannen in deeltijd. Het standpunt van de Commissie komt er op neer, dat alle werknemers recht hebben op een overwerkvergoeding, als ze meer moeten werken dan het in het arbeidscontract overeengekomen aantal uren. In het arbeidsvoorwaardenoverleg bij de gemeenten hebben werkgevers en bonden inmiddels het standpunt van de Commissie gevolgd. Daarmee is de positie van deeltijders een stuk verbeterd. En nu de RUG nog.
Tijdens rondleidingen door het Academiegebouw, kreeg bode Willem Gorter wel eens vragen voorgelegd die hij niet kon beantwoorden. ''Als ze wat vragen en je weet het antwoord niet, denk je, potverdorie, ik moet en zal het weten.'' Gorter liet het er niet bij zitten. Op 18 november liet hij medewerkers van het Bureau in zijn kennis delen.
Nicolette Scholten
'nudde dat er zo weinig mensen zijn'', laat Willem Groter zich ontvallen voordat hij begint met zijn lezing over de geschiedenis van de universiteit. De professoren aan de wand van de Senaatszaal zijn ook al niet voltallig aanwezig een twintigtal portretten is uitgeleend aan een tentoonstelling in Utrecht. Gelukkig maakt het handjevol wel aanwezige collega's met hun belangstellende vragen alles weer goed. Gorter, in het dagelijks leven bode in het Academiecomplex, neemt ons aan de hand door acht eeuwen geschiedenis. Hij begint, als er nog lang geen sprake is van een universiteit, bij de kloosterschool en de Sint Maartenschool aan het Martinikerkhof, maakt een uitstapje naar het Aduarderklooster en belandt vervolgens in 1614 in het klooster aan de Broerstraat, waar de Hogeschool van Stad en Lande onderdak vond. Op zijn tocht door het verleden stelt hij ons voor aan allemaal ''studiebollen'' met namen als Agricola en Praedinius, die we herkennen omdat Groningse straten of singels naar hen genoemd zijn. De 'corporate identity' van Gorter werkt aanstekelijk. De geschiedenis van de universiteit is ónze geschiedenis. Wij delen dan ook zijn gepaste trots als hij vertelt dat de Hogeschool in haar bloeiperiode gemiddeld honderd studenten telde. Meer dan in Utrecht, Leiden en Franeker ingeschreven stonden.
Natuurlijk krijgen de rechtstreekse voorgangers van Gorter extra aandacht in zijn lezing. ''De eerste bode deed de deuren open, maar hij was vooral de loopsjees van professoren en studenten. Dat was ook toen al zo.'' En dan volgt de geschiedenis van pedel Johan. ''Een pedel deed van alles wat. Dan kon het je er wel eens doorlopen, maar Johan prakkezeerde nergens over. Die deed maar. Hij zette bijvoorbeeld schapen voor het klooster te grazen. De curatoren wilden hem wel kwijt en gelukkig voor hen ging hij dood. Hij zorgde er nog net op tijd voor dat zijn zoontje Hendrik de baan kon krijgen. Want het pedelschap ging toen van vader op zoon. Maar Hendrik was nog maar twaalf jaar, zodat Johans vrouw het eerst overnam. De universiteit moet een puinhoop geweest zijn, want zij was nog erger dan Johan.'' Het was toch al niet allemaal koek en ei met die Hogeschool van ons. Aan allerlei nu vanzelfsprekende voorzieningen was gebrek. Geen ziekenhuis, geen laboratoria, geen bibliotheek. ''We moesten overal jaren op wachten'', zegt Gorter niet zonder verontwaardiging in zijn stem. Een geweldige strop was natuurlijk de brand van 1906, waarbij het complex dat net een goede vijftig jaar oud was, in de as werd gelegd. ''Gelukkig werden we aan alle kanten geholpen, zodat in 1909 het nieuwe Academiegebouw geopend kon worden. De Oranjes kwamen gezellig op bezoek.'' Gorter wijst naar het vijftigdelig zilveren bestek dat speciaal voor hen was aangeschaft en dat wij na afloop van de lezing mogen bekijken en aanraken. ''We hadden een geweldig feest en 's avonds kregen we een uitgebreid diner.''
Voor we het weten zijn de anderhalve uur om. Terwijl Gorter zijn velletjes papier (met vergrote letters, zodat hij niet telkens zijn bril hoeft op te zetten) bij elkaar raapt, vertelt hij dat zijn betrokkenheid bij de RUG niet van gisteren dateert. Als jongetje speelde hij in de Hortusbuurt, ''een schitterend mooie buurt om als kleine jongen in op te groeien''. Als bouwvakker heeft hij nog zijn steentje bijgedragen aan Paddepoel en in 1969 werd hij aangenomen bij de bode- en conciërgedienst van het Academiecomplex. Daar moet hij regelmatig rondleidingen verzorgen voor scholieren en voor buitenlandse ambassadeurs. Zijn kennis over de universiteit heeft hij bij elkaar gesprokkeld uit de boeken van de voormalige rector L.J. Engels. Als bezoekers hem nu een vraag stellen, heeft Gorter het antwoord paraat. ''Omdat mijn collega's ook wel eens een rondleiding moeten verzorgen als ik er een keer niet ben, heb ik beloofd iets op papier te zetten.'' En van het een komt het ander. Binnenkort verzorgt hij een college voor Kunstgeschiedenis. ''Dan zal mijn verhaal iets langer duren'', belooft Gorter. ''Allemachtig wat een krot.'' ''Hoe kom je daar nou bij? Lijkt me juist een te gaaf huis joh, beetje Pipi Langkouserig.'' Annie Stortemelk en Hedwig Verschuur staarden vanaf de overkant naar de inderdaad kakelbonte villa aan de Zuidersingel. Het drie verdiepingen hoge gevaarte verrees mysterieus uit het omliggende struikgewas. Slechts één raam, in het half onder de straat gelegen souterrain, was verlicht; voor de rest leek het achter de hoge ramen bijna nog donkerder dan buiten in de koude winteravondlucht. ''Moeten we daar gaan wonen?'' huiverde Annie. ''Ik geloof dat die Kamminga ons een spookruïne in de maag probeert te splitsen.'' ''Ach, wacht nou maar af, scheet, binnen de kortste keren hebben we hier een puike toko van gebrouwen. En opschieten nou, want ze hebben al aangebeld.'' Hedwig en Annie staken de straat over en voegden zich bij Fredje, Aernout van Wassenaer en Yvette de Bruijne bovenaan de mooie gekrulde trap naar de voordeur, die juist op dat moment openzwaaide. ''Hee hoi, jullie moeten de nieuwe luitjes zijn. Welkom.'' In de deuropening stond een stevig gebouwde, donkere jongen. Hij glimlachte hen van boven een donkerrode coltrui breed toe. ''Volg mij maar snel naar de keuken, want het is weer echt Hollands weer, niet? In de keuken brandt de kachel weet je.'' Breed lachend ging de jongen hen voor naar een pikdonkere trap. Voorzichtig om zich heen tastend daalde het vijftal af in de kelder, waar een enorme keuken gedomineerd werd door een grote houten tafel. ''Ga toch zitten, ga toch zitten. Ik zal even koffie maken, ja?'' Yvette was de eerste die de stilte verbrak. ''Sorry dat ik het vraag, maar wie ben jij eigenlijk?'' ''Neem me asjeblieft niet kwalijk, dat vergeet ik gewoon helemaal! Mijn naam is Stanley Druiprek, ik ben aio bij Sociale Geografie, en ik woon op de tweede verdieping, in de grote kamer aan de voorkant.'' ''Aio's, dat zijn toch personeelsleden van de universiteit? Ik dacht dat die niet in studentenhuizen woonden'', keek Aernout de kring rond. ''En ik dacht dat Kamminga ons een leeg huis had beloofd'', deed Hedwig er een schepje bovenop. ''Kan best, maar ik blijf hier lekker zitten. Ik woon nog maar net drie maanden in Nederland, weet je. Als eerstejaars-aio krijg je ten eerste bijna geen geld, en ten tweede geen huisvestingspunten. Waar moet ik anders heen?'' ''Nou ja'', kwam Yvette voorzichtig, ''er zijn toch genoeg kamers in dit huis? Ik bedoel, wij kunnen er met zijn vijven toch nog best bij zonder dat hij eruit hoeft?'' ''Trouwens, ik heb deze kamer gekregen dank zij mijn vaders buurman, en daar weer het neeffie van, uit Paramaribo. Dat zijn goede zakenrelaties met ons huisbaassie Jan Kamminga weet je.'' In de stilte die nu volgde schonk de goedgeluimde Surinamer zes glazen koffie in. ''Deze keuken is in ieder geval te groot voor mij alleen. Sinds Kamminga mijn vorige huisgenoten eruit getrapt heeft, is het er wel een beetje schoner op geworden, maar niet gezelliger.'' Annie keek met een vies gezicht naar de kaaskruimels, die tussen de planken van de tafel zaten. ''Zit het hier niet vergeven van het ongedierte?'' vroeg ze met een dun stemmetje. ''Valt best mee hoor weet je'', lachte Stanley Druiprek zijn spierwitte tanden bloot. ''We hadden verleden zomer nogal wat last van muizen, maar daar hebben we wat op gevonden. We hebben gewoon een weekje van een ander studentenhuis een kat geleend.''
Arie de Jong, opticus bij de Kapteyn-Sterrenwacht in Roden, en zijn Wyko 6000 Laser-interferometer:
De Groningse JazzMarathon. Hij komt, hij komt! Vrijdag 6 december is het dan weer zover. Een heel jaar met smart zitten wachten, maar het was de moeite waard: al mijn wensen worden vervuld. Net als vorig jaar is er een aantal thema's gekozen, dat de basis vormt voor het festival. Het thema drummers/bandleider is het meest uitgebreide thema van het festival. Vijf Amerikaanse drummers gaan bewijzen dat een band, geleid door een drummer, niet vast hoeft te lopen op eindeloze egotripperij van de 'leading man'. Het meest sprekende voorbeeld is Paul Motian, die met twee bands optreedt. Een ander thema concentreert zich op het jonge, maar reeds aanstormende talent. Het derde thema wordt gevormd door vier compositie-opdrachten, die zijn verstrekt aan onder anderen Michael Moore en Guus Janssen. Als vierde en laatste thema is de gitarist Bill Frisell uitgenodigd voor een drietal optredens. Een heel breed festival, dat alle kanten van de moderne geïmproviseerde muziek aan het woord laat komen. Vrijdag 6 december 20.00 uur, Zaterdag 7 december 16.00 uur in De Oosterpoort. (Jerry Remkes)
Een felicitatie aan de organisatie van het vorige week gehouden Filmfestival is op zijn plaats; ik heb vier dagen lang genoten. Hopelijk komen de toppers van het festival, wat mij betreft Sokoerov's 'De Tweede Cirkel' en Kanevski's 'Sta, Sterf, Verrijs' nog in roulatie in het Filmhuis. 'La Double Vie de Veronique' van Kieslovski was al doorgesijpeld naar het gewone bioscoopleven, en daar komt deze week Peter Greenaway's Prospero's Books bij. Eigenlijk haat ik de films van Greenaway, maar 'Prospero's Books' viel me niet eens tegen. Natuurlijk is er weer dat lege estheticisme, en de gewichtigdoenerij, maar deze keer is er ook John Gielgud in zijn misschien wel mooiste rol tot nog toe. Ook prachtig zijn de boeken uit de titel, die gedurende de film een voor een geopend worden. Tegen het eind krijgen we dan bovendien nog een echt verhaallijntje, en aangezien dat van William Shakespeare afkomstig is, wordt het zowaar nog wat ook. Voor de rest is het allemaal even helder als dat laatste boek van Greenaway's literaire pendant, Umberto Slinger van Foucault Eco. (Frank Blaakmeer)
'' 't kan verkeeren'' is misschien wel het meest geciteerde motto uit de 17e eeuw. Bredero karakteriseerde daarmee zijn grillige bestaan in een steeds veranderende tijd. Rondom zijn persoon als te jong gestorven dichter is enorm veel gefantaseerd. Zo zou hij niet alleen een beruchte kroegloper zijn, maar ook een vrome kerkganger; hij was in ieder geval artistiek begaafd. In tegenstelling tot zijn vakbroeders Hooft, Vondel en Huygens, hanteerde hij de 'Amstelredamse' taal, waardoor zijn poëzie nog steeds oprecht en natuurlijk klinkt. In zijn kluchten en blijspelen proef je de couleur locale: het eenvoudige volk uit 'de Gouden Eeuw' trekt spottend aan je voorbij. Bredero schetste de samenleving met haar 'steekatten' (stadsjuffers), 'snijers' (kleermakers) en 'schuiteboeven' (schippersknechten). De Faculteit Drama uit Kampen maakte een eindexamenproduktie getiteld Bredero: Een portret van een bewogen dichtersleven. De voorstelling bestaat uit een collage van gedichten gezongen in rap, soul en balladevorm én de Klucht van de Koe, gespeeld in een commedia dell'arte-stijl. Te zien op maandag 2 en dinsdag 3 december in het Universiteitstheater, aanvang 20.30 uur. (Lida Coumou)
Een onzichtbare lichtbron zet de voorstelling in een ongezonde, surreele gloed, als van een doka-lamp. Een geïsoleerde figuur licht traag op in dit dieprode schijnsel. Een eenzaam hoofd, omspoeld door een diepe zee van duisternis, staart star voor zich uit; gaat echt contact uit de weg. Alleen is hij, en alleen wil hij ook blijven. Zo lijkt het althans. De schilderijen en tekeningen van Hans Koster (1960) maken je niet vrolijk. Kosters werk is zwaarmoedig en rauw. Zijn voorstellingen hebben een depressieve, nachtmerrie-achtige sfeer die doet denken aan de werken van Francis Bacon. Met een minimum aan kleur heeft de kunstenaar een reeks beklemmende (zelf)portretten gecreëerd. Deze portretten hebben soms iets beschuldigends; in de blik lijkt een stil verwijt te schuilen. Maar de toeschouwer krijgt geen mogelijkheid de eenzaamheid en de sluimerende woede te begrijpen of te verzachten. De realiteit van het gevoel is hier een voldongen feit. De kijker wordt opgezadeld met de gekwetstheid van een vreemde, die hem vervolgens iedere uitleg, hulp of toenadering weigert. Dat is verwarrend en onbevredigend. Maar tegelijk ook heel direct en eerlijk. Tot en met 7 december in galerie Sign. (Gerard Lakke)
'Children by the million wait for Alex Chilton to come around', zongen The Replacements in hun zomerhit 'Alex Chilton' van een aantal jaren geleden. Eigenlijk geeft die tekst precies de status weer die Alex Chilton heeft binnen de popmuziek: geliefd en geprezen door oud en vooral jong. Met name de jongere generaties Amerikaanse gitaarbands beschouwen de 41-jarige Chilton als de inspiratiebron bij uitstek. Het wachten wordt opnieuw beloond want het fenomeen himself is weer eens terug in de stad. Dit keer in de gedaante van de KoolKings. Dat Chilton er van houdt om in de huid van anderen te kruipen valt te beluisteren op 'Shocked and Amazed'. Een plaat die balanceert tussen kippevel en parodie. Wat te denken van de onnavolgbare up-tempo gitaarcover van Kraftwerks 'Autobahn' of de eigenzinnige replica van Serge Gainsbourgs 'Je t'aime'. De laatste is een goede afspiegeling van het gros van de nummers op 'Shocked and Amazed': obscure nachtclubmuziek. Woensdag 4 december krijgt Simplon voor heel even de status van nightclub. Sigaren meebrengen dus. (Perry ten Hoor)
ziel Door YVONNE VAN DEN BERG Op 3 december geeft de Slagwerkgroep Den Haag samen met het Nederlands Blazers Ensemble een concert met werken van de Engelse componist Harrison Birtwistle. Alhoewel hij inmiddels tot ridder is geslagen, worden zijn werken nog steeds te weinig gespeeld. Een greep uit zijn oeuvre: solowerken, opera's, vocale muziek, filmmuziek en werken voor slagwerk ensemble. Over zijn muziek zegt Birtwistle in een interview met Huib Emmer het volgende: ''Ik heb mijn muziek vaak vergeleken met een landschap waarin muzikale ideeën gepresenteerd worden door het naast elkaar plaatsen en herhalen van statische blokken of, liever gezegd, objecten. Deze objecten zijn onderworpen aan een streng uitgedachte logica die zorgt voor manieren van herhaling en verandering.'' Een van deze manieren is de wijze waarop Strawinsky en Webern al componeerden. De muziek van Birtwistle is beïnvloed door deze twee grootheden en door de middeleeuwse isoritmiek die ook door beide componisten werd gebruikt. Isoritmiek houdt het volgende in: een melodie van bijvoorbeeld acht maten, de color genoemd, wordt gecombineerd met een ritme van vijf maten, de talea. Na vijf herhalingen valt het begin van de color weer samen met de talea. Een van de resultaten die ontstaat is dat de muziek geen dramatische ontwikkeling doormaakt, maar dat de klanken als statisch worden ervaren. Het volgende citaat van Birtwistle ligt in het verlengde deze theorie: ''Ik vind dat technische virtuositeit uit creatieve, muzikale ideeën moet voortkomen en niet uit gymnastiek.'' In de muziek van Birtwistle speelt het theatrale ook een belangrijke rol. Zo zegt hij: ''Mijn Verborgen Theater is het schrijven van een opera en het vervolgens uitgummen van de tekst.'' In het stuk 'For O, for O, The Hobbyhorse is Forgot', dat is gebaseerd op de Hamlet van Shakespeare, werkt dat op en heel eigen manier. De zes slagwerkers spelen op het podium allemaal een rol: er is een koning en een koningin, daarnaast zijn er nog vier spelers die de hofhouding verzorgen. De koning en de koningin dirigeren het stuk zodat de hofhouding weet wat hij moet spelen. Het dirigeren gebeurt door middel van signalen. Aan het eind van het stuk slaan de spelers in de lucht en het publiek hoort niets meer: ''Wat mij nog rest is de stilte.'' Het stuk bestaat alleen uit ritme's. Birtwistle: ''De tekst is inderdaad een hulpmiddel en stuurt de muziek toch een richting uit waar je zonder tekst niet op zou komen. De logica van het verhaal laat je op een logische manier omgaan met de muziek die je erbij schrijft. Dat is wat ik bedoel met Verborgen Theater: het gaat om een onzichtbare logica die expliciet genoemd wordt.'' Aan de klanken van Birtwistle moet je soms wennen; het geluid kan rauw en ongepolijst klinken en heeft soms het karakter van oer-rituelen. Maar als je je er voor open stelt heeft deze muziek zijn geheel eigen charme die tot op de bodem van de ziel doorklinkt.
Nederlands Blazers Ensemble en de Slagwerkgroep Den Haag onder leiding van James Wood, spelen werken van Harrison Birtwistle. 3 December, de Oosterpoort, aanvang 20.15 uur. Inleiding om 19.15 uur, door Huib Emmer.
HORIZONTAAL:
1. vervelend als het verstand zich zo laat horen. (8) 5. van die bijval raakt die reep geschift. (6) 8. het is vrij donker voor het slapen gaan. (8) 9. op het juiste diploma gewezen. (6) 10. de laatste eer. (8) 11. daarmee danst hij in de kerk. (6) 12. binnenbocht. (7) 13. waterlijn. (3) 15. in het begin is het geheel een muziekhandel. (4) 16. kijk eerst op de wereldbol. (4) 17. met post is hij doffer. (4) 19. katholieke vogel. (8) 20. dat meisje blijft altijd maagd. (5) 22. strooi met scherpe klanken. (10) 25. die kaas wordt van bier gemaakt. (4) 26. een relatie met hout. (3) 27. dat is een houding van niets. (8) 28. die jongen is met zulke klein. (2)
VERTIKAAL:
1. de opbrengst is een kindsloop. (9) 2. netjes is voor geld. (6) 3. beschaafd druk. (11) 4. kraampauze. (9) 5. zo'n vrijgevig persoon is volmaakt leuk. (13) 6. een metgezel is makkelijk. (13) 7. met zo'n hoofd is hij het hulpje van de koninklijke familie. (10) 14. het brandt met een lichte kern. (8) 18. het wachtwoord is iedere dag wat nieuws. (6) 19. bij die muziekafstand ben je vol ongeduld. (5) 21. zijn handelen kon teruggedraaid worden. (4) 23. die stroom hoort schoon te zijn. (3) 24. vet is zo kort mogelijk. (3) 25. smeekte om een verfrissing. (3)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
Cryptogram 14 dienen vrijdag 6 december voor 12.00 uur in het bezit te
zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv Cryptogram 14. De
goede oplossing vindt u in UK 16.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 12
Horizontaal: 1.binnenvaart; 9.golf; 10.arnhem; 11.homo;
12.stijl; 13.stelen; 14.strikvraag; 15.oogst; 17.tonaal; 20.vos;
22.naakt; 24.reklamecampagne; 26.aria; 27.enigerwijze; 28.titel;
29.patent Vertikaal: 2.inrit; 3.nihilist; 4.namens; 5.achterlijk;
6.remraket; 7.contrabas; 8.afslag; 15.onverlaat; 16.mammoet;
18.opsporen; 19.legeren; 21.seksist; 23.trapgat; 25.grijs. De
boekenbon voor deze oplossing gaat naar: Fennie Zwanepol, Jacobstraat
30a, 9724 JS Groningen.
''Join the club, een free lance journalist is tenslotte ook een vrij ondernemer'', zo klinken de uitnodigende welkomstwoorden van Alex van Groningen, initiatiefnemer van Thinktank. Voor de oprichting van een Groningse afdeling van het 'landelijk netwerk van academische entrepreneurs' is de fine fleur van het noordelijk universitair ondernemersvolk bijeen in een vergaderzaaltje, belangeloos beschikbaar gesteld door het Management Consultancy Centre. ''Zie je wel hoe gemakkelijk het is, de eerste sponsor is er al'', steekt Van Groningen de aanwezigen een hart onder de riem. Vitaal, innovatief, onbegrensd en groeiend; het zijn maar een paar van de steekwoorden waarmee Thinktank zich graag afficheert. ''Het barst aan de universiteiten van enthousiaste jonge mensen met ondernemend talent en bruisende ideeën'', steekt Van Groningen van wal. Maar helaas, de universiteit behandelt het zelfstandig ondernemerschap als stiefkindje. ''Het ontbreekt aan positieve feedback in de richting van de startende ondernemer en daardoor wordt een keur aan talent in zijn ontplooiing geremd. Thinktank is het ondernemende antwoord op het anti-commerciële klimaat aan de Nederlandse universiteiten'', vat Van Groningen de gedachtengang nog eens samen. Het idee achter Thinktank is in wezen vrij simpel. Breng ondernemende academici met elkaar in contact. Tijdens fora kunnen de leden elkaars plannen bespreken, aanvullen en verbeteren. De ervaring van anderen, aangevuld met de mening van deskundigen (''een door de wol geverfde ondernemer, iemand die al een keer of vijf failliet is gegaan'') kan een meerwaarde geven aan een plan van een kersverse entrepreneur. De netwerk-structuur van de club helpt de jonge ondernemers in kennis te maken met gelijkgezinden, collega's, klanten en kapitaalverschaffers. ''Het eerste dat het bestuur van het netwerk in Groningen moet doen is contacten leggen met het plaatselijk bedrijfsleven. Jullie moeten er dus voor zorgen dat je met bankdirecteuren om tafel komt te zitten.'' Van Groningen dendert maar door. Onderwijl werkt hij de ene na de andere kop koffie naar binnen, waarmee hij zo ongeveer in z'n eentje de bijdrage van de eerste sponsor van de Groningse tak van het netwerk consumeert. ''Als jij een schitterend idee hebt, maar het ontbreekt je aan marketing talent, dan vind je in de Thinktank ledenlijst de commerciële man waar jij naar op zoek bent. Elk Thinktank lid is verplicht jouw verder te helpen. Dat staat in de statuten. Je ziet: we hebben een formule, en we hebben een concept.'' Het Thinktank netwerk heeft zich inmiddels verspreid over negen universiteitssteden. Het is de bedoeling dat de plaatselijke afdelingen uitgroeien tot Centres of Entrepreneurship. Het hoofdkantoor in Amsterdam, waar de initiatiefnemer werkzaam is, heeft zich verzekerd van sponsorbijdragen van onder meer het ministerie van Economische zaken en een groot bankbedrijf. Tot de activiteiten behoren het organiseren van een jaarlijkse 'businessplan contest', een 'entrepreneurial day' (''waar geslaagde ondernemers hun succesverhalen komen vertellen'') en het uitgeven van een tijdschrift, Thinktank Magazine, waar niemand minder dan Alex van Groningen hoofdredacteur van is. Even ontwaar ik in de figuur van Van Groningen de laat 20-ste eeuwse evenknie van Courtial des Pereires, de meesterlijke uitvinder annex oplichter annex uitgever uit Celine's 'Dood op Krediet'. Die gedachte raak ik in de loop van de avond niet meer kwijt. Twaalf manspersonen, in de omschrijving van Van Groningen ''jonge mensen aan de vooravond van een succesvolle ondernemende carrière'', hebben het verhaal van de Thinktank voorman met instemming begroet. Het is tijd voor een voorstellingsrondje en een korte presentatie van ''de in ondernemend Groningen levende ondernemersplannen''. Handel in gebakken lucht blijkt jonge startende entrepreneurs nog altijd het meest aan te spreken. Zoals de handel van het 'bureau voor promotionele communicatie' van een econoom en een bedrijfskundige, die naar ze zelf zeggen, ''er niet vies van zijn ook wat aan organisatie advies te doen''. Of neem het bureau voor herfunctionering en outplacement, waar een jonge andragoog volgens de neuro-linguïstische methode (''iets nieuws uit Amerika'') net zo lang tegen mensen aan praat tot ze weer geheel vitaal naar hun werkplek kunnen terugkeren. ''Het ontbreekt wat aan concrete plannen'', is ook de mening van de twee medewerkers van het Zernike Science Park, die als talentenscouts op de bijeenkomst af zijn gekomen. Of het moest dat ene idee zijn van een student bedrijfskunde: een op commerciële wijze te exploiteren overdekte kleiduivenschietbaan. Geert de Jong
Westeremden Het Houtje van Westeremden is nauwelijks twaalf centimeter lang en voor de leek zijn de runeninscripties niet als zodanig te herkennen. Het is dus verbazend genoeg dat het bij de commerciële terpafgraving van Westeremden niet verloren is gegaan. Toch vond het zijn weg en belandde na een aantal omwegen aan de Groningse universiteit. ''Alleen niemand kon de tekst ontcijferen'', legt Tineke Looijenga uit. Looijenga is als toegevoegd onderzoeker verbonden aan het Biologisch Archeologisch Instituut van de RUG. Zij schreef een bijdrage over haar onderzoek naar dit houtje in het boek 'Old English Runes and their Continental Background' dat over enkele weken in de boekhandels ligt. Een aantal van de runentekens was de toenmalige wetenschappers totaal onbekend. Er werd hulp ingeroepen van Scandinavische specialisten, maar ook zij wisten geen zinnige interpretatie te geven. ''Tot J.M.N. Kapteyn in de dertiger jaren ineens met een spectaculaire vertaling van de tekst kwam'', vertelt Looijenga. ''Hij meende dat het houtje de volgende toverspreuk bevatte: 'Tegen Opheim stelde zich teweer Hamleth; voor zijn taxushoutje is de storm gaan liggen. Voor dit taxushoutje buige zich de storm.' Hamleth zou dan een soort stormdemon geweest moeten zijn.'' Niemand geloofde echter in die interpretatie. Ten eerste omdat de vertaling té mooi zou zijn, en ten tweede omdat er onbekende en zeer merkwaardige runen in de tekst stonden. Looijenga: ''De wetenschappelijke wereld ging ervan uit dat het houtje vals was. Zeker gezien de nazi-sympathieën van Kapteyn. Hij zou de runen er hoogstpersoonlijk ingekrast hebben.'' Die opvatting is bijna zestig jaar in zwang gebleven. Het houtje verdween achter glas in het Groninger museum en niemand keek er meer naar om. ''De manier waarop nazi-Duitsland het Germaanse verleden en de runologie heeft geperverteerd, hebben de runologie in diskrediet gebracht'', vertelt Looijenga. Looijenga viste het houtje uit zijn vitrine en liet de houtdeskundige W.A. Casparie bekijken of er enige grond bestond voor de gedachte dat het vervalst was. Die bleek er niet te zijn: ''Uit het onderzoek is gebleken dat de inscriptie oud was: middeleeuws. De inkepingen zijn duidelijk mee verweerd met de rest van het hout. Daaruit kun je met vrij grote zekerheid afleiden dat het geen vervalsing is. Een precieze datering is echter niet mogelijk zonder een C14-onderzoek.'' De onderzoekster vergeleek het houtje verder met een soortgelijke vondst uit Britsum. Ook daar gaat het om een taxushoutje, met een inscriptie.
''Het houtje van Britsum is een amulet'', vertelt Looijenga. ''Net als dat van Westeremden is het gemaakt van taxushout, waaraan indertijd beschermende eigenschappen werden toegekend. Bovendien zit er een gat in, zodat de eigenaar het om zijn nek kon dragen.'' Het houtje van Britsum zou de drager tegen allerlei kwaad moeten beschermen. Het Houtje van Westeremden opteert voor een meer magische betekenis. Looijenga acht de kans dat er inderdaad een toverspreuk op staat vrij groot. Er zijn in het verleden meer van dergelijke spreuken gevonden in Scandinavië, al zijn die van later datum. ''Maar de interpretatie van Kapteyn klopt niet'', weet ze te vertellen. ''Hij heeft een aantal runen verkeerd geïnterpreteerd, en dat haalt zijn visie natuurlijk onderuit. Maar de naam Amluth, of Hamleth, lijkt er toch wel duidelijk in te staan.'' Als het inderdaad om een toverspreuk gaat, dan is het houtje uniek in zijn soort. ''Hoewel het gebruik van toverspreuken waarschijnlijk heel oud is, zijn er in de wijde omgeving nooit zulke inscripties gevonden. Dat maakt het heel bijzonder'', aldus Looijenga. Maar ook daarover kan weer getwist worden. Zoveel runologen, zoveel interpretaties, lijkt het motto van deze discipline te zijn. Een Noorse wetenschapper ziet een diepchristelijke tekst in de runen, terwijl een Duitse professor het als een geluksamulet voor een huis beschouwt. Allerlei interpretaties die totaal niets met elkaar van doen hebben. ''Ikzelf waag me niet aan een eenduidige interpretatie'', aldus Looijenga. ''Het probleem met dit vak is dat je nooit met zekerheid iets kunt stellen. Voor elke interpretatie is wel iets te zeggen.'' Dat wordt veroorzaakt door een aantal problemen waarmee de runologie te kampen heeft. Bij een houtje als dit stuit de onderzoeker al snel op een aantal totaal onbekende runen. Hij kan dus niets anders doen dan raden naar de betekenis. Daarnaast kent het runenschrift geen woordscheiding. Ook dat moet de runoloog zelf doen. Maar doordat er zo weinig bekend is van de taal die met het runenschrift wordt weergegeven, vervalt hij al snel in speculaties. Looijenga zelf vermoedt dat de inscripties die de wetenschappers zo wanhopig proberen te begrijpen wel eens opzettelijk zo vaag gemaakt kunnen zijn. ''Het is mogelijk dat ze gewoon deel uitmaakten van de middeleeuwse raadselcultuur. Men vond indertijd leuk om iets in extra mysterieuze bewoordingen te vertellen. Dat maakte kennis ook exclusiever. En zo gebeurde het ook dat om runen bepaalde versjes werden gemaakt, die aan elkaar hingen van associaties. Maar omdat wij die associaties niet meer hebben, zijn de teksten voor ons onbegrijpelijk geworden, terwijl ze in hun eigen tijd wel duidelijk waren.'' Ondanks al die vaagheid vindt Looijenga het onderzoek wel degelijk zinvol. ''Soms herken je ogenblikkelijk een aantal woorden. Dan wordt de interpretatie al een stuk minder vaag. En bovendien'', houdt ze vol, ''je onderzoekt de wortels van je taal. De taal van het runenschrift is de oudste waar we iets over kunnen zeggen. En dat lijkt me zeker een studie waard.'' Het onderzoek naar het Houtje van Westeremden past in Looijenga's grotere onderzoeksveld van de Anglo-Friese runologie. Daarbij gaat het om runen die behalve in Engeland en Friesland, nergens anders voorkomen. Looijenga verklaart dit via de grote volksverhuizing. Ze gaat ervan uit dat de Friezen het runenschrift hebben geleerd van de doortrekkende Angelen en Saksen. ''Na verloop van tijd trokken die de zee over, naar Engeland. Er is dus een verband tussen het Friese en Engelse runenschrift.''
Er is echter ook een essentieel verschil. In Friesland worden geen runen meer gevonden na de christianisering, rond 800. De oudste manuscripten stammen echter pas uit de twaalfde eeuw. Daar gaapt een wijde kloof, waardoor er nauwelijks iets bekend is van de oud-Friese taal. In Engeland bleef men echter zowel het runenschrift, als het Latijnse schrift tot in de hoger middeleeuwen gebruiken. Looijenga houdt de mogelijkheid open, dat er veel meer Friese runeninscripties gevonden zijn dan tot nog toe bekend is. ''Runeninscripties staan eigenlijk altijd op archeologische voorwerpen. Maar omdat archeologen meestal geen verstand hebben van runen, zien ze alleen wat vage krasjes op een stukje been of hout. En dan belandt zo'n vondst met de stapels dierenbotjes, potscherven en andere artikelen in de kelder van een museum. Ik denk dat de Nederlandse runologen in de toekomst de museumdepots maar eens moeten onderzoeken. Daar kon wel eens aardig wat te vinden zijn.''
''Over de vrouwenarts wordt vaak een beetje besmuikt gedaan. Er bestaat een beeld dat het mannen zijn die de kat in het donker knijpen.'' Doaitse Wilbers, gynaecoloog in opleiding aan het AZG, hield een enquête onder alle gynaecologen en keel-, neus- en oorartsen van Nederland naar het voorkomen van seksueel contact met patiënten. Wilbers, die zijn resultaten morgen presenteert aan zijn vakgenoten, noteerde daadwerkelijk seksueel contact bij vier procent van de ondervraagden. Tussen gynaecologen en KNO-artsen vond hij echter geen verschil Seks in de arts-patiëntrelatie mag niet. Elke arts weet drommelsgoed dat het hem of haar op een veroordeling kan komen te staan. Wegens machtsmisbruik en het schenden van een professionele grens. Patiënten wenden zich om hulp tot een dokter. Die kan met een pleister komen, met een tabletje, een operatie of een luisterend oor, maar niet met seksueel contact. Wie de dokterseed aflegt onderschrijft de woorden van de Griekse wijsgeer Hippocrates: ''Waar ik een woning binnentreed, zal ik dit doen in het belang der zieken, mij onthoudend van elke moedwillig verkeerde behandeling in het bijzonder lijfsgenot met vrouwen en mannen, hetzij vrijen of slaven.'' Dat er ondanks die belofte wel degelijk seks voorkomt in spreekkamers is geen nieuws. Bladen als Cosmopolitan en Privé publiceren op gezette tijden smeuïge verhalen over het onderwerp en af en toe duiken er in de serieuzere media affaires op als die van psychiater F. te Z. In 1988 ontvingen alle artsen en andere hulpverleners in Nederland het boekje 'Sexueel misbruik door hulpverleners' van de Geneeskundige Hoofdinspectie van de Volksgezondheid en die voor de Geestelijke Volksgezondheid. Een poging om het onderwerp ook in de zorgsector zelf bespreekbaar te maken. Maar dat is nog niet echt gelukt. ''Men blijft doen of het er niet is'', stelt gynaecoloog in opleiding, Doaitse Wilbers. ''Het mag niet en dus is het er niet. Vergelijk het met incest, dat bestond tien jaar geleden ook niet. Struisvogelpolitiek natuurlijk.''
Juist op vrouwenartsen rust de verdenking dat zij nogal eens over de schreef gaan. '''Leuk beroep heb jij' wordt er vaak gezegd'', aldus Wilbers. ''Er bestaat een beeld van mannen die het varkentje wel even wassen, die de kat in het donker knijpen. Alleen omdat wij uit hoofde van ons beroep met naaktheid geconfronteerd worden. Ik moet in mijn werk dingen doen die ik op straat niet in mijn hoofd zou moeten halen. Als er een patiënt bij mij komt met klachten over de geslachtsorganen, dan moet ik haar wel vragen om zich uit te kleden. Wil ik iets over die klachten kunnen zeggen, dan zal ik de geslachtsdelen wel moeten zien en voelen en dat gaat niet met de kleren aan.'' Lopen gynaecologen een hoger risico op het aangaan van seksueel contact met hun patiënten dan andere specialisten omdat ze als het ware als katten op het spek gebonden worden? Dat was de vraag die centraal stond in een onderzoek dat Wilbers deed, als lid van de Groninger Werkgroep Psychosomatische Obstetrie en Gynaecologie van het Academisch Ziekenhuis. Morgen, vrijdag 29 november, presenteert hij zijn bevindingen tijdens de algemene ledenvergadering van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) te Rotterdam. ''Onze hypothese was dat seksueel contact bij gynaecologen niet vaker voorkomt dan bij andere artsen. Ze lopen wel een hoger risico maar beseffen dat terdege. Daardoor hebben ze een bewustere houding'', aldus Wilbers. Maar de gynaecoloog in opleiding kan niet vaak genoeg benadrukken dat zijn onderzoek niet zozeer bedoeld is om ''keiharde cijfers'' over seks in de spreekkamer boven tafel te krijgen. Het gaat er Wilbers meer om een discussie over seksuele gevoelens open te breken, om te beginnen in de gynaecologenkring. Want zulke gevoelens behoren eveneens tot de 'spreekkamergeheimen'. Wilbers: ''Binnen mijn beroepsgroep praat je makkelijker over een baarmoeder die eruit moet, dan over hoe het je zo nu en dan in de spreekkamer vergaat.'' Zelf komt hij er rond voor uit: ''Ik ben een man die door vrouwen wordt aangetrokken. En dus word ik ook wel eens door vrouwen aangetrokken die ik in mijn spreekkamer tegenkom. Ik ben ervan overtuigd dat je alleen kunt voorkomen dat je de fout ingaat, door openlijk te erkennen dat zulke gevoelens voor kunnen komen.'' Vijf tot tien procent van de mannelijke therapeuten (artsen en andere hulpverleners) heeft seksueel contact met zijn patiënt of cliënt, was de algemene conclusie die Wilbers trok op basis van de weinige literatuur over het onderwerp. Bij vrouwelijke therapeuten schommelt dat percentage tussen een half en één procent. Over het algemeen gaat het initiatief uit van een oudere, mannelijke hulpverlener en is er een vrouwelijke hulpvraagster bij betrokken. Voor haar pakt het contact in negentig procent van de gevallen negatief uit. Wilbers kwam slechts één onderzoek tegen waaruit hij specifieke gegevens kon halen over seksuele contacten van vrouwenartsen met patiënten. Een Californisch onderzoek uit 1973 onder in totaal duizend psychiaters, internisten, gynaecologen, chirurgen en huisartsen wees uit dat dertien procent van de vrouwenartsen seksueel contact had (gehad) met één of meer patiënten. De gynaecologen scoorden in dat onderzoek, dat een response kreeg van maar 46 procent, hoger dan andere specialisten. Geheel volgens de communis opinio.
Wilbers en zijn collega-onderzoekers stuurden alle 595 leden van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie een anonieme vragenlijst. Om een controlegroep te hebben van specialisten die in hun beroep niets met de vrouwelijke genitalia te maken hebben ging dezelfde vragenlijst naar de 380 leden van de Nederlandse Vereniging voor Keel-, Neus- en Oorartsen. Maar liefst vierenzeventig procent retourneerde de lijst, gynaecologen net zo veel als KNO-artsen. Bij de gynaecologen was negen procent vrouw, het percentage vrouwelijke KNO-artsen was te verwaarlozen. Iets meer dan veertig procent van de artsen zei dat seksuele gevoelens in de relatie met de patiënt absoluut niet kunnen. Maar meer dan de helft van hen bekende zulke gevoelens wel te hebben. Wilbers zag daarin een duidelijke aanwijzing dat artsen in het algemeen niet goed raad weten met seksualiteit. Eenzelfde aanwijzing kreeg hij al doordat sommige artsen de lijst oningevuld weer op de post deden en erop hadden geschreven ''geen tijd'', ''te beladen'' of ''u moet zich schamen dergelijk onderzoek te doen.'' Van de vrouwelijke specialisten voelde iets meer dan vijfentwintig procent zich wel eens seksueel tot een patiënt aangetrokken, bij de mannen was dat percentage, zowel bij gynaecologen als bij KNO-artsen, meer dan tachtig procent. Wilbers omschreef 'seksueel contact' als ''al die handelingen die bedoeld zijn om seksuele gevoelens te bewerkstelligen of te bevredigen.'' Hij licht toe: ''Dat kan coïtus zijn, maar ook net zo goed dat iemand zich helemaal moet uitkleden voor alleen maar het meten van de bloeddruk. Dan wordt er ook een professionele grens overschreden.'' Seksueel contact kwam voor bij twaalf mannelijke en twee vrouwelijke vrouwenartsen en bij acht mannelijke keel-, neus- en oorcollega's . Samen met de vijf personen die geen beroep of geslacht opgaven een totaal van vier procent.
KNO-artsen bleken wat dat betreft niet anders te zijn dan gynaecologen. Voor Wilbers een teken dat zijn hypothese vrouwenartsen lopen wel een hoger risico, maar gaan daar heel bewust mee om klopte. Ook andere uitkomsten wezen in die richting: vijf mannelijke gynaecologen vonden achteraf dat ze te ver waren gegaan, niet één KNO-arts vond dat. En vier van de acht KNO-artsen hadden met meer dan twee patiënten contact gehad, tegen vier van de twaalf gynaecologen. Wilbers concentreerde zich op het risico dat artsen lopen, niet op het risico voor de patiënten. ''Dat is vele malen lager. Zeg dus alsjeblieft niet dat die in vier procent van de gevallen kans lopen op seksueel contact'', waarschuwt hij. Om het risico voor arts én patiënt evenwel tot het uiterste te reduceren pleit de gynaecoloog voor een aantal maatregelen: er moet meer aandacht voor seksualiteit in arts-patiëntrelaties komen binnen de opleiding, beroepsverenigingen zouden een (publiekelijk) standpunt moeten innemen over seks in de spreekkamer en er zouden vertrouwenspersonen moeten komen voor patiënten en voor artsen. Wilbers peilde in zijn onderzoek meteen ook de behoefte aan dergelijke maatregelen. De gynaecologen juichten al zijn voorstellen met grote meerderheid toe. Bij keel-, neus- en oorartsen kon alleen het aanwijzen van een vertrouwenspersoon voor patiënten op steun rekenen van een ruime meerderheid.
Vertrouwenspersonen waar artsen en patiënten terecht kunnen met problemen rond seksualiteit zijn er niet in Nederland. Wilbers: ''Ik begrijp niet dat ziekenhuizen daar nooit werk van gemaakt hebben.'' Het innemen van een standpunt tegen seks in de spreekkamer doet alleen de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Geneeskunde (KNMG) nog maar. Wilbers' grote wens is dat zijn eigen club, de NVOG, het goede voorbeeld geeft door eerst intern te discussiëren en zich dan officieel uit te laten over seks in de spreekkamer: ''Net zoals mijn vereniging mij adviseert op te passen met bloed omdat ik anders kans loop op hepatitis- of AIDSbesmetting, zouden ze mij ook moeten wijzen op het risico dat ik loop op seksueel contact met patiënten.'' De gynaecologenvereniging zou een beroepsstandpunt moeten innemen: ''We kunnen zo het standpunt van de KNMG overnemen. Dat seks in de spreekkamer heel simpel niet kan. En bij elke gynaecoloog zou een bordje moeten hangen met een beroepscode erop: 'Mevrouw, dit en dit zijn onze regels en als u klachten hebt zijn dit uw rechten.' Net zoals je bij een advocaat ook de voorwaarden kunt inzien. Als vereniging geef je dan het signaal af dat je niet net doet of er niets aan de hand is.''
Sommige mensen hebben een wiskundeknobbel, en daarom gaan ze dan wiskunde studeren. Maar als ze zich verdiepen in differentiaalrekeningen en algoritmen, blijft ondertussen de maatschappelijke context van hun vak onderbelicht. Het keuzecollege Wiskunde & Samenleving moet dat hiaat opvullen. ''Als je het hebt over de atoombom dan denkt iedereen direct aan natuurkundigen'', zegt docent dr. Paul de Laat. ''Terwijl er toch ook heel veel wiskundigen meewerkten aan de ontwikkeling van die bom.''
Als een wiskundestudent een differentiaalvergelijking wil oplossen, beseft hij niet dat de manier waarop hij te werk gaat in de loop der eeuwen is ontstaan. In de zeventiende en achttiende eeuw pakte men zo'n differentiaal heel anders aan en bovendien gebruikte men toen een andere notatiewijze. Nu zouden we zeggen dat ze indertijd fouten maakten en eigenlijk hele gekke dingen deden. ''De huidige differentiaalrekening is niet door God gegeven, maar met vallen en opstaan geperfectioneerd'', verklaart de docent dr. Paul de Laat. ''Het is goed om dat de studenten eens duidelijk te maken. Zo laat je zien waar het vak vandaan komt. Aan de andere kant geeft het college Wiskunde & Samenleving een beeld van wat er eigenlijk met wiskunde in wetenschap en maatschappij wordt gedaan en waar dat toe leidt.'' De Laat heeft een aanstelling bij de Faculteit der Wijsbegeerte en bij de afdeling Natuurkunde. Hij geeft onderwijs over wetenschap en samenleving aan studenten wiskunde, informatica, natuurkunde en bedrijfskunde. Pas in de roerige jaren zeventig kwam dit onderwijs van de grond. Het sluit aan bij de traditie van het Verbond van Wetenschappelijke Onderzoekers dat in 1946 werd opgericht. Natuurwetenschappers toonden zich verontrust over de atoombom en de dreigende wapenwedloop. Mede door hun onderzoek waren er dingen mogelijk waar ze zelf niet achter stonden of waar ze op z'n minst twijfels bij hadden. ''Wiskunde lijkt als de koningin der wetenschappen ver van zulke maatschappelijke ontwikkelingen af te staan'', zegt De Laat. ''Maar de laatste tijd verloopt de toepassing van abstracte wiskunde in bijvoorbeeld de natuurwetenschappen steeds sneller. Vroeger duurde dat vijftig jaar, nu slaat soms binnen tien jaar een vonk over. Een voorbeeld is de cryptografie, het versleutelen van boodschappen in geheimtaal. Dat vindt zijn toepassing in de beveiliging van telecommunicatieboodschappen van geheime diensten, maar ook van bedrijven. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van de ontwikkelingen op het gebied van de getaltheorie, met name van priemgetallen. Steeds grotere getalconstructies moeten het kraken van die boodschappen voorkomen. En een ander voorbeeld is de coderingstheorie, het digitaliseren van informatie. Je kunt wel eens hebben dat satellieten een boodschap niet helemaal goed doorgeven. Wil je de garantie dat informatie altijd intact aankomt bij de ontvanger, dan moet je redundante informatie meesturen. Zodat, ook als er iets wegvalt, altijd een reconstructie van die boodschap kan worden gemaakt. Om dat een beetje handig te doen, gebruik je abstracte algebra.'' Andersom hebben, naast de natuurwetenschappen, ook bijvoorbeeld de sociale wetenschappen weer invloed op de ontwikkelingen binnen de wiskunde. Economen ontwikkelden een rudimentaire vorm van wiskunde om bij opiniepeilingen te kunnen volstaan met steekproeven. Dat principe is pas later doorgesijpeld naar de wiskunde en uitgegroeid tot een zelfstandige tak van statistiek. Dat wiskunde niets anders zou zijn dan een abstracte bezigheid voor liefhebbers, los van God en maatschappij, berust dan ook op een mythe. De Laat duwt die mythe tijdens zijn colleges omver. Dat maakt de weg vrij om ook ethische vragen aan de orde te stellen. ''Ethische dilemma's zijn veel duidelijker aan te wijzen bij chemici, biologen, natuurkundigen en farmaceuten'', zegt hij. ''Maar de wisselwerking tussen die vakgebieden en de wiskunde geeft al aan dat ook die wiskundigen daar mee te maken hebben.''
De Laat noemt als voorbeeld het SDI-project ('Star Wars') van de Amerikaanse overheid. ''Of je als wiskundige of informaticus aan SDI moet meewerken, daar kan je van mening over verschillen. Ik houd niet van abstracte beschouwingen over ethiek en sta ook niet in de collegezaal te preken. Mijn taak is het om bij studenten de voor- en tegenstanders van SDI de revue te laten passeren en de argumenten op een rijtje te zetten. Zo krijgen ze iets meer bagage om een beter gefundeerd oordeel te geven.'' In het geval van SDI gaat het echter niet alleen om de vraag of dat systeem er wel of niet moet komen. ''De vraag is namelijk ook of dat systeem ooit goed zal functioneren'', zegt De Laat. ''Je kunt er natuurlijk een beetje mee experimenteren, maar of het echt werkt blijkt pas als de raketten er aan komen. En iedereen weet dat elk computerprogramma wel wat gekke foutjes heeft. De VS stellen desondanks enorme bedragen ter beschikking aan informatici en wiskundigen om onderzoek te doen. En die weten zelf dat het idee van SDI als onfeilbaar systeem nooit valt te verwezenlijken. En dus komt dan de vraag om de hoek of je als wiskundige dat geld nu moet aannemen of niet. Als mijn studenten begrijpen dat ze later met dit soort vragen te maken kunnen krijgen, ben ik een tevreden man.'' De Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen kampt met twee problemen. Het ene probleem is dat ze te weinig geld heeft en het andere is dat ze te veel geld heeft. Voor het eerste probleem hebben de bèta's iets bedacht. Ze doen onderzoek voor instellingen en bedrijven, de zogenaamde contractresearch. Dat spekt de kas behoorlijk maar de schone schijn bedriegt. De bèta's vergeten namelijk wel eens om hun opdrachtgever alle kosten in rekening te brengen. Op de nota staat dan wel een bedrag voor het salaris van de onderzoeker maar niet voor het inkomen van de technicus. De cijfers spreken boekdelen: veertig procent van de wetenschappers wordt niet door de faculteit betaald, terwijl dat bij slechts dertien procent van het ondersteunend personeel het geval is. Tijdens de faculteitsraad van vorige week kwam de kwestie aan de orde. Directeur Dick Scholtens erkende dat er vooral bij technici en analisten knelpunten zijn. ''Piepen de vakgroepen dan niet?'' wilde de raad weten. ''Natuurlijk niet'', legde Scholtens uit. ''Als mensen klagen dat er te weinig analisten zijn, maak ik hun duidelijk dat het hun eigen schuld is. Hadden ze die werkzaamheden maar in het contract moeten opnemen. En bijna iedereen doet contractonderzoek, dus niemand heeft te klagen.'' Het tweede probleem van het teveel aan geld baart meer zorgen. De faculteit heeft goed geboerd bij de toewijzingen van de vernieuwingsgelden, het subsidiepotje van de universiteit voor nieuw onderzoek. Mooi toch, zou je zeggen, maar nee. Voorwaarde van deze subsidie is dat de faculteit moet matchen, dat wil zeggen, zelf een even groot bedrag in het nieuwe onderzoek stoppen. Nog steeds niets aan de hand, al sputterde de faculteit in het begin dat ze die voorwaarde niet zo begrepen had. Het probleem is dat de faculteit matcht met geld uit het apparatuurkrediet terwijl tachtig procent van dat vernieuwingsgeld wordt gebruikt voor de salarissen van de onderzoekers. Dat veroorzaakt een scheefgroei, legde bestuurslid Cor Grol uit. ''Iedereen interpreteert de vernieuwing als een alternatieve NWO (de onderzoeksfinancier, j.e.) of contractresearch. Men trekt er nieuwe mensen mee aan terwijl het de bedoeling is om nieuw onderzoek te starten, met dezelfde bezetting.'' De bèta's zijn wel zo verstandig om ook bij deze problemen niet te gaan piepen. De faculteit heeft namelijk twee jaar geleden met het CvB afgesproken om minder aan personeel en meer aan apparatuur uit te geven. De apparaten waren tijdens de bezuinigingen verwaarloosd en dat moest worden rechtgezet. Die ombuigingsoperatie loopt gevaar omdat er allemaal geld binnenstroomt dat aan personeel wordt besteed. De faculteit doet er om nog een andere reden goed aan haar problemen binnenskamers te houden. Andere faculteiten mochten eens gaan denken dat ze bij W&N niet goed kunnen rekenen en dat zij zelf het geld veel beter kunnen besteden.
De goeroe van de Russische economie, professor Stanislav Sjatalin, was een week te gast aan de RUG. De adviseur van Gorbatsjov en Jeltsin is een fervente aanhanger van de vrije markt. De economische hervormingen in zijn vaderland kunnen Sjatalin niet snel genoeg gaan. Want de tijd dringt. ''Op dit moment houden de mensen in de Sovjetunie zich alleen nog maar bezig met de vraag hoe ze de winter doorkomen.''
Alfred Kazemier
Op uitnodiging van de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen verbleef prof. Stanislav Sjatalin, hoofd van de afdeling economie van de Academie van Wetenschappen van de USSR, een week in Groningen. Afgelopen vrijdag opende Sjatalin met een toespraak in het Academiegebouw het nieuwe Population Research Centre, het demografisch onderzoekscentrum van Ruimtelijke Wetenschappen. Het PRC bestaat al sinds vorig jaar. Het wil uitgroeien tot een zwaartepunt van demografisch toekomstonderzoek in Europa, inclusief de Sovjetunie. De eerste contacten met wetenschappelijke instellingen en vooraanstaande onderzoekers in Rusland en de Oekraïne zijn al gelegd. De komst van Sjatalin was een mooie gelegenheid voor het officiële startschot van het PRC, met in het achterhoofd de gedachte dat de komst van de prominente gast ook wel wat publiciteit voor het centrum zou opleveren. Maar dat viel tegen. De media bleken vooral geïnteresseerd te zijn in de persoon Sjatalin. Hij is immers de schrijver en bedenker van het inmiddels beruchte 500-dagenplan, waarin de Sovjet-economie in ruim zestien maanden radicaal zou moeten overschakelen van een planeconomie naar een vrije markt. Het 500-dagenplan werd vorig jaar augustus bekend maar haalde het niet in het Sovjet-parlement en verdween daarna in een la van het bureau van Gorbatsjov. De teleurgestelde Sjatalin stortte zich daarna op een andere passie, het voetbal. Hij is tegenwoordig ere-voorzitter van Spartak Moskou, de club waar hij vroeger zelf speelde als linksbuiten. Toch blijft de politiek hem boeien. Regelmatig, zo verklapte hij bij een van zijn lezingen, wordt hij nog om advies gevraagd door Gorbatsjov. En ook in Nederland genoot de 57-jarige econoom zichtbaar van alle aandacht. De vele lezingen en interviews gaven hem de gelegenheid zijn pleidooi voor uitgebreide hulp uit het Westen vaak te herhalen.
Volgens Sjatalin heerst er in de Sovjetunie vooral een gebrek aan wetenschappelijk kader op het gebied van de economie. ''De kennis van de 'normale' vrije markt-economie ontbreekt bij ons. De meeste economen hier denken dat door de Westerse hulp water in zand verandert. Er zijn hooguit vijftig economen die werkelijk verstand hebben van de markteconomie.'' Een hoogleraar in de economie, in de Westerse zin van het woord, bestaat volgens Sjatalin niet in de Sovjetunie. De 'conservatieve' professoren kennen maar één economisch systeem, en dat is nou juist het verkeerde systeem. Gelukkig roepen de slechte binnenlandse omstandigheden om een nieuwe aanpak. ''Deze professoren moeten begrijpen dat je nu eindelijk echt iets moet weten om je met recht professor van de Staatsuniversiteit van Moskou te kunnen noemen. Vooral de economen en de filosofen zullen moeten veranderen. Voor wetenschappers van een jaar of veertig is dat nog wel mogelijk. Die kunnen in drie jaar tijd bijgeschoold worden. De oudere professoren kun je misschien nog omscholen tot taxichauffeurs. Dat is trouwens niets nieuws want dat gebeurde in 1917 ook al.'' Door een uitwisseling van studenten en wetenschappers met het Westen moeten de Russen kennis nemen van andere staatsvormen en andere economische systemen.
De Sovjetunie is er in de ogen van Sjatalin slecht aan toe. Wetenschappelijke, technische en economische hulp moeten verbeteringen mogelijk maken. ''De mens Sovjetunie is ziek van binnen'', zo luidt Sjatalins medisch metafoor. ''Er is een operatie nodig en daarna een heleboel pillen om die mens weer op de been te krijgen.'' Hij benadrukt dat de Westerse hulp vooral subtiel moet zijn: ''Een hersenchirurg kan nu eenmaal niet opereren met een bijl.'' De Sovjetunie is nu op de goede weg, vindt de econoom. Jeltsin is volgens hem de krachtige leider die de economische hervormingen in de goede richting kan sturen. Sjatalin gelooft heilig in het Westerse model: een combinatie van een vrije markteconomie met een democratische staatsvorm. Dat vraagt een enorme mentaliteitsverandering onder de Russische bevolking. ''Maar de overgang naar een vrije markteconomie is onvermijdelijk'', benadrukt Sjatalin. ''De situatie in de winkels en op de markten beginnen zo langzamerhand catastrofale vormen aan te nemen en dan druk ik me nog mild uit. Op dit moment houdt de bevolking van de Sovjetunie zich alleen nog maar bezig met de vraag hoe ze de winter doorkomen. Brood en verwarming, dat is momenteel voor hen het meest belangrijke.'' Het mondjesmaat toestaan van privé-bezit, de verkoop van land aan particulieren, de vrije inwisselbaarheid van de roebel en het openen van vooral handelsbeurzen: het zijn allemaal stappen in de goede richting. Toch gaan de hervormingen Sjatalin nog niet snel genoeg. ''We leiden een hondeleven in de Sovjetunie, letterlijk en figuurlijk. Een menselijk leven meet je in 'menselijke' jaren. Omgerekend is een mensejaar voor een hond al gauw een jaar of zes, zeven. Omdat we een hondeleven leiden, is de bevolking van de Sovjetunie het afgelopen jaar in één klap zes of zeven jaar ouder geworden. En wat het eten betreft: zelfs een Westerse hond heeft het beter dan de gewone man in Rusland.'' Sjatalin spreekt voortdurend in dit soort beeldspraak. Hij houdt ervan zijn ideeën gechargeerd naar buiten te brengen. Want de boodschap moet duidelijk zijn. De Sovjetunie heeft nu hulp nodig. Sinds de mislukte coup in augustus is het klimaat voor veranderingen gunstiger dan ooit. ''We hebben nu de kans om een democratie te creëren, terwijl er in Rusland nog nooit een democratie is geweest. Deze eerste kans moet niet meteen onze laatste worden.''
Uit de vele interviews en toespraken blijkt dat ook Sjatalin de wijsheid niet in pacht heeft. Met een gezonde portie cynisme en humor schetst hij de groeistuipen waar zijn vaderland mee kampt. Zijn voortdurende roep om ''politieke democratie'' en een ''vrije markteconomie'' krijgen op den duur een beetje een holle klank. Het beeld dat Sjatalin van de Sovjetunie schetst, om te benadrukken waarom de hervormingen nodig zijn, is zo negatief dat de moed steeds meer in de schoenen zinkt. ''Er worden steeds minder grondstoffen gewonnen, het tempo van de produktie is de laatste tien jaar alleen maar gedaald. Het militaire-industriële complex slokte het grootste deel van de toch al stagnerende produktie op. Het economische systeem was gewoon doodziek.'' De economische statistieken geven misschien een ander beeld van de Sovjetunie, maar die zijn totaal onbetrouwbaar, legt Sjatalin uit. ''Per jaar zou er vijfenzestig kilogram vlees per hoofd van de bevolking beschikbaar zijn. De waarheid ligt eerder in de buurt van de vijfenzestig gram. De rest wordt geëxporteerd. En krijgt een Rus al vijfenzestig kilo vlees op zijn bord dan is dat inclusief haren, ogen, oren, nagels en kamelebulten.''
Desondanks is Sjatalin optimistisch. ''Ik heb heel wat levenservaring en ik ken mijn land. Aan onze problemen komt ongetwijfeld een einde. Begrijp me goed, ik ben geen optimist die altijd dienst heeft, maar als je naar de toekomst van de Sovjetunie vraagt, ben ik optimistisch.'' Optimistisch zijn is één ding, vertrouwen hebben in de toekomst is een ander verhaal. Stanislav Sjatalin verenigt beide. ''God heeft alles al voor ons besloten. Hij heeft ons de afgelopen eeuw een boel ellende bezorgd maar hij hielp ons altijd de moeilijkste momenten doorstaan. Dat zal nu en in de toekomst ook gebeuren. Daarom ben ik een rationalist, hoewel God niet rationeel is in zijn doen en laten. Hou het maar op wat de Amerikanen altijd zeggen: Don't worry, be happy!'' Er zal wel geen bewust beleid achter zitten, maar de verplaatsing van de afdeling Neurologie in de grootscheepse nieuwbouw- en verhuisoperatie binnen het Academisch Ziekenhuis Groningen valt juist op het moment dat de Psychiatrisch Neurologische Kliniek 75 jaar bestaat. Op de gevelsteen boven de ingang van het gebouw op de zuidelijke punt van het AZG-terrein staan nog steeds de woorden 'psychiatrische kliniek'; in 1916 waren de scheidslijnen tussen neurologie en psychiatrie minder scherp getrokken dan nu. Sinds psychiatrie in 1969 naar een gebouw in de noordelijke uithoek van het terrein vertrok is de gevelsteen zonder meer misleidend. De komst van een psychiatrische kliniek stuitte aanvankelijk op weerstand. De Faculteit der Geneeskunde vreesde dat de aanwezigheid van 'krankzinnigen' andere patiënten zou storen. Een paar jaar later toonde de faculteit zich toch gevoelig voor de klacht van de eerste hoogleraar in de psychiatrie aan de RUG, dr. E.D. Wiersma, dat het in 1903 betrokken onderkomen ongeschikt was. Rijksbouwkundige J.A.W. Vrijman kreeg de opdracht een nieuw gebouw te ontwerpen en in 1916 konden Wiersma en de zijnen hun intrek nemen in de kliniek die de neurologen dezer dagen verlaten. Ondanks de voordelen van de nieuwe behuizing, roept dat vertrek enige weemoed op. Die weemoed en de mijlpaal van 75 jaar vormden de aanleiding voor het boekje 'Vijfenzeventig jaar Psychiatrisch Neurologische Kliniek in Groningen, 1916-1991'. Op de binnenkant van de kaft staat een soort stamboom met als vertrekpunt psychiatrie en neurologie en als gezamenlijke stamvader prof. Wiersma. De boom vertakt zich in een groot aantal specialismen en subspecialismen. En daarin schuilt ook het grote manco van het boek. Alle specialismen, voorzover ze onder de neurologie vallen, moesten aan bod komen. De ontwikkeling van ieder specialisme in het Groningse wordt kort beschreven door de beoefenaren ervan, waarbij je niet aan de indruk ontsnapt dat vooral niemand zich gepasseerd mocht voelen. Als van enige eindredactie dan ook nog nauwelijks iets blijkt, leidt dat al snel tot een geheel dat alleen door de kaft van het boek bij elkaar wordt gehouden. Waarom een toch alleszins sympathiek initiatief zo hard vallen? Op de eerste plaats omdat je van een boek uit een academisch milieu dat in de boekhandel te koop is, meer mag verwachten dan wat er nu voor ons ligt. Op de tweede plaats omdat het ook anders kan. Dat bewijst het eerste deel van het boek, dat handelt over de periode tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog. Daarvoor waren, gelukkig zou je haast zeggen, geen getuigen meer aanwezig die zelf de pen ter hand namen. De kunsthistorica W. Friso nam dat deel voor haar rekening. Het steekt met kop en schouders boven de rest uit, ook al worden er af en toe wat vreemde zijpaden bewandeld. Waarom heeft Friso niet het hele boekje mogen schrijven? Met een goede redacteur had die aanpak in ieder geval een tekst kunnen opleveren die meer recht had gedaan aan de sprekende foto's in het boek en aan het markante gebouw dat binnenkort ten prooi valt aan de slopershamer. (Laurens Berentsen)
'Vijfenzeventig jaar Psychiatrisch Neurologische Kliniek in Groningen,
1916-1991', A.W. Teelken, T.W. van Weerden en A.H. van Zomeren (red.).
Uitgeverij Profiel, Bedum 1991. 136 pag. 95 illustraties. Prijs
F 25,-. De academische boekhandel T. Rodermond, pal naast het
Academiegebouw, bestaat deze maand 75 jaar. Met de leus ''loop niet
verder dan nodig is'', lokt de winkel met name studenten rechten en
economie die er terecht kunnen voor hun studieboeken. Ton Rodermond
(68) nam de winkel over van zijn vader en zwaait nu ruim 51 jaar de
scepter, samen met zijn vrouw:
''Mijn vader begon in 1916 met een algemene kantoorboekhandel en bemoeide zich later met kunst. Direct na mijn schooltijd ben ik erin gestapt. Omdat er regelmatig studenten in de winkel kwamen, ben ik met studieboeken begonnen. Blij dat ik dat gedaan heb, want tien jaar terug stortte de reguliere boekenmarkt in. Daarnaast heb ik nu de grootste collectie autoboeken van Groningen. Die importeer ik zelfs uit Japan. En zeilboeken heb ik ook, want zeilen is een hobby van me. Mijn vrouw en ik hebben geen opvolger en dat is jammer. Regelmatig bellen er al mensen die interesse hebben voor ons pand. Maar ik ga nog tijden door.''(Arjan Wildeboer)
Er moet meer geld komen voor het hoger onderwijs in Europa. De lidstaten kunnen, nu het aantal schoolleerlingen toch terugloopt, best een groter deel van het onderwijsbudget aan universiteiten en hbo besteden. Dat is de belangrijkste aanbeveling die de Europese Commissie doet in het 'Memorandum over hoger onderwijs in de Europese Gemeenschap'.
Margriet van Lith
Het memorandum over hoger onderwijs van de Europese Commissie dient als uitgangspunt voor de discussie in de komende jaren, en is afgelopen maandag gepresenteerd tijdens de vergadering van de Europese ministers van onderwijs. Kern van het memorandum is dat de Europese landen wat guller moeten zijn voor hun universiteiten en hogescholen. Europa is een economische markt die het moet hebben van de kwaliteit van haar produkten, van hoogwaardige technologische vindingen. Daarom heeft het zeer veel hoger opgeleiden nodig en dus, voor de komende jaren, zeer veel studenten. Nu zijn er 6,75 miljoen studerenden in Europa, maar dat moeten er veel meer worden. Bevorderen dat meer jongeren naar het hoger onderwijs gaan kan op verschillende manieren. Het begint al op de scholen, waar kinderen meer gestimuleerd moeten worden om verder te studeren. En dan vooral kinderen uit de lagere sociale klassen, want voor de hele Gemeenschap geldt dat die het nog maar zelden tot de universiteit weten te brengen. En natuurlijk zijn studiebeurzen, renteloze voorschotten, subsidies en belastingfaciliteiten ook een goede manier om meer mensen tot een studie te bewegen. Dat kost geld, schrijft de commissie, maar dat moeten de regeringen er dan ook maar voor over hebben. Door de eenwording van Europa na 1992 zal ook de arbeidsmarkt voor hoger opgeleiden er heel anders uit gaan zien, verwacht de commissie. Bijvoorbeeld omdat het veel gemakkelijker wordt elders te gaan werken, maar ook omdat de verwachte economische groei tot meer werkgelegenheid zal leiden. Aan de universiteiten zelf komen daar nog eens twee werkverruimende factoren bij. Binnen Europa werken relatief te weinig mensen op onderzoeksfuncties, vergeleken met bijvoorbeeld de VS en Japan, dus daar is een inhaalmanoeuvre nodig. En het volgende decennium zal een enorme golf van vacatures te zien geven door pensionering van de 'Baby Boom-generatie'.
De groeiende markt van Europa-zonder-grenzen zal goede samenwerking met de grootste afnemers, het bedrijfsleven, absoluut noodzakelijk maken, denkt de commissie. De overheden moeten bij kwantiteit en kwaliteit van de afgestudeerden veel meer naar de Europese context kijken. Om een voorbeeld te geven: hoe houdbaar is een arbeidsmarkt-fixus, bijvoorbeeld een beperking van het aantal studenten tandheelkunde, als de hele Europese markt voor die afgestudeerden openligt. De commissie haast zich overigens om erop te wijzen, dat het bij hoger onderwijs niet alleen gaat om het opleiden van mensen van 'economisch nut'. Vooral de universiteiten hebben ook een grote culturele waarde en wetenschappelijk onderzoek overstijgt strikt economische waarden. Zo moeten de universiteiten, vooral de letterenfaculteiten, een belangrijke rol gaan spelen bij de instandhouding en bloei van de verschillende Europese talen en culturen. Volgens de commissie zou een regering om te beginnen als eis kunnen stellen, dat jongeren alleen tot de universiteit worden toegelaten als ze minstens één vreemde (Europese) taal goed beheersen. En aan de grote universiteiten van een land zouden álle in Europa gesproken talen gedoceerd moeten worden. Kennis van Europa moet verder in alle vakgebieden vast onderdeel van de lesprogramma's worden. En de mobiliteit van studenten en docenten binnen het hoger onderwijs laat ook nog zeer te wensen over. Doelstelling was ooit, dat in 1992 tien procent van de studenten een deel van de studie buitenslands volgde, maar dat is nu nog niet meer dan vier procent. Ook hier constateert de commissie dat het geld een belangrijke factor is. Er zijn nogal wat praktische problemen (zoals met huisvesting en studiefinanciering) die studenten afhouden van mobiliteit. Daarnaast zijn er nog een heleboel drempels in de regeltjes.
De verlanglijst van de commissie is dus voorlopig nog erg groot. Concrete voorstellen doet ze in dit Memorandum echter niet; er worden vooral knelpunten en problemen opgesomd en de aanbevelingen zijn erg voorzichtig geformuleerd. Een voorzichtigheid die al begon met de status van het document dat ooit bedoeld was als 'green paper' (dat vooruitloopt op wet- en regelgeving), maar devalueerde tot een memorandum, dat alleen praatpapier is. Van een streven naar een meer Europese onderwijspolitiek. Het memorandum moet nu binnen de Europese universiteiten bestudeerd en bediscussieerd worden, maar het is de vraag of het gemiddelde collegelid niet iets anders aan het hoofd heeft. (HOP)
''Het is een theoretische studie'', benadrukt Karel de Jong enkele malen. ''Het stukje moet dus ook een wetenschappelijk karakter hebben.'' De wiskundige die vrijdag 29 november aan de RUG promoveert, heeft deze week ondervonden dat niet iedereen daar zo over denkt. Maar ja, wie vijf jaar lang studeert op het optimaliseren van scheepsschroeven en vervolgens de Telegraaf te woord staat, moet niet verwachten dat 'de krant van wakker Nederland' haar kolommen gaat vullen met exacte beweringen en wiskundige modellen. ''Ze hebben me allerlei citaten in de mond gelegd'', vertelt hij verontwaardigd. ''Maar ik heb helemaal niet gezegd dat mijn schroef de beste ter wereld is.'' Een theoretisch stukje dus. Goed, maar wat is dan de theoretisch ideale scheepsschroef? ''In het ideale geval wordt het water recht achteruit gestuwd'', legt De Jong uit. ''Maar dat kan een schroef niet. Een schroef draait rond en in het kielzog van de boot gaat daarom veel energie verloren aan rondkolkend water. Het is dus de kunst om dat kolken en wervelen zoveel mogelijk te beperken.'' De Jong heeft zijn ideaal gezocht in eindplaten op de uiteinden van de schroefbladen, vergelijkbaar met de tipjes op vliegtuigvleugels. Op de uiteinden van zijn computerschroef wel te verstaan, want het blijft een theoretische studie. Vervolgens heeft hij zijn computer laten passen en meten, en telkens het rendement van de schroef laten berekenen. ''Het was een heel gedoe om alle grootheden in balans te krijgen. Grotere tipjes bijvoorbeeld verminderen de wervelingen maar verhogen de wrijvingsweerstand omdat ze zelf ook door het water getrokken worden.'' In het computermodel van De Jong staat de hydrodynamica centraal, de leer van de krachten en stromingen in water. Niet de makkelijkste natuurkunde, en ook De Jong beseft terdege dat er heel wat vereenvoudigingen en aanpassingen nodig waren voordat de waterkolken in het model konden worden gegoten. Het spannendste gedeelte van het werk moet daarom nog komen: de proef op de som. Er is een model van zijn optimale schroef in de maak en tegen de kerst wordt er getest. De wiskundige is optimistisch: ''Het model voorspelt een rendementsverbetering van een paar procent. Dat zou een geweldige impact voor de scheepvaart betekenen. In het verleden zijn er al proeven gedaan met een soortgelijke schroef en die zijn succesvol verlopen. Het zit erin dat het met dit ontwerp nog beter wordt.'' Theorie en praktijk worden dus verenigd en dat is opmerkelijk. Werd de wiskundige wel geaccepteerd in het ingenieurswereldje waar vooral de praktijkervaring telt? Jawel hoor, antwoordt De Jong: ''Sommige reacties waren zeer positief. Goh, zei zo iemand dan. Wij bepalen de ideale schroef altijd met de natte vinger en jij kunt dat allemaal op je computer uitrekenen.'' (Joep Engels)
Het toppunt van zeevervuiling is bereikt als de prijs van zoute haring aan de prijs van het vat ruwe olie gekoppeld wordt.
(J. Bijma)
Beter één auto van de hand dan de lucht van tien.
(H.C.J. Rijcken)
Een vergelijking tussen de interieurs van pizzeria's in Italië en Nederland leert ons hoe voorzichtig we moeten zijn met speculaties over de herkomst van stilistische motieven.
(C.M.J.M. van den Heuvel)
De Europese Commissie moet komend jaar onderzoeken op welke manier de aangesloten landen de kwaliteit van hun hoger onderwijs bewaken. Die studie moet de aanzet zijn tot proeven met internationale kwaliteitsbewaking, bijvoorbeeld door visitatiecommissies met deelnemers uit verschillende landen. Dit verzoek aan de commissie maakt deel uit van het pakket Nederlandse voorstellen dat de EG-Onderwijsraad maandag 25 november heeft overgenomen. Verder heeft Nederland steun gekregen voor het verzoek om het studiepuntensysteem ECTS vervroegd te evalueren en om meer geld uit te trekken voor onderwijsonderzoek. Nu gaat slechts 0,4 procent van de EG- begroting naar de post onderwijs en dat geld gaat vooral op aan programma's als Erasmus, Comett en Lingua. Ook heeft de Onderwijsraad de Commissie gevraagd wat praktische problemen uit te zoeken, zoals om welke redenen de aanvangstijden van het collegejaar in elk land zo verschillend zijn. De Onderwijsraad van de EG, die elk half jaar vergadert met steeds een andere voorzitter, werd op 25 november geleid door minister Ritzen. Voor Nederland was de internationale kwaliteitsbewaking een belangrijk punt en Ritzen had liever een verdergaand voorstel gedaan dan deze oriënterende studie. Tijdens de voorbereiding was echter al snel duidelijk, dat zo'n voorstel het niet zou halen. Verschillende landen zijn op dit punt nog erg voorzichtig, bijvoorbeeld omdat ze bang zijn dat een internationale kwaliteitsbewaking leidt tot een soort Europese ranglijst van universiteiten. Bovendien zijn er nogal wat landen binnen Europa waar nog geen echt systeem van kwaliteitsbewaking bestaat. (Margriet van Lith, HOP)
Bij het ter perse gaan van deze krant was de uitspraak van de rechter nog niet bekend, maar alles duidt erop dat de krakers van de Grote Kruisstraat nummer twee tot en met twintig moeten wijken voor nieuwbouwappartementen. Vorige week donderdag diende voor de Groningse rechtbank een kort geding om de krakers uit hun huizen te krijgen. Uit voorzorg voor een eventuele ontruiming verspreidden de krakers vorige week pamfletten in de buurt met de waarschuwing ''voorzichtig te zijn met bijvoorbeeld het parkeren van auto's in de straat''. ''Wij gaan er niet uit'', schrijven de krakers in hoofdletters. ''Wij zullen ons steentje bijdragen.'' Ook de vakgroep Psychologie kreeg een pamflet. Het werd verspreid over postvakjes en prikborden en vervolgens doorgespeeld naar Sociologie. Beide vakgroepen maken gebruik van de parkeerplaats en de fietsenrekken aan de Grote Kruisstraat. Of de krakers zich zullen verzetten tegen ontruiming, is de vraag. Twee van hen toonden zich dinsdag, op de stoep voor hun huizen, nogal gelaten. ''Tegen het grootkapitaal kunnen wij toch niet op.'' Hoeveel mensen er nog in de panden wonen wilden ze niet zeggen. Max Doeglas, directeur Beheer van de PPSW-faculteit bemerkte nog geen verandering in parkeergedrag. ''Maar we zijn stand by'', laat hij weten. ''We hebben contact met de kraakcoördinator van de politie.'' Doeglas heeft de gewelddadige ontruiming van het Wolters-Noordhoffcomplex ruim een jaar geleden, nog vers in het geheugen: ''De krakers hier lijken wel wat op die bij Wolters-Noordhoff. Als de ME komt zouden hier de ramen wel eens dichtgetimmerd moeten worden.''(Ellis Ellenbroek)
''Uw brief van 14 november, die ons op 18 november bereikte, waarin u ons vraagt voor 20 november te melden of wij bereid zijn tot tripartite overleg over de vormgeving van voortgangscontrole, heeft ons bevreemd.'' Zo begint een koel briefje dat ir. W.C.M. van Lieshout vorige week stuurde aan dr.ir. J.M.M. Ritzen. De voorzitter van de vereniging van universiteiten VSNU wijst de minister vriendelijk terecht: het heeft nu geen zin om met studenten en universiteiten te praten over alternatieven voor de tempobeurs. Eerst moet Ritzen de brokstukken van vorige plannen maar eens bijeen vegen. Van Lieshout memoreert dat eerder al is afgesproken dat de universiteiten hun voortgangscontrole gaan verbeteren. Kort geleden heeft Ritzen over de aanpak daarvan nog bericht gehad. Al is het nog vroeg, over dit onderwerp valt best nog eens te praten. De hardnekkige manier waarop de bewindsman aan deze zaak verwachte besparingen koppelt, zint de voorzitter echter niet. Waar moet die winst dan vandaan komen? Bij de universiteiten kan het niet zijn, want daarmee bestaan afspraken; die maken studievertraging voor hen al financieel onaantrekkelijk. Gaat het om nieuwe besparingen op studiefinanciering, dan vraagt Van Lieshout zich af wat Ritzen verwacht van overleg met universiteiten en studenten. Moeten die partijen ''overeenstemming'' bereiken? ''Wij kunnen ons daarbij weinig voorstellen.'' Als de minister maatregelen wil nemen, loopt de route daarvoor langs de Kamer, is de boodschap. (Frank Steenkamp, HOP)
MARGRIET VAN LITH
Sociale verschillen spelen in het Nederlandse hoger onderwijs nog steeds een duidelijke rol. Kinderen van ouders met weinig opleiding kiezen veel vaker voor het hbo dan voor de universiteit. Opvallend is wel, dat studenten met hoog opgeleide ouders vaak minder inzet hebben. Dat belemmert hun studiesucces, want gebrek aan inzet is een van de belangrijkste oorzaken voor studievertraging of voortijdig vertrek. Dat is een van de conclusies van het uitgebreide onderzoek 'Snelwegen en slingerpaden in en om het hoger onderwijs' van de Amsterdamse Stichting Centrum Onderwijsonderzoek. In opdracht van de inmiddels opgeheven Adviesraad voor het Hoger Onderwijs zocht SCO naar factoren die van invloed zijn op studiesucces. Een belangrijk deel van die factoren blijkt te kloppen met wat voor de hand ligt: matige schoolprestaties leiden tot matige studieprestaties en veel inzet is een belangrijke voorwaarde voor succes. De studieloopbanen van studenten zijn de afgelopen jaren niet erg veranderd. SCO vergeleek de eerstejaars van 1982 met die van 1986 en een van de weinige verschillen was de motivatie: de jongeren noemen vaker ''het perspectief van een goede baan'' als argument om te gaan studeren. Ook in de financiële situatie is er verschil, maar dat komt omdat het nieuwe beurzenstelsel tegenwoordig een basisbeurs geeft aan iedereen. Wel groot zijn en blijven de verschillen tussen hbo- en universitaire studenten. De opleiding van de ouders van hbo- studenten is gemiddeld duidelijk lager dan die van universitaire studenten en hbo'ers doen meestal meer beroep op studiefinanciering. Natuurlijk zijn er niet alleen sociale factoren in het spel, want hogeschoolstudenten zijn ook iets vaker blijven zitten en hadden iets minder hoge eindexamencijfers. Gemotiveerd zijn hbo-studenten wel. Universitaire studenten weten vaker niet precies wat ze willen, zijn niet echt vastbesloten om op tijd af te studeren en zwaaien veel vaker om naar een andere studie.
Ook bij de studenten die de eerstgekozen studie niet afmaken zijn er grote verschillen tussen hbo- en wo-studenten. Na drie jaar is van de hbo'ers 21 procent vertrokken en de helft van hen is helemaal met studeren opgehouden. Van de universitaire studenten is na drie jaar 31 procent vertrokken, maar 80 procent daarvan is een andere studie gaan volgen. De afhakers die helemaal niet meer verder studeren hebben een paar kenmerken gemeen. Het zijn vaak studenten die na enige omwegen, in of buiten het onderwijs, alsnog zijn gaan studeren. Ze zijn dus wat ouder en moeten vaker dan gemiddeld hun inkomen zelf verdienen. Erg klein is die groep trouwens niet; vooral het aantal studenten dat niet meteen na het eindexamen gaat studeren groeit. Zo'n 55 procent van de universitaire eerstejaars is tegenwoordig direct van school gekomen, terwijl dat bijvoorbeeld in 1982 nog 65 procent was. De SCO-onderzoekers hebben deze studie in de loop van enkele jaren uitgevoerd en delen ervan al in de pers laten verschijnen. Zeer opvallend was vooral hun eerder gepubliceerde conclusie, dat een groot deel van de ingeschreven eerstejaars nooit enig college volgt. Deze 'no show-studenten' (een term uit de luchtvaart voor passagiers die niet komen opdagen) zijn volgens SCO de voornaamste oorzaak van de soms sterk wisselende rendementscijfers. Die studenten besluiten namelijk nog voor het begin van de colleges om toch maar iets anders te gaan doen, bijvoorbeeld een andere studie, maar vallen vervolgens toch onder de studiestakers. (HOP)
RUUD KEULERS
Meer dan de helft van de assistenten- en onderzoekers-in-opleiding (aio's en oio's) aan de Nederlandse universiteiten zegt zeer tevreden te zijn over het aio-schap. Twintig procent is ronduit ontevreden. Dat blijkt uit een onderzoek naar het functioneren van het aio-stelsel van het Instituut voor Onderwijskundige Dienstverlening van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Het onderzoek vond plaats in opdracht van het ministerie van Onderwijs. Hoewel tachtig procent van de assistenten het salaris dat ze ontvangen beduidend onder de maat vindt, blijkt daarin toch niet de belangrijkste oorzaak van de onvrede te schuilen. Die ligt veeleer in de mate waarin men binnen de vakgroep voor vol wordt aangezien. Maar liefst 37 procent van de assistenten bij de gamma- en alfa-richtingen is van mening dat dit niet het geval is. Bij de bèta-richtingen ligt dit percentage aanzienlijk lager (25 procent). In het onderzoek, waarvoor ruim tweeduizend aio's en oio's en meer dan 1100 begeleiders benaderd werden, is ook de mening gevraagd over de onderzoekersopleiding. Die verschilt aanmerkelijk per wetenschapsgebied. Vooral bij de alfa-richtingen is men tamelijk tevreden. Bij de invoering van het stelsel in 1986 stond 45 procent van de begeleiders daar positief tegenover. Nu is dat gestegen tot 58 procent. Bij de bèta-wetenschappen heeft zich een tegenovergestelde ontwikkeling voltrokken: nog slechts 30 procent vindt het aio-stelsel een goede zaak, tegenover 46 procent in 1986.
Hoewel de verschillen per onderzoeksgebied aanzienlijk zijn, formuleren de onderzoekers toch een aantal algemene conclusies. Zo constateren zij dat er van het onderwijsaanbod voor de aio's weinig terecht is gekomen. De assistenten zitten daar ook niet bepaald op te wachten: de toegemeten tijd is krap, dus worden alleen cursussen gevolgd die in de onderzoekskraam van pas komen. Dat levert naast een proefschrift ook een behoorlijke stijging van het aantal wetenschappelijke publikaties op. Die combinatie van factoren werpt bij de onderzoekers de vraag op waar de salarisreductie van aio's eigenlijk nog op gebaseerd is. ''De beperkte optuiging van het formeel rechtspositioneel gewaarborgd opleidingselement roept twijfels op over de redelijkheid van het forse verschil tussen aanvangs- en eindsalaris van de aio's.'' Dat lage aanvangssalaris heeft ook een niet geringe invloed op het werkplezier van de assistent. De motivatie laat daardoor te wensen over en de onderzoekers vragen zich af wiens belang daarmee gediend is: ''Zeker niet dat van de overheid, die baat heeft bij een goed functionerende onderzoekersopleiding.'' (KUnieuws)
GUUS TERMEER
Afgelopen maandag installeerde collegevoorzitter E. Bleumink de Klachtencommissie Ongewenste Intimiteiten van de RUG. De commissie gaat de gegrondheid van klachten onderzoeken en zal het College van Bestuur adviseren over te nemen stappen. De benoeming van de klachtencommissie is onderdeel van de nota 'Dat kan je niet maken! Voorkomen en Bestrijden van Ongewenste Intimiteiten', die het College in augustus heeft vastgesteld. Het CvB neemt zich in deze nota voor ''medewerkers en studenten een werkklimaat en arbeids- c.q. onderwijsverhoudingen te bieden waarin zij zich vrij voelen en niet beducht hoeven te zijn voor ongewenste intimiteiten door collega's, docenten, medestudenten of anderen.'' Het probleem, waarvan de omvang niet bekend is, moet uit de taboesfeer komen, vindt het College, goede voorlichting en een samenhangend beleid zijn hierbij de middelen. Collegevoorzitter E. Bleumink benadrukte afgelopen maandag tijdens de installatie van de Klachtencommissie Ongewenste Intimiteiten het belang van een open en professioneel beleid. ''Over het algemeen zal sociale controle een probaat middel zijn. Daar twijfel ik niet aan. Maar tegelijkertijd is er op de werkplek sprake van verdringing bij dit soort zaken. Openheid en het kunnen bieden van adequate oplossingen en hulp is dan belangrijk.''
Ombudsvrouw en vertrouwenspersoon ongewenste intimiteiten Katinka Lorijn stelde dat momenteel slechts ''het topje van de ijsberg'' zichtbaar is. Vandaar dat door de betreffende functionarissen van de RUG een registratiesysteem zal worden opgezet om meer inzicht te krijgen in de aard en omvang van het probleem. De ombudsvrouw heeft nu slechts te maken met zo'n vijf gevallen per jaar. Daarbij viel het haar wel op dat het uiteindelijk de klaagsters waren die ''zij het naar hun eigen tevredenheid'' werden overgeplaatst naar een andere werkplek. ''Ik heb nog nooit een berisping, overplaatsing of ontslag meegemaakt van de aangeklaagde'', aldus de ombudsvrouw. ''En volgens mij heeft dat te maken met het management aan de RUG. Dat kiest te gemakkelijk voor hulp aan de vrouw. De dader, die vaak een hogere positie bekleedt, wordt tot nu toe niet aangepakt. Dat stemt toch tot nadenken.'' Komt het tot ongewenste intimiteiten dan kunnen slachtoffers volgens de nu geldende procedure aan de RUG verhaal halen bij diverse instanties.
Allereerst zijn er het eigen diensthoofd en de bestaande universitaire hulpverleners (personeelsconsulent, maatschappelijk werker, studentendecaan etcetera) die bemiddelend kunnen optreden. Daarnaast heeft het College een aparte vertrouwenspersoon ongewenste intimiteiten benoemd, in de persoon van de Ombudsfunctionaris Emancipatie Katinka Lorijn. Zij begeleidt het slachtoffer bij een eventuele bemiddelingspoging of het indienen van een officiële klacht bij de Klachtencommissie Ongewenste Intimiteiten. De klachtencommissie staat onder voorzitterschap van S. Langendijk-de Jong, burgemeester van Leek en voorzitter van de stichting 'Tegen haar wil'. Personeelsleden en studenten die een klacht hebben ''variërend van regelmatig voorkomende seksueel getinte opmerkingen en aanrakingen tot misdrijven als aanranding en verkrachting'' kunnen deze rechtstreeks of via de vertrouwenspersoon indienen bij de secretaris van de commissie. Om de vertrouwelijkheid te waarborgen zal hiertoe een speciaal antwoordnummer worden geopend. De commissie stelt een onderzoek in naar de klacht en nodigt zowel klaagster als aangeklaagde uit voor een gesprek. Uiteindelijk volgt een bemiddelingspoging of een advies aan het College van Bestuur over eventueel te nemen maatregelen. Het CvB kan dit advies alleen met redenen omkleed naast zich neer leggen.
Het aantal studenten dat zich heeft ingeschreven aan de RUG bedraagt halverwege de maand november 19318. Dat betekent een stijging met 4 procent ten opzichte van de 1-decembertelling van 1990. De instroom van eerstejaars is met maar liefst 12 procent gestegen tot 4472. Opvallend daarbij is dat het aantal mannen en vrouwen bijna in evenwicht is; bij de echte nieuwkomers in het wetenschappelijk onderwijs zijn vrouwen voor het eerst zelfs in de meerderheid. Grote winst bij de instroom van eerstejaars boeken evenals vorig jaar de faculteiten der Letteren (van 883 naar 1078) en der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen (van 499 naar 710). De Faculteit der Wijsbegeerte maakte de grootste sprong voorwaarts: van 16 naar 36 propaedeuse-studenten. Deze winst heeft echter voor een groot deel te maken met een nieuwe inschrijvingssystematiek van de RUG. Vanaf dit jaar wordt bij studenten die een tweede hoofdvak kiezen de nieuwe studie als eerste studierichting geteld. Wijsbegeerte profiteert hiervan. Een lichte daling in het aantal eerstejaars is te bespeuren bij de faculteiten der Economische Wetenschappen, der Ruimtelijke Wetenschappen, der Godgeleerdheid en der Rechtsgeleerdheid. De gevolgen van de Harmonisatiewet worden steeds duidelijker voelbaar, zo blijkt uit de cijfers. Het aantal auditoren is met 80 procent gestegen tot 557. (Guus Termeer)
Het is nog niet zeker dat de voorzitter van het Verkeerskundig Studiecentrum prof.dr. J.A. Michon de eerste directeur wordt van het nog op te richten Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving SCR van de Rijksuniversiteit Leiden. Berichten in de regionale media als zou de zaak al rond zijn, blijken voorbarig. ''De keuze is op mij gevallen, maar ik heb het nog steeds in overweging'', meldt de hoogleraar experimentele psychologie. ''Er spelen nog een paar dingetjes in de privésfeer en bovendien is de medische keuring nog niet rond. Fundamentele bezwaren heb ik echter niet.'' Het SCR zal medio april 1992 beleidsgericht onderzoek gaan verrichten op het gebied van criminaliteitpreventie en samenleving. Dat in Leiden de keuze is gevallen op Michon houdt verband met zijn voorzitterschap van het Verkeerskundig Studiecentrum in Groningen. Daar deed hij onderzoek naar de handhaving van rechtsregels in het verkeer. De hoogleraar geeft echter onmiddellijk toe dat kleine verkeersovertredingen iets anders zijn dan het beroven van een bank. ''Maar het studiecentrum richt zich niet alleen op de echte criminaliteit. Het gaat ook om de vraag hoe je regels kunt bedenken en omstandigheden kunt creëren zodat wetsovertredingen vrijwel uitgesloten zijn.'' Michon heeft zich vroeger al eens bezig gehouden met de perceptie van crimineel gedrag door de samenleving. Hij staat bovendien te boek als uitstekend onderzoeksleider. Het nieuwe studiecentrum in Leiden zal worden gefinancierd door het ministerie van Justitie en de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek NWO. Twee maanden geleden vielen de RUG en de universiteit Nijmegen af als de mogelijke vestigingsplaatsen voor het instituut. (Arjan Wildeboer)
Michelangelo zal wel 'stoned' zijn geweest. Deze mededeling komt vermoedelijk nogal cryptisch over maar de kenners weten meteen waar het over gaat. Michelangelo is net als Stoned een computervirus dat onlangs in het nieuws kwam toen het via illegale MSDOS-kopieën de pc-markt dreigde te besmetten. Zoals het een goed virus betaamt, ijlt de geruchtenstroom de werkelijke besmetting vooruit. Ook op de RUG doen nu de verhalen de ronde dat Michelangelo heeft toegeslagen, maar een rondgang langs faculteiten levert alleen andere virussen op. Men kampt met besmettingen met Jerusalem, Stoned of het pingpongvirus maar niemand is nog voor zover bekend op het nieuwe virus gestuit. Dat is ook niet verwonderlijk want Michelangelo houdt zich voorlopig nog schuil. De eenvoudige pc-gebruiker merkt niets van een eventuele besmetting. Op 6 maart komt het virus pas in actie en zal het de bestanden van besmette pc's gaan overschrijven. Het is een zeer besmettelijk virus, legt Johan Kelders van het Rekencentrum uit, omdat het zich hecht aan DOS-commando's. Als zo'n besmet commando opgeroepen wordt, verspreidt het virus zich over de harde schijf en eventuele ingebrachte floppies. Kelders: ''Wat vaak voorkomt, is dat een besmet floppy met tekst in de pc is blijven zitten. Als de pc dan aangezet wordt, 'kijkt' hij of de floppy een systeemdiskette is. En dat is al genoeg voor de verspreiding van het virus.'' Bij het Rekencentrum is antivirus software te kopiëren waarmee Michelangelo ontdekt kan worden. Door de pc op te starten met een 'schone' DOS-startdiskette en besmette programma's over te schrijven, kan het virus eenvoudig bestreden worden. Kelders: ''Het is dan wel zaak dat men backups van programma's en bestanden heeft gemaakt. Maar dat was sowieso al verstandig om te doen.'' (Joep Engels)
Aan de konijnenplaag op de velden van het Sportcentrum komt binnenkort een eind. De RUG heeft vorige week een aanvraag ingediend bij de afdeling Bijzondere Wetten van de Gemeente Groningen om ook op de sportterreinen op de konijnen te mogen jagen. In overleg met het faunabeheer van het ministerie van Landbouw en Visserij zal de Gemeente binnen een of twee weken het licht op groen zetten voor de eenmalige jacht op de beestjes, zo verwacht J. Bouma, hoofd Huisvesting van de RUG. Bouma benadrukt dat er ''geen universele jachtakte'' komt voor het gehele Paddepoelterrein. De aanwezigheid van een jager op de sportvelden zal van tijdelijke aard zijn. De al bestaande jachtvergunning blijft alleen gelden voor het noordoostelijke deel van het Zernikecomplex: een aantal weilanden die door de RUG verpacht worden. Voor de zuidelijker gelegen sportvelden moest een uitbreiding van de vergunning aangevraagd worden omdat de konijnen te veel overlast bezorgen. Twee weken geleden werd een voetbalwedstrijd van The Knickerbockers gestaakt omdat een speler wegzakte in een konijnehol en zich blesseerde. De graaflust van de konijnen is al jarenlang een doorn in het oog van de grootste gebruikers van de velden, voetbalvereniging The Knickerbockers. Voorzitter Rob Visschedijk is blij met de oplossing, maar vraagt zich af waarom er nu pas een jachtvergunning is aangevraagd. ''Er mocht hier nooit op de konijnen gejaagd worden. Maar als we landelijk in de publiciteit komen omdat er een wedstrijd wordt gestaakt, ligt er direct een vergunning. Dat vind ik toch wel opmerkelijk.'' (Alfred Kazemier)
Door LAURENS BERENTSEN ''Twee jaar geleden kon je nog om kwart over negen komen en een goed plaatsje vinden. Nu staan we hier al om kwart over acht en dan zijn er al zo'n honderd mensen die je mee naar boven sleuren.'' Coen en zijn vriendin, beide student accountancy, hebben op dinsdagochtend een uitstekende uitgangspositie om een plaats in de Universiteitsbibliotheek te bemachtigen. Ze staan direct voor de poortjes op de begane grond, waardoor ze om half negen naar binnen mogen. De accountants-in-spe hebben zelfs een strategie ontwikkeld. Zij: ''Coen spurt omhoog om een goed plekje te zoeken en ik kom er achteraan met de boeken.'' Hij: ''Dan hebben we tenminste ook twee plaatsen naast elkaar.'' ''En ze zijn los, daar gaan ze. Wie pakt de binnenbocht?'' grapt een student die zijn jas nog moet ophangen als de portiers het startschot geven. ''Het is nog niet eens half negen'', klaagt een studente, die binnenkomt als de massa de trap al op stuift. ''Vergeleken bij vorige week, is het nu heilig'', vertelt een van de portiers. ''Toen hadden we een gemiddelde van zevenduizend bezoekers per dag en stonden er 's morgens zo'n vier- à vijfhonderd mensen tot ver in de garderobe. Die waren in twee minuten boven.'' Nee, ongelukken hebben zich niet voorgedaan. ''Daar verbazen wij ons ook wel eens over, maar het gaat altijd goed'', aldus de portier. Om één minuut over half negen staat de eerste student weer buiten. ''Ik heb m'n boeken op een tafel gelegd en ga nu eerst thuis ontbijten. Om half tien ben ik terug'', verklaart hij zijn kortstondige bezoek aan de UB. Mieke Janssen-Claessens is er niet echt rouwig om dat de tentamenperiode op zijn eind loopt, waardoor de grootste drukte in de UB weer even voorbij is. Janssen werkt op de studiezaal voor sociale wetenschappen, recht en economie. ''Dit jaar is het erger dan vorig jaar. Vorige week zaten er studenten op de grond te studeren'', vertelt ze. Aan de lange tafels is nog wel eens een plekje vrij voor een paar studieboeken, dat is niet het grootste probleem, maar de stoelen zijn beperkt. Janssen: ''Om de vijf minuten komen de studenten vragen of ze een stoel van ons mogen hebben. Gelukkig hebben die een andere kleur, anders zouden de studenten ze achter de balie vandaan halen.'' Bemiddelen in ruzies over weggekaapte stoelen en plaatsen, doet ze niet meer. ''Daar kunnen we niet aan beginnen; als mensen gaan koffiedrinken dan zijn de plaatsen vogelvrij.'' De bezetting van de UB lijkt zijn grens wel zo'n beetje te hebben bereikt. ''Op topdagen kan het ventilatiesysteem het niet meer aan. Sommige medewerkers hebben dan serieuze klachten vanwege ademhalingsproblemen'', vertelt Janssen. Klagen doet ze echter niet: ''Ik vind het prima dat de UB zo intensief gebruikt wordt, daar is ze tenslotte voor gebouwd.''
Iedereen die ik vertelde dat ik naar Boedapest zou gaan, reageerde enthousiast. Iedereen had er een fantastische tijd gehad. Een prachtige stad, zowel Boeda als Pest waren zeer de moeite waard. De prachtige blauwe Donau was onvergetelijk. En natuurlijk ongelooflijk goedkoop. Je wist gewoon niet hoe je door de forinten heen moest komen. In restaurants, waar je vreselijk lekker kon eten, kostten de duurste gerechten een habbekrats en de wijn was bijna gratis.
Wanneer ik vroeg of er iets was dat ik niet mocht missen, iets dat ze konden aanbevelen, werden de verhalen aanmerkelijk vager, maar op dat moment viel me dat nog niet op. Pas later begreep ik het. De dorpjes in de bocht van de Donau boven Boedapest werden nogal eens genoemd om hun authenticiteit. Een geëmigreerde Hongaar wist een goed authentiek eethuis, maar bleef enigszins onduidelijk over de locatie. Voorts was de metro de oudste van Europa en waren er nog authentieke Turkse baden.
Kortom, vol verwachting reden wij vorige week op een zeer donkere avond de stad binnen. Het regende pijpestelen en het eerste dat opviel was de lucht. Een pregnante, naar wij later leerden, Oosteuropese lucht, bezwangerd van tweetaktuitlaatgassen van zwermen Trabanten en enkele Skoda's en Lada's. Het leek of elke inwoner zo'n voertuig bezat en speciaal die avond bezig was met een crazy race plankgas of vol op de rem door de binnenstad. Tot stilstand komen was alleen mogelijk op de stoep, omdat aanrijding van achteren bij stoppen op de weg onvermijdelijk was. Eenmaal op de stoep repten zich diverse inwoners naar ons toe en vroegen of wij genegen waren te wechseln. Omdat goede vrienden bij zo'n gelegenheid respectievelijk in het bezit gekomen waren van ongeldige bankbiljetten en wc-papier, bedankten wij vriendelijk. Een vriendelijkheid die geheel onzerzijds bleek. Na enige tijd kregen wij van een hulpvaardige Hongaar globale aanwijzingen voor de locatie van een billig aber gut hotel, dat wij na enige moeite in een verkeer dat een taxichauffeur uit Caïro tot wanhoop zou brengen, ongeschonden wisten te bereiken. Een overnachting aldaar bleek echter negentig dollar per kamer te moeten kosten, eventueel te betalen in andere buitenlandse valuta. In de vaste veronderstelling dat het hier een ongelukkige uitzondering betrof, zochten wij in de stromende regen tussen de rookwolken van de duizenden Trabanten in de slecht verlichte stad een volgend hotel, in ons gidsje gerubriceerd onder not expensive. Daar had men aan tachtig dollar gedacht. Inmiddels werd het steeds later, maar merkwaardigerwijze niet minder druk. Tenslotte vonden we een hotel dat nog in forinten rekende en waar voor het armzalige bedrag van negentig gulden een sinds de Eerste Wereldoorlog onveranderd slaapvertrek betrokken kon worden. We bevonden ons aan de drukste straat van Pest en het raam openen bleek een vergissing. De centrale verwarming stond op een pre-energiecrisisstand later leerden we dat grote delen van de stad verwarmd worden door de heetwaterbronnen en de knop ontbrak. Het werd tijd eens op zoek te gaan naar een restaurant. PETER BÜGEL
Het Zernike Complex in Paddepoel wordt uit zijn isolement verlost. De komende jaren zullen fiets- en wandelpaden het terrein doorkruisen. Een uitgestrekt plein zal het universiteitscomplex stedelijke allure geven; compleet met een busstation en een mini-winkelcentrum. Vorige week presenteerden gemeente en RUG vol bravoure een gezamenlijke 'Ontwikkelingsvisie'. En dat is voor het eerst, benadrukt Wim Kooi, directeur van de Dienst Huisvesting en Bouwzaken van de RUG. Een rondje 'Paddepoel' met de bouwheer van de Rijksuniversiteit.
Guus Termeer
'anvankelijk was de bebouwing van Paddepoel een ratjetoe. De bestemming voor het terrein was 'onderwijs en onderzoek'. Hoe de universiteit dat invulde, was haar zaak. De plannen, midden jaren zestig, waren groots. Het hele terrein zou worden volgebouwd met van alles en nog wat. Het complex voor scheikunde en natuurkunde zou drie keer zo groot worden dan wat er nu staat. Een gigantisch idee, gebaseerd op zo'n dertigduizend studenten in Paddepoel, die er nooit zijn gekomen... Lange tijd werd Paddepoel als een verguisd gebied beschouwd. Niet zozeer door de 'bewoners', maar door anderen die denigrerend over deze buitengebieden spraken. Deze beeldvorming moeten we nu doorbreken. We moeten proberen hier een eenheid te scheppen, zonder de zaak op zijn kop te zetten. Met als uiteindelijk doel dat de mensen zullen zeggen: Goh, het is leuk om hier te zitten.'' Wim Kooi, directeur bouwzaken van de RUG, heeft er zin in. Nu gemeente en universiteit de piketpaaltjes hebben geslagen voor de verdere ontwikkeling van het Zernike Complex, is aan hem de taak om de mooie plannen in daden om te zetten. Een pittige klus, zo weet hij, want er zijn nog de nodige hobbels te nemen voordat 'Zernike' een eigen busstation en winkelcentrum heeft: ''Nu moeten de plannen concreet worden ingevuld en pas daarna kunnen we kijken of ze ook financieel haalbaar zijn.''
Daags nadat wethouder Ypke Gietema en collegevoorzitter Erik Bleumink gebroederlijk de toekomstplannen voor 'Paddepoel' wereldkundig maakten, stopt Koois witte Mercedes voor de portiersloge van het Zernike Complex. Het is een mistige ochtend. De waterpartijen aan weerszijden van de Zernikelaan liggen er verlaten bij. De Paddepoelers die doorgaans het terrein gebruiken om hun hond uit te laten, zijn wijselijk binnen gebleven. ''Kijk, je hebt hier die waterachtige vlakte'', begint Kooi zijn rondleiding. ''Daar, achter de vierbaansweg, zie je de hoogbouw van de wijk Paddepoel. Door de gemeente is er sterk op aan gedrongen dat ook aan deze kant van de rondweg een beetje massa ontstaat. Aanvankelijk werd aan wooneenheden gedacht, maar toen de ambtenaren gingen nadenken werd permanente bewoning toch problematisch gevonden, vanwege de verkeersoverlast. We zijn er nu nog niet uit of hier een hotel moet komen, of bijvoorbeeld een soort guesthouse voor buitenlandse studenten.'' Direct bij de entree van het terrein stuiten we al op een van de vele wrijfpuntjes die er nog tussen gemeente en universiteit bestaan. De ontsluiting van het universitair terrein is het hoofddoel van Gietema en zijn ambtenaren. Het Zernike Complex moet beter worden geïntegreerd in het noordwestelijk stadsdeel en een twee-sterren hotel met restaurant zou een mooie binnenkomer zijn. ''Wij staan daar wat neutraler tegenover dan de gemeente'', stelt Kooi nuchter. ''Ons uitgangspunt blijft, dat een eventueel project ook in ons belang moet zijn. We gaan volgens afspraak op zoek naar een externe financierder, maar de universiteit houdt zich nadrukkelijk een keuzemogelijkheid voorbehouden. Wij zijn nog steeds eigenaar van het terrein. Zien we een bepaald project niet zitten, dan kunnen we er een blokkade opleggen.'' Uit zijn tas diept hij het oorspronkelijk plan op dat ten grondslag ligt aan de huidige Ontwikkelingsvisie. Het stedebouwkundig bureau Heeling, Krop en Bekkering stelde in 1986 een strikte indeling in vier zones voor. Kooi legt uit: ''Waar we nu staan moest het element 'water' de overhand hebben. De tweede zone, lopend van het Sportcentrum tot even voorbij het scheikunde/natuurkunde-complex werd aangekleed met tuinen. Het gebied rond de Penningsdijk moest een 'stenig' karakter krijgen en het noordelijk deel zou een soort parklandschap worden. De huidige plannen liggen globaal in het verlengde van dit ontwerp, alleen houden we die strikte indeling niet aan. De overgangen zullen geleidelijker worden.'' We rijden de tweede zone binnen, langs de massieve zilvergrijze blokkendoos die afgelopen jaar aan het WSN-gebouw is vastgeplakt. Een 'derde fase' zit er aan te komen. ''Hier, aan de kop van het WSN-gebouw is er ruimte voor nog eens een uitbreiding van 2.000 vierkante meter.'' Bij het Sportcentrum planten mannen van de groenvoorzieningen de eerste struikjes voor de Tennishal. Eind december is de oplevering. Kooi wijst op de ''punt met grijze hoed'', die de sporthal net even boven het niveau van een hangar uittilt. ''Aanvankelijk zou de Tennishal korter en breder worden'', vertelt hij. ''De squahsbanen die eerst naast de tennisvelden zouden komen, zijn nu aan de kop geplaatst. De gemeente vond dat de hal te dicht op het Reitdiep zou komen, waar het recreatiegebied is gepland. Nou, als je het mij vraagt: onzin! Maar goed, er is een compromis gevonden.'' Het recreatiegebied is een ander stokpaardje van de gemeente. Twee groene armen zullen het bebouwde gedeelte omvatten en samenkomen in het noordelijk parklandschap. ''Daar bij de dijk komt een wandel- en fietspad'', wijst Kooi. ''Het is de bedoeling dat er twee fietsbruggen over het Reitdiep worden aangelegd en dat er doorbraken over ons terrein komen, zodat je van het Reitdiep naar de Paddepoelsterweg kunt fietsen.'' Voor recreatie is de noordelijke zone ideaal. Waar nu paarden en schapen grazen zal in de toekomst een parkachtig landschap verrijzen. ''Met mogelijkheden om te trimmen en een golf drive range, waar golfspelers hun slag kunnen oefenen'', voorspelt de directeur bouwzaken. ''En misschien komt er ook nog wel een paard te lopen. Ik zat gisteren tijdens de persconferentie naast Gietema en vertelde hem dat Shell tegenwoordig bos aanbiedt, omdat men iets wil terugdoen in verband met de CO2-uitstoot. Nou, wij hebben de grond; misschien leveren zij de bomen.''
De witte Mercedes stopt voor een rood-witte balk; een van de twee doodlopende wegen waartussen het Science Park geklemd zit. ''Geldgebrek'', luidt de verklaring. De Zernike Ontwikkelingsmaatschappij, exploitant van het Science Park, koopt steeds een lapje grond van de RUG en verkoopt dat met winst aan een bedrijf dat zich wil vestigen. Van de winst wordt de weg steeds een paar meter uitgebreid. Maar ook aan dit amateurisme komt een einde. ''We willen de weg gewoon laten rondlopen. Er komt een subsidie en de gemeente zal de zaak voorfinancieren. (grinnikend) En dat is nu geregeld, kreeg ik gisteren tijdens de persconferentie te horen.'' ''Het is waarschijnlijk moeilijk voor te stellen, maar hier komt het centrale plein.'' We staan aan het begin van de Penningsdijk, daar waar de Zernikelaan twee scherpe bochten neemt alvorens richting KVI te gaan. Rechts dorre riethalmen en kreupelhout; links het Zernikegebouw met zijn grappige hoekraampjes en de rode, blauwe en bruine vlakken van de Hanzehogeschool. Hier komt dus een plein van enkele honderden meters lengte en in ieder geval zo breed dat de harmonikabussen er 'overdwars' kunnen parkeren. Kooi: ''Stel je komt hier aan met de bus. Je moet een krant hebben, wilt een bloemetje kopen of een hapje eten. Dan kun je op dit plein terecht. Er komt een heel scala aan voorzieningen. Er is nu al een bank die zich graag wil vestigen, en er zijn meer kapers op de kust.'' De voorzieningen mogen niet concurrerend zijn voor het nabij gelegen winkelcentrum Paddepoel, heeft de gemeente bepaald. Het geheel blijft dus kleinschalig, maar zal het niveau van een kiosk zeker overstijgen, aldus de bouwheer. Zijn arm maakt een weids gebaar in de inmiddels dichte mist: ''Helemaal op het einde zal het plein worden begrensd door een nieuwe uitbreiding van de Hanzehogeschool. Aan de noordkant komen de gebouwen van de Rijkshogeschool, die zullen aansluiten op de vestiging van Ubbo Emmius, met daarachter het Science Park. En aan de zuidkant zit de universiteit. Symbolisch toch!''
De komende vijf jaar zal er voor 300 miljoen gulden worden geïnvesteerd in het Zernike Complex. De RHG is met 100 miljoen gulden de grootste investeerder. De RUG denkt zo'n 25 miljoen kwijt te zijn, onder andere aan nieuwe laboratoria voor technische natuurkunde en informatica. De Hanzehogeschool is goed voor 35 miljoen gulden. Het resterende bedrag moet van particuliere investeerders komen, zoals de bedrijven die zich in het Science Park vestigen of de horecaondernemer die een hotel-restaurant wil beginnen. In totaal zullen circa 20.000 studenten en 5.000 medewerkers gebruik gaan maken van het vernieuwde complex. Kooi heeft goede hoop dat de nieuwbouw kwalitatief hoogstaand zal zijn. Want daarvoor is de samenwerking met de gemeente nu juist verstevigd. Natuurlijk, er zijn nog strubbelingen; over de interpretatie van milieuvoorschriften, het aantal benodigde parkeerplaatsen en de noodzaak om het terrein met hekken en slagbomen te markeren. Maar de tijd van lukraak bouwen is voorbij, daarover zijn beide grootheden het eens. Kwaliteit is het bindmiddel en de universiteit wil er zelfs een stukje autonomie voor opgeven: ''Tot nu toe had de gemeente geen instrumenten om ons bouwbeleid te beïnvloeden. We hadden voldoende aan een technische bouwvergunning, verder konden we onze gang gaan. Nu gaan we samen een nieuw bestemmingsplan ontwikkelen. Daarmee krijgt de gemeente argumenten in handen om ons en de andere gebruikers in een bepaalde richting te sturen. Zo kunnen we de Rijkshogeschool, de Hanzehogeschool en de Zernike Ontwikkelingsmaatschappij bij hun uitbreidingen dwingende regels opleggen, met als doel het terrein een hoogwaardig aanzien te geven.'' En daar ontbreekt het nu soms nog aan. Kooi met een schuinse blik: ''Ik mag het natuurlijk niet hardop zeggen, maar de kwaliteit van de laatste uitbreiding van de Hanzehogeschool vind ik niks. Dat is een doos die er voor een appel en een ei is neergezet, en dat zie je. Wat ons betreft is die manier van bouwen verleden tijd.''
Door KARWAN
Studeren is leuk, vooral als men dat in zijn moedertaal doet. Over het algemeen weten studenten echter weinig over hoe het is om te studeren in een vreemde taal. Toch zijn er duizenden mensen in Nederland die in die lastige situatie zitten. Asielzoekers worden ze genoemd. Stel je een asielzoeker voor die afkomstig is uit een totaal andere cultuur, met een heel andere kijk op onderwijs. Voor hem of haar is een academische studie iets geheel nieuws. Deze asielzoeker, laten we hem X noemen, is allereerst buitenlander en heeft enkele jaren nodig om de Nederlandse taal redelijk te beheersen. Maar X is bovendien politiek vluchteling. Hij heeft zijn land niet vrijwillig verlaten, maar werd daartoe door omstandigheden gedwongen. Eenmaal in Nederland weet niemand hoelang X op zijn asielprocedure moet wachten. Eén jaar, twee jaar, drie misschien? Intussen mag X absoluut niet werken en ook niet verhuizen. Gebonden aan regels moet hij voorlopig verder leven in een vreemd land met een voor hem vreemde cultuur. Maar goed, ieder land heeft zijn wetten en het is duidelijk dat ook X zich daaraan moet aanpassen. Al heel gauw wil X iets gaan doen. Want de lange dagen van stilzitten in het huis dat hem volgens de Rijksregeling Opvang Asielzoekers is toegewezen, maken hem lui en doen zijn geest verdorren. Een academische studie is ideaal voor hem, want zo wordt hij weer actief. En wie weet, heeft X na een paar jaar ook nog een geldig diploma. Om te studeren moet X een aantal stappen zetten. Stap 1. Goed Nederlands gaan leren, zodat hij een verplichte toets kan halen. Stap 2. Een studiebeurs verwerven. Stap 3. Toegelaten worden tot de opleiding. Dat klinkt simpel, maar er schuilen addertjes onder het gras. Nederlands leren kost veel geld. Sommige gemeenten verzorgen wel een speciale cursus, waar men dan genoeg Nederlands leert om boodschappen te doen. Maar het volgen van een academisch studie is even iets anders dan boodschappen doen. Gelukkig heeft X onder de Nederlanders al goede vrienden. Deze vertellen hem dat andere goede mensen een speciaal fonds hebben ingericht voor mensen zoals X (het Universitair Asiel Fonds). Zo snel mogelijk pakt X de telefoon. Hij kan inderdaad een beurs krijgen, zo vertellen ze hem. Zij betalen dan zijn collegegeld en hij krijgt geld voor boeken en ander studiemateriaal. Ideaal dus. Maar ook deze goede mensen hebben regels. Ze willen weten of het ministerie van Justitie het verhaal van X sterk genoeg vindt, zodat het zeker is dat hij niet wordt teruggestuurd. Dus stuurt X een kopie van zijn asielaanvraag naar deze goede mensen. Gelukkig vinden ze zijn verhaal goed genoeg. X krijgt een beurs en volgt lessen Nederlands bij een of ander universitair taalinstituut. Na ruim acht maanden sluit hij de cursus met goed gevolg af. Dezelfde vrienden vertellen over de verdere mogelijkheden. Ergens in de stad zit een studentendecaan die ook een goed mens is. Deze vertelt X wat hij moet doen om op de universiteit te worden toegelaten. X vult formulieren in die naar het College van Bestuur gaan, opnieuw een verzameling goede mensen. Maar omdat hij op zijn vlucht naar Nederland zijn diploma's moest achterlaten worden weer andere goede mensen bij de zaak betrokken: het toelatingscomité van de faculteit waar X voor gekozen heeft. Papieren gaan en komen. Na een paar weken krijgt hij bericht dat hij een paar examens moet doen. Daar slaagt hij voor. X begint met groot enthousiasme aan zijn studie. Alles gaat prima, behalve de hoorcolleges. Al gauw blijkt dat X toch eigenlijk niet genoeg Nederlands kent. Dat is een grote handicap. Soms raakt hij dan ook teleurgesteld, bijvoorbeeld door zijn slechte resultaten bij een toets of tentamen. Hierdoor voelt hij zich dan stom en twijfelt aan zijn gezonde verstand. Maar er zijn meer dingen die teleurstelling brengen. Er is een goede man die minister Ritzen heet. Hij wil de studieduur korter maken. Hij is eigenlijk wel aardig, maar houdt uiteraard geen rekening met de belangen en capaciteiten van studenten. Hij let alleen op de staatskas. Juist dat levert een probleem op voor X. Want het lukt hem nooit om zijn studie in zo'n korte periode af te ronden. Bovendien wordt X over een tijdje 27 jaar. Is hij nog asielzoeker dan mag hij volgens een uitzonderingsregel met steun van het UAF doorstuderen. Heeft hij de 'pech' dat hij voor die tijd erkend wordt en studiefinanciering heeft aangevraagd, dan valt hij gewoon binnen het huidige regime. En dat betekent: hoog oplopende schulden. Eigen schuld van X. Had hij maar een paar jaar eerder uit zijn land moeten vluchten. Dan had hij op tijd aan zijn studie kunnen beginnen.
Karwan is een Koerdische asielzoeker en student aan de RUG.
VR.6 DECEMBER Vooropleiding Theater Groningen speelt de première van 'Jacobi en Leidenthal', een familievoorstelling over schijn en werkelijkheid, begeleid door cabaretteske muziek en liedjes. Ook op 7, 8 en 11 december. Het Kruithuis, aanvang 20.30 uur.
ZA.7 DECEMBER Spuma speelt 'De nacht dat de maan verdween' van Har-ry Kooi. Ook op 8 december. Prinsentheater, Noorderbuitensingel 11. Aanvang 20.30 uur.
ZO.8 DECEMBER Groninger Mozart Ensemble. Ter afsluiting van het Mozartjaar 1991 geven koor en orkest van dit ensemble een uitvoering van het pianoconcert in Es KV 482 (soliste Ellen Dijkhuizen) en van het Requiem KV 626. Grote zaal De Oosterpoort. Aanvang 15.00 uur.Ano Kato speelt Griekse volksmuziek. Café de Unie, Gelkingestraat 5. Aanvang 16.00 uur.Jeanette Kappelhof en Pierre Lafay dwarsfluit en klarinet, spelen nieuwe muziek met werken van o.a. Jolivet. Synagoge, Folkingestraat 60. Aanvang 11.30 uur.
MA.9 DECEMBER Abel. Regie: Alex van Warmerdam, Nederland 1986. Komedie over een 30-jarige jongen die nog thuis woont en de buitenwereld en het huwelijk van zijn ouders op bijzondere wijze becommentarieert. RKZ-bios. Aanvang 21.00 uur.
DI.10 DECEMBER Ammerlaans Noorderzon Project van bassist en band-leider Gerard Ammerlaan, met als speciale gast Willem Breuker. Grand Theatre, aanvang 20.30 uur.
WO.11 DECEMBER Reggae Splash Party m.m.v. The Darlingtons. Plaats: De Troubadour, Peperstraat 19. Aanvang 22.00 uur.Semblanza. De muziek van deze Argentijnse groep is een mengeling van jazz, hedendaagse kamermuziek en volksmuziek. Kleine zaal De Oosterpoort, aanvang 20.15 uur.
DO.12 DECEMBER Het trio Bert & Gerard zingt en speelt muziek uit de ja-ren vijftig tot de jaren tachtig. Kleinkunstcafé 1672, Gedempt Zuiderdiep 15. Aanvang 22.00 uur. HORIZONTAAL:
1. dat verlangen klinkt wel erg onderkoeld. (3) 3. lekker is dat, eten met zo'n klier. (11) 8. die holte daar geeft danig aanstoot. (8) 9. ongeveer op deze plaats wordt het beschreven. (6) 10. forum ter bevordering van de wetenschap. (13) 11. zo geeft de Sint thuis de juiste toon aan. (2) 12. verbonden zijn ze er in bestaand. (4) 14. span weer in de maak. (7) 16. zo is het de reden dat er een meisje staat. (5) 17. luisterduur. (9) 19. mag die jongen zingen. (7) 20. zo stoppen is een hele kunst. (7) 21. kort samengevat is de spanning in je computer slecht voor het milieu. (3) 22. zo'n trapoven is goed voor een heleboel last. (8) 24. dood vogeltje. (4) 25. in het fruit heeft dat meisje twee maal een plaats. (9)
VERTIKAAL:
1. zonet. (7) 2. dat rook je, dat hij de klos was. (6) 3. dat is de overeenkomst met schreeuw het uit. (14) 4. aan het eind waren ze achter met dat vermaak. (6) 5. trap je in zo'n oude bak, dan is dat uitstekend. (9) 6. verdeel en heers is het motto van die meesters in de sport. (15) 7. dit vult een vlo tot zij ploft. (12) 13. daarmee treedt justitie op tegen mensen die meer dan braaf zijn. (9) 15. die kip is niet echt verdovend. (6) 16. tijdschrift voor fokkers. (7) 18. betaal met verbruikt is weer verschenen. (7) 23. volgens Engelsen zit het kwade in de wiskunde. (3)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
Cryptogram 15 dienen vrijdag 13 december voor 12.00 uur in het bezit
te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv Cryptogram 15. De
oplossing vindt u in UK 17.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 13
Horizontaal: 4.modezaak; 8.aanwende; 9.emeritus;
10.achterstevoren; 11.lijn; 12.overnamesom; 15.sommeer; 16.ada;
17.beo; 20.aanhangwagentje; 22.aftasten; 23.egoist; 25.molton;
26.dorpje. Vertikaal: 1.taalatlas; 2.inachtnemen; 3.hengelo;
4.meeeter; 5.deelvaardigheid; 6.zwierven; 7.ajuin; 13.voetnoten;
14.overjas; 18.twente; 19.invoer; 20.alarm; 21.haast; 24.toe.
De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: Fennie
Zwanepol, Jacobstraat 30a, 9724 JS Groningen.
Door PERRY TEN HOOR Na de Grote Prijs van Nederland, de Kleine Prijs van Sneek en de Wraak van Brabant is Nederland weer een popprijs rijker: de Groningse Pop=Prima Prijs. Captain Nemo, bestaande uit drie geschiedenisstudenten en een afgestudeerde hts'er, kwam enkele weken geleden als overtuigende winnaar uit de finale tevoorschijn. Organisator Hans Konneman ziet Pop=Prima als een verlengstuk van de Grote Prijs van Nederland, maar dan op lokaal niveau. De prijs dient meerdere doelen: ''Allereerst willen we jonge bands uit stad en regio de kans geven zich te profileren, wat ook leuk is voor het publiek. Daarnaast zijn er natuurlijk de mensen uit Hilversum die op zoek zijn naar talent en die wel degelijk belangstelling hebben voor dit soort evenementen.'' Jurylid Peter Smidt, organisator van het popspektakel Noorderslag, is van mening dat het behalen van verder succes voor een popprijswinnaar vooral afhangt van inspanningen van de band zelf. ''Over het algemeen komt dit neer op veel promotie maken voor je produkt. In het geval van Captain Nemo betekent het ook dat de band nog verder moet groeien. Laat ze maar een jaar flink spelen en dan komt het wel goed.'' De leden van Captain Nemo omschrijven hun muziek als 'Big Black Sabbath', maar zijn ook zeer gevleid door de benaming 'stuwende Captain Beefheart'. Volgens het juryrapport onderscheidde Captain Nemo zich van de andere finalisten door haar opvallende en eigen geluid. En juist dit eigen geluid baarde de band vantevoren enige zorgen. Zanger en bassist Johan Westerman hierover: ''Toen ik ons opgaf had ik er een hard hoofd in of de jury onze muziek wel zou pruimen, het is toch vrij ruig en rauw. Maar toen ik de namen van de juryleden zag begon er een zonnetje te gloren. Er zaten allemaal mensen in die niet vies zijn van een beetje progressieve pop.'' De band won glansrijk en ging naar huis met duizend gulden en een optreden voor Radio Noord. Tot nu toe mag de band zich verheugen in een redelijke belangstelling. Er komen vooral veel mensen met pennen in de hand en vragen op een papiertje, aldus Westerman. Ook heeft de band de eerste grote boeking binnengehaald; een optreden op het aanstaande Noorderslagfestival. Of de winnaar niet bij voorbaat op Noorderslag mocht spelen, betwijfelt Westerman: ''Peter Smidt moet je wel goed genoeg vinden, hij is vrij kritisch ten aanzien van Stadse bands. Dat blijkt wel uit het feit dat er maar drie van de zes finalisten uit de stad zelf kwamen.'' Captain Nemo ziet in dat het succes niet komt aanwaaien. Ze is van plan een actieve promotie te gaan houden, waarin ook Hilversum betrokken gaat worden. ''We moeten onszelf nu waarmaken en winnaar zijn van de Pop=Prima Prijs is daarbij natuurlijk wel een steuntje in de rug.'' Hoewel de band zich geen illusies maakt, is bijgeschreven worden in het boek der eendagsvliegen er volgens Westerman ook niet bij: ''We zijn een stug volhoudertje. Voor ons hoeft het succes niet direct te komen. Komt het dit jaar niet, dan komt het daarna. Sommige bands passen hun stijlen aan aan de mode, om maar zoveel mogelijk succes te hebben. Wij zijn daar wars van. We zullen dan ook niet gefrustreerd zijn als we na een jaar nog niet het Claw Boys Claw-niveau behaald hebben.''
De Kommissie Interne en Externe Mobiliteit (KIEM) van de RUG heeft een vacaturehoek geopend in het universitaire Voorlichtingscentrum. Klanten van KIEM, maar ook andere belangstellenden kunnen er zelf voortaan naar geschikte vacatures zoeken. Het bevorderen van mobiliteit past in het streven van de RUG de kwaliteiten van haar medewerkers zo optimaal mogelijk te benutten.
Nicolette Scholten
Een leverancier van banen wil KIEM, de Kommissie Interne en Externe Mobiliteit, absoluut niet zijn. Medewerkers van de RUG die zich bij KIEM aanmelden omdat ze iets anders willen of moeten, hebben volgens coördinator Ria van Ruiswijk in het begin wel eens de neiging passief af te gaan wachten. Maar dat is niet de bedoeling, bevestigt ook bibliotheekmedewerker en KIEM-klant Niesje Mellink. ''Toen ik me begin dit jaar bij KIEM had aangemeld, verwachtte ik niet dat 'het' nu zou gaan gebeuren. Je moet het zelf doen.'' In de filosofie van het 'zelf doen' past de vacaturebank die afgelopen donderdag door collegevoorzitter Bleumink is geopend. Klanten van KIEM kunnen voortaan zelf in het universitaire Voorlichtingscentrum een kijkje nemen in plaats van af te wachten tot het KIEM hen een vacature toestuurt. In de rekken worden niet alleen vacatures van de RUG geplaatst, maar ook die van andere grote instellingen in het noorden, zoals het Academisch Ziekenhuis, de gemeente, de provincie en de Rijkshogeschool Groningen. Daarnaast zijn er vacatures van andere universiteiten te vinden. In de ruim twee jaar van haar bestaan hebben 150 mensen via hun eigen personeelsconsulent de weg naar KIEM gevonden. Een aantal van hen nam deel aan twee door KIEM ontwikkelde loopbaanprojecten. Anderen volgden sollicitatietrainingen, kregen een loopbaanadvies of liepen elders stage. De helft van de KIEM-klanten heeft, binnen of buiten de universiteit, een andere baan gevonden. Niesje Mellink is een van hen. Na bijna elf jaar neemt ze afscheid van de bibliotheek van de economische faculteit. Ze is dolblij met haar nieuwe baan bij de studie-infotheek. ''Voor mensen in het bibliotheekwerk is elf jaar niet eens lang. Er zijn nu eenmaal weinig mogelijkheden als je een vakgerichte opleiding hebt als de Bibliotheekacademie. Ik wou wat anders, werk dat niet zo gemakkelijk zou zijn en uitdagender.''
Aan initiatief ontbrak het Mellink niet; een ideale klant voor KIEM. Ze volgde een aantal cursussen die de RUG op het gebied van loopbaanplanning te bieden heeft. Haar zoektocht naar een andere werkplek bracht haar zelfs in Oldenburg, waar ze drie stageweken doorbracht in de universiteitsbibliotheek. Vlak na Mellinks terugkomst was het raak. KIEM meldde haar en nog twee andere kandidaten aan voor een vacature bij de studie-infotheek. ''En ik ben het geworden. Ik let nog steeds op elke advertentie, maar met een gevoel van opluchting dat ik even niet meer hoef.'' Tot nu toe kwam de grootste vraag om bemiddeling van medewerkers die administratief of secretarieel werk doen. Ook bibliotheekmedewerkers en analisten scoren hoog. Vrouwen zijn in de meerderheid. Juist zij zitten vaak op een dood spoor. KIEM-coördinator Van Ruiswijk: ''Vrouwen richten zich nog steeds te weinig op de arbeidsmarkt. Veel vrouwen volgen bijvoorbeeld een Public Relation-opleiding. Er zijn natuurlijk wel leuke banen te krijgen in de voorlichting, maar ze liggen echt niet voor het oprapen. Ik vind dat jammer.'' De laatste tijd is bovendien een toename van wetenschappelijk personeel te constateren. Van Ruiswijk verklaart: ''Vroeger kon je als wetenschapper tien jaar vooruit. De carrièrelijn is nu veel korter geworden. De meesten worden universitair docent en dat is het dan. Voor maar weinigen is de functie van universitair hoofddocent of hoogleraar weggelegd.'' Daar komt bij dat de universiteit in toenemende mate wetenschappers op tijdelijke aanstellingen in dienst neemt. Van Ruiswijk: ''We voelen ons verplicht ook tijdelijke krachten iets te bieden. Niet die mensen die drie maanden bij ons gewerkt hebben als uitzendkracht, maar wel degenen die bijvoorbeeld jaren bij ons een derde geldstroomonderzoek hebben gedaan. Daarbij speelt trouwens ook een heel praktisch motief: de universiteiten moeten straks zelf de wachtgelduitkeringen betalen. Een reden te meer om te proberen voor hen een andere plek te vinden.'' Ria van Ruiswijk is zelf niet iemand die haar hele leven op dezelfde stoel wenst te zitten. Van alle acht veranderingen in haar arbeidsleven heeft ze nooit spijt gehad. ''Ik gun het iedereen een paar keer in zijn leven.'' Ons land telt vijf historische universitaire portretgalerijen: te Amsterdam, Franeker, Groningen, Leiden en Utrecht. Deze verzamelingen lijken sterk op elkaar. Dat komt omdat de portretten stereotiep lijken te zijn geschilderd. Het formaat komt overeen, de hoogleraar wordt altijd in zijn toga afgebeeld en de portretten hangen in vier rijen of meer boven elkaar in de senaatskamers. Dit zo op het eerste gezicht saai aandoende genre lijkt nauwelijks mogelijkheden voor een interessante expositie te bieden. Het Centraal Museum in Utrecht heeft daar gelukkig anders over gedacht. Bijgestaan door deskundigen op dit gebied heeft men onder de naam 'Knappe Koppen', een expositie over het Nederlandse professorenportret ingericht, die nog tot 12 januari 1992 te zien is. De expositie bevat een selectie uit de meer dan duizend geschilderde en gebeeldhouwde professorenportretten van de vijf collecties. Echt representatief zou ik de expositie niet willen noemen. De samenstellers hebben met name gezocht naar de mooiste stukken en bekende namen van zowel geleerden als kunstenaars. Bij de opening van de tentoonstelling afgelopen vrijdag werd de fraai uitgevoerde catalogus 'Knappe koppen' gepresenteerd. Op de omslag prijkt het mooie portret dat Jan Pieter Veth maakte van de Groningse sterrenkundige J.C. Kapteyn; de enige kleurafbeelding overigens, wat voor een kunstcatalogus wel wat mager is. In de catalogus, die uit twee delen bestaat, zijn 137 portretten opgenomen en beschreven. Het eerste gedeelte is kunsthistorisch van aard. In zijn inleiding op dit deel beschrijft R.E.O. Ekkart de geschiedenis van de universitaire portretgalerij en schetst hij een beeld van de ontwikkeling van het geleerdenportret. Ekkart geeft blijk van een grote kunsthistorische kennis en bespreekt de karakteristieken van het geleerdenportret met aandacht voor bekende en minder bekende kunstenaars die dit genre beoefenden. De tweede inleiding in de catalogus is van de hand van W. Otterspeer die in zijn bijdrage de historische achtergronden schetst. Otterspeer zet op knappe wijze de geschiedenis van vier eeuwen universiteit en professoraat neer. Hij heeft het aangedurfd om die geschiedenis vanuit moderne vraagstellingen te benaderen, met als invalshoeken de universiteit als maatschappelijke instelling, de wetenschap als sociaal verschijnsel en het professoraat als beroep. Al met al zal deze catalogus er toe bijdragen dat wij met andere ogen naar onze Knappe Koppen in de Senaatskamer zullen gaan kijken. Een bijkomend effect is misschien dat het professorenportret nieuw leven wordt ingeblazen en dat er een herwaardering plaatsvindt. De laatste jaren zijn er in de Groningse Senaatskamer maar weinig portretten bijgekomen. Hoe anders was dat in de negentiende en aan het begin van onze eeuw toen bijna iedere hoogleraar zich liet afbeelden en zijn conterfeitsel aan de universiteit aanbood. Nu moet dat aanbod misschien ook niet te groot worden, want tenslotte is er in de Senaatszaal nog maar ruimte voor zes schilderijen. Maar laat niemand van de hooggeleerden zich weerhouden; de faculteitskamers hebben nog veel onbedekte wandruimte. (Franck R.H. Smit, conservator van het Universiteitsmuseum van de RUG)
R.E.O. Ekkart, W. Otterspeer, J. Schuller tot Peursum-Meijer, L.B.J. Teeuwisse, 'Knappe Koppen. Vier Eeuwen Nederlands Professorenportret'. Walburg Pers, Utrecht/Zutphen 1991. 112 pag., F 35,-.
Door W.K.B. HOFSTEE
Het is alweer een paar maanden geleden dat prof. Griffiths, bij zijn afscheid als decaan van de rechtenfaculteit, in deze krant het College van Bestuur als een onbetrouwbare gesprekspartner afschilderde (UK 3, 5-9-'91). Hij had het niet over de personen, zei hij er nog bij; stuk voor stuk honorable men. Na die publikatie viel er een diepe stilte: une gaffe, cher ami, laten we maar gauw over iets anders praten. Pas dezer dagen werd me duidelijk wat er aan de hand was. In de speelfilm Hellzapoppin komt de scène voor van jagers die schieten op een beer; de beer zegt ''ha ha, you missed me''. Het volgende shot is een hondje dat giechelt ''a talking bear!'' Dat hondje, om de gedachten te bepalen, is schrijver dezes. Dieren praten niet tegen mensen, daar komt mijn analyse op neer. Griffiths is geen gesprekspartner voor het CvB, hij is een produktiefactor. Een produktiefactor die zich beklaagt dat de producent onbetrouwbaar is: dat kan niet voorkomen. Zo iets als een kind dat zijn ouders brutale schepsels vindt. Griffiths kan, vanuit het CvB gezien, meer of minder betrouwbaar zijn, op de manier waarop mijn auto kuren vertoont. Griffiths zelf is in dit geval een onbetrouwbare produktiefactor, krachtens het feit dat hij praat. Dat wil zeggen, meent te praten. Want mijn auto kan ook wel denken dat hij praat, maar dat is natuurlijk gewoon pruttelen. Het CvB zou dan ook letterlijk wel gek zijn om op Griffiths' uitspraken in te gaan. Stel dat je echt meende een beer tegen je te horen praten. Het beste wat je dan zou kunnen doen is je omdraaien. Want als je antwoord gaf, en er zou toevallig iemand langskomen die dat opving, dan zou die jou terstond krankzinnig laten verklaren. Stel dat een beer echt tegen mensen zou praten, en andere beren zouden dat in de gaten hebben. Ze kunnen zich dan het beste nergens mee bemoeien. Zich proberen te mengen in het gesprek is vruchteloos, want er is geen gesprek. Deze ijzeren logica verklaart de totale stilte die valt wanneer een slaaf ongevraagd iets tegen de meester meent te moeten zeggen. Literaire overdrijving, dit alles? Nee, gewoon analyse. Het wetenschappelijk personeel is object van management; hoe zou je als object tegelijkertijd gesprekspartner kunnen zijn? Die schijn kan fatsoenshalve, of terwille van de produktiviteit worden opgehouden. Maar de knechting van het intellect door het management heeft zich in de jaren '80 definitief voltrokken. Er lopen nog een paar hondjes rond die destijds door de kroon zijn benoemd, maar de bureaucratie kan het zich veroorloven geduldig te wachten tot dat ras is uitgestorven. Ze blaffen nu en dan nog wat na, maar ze bijten immers niet. Voor wie analyses nietszeggend zijn, een meer anecdotische aanpak. Zoals bekend, is de Engelse zaal in het Academiegebouw onttrokken aan het onderwijs en omgebouwd tot VIP-restaurant, dat wil zeggen: het CvB wil graag binnenshuis zijn gasten kunnen ontvangen. Kan Griffiths daar ook met zijn buitenlandse gasten eten? Jawel, dit is een democratische instelling, het klootjesvolk kan ook in de Engelse zaal terecht; maar hij moet dan toestemming van zijn beheerder hebben. Het wordt namelijk wel even doorberekend. De hamvraag is nu: wie berekent aan wie door als het CvB in de Engelse zaal dineert. Inderdaad. Voilà la petite différence. Het management kan niet iets aan zichzelf doorberekenen want het management is de universiteit. Stel dat Griffiths het CvB geprezen had als een betrouwbare gesprekspartner. Dat was even volslagen onzinnig geweest (betrouwbaar of niet, de fout zit hem in de 'gesprekspartner'), maar wel subtieler. Misschien een suggestie voor een volgende scheidende decaan. De thans fungerende decanen raad ik aan, een exemplaar van George Orwell's Animal Farm bij zich te steken voor het geval ze weer eens een tijdje moeten antichambreren voor het CvB.
Dr. W.K.B. Hofstee is als hoogleraar psychologie verbonden aan de RUG.
Weggaan uit een land waar je drie jaar gewoond hebt, is niet makkelijk. Langzaam maar zeker heb ik daar een vriendenkring opgebouwd, heb ik de normen en waarden leren kennen, ben ik gaan houden van het rood-geel-blauwe landschap en is het ritme van de jaargetijden (koel en droog, heet en droog, regentijd) en van de dag (6 uur licht, 18 uur donker) in me gaan zitten.
Een van de leuke kanten van het leven in Burkina Faso was dat ik als blanke vrouw de mogelijkheid had om met alle lagen van de bevolking in aanraking te komen. Ik liep er even makkelijk een ministerie binnen om er met de directeur te praten als dat ik in een dorp met de vrouwengroep sprak. Mijn huisbaas was een rijke handelaar met een villa voor zichzelf en een voor zijn vrouw; voor een onderzoek ondervroeg ik vrouwen die voor hun erf wat pinda's verkopen. Al die verschillen zijn boeiend maar ook schokkend. Je moet er wel tegen kunnen: de armoede niet accepteren als een voldongen feit, maar er ook niet wakker van liggen.
Zo zijn er wel meer 'nadelen' aan het wonen en werken in de tropen.
Burkina Faso is een bijzonder ongezond land zodat ik de prestaties van de farmaceutische industrie ben gaan waarderen. Ook is het moeilijk in een relatief korte tijd door te krijgen welke belangen er allemaal spelen, zodat je het risico loopt speelbal te worden zonder het door te hebben.
In Nederland ken je altijd de context, is de groep mensen die op een of andere manier macht heeft veel groter, is er een eeuwenoude democratie die maakt dat belangen uitgesproken worden.
In Burkina Faso ontbreekt dit alles waardoor het voor een buitenlander/buitenstaander een moeizaam aftasten is waarbij er nog wel eens over een drempel gestruikeld wordt.
Maar na een receptie op de economische faculteit, een borrel op de ambassade en een afscheidsavondje met de Groningse collega's was het tijd om te gaan.
Hoe zal het verder gaan met de faculteit, met het project, met de studenten die door het structurele aanpassingsprogramma nog maar weinig kans hebben op een baan?
Hoe zal het verder gaan met Fatou die net is getrouwd, en met het dochtertje van een vriendin dat nu net begint te praten en als enige Burkinabe peuter niet bang is voor mijn witte gezicht?
Mijn Nederlandse vrienden zie ik wel weer, maar de Afrikaanse? Nee, het is niet makkelijk om weg te gaan. Burkina Faso bedankt, en hopelijk tot ziens!
Hanneke Dijkman
Wanneer Trufaldino zijn kippesoep over de eerste rij bezoekers sproeit, reageert een van de dames woedend. Ze verbiedt op hoge toon een herhaling van deze onsmakelijke act. Na afloop van de voorstelling verzucht de dame in kwestie ''Geef mij maar operette''; 'De Knecht van twee Meesters' van het Noord Nederlands Toneel had haar niet bekoord.
Lida Coumou
'De Knecht van twee Meesters' (de vertaling van 'Arlecchino, servitore di due padroni') is een komedie van de achttiende-eeuwse Venetiaanse Carlo Goldoni. Deze advocaat schreef meer dan honderd komedies en vijftig muziekspelen in zijn leven (1707-1793); tegenwoordig wordt hij in Italië als de hervormer van het toneel gezien, een 'Italiaanse Molière'. Hij zocht vernieuwing van de Commedia dell'arte op twee vlakken: zijn acteurs mochten niet langer improviseren op het toneel, zij moesten zich houden aan de teksten die hij tijdens het repetitieproces had genoteerd. Verder wilde hij van de types, die bij het oorspronkelijke spel van de Commedia dell'arte werden gebruikt, zoals de gierige Pantalone en de slimme Arlecchino, karakters maken. De maskers moesten daarom wijken. Zo schiep Goldoni een nieuw genre waarbij weinig aan het toeval wordt overgelaten en waarbij de personages meer mensen van vlees en bloed zijn. Het spelen van de pure Commedia dell'arte vergt veel van acteurs; ze moeten deze stijl beheersen. Daarom koos het Noord Nederlands Toneel bewust voor een kluchtig realistische regie, zonder bizarre invallen of virtuoze jongleursacts.
Het toneelstuk, dat op 22 november in première ging, opent met de verlovingsscène in het huis van de koopman Pantalone. Zijn dochter Clarice heeft zojuist toestemming gekregen om te trouwen met Silvio, de man van haar hart. Haar officiële huwelijkskandidaat, de rijke Federigo uit Turijn, is kort tevoren gedood in een tweegevecht. Op het moment dat de taart wordt aangesneden, komt Trufaldino binnen en gooit met zijn mededeling dat Federigo nog leeft, roet in het eten. Hij is de spil waar alles om draait, de knecht van twee meesters. Zowel de satire op de inhalige Venetiaanse bourgeoisie als het morele dilemma van iemand die van honger vergaat, kunnen glashelder worden uitgewerkt. Chiel van Berkel geeft op energieke wijze vorm aan de Trufaldino, die over een paar prachtige tics beschikt. De scène waarin hij een korstje brood eet, zonder het door te slikken, is bewonderenswaardig mooi. Helaas legt Chiel van Berkel met zijn krachtige uitstraling de zwakte van het ensemble bloot. Er is slechts één actrice, Manon Nieuweboer in de rol van Smeraldina, die met een onvervalst Utrechts accent de komische toon weet te treffen. Zij groeit in de voorstelling zodanig uit, dat je op het eind met haar meevoelt als ze door haar aanstaande echtgenoot in de steek wordt gelaten. Op dat moment vergeet je even je irritatie over zoveel gooi- en smijtwerk, het platvloerse karakter en het overdadige effectbejag. Dan besef je wat het NNT van plan was met deze voorstelling, namelijk iets weer te geven van de existentie van de mens. Ik hoop dat dat bij de volgende produktie, 'het Verjaardagsfeest' van Pinter, wél lukt.
Te zien in de Stadsschouwburg op zaterdag 7 december en zondag 8 december, aanvang 20.15 uur.
Op dinsdag 10 december presenteert de Groningse bassist Gerard Ammerlaan in het Grand Theatre zijn project Noorderzon. Hoewel Ammerlaan als componist autodidakt is, legt hij zich vaak toch toe op projecten van grote omvang. Componeren zonder opleiding heeft zo zijn beperkingen op vaktechnisch gebied, maar ook zijn voordelen. ''Mensen met een opleiding denken vaak nogal rechtlijnig. Dat doe ik niet'', aldus Ammerlaan. Ook in het Noorderzon-project werkt hij met een grote groep: negen mensen in totaal. De aanwezigheid van drie slagwerkers geeft meteen al een aanwijzing omtrent de inhoud van dit project: percussiemuziek speelt een belangrijke rol. Een andere invloed is de zogeheten Third Stream-muziek, de combinatie van jazz en klassieke muziek. Ammerlaan hierover: ''Ik sta in mijn werk open voor heel verschillende muziekstijlen en ik ben dus niet meer zo met jazz bezig. Wel met improvisatie, dat blijft de essentie. Maar mijn stukken hebben geen jazzharmonieën of bebop-achtige thema's.'' Grand Theatre, 10 december, 20.30 uur. (Jerry Remkes)
Als je dit jaar nog niets van hem gehoord hebt, krijg je nog een kans: een programma met alleen maar werken van Mozart. Ter afsluiting van dit jaar, dat speciaal naar hem is genoemd, geeft het Groninger Mozart Ensemble een concert met het bekende Requiem en het pianoconcert in Es KV 482, gespeeld door de Groningse pianiste Ellen Dijkhuizen. Het Requiem was nog niet klaar toen Mozart stierf en het is gehuld in mysteriën. Een leerling van Mozart, Franz Xaver Süssmayr, maakte de compositie zo goed mogelijk af en probeerde daarbij de componeerstijl van Mozart te behouden. Het Groninger Mozart Ensemble brengt het werk in deze versie, met uitzondering van een vijftal delen die zij spelen in een instrumentatie van Joseph Eybler, een andere tijdgenoot van Mozart. Maar ook de geheimzinnige opdrachtgever van het Requiem, graaf Walsegg-Stuppach, bemoeide zich met het werk. Na het overlijden van Mozart deed hij alsof hij het stuk zelf geschreven had en gaf het onder zijn eigen naam uit. Zondagmiddag 8 december, aanvang 15.00 uur, in de grote zaal van de Oosterpoort. (Yvonne van den Berg)
Sprokkelhout deze week. Komende week pikt het Filmhuis aan de Poelestraat een paar graantjes mee van het Gay and Lesbian Filmfestival '91, dat in Amsterdam en Nijmegen op volle sterkte loopt. Ook de alternatieve theaters in de stad hebben een keus gemaakt uit het overvloedige aanbod. Van een ander groot festival, het 'International Documentary Festival Amsterdam' is bij de USVA het een en ander te zien, te beginnen op 11 december met Frederick Wiseman's film 'Aspen'. Een dag eerder bij de USVA draait de debuutfilm van Sokoerov, 'De eenzame stem van de mens'. Ik ken de film niet, maar gezien de rest van zijn werk moet het wel zeer de moeite waard zijn. (Frank Blaakmeer)
Drewes de Wit, de super-estheet. De expositie van recente schilderijen en sculpturen van De Wit (galerie Katuin, tot en met 5 januari) onderstreept deze uitspraak met twee dikke vette halen. De Wit (1944) is een virtuoos als het gaat om het opbouwen van verfijnde oppervlakte-structuren. De Groninger houdt van knutselen in de verf, van eindeloos poetsen, boenen en gladschuren. Bepalend voor zijn werken zijn bepaalde kleurstellingen en texturen en de contrasten daartussen: vlokkig doorschijnend roomwit, zwoel kolkend rood, pasteus zwart opgebracht in stijve veegjes en spiegelglad gepolijste blauwen en grijzen. De aanwezige vormen worden begrensd door messcherpe contouren die soms met het nodige effectbejag oplichten in de omringende verfmassa. Hun welvingen, die een kalligrafische oorsprong verraden, zijn suggestief maar onduidbaar. Wel hebben deze grillige vormen af en toe iets gekunstelds. Iets willekeurigs. De Wits werkstukken ogen eigenlijk altijd bijzonder smakelijk en uitgebalanceerd, en ze hebben onmiskenbare kwaliteiten en schoonheden. Alles, tot de lijsten toe, is tot in de puntjes verzorgd. Een kritiekpunt is tenslotte wel dat in dit werk het mooie en het verstilde soms het esthetisch verzadigingspunt bereiken en je heimelijk gaat snakken naar vlekken, druipers en ander ongedierte. (Gerard Lakke)
Maandag 9 december staat Tony Joe White in de Oosterpoort. Tony Joe White staat bekend om twee dingen. Ten eerste was hij vroeger de koning van de swamprock; ten tweede leverde hij een aantal composities voor de laatste Tina Turner-cd. Nu sluit het één het ander niet uit, maar het is wel een teken aan de wand. Op de nieuwe cd van White 'Closer to the truth' staat een dozijn bluesnummers, waaronder het voor Turner geschreven 'Steamy Windows'. Het hadden er ook dertien kunnen zijn. Het is jammer te moeten constateren dat ook White ten prooi is gevallen aan het Robert Cray-virus. Een beetje minder geliktheid zou de plaat in ieder geval doen uitstijgen boven het openhaard-niveau dat het nu heeft. Hopelijk gooit White live wat meer swamp in de strijd. Totaal ongelikt zijn de tienerhoertjes van Hole. Hun eerste langspeler 'Pretty on the inside' doet zwaar denken aan Sonic Youth, wat niet onlogisch is daar de produktie in handen was van Kim Gordon. Maar ja, imitatie verzekert geen succes, vooral niet zolang zangeressen moeite hebben met zingen en gitaristen vervallen in clichés. Live in de herkansing, aanstaande vrijdag in VERA. (Perry ten Hoor)
Dries Arends, griffier van de Universiteitsraad, en zijn opname-apparaat:
Het keuzevak Japankunde is om twee redenen bijzonder. ''De Japanse samenleving is zo complex dat niemand alles kan overzien'', zegt de socioloog, antropoloog en econoom dr. F.E.R. Derveld. En dus krijgen zijn studenten vaak college van externe deskundigen met eigen specialisaties. Bijzonder is ook dat het keuzevak stopt waar een stokpaardje van Derveld begint. ''Nu Japan overal op de wereld bedrijven overneemt, wordt intercultureel management steeds belangrijker.''
Het keuzevak Japankunde op de economische faculteit trekt vooral studenten bedrijfseconomie. Van het succesvolle Japanse bedrijfsleven valt nog wel wat te leren, zo is de gedachte, en misschien kan die manier van werken in het Westen worden overgenomen. Want de tijd dringt, Japan drukt de rest van de wereld steeds verder van de economische kaart. Zelfbewuste Japanners noemen de Verenigde Staten onderhand een Aziatische speeltuin; Europa wordt door hen gedegradeerd tot louter een afzetmarkt. Tijdens de colleges van dr. F.E.R Derveld wordt echter direct duidelijk dat de economie in Japan gedragen wordt door een cultuur die mijlenver van de onze afstaat. Zo kent het Japanse arbeidsethos, zeker naar Nederlandse maatstaven, een flinke schaduwzijde. De prestatiedruk ligt zo hoog dat elk jaar enkele tienduizenden Japanners zich letterlijk dood werken. ''In Nederland zou iedereen dan direct op z'n achterste benen staan'', zegt Derveld. ''In Japan klinkt eigenlijk alleen wat protest van een vereniging van weduwen.'' Wie desondanks toch blijft speuren naar de wortels van het Japanse succes, komt terecht in de vorige eeuw. Onder druk van Amerikanen en Engelsen werd Japan in 1853 gedwongen haar havens open te stellen. Die vernedering, zoals de Japanners dat voelden, werd rechtgezet tijdens de Meiji-restauratie in 1861. Een nationalistische klasse van de samoerai nam de macht over, bevrijdde het land van de externe bemoeienissen en ''legde de kiem voor het huidige Japan'', aldus Derveld. Terwijl de wereld nog steeds dacht aan een land van kamikaze, geisha's en breekbare vazen, stampten de nieuwe machthebbers zware industrie uit de grond en werden landbouw en onderwijs volledig gereorganiseerd.
Na de Tweede Wereldoorlog nam Europa de Amerikaanse managementtechnieken over. Grofweg kan worden gesteld dat de meeste westerse bedrijven daarom een 'topdown' structuur kennen: de hoogste baas bepaalt wat er gedaan moet worden. In Japan gaat die besturing meer van onderaf, de managementtechnieken sluiten nauw aan bij de typische groepsgeest. Derveld daarover: ''Japanners zijn altijd één volk geweest, kenden een eigen schrift en woonden lange tijd geïsoleerd op een eilandengroep. Er heerst dan ook wat men noemt een Japanse geest, een soort fascistoïde wij-gevoel. Japanse bedrijven kennen daarom ook geen ideeënbus. Want een individu alleen komt nooit met een idee. Een idee onstaat altijd in een groep.'' Met die Japanse geest in het achterhoofd schetst Derveld een versimpelde kringloop in de economie. Het land kent geen stelsel van sociale zekerheid, wie op z'n oude dag dus nog wil eten zal een flinke spaarrekening moeten hebben. De overheid heeft een stevige greep op de spaarbanken en zodoende weer invoed op het economische leven. Het is volgens Derveld namelijk typisch Japans dat veel bedrijven hun investeringskapitaal direct van de banken lenen en niet via de aandelenmarkt aan hun geld komen. In die groeiende bedrijven werken dan nog meer Japanners zich collectief uit de naad en zetten hun geld op spaarrekeningen. Geen enkele buitenstaander kan volgens Derveld alle aspecten van Japan overzien, laat staan ze begrijpen. Het Japanse collectivisme staat haaks op het westerse individualisme en vlakt bijvoorbeeld de tegenstellingen tussen godsdiensten uit. ''Het is in Japan heel gewoon om te trouwen in het shinto-ritueel, om volgens de regels van het taoïsme begraven te worden en om ondertussen elk jaar kerstmis te vieren'', illustreert de docent. Om toch greep te krijgen op Japan doet hij voor zijn colleges een beroep op externe specialisten: dr. E.H. Bax van Bedrijfskunde geeft bijvoorbeeld college over het Japanse management en deskundigen uit Leiden en Amsterdam spreken over godsdienst, cultuur, technologie en politiek. ''Ik heb namelijk een hekel aan beunhazerij'', verklaart Derveld simpel. ''Zelf behandel ik het bankwezen en breng tijdens responscolleges alles terug tot hapklare brokken. Anders komen er alleen warhoofden op het tentamen.''
Na dat tentamen weten de studenten dat economie en cultuur in Japan dermate verstrengeld zijn, dat de Japanse manier van werken niet als blauwdruk kan dienen voor het Westen. Aan de andere kant krijgen steeds meer westerse bedrijven daar toch mee te maken omdat ze door Japanners worden opgekocht. ''Ik denk dat er steeds vaker 'clashes' zullen ontstaan tussen verschillende culturen op de werkvloer'', zegt Derveld en komt terecht bij zijn stokpaardje. ''Daarom moet Groningen eigenlijk een vak als intercultureel management hebben. Aanstaande managers weten dan hoe ze met cultuurverschillen kunnen omgaan, zodat er op een bevredigende manier kan worden samengewerkt.'' In plaats van intercultureel management kan ook een andere, minder edele weg worden bewandeld. Bij sommigen zit de frustratie over het economisch en cultureel imperialisme van Japan al zo hoog ''dat ze Japan weer een eigen leger gunnen'', aldus Derveld iets wat de Japanse grondwet, na de Tweede Wereldoorlog gedicteerd door de Amerikanen, niet toestaat. ''Japan wordt zo ten eerste flink op kosten gejaagd. Maar het valt bovendien minder zwaar om een Japan dat zichzelf kan verdedigen eens flink te bombarderen.''
Pakweg honderd jaar geleden mat men wilskracht door een gewicht aan een touwtje aan iemands vinger te hangen. De hedendaagse psychologische tests zijn aanmerkelijk verfijnder. Toch is er nog altijd de hocus pocus. ''We blijven dingen meten die we niet kunnen zien'', aldus Peter van Drunen van de Stichting Historische Materialen Psychologie. De stichting bracht belangrijke testvormen bij elkaar in de tentoonstelling 'Op de proef gesteld', momenteel te zien in het Groningse Universiteitsmuseum.
Ellis Ellenbroek
Wat drie jaar geleden begon als een klein overzicht van psychologische tests, gemaakt ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het NIP, de beroepsvereniging van psychologen, is uitgegroeid tot een reizende tentoonstelling. 'Op de proef gesteld', afgelopen voorjaar in Tilburg in première gegaan, is de eerste tentoonstelling van de Stichting Historische Materialen Psychologie. De stichting werd zo'n tweeëneenhalf jaar geleden opgericht om te voorkomen dat historische apparaten en schriftelijk materiaal uit de psychologie nog langer klakkeloos aan de vuilnisman zouden worden meegegeven. De stichting is bedoeld voor heel Nederland maar opereert vooral vanuit Groningen, vanwege de grote aandacht die de Groningse vakgroep psychologie schenkt aan de historische psychologie. Er zijn inmiddels al vijfhonderd psychologische tests verzameld. 'Op de proef gesteld' zet de belangrijkste daarvan op een rij. Het overzicht begint rond 1800, bij de frenologie, de schedelmeetkunde. Het idee dat je aan de vorm van de schedel kunt zien welke eigenschappen iemand heeft is uit. Een beetje psycholoog slaat alleen nog acht op lichamelijke kenmerken die ontegenzeggelijk gedrag verraden, lachrimpeltjes bijvoorbeeld. Opmerken dat iemand met een laag voorhoofd minder snugger is dan iemand met een hoger exemplaar, kan hooguit aan de borreltafel. Maar in de vorige eeuw was zoiets wetenschappelijk. Op een demonstratieschedel, afkomstig uit het Groningse anatomisch museum, zien we waar we eigenschappen als strijdlust, muzikaliteit en oriëntatievermogen moeten zoeken. Daarnaast het profiel van de ideale echtgenoot, ''die uwe gevoelens eerbiedigt'' en dat van het heerschap dat de negentiende-eeuwse huwbare vrouw maar beter links kon laten liggen, vanwege ''zwak ontwikkelde echtelijke trouw en kinderliefde en een sterke geslachtelijke neiging''. De Italiaan Cesare Lombroso, grondlegger van de criminele antropologie, maakte het nog iets bonter door te beweren dat kroeshaar en littekens erop wijzen dat men met een misdadiger te doen heeft.
Jarenlang waren vernuftige apparaten populair bij het doorlichten van de psyche. Zo kreeg Philips in de jaren twintig een, nog steeds gebruikt, laboratorium vol proefopstellingen om potentiële werkneemsters op onder meer vingervlugheid te testen. In die tijd raakte ook het meten van intelligentie, door een observerende psycholoog met wat handzamer testmateriaal, meer en meer in zwang. De intelligentietest krijgt op de tentoonstelling ruime aandacht. Dat men door de eeuwen heen al grote moeite heeft met het begrip intelligentie blijkt wel uit de 'definitie': ''intelligentie is wat een intelligentietest meet''. Doosjes met gekleurde blokjes, plaatjes en andere voorwerpen getuigen in stilte van de pogingen van de psychologen Binet, Terman en velen na hen om iemands ''mentale leeftijd'' zo goed mogelijk in kaart te brengen. Met trots presenteerde men de behaalde resultaten. We treffen uitgebreide overzichten en schema's aan met schaalverdelingen waarop het aantal ''zwakzinnigen'' (''slechts geschikt om onder voortdurend toezicht te helpen bij eenvoudige werkzaamheden'') is afgezet tegen het aantal uitermate pientere personen, schrander genoeg om ''geleerde'' te worden.
De kernvraag van de zogeheten projectietest, die in 1921 werd ontwikkeld door Rorschach, was: ''Wat ziet u in deze vlek?'' Halverwege de expositie hangt een stripverhaal waarin de geteste stiekem een enge wolf ziet in de vlek, doch beweert dat hij een prachtige vlinder waarneemt. Aan menig bezoeker dringt zich de vraag op waar een observerend psycholoog in zo'n geval blijft. Over de manier waarop testgegevens geïnterpreteerd worden, worden we echter amper iets wijzer. ''Met opzet niet'', stelt drs. Peter van Drunen van de Stichting Historische Materialen Psychologie, zelf psycholoog: ''Voor een tentoonstelling heb je materiaal nodig dat je kunt visualiseren. Interpretaties zijn uitdraaien of andere saaie papieren. Om die reden zijn er bijvoorbeeld ook geen vragenlijsttests. Daar zijn er een heleboel van, sommige hebben wel tweehonderdvijftig vragen, maar ze zijn niet om áán te zien.'' Een belangrijkere reden is bovendien dat projectietests als de Rorschachtest en een flink aantal andere tentoongestelde testsoorten nog in de roulatie zijn. Van Drunen: ''Op het moment dat wij gaan vertellen hoe ze uitgelegd worden, verliest zo'n test zijn bruikbaarheid.'' ''Hoe groter de antwoordvrijheid des te meer is interpreteren natte vingerwerk'', kan Van Drunen wel zeggen. Op één moment in de expositie blijkt dat heel goed: het plaatje van een achteromkijkend kaboutertje op een bospad. Iemand meende daar een kaboutertje in te zien dat van huis is weggelopen, staat op een bordje ernaast. Wat de psycholoog vervolgens weer overtuigde van de ongelukkige thuissituatie van zijn cliënt. De geïnteresseerde leek zal de wenkbrauwen omhoog trekken. De bezoekers van 'Op de proef gesteld' mogen ook zelf in actie komen. Zo snel mogelijk cijferreeksen ontdekken op een computerscherm, kleuren en tonen herkennen of vragen beantwoorden over sociaal gedrag en stemming, waarbij andere bezoekers overigens onbeschaamd over de schouder mee kunnen genieten. De samenstellers wilden aanvankelijk ook de, in Nederland allang afgeschreven, Szondi-test uit 1950 als demonstratiemateriaal gebruiken. Foto's van mensen met paranoïde neigingen en andere psychiatrische afwijkingen waaruit de geteste de twee meest en de twee minst aantrekkelijke diende te kiezen. Bij het vragen van toestemming aan de Zwitserse uitgever kwam er echter een brief op poten terug: ''Der Szondi-Test ist kein historisches Verfahren, er werd regelmässig eingesetzt.'' In honderd jaar tijd is er op testgebied het nodige verbeterd. Grafologie bijvoorbeeld, het interpreteren van handschriften (met beweringen in de trant van: ''Je hebt een hekel aan jezelf als je door je handtekening een streep haalt'') heeft haast overal afgedaan. ''Psychologiestudenten leren al in het tweede college dat dat een schoolvoorbeeld is van onwetenschappelijk'', weet Van Drunen. In de jaren zestig waaide er een drietal regels uit Amerika over. Tests moeten betrouwbaar zijn: als je ze twee keer achter elkaar op één persoon toepast, moeten ze ongeveer hetzelfde aantonen. Tests moeten valide zijn: ze moeten meten wat ze zeggen te meten, dus geen schoolkennis in plaats van intelligentie. En er moeten standaarden zijn om resultaten te kunnen vergelijken.
Ondanks de verbeteringen zullen psychologische tests altijd enigszins discutabel blijven. Dat ze neerkomen op ''geestelijke inbraak'' is een kritiek die nog steeds te beluisteren valt. Vooral in die gevallen waarin niet de geteste om de test vraagt, maar bijvoorbeeld een eventuele toekomstige werkgever. De samenstellers van 'Op de proef gesteld' hebben de kritische noten gelukkig niet weggelaten. Maar als je het Peter van Drunen op de man af vraagt, dan valt hij de psychologische test niet af: ''Het is vaak de enige manier waardoor we bepaalde dingen op het spoor kunnen komen.'' ''Het is goed te zeggen wat er, nog steeds, aan tests mankeert'', vindt Van Drunen. ''Al vind ik dat je ook moet kijken naar hoe zo'n test zich verhoudt tot alledaagse manieren van beoordelen. Dan zijn ze in ieder geval minder subjectief. Ik persoonlijk word dan ook liever door een test beoordeeld, dan door een personeelschef.''
'Op de proef gesteld' is tot 26 januari a.s. te zien in het Groningse Universiteitsmuseum, Zwanestraat33. De opdracht van dit stukje luidt: zoek de verschillen. ''De commissie is van mening dat voor iedere studierichting geldt dat de student een gedegen scholing in een basisdiscipline danwel in een interdisciplinaire kennisgebied moet worden geboden, dit betekent echter niet dat (voor alle faculteiten) het uitgangspunt is: een basisdoctoraal van twee jaar gevolgd door een tweejarige specialisatie.'' ''De commissie is van mening dat voor iedere studierichting geldt dat de student een gedegen scholing in een basisdiscipline danwel in een interdisciplinaire kennisgebied moet worden geboden, dit betekent echter niet dat (voor alle faculteiten) dit uitgangspunt in alle gevallen moet leiden tot een propaedeuse en een basisdoctoraal van twee jaar gevolgd door een tweejarige specialisatie.'' Het eerste citaat komt geheel voor rekening van de Commissie voor Onderwijs en Wetenschappen van de Universiteitsraad. De tweede uitspraak heeft een breder draagvlak; niet alleen de voltallige U-raad stemt er mee in, ook het College van Bestuur kan er mee leven. Dat laatste is een 'wezenlijk' verschil, want rector magnificus Kuipers liet tijdens de U-raadsvergadering van vorige donderdag weten dat het College de eerste uitspraak afwees. Daarmee zou namelijk niets overblijven van het idee om de onderwijsprogramma's in twee blokken van twee jaar te verdelen. Dat idee stond in de nota 'Het onderwijsbeleid van de RUG'. Raadsvoorzitter Joosten toverde een ''modaliteit'' uit de hoge hoed en bracht daarmee College en U-raad schijnbaar op één lijn. Trek het u niet aan, als u de verschillen niet zo scherp ziet. U bevindt zich in goed gezelschap. ''Er is nu een zodanige mist opgetrokken, dat iedere band met de realiteit in de faculteiten en de vakgroepen verloren is gegaan, en daarom kunnen wij instemmen met de formuleringen van de voorzitter'', verklaarde Hinne Riddersma, de fractievoorzitter van het wetenschappelijk personeel, dat de bemoeienis van het centraal niveau met het onderwijs tot een minimum wenst te beperken. ''Heel slecht wat hier gebeurt, geen enkele visie. Dit betekent doormodderen zoals het nu gaat, maar dan deftig verwoord'', zo verbeet een beleidsambtenaar. ''We hoeven dus nooit meer met een nota over onderwijs in de U-raad te komen'', zo luidde zijn interpretatie van het 'verschil' na afloop van het debat. Meer dan dertig mensen die twee uur vergaderen, dat zat ook tussen de aangehaalde citaten om nog maar te zwijgen over het veelvoud van vergaderuren dat daaraan vooraf ging. Maar er is beleid gemaakt, of was het nou mist?
''Hòòòiii'', zegt een studente rechten met een vermoeide, zeurderige stem tegen haar vriendin. Die zit samen met honderden anderen al te wachten in de grote zaal van Paddepoel op een college handelsrecht. ''Hoe gingen jou tentamens?'' Die gingen niet zo goed, zo vertelt de vriendin gelaten. ''Burgerlijk recht moet ik over doen, strafrecht heb ik denk ik niet gehaald en bij een ander vak heb ik het tentamen maar laten schieten.'' Het hoofd van beide dames zit nog zo vol met tentamenperikelen dat ze minutenlang, net als vele anderen, blijven kakelen over hoe moeilijk alles wel niet is en hoe rot en wee. De docent mr. J.B. Huizink staat dan ook voor de zware taak studenten voor zich te winnen met een boeiend verhaal. Met flinke stemverheffing begint hij het tweede trimester met: ''Ik heet jullie allemaal allerhartelijkst welkom bij handelsrecht en zal eerst even vertellen wat we de komende weken gaan doen.'' En zie, de massa zwijgt opeens en is vol aandacht. Voor zolang als het duurt tenminste. Hoewel Huizink in de verte, met z'n brilletje maar vooral door zijn stemgeluid, wel iets weg heeft van Youp van 't Hek, kan hij de meeste studenten toch niet bij de les houden. Dat zijn grijze broek en trui de harten niet sneller doen kloppen, spreekt bijna voor zich. Maar het ligt natuurlijk niet aan hem dat het buiten koud is en dat het gesnotter, gehoest en gerochel in de zaal zo nu en dan zijn betoog overstemmen. En ook kan hij er niets aan doen dat dit college precies zit ingeklemd tussen een tentamenperiode en het sinterklaasfeest, de kerstdagen en de wintersportvakantie. Die handicap krijgt hij op z'n brood door het nieuwe trimestersysteem. Toch weet hij er nog wat spannends van te maken. ''Voor ik iets zinnigs ga zeggen over het rechtspersonenrecht, moet eerst duidelijk zijn wat het begrip onderneming eigenlijk inhoudt'', zegt hij. Met koeieletters schrijft hij ondertussen ONDERNEMING op het schoolbord. ''Welnu, het begrip onderneming heeft geen vaste betekenis in de wet. Je moet bij elke regeling weer kijken wat er eigenlijk mee wordt bedoeld.'' Terwijl de docent uitlegt dat je bijvoorbeeld eens te rade kunt gaan bij het handelsregister, ''de burgerlijke stand van het bedrijfsleven'', of bij de WOR, de Wet op de Ondernemingsraden, drentelt hij met trage motoriek maar met grote passen langs de collegebanken. Hij ziet er dan uit, net als zovele deskundigen, als een boekenwurm en kamergeleerde: één hand in de zij, het hoofd geconcentreerd gebogen, de andere arm druk gebarend. Zijn schoenen maken het geluid van teenslippers op een natte badkamervloer. Geliefd plekje van hem is echter de schakelkast voor licht en geluid, pal naast het katheder. Daar leunt hij regelmatig vol overgave tegenaan en bovendien staat zijn koffie daar binnen handbereik. Bij een kleine adempauze gaat die koffie in een paar grote slokken naar binnen, de nek flink naar achteren geknikt. ''Is er sprake van een onderneming, dan is er ook altijd een ondernemer'', schotelt Huizink de studenten vervolgens voor. ''Bij een eenmanszaak zit dat allemaal eenvoudig, dat is dan een man of een vrouw, dat kan tegenwoordig ook. Als je wilt weten hoe zo'n onderneming wordt gerund dan vraag je gewoon aan hen: hoe is het met de toko?'' Maar de werkelijkheid is vaak veel ingewikkelder, zo blijkt al gauw. ''Sommige mensen hebben niet genoeg lef om alleen te beginnen, of ze hebben er geen geld voor. Als drie mensen samen een bedrijf starten kan dat bijvoorbeeld als Maatschap of als Vennootschap Onder Firma. Dan zullen ze eerlijk de vruchten van hun onderneming delen.'' Huizink verzint ter plekke een voorbeeld van wat nou precies eerlijk delen kan betekenen, maar raakt halverwege wat in de knoop. ''Toen die drie jongetjes dus dat snoep hadden gekocht raakte het weg en ..., of nee, ze verkochten het wel maar...'' Dat voorbeeld en vooral die kleine verspreking hebben een funeste uitwerking. Weg is de aandacht bij zijn studenten, glazig worden de ogen, het geroezemoes zwelt aan. Een buurman schrijft verder aan zijn sinterklaasgedicht. Huizink herstelt zich daarna weer knap, maar het komt eigenlijk in de rest van het college niet meer goed. Het is voor hem ook vechten tegen de bierkaai. Want als dan eindelijk de pauze aanbreekt, vat een studente in een opgeluchte zucht de stand van zaken nog eens kernachtig samen. ''Wat zal ik blij zijn als het vakantie is.'' Als een speer verdwijnt ze vervolgens naar buiten, naar het kantinehok in de hal.
In een recente uitgave van het wetenschappelijke tijdschrift Nature zijn enkele foto's te zien van witte bolletjes op een donker oppervlak. De plaatjes vormen een soort beeldverhaal. Op de eerste afbeelding liggen de bolletjes nog willekeurig door elkaar maar er komt langzaam ordening in. Op het laatst zijn ze zo gegroepeerd dat ze de letters IBM vormen. Een eenvoudige reclamestunt, denkt de argeloze lezer wellicht, totdat hij het bijbehorende onderschrift ziet. De schrijvers van het artikel claimen namelijk dat de witte bolletjes atomen zijn en dat zij die atomen met een speciaal type naald hebben opgepikt en op de goede plaats gelegd. Georges Hadziioannou, hoogleraar polymeerchemie aan de RUG, kan zich voorstellen dat de leek moeite heeft met deze wetenschappelijke hokus-pokus. Een paar jaar geleden geloofde IBM zelf nog niet in de mogelijkheid om atomen één voor één op te rapen. ''Ik werkte in een van hun laboratoria en toen ik een aanvraag voor een vergelijkbaar onderzoek indiende, moest ik de zaken iets verdraaien. Anders zouden ze het nooit gefinancierd hebben.'' De computerwereld bekeek echter niet alleen zijn onderzoeksplannen met argusogen. Ook de chemicus zelf was in die tijd nog een ongewone verschijning in de automatiseringsbranche. Hadziioannou: ''Computers waren altijd het domein van de wis- en natuurkundigen. Maar men begon op de grenzen van de bestaande chiptechnologie te stuiten. Vandaar dat computerbedrijven als IBM en AT&T chemici begonnen in te schakelen. Wij moesten de nieuwe materialen ontwikkelen.'' Het probleem van de huidige chips is dat het circuits zijn voor elektrische stromen en dat deze stromen elkaar storen als ze te dicht in elkaars buurt komen. Dat stelt dus beperkingen aan het streven om de chips almaar kleiner te maken. In de computers van de toekomst lopen dan ook geen elektrische stromen meer. De ontwerpers zoeken nu hun heil in bundels van licht om de informatie mee te verplaatsen. Licht is een elektromagnetisch signaal net als een radiogolf. En zoals aan radiogolven de informatie van Hilversum 3 kan worden meegegeven, kunnen ook op lichtgolven gegevens worden 'gezet'. Lichtbundels hebben niet alleen het voordeel dat ze elkaar veel minder storen, ze kunnen ook meer informatie bevatten dan elektrische stromen. Bovendien geven materialen optische signalen ongeveer duizend keer zo snel door als elektrische pulsen. Het licht heeft zijn superioriteit boven de elektriciteit al bewezen in de data-communicatie. De glasvezelkabels verdringen langzaam maar zeker de koperen leidingen. Ook de optische computer heeft de potentie om zijn elektronische evenknie te overtreffen. Hadziioannou legt uit hoe onbeholpen de huidige computers eigenlijk zijn. ''Als je ze vergelijkt met het menselijk brein de ultieme computer, heeft president Kennedy eens gezegd dan ontdek je hoeveel er nog aan de computers te verbeteren valt. Het menselijk brein werkt analoog en parallel, een veel betere methode dan de discrete en seriële computers. Neem ons geheugen dat in staat is om al associërend met weinig gegevens de totale informatie te reconstrueren. Als op dit moment een bekende van mij opbelt, kan ik zijn of haar beeld meteen voor de geest halen. Dat is een onmogelijke opgave voor de ouderwetse computer die zijn informatie in nullen en enen opslaat.'' De optische computer zou dat menselijke ideaalbeeld veel beter benaderen. Hadziioannou stelt zich voor dat zo'n systeem de informatie niet 'platslaat' in het geheugen tot een grote hoeveelheid enen en nullen maar dat het de gegevens bij het opslaan in tact laat. Dat zou kunnen met hologrammen, de driedimensionale lichtbeelden. ''Zo'n holografisch geheugen lijkt op het menselijk geheugen'', aldus Hadziioannou. ''Wij slaan onze gegevens in 'lagen' op en zijn in staat om bij het ophalen van herinneringen van de ene laag naar de andere te springen. In een hologram kun je ook meer lagen informatie op elkaar stapelen. Door de ene laag met groen licht op te slaan en de volgende met rood.'' De optische computer en ook het holografisch geheugen zijn nog niet veel meer dan toekomstmuziek maar het idee is duidelijk. En dat idee legt vast aan welke eigenschappen het materiaal voor de holografische geheugens moet voldoen. Hadziioannou: ''Het is de bedoeling dat de lichtstralen hologrammen in het materiaal kunnen 'etsen'. Zo'n hologram moet bovendien snel kunnen worden uitgewist en vervangen door een nieuw hologram.''
Er zijn wel materialen die aan deze eisen voldoen. Of beter, er zijn wel moleculen die aan sommige eisen voldoen. Een van de grote problemen voor het holografisch geheugen is het aaneensmeden van die moleculen tot voldoende grote, zuivere materialen, en al helemaal, het maken van blokken met een groot aantal gescheiden geheugeneenheden. En op dit punt komt het werk van de groep van Hadziioannou in beeld. Polymeerchemici zijn namelijk altijd al de knutselaars onder de natuurwetenschappers geweest. U wilde een materiaal met specifieke eigenschappen hebben? De polymeerchemici maken het voor u. Hadziioannou: ''Eigenlijk kijken we voortdurend af bij Moeder Natuur. Eén van de optisch actieve polymeren is bijvoorbeeld geïnspireerd op het caroteen in het menselijk oog.'' Voor het aaneensmeden van de optisch actieve componenten tot een mooi geheugenblok gebruiken de polymeerchemici een oude truc: ze hangen aan zo'n component een grote, inactieve keten die ervoor zorgt dat de moleculen zich maar op één manier in het te vormen materiaal kunnen groeperen. ''Zo kunnen we de gewenste structuur in feite uitzoeken. Een lagen-structuur bijvoorbeeld voor de scheiding van de geheugeneenheden'', aldus Hadziioannou. Bij de volgende stap in het Gronings onderzoek komt de eerder genoemde hokus-pokus om de hoek kijken: het op atomair niveau bekijken en manipuleren van materialen. Hadziioannou heeft namelijk bij zijn overstap van IBM naar de RUG zijn oude onderzoeksopstelling als een soort bruidsschat meegekregen. Met deze zogenaamde Atomic Force Microscope (AFM) tasten de Groningse polymeerchemici hun optische geheugenblokken af. ''Het uiteindelijke doel van dit werk is niet alleen het bestuderen van de materialen maar ook het manipuleren. Proberen op atomair niveau correcties aan te brengen of extra verbindingen te leggen'', aldus Hadziioannou die vervolgens wat wegdroomt over de mogelijkheid om met deze techniek DNA-structuren te manipuleren. ''Als je nagaat hoe bot de huidige methode is: men hakt de ketens doormidden en plakt er andere stukken aan. Dan is het toch veel subtieler om met een AFM precies het bewuste stukje te vervangen.'' Even later staat de hoogleraar weer met beide benen op de grond als hij moet erkennen dat de 'naald' van de AFM nog veel te bot is voor dit subtiele werk. Maar Hadziioannou is er de man niet naar om zich door dit soort beperkingen het enthousiasme te laten ontnemen. ''Als je het over toepassingen hebt, bevindt ons werk zich nog in een embryonale fase. Elk deelgebied kan op ieder moment tot uitbarsting komen. Ik weet zelf ook wel dat het allemaal ongelofelijk overkomt en op tovenarij lijkt. Maar moet ik dan met mijn onderzoek over de bekende en platgetreden paden gaan lopen? Op die wegen wordt zelden iets nieuws ontdekt.'' Welgeteld 38 keer waren ze met de gehuurde bakfiets op en neer geweest. In het oude huis aan de Mussengang hadden Berendina Bergsma en Aernout van Wassenaer de dozen en meubels klaargezet en helpen inladen. In het nieuwe huis waren Annie Stortemelk en Yvette de Bruyne de uitlaadploeg, daarbij geholpen door hun nieuwe huisgenoot Stanley Druiprek. Hedwig Verschuur en Fredje hadden om beurten gereden: de Mussengang uit, via het Schuitendiep en het Kattendiep, over de Rademarkt naar de Zuidersingel, en vice versa. Voor de laatste rit hadden ze zich met z'n allen nog één keer verzameld in de keuken van Mussengang 9, waar de koelkast en zes stoelen het enig overgebleven huisraad vormden. Buiten viel de schemering al in en in huis was het donker. In de keuken verspreidde het laatste peertje een gelig licht. Tot ieders verrassing had Aernout een paar flessen prikwijn en een grote baal chips tevoorschijn getoverd, in een poging de dag nog een feestelijk tintje te geven. ''Daar zitten we dan'', zei Yvette. ''Raar hoor, zo'n leeg huis.'' Ze plopte de kurk van een fles. ''Iedereen een glaasje?'' ''Gek'', sprak Annie toonloos. ''Het is net of het oude huis al dood is. Ik herken het niet meer. Net alsof je afscheid neemt van een dierbaar familielid dat overleden is.'' Ze slikte. Aernout legde een hand op haar knie. ''Kom op meisje'', zei hij schor. ''We gaan gewoon door straks, net zoals het hier altijd was.'' ''Toch begrijp ik wat Annie bedoelt.'' Yvette stak een sigaret op. ''Als ik denk aan wat ik hier allemaal heb meegemaakt... met Mathilde en met Eduard, met Waldo en Magdaleen...'' Ze inhaleerde diep. ''Dan zal ik de Mussengang nooit vergeten.'' ''Niet zo sentimenteel jullie allemaal.'' Fredje stond op. ''Ik kan wel merken dat jullie nooit door de ME op straat zijn gegooid. Volgende week vind je van dit huis geen spoor meer terug en over een jaar staan hier rijtjeswoningen. De Mussengang is echt niet meer dan een ademtocht op de eeuwigheid.'' Hij ging weer zitten. Dat had hij toch maar weer mooi gezegd. ''Jij hebt makkelijk praten'', zei Yvette. ''Ik heb hier vijf jaar gezeten, ja?! En Berendina nog veel langer. Wat vind jij er eigenlijk van, Berend?'' Berendina zei niets. Ze keek naar schoenen en beet op haar onderlip. In haar wang bewoog een spiertje. ''Misschien kunnen we ons nieuwe huis een naam geven'', probeerde Aernout de stemming wat op te vrolijken. ''Huize Mussengang. Dat spijkeren we op de voorkant.'' Niemand reageerde. ''Laten we dan maar gaan'', zei Yvette. ''Hebben we echt alles?'' ''Ik heb alle kamers gecontroleerd'', zei Fredje. ''Helemaal leeg. Yvette en Annie, als jullie de stoelen pakken en Hedwig de wijn, dan slepen Aernout en ik de koelkast naar buiten. Dan hoeft Berendina alleen het licht uit te doen.'' Terwijl haar huisgenoten in beweging kwamen, bleef Berendina zitten. Voor haar was het een dubbel afscheid. Over twee weken kon ze in een kamer in Amsterdam. Het was nauwelijks de moeite om haar dozen uit te pakken aan de Zuidersingel. Tien jaar had ze in de Mussengang gewoond, veruit het langst van allemaal. Ze keek de keuken rond, die in ontruimde staat een troosteloze indruk maakte. De keuken, toneel van ontelbare gezamenlijke maaltijden en afwasdiensten. Van honderden ruzies en verzoeningen. Van het wekelijkse cryptogram op zaterdag. Het was voorgoed voorbij. Buiten op straat klonk gelach. ''Hé Berendina, kom je nou?'' hoorde ze Fredje roepen. ''En vergeet je niet het licht uit te doen?'' Als verdoofd stond ze op. Werktuigelijk liep ze naar de deur en stak haar hand uit naar het lichtknopje. Plotseling hield ze het niet meer. Van onderuit haar maag voelde ze het verdriet in golven naar boven komen. Ze begon zachtjes te snikken. Het telefoontje maandag in alle vroegte, om half twee zo'n beetje, betekent een ruwe onderbreking van iets heel belangrijks: het maken van een sinterklaasgedicht. Maar ja, de ontruiming van de kraakpanden naast het Alfagebouw staat voor de deur. In concreto: er bevinden zich in en om de Grote Kruisstraat zo'n honderd ME'ers. Een taxi dus maar. De straat is al afgesloten, maar het onderkomen van de psychologen is nog te bereiken via het sociologiepand aan de Grote Rozenstraat. Het is slechts een kort sluiptochtje door de in mist gehulde tuin. Daar sluipt ook psycholoog Hans van de Sande rond. Met een slaperig hoofd klimt hij over een hek op zoek naar een deur die open is. Vlakbij posten ME'ers met bloeddorstige honden. We blijven gespaard.
Binnen is het een bedrijvigheid van jewelste. Een legertje opgetrommelde PPSW'ers werkt keihard aan het omtoveren van het gebouw tot de beste opvangpost die de mobiele eenheid zich kan wensen. De beheerder van Psychologie, Jan Stalman hij is met hondertwintig per uur uit Drouwenermond komen racen voert het stel aan. Op een schoolbord wordt gekrijt waar de wc's zijn en er wordt koffie gezet met een apparaat voor maximaal twaalf kopjes. Tegen half drie valt het besluit: we halen Willem, het hoofd van de kantine, uit zijn bed in Zuidhorn. Als Willem verschijnt, met een blik van 'Laat mij het maar opknappen', vloeit de koffie overvloediger. De broodjes (er waren er extra ingeslagen omdat men de ontruiming eerdaags verwachtte) gaan uit de vriezer en zijn een kleine drie uur later gereed voor consumptie. Eigenlijk lijkt het allemaal wel wat op 5 december. Er zijn banketstaven, en er is gevuld speculaas en dampende chocolademelk. De ene na de andere verkleumde ME'ers zwenkt door de draaideur naar binnen om van al dat lekkers te genieten. Over de inderhaast uitgerolde stukken vloerbedekking banjeren hun bemodderde kistjes richting kantine. Waar het zalig handen warmen is, in deze barre, koude nacht.
Natuurlijk is er angst en bezorgdheid. Om de repro in de tuin en om de bieb vooral. Er zijn de afgelopen dagen wel vijftien brandblussers het pand ingesmokkeld, maar toch. ''Straks gaan ze nog klootzakken'', vreest Jan Stalman. Voortdurend blijven alle ogen gericht op het dak van de kraakpanden. De schoorsteen is 'op scherp' gesteld. Geen schimmel en geen zwarte Pieten eromheen, maar een kraker in een eenzame strijd met een spuitwagen. Zo'n honderd ME'ers wachten beneden met kloppend hart. Een van verbetert een collega uit Emmen. Hij wijst naar het Alfagebouw: ''Wat daar gegeven wordt heet geen les, maar college!'' Anderen onthullen dat ze snakken naar een slaapmutsje en naar het moment dat ze weer bij vrouw en kinders zijn. Verderop leggen ze een kaartje op de stoep.
Het is waarachtig een nacht vol verrassingen: eerst al de ontdekking van geheimzinnige gaten in de hekken, rondom het Alfagebouw. Tussendoor nog een loos brandalarm uit het Academiegebouw. En dan de ontdekking van net dat ene raam op de bovenste verdieping. De allerlaatste uurtjes van de belendende panden zijn daar prachtig te volgen. Terwijl in het draaiboek van de ME-coördinator nog wel stond dat er op die plek een blinde muur was. Als tegen zes uur burgemeester Ouwerkerk een kijkje komt nemen, troont Max Doeglas, directeur Beheer bij PPSW, hem trots mee om hem van het panorama te laten genieten. Alsof de burgervader de goedheiligman zelve is. Maar de grootste en de mooiste verrassing komt 's ochtends als de krakers naar buiten komen. De krakers waarvan de buurvrouw, die midden in de nacht de met verf besmeurde kleren van haar man in de wasmachine stopt, nooit last heeft gehad. De krakers waar ze bij de sociale faculteit beste maatjes mee waren. Die ooit keurig afstand deden van een paar tickets voor Amerika, die in plaats van bij PPSW tussen het oud papier in hun gang belandden. Die krakers worden niet in de zak gestopt!
Ellis Ellenbroek
Na een avondje stappen loopt u op uw gemak naar huis. De prettige stemming waarin u verkeert, maakt echter langzaam plaats voor een onbehaaglijk gevoel. En inderdaad, dat gevoel blijkt terecht, u wordt gevolgd door een onfris type. Erger nog, in een duister straatje wordt u ingesloten. Zowel vóór als achter u staat nu zo'n vechtersbaas en ze hebben het op u gemunt. Geen ontsnappen meer mogelijk. De schrik slaat u om het hart, maar in feite begint het lichaam als een gek de hormonen adrenaline en noradrenaline af te geven. Die zorgen voor een extra dosis glucose, het hart gaat sneller kloppen en de bloeddruk stijgt. Het bloed stuwt de energie zo snel mogelijk naar de spieren. Veel zal dat echter niet helpen want u bent machteloos tegenover de vechtersbazen. Als u uw wonden aan het likken bent, is het lichaam bezig om corticosteronen te produceren die u weer terughelpen in de rusttoestand en ervoor zorgen dat u deze gebeurtenis nooit vergeet. Een aardige vraag is nu wat er gebeurt als u een tijdje later weer door dat duistere straatje loopt en er dreigende voetstappen achter u klinken. Komt de adrenalineproduktie dan weer op gang? Ja, zegt de bioloog Mechiel Korte, tenzij u het gevecht gewonnen had. De klassieke stressreactie blijft in dat geval uit. Korte baseert zijn uitspraak op zijn onderzoek aan het stress- en angstgedrag van ratten. Op dat onderzoek promoveert hij vrijdag 6 december aan de RUG. De dreiging van de ratten van Korte bestond uit een grote vechtersrat. Daar verloren ze natuurlijk van, of ze zich teweer stelden of niet. Een hernieuwd weerzien met de Rambo-rat leidde al tot reacties, ook al bleven de dieren in gescheiden kooien. Een belangrijk aspect van het onderzoek was de vraag of die reacties te verminderen waren met behulp van nieuwe angstdempende psychofarmaca. Van deze medicijnen wordt beweerd dat ze minder bijwerkingen hebben dan bekende middelen als valium of librium. De uitkomsten waren niet eenduidig. Het angstgedrag en de veranderingen in de hartslag bij de ratten werd inderdaad geremd. Dieren die voorheen bij een weerzien verstijfden van de schrik, liepen nu weer rond. De hormonale reacties werden echter helemaal niet gedempt, maar zelfs verhoogd. Dat bracht Korte tot de conclusie dat de lekenopvatting dat angstgedrag en adrenalineproduktie gereguleerd worden door hetzelfde hersenmechanisme onterecht is. Bovendien roept het onderzoek de vraag op of u in de toekomst gebaat bent met die nieuwe psychofarmaca als u toch weer door dat duistere steegje moet. Wellicht wordt u minder snel verlamd van de schrik maar bent u met de sterk verhoogde adrenalineproduktie nog verder van huis. Klinisch onderzoek zal dat moeten uitwijzen maar misschien bent u met een zelfverdedigingscursus beter af. (Joep Engels)
In het universitaire bedrijf wordt vaak meer tijd besteed aan potverdelen dan er overblijft voor potverteren.
(T.R. Drost)
Gezien de grootte van de gemiddelde studentenkamer berust de slogan: 'Ik studeer op de RUG' voor veel studenten op bittere noodzaak.
(L. Oskam)
Ironisch genoeg bevat de naam 'Informatiseringsbank' geen enkele informatie over de activiteiten van deze instelling.
(D.R. Heslinga)
MARGRIET VAN LITH
De HBO-raad dreigt zijn steun aan de nieuwe hoger onderwijswet WHW in te trekken. Het hbo verwijt minister Ritzen behoudzucht en gebrek aan visie als het gaat om de verhouding tussen universiteiten en hogescholen. Ook houdt de minister zich niet aan zijn belofte om nauwere samenwerking tussen universiteiten en hogescholen te bevorderen. De minister wil hier best een discussie over, maar voelt niets voor ingrijpende veranderingen. De vereniging van hogescholen vindt dat Ritzen het hbo principieel achterstelt bij de universiteiten. Dat bleek tijdens het overleg tussen minister, HBO-raad en VSNU, afgelopen maandag. De minister gunt het hbo geen gelijke kansen en ontwikkelingsmogelijkheden en heeft een ''statische visie'' op het stelsel, vindt de HBO-raad. Het hoger onderwijs- en onderzoeksplan, het HOOP, ontbeert daarom een visie op de toekomst en ''wordt geregeerd door angst''. HBO-raad-voorzitter H. Kemner is vooral boos over de gang van zaken rond de zogenoemde 'verwevenheidscomponent'. De universiteiten hadden van de minister gedaan gekregen dat hun onderwijs ruimer vergoed wordt dan het hbo-onderwijs, vanwege de verwevenheid ervan met het onderzoek. In ruil zouden de hogescholen meer gebruik mogen maken van allerlei universitaire faciliteiten. Dat is begin juli afgesproken, maar sindsdien is er niets meer van vernomen. En dat terwijl de minister had beloofd zich daarvoor persoonlijk in te spannen. Bij minister en universiteiten lijkt Kemner weinig weerklank te vinden. Voorzitter Van Lieshout van de VSNU heeft weinig behoefte aan een discussie over 'het bestel'. Nauwere samenwerking moet volgens hem maar locaal geregeld worden tussen universiteiten en hogescholen die dicht bij elkaar liggen. Ook minister Ritzen voelt niets voor gemorrel aan de scheidslijn tussen hogescholen en universiteiten. Het principiële onderscheid is voor iedereen duidelijk, vindt hij, en dat voordeel wil hij tegen geen prijs opgeven. Als de HBO-raad dat nu zo graag wil, is de minister best bereid tot een discussie. Maar die moet dan gaan over niet meer dan drie vragen. Waar liggen precies de grenzen tussen hbo en wetenschappelijk onderwijs? Zijn bestaande situaties misschien in strijd met de specifieke taken en functies? Hoe kan het hbo beter profiteren van de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek? Op basis van die vragen wil de minister wel over praten over het bestel, maar zoals hij al in het HOOP had geschreven vindt hij dat de scheiding tussen hbo en universiteiten moet blijven wat ze is. (HOP)
Tegen twaalf uur maandagmorgen was de toestand weer normaal en konden medewerkers en studenten van psychologie en sociologie hun panden aan de Grote Kruisstraat en de Grote Rozenstraat weer in. De gebouwen waren vanaf een uur of één die nacht ervoor onbereikbaar geweest. De Mobiele Eenheid zette de omgeving af vanwege de ontruiming van een tiental kraakpanden in de Grote Kruisstraat. Er komen nu dertien nieuwbouwwoningen voor in de plaats. Naast een enige materiële schade de ME knipte gaten in hekken en verbrak enkele sloten, de krakers gooiden met verf leden twee vakgroepen produktiviteitsverlies van een halve dag. ''Zeg dat driehonderd man een halve dag niet hebben kunnen werken, dat is in totaal honderdvijftig werkdagen'', rekent directeur beheer bij PPSW, Max Doeglas, voor. Doeglas schat de totale schade op één ton. Het ontruimingsavontuur kostte verder vele liters koffie, 100 bekers chocolademelk, 92 lila pauses, 72 stukken gevuld speculaas, eenzelfde aantal mini-banketstaven en tientallen broodjes. De etenswaren uit de kantine van PPSW vonden gretig aftrek bij de ME'ers en bij de vrijwilligers die in de gebouwen de wacht hielden. (Ellis Ellenbroek)
De invoering van de OV-studentenkaart heeft geleid tot een forse extra belasting van de ochtendspits. De studenten zijn er mede de oorzaak van, dat het aantal overbelaste treinen in de ochtendspits verdubbeld is. Daarom gaat minister Ritzen enkele universiteiten en hogescholen vragen, hun aanvangstijden te veranderen. Voor het overige zijn zowel het ministerie als de NS erg tevreden over de invoering, zo schrijft Ritzen nu aan de Tweede Kamer. Een jaar geleden had de minister de Kamer beloofd haar op de hoogte te houden van het verloop. Twee maanden na de invoering leek het er zelfs op, dat geen enkele school zijn aanvangstijd zou hoeven veranderen. De inderhaast ingestelde departementale projectgroep kon zelfs worden opgeheven. Maar halverwege dit jaar bleek de NS wat minder tevreden. Het aantal reizigers was sowieso flink gestegen, namelijk 18 procent in de eerste helft van 1991. ''Na correctie voor de autonome groei'' schrijft de NS nu aan de minister, ''resteert voor rekening van de OV-studentenkaart een groei van 12 procent in totaal en van 9 procent in de spits.'' Het aantal overbelaste treinen in de ochtendspits is verdubbeld. Daarom wil de NS graag dat enkele scholen alsnog hun aanvangstijden veranderen. In eerste instantie zal de minister dat alleen vragen aan scholen, die vorig jaar al zeiden dat best te willen. Een definitieve evaluatie van de OV-studentenkaart komt pas op 1 januari 1993. Daarvoor laat de minister onder andere onderzoek doen naar veranderingen in het reis- en woongedrag van studenten. De nu gesloten overeenkomst met de openbaar vervoer-bedrijven loopt op 31 augustus 1994 af. (Margriet van Lith, HOP)
De verkoop van schoolgebouwen en de 'debudgettering' van de studieleningen zijn zwakke stenen in de rijksbegroting. Best mogelijk dat de partners in de Europese Unie hun vraagtekens zetten bij deze manoevres. Maar gelukkig voor Nederland heeft ons land ''niet het patent op inventiviteit als het gaat om begroten en boekhouden''. Dat zei minister Kok van Financiën vorige week in de Eerste Kamer tijdens de Algemene Beschouwingen over de rijksbegroting. Kok antwoordde hiermee op enkele vragen van senatoren die de operaties Schoolgebouwen en Studieleningen ''budgettaire trucs'' noemden. Zelf is Kok kennelijk ook nog steeds niet erg gelukkig met deze financiële noviteiten. ''In een vlaag van ruiterlijkheid'' had hij eerder in de Tweede Kamer al gezegd dat de gang van zaken rond de studieleningen niet de schoonheidsprijs verdiende. Verzelfstandiging van die leningen was echter afgesproken in het regeerakkoord. Toen zowel verzelfstandiging als echte privatisering aan alle kanten mislukte, heeft Kok schoorvoetend geaccepteerd dat de uitgezette leningen niet meer als uitgaven van Onderwijs gelden. Voorwaarde was dat de rente vanaf 1 januari 1992 tot kostendekkend niveau wordt verhoogd (van 8,7 naar 11,08 procent). Die manoevre vindt in de ogen van de senatoren geen genade. Volgens vooral CDA en VVD is het niet onwaarschijnlijk dat de Europese Monetaire Unie deze cosmetische aanpassing van het financieringstekort afkeurt. Bovendien vrezen de senatoren precedentwerking: Verkeer en Waterstaat kan de leningen voor de aanleg van rijkswegen wel van de begroting schrappen en Justitie kan ook wel de politiebureau's gaan verkopen. Bij de behandeling van de Onderwijsbegroting willen de Eerste Kamerleden hierop terugkomen. Maar dat is pas in april 1992. (Margriet van Lith, HOP)
De 'kamernood' van de twee landelijke studentenbonden is definitief opgelost. Beide organisaties krijgen voortaan jaarlijks vijftien duizend gulden subsidie van de vereniging van universiteiten (VSNU). Daarmee kunnen ISO en LSVb de huurkosten van hun kantoorruimte in Utrecht grotendeels dekken. De twee koepels van studentenorganisaties hebben bijna drie jaar lang naar een dekking van hun kantoorkosten gezocht. De plaatselijke lidbonden waren te armlastig om te betalen. En subsidie van de minister viel slechts te krijgen voor concrete projecten. Ook aankloppen bij de VSNU leverde in eerste instantie weinig op. Met stug aandringen hebben de studentenbonden tenslotte het geld losgekregen. Een rondje langs de gekozen U-raden, in februari, gaf waarschijnlijk de doorslag. De meeste raden wilden wel betalen; waarop de colleges van bestuur vonden dat in dat geval landelijke financiering via één loket efficiënter was. Voor de zomer besloot de VSNU al in elk geval dit jaar de huurkosten van LSVb en ISO te dekken, omdat deze organisaties een ''belangrijke bijdrage'' leveren aan de ''kwaliteit van de studenteninbreng''. (Frank Steenkamp, HOP)
Het College van Bestuur van de RUG zal ook de komende vier jaar voorgezeten worden door Erik Bleumink. Bleuminks huidige termijn als collegevoorzitter loopt af op 1 februari 1992, maar hij heeft aan minister Ritzen te kennen gegeven beschikbaar te zijn voor nog eens vier jaar. De minister heeft hierover advies gevraagd aan de twee overige leden van het College van Bestuur en aan de Universiteitsraad. Zowel zijn mede- collegeleden als de U-raad steunen Bleuminks herbenoeming. De U-raad kwam vorige week donderdag officieel met een positief advies, nadat het standpunt van de raad in een vertrouwelijke commissie was voorbereid. Het positieve advies lag in de lijn der verwachtingen, omdat de raad en het College een jaar geleden hebben afgesproken herbenoeming niet aan te grijpen om het vertrouwen in een collegelid op te zeggen. Het College moet steeds het vertrouwen van de raad genieten. Daarom moet de raad de vertrouwenskwestie stellen zodra dat niet meer het geval is, en daarmee niet wachten tot een eventuele herbenoeming, aldus de vorig jaar gemaakte afspraak. De minister moet Bleumink nog officieel herbenoemen, maar dat is slechts een formaliteit. Bleumink (56) studeerde in 1963 aan de universiteit van Utrecht af in de biofysische chemie. In 1971 kwam hij naar Groningen. Negen jaar later volgde de benoeming tot hoogleraar bij de vakgroep Dermatologie. In 1988 volgde hij J. Borgman op als collegevoorzitter. Daarvoor was hij viereneenhalf jaar rector magnificus. Naar verluidt heeft Bleumink nog even gedubd over nog eens vier jaar voorzitterschap; hij zou ook graag meer tijd besteden aan zijn passie voor tuinieren. (Laurens Berentsen)
''Eerst moeten onderwijsprogramma's en studiebegeleiding beter worden,
daarna valt pas over eisen aan studievoortgang te praten.'' Dat vindt
de Amsterdamse rechtenstudent Ynse Stapert, sinds afgelopen zaterdag
voorzitter van de gematigde studentenorganisatie ISO. Stapert (22) is
vijfdejaars rechten bij de UvA en volgt de Groninger Rens Snel op, die
precies een jaar voorzitter van het ISO is geweest. In die periode
trok het Interuniversitair Studentenoverleg steeds vaker samen op met
de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb), vooral in de acties tegen
ingrepen in de studiefinanciering. De uitspraak van Stapert sluit
prima aan op die lijn. Precies een maand geleden overhandigde
tegenhanger LSVb een plan aan de Kamercommissie voor Onderwijs met als
kern: geen tempobeurs, maar betere onderwijsprogrammering en
studiebegeleiding. De nieuwe ISO-voorzitter vindt dat dus ook. (Frank
Steenkamp, HOP) Poppo J. Wit heeft op 28 november voor zijn
afstudeeropdracht bij de werkgroep fysische informatica de jaarlijkse
prijs van het Groningse Centrum voor Technische Informatica CTI
ontvangen. De prijs, een oorkonde en een cheque van 2500 gulden, kreeg
hij voor zijn ontwerp en bouw van een magnetische lager. Daarmee
kunnen motoren worden ontwikkeld die draaien met 80.000 toeren per
minuut:
''Ik deed mijn onderzoek op aanraden van mijn begeleider dr. H. Hasper. Zo'n magnetische lager spreekt wel tot de verbeelding en ik vond het leuk om er aan te werken. Je hebt te maken met elektronica en computerprogramma's. Maar je zit ondertussen ook te bouwen en te solderen. Motoren met zo'n lager draaien vrijwel wrijvingsloos en hebben bijna geen onderhoud nodig. Dat is bijvoorbeeld handig in de ruimtevaart. Daar heb je al gauw dat smeermiddelen verdampen of juist bevriezen. (Arjan Wildeboer)
Hendrik de Cock begint voorlopig nog geen civiele procedure tegen Lieuwe-Geart Krol. Afgelopen maandag besloot de algemene ledenvergadering van de studentenvereniging dat een beslissing over wel of geen procedure pas op 20 januari a.s. wordt genomen. Mogelijk is tegen die tijd een schikking met Krol overeengekomen. Zoals bekend organiseerde Krol, inmiddels geroyeerd lid van Hendrik de Cock, tijdens de KEI-week in augustus het zogeheten 'Oogstfeest', een spektakel in de Martinihal met optredens van onder meer Peter Koelewijn en Loïs Lane. Dat feest liep uit op een fiasco. Er kwam slechts zeventig man publiek, in plaats van de verwachte zevenduizend man. De ramp was compleet toen uitkwam dat Krol voor veel meer geld contracten had afgesloten dan waarvoor hij van de Senaat van Hendrik toestemming had. De Senaat wil niets kwijt over bedragen, maar naar verluidt is de vereniging er tienduizenden guldens bij ingeschoten. Zowel Hendrik als Krol gaven de zaak uit handen aan een advocaat. Sindsdien gaat het vooral over de vraag wie er nu in feite aansprakelijk is: Krol in zijn eentje of Krol samen met de Senaat. Sinds deze week ziet het ernaar uit dat beide partijen gezamenlijk opdraaien voor de financiële consequenties. Krol liet maandag via zijn advocaat mr. C.H. van Beek weten over een schikking ''naar draagkracht'' te willen onderhandelen. ''Iemand met een minimum inkomen moet in ieder geval negentig gulden per maand aflossen'', weet Van Beek, waarbij zo'n aflosperiode dan hooguit ongeveer drie jaar duurt. ''Dan kunnen de dossiers dicht, daar slaapt iedereen rustiger van.''(Ellis Ellenbroek)
De Universiteitsraad heeft het collegevoorstel om de faculteiten rente te betalen over hun tegoeden, verworpen. Daarmee is het College van Bestuur op dit punt voor de tweede keer teruggefloten door de raad. Het College wilde de faculteiten de marktrente min één procent betalen over het geld dat volgens de boeken op hun rekening staat. In de praktijk staat dat geld op de gezamenlijke rekening van de universiteit, en die krijgt daarvan ook de rente. Dit jaar gaat het om zes miljoen gulden. Door een deel van de rente door te sluizen, hoopte het College de faculteiten te prikkelen tot een beter financieel beheer. Zo zou het aantrekkelijk worden bij contractonderzoek voorfinanciering van de opdrachtgever te bedingen, in plaats van eerst zelf te financieren en achteraf de rekening te versturen. Ook zou door de maatregel de reden vervallen om opbrengsten van contractonderzoek op rekeningen te storten van daartoe opgerichte stichtingen. De U-raad vreesde dat de verdeling van de rente-inkomsten binnen de faculteiten tot problemen zou leiden. Ook meende de raad dat de voorgestelde maatregel onrecht doet aan faculteiten die een goed financieel beheer voeren, maar vanwege een structureel tekort voortdurend rood staan. De U-raad stemde wel in met het collegevoorstel om de faculteiten en de andere beheerseenheden, zoals het Bureau van de Universiteit, in 1992 een extra bijdrage te geven uit de rente-inkomsten; faculteiten krijgen duizend gulden voor iedere arbeidsplaats voor het wetenschappelijk personeel en de andere eenheden vijfhonderd gulden per arbeidsplaats voor het ondersteund en beheerspersoneel. Dit geld is niet bedoeld voor salaris, maar voor de zogeheten overige lasten. Ook ging de raad akkoord met een toevoeging van tweeëneenhalf miljoen aan de algemene reserve van de universiteit uit de rente-opbrengsten. De rente die nu niet aan de faculteiten wordt uitgekeerd, komt voorlopig ook in deze reserve terecht. (Laurens Berentsen)
Chemici knutselen aan nieuwe computers
Het beeld van vieze mannen die nieuwe materialen brouwen is achterhaald. De polymeerchemie houdt zich nu bezig met verheven zaken als de optische computer en het holografische geheugen. Hokus-pokus op 7
Studenten op zoek naar het geheim van de Japanse economie /5
Een rondje Paddepoel met de bouwheer van de universiteit /11
De psyche gemeten /9
De jaarlijkse ouderdag van de RUG trok vorige week vrijdag zo'n 1700 nieuwsgierige bezoekers. 's Morgens kregen de ouders een rondleiding door de faculteit waar hun zoon of dochter studeert. De middag was ingeruimd voor een rondje 'studentenleven'. Een kijkje bij de USVA of de Oosterpoort, een busrit langs de universitaire panden, de benen strekken op het Sportcentrum... alles was mogelijk. De dag eindigde met een bezoek aan een populair studentencafé naar keuze. Op de foto Jeroen Beuken, student ruimtelijke wetenschappen, met zijn moeder in café Beukema.
Foto Elmer Spaargaren
Door FRANK STEENKAMP
De meeste aio's en oio's zijn best tevreden. Zeker, er is kritiek op het salaris en de geboden cursussen. Maar met de kern van het aio-schap zit het wel goed: als aio krijg je de kans om onderzoek te doen tussen de onderzoekers. Het vorige week verschenen rapport 'De opleiding van onderzoekers' van het Instituut voor Onderzoek van Wetenschappelijk Onderwijs (IOWO) bevat op het eerste gezicht weinig verrassingen. Twee jaar geleden kwam een enquête van het landelijk aio-overleg (Laaio) immers tot vrijwel dezelfde conclusies. Maar het verschil is dat het Nijmeegse IOWO-onderzoek veel breder was opgezet; ook duizend begeleiders en promotoren werden naar hun mening gevraagd. Bovendien werd het onderzoek verricht in opdracht van minister Ritzen. Vooral dat laatste geeft de bevindingen extra gewicht. Veel publiciteit kreeg tot nu toe de onvrede van aio's en oio's over hun lage salaris. De IOWO-enquête bevestigt dit beeld onmiskenbaar: tachtig procent van de 870 ondervraagde aio's en oio's vindt het salaris ''veel te laag''. De rapporteurs waarschuwen Ritzen dat na deze resultaten de discussie over het aio-salaris zeker weer zal oplaaien. Maar de bewindsman ziet in dit rapport geen nieuwe aanleiding voor die discussie. Het rapport lijkt een tegenstrijdigheid te bevatten. Aan de ene kant zijn de opleidingsplannen vaag, komen speciale cursussen voor aio's niet uit de verf, en is er kritiek op de begeleiding. Maar tegelijk blijkt tachtig procent van de aio's en oio's dik tevreden en constateert het ministerie in zijn eerste reactie ''dat de beoogde onderzoekersopleiding voor het grootste deel gerealiseerd is''. Zijn die zaken wel met elkaar te rijmen? Het antwoord is ja. En eigenlijk is het heel simpel. De essentie van het aio-schap zit niet in cursussen of formele regelingen, maar in het doen van onderzoek in een ''intellectueel stimulerend klimaat'', zoals de Laaio-enquête het twee jaar geleden formuleerde. Over dat klimaat bleken de aio's toen tevreden, en dat is niet veranderd. Illustratief is dat 77 procent van hen vindt ''dat feedback van andere onderzoekers meer oplevert dan aio-cursussen''. En de meeste begeleiders onderschrijven dat. Vanzelf dringt zich dan de vraag op, wat voor nut er te verwachten valt van de onderzoekscholen waarvan minister Ritzen zoveel universitair heil verwacht. Het rapport geeft ontnuchterende antwoorden. Aio's willen vooral betere begeleiding, maar de gemiddelde promotor of begeleider verwacht van de onderzoekscholen geen betere begeleiding, noch betere proefschriften of beter opgeleide onderzoekers. Conclusie van de IOWO-rapporteurs: ''Vanuit het oogpunt van de onderzoekersopleiding zou een onderzoekschool niet een hoge prioriteit hebben.'' En laat dat oogpunt nu net het hoofddoel van die scholen zijn. Hebben de critici dan toch gelijk gehad met hun pleidooien voor optimalisering van het bestaande systeem met aio's in vakgroepen? Het is een academische vraag. De onderzoekscholen-show is al begonnen. En dus gaat hij door. (HOP)
GUUS TERMEER
Het College van Bestuur van de RUG wil het aantal aio's en oio's de komende vier jaar met 200 uitbreiden. Dit betekent een verhoging van 30 procent. De faculteiten zullen hun beleidsreserves hiervoor moeten aanspreken. Jaarlijks vinden er aan de RUG zo'n 150 promoties plaats. Het College van Bestuur vreest dat dit aantal te laag is ten opzichte van andere universiteiten. Er zullen minimaal 200 promoties per jaar moeten worden gerealiseerd. Instellingen van vergelijkbare grootte zijn immers al druk doende hun bestand aio's en oio's uit te breiden. Bij ongewijzigd beleid zal het aantal promoties aan de RUG nog verder achterop raken dan nu al het geval is. Dit schrijft het CvB in een interne notitie 'Promotie van promotie-aantallen aan de RUG'. De notitie, geschreven ter voorbereiding op een nieuw ontwikkelingsplan van de Rijksuniversiteit, is ter discussie verzonden aan de faculteiten. De beleidsvoornemens hangen nauw samen met de landelijke plannen om tot vorming van onderzoekscholen te komen, stelt collegevoorzitter E. Bleumink. Hij spreekt van een ''strategische keuze'', opdat de Groningen de boot niet zal missen. De RUG telt momenteel 450 assistenten-in-opleiding (betaald uit de eerste en derde geldstroom) en 200 onderzoekers-in-opleiding (bekostigd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, NWO). De 200 extra aio's en oio's, waarvan er 150 uit de eerste geldstroom moeten komen, zullen over de instelling worden verdeeld op basis van de onderzoekcapaciteit van de faculteiten. Dit betekent dat faculteiten met een omvangrijke onderzoekstaak, zoals Wiskunde en Natuurwetenschappen (69 aio's extra) en Geneeskunde (46 aio's erbij), een relatief hoge bijdrage moeten leveren. Inkrimping van de hoge topformatie van de RUG lijkt onvermijdelijk. Collegevoorzitter Bleumink wijst er echter op dat de faculteiten niet op korte termijn een nieuw formatieplan hoeven te produceren: ''Wel zal de financiële ruimte die er nu bij veel faculteiten is, aangewend moeten worden voor de groei van het aantal aio's.''
LAURENS BERENTSEN
De Universiteitsraad heeft vorige week donderdag ingestemd met de verdeling van de zogeheten Centrale Beleids Ruimte (CBR) voor 1992, zoals die door het College van Bestuur is voorgesteld. Daar ging echter nog wel de nodige discussie aan vooraf. Even leek het erop dat die discussie er niet zou komen. Rector magnificus S. Kuipers reageerde gestoken op het grote aantal vragen dat raadslid D. de Zeeuw stelde, omdat de verdeling van de CBR ook al besproken was in de raadscommissie voor Onderwijs en Wetenschappen. ''Eén lid van de fractie van het wetenschappelijk personeel is aan het studeren geslagen en komt nu met een hoop vragen. Dat is nauwelijks beleefd naar de raad toe en scheept ons op met een hoop extra werk, want wij moeten die vragen nu beantwoorden. Het argument dat het College zijn huiswerk niet heeft gedaan, klopt niet.'' De laatste opmerking van de rector sloeg op het verzoek van de wp-fractie om een overzicht van de centrale ondersteuning die de afgelopen jaren naar de verschillende onderzoeksconcentraties aan de RUG is gegaan. Het College maakte zich er volgens het wetenschappelijk personeel iets te makkelijk vanaf met een lijst met beschrijvingen van de onderzoeksconcentraties, zonder precieze getallen te noemen. Wp-raadslid De Zeeuw had graag meer informatie gehad, mede omdat hem ter ore was gekomen dat één en dezelfde subsidie-aanvraag voor een onderzoeksproject via twee onderzoeksconcentraties voor de CBR was ingediend. Het was voor de wp-fractie evenmin altijd even duidelijk waarom het College de ene aanvraag wel honoreerde en de andere niet. Kuipers erkende dat de toewijzing van de CBR-ronde '92 geen schoonheidsprijs verdiende, voorzover het om onderzoek ging. Hij weet dat aan de invoering van nieuwe omgangsregels voor het geld waarmee de universiteit vanuit centraal niveau gewenste ontwikkelingen in de faculteiten stimuleert en voor een deel ook aan ''de klungelende jonge rector''. Aan de kritiek uit de raad dat de faculteiten tegenover de subsidie-aanvragen hun eigen inzet, de zogeheten matching, niet duidelijk hadden gemaakt, kwam het College tegemoet. Alle faculteiten moeten dat alsnog doen, voordat het CBR-geld beschikbaar komt, behalve Geneeskunde, want die had de matching wel zichtbaar gemaakt. Omdat het totaal bedrag van de gehonoreerde aanvragen het beschikbare budget (vanaf 1992 vier jaar lang telkens twee miljoen gulden) overschreed, paste het College een algemene korting toe. De Universiteitsraad had zo haar twijfels bij deze kaasschaafmethode. Tijdens de raadsvergadering leidde de kaasschaaf tot een geanimeerde dialoog tussen Kuipers en M. Kooijman, de financiële man in het College. Kooijman: ''Ik hou niet van kaas.'' Kuipers: ''Maar ik wel.'' Kooijman: ''Ik hou van de schaaf.'' Kuipers: ''Maar jij hebt ook sadistische neigingen.''
Aan studiefinanciering is dit jaar ruim 195 miljoen gulden minder uitgegeven dan geraamd was. Dat komt onder andere omdat er aan aflossingen meer is ontvangen dan verwacht. Verder zijn de uitgaven en inkomsten van het ministerie in 1991 aardig in de hand gehouden. De 'onderuitputting' bij Studiefinanciering, zoals dat in begrotingsjargon heet, bleek gedurende het jaar 1991 steeds meer te groeien tot een totaal van ruim 195 miljoen. Een deel van dat bedrag komt door incidentele meevallers, maar volgens een woordvoerder van het ministerie is een belangrijk deel waarschijnlijk structureel. Zo lijkt het erop alsof de strenge controle-acties door de Informatiseringsbank ook een preventief werken. De combinatie van soberheid, betere administratie en betrouwbaarder ramingen die minister Ritzen propageert voorkomt in elk geval onaangename verrassingen aan het eind van het jaar. In 1991 zorgde dat beleid ervoor dat Onderwijs 470 miljoen kon bijdragen aan het terugdringen van het algemene financieringstekort, zonder dat hierop ingrijpende bezuinigingen moesten volgen. Bovendien was er ruimte om de tegenvallers in de eigen begroting op te vangen. Zelfs bleef er nog iets over om aan het begin van het jaar opgeworpen blokkades ongedaan te maken. Dat geldt bijvoorbeeld een geblokkeerde uitgave van twintig miljoen voor nieuwbouw in het hoger onderwijs. De brief die Ritzen nu aan de Kamer heeft gestuurd over het verloop van de uitgaven in 1991 is uitvoerig. Dat is op speciaal verzoek van de Kamerleden, die de minister verweten onverwachte meevallers te veel op eigen houtje te verdelen. Daarom geeft hij nu een uitgebreid overzicht van wat meer gekost heeft dan gedacht en wat minder. Een eindoordeel over 1991 is dit natuurlijk nog niet, want de laatste twee maanden van het jaar zijn nog niet verwerkt. De minister heeft de Kamer beloofd haar begin volgend jaar, als dat eindoordeel er wel is, inzicht te geven in welke meevallers structureel zijn. Daarmee wil de minister tegemoet komen aan de kritiek van eigengereid optreden. (Margriet van Lith, HOP) Hedendaags fundamentalisme wordt, met het beeld van gesluierde vrouwen voor ogen, al snel vereenzelvigd met de islam. Het begrip is voor veel mensen verbonden met Iraanse scherprechters die met een beroep op de heilige wet handen afhakken of een doodvonnis uitspreken over een afvallige schrijver. Fundamentalisme wordt zo buiten het westelijk halfrond gesitueerd en opgevat als tegenpool van het modernisme en alles wat daar voor staat; rede, tolerantie, wetenschap en vooruitgang. De benadering van een verschijnsel als fundamentalisme vanuit de tegenstelling tussen modern en anti-modern leidt onvermijdelijk tot wij-zij verhalen, waarin het draait om liberale good guys tegen intolerante bad guys. In de bundel 'Naar de Letter, beschouwingen over fundamentalisme' is getracht de versluierende tegenstelling tussen modern en anti-modern te vermijden door een veelheid van verhalen over fundamentalisme te presenteren. Consequente twijfel aan het modernisme zelf ligt aan deze aanpak ten grondslag, zo blijkt uit een toelichting van de samenstellers. Het resultaat is een relativerend boek, waarin al te stellige beweringen ontbreken en waarin de verschillende auteurs met regelmaat elkaars opvattingen over fundamentalisme bekritiseren. Fundamentalisme is diep geworteld in de protestantse geloofsbeleving. Het woord fundamentalisme duikt voor het eerst op rond 1910 wanneer Amerikaanse protestanten een begin maken met de publikatie van een serie 'fundamentals', waarmee een rehabilitatie wordt beoogd van de grondslagen van het christendom. Na een tweetal verhalen met een theologische inslag volgen twee meer sociologische bijdragen. N. Kielstra maakt korte metten met de opvatting dat fundamentalisme met name gedijt onder de arme bevolking op het platteland. Fundamentalisme appelleert integendeel aan groepen uit de stedelijke middenklasse die door veranderende economische omstandigheden marginaliseren. Een koppige oriëntatie op de verlichting als onomstreden toekomstideaal, waarin religie gezien wordt als een uitstervende categorie, is de oorzaak van het onbegrip dat veel onderzoekers voor fundamentalisme aan de dag leggen, betoogt M. Riesebrodt. Daarom stelt hij voor fundamentalisme te bezien als serieuze religieuze uiting, die niet zozeer tegen modernisering alswel als produkt van modernisering de kop op steekt. Uiteindelijk geldt voor zowel ayatolla's als voor televisiedominees dat ze er niet voor terugschrikken gebruik te maken van bepaald moderne communicatiemiddelen en strijdmethoden. Een viertal gevalsbeschrijvingen geeft inzicht in de veelheid van fundamentalismen die er in de wereld zoal te vinden zijn. Leerzaam is de uiteenzetting van J.J.G. Jansen, die laat zien dat als in een totalitair regime politieke oppositie verboden is, fundamentalisme een uitkomst kan bieden: politieke oppositie neemt dan de vorm aan van een religieuze actiegroep. De samenstellers besluiten de bundel zelf met twee beschouwingen over de betekenis van het hedendaagse onderzoek naar fundamentalisme. Voor een ieder die meer dan oppervlakkig geïnteresseerd is in fundamentalisme is de aanschaf van 'Naar de Letter' zonder meer aan te bevelen. (Geert de Jong)
'Naar de Letter, beschouwingen over fundamentalisme', Onder redactie van Pieter Boele van Hensbroek, Sjaak Koenis en Pauline Westerman. Uigeverij Grafiet. Prijs: f 35,-.
Erik van Ommen werkt in de tekenstudio van de universiteit. Daarbuiten is hij succesvol tekenaar en schilder van vogels. Hij reisde van Gibraltar naar Helgoland om de zwaluw te volgen. En er staat nog een tocht van Arizona naar Alaska op het programma. Maar het Mekka blijft zijn eigen stekkie in het - Lauwersmeer. Een portret van een goedlachse vogelbespieder.
Het is een stralende, maar winderige en koude dag. De oude zeedijken rond het Lauwersmeer liggen zwijgend te wachten. Een korte stoet militaire voertuigen rijdt rustig van de kazerne, onder de doorgaande weg naar Lauwersoog door, naar het schietterrein. Het is een doordeweekse dag, aan de koude kant van november en vanaf de dijk is er goed zicht over de getemde delta. Op aanwijzingen van tekenaar Erik van Ommen slaan we een parallelweggetje in, dat al gauw afbuigt naar het riet om dan na een paar meter dood te lopen op een slagboom. Van Ommen stapt er over heen, loopt de berm in en wijst naar de grond. ''Hier'', zegt hij, ''op deze plek heb ik in het voorjaar van 1989 een maand gezeten om te tekenen. En ik keek uit op dat plasje daar. Dat is dan ook mijn plasje geworden.'' Omzoomd door een brede rietkraag ligt een kleine poel te rimpelen in de wind. Daarachter, een paar honderd meter ver, ligt de kazerne. ''Deze plas is echt fantastisch'', zegt de tekenaar. ''Toen ik hier begin mei '89 kwam stond er net zo veel water als nu. Maar gaandeweg droogde alles op. De hele sfeer veranderde. In het begin was alles blauw van het water en na een maand tijd zag je alleen nog zand en modder. Er kwamen steeds andere vogels, allemaal op doortocht. Als je hier in mei komt dan is de hele vlakte bedekt met steltlopers. Maar er zijn ook ganzen en slechtvalken; het is elke dag anders. De vogels landen hier even, blijven een paar uur en gaan dan weer door. Ik kwam 's ochtends heel vroeg en ging weer heel laat naar huis terug. Eén keer heb ik hier ook overnacht.'' Uit het riet wiekt met trage slagen een grote bruine vogel op. Van Ommen valt stil grijpt zijn verrekijker en tuurt. ''Buizerd'', stelt hij vast en begint dan te lachen. De tekenaar Van Ommen werkt in de tekenstudio van de universiteit; een onderdeel van het Grafisch en Audiovisueel Centrum. In de tekenstudio worden tekeningen gemaakt van dingen die moeilijk te fotograferen zijn. ''Ik heb tekeningen gemaakt van tanden en kiezen, van hersenoperaties, van de meest smerige dingen die je maar verzinnen kan'', vertelt Van Ommen. De tekenstudio levert op bestelling illustraties voor proefschriften en andere wetenschappelijke publikaties, maar er worden ook posters en kerstkaarten gemaakt. ''Binnenkort maken we kerstkaarten voor een bedrijf dat hometrainers verkoopt. Dat wordt een karikatuur van een kerstman op een hometrainer.'' Van Ommen werkt tweeëneenhalve dag per week in de tekenstudio. De andere dagen besteedt hij aan zijn grote liefde: het maken van aquarellen van vogels en hun omgeving.
Erik van Ommen scheurt zich los van zijn stekkie en gaat mij voor naar het Jaap Deens Gat. Het is een brede slenk met zompige oevers. In het scherpe tegenlicht zijn de kleuren verdwenen. Watervogels drijven als zwarte snippers op zilverwit water. ''Kijk, je ziet bijna niks zo'', zegt Van Ommen. ''Tegenlicht is saai. Laten we naar de andere kant gaan. Daar zijn ganzen.'' ''Toen ik zes was wilde ik dierenvanger worden in Afrika'', vertelt hij onderweg naar de Friese kant van het Lauwersmeer. ''Ik tekende leeuwen, giraffen en vooral okapi's. Toen ik tien was begon ik vogels te kijken en pas toen ik van Minerva af kwam ben ik ze 'serieus' gaan tekenen.'' Van Ommen studeerde in 1983 af aan de Academie Minerva in Groningen. De richting die hij deed was vrij schilderen en grafiek. ''Ik had niet de indruk dat het op Minerva echt werd geaccepteerd als ik vogels tekende. Het is voor docenten ook ongrijpbaar. Vogels zijn moeilijker om te tekenen dan mensen. Mensen zitten stil, maar kijk eens naar deze ganzen.'' Hij wijst naar een weiland waarin een paar honderd brandganzen grazen. ''Ze sjouwen rond, vliegen op, ze zijn geen ogenblik rustig.'' De kracht van Van Ommen is dat hij in staat is, net als de tekenaars die indertijd de Amerikaanse burgeroorlog of de Krimoorlog voor de kranten versloegen, ter plekke tekeningen te maken op een snelle en trefzekere manier. Zijn standaarduitrusting bestaat uit een schetsboek, teken- en schildermateriaal, een stoeltje en een telescoop op een statief. ''De eerste schets van zo'n brandgans staat er binnen vijf seconden. Als je begint maak je een vel vol van die snelle schetsen om een beetje te onderzoeken hoe zo'n beest in elkaar zit. Als je dat doorhebt, dan ga je meer aandacht aan zo'n schets besteden om het dan uiteindelijk, ter plekke, uit te werken in waterverf.'' Aan de rand van het weiland blijven we staan. Van Ommen monstert de ganzen, een zwak gegak wordt op de koude wind aangedragen. ''Iedere vogel heeft een ander karakter'', licht de tekenaar toe. ''Daar zie je een beest dat heel hanig rondloopt en iedereen van zich af pikt. Dan zijn er ook altijd een paar onderkruipers die op hun falie krijgen en natuurlijk de meelopers. Kijk maar eens goed.'' Maar daar lijkt de troep niet van gediend. Met veel misbaar gaan ze op de wieken. Hier en daar dwarrelt nog een veertje. Het weiland blijft leeg achter. Het lijkt er op dat Van Ommen het 'Daktari ideaal' van zijn jeugd dieren vangen in Afrika heeft omgezet in het vangen van vogels op papier. Maar dat is voor hem niet het enige. Naast het voyeuristische genoegen van het vogels kijken (''je kunt ze lekker ongegeneerd bespieden door een telescoop'') is er ook een maatschappelijk effect dat de tekenaar met zijn werk wil bereiken. ''Ik wil laten zien wat vogels allemaal te verduren hebben en hoe de mens het ze zo onaangenaam mogelijk maakt.''
Met dat doel voor ogen maakte hij een reis van Gibraltar naar Helgoland, de route die een gewone boerenzwaluw op trek volgt over het vasteland van Europa. ''Toen ik hier twee jaar geleden zat te tekenen zag ik al die trekvogels langskomen, op weg naar het noorden. Ik dacht toen: waar komen die beesten vandaan. Daar kan je dus maar op één manier achter komen, namelijk zelf die reis maken. Als je zo'n tocht maakt zie je wat er onderweg allemaal met zo'n trekvogel gebeurt. Kijk, zo'n beestje is maar een paar gram en die moet dan de Pyreneeën over. Ga daar maar eens tekenen in de sneeuw, dan voel je hoe zwaar die beesten het hebben. Ze kunnen door weersomstandigheden verhongeren, ze kunnen worden neergeschoten, gevangen. Vervolgens komen ze dan in gebieden die zijn drooggelegd, zodat er geen voedsel te vinden is. Met het boek dat volgend jaar van deze reis uitkomt willen we, mijn vriendin die de teksten schrijft en ik, laten zien wat de mens aanricht en hoe dat ingrijpt in het leven van zo'n vogel. Daarvoor moet je je voorstellen hoe het is om een zwaluw te zijn. Het mooiste zou natuurlijk zijn als je zelf een zwaluw zou kunnen worden, maar dat gaat helaas niet.''
Met veel plezier vertelt hij dat hij door een Amerikaanse uitgever is gestrikt voor een prachtig project. Twee jaar geleden exposeerde hij op een overzichtstentoonstelling van vogeltekenaars in Amerika. ''Dat was in het Leigh Yawkey Woodson Art Museum in Wausau, Wisconsin. Ik werd aan het eind van die tentoonstelling op mijn schouder getikt door een uitgever uit Florida die mijn werk wilde uitgeven. Maar ik moest direct de volgende dag terug naar huis, dus van een nader gesprek kwam niet veel terecht. Ik was nog maar drie dagen thuis of ik kreeg post van diezelfde uitgever: een retourticket naar Florida en een uitnodiging om direct te komen en een contract te tekenen. Dus diezelfde week was ik weer in Amerika. Op het vliegveld stond een chauffeur op me te wachten, met zo'n bordje in zijn hand met mijn naam er op. Ik werd in een hotel gezet en de volgende dag afgehaald en naar de uitgeverij gebracht. Daar vroegen ze me of ik de komende drie jaar een reis wilde maken van de grens van Mexico naar het noorden van Alaska. Onderweg zou ik alle nationale parken aandoen. Van de reis maak ik een reisverslag in aquarellen. Alle kosten voor verblijf en vervoer worden vergoed. Twee eisen stellen ze wel: in het boek dat van die reis gemaakt wordt moeten een beer en een Amerikaanse adelaar voorkomen. Voor de rest mag ik maken wat ik wil. Komend voorjaar begint de eerste etappe, een reis van twee maanden. We beginnen in Arizona en we gaan via de Grand Canyon naar de Californische kust.''
De wind is verder aangewakkerd en kleumerig kijkt de tekenaar om zich heen. Als om de excursie af te sluiten laat hij nog een keer zien hoe mooi de wereld is. ''Kijk naar dat water'', zegt hij, ''hier links is het bijna wit, daar is het geel, daar wordt het blauw en daar is het bijna zwart.'' Hij wijst, met de zon schuin achter, naar de sluizen van Lauwersoog. Het water is zwart als inkt, en helder wit staan de sluizen en draaien daarachter de zes windmolens tegen een samentrekkende lucht. ''Dat is toch drama van het zuiverste water'', zegt Van Ommen terwijl hij probeert zijn handen warm te wrijven. Dan wendt hij zijn ogen af en begint te lachen. ''Hier werken is kou lijden en afzien. Dus mooi.''
autonomie ''Wij moeten niet meer op alle Zoetermeerse details reageren. Dat ontneemt het zicht op waar het Hoger Onderwijs naar toe moet.'' Die dappere uitspraak doet ir. W. van Lieshout, die sinds enige tijd de vereniging van universiteiten (VSNU) voorzit. De instellingen moeten zelf initiatief nemen. Dat de VSNU in het verleden weinig aan eigen initiatieven toekwam, komt juist ook door de rolverdeling die nu moet veranderen. Minister en Kamer spraken wel over autonomie, maar bleven de universiteiten met een stroom van maatregelen in het defensief dringen, aldus de strijdbare voorzitter. Een voorbeeld zijn de plannen van minister Ritzen met de propaedeuse. De 'tempobeurs' voor het eerste jaar wees de Kamer af. Maar dat is nog niet het einde van de pogingen om met nieuwe regels een hoger studietempo in de propaedeuse af te dwingen. Hier dreigt volgens de VSNU-voorzitter aantasting van de academische vrijheid: de bestaande opzet van de propaedeuse komt met zulke opgevoerde snelheidseisen onder onaanvaardbare druk te staan. ''Natuurlijk mag de politiek zich inspannen om doelmatigheid te bevorderen'', stelt de voorzitter, ''maar het zijn de professionals uit het onderwijs die eerst moeten aangeven hoe dat kan gebeuren. Daarna mag de politiek beslissen, maar die deskundige inbreng moet er wél geweest zijn.'' ''Ik pleit niet voor totale autonomie'', zegt Van Lieshout op de vraag waarmee de minister zich dan nog mag bemoeien. ''De overheid moet wel de regels van het systeem vaststellen en aangeven wat de maatschappij van het onderwijs verwacht.'' Te lang is er volgens Van Lieshout gedaan alsof alle universiteiten gelijk zijn. Juist het najagen van die illusie leidde ertoe dat elke instelling aan iedere nieuwe mode wilde meedoen. En dat gaf weer oeverloze discussies, of studierichting X nog wel wetenschappelijk onderwijs was. Die vraag vindt de voorzitter niet zo interessant: ''Je moet nadenken over welke typen studieprogramma's je wilt. Daarna komt pas de vraag hoe je ze moet classificeren.'' Is het niet logisch dat de Kamer om ingrijpen roept, zolang wetenschappelijk onderwijs en hbo een wildgroei van modieuze studies laten zien? Integendeel, vindt Van Lieshout: ''Juist de detailbemoeienis van de overheid lokt 'fraude' uit. Zolang je de instellingen niet zelf verantwoordelijk stelt voor het eigen pakket opleidingen, proberen ze de spelregels in hun voordeel op te rekken.'' Als overheid kan je daar weinig aan doen: verbied je een nieuwe studierichting onder naam X, dan vindt men wel een manier om hem als afstudeerrichting Y van de grond te krijgen. Kortom: ook hier faalt het centralisme. Om een gezond studie-aanbod in het hoger onderwijs te krijgen, is er volgens Van Lieshout daarom maar één alternatief. Dat is zelfregulering: ''Het kan heel simpel. Laat universiteiten vrij in hun onderwijsaanbod, maar betaal ze op grond van de onderwijsdeelname en -resultaten. Als je dan studenten meer vrijheid geeft om te kiezen, op grond van onafhankelijke consumenteninformatie, dan kan dat heel zuiverend werken.'' Een opleiding die zich niet in gunstige zin weet te onderscheiden, zal dan immers vroeg of laat vanzelf verdwijnen. (Frank Steenkamp, HOP)
Door TJEERD TIJMSTRA In de UK van 28 november verbaast Frans Schmidt zich erover dat stelling 14 bij zijn proefschrift zo weinig reacties opleverde. Mij verwondert dit echter geenszins: Schmidt beweert onzin, zoals ik met enkele opmerkingen zal illustreren. In de gezondheidszorg is er al jaren sprake van een kostenobsessie (en men dient zich af te vragen welke functie deze mythevorming heeft). In relatieve zin zijn de kosten van de zorgsector de laatste jaren afgenomen: in 1987 werd 10 procent van het Bruto Nationaal Produkt aan gezondheidszorg uitgegeven, dit jaar zal dat 9,6 procent zijn en voor 1995 staat 9,2 procent gepland. Dit terwijl in een samenleving die sterk vergrijst en ontgroent, juist meer geld naar de zorgsector zou moeten. Wij maken echter andere keuzes: meer toerisme (Schiphol zal van 15 naar 50 miljoen passagiers groeien), meer auto's, breedbeeldtelevisies, etcetera. Slechts een gering deel van de kosten van de gezondheidszorg wordt uitgegeven aan echte 'high technology' (zo'n twee procent). Van de circa 3000 gulden die dit jaar per ingezetene aan gezondheidszorg wordt besteed, gaat 75 cent naar de reageerbuisbevruchting en ruim een gulden naar de hart- en levertransplantaties. De gezondheidszorg 'is zo duur' omdat een half miljoen mensen in deze sector een emplooi vinden en zich voor hun diensten laten betalen (velen zeer matig, sommigen extreem hoog). Deze loonkosten vormen veruit de grootste kostenpost. Een post die bovendien nog sterk moet groeien. Thans kiest circa tien procent van de schoolverlaters voor de zorgsector, hetgeen niet voldoende is. Over acht jaar dient dit 17 procent te zijn.
Vroeger gingen veel mensen aan het begin van hun leven dood, thans pas aan het eind. De laatste levensperiode van de (veelal oudere) mens brengt inderdaad hoge kosten met zich mee. Maar dit geld wordt niet uitgegeven aan dure machines die de tachtigjarigen nog enkele weken in leven houden. Als wij geen levensrekkende behandelingen meer zouden toepassen bij patiënten van tachtig jaar en ouder, zou dat zo'n 150 miljoen besparen (een tientje per ingezetene). De laatste levensfase 'is zo duur' omdat onze afhankelijk geworden medemens een beroep doet op de 'alledaagse zorg', verleend door mensen die zich daarvoor terecht laten betalen (terwijl dat vroeger vanuit de mantelzorg gebeurde). In de oude Eskimo-culturen zonderden de zieke en afhankelijk geworden bejaarden zich af om te sterven. Dat was noodzakelijk om de rest te kunnen laten overleven. Ons geweeklaag over de verzorgingslast die de ouderen de samenleving oplegt heeft een andere basis: wij hebben het te druk met consumeren, niets doen en tv kijken. Laten wij de schuld niet leggen bij de dure technologie maar bij ons onvermogen de samenleving op adequate wijze in te richten.
Dr. T. Tijmstra is als hoofddocent medische sociologie verbonden aan de RUG.
VR.13 DECEMBER Robert Berger brengt eigen Engelstalig repertoire, van rock tot luisterlied. Kroeg van Klaas, Oosterweg 26. Aanvang 23.00 uur.Latin Night Tropisch gezellig in De Troubadour, Peperstraat 19. Aanvang 23.00 uur.
ZA.14 DECEMBER Jazz Leerorkest, presentatie o.l.v. Gerard Ammerlaan. Café Overstag, Gedempt Zuiderdiep 139. Aanvang 22.00 uur.'Tha Abs' en 'Klinkhamer'. Ska-punk-hoempapa muziek. Simplon, Boterdiep 71. Aanvang 21.00 uur.
ZO.15 DECEMBER De Trevira's. Trees en Elvira, de tweestemmige twee-eiige tweeling en hun broer Geurt spelen liedjes uit de jaren '50 en '60. Café de Unie, Gelkingestraat 5. Aanvang 16.00 uur.
MA.16 DECEMBER Groep 846 speelt 'Het verjaardagsfeest'. Universiteits-theater, Oude Kijk in 't Jatstraat 26. Aanvang 20.30 uur.
DI.17 DECEMBER Pieter Wispelwey en Paul Komen op cello en piano, spe-len werken van Beethoven, Prokofieff en Franck. Kleine zaal De Oosterpoort, aanvang 20.15 uur.Foolish Wives Regie Erich von Stroheim, Verenigde Staten 1921. Een van de meesterwerken van Von Stroheim over een Russische 'graaf' die met zijn twee nichten in een kast van een huis aan de Rivièra woont. Met live pianobegeleiding van Frank Mol. RKZ-bios. Aanvang 21.00 uur.
WO.18 DECEMBER Nederlands Dans Theater en het Mondriaan String Quartet brengen choreografieën van Amanda Miller en Hans van Manen. Stadsschouwburg, aanvang 20.15 uur.
DO.19 DECEMBER Kleinkunst Concours. Arno van der Heijden, Corien van Opstal en Wee & eM (kanshebbers op de Wim Sonneveldprijs 1992) geven een try-out van hun programma's. USVA-theater, Oude Boteringestraat 49. Aanvang 20.30 uur.Mira. Het Groninger Studenten Orkest Mira speelt werken van Borodin, R. Strauss en Dvoràk. Grote zaal De Oosterpoort. Aanvang 20.15 uur.
Waar staat de afkorting USVA voor? De medewerkers van de universitaire stichting aan de Oude Boteringestraat weten het ook niet precies, of kunnen zich al lang niet meer vinden in de eind-jaren-zestig-achtige term 'vormingsactiviteiten'. Maar vorming of niet, het gaat goed met de USVA.
Frank Blaakmeer
De USVA organiseert voor de universitaire gemeenschap cursussen en voorstellingen op verschillende culturele vlakken. Dat gaat ze zo goed af dat het sinds 1968 vertrouwde pand nu echt te klein wordt. Reden voor een gesprek met Ype van Gorkum, die vorige maand zijn werk als filmprogrammeur voor de stichting beëindigde om zich volledig op zijn aanstelling als plaatsvervangend directeur te concentreren. Hoe kijkt hij aan tegen de groeiende belangstelling voor de USVA? Van Gorkum: ''De toenemende vraag naar vooral cursussen lijkt vreemd genoeg samen te hangen met de verkorting van de studieduur. Naarmate de studiedruk toeneemt zoeken studenten meer dan vroeger naar een zinvolle mogelijkheid om zich af te reageren. De keus valt daarbij op korte en strak georganiseerde activiteiten, omdat die het minste tijd kosten. Vooral na collegetijd, van vijf tot elf, is het erg druk in het gebouw. Spreiding van het aanbod in de tijd, wat een voor de hand liggende mogelijkheid zou zijn om het langzamerhand nijpend geworden ruimtegebrek op te lossen, is geen optie. ''We moeten echt naar een nieuwe locatie, bij voorkeur met een vloeroppervlak van ongeveer elfhonderd vierkante meter. Het huidige pand beslaat zo'n zevenhonderd vierkante meter. Het is sinds 1968 eigendom van de stichting, en valt dus niet onder het vloeroppervlak van de Universiteit. De RUG wil dat graag zo houden, maar is eventueel bereid om een eenmalige subsidie te verlenen voor de aanschaf van een nieuw pand. In de begrotingsbesprekingen van de universiteitsraad van december krijgen we hopelijk uitsluitsel.''
Tot nog toe werkte je voor de afdeling Visueel. Kun je aan de hand van voorbeelden uit deze afdeling schetsen hoe de rol van de USVA verandert? Van Gorkum: ''Er is vooral vanuit de vakgroep geschiedenis steeds meer belangstelling voor de rol van audio-visuele middelen, zowel theoretisch als praktisch. Op theoretisch vlak gaat het dan vooral om de analyse van filmmateriaal, waarbij kennis van de semiotiek bijvoorbeeld een belangrijke rol speelt. Maar de rol van de USVA ligt verder vooral op het praktische vlak. Wie eenmaal geprobeerd heeft zelf een filmpje in elkaar te zetten, krijgt een veel betere kijk op het filmmateriaal dat als bron gebruikt wordt voor wetenschappelijk onderzoek. ''Naast de groei van het cursus-pakket ligt de verandering, wat de afdeling Visueel betreft, op het terrein van de programmering. Wie een groter publiek wil bereiken moet behalve aan esthetische aspecten aandacht besteden aan management. ''Door aan te sluiten bij de vraag die binnen verschillende geledingen van de universiteit leeft naar de vertoning van films rond een bepaald inhoudelijk thema zijn we erin geslaagd het bezoekersaantal vorig jaar bijna te verdubbelen. De contacten met de universiteit zorgen tot volgend voorjaar voor een volle USVA-bios agenda: geschiedenis, de slavisten, Studium Generale, en ook de Gereformeerde Studenten Vereniging hebben plannen voor een filmprogramma in het USVA kader.''
Terbeschikkinggestelden zijn in hoge mate afhankelijk van het oordeel van hun behandelaars. Rechters volgen bijna altijd het advies van de inrichting als ze moeten beslissen over beëindiging van de terbeschikkingstelling (TBS). Terbeschikkinggestelden hebben nauwelijks verweermogelijkheden tegen toepassing van dwangmaatregelen in de TBS-kliniek. Criminologe Marion Winkels promoveert deze week op de toepassing van dwangmaatregelen in de terbeschikkingstelling; haar collega Thea Drost onderzocht de beslissingen van de rechter om de TBS te beëindigen. ''Ik ben in ernstige moeilijkheden terecht gekomen. Men geeft mij n.l. dwangmedicatie, wat mijn lichaam een akelig gevoel geeft. De eerste geneesheer besloot geweld te gaan gebruiken.'' Dit schrijft Philip, een terbeschikkinggestelde, in een wanhopige brief aan zijn advocate. Later springt Philip van de bovenste ring van de gevangenis en overlijdt nog dezelfde nacht. Hij is in anderhalf jaar tijd niet minder dan vijf keer geisoleerd gezet in een kale cel. Philip was één van de 24 terbeschikkinggestelden in de Van Mesdagkliniek die Marion Winkels en Thea Drost, verbonden aan het Criminologisch Instituut van de rechtenfaculteit, anderhalf jaar lang gevolgd hebben. Winkels onderzocht de toepassing van dwangmaatregelen (plaatsing op de zeer beveiligde afdeling, isolatie en dwangmedicatie) binnen de kliniek. Drost op haar beurt analyseerde het verloop van de zittingen, waarin de rechter beslist over verlenging of beëindiging van de terbeschikkingstelling (TBS, voorheen terbeschikkingstelling van de regering, TBR). Winkels: ''Ik draaide mee in een juridisch spreekuur in de Van Mesdagkliniek. Door dat werk raakte ik erg gemotiveerd. Thea was al een tijd op dat terrein bezig en wij besloten toen om samen onderzoek te doen, van binnenuit.'' Van het Ministerie van Justitie kregen de criminologen met de grootste moeite en pas na eindeloos aandringen toestemming. De Van Mesdagkliniek zelf daarentegen verleende hen alle medewerking. De geneesheer-directeur beantwoordde hun verzoek met het kortste briefje dat ze ooit hebben ontvangen: ''Natuurlijk!''. Ze kregen een eigen werkruimte tot hun beschikking. Alle deuren binnen de kliniek stonden voor hen open en vergaderingen konden ze vrijelijk bijwonen. Na toestemming van betrokken terbeschikkinggestelden, kregen ze inzage in alle dossiers. Van de terbeschikkinggestelden werkten 24 van begin tot eind mee.
De TBS-maatregel is uiterst zwaar, vinden Drost en Winkels. Vooral omdat de patiënten een volstrekt afhankelijke positie hebben en bijna volledig machteloos zijn. Drost spreekt van een kwadratische afhankelijkheid: iemand is afhankelijk van het oordeel van de beoordelaars over hoe lang hij afhankelijk van hen moet blijven. ''Soms lijkt het alsof de behandelaars zelf niet beseffen hoe zwaar het regime is. Toen we er pas werkten, zagen we op de monitors bijvoorbeeld hoe een jongen in zijn isoleercel liep te ijsberen. Je hart draait je om in het lijf, als je hem de volgende dag, de volgende week en de volgende maand daar nog steeds ziet zitten. Maar iedereen lijkt er aan te wennen. Ook de jongens zelf praten er heel gewoon over. Mensen denken dat het om zwaar gestoorde mensen gaat die niet aanspreekbaar zijn. Maar dat klopt niet. Ze kunnen als alle andere mensen redelijk, aardig en sociaal zijn en hebben het recht gehoord te worden. Het is schokkend dat iemand bijvoorbeeld nauwelijks contact mag hebben met zijn moeder, omdat dit bezoek niet in het behandelingsplan past. Of om te ervaren hoe over iemand gepraat wordt waar hij bij is. Een jongen vroeg mij na een bespreking waar hij bij zat, hoe ik het gevonden had: werd hij niet behandeld als een stuk vee? Omdat de afspraak was dat wij niets achter zouden houden, liet ik merken dat ik geschokt was.'' Winkels onderzocht onder andere de gronden waarop een isolatie werd toegepast. In de meeste gevallen ging het om terbeschikkinggestelden die zich agressief of onberekenbaar gedroegen. Iemand die in de categorie 'dreigers' viel was Bob, die ooit in overspannen toestand dakpannen naar een politie-auto gooide. Iedereen was het er over eens dat hij eigenlijk niet in een TBS-inrichting thuishoorde. Bob bracht in de onderzoeksperiode vijf maanden door in de isoleercel. Ook al constateerde het personeel op een gegeven moment dat hij achteruit ging en gaf Bob zelf aan dat het niet te lang meer moest duren, toch zou de isolatie dan nog twee maanden duren. Winkels: ''Hij is een voorbeeld van iemand die alleen maar gekker is geworden van de Van Mesdag en zeker van de isoleermaatregel. Hoewel de geneesheer-directeur vond dat hij zo snel mogelijk uit de isoleercel moest, is het de afdeling die daarover beslist. Een aantal personeelsleden was bang voor hem en vond hem onberekenbaar. De opvattingen van de afdelingen worden echter nauwelijks getoetst. Bob kreeg dwangmedicatie en gaf zelf later toe die medicatie nodig te hebben, omdat hij anders de isoleercel niet aankon. Ik ben niet tegen dwangmedicatie op zich. Medicatie kan nodig zijn wanneer de veiligheid van personen zeer ernstig gevaar loopt. In dit geval was er wel sprake van een onacceptabele dwang omdat de medicatie het gevolg was van een andere dwangmaatregel.'' Drost vult aan: ''En neem Philip, de jongen die later zelfmoord zou plegen. Hij weigerde pertinent medicatie, maar hij werd onder dwang geïnjecteerd. Ik vind dat iemand, zolang hij nog niet alle realiteitszin verloren heeft, in principe zelf moet kiezen. Ook als hij dan kiest voor een andere maatregel die eigenlijk niet in zijn bestwil is. De inrichting moet maar zien dat ze hem overtuigt.''
Winkels concludeert in haar proefschrift dat in de nieuwe wetgeving die naar verwachting in 1993 van kracht wordt, vastgelegd moet worden onder welke voorwaarden dwangmaatregelen toelaatbaar zijn. Ook zou geregeld moeten worden hoe terbeschikkinggestelden zich kunnen verweren tegen toepassing van deze maatregelen. Ze moeten inzage in hun dossier kunnen krijgen en er moet binnen elke TBS-inrichting een vertrouwenspersoon worden aangesteld. Winkels vindt zelf dat uitsluitend gevaar voor de veiligheid van personen dwang rechtvaardigt. ''Ik kan me voorstellen dat als de terbeschikkinggestelden meer verweermogelijkheden krijgen, er een betere verstandhouding met de behandelaars mogelijk is. Dit kan de behandeling alleen maar ten goede komen. Ik heb meegemaakt dat een verzoek van iemand om een gesprek met een vertrouwensarts, op een bevoogdende, haast arrogante weigering stuitte. Dan werk je haatgevoelens in de hand.'' De afhankelijkheid van de terbeschikkinggestelden van hun behandelaars speelt ook in hoge mate bij de beslissing of de TBS verlengd of beëindigd moet worden. Voor het publiek ligt deze kwestie gevoelig. Drost beseft dat zij een impopulair standpunt verkondigt, als zij concludeert dat de rechter uiterst zorgvuldig is als hij tegen het advies van de inrichting in gaat. De zaak van voormalig terbeschikkinggestelde S. die een moord op drie kinderen bekende, heeft onlangs grote opschudding veroorzaakt. De commotie ontstond niet in de laatste plaats omdat S. in 1987 door de rechter is vrijgelaten, tegen het advies van de kliniek in. Ook al doet de publiciteit rond S. anders vermoeden, het aantal keren dat de rechter een TBS beëindigt terwijl de inrichting verlenging adviseert (de zogenaamde 'contraire beëindiging'), is volgens Drost laag te noemen. De rechter gaat maar zelden tegen het advies van de inrichting in. Het aantal onopgevolgde adviezen schommelt al jarenlang rond de 16 procent. Daarvan zijn in de meeste gevallen de inrichting en de rechter het niet zozeer met elkaar oneens over de verwachte risico's, maar is de inrichting voorzichtiger dan de rechter. Volgens Drost is het van belang dat de rechter de voorspelling van de behandelaars kritisch onderzoekt. Hij moet wegen of de kans op nieuwe delicten nog steeds voldoende groot is om voortzetting van de TBS te rechtvaardigen. De rechter moet immers twee belangen tegen elkaar afwegen: die van de maatschappij én die van de terbeschikkinggestelde.
Drost heeft op basis van een landelijke steekproef van ruim honderd verlengingsaanvragen, kunnen concluderen dat contraire beëindigingen op een zorgvuldig beoordelings- en afwegingsproces berusten. Die conclusie wordt nog eens bevestigd door het feit dat ernstige herhaling van misdrijf (recidive) na contraire beëindiging nauwelijks vaker voorkomt dan na een beëindiging waarover iedereen het eens is. Het percentage ligt in beide gevallen onder de tien. Tijdens een televisie-uitzending van Brandpunt over de TBS werd gesuggereerd dat 50 procent van de terbeschikkinggestelden weer in de fout gaat. Drost maakt zich daar nog boos over. ''Ja, als je alle kleinigheden meetelt. De onderzoeker van het ministerie die de recidive heeft onderzocht, heeft zogenaamde ernstige delicten meegerekend. Dan kom je uit op een recidive van 18 procent. Maar voor eenderde deel van die gevallen is een straf opgelegd van minder dan zes maanden. In míjn berekening ga ik uit van daden waarvoor minimaal één jaar gevangenisstraf opgelegd is. Dan kom ik op een recidive van minder dan tien procent. De overgrote meerderheid van de voormalig terbeschikkinggestelden blijkt het dus goed te doen.'' Voor de toekomst verwacht Drost een stijging van het aantal contraire beeindigingen. Anders dan woordvoerders van Justitie en inrichtingen zelf, vindt zij dat geen zorgwekkende ontwikkeling. Omdat de inrichting bijna uitsluitend nog verlengingen adviseert, kan het niet anders dan dat contraire beëindigingen toenemen. Het is aan de rechter om de juiste keuze te maken tussen voortzetten of beëindigen van de vrijheidsbeneming. Waarom adviseren instellingen bijna altijd verlenging van de TBS? Drost verklaart: ''Eén van hun argumenten is dat het aantal ernstig gestoorden de laatste jaren verdrievoudigd zou zijn. Een kwart van de patiënten is momenteel psychotisch, waardoor behandeling langer zou duren. Die toename wil ik wel geloven, omdat de maatschappij steeds meer eisen stelt aan mensen, waardoor een aantal moet afhaken. Ik blijf dan wel met de vraag zitten dat met driekwart van de populatie niets anders aan de hand is dan vroeger het geval was. Verder zie ik dat inrichtingen hun verantwoordelijkheid meer bij de rechter zijn gaan leggen omdat ze huiverig zijn het verkeerde advies te geven. Formeel zouden de inrichtingen geen advies meer moeten geven. Zij moeten aangeven hoe het gaat met de persoon in kwestie en hoe groot het verwachte risico is. Tenslotte is de inrichting juridisch geen partij. De rechter moet uiteindelijk de afweging maken, dat is zijn taak.'' Winkels en Drost nemen op grond van hun onderzoeksresultaten duidelijk stelling. Winkels kan zich voorstellen dat behandelaars van TBS-inrichtingen haar boek niet in dank zullen aanvaarden. Maar: ''Ik val de TBS op zich niet aan. Ik heb alleen beschreven wat er gebeurt en benadrukt dat dwang niet oneigenlijk toegepast moet worden. Daar blijf ik bij.''
De visie van Peter Lankhorst op hoger onderwijs is soms zeer verrassend. Wie even de politieke ontwikkelingen niet heeft bijgehouden, kijkt toch vreemd op als het Groen Links-Kamerlid pleit voor meer autonomie voor de universiteiten en minder macht voor de overheid. Er is veel veranderd bij Groen Links. Maar veel dingen zijn ook niet veranderd. Lankhorst ziet liever belastingverhoging dan bezuinigingen op onderwijs. En hij blijft bezorgd over studenten wie het allemaal van huis-uit niet aan komt waaien.
'inisters vinden het erg leuk om iets te openen, maar een instelling sluiten laten ze graag aan de wethouder over. Dus als een minister over decentralisatie begint, dan kun je er donder op zeggen dat het daar niet goed gaat. Dat geldt voor scholen net zo goed als voor bejaardentehuizen. Al die juichende verhalen over autonomie van universiteiten bekijk ik dus wel met de nodige reserve.'' Peter Lankhorst is sinds 1981 Kamerlid van Groen Links, bloedgroep PPR. Als lid van een kleine fractie heeft hij behalve Onderwijs ook WVC, Verkeer en Volkshuisvesting in zijn pakket. Voordeel daarvan is dat ervaringen op het ene terrein ook bij een ander nuttig kunnen zijn. Soms leidt dat tot enig cynisme, maar daardoor laat hij zijn oordeel niet echt beïnvloeden. Lankhorst: ''Laat ik dit meteen zeggen: wij zijn voor autonomie van de universiteiten. Er is een tijd geweest dat links voorstander was van veel macht bij de overheid, maar dat is echt niet meer zo. Alleen kijken wij ook naar de omstandigheden. En dan wil mij wel eens enig cynisme overvallen. Dan blijkt bijvoorbeeld decentralisatie vaak neer te komen op verantwoordelijkheden afschuiven voor een beleidsterrein dat te duur of te moeilijk beheersbaar is geworden. Maar onder bepaalde condities wil ik in die autonomie van de universiteiten heel ver gaan. Condities die vooral te maken hebben met de bestuursvorm, want ik wil alleen bevoegdheden overdragen aan een volledig democratisch bestuur. Ook bij de universiteiten mag de democratie nog wel wat versterkt worden, bijvoorbeeld door studenten en docenten weer op alle niveaus te laten meebeslissen.'' De oppositie die Lankhorst voert tegen het beleid van het PvdA-duo op Onderwijs kan überhaupt mild genoemd worden. Grootste bezwaar van Groen Links tegen de begroting voor '92 was dat dertig miljard gewoon niet genoeg is om én het basisonderwijs te sparen, én de leraren beter te betalen én de studenten een ruime beurs te geven waardoor de laatsten steeds weer het onderspit delven. Lankhorst: ''De centrale vraag bij Onderwijs is altijd weer: hoeveel geld hebben we er als samenleving voor over? En het antwoord stelt mij elke keer teleur. Het bedrijfsleven roept dat goed onderwijs zo belangrijk is. Maar als de minister daar met de pet is rondgegaan zit 'r niks in. De hele samenleving vindt onderwijs belangrijk. Maar als je praat over belastingverhoging begint iedereen te piepen.'' De hogere inkomens zwaarder belasten vindt Lankhorst een heel billijke oplossing voor het geldgebrek bij Onderwijs. Zij profiteren tenslotte ook het meest van de onderwijsvoorzieningen hun kinderen gaan nooit op hun zestiende van school. ''Men moet zich meer realiseren, dat je belasting ook voor jezelf betaalt en juist voor zoiets als onderwijs. Als je flink wat terug wilt zien van je belastinggeld moet je veel naar de opera gaan en veel onderwijs volgen, zeg ik altijd, want dat zijn de dingen waar de overheid het meest aan uitgeeft.''
Intussen ziet Lankhorst wel hoe Ritzen in de knoei raakt met het krappe budget. Studenten moeten sneller studeren? Natuurlijk, zeven of acht jaar over je studie rechten doen, dat kan echt niet meer, vindt ook Groen Links. Maar de onverbiddelijke grens die Ritzen heeft gelegd bij vijf jaar gaat Lankhorst te ver. Dat schaadt bijvoorbeeld kinderen die pas na een omweg merken dat ze best naar de universiteit kunnen, ook al was dat in hun familie nooit eerder gebeurd. En het schaadt studenten in studierichtingen die niet uitkomen met het keurslijf van vier jaar of die dat nog niet echt geprobeerd hebben. Het belemmert kortom de toegankelijkheid. En dat is voor Groen Links onaanvaardbaar. Volgens Lankhorst zou het beter zijn om te komen tot een fundamentele discussie over 'het bestel'. Een debat over een nieuwe visie op de verhouding tussen hbo en wetenschappelijk onderwijs, in plaats van steeds weer de studenten aan te spreken. Met verontwaardiging heeft hij bijvoorbeeld gezien, hoe Ritzens eerste poging tot gelijkwaardigheid in de bekostiging tussen hbo en wetenschappelijk onderwijs al bij de eerste stap gestrand is. De universiteiten eisten een hogere vergoeding voor hun onderwijs dan het hbo ''vanwege de verbondenheid van academisch onderwijs aan wetenschappelijk onderzoek'' en kregen die ook. Bij de billijkheid van die beslissing heeft Lankhorst grote twijfels. Zeker zijn er studierichtingen waarvoor dat geldt, denkt hij, maar lang niet voor allemaal. ''Heel veel zogenaamde universitaire opleidingen hebben helemaal niks met wetenschap te maken. En dat geldt niet alleen voor allerlei nieuwe, modieuze studies, maar ook voor grote delen van bijvoorbeeld rechten en economie. Daar moet dringend een forse verschuiving komen.'' Voor Groen Links is uitgangspunt, dat er één stelsel van hoger onderwijs moet komen. Universiteiten en hogescholen moeten een gemeenschappelijke propaedeuse inrichten, die als 'brugklas' fungeert. Daarna krijgt elke student een advies om in de wetenschappelijke of de beroepsgerichte stroom verder te gaan. Duidelijk moet dan ook zijn, welke studies echt wetenschappelijk zijn en welke niet.
De nieuwe Wet op Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek (WHW), die al tijden in de maak is, gaat Groen Links lang niet ver genoeg. De twee PvdA-bewindslieden op Onderwijs hebben Lankhorst wat dat betreft erg teleurgesteld. ''Waarom een nieuwe wet, als je toch niks wezenlijks aan het stelsel verandert? Waarom één wet voor het hoger onderwijs, als je toch niet van plan bent er een eenheid van te maken? Het probleem van de WHW is: de wet is niet uitdagend. Wat is nu de verhouding tussen hbo en wetenschappelijk onderwijs en hoe moet dat worden over vijf, zes jaar? Houden we ze gescheiden of sturen we aan op eenheid? Wat maakt een universiteit anders dan een hogeschool? Op die vragen vind ik geen bevredigende antwoorden.'' Wat Ritzen zelf van de WHW vindt, daar kan Lankhorst ook maar niet achter komen. ''Ritzen vaart een zigzagkoers bij de behandeling van deze wet waar je als Kamerlid gek van wordt. Dan geeft hij weer toe aan de wensen van de Kamer en dan neemt hij dat weer helemaal terug. Ik zou willen dat hij eindelijk eens zelf met een verhaal komt. Een verhaal waarvan hij zegt: hier sta ik achter, dat kan ik verdedigen, en laat de Kamer nu maar zeggen wat zij ervan vindt.'' De kritiek van de Kamer richt zich nu steeds op deelterreinen, terwijl het tijd is voor een paar fundamentele beslissingen. Ook in studiefinanciering wil Lankhorst nu maar eens de knoop doorhakken. ''Als de ministeries toch worden gereorganiseerd, kan Studiefinanciering naar Sociale Zaken, want het hoort helemaal niet bij Onderwijs. Het is veel beter om een samenhangend inkomensbeleid te maken voor alle jongeren. Voor studenten heeft dat bovendien als voordeel, dat de studiebeurzen niet meer kunnen dienen als de 'melkkoe' van de onderwijsbegroting. Want nu zijn de studenten zo'n beetje de enigen met wie geen convenant is afgesloten, en dus zijn zij steeds opnieuw de dupe bij bezuinigingen.''
'Studeren weer alleen voor de rijken'. De leus is al zo'n dertig jaar bekend en wordt bij elke bezuiniging op de studiebeurzen vol verontwaardiging aangeheven. De werkelijkheid is, dat de universiteit in Nederland nooit anders dan een elitair instituut is geweest en dat studiefinanciering daar weinig mee te maken heeft, constateert de Amsterdamse onderwijskundige Jan - Karel Koppen.
Margriet van Lith
''De toegankelijkheid van het onderwijs moet niet in gevaar komen'', is een van de leuzen van minister Ritzen. Daarbij blijkt hij het dan eigenlijk altijd over studiefinanciering te hebben: studeren moet betaalbaar blijven. Jan Karel Koppen, medewerker van het Amsterdamse centrum voor onderwijsresearch SCO, constateert dat die toegankelijkheid erg weinig met studiefinanciering en erg veel met het onderwijs te maken heeft. ''Bij elke keuze die een kind maakt op de weg naar een carrière speelt het milieu mee. Binnen basis- en voortgezet onderwijs wordt daar nog wel aandacht aan besteed, al helpt dat tot nu toe niet veel. Maar binnen het hoger onderwijs is het géén item. Als je eenmaal studeert, is alles toch voor elkaar? Daar klopt dus niks van, want sociale verschillen spelen ook hier nog een grote rol. Er zijn aanzienlijke verschillen in studiekeuze, in prestaties, in uitval en, daarna, in carrière. Als we eindelijk eens ernst willen maken met de oplossing van dit probleem, dan zal de strijd op alle fronten tegelijk gevoerd moeten worden.'' Koppen promoveert deze week op het proefschrift 'Een kwestie van discipline. Over de externe democratisering van het wetenschappelijk onderwijs'.
De student is geen produkt van het onderwijs, maar een kritische consument. Als die mooie leus nu eens werkelijkheid werd, waren we volgens Koppen al een stuk verder. Koppen: ''De werkelijkheid is, dat de leerling of student nog steeds meer produkt is dan koper en het onderwijs is een actieve 'sorteerder' van de produkten. Studenten vallen er niet uit, maar worden uitgedreven, weg-gesegregeerd. De oplossing daarvoor is om ernst te maken met die consumenten-rol.'' Concreet betekent zo'n verandering heel veel. In zijn proefschrift bespreekt Koppen een paar voorbeelden van situaties die een objectieve keuze belemmeren. Bijvoorbeeld de sociale structuur van een studierichting. In navolging van theorieën van de Franse filosoof Bourdieu komt Koppen tot een verdeling van disciplines met een ''wetenschappelijk prestige'' en met een ''sociaal prestige''. Duidelijkste voorbeeld van de eerste vind je bij de natuurwetenschappen, waar vooral de wetenschappelijke autoriteit geldt, waar de afstand tussen docenten en studenten klein is, waar studenten uit de lagere inkomensgroepen zich gemakkelijk thuisvoelen, maar waar de afgestudeerden weinig maatschappelijke status hebben. Bij bijvoorbeeld de juridische faculteit is het precies omgekeerd. Daar bestaan belangrijke verbindingen met de maatschappij en vooral met de dominante klassen. De afstand tussen docenten en studenten is er groot, de status van de afgestudeerden hoog en de kans op succes is er voor studenten uit de lagere inkomensgroepen relatief klein. De 'erfelijkheid' van studies met een sociaal prestige is opmerkelijk groot. Zo blijkt dat 44 procent van de rechtenstudenten een juridisch geschoolde vader heeft en de helft van de geneeskundestudenten een medisch geschoolde. Koppen: ''Over deze uitkomsten was ook ik verrast. Er zijn nu zoveel meer studenten dan vroeger, dus wat dat betreft kun je niet meer van elite-onderwijs spreken. En toch blijkt bij nader inzien de sociale achtergrond nog zo invloedrijk.''
De achterstand die studenten uit niet-academische milieus in deze studies hebben is hierdoor duidelijk. Zij missen wat Koppen noemt ''verzwegen kennis'. Koppen: ''Het gaat bij die universitaire studies niet alleen om het verwerven van kennis uit boekjes, maar ook om het vermogen die kennis op een goede manier in te zetten namelijk de manier die de maatschappij van de academicus verwacht. In ruil daarvoor geeft de maatschappij je zekere extra bevoegdheden, status. Dat samenstel van dingen die je moet leren noem ik competentie, en daar zit een flink deel verzwegen kennis in, die eigenlijk de sociale structuur van de studie sterk bepaalt. Kinderen uit niet-academische milieus pikken dat soort kennis veel minder gemakkelijk op.'' De oplossing die Koppen nu aandraagt is tweeledig. In de eerste plaats moeten docenten zich maar eens afvragen wat die verzwegen kennis in hun vakgebied inhoudt. ''Een van de mogelijkheden daarvoor is het vertellen van veel verhalen uit de praktijk'', zegt Koppen. ''Daardoor leren ook studenten die die verhalen thuis niet hebben gehoord veel over wat het vak écht inhoudt. Ik haal in mijn proefschrift een antropoloog aan, die in zijn colleges vertelde wat een antropoloog moest kunnen en kennen. Kennis van land, volk en taal moest je hebben, en veel intuïtie, en je moest goed kunnen schrijven: het hield niet op. Maar tegen een bevriende student die op veldwerk ging zei hij: 'Neem kinine mee, houd je oren open en blijf van de vrouwen af meer hoef je niet te weten.''' Een structurele verandering verwacht Koppen vooral van invoering van modularisering. Als studenten zelf een afstudeerpakket samenstellen heeft dat verschillende voordelen. Het vergroot de activiteit en betrokkenheid van de student, waardoor hij zijn rol van kritische consument beter kan spelen. Bovendien doorbreekt het de grenzen van de disciplines en daardoor de sociale codes die daar gelden. Kopen: ''De studierichtingen met een sociaal prestige vormen ook een soort gesloten systeem door de starheid van hun programma. Uit mijn onderzoek blijkt, dat de keuzevrijheid van een studie omgekeerd evenredig is met de sociale segregatie. Bij sociale wetenschappen veel keuzevrijheid, bij rechten bijna geen. Als blijkt dat die disciplines zulke gesloten sociale systemen zijn met zulke gesloten grenzen, dan moet je die openbreken.''
Centraal in het proefschrift van Koppen staat het begrip competentie. Een student moet door het onderwijs tot competentie komen door het verwerven van kennis, vaardigheden en het vermogen die op de goede manier in te zetten. Competentie is echter ook een eigenschap van een systeem, bijvoorbeeld van het onderwijs. Doel van een 'competent systeem' moet volgens Koppen onder andere zijn, dat het de variëteit als uitdaging ziet en niet als lastig. De instroom van studenten is veel diverser dan vroeger, maar het onderwijs reageert nog steeds als een filter. Een goed systeem moet juist proberen elk van die individuen zo ver te brengen als waar hun capaciteiten hen geschikt voor maken. Koppen: ''Mooi voorbeeld vind ik de huidige pogingen om moeilijk lerende kinderen zoveel mogelijk binnen het reguliere basisonderwijs te houden. Basisonderwijs heeft als taak kinderen voor te bereiden op bij hen passend vervolgonderwijs; daar is de taak ''omgaan met differentiatie'' bijgekomen. Dat heeft het onderwijssysteem daar naar mijn opvatting competenter gemaakt.'' Internationaal gezien slaat Nederland met de externe democratisering een opmerkelijk slecht figuur. Koppen citeert in zijn proefschrift een vergelijkend onderzoek in tien landen, waaruit blijkt dat Engeland en Nederland in het voortgezet onderwijs de hoogste milieugebonden selectiviteit kennen. Het onlangs gepubliceerde onderzoek van SCO 'Snelwegen en slingerpaden door het hoger onderwijs' levert op bijna elke pagina bewijzen van de rol die sociale verschillen spelen. Dat geldt voor de keuze voor hbo of universiteit, voor de keuze van studierichting, voor de kans op uitval en voor de carrièremogelijkheden na de studie. De oplossingen die Koppen in zijn proefschrift aandraagt zullen niet opeens de oplossing bieden. Belangrijker vindt de promovendus, dat het onderwerp weer eens serieus besproken wordt. ''Mijn stelling is dat alleen een ingrijpende verandering op verschillende niveau's tegelijk iets kan veranderen. Doorbreken van de disciplines en 'verzwegen kennis' onthullen zijn maar voorbeelden. Het ideaal is natuurlijk om te komen tot een echte meritocratie, waarin iedereen alleen op zijn capaciteiten wordt beoordeeld. Maar dat ideaal is nog heel ver weg.'' (HOP)
DRUK PRATEND loopt prof.dr. J.D. van Willigen door zijn werkkamer in het gebouw Bloemsingel 10 van de medische faculteit. ''Je ziet steeds vaker dat onderzoek wordt gedicteerd door de meetapparaten die beschikbaar zijn'', merkt hij op. ''Een specialistische onderzoeker begint dan met zo'n apparaat ergens aan te meten, verzamelt een hoop getallen en bedenkt pas achteraf de onderzoeksvraag waar die getallen een antwoord op geven. Vervolgens schrijft hij er een artikeltje over in een tijdschrift dat alleen interessant is voor zijn vakgenoten. Je hebt dus kasten vol meetgegevens waar eigenlijk niemand op zit te wachten. En niemand maakt zich nog echt druk over de integratie van die kennis met kennis van andere onderzoeksgebieden. Dat blijft veelal achterwege.'' De hoogleraar is al pratend op zijn stoel beland, schakelt van het negatieve over op het positieve en vertelt enthousiast dat de vakgroep Orale Fysiologie en Neurobiologie een geheel andere manier van werken heeft. Hij noemt die vrij uniek. ''Kijk maar eens rond, dan kom je er vanzelf wel achter dat we hier met iets bijzonders bezig zijn'', nodigt de hoogleraar ons uit. ''Verschillende specialisten zijn nu zes jaar bezig met het onderzoeken van beweging. Hoe kan het dat een organisme beweegt, wat zitten daar voor mechanismen achter, dat vragen we ons af. Kijk, God heeft het met een handvol uitvindingen gedaan. Beweging in het algemeen kan daarom het best worden bestudeerd aan de hand van één bewegingssysteem in het bijzonder: bijvoorbeeld het kauwstelsel van de rat.'' Beweging kan niet worden verklaard door alleen een spier te bestuderen, of een vergrootglas op een hersencel te zetten, vervolgt Van Willigen. Hij maakt dat duidelijk aan de hand van een metafoor: ''Door één enkele mier te bestuderen kan een onderzoeker nooit voorspellen dat tienduizenden mieren samen geneigd zijn om een mierenhoop te bouwen. Je moet die mieren dus niet geïsoleerd maar in interactie bestuderen. Datzelfde geldt voor anatomische onderdelen. Alleen samen kunnen ze voor beweging zorgen.'' Probleem is echter dat een onderzoeker die een rat op de ontleedtafel legt, de anatomische onderdelen na bestudering niet weer in elkaar kan schroeven. Hoe ze samen voor beweging zorgden blijft duister. Bij de vakgroep Orale fysiologie en Neurobiologie wordt geprobeerd dat probleem te omzeilen, met de computer. Zijn de onderdelen ontrafeld, dan kan hun bouw en werking in computertaal, getallen en formules, worden beschreven en samengevoegd; met als beeldend resultaat een computersimulatie waarin de kauwbeweging natuurgetrouw wordt nagebootst. Op die manier wordt bij de vakgroep het kauwstelsel van de rat weer als een bouwdoos in elkaar gezet. Pas dan is interactie tussen de betrokken spieren en hersencellen weer mogelijk en gebeurt er een wonder. ''Er ontstaat een geheel dat meer is dan de som der delen'', zegt Van Willigen. De rat zelf blijft dood maar zijn gekwantificeerde evenbeeld begint op het scherm te leven. ''En wie beweging kan simuleren kan beweging begrijpen'', aldus de hoogleraar.
ONDER LEIDING VAN Van Willigen ging het onderzoekprogramma in 1985 van start en er werd een passende manier van werken bedacht. Immers, om de computersimulatie tot stand te brengen waren onderzoekers van uiteenlopende pluimage nodig. Anatomen en fysiologen moesten zich, ieder vanuit de eigen optiek, met één grote onderzoeksvraag gaan bezighouden. En voor de integratie van specialistische kennis was intensief overleg nodig. Kan een fysioloog zonder moeite zinvol overleggen met een vakgenoot, hij spreekt een andere taal dan een anatoom. Sterker nog: fysiologen begrijpen al lang niet meer hoe anatomen te werk gaan. Er is dan ook een wekelijks plenair overleg en twee keer per jaar een retraite voor nodig om de pluriforme groep onderzoekers bij de les te houden. En Van Willigen geeft toe: ''We hadden gedacht dat dat veel makkelijker zou gaan. Alle specialistische onderzoekers willen natuurlijk toch ook hun eigen identiteit behouden en in eigen gespecialiseerde tijdschriften publiceren. Het is dus allemaal niet zo eenvoudig.'' Onze rondgang door de vakgroep begint bij de neurofysioloog dr. P.J.W. Jüch. Voor het kauwonderzoek meet hij elektrische verschijnselen in de hersenen van ratten. Een demonstratie blijft gelukkig achterwege, maar in de praktijk gaat dat ongeveer zo: Jüch legt een genarcotiseerde rat op een verwarmingsbed. Door in de gehooringangen twee pennen te plaatsen en de voortanden achter een beugeltje te haken, fixeert hij de rat in een standaardpositie. Een sensor in de bloedbaan houdt hartslag en bloeddruk in de gaten, een luchtpijpje in de keel moet het ademhalen vergemakkelijken en een thermometer in de anus registreert de lichaamstemperatuur. Dan boort de onderzoeker in de schedel van de slapende rat een gaatje en schuift elektroden in de voor het kauwen relevante hersengebieden. Als dan bijvoorbeeld de kaak van de rat wordt bewogen, kan de elektrische activiteit die daardoor in die hersengebieden onstaat via de elektroden op gevoelige meters worden afgelezen. Zo wordt gaandeweg duidelijk langs welke zenuwbanen signalen getransporteerd worden en wat ze in de hersenen teweeg brengen. (zie illustratie) Maar er gaat nog al eens wat mis tijdens zo'n meetprocedure. Negentig procent van de ratten ''doet het niet'', zegt Jüch. Hij meet dan eigenlijk iets anders dan de bedoeling was; op zich kan ook dat nog onverwachte resultaten opleveren. ''Bovendien kun je maar drie of vier signalen per keer gaan meten, terwijl er zich in zo'n organisme miljoenen elektrische processen afspelen. Dat geeft al de beperkingen aan waar je tegenaan loopt'', aldus de onderzoeker. Het werk dat de neurofysioloog doet voor het simulatiemodel is zo tijdrovend dat er voor ander onderzoek nauwelijks tijd overblijft. Maar dat lijkt hem niet te deren. ''Ik zou het een groot gemis vinden als ik weer zou moeten functioneren in het oude stramien van alleen maar mijn eigen specialisme'', benadrukt Jüch. ''Op de wekelijkse vergadering komen drie aspecten aan bod: wat heeft iedereen de afgelopen week gedaan, wat gaat iedereen doen en wie moet met wie gaan praten. Ik kijk daar echt naar uit.'' ''Het is zeker uniek dat verschillende onderzoekers één keer per week bij elkaar komen om intensief informatie uit te wisselen'', zegt de neuro-anatoom dr. G.J. ter Horst. ''De communicatielijnen zijn hier korter dan elders. Maar op zich is de manier waarop er hier wordt gewerkt niet uniek. Het is een aanpak die op veel andere laboratoria ook wordt gevolgd'', klinkt het relativerend.
DE NEURO-ANATOOM van de vakgroep voert ons mee naar zijn laboratorium. Achter een microscoop gezeten krijgen we dwarsdoorsnedes van rattenhersenen te zien. Op sommige plaatsen zijn kluwen hersencellen door een kleurstof 'gelabeld': de neurale verbindingen die voor het kauwen van de rat van belang zijn. Als we later in zijn werkkamer zijn diept Ter Horst uit zijn paperassen een stroomdiagram op. ''Dit maak ik er van'', zegt hij, ''een symbolische weergave van de neurale verbindingen voor het orale systeem.'' Het is een complexe tekening vol pijlen en hokjes. (zie illustratie) De hokjes staan voor hersengebieden ter grootte van vele duizenden neuronen, de pijlen geven de wederzijdse beïnvloeding aan. Of in een metafoor: het diagram is een landkaart. De hokjes zijn steden, de pijlen zijn de verkeerswegen tussen die steden. De anatoom is als de cartograaf die alleen maar laat zien dat er in de wereld van de hersenen steden en wegen bestaan. Het is aan Jüch om uit te zoeken hoeveel en wat voor informatie er tussen die gebieden wordt uitgewisseld. Met zo'n landkaart van Ter Horst kan Jüch weer jaren voort. Het verschil in onderzoekstempo is echter enorm. Ter Horst handelt zijn bijdrage aan het kauwstelsel-onderzoek meer en passant af en heeft er duidelijk minder affiniteit mee. ''Ik stel me daarnaast nog tien andere vragen'', vertelt hij. Op de vraag wat zijn onderzoek bijdraagt aan het computersimulatiemodel geeft hij bovendien toe: ''Niet veel. Mijn waarnemingen zijn nog niet gedetailleerd genoeg.'' De neuro-anatoom reist binnenkort af naar Amerika om daar op zoek te gaan naar technieken die hem in staat stellen meer gedetailleerde waarnemingen te doen. Dat dr. E. Otten enthousiast is over de manier van werken is niet verwonderlijk want hij is er als geen ander van afhankelijk. ''Zonder samenwerking geen simulatiemodel'', zegt hij. Otten zit midden in het web van de vakgroep. Hij is degene die aan de computersimulatie werkt. Die computer staat dan ook zachtjes in zijn kamer te zoemen. In kort bestek schetst hij hoe dat simulatiemodel dient als toetssteen voor de informatie die hij krijgt aangeleverd. Lijkt de beweging op het scherm op de beweging in de werkelijkheid dan is het waarschijnlijk dat de computer de spieren, zenuwen en neuronen op een natuurgetrouwe manier heeft gekoppeld. Maar is de computer niet in staat om met de beschikbare anatomische en fysiologische kennis beweging natuurgetrouw te simuleren dan moet er aanvullende informatie komen. Die leemtes worden vragen, waar de rest van de groep mee verder kan. Als grote belanghebbende bij de werkwijze van de groep probeert Otten, die de wekelijkse vergadering voorzit, de indruk weg te nemen dat het tijdens zo'n vergadering vooral gaat om een controle op de uitgevoerde werkzaamheden van de andere vakgroepsleden. ''Het goede van de sfeer is dat dat eigenlijk nauwelijks speelt. Er wordt gewoon hard gewerkt. Er is ook voldoende ruimte om kritisch te zijn, om duidelijk te maken dat je op zich niks tegen de aangesproken persoon hebt, of tegen zijn werk op zich, maar dat je wel kanttekeningen plaatst bij en vragen stelt over het nut van zijn project. Dat zijn belangrijke momenten.'' Twee keer per jaar gaat de hele groep bovendien in retraite, ergens in een hotel of op Schiermonnikoog en wordt de hele boel nog eens doorgelicht. Otten plukt de vruchten van de werkwijze van de groep. ''Al in 1986 zijn we er in geslaagd om op het computerscherm een rat zeer realistisch te laten kauwen'', vertelt hij. Om dat te onderstrepen geeft hij een demonstratie. Op zijn computerscherm gaan een paar kaken sprongsgewijs rond. ''Voor deze simulatie is zowel anatomische, fysiologische als neurobiologische informatie gebruikt. We hebben al die informatie gecombineerd, geconcentreerd en geïntegreerd. En het werkte.'' De kaken op zijn beeldscherm zijn echter tot stilstand gekomen. De computer meldt dat er te weinig geheugen is om de cyclus rond te maken. Otten probeert nog wat, doet de computer uit en weer aan, zet ergens een knopje om, maar nee, het wil vandaag niet. ''Vreemd'', zegt hij, ''normaal is er net genoeg geheugenruimte.'' De samenwerking binnen de vakgroep is in de praktijk lang niet zo hecht als Otten schetst. Met de relativeringen van neuro-anatoom Ter Horst nog in gedachten gaan we één deur verder. ''Ik ben in feite een buitenstaander'', zegt de goedlachse psychofysicus dr. M.L. Broekhuijsen en steekt een pijpje op. ''Otten heeft niet zo veel aan mij. De informatie die ik kan leveren is te weinig exact.''
BROEKHUIJSEN WERKT aan de diagnostiek en klinische toepassingen van het kauwonderzoek. Hij laat proefpersonen bijten op een krachtopnemer en vraagt ze om daarbij een constante kracht uit te oefenen. Dan blijkt die kracht toch niet zo constant te zijn als de proefpersonen beweren. Op de vraag wat zijn onderzoek nu precies bijdraagt aan het simulatiemodel van Otten antwoordt de psychofysicus dat die bijdrage minimaal is: ''Ik vraag eerder iets aan Otten dan Otten aan mij. Bijvoorbeeld een theoretische verklaring van metingen die ik gedaan heb aan bijtkrachten.'' Die antwoorden worden op basis van de modeluitkomsten gegeven. Sinds de eerste simulatie in 1986 richt de vakgroep zich in toenemende mate op de interactie tussen hersenen en spieren op celniveau. Elektronenmicroscopist dr. S.B Liem maakt er gedetailleerde plaatjes van, maar veel vragen daarover kunnen noch door hem, noch door een fysioloog of een anatoom beantwoord worden. Vakgroepvoorzitter Van Willigen zei daar eerder op de dag al voorzichtig over: ''We zijn nu op het punt gekomen dat er fundamentele vragen rijzen die niet met intacte dieren zijn op te lossen. Daarom zijn we met celkweek begonnen.'' De hele dag hebben we al om de kamer van de bioloog dr. J.C.V.M. Copray heengedraaid. Die zat in een steriele ruimte ratten te ontleden. In kweekbakjes probeert hij geïsoleerde spiercellen en neuronen in leven te houden. Die moeten zich vermenigvuldigen en naar elkaar toe groeien. Zo wordt, als alles goed gaat, in het klein een netwerkje geconstrueerd en aan die kweekjes kunnen vervolgens fysiologische metingen worden verricht. Vraag daarbij is: wat gebeurt er op celniveau met een neuron als de spier wordt gestimuleerd, wat gebeurt er in het omgekeerde geval. Deze proefopstelling zal veel onopgeloste vragen over de interactie tussen spieren en hersenen moeten beantwoorden. De ogen van de vakgroep zijn dan ook op Copray gericht. ''Ze zitten te trappelen van ongeduld'', zegt hij gelaten, ''maar ze zullen nog wel een jaar of drie moeten wachten tot het zover is. Als het al zover komt. Bij dit soort onderzoek ben je nooit zeker van het resultaat. Ik voed de cellen met heel delicate soepjes, ik doe er alles aan om ze onderling verbindingen te laten leggen, maar uiteindelijk moeten ze het zelf doen.'' De bioloog laat ons door een microscoop naar spiervezels turen en komt met fotoboeken voor de dag. Op één van die foto's staat een neuron die in een kweekbakje naar een spiervezel is toegegroeid en zich daar op vast heeft gehecht. (Zie foto rechtsonder) ''Ik ben nu een jaar bezig en dat is me één keer gelukt'', zegt Copray erbij.
NA EEN DAG te gast te zijn geweest bij de vakgroep Orale Fysiologie en Neurobiologie maken we voorzichtig de balans op. Zes jaar geleden begon de vakgroep met een onderzoek naar beweging aan de hand van het kauwstelsel van de rat en bewandelt sindsdien een risicovolle en onvoorspelbare weg. Immers, niet de beschikbare apparatuur dicteert het onderzoek; het zijn de vragen rond een centraal thema die het onderzoek sturen en op die vragen vallen niet op voorhand pasklare antwoorden te geven. Tijdens onze rondgang blijkt dan ook dat voor de onderzoekers het verzamelen van informatie voor het simulatiemodel nogal wat voeten in de aarde heeft. Het is naar de zin van Otten nooit gedetailleerd genoeg. De metingen van Jüch worden beïnvloed doordat de hersenen niet alleen met kauwen maar met nog duizenden andere dingen bezig zijn. De anatoom Ter Horst tekent wel zijn atlas van steden en wegen, maar hij is er nooit zeker van of hij de achterafwegen, de sluipweggetjes en de afgesloten routes niet over het hoofd heeft gezien. En waar veel antwoorden van Copray moeten komen relativeert deze zelf in sterke mate zijn onderzoek om niet alvast een voorschot te nemen op de, onzekere, toekomst. ''Ik maak schone kweekjes. Invloeden die je niet kent, maar die misschien wel meespelen, zijn geëlimineerd. Het kan dus best zijn dat je, als de kweek uiteindelijk gelukt is, de hele tijd naar een gigantisch artefact gaat zitten kijken.'' Ook de manier van werken is niet alledaags en er zitten, zo blijkt in de praktijk, een paar lastige haken en ogen aan. De ene specialist werkt, omdat zijn vak dat toestaat, veel sneller dan de andere. ''De tijdschalen liggen onderling heel verschillend'', zegt Van Willigen, ''en het is moeilijk om dan toch alles goed te coördineren. Bovendien willen de onderzoekers hun eigen identiteit behouden en publiceren ze ook in hun eigen specialistische tijdschriften.'' Ondertussen grijpt Otten steeds vaker naar resultaten van onderzoek dat elders is gedaan. ''We werken onderhand samen met universiteiten in Calgary en Durham. Daar zitten onderzoekers die gegevens kunnen leveren die ze pas konden gaan meten na tien jaar voorbereiding. Het heeft geen zin daar hier op te gaan wachten.'' Maar, ook al is de groep niet self-supporting, de werkwijze wordt niet losgelaten. Otten: ''Deze manier van werken is mijn overleving. Daarom zal ik er een heleboel tijd in blijven stoppen om al de deelprojecten bij elkaar en aan de praat te houden.'' ''Zo, dat is ook weer voor mekaar'', zei Fredje, terwijl hij met een grote schroevendraaier in zijn hand de grote keuken binnenkwam. ''Ik heb het straatnaambordje uit de Mussengang hier midden op de deur vastgeschroefd. Ook al wonen we vanaf nu op de Zuidersingel, dit huis heet voortaan Huize Mussengang!'' Een luid gejuich steeg op rond de keukentafel. Aernout van Wassenaer pakte een flesje bier uit het krat in de hoek, en ontkurkte het voor de ex-WNC-kraker. ''Hier Fredje, dat heb je wel verdiend! Toch maar goed dat we jou en je know-how op het gebied van de volkshuisvesting meeverhuisd hebben.'' ''Dat roept om een feestmaal, vinden jullie ook niet?'' Yvette de Bruijne hield de UK omhoog: ''We gaan niet koken op de zondagavond, maar we gaan lekker voor de buis hangen met een vette hap. Hier, voorpagina UK: de Kanton Koerier, de snelste Thuisbezorg-Chinees. Wat dachten jullie daarvan?'' ''Oh eh, ik had eigenlijk al boodschapjes gedaan weet je...'' Stanley Druiprek keek verlegen naar het vieze tafelblad. ''De vorige bewoners wilden nooit samen met mij eten, dus ik dacht...'' ''Jij hoeft niks te denken, Sten'', legde Yvette een hand op zijn arm. ''Vanaf nu eet jij lekker mee met onze gezamenlijke maaltijden. Hebben we altijd al gedaan, en dat blijven we dus doen ook.'' ''Hee meid, dat is tof van je.'' Stanley glunderde terwijl hij de keuken rondkeek. ''Weet je: ik bel meteen met die Kanton Koerier, oké?'' Toen Stanley even later in het trappenhuis stond te telefoneren, deed Hedwig Verschuur voor het eerst haar mond open. ''Zeg luitjes, we gaan die Suri toch wel in de gaten houden als het straks op dokken aankomt hè? Ik vertrouw het maar niks: aio bij Sociale Geografie. Wie betaalt dat allemaal?'' Er viel een ongemakkelijke stilte rond de keukentafel. Yvette en Fredje staarden met open mond naar de studente Internationale Organisaties tegenover hen, Aernout speelde zenuwachtig met de flesopener, en Annie Stortemelk keek Hedwig vernietigend aan. ''Als we íemand in de gaten moeten houden vanaf nu, dan is het mevrouw Verschuur wel, dat blijkt'', zei Yvette. ''Nu weet ik wat ze in België met een fascisties Blok bedoelen'', spoog Fredje terwijl hij Hedwigs forse gestalte met een vies gezicht bekeek. ''Zooo piepeltjes, dat is oké hoor.'' Door zijn binnenkomst voorkwam Stanley dat er tussen Hedwig en Fredje een fiks handgemeen uitbrak. ''Over twintig minuten staat ons eten op de stoep.'' ''Laten we Studio Sport ondertussen even aanzetten'', probeerde Aernout de stemming er weer in te krijgen, ''kunnen we even kijken wat de FC gedaan heeft.'' Hij liep naar de hoek van de keuken, waar op een kapotte bureaustoel het oude zwart-wit-toestel van Berendina Bergsma was neergezet, en drukte de knop in. Een half uurtje later was de stemming weer redelijk op peil. Stanley Druiprek en Aernout van Wassenaer legden aan Hedwig Verschuur en Annie Stortemelk uit wie goed en wie slecht was bij FC Groningen, en Fredje bracht een leeg bierkrat naar de gang, om het te verwisselen voor een vol exemplaar. Toen de bel ging, en Yvette even later binnenkwam met twee grote plastic zakken, kon de avond niet meer stuk. Tot de zakken opengemaakt werden. Met enige moeite hees Yvette de inhoud op een uitgespreide krant; de meeste dekseltjes waren tijdens het vervoer van de vettige bakjes afgeraakt. Wat resteerde was een glimmende hutspot van onbestemd allooi, gedompeld in een vette, knalrode saus. ''Tot zover de Kanton Koerier'', zei Annie. Op de televisie stond Milko Djurovski buitenspel.
Wanneer je tien jaar lang een column schrijft is het denkbaar dat niet iedereen je meer even vriendelijk gezind is. In vierhonderd kritische stukjes kun je behoorlijk veel mensen tegen je in het harnas jagen. Zonder archiefonderzoek vallen mij zonder moeite allerlei groeperingen in die zich in het verleden gekwetst betoonden. Eerst waren er de restauranthouders die mij en mijn have dreigden te verbouwen omdat ik een ongunstige recensie over hun eethuis ten beste had gegeven. Daarna kwamen de gelovigen, bijgelovigen, homeopathen, helder- zienden, acupuncturisten, psychotherapeuten, broeikasdoemdenkers, katholieken, boeddhisten, sextherapeuten, tantristen, astrologen, medici, alternatieve genezers, fundamentalisten, EO'ers, vegetariërs, dogmatici, gereformeerden, honden, pro-life-ers, feministen, macho's en politici.
Dit lijstje is vast niet volledig. Er zijn zonder twijfel nog meer lieden die opgelucht ademhalen bij het vernemen van het goede nieuws dat de UK-redactie besloten heeft mijn tienjarige loopbaan als UK-columnist te beeindigen. Afgelopen vrijdag ontving ik een brief van de hoofdredacteur. ''In de hoop dat we verder vruchtbaar kunnen blijven samenwerking (sic) en onder dankzegging voor je vele trouwe jaren als columnist.''
Als reden voor ''beëindiging van de samenwerking'' formuleerde Termeer, dat ''na zoveel jaren de verrassing een beetje uit jouw stukjes is.''
Ik moet eerlijk toegeven dat deze zinsnede mij in gepeins deed verzinken.
Na de vakantie had ik stukjes geschreven over wetenschapstheoretische systemen, koude kernfusie, transcendente meditatie, operante conditionering en religie, paranormaal geloof aan de VU, training in tantrische seks, verslaving en de hippocampus, het verband tussen periodieke onthouding en mongoloïde nageslacht, EEG-maatregelen en kwakzalverij, normen en waarden op het gebied van sekseverschillen, ziekte als misdrijf, gezondheid van ouderen, aanprijzing van Amerikaanse pockets, de invloed van het human leucocyt antigens system op partnerkeuze en deel 1 van mijn reis naar Boedapest.
De gedachte dat al deze onderwerpen zonder verrassing geacht werden en dat ik daar verbaasd over was zou erop kunnen duiden dat ik de redactie onderschatte.
Aan de andere kant is het in de psychologie bekend dat de motieven die mensen voor hun daden opgeven slechts bij uitzondering iets van doen hebben met de werkelijke beweegredenen. Vaak is het mogelijk tussen de regels iets van de werkelijke achtergrond te ontwaren.
Gebrek aan verrassing betekent in dit geval misschien ontevredenheid met de teneur. In de toekomst verwacht ik in de UK dan ook meer stukjes door en voor : gelovigen, bijgelovigen, homeopathen, helderzienden, acupuncturisten, psychotherapeuten, broeikasdoemdenkers, katholieken, boeddhisten, sextherapeuten, tantristen, astrologen, medici, alternatieve genezers, fundamentalisten, EO-ers, vegetariërs, dogmatici, gereformeerden, honden, pro-life-ers, feministen, macho's en politici.
Om toch columns van mijn hand te lezen kan men overwegen wekelijks de zaterdageditie van Het Parool te kopen (Bv. bij Wristers-Scholtens.) Het Mussengangproject blijf ik nog voortzetten. Zolang het duurt, want ook daar geldt dat: 'na zoveel jaar de verrassing een beetje uit de stukjes is.'
De UK-lezer kan zich verheugen op een nieuwe columnist, ''die meer vanuit zijn ergernissen over het reilen en zeilen van de RUG als instelling schrijft (type Wijnberg).''
Dit zou ''een welkome verandering betekenen'', ik ben benieuwd. PETER BÜGEL
HORIZONTAAL:
1. dat is enkel gepast. (10) 7. smoor zachtjes in jezelf. (4) 9. vroeger werd de toekomst beschreven als een gevulde bol. (10) 10. de hele onderwereld gaat in de steun. (4) 11. zo'n engelse tuin vormt een geheel. (4) 12. die vogel neemt een raadsheer aan. (10) 13. er zit een geraamte in die geldauto. (6) 15. offerde aan de hel in zo'n vork. (6) 16. het leven hield op, zodra men hem stil prees. (9) 17. hij was vals en bijtend. (4) 18. leuren met die gasten. (6) 19. hij bevlekt zichzelf als een beest. (8) 21. het draait hier om afval. (2) 22. dat klinkt goed. (7) 23. staak als het plaatst. (5) 24. voor dat geld mag je het doordraaien. (3) 25. dat buideljong zit benauwd. (7) 26. het geheel schrijft hoog. (5)
VERTICAAL:
2. alleen voor gekken telt dat als zitplaatsen. (12) 3. dat krijg je als die schoonheid haar vetrollen ophijst. (13) 4. al zwemmend zong hij zich zo groot. (5) 5. de moeder van een vreemde. (9) 6. zulke grappen zijn schimmig tegenwoordig. (12) 7. draai in een tijdschrift. (11) 8. de slachter en zijn klant. (11) 14. keihard gegooid. (9) 18. zo te horen kreeg hij daar een stevige honger van. (5) 19. die god zat aan de grond. (5) 20. vluchtplaats van een edele. (5) 22. lap-top. (3) 23. schep daar wel. (3)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
Cryptogram 16 dienen vrijdag 20 december voor 12.00 uur in het bezit
te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, o.v.v. Cryptogram 16.
De goede oplossing vindt u in UK 18.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 14
Horizontaal: 1.redenaar; 5.geklap; 8.nachtklus;
9.exacte; 10.eindprijs; 11.hostie; 12.indraai; 13.nijl; 15.alfa;
16.azie; 17.duif; 19.papegaai; 20.magda; 22.pepernoten; 25.brie;
26.lat; 27.nulstand; 28.ed. Verticaal: 1.rendement; 2.decent;
3.netspanning; 4.ruststand; 5.goedheiligman; 6.lichtgeleider;
7.pieterbaas; 14.lampepit; 18.parool; 19.popel; 21.deed; 23.rijm;
24.evt; 25.bad. De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: J. de
Vries, van Oldebarneveltlaan 28, 9716 EJ Groningen.
De universiteit zit gevangen in een dilemma. Enerzijds is ze gebaat bij zoveel mogelijk studenten; anderzijds vormen al die studenten een bedreiging voor haar wetenschappelijke taak, omdat velen van hen slechts geïnteresseerd zijn in een diploma als toegangsbewijs voor een maatschappelijke carrière. Twee varianten binnen één studie bieden een ontsnappingsroute, meent rector magnificus Simon Kuipers. Een gesprek over de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs.
Laurens Berentsen
Drie maanden is hij inmiddels rector magnificus van de RUG, prof.dr. Simon Klaas Kuipers (48). ''De eerste honderd dagen zijn voorbij, dus ik kan niet meer antwoorden dat ik het nog niet weet'', merkt Kuipers op als hij koffie en thee inschenkt. Naast een hernieuwde kennismaking in 1988 viel Kuipers al eens een half jaar in als rector magnificus vormt de onlangs vastgestelde nota 'Het onderwijsbeleid van de RUG' aanleiding voor een gesprek. De rector is binnen de universiteit de eerst verantwoordelijke voor het onderwijs. Kuipers is op zijn hoede. De hoogleraar algemene economie wil het interview graag even lezen voordat het in de krant komt en mompelt iets over het gevaar van ''gekke uitspraken'' en voor het voetlicht te komen als een ''vreemde man''. Op onze vragen volgen telkens uitgebreide en genuanceerde betogen, liefst opgedeeld in a, b en c. Het wetenschappelijk onderwijs ligt onder vuur. De politiek is niet meer bereid drommen studenten langer te laten studeren dan strikt noodzakelijk is. Studenten verlangen op hun beurt dat hun inspanningen beloond worden met een goed betaalde baan. In het decor van massale toeloop, beperkte studieduur en afstemming op de arbeidsmarkt moet de universiteit de kwaliteit en het wetenschappelijk gehalte van haar onderwijs overeind zien te houden. Op de vraag of dat laatste de afgelopen jaren gelukt is, zegt Kuipers geen algemeen antwoord te kunnen geven. Zijn eigen faculteit, de economische, heeft het niveau redelijk weten te handhaven, meent de rector. ''Dat geldt zeker voor de hoofdvakken. De algemeen vormende vakken hebben wel geleden onder de invoering van de Twee Fasenstructuur. Daarin is geschrapt. Studenten hebben dat ten dele zelf opgevangen door het vijfde en zesde jaar te benutten. Ik wil boude uitspraken voorkomen, maar hoe je het ook wendt of keert, de beperking van de studieduur tot vijf jaar leidt tot enig kwaliteitsverlies. Door onderwijs in blokvorm, tentamens die snel op elkaar volgen en minder herhaling, staat de modale student van nu minder boven de stof dan zijn collega van twintig jaar geleden.''
Niet alleen de beperkte studieduur, ook de massale toestroom van studenten vormt een bedreiging voor het niveau van het onderwijs. ''In die instroom zitten mensen die minder geschikt zijn voor het universitair onderwijs, die vroeger naar het hbo zouden zijn gegaan'', legt de rector uit. Tijdens de behandeling van de nota 'Het onderwijsbeleid van de RUG' in de Universiteitsraad zei Kuipers er niet van overtuigd te zijn dat men ondanks de grote instroom aan de kwaliteitseisen heeft vastgehouden. De rector krabbelt wat terug. Hij zegt het idee te hebben dat de eisen voor de propaedeuse en het doctoraal redelijk overeind zijn gebleven, en om dat zo te houden onderstreept hij de selectieve functie van de propaedeuse. ''Leiden de juiste eindtermen tot een propaedeuserendement van 50 procent, dan moet je kunnen zeggen: het zij zo, dat is dan niet anders. De propaedeuse heeft behalve een oriënterende en verwijzende functie namelijk ook een selectieve functie. Niet iedere vwo'er kan een universitaire opleiding aan.'' Alleen een strenge selectie in de propaedeuse kan echter niet voorkomen dat de universiteit afglijdt naar een hoogwaardig opleidingsinstituut dat toegang verschaft tot de goed betaalde banen. De universiteit wil immers graag zo'n opleidingsinstituut zijn, al was het maar omdat ze financieel gebaat is bij grote studentenaantallen. Maar dat moet dan wel verenigbaar zijn met haar wetenschappelijke taak, want ook die levert geld op als ze goed wordt uitgevoerd. Om de wetenschappelijke taak veilig te stellen, pleitte Kuipers in 1988 in zijn rectoraatsrede voor een 'kernuniversiteit'. In de kernuniversiteit draait het ''om de beoefening van de wetenschap om de wetenschap zelf''. Het onderzoek is er ondergebracht en na de propaedeuse worden de onderzoekers er opgeleid. Naast de kernuniversiteit voorzag Kuipers de komst van wat hij in 1988 'scholen' noemde. Die leiden de studenten op tot ''maatschappelijk nuttige beroepen''. In de nota 'Het onderwijs beleid van de RUG' wordt opnieuw de tweedeling van het wetenschappelijk onderwijs aangeprezen om de tegenstrijdigheden met elkaar te verzoenen.
Niet alle faculteiten hoeven een tweestromenland te worden, benadrukt Kuipers. Bij de bèta's is de noodzaak daarvoor afwezig. Bij andere faculteiten, zoals economie, bedrijfskunde, rechten en in minder mate letteren en de sociale faculteit, is het echter hoog tijd dat er iets gaat gebeuren. ''Daar is een grote instroom van mensen die niet studeren uit dorst naar kennis'', weet de rector. ''Die willen na een aantal jaren een screening device op zak hebben in de richting van een aantrekkelijke functie op de arbeidsmarkt. Ze verdiepen zich niet zo intens in onderzoek en krijgen niet zo'n brede scholing, dat ze echt als academici gekarakteriseerd kunnen worden. Ze interesseren zich vooral voor de beroepspraktijk en je ontrieft hen ten zeerste met sterk theoretische cursussen. Ik betwijfel ook of ze tot diepgravend theoretisch en methodologisch werk in staat zijn, met name omdat het animo daarvoor ontbreekt.'' Kuipers ontkent dat de marktgerichte variant binnen de universiteit nauwelijks verschilt van een hbo-opleiding. ''Er blijft een verschil in abstractieniveau'', beklemtoont de rector.
Hij beaamt dat de onderzoekersvariant het ''elite-clubje'' binnen de universiteit wordt. Kwaliteit en wetenschappelijkheid gelden daar het sterkst. Studenten die het doctoraal behalen, moeten meteen met hun promotieonderzoek kunnen beginnen, zonder de extra scholing die de huidige aio's krijgen. Strenge selectie is een eerste vereiste. ''Je kunt bijvoorbeeld een toelatingsexamen invoeren, waarvoor hoge cijfers moeten worden gehaald. Maar dat is binnen de huidige wet onmogelijk'', denkt Kuipers hardop. ''Wat wel kan, is het starten van een aparte, extra moeilijke propaedeuse voor de onderzoekersvariant.'' Massale instroom, beperkte studieduur en afstemming op de arbeidsmarkt op papier verzoenen met hoge kwaliteit en wetenschappelijkheid, is één ding; de neergeschreven oplossingen in praktijk brengen is een tweede. Dat blijkt ook uit de reacties op de onderwijsnota. De economische faculteit schrijft bijvoorbeeld dat in de nota ''het principieel onverzoenbare wordt verzoend, met daaraan gekoppeld de vraag of de 'werkvloer' het maar voor elkaar wil boksen.'' Kuipers is vooralsnog niet onder de indruk van de kritiek. Hij is er van overtuigd dat ook binnen het huidige personeelsbestand een intensivering van het onderwijs mogelijk is. Met name in het eerste jaar moet dat gebeuren, ''om te voorkomen dat de eerstejaars in de grote onderwijsfabrieken alleen maar een docent in de een of andere kerk op de kansel zien staan en af en toe een multiple choice-tentamen mogen invullen'', zoals Kuipers het onlangs in de Universiteitsraad uitdrukte. Als er twee stromen in het onderwijs komen, moet de regel dat iedere wetenschappelijk medewerker 45 procent van zijn tijd aan onderwijs besteedt, 45 procent aan onderzoek en 10 procent aan besturen op de helling, vindt de rector. ''Het is een heet hangijzer, dat weet ik, maar we moeten rekening houden met de comparatieve voordelen van mensen. Je hoeft de onderzoekers niet te vrijwaren van onderwijs in de marktgerichte variant, maar ze moeten op de eerste plaats onderzoek verrichten en de topopleiding verzorgen. Medewerkers met niet zulke grote onderzoekscapaciteiten gaan meer onderwijs geven in de marktgerichte variant. Per saldo ontstaat er zo meer tijd voor begeleiding.''
Volgens Kuipers is een tweedeling in het wetenschappelijk onderwijs op den duur onafwendbaar. De faculteiten die het betreft hoeven echter niet bang te zijn dat ze binnenkort een directief in de bus krijgen waarin staat dat ze hun onderwijs dienen op te splitsen. Het idee voor twee opleidingsvarianten werd in de concept versie van de onderwijsnota al zeer vrijblijvend geformuleerd, en daar is in de definitieve tekst zo mogelijk nog een schepje bovenop gedaan. Diezelfde vrijblijvendheid is terug te vinden waar het gaat over onderwijsorganisatie en studiebegeleiding als instrumenten om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. ''We werken in een professionele organisatie, waarin geen hiërarchie bestaat. We moeten mensen overtuigen. We kennen de mannenbroeders en voor de dames geldt hetzelfde: verandering is een proces van lange adem'', verklaart Kuipers de terughoudendheid van het College van Bestuur. Zelfs het voorstel van de studenten in de Universiteitsraad om in ieder geval de mogelijkheid te creëren om notoir slechte docenten te verplichten een didactiek cursus te volgen, kon bij het College geen genade vinden. ''Scholing ligt verschrikkelijk gevoelig'', zegt Kuipers. ''Het zijn allemaal professionals, die denken dat ze het wel kunnen. Het is beter om van binnenuit te werken, via functioneringsgesprekken, in plaats van iets op te leggen.'' Dat docenten snel geneigd zijn met de beschuldigende vinger naar studenten te wijzen, wanneer het niet goed gaat met het onderwijs, weet Kuipers, en tot op zekere hoogte gebeurt dat volgens hem niet ten onrechte. ''Wanneer er lage rendementen zijn, moet een faculteit naar zichzelf kijken en dat doet ze ook. Maar een deel van de verantwoordelijkheid ligt aan de zijde van de studenten. Die zeggen dat ze twee jaar over de propaedeuse doen, omdat ze aan het studentenleven moeten wennen. Dat is hen niet kwalijk te nemen, want de wet biedt die mogelijkheid. Persoonlijk vind ik het niet verstandig. Ik denk dat je het extra jaar beter na de propaedeuse kunt gebruiken. De minister lijkt dat vijfde jaar echter niet te accepteren. De vraag is dan, of dat wel zo verstandig is.'' ''Nee, ik geef geen antwoord op die laatste vraag. Ik heb het heel bewust zo geformuleerd'', zegt Kuipers als we hem op het eind van het interview nog eens uit de tent proberen te lokken.
De meeste mensen hebben een duidelijke verwachting als het om boeken gaat: een stevig kaft gevuld met bladzijden waarop leesbare teksten en afbeeldingen zijn aangebracht. Kunstenaarsboeken schoppen deze verwachting echter radicaal ondersteboven. Het Centrum voor Beeldende Kunst Groningen wijdt maar liefst drie tentoonstellingen aan deze bijzondere vorm van kunst.
Gerard Lakke
Een kunstenaarsboek is een boek dat als kunstwerk door een kunstenaar bedacht en gemaakt is. Het moet dus niet verward worden met een kunstboek, of met een catalogus. In een kunstenaarsboek kun je niet per definitie bladeren, lezen of plaatjeskijken. Het kan bijvoorbeeld een boekvormig object zijn met plukken haar, flarden siliconenpasta en allerhande andere voorwerpen erop en eraan bevestigd. In de jaren zestig kwam het boek bij beeldend kunstenaars in zwang als een nieuw en alternatief artistiek medium. Experimenten met vorm, functie en inhoud van het boek namen een hoge vlucht. Sinds die tijd zijn kunstenaarsboeken tot een geaccepteerde kunstvorm uitgegroeid, ofschoon er nooit veel publieke erkenning voor is gekomen. Pas nadat de Duitser Anselm Kiefer de kunstwereld veroverde met zijn immense met zand, teer en lood overgoten boeken, is het fenomeen weer in de belangstelling komen te staan. Het Centrum Beeldende Kunst Groningen presenteert momenteel drie tentoonstellingen die het kunstenaarsboek als onderwerp hebben en die de status van het kunstenaarsboek moeten opwaarderen.
'Verzamelde werken' is een thematische tentoonstelling. In deze expositie gaat het om kunstenaarsboeken waarin de verzamelwoede en archiveringsdrift van de makers tot uitdrukking komt. Binnen de beeldende kunst speelt de fascinatie voor verzamelingen, archieven, ordeningen, rubriceringen en reeksen een belangrijke rol. Er zijn talloze kunstwerken ontstaan uit de drang persoonlijke verbanden te leggen tussen groepen objecten en gegevens, en zodoende nieuwe betekenissen zichtbaar te maken. Gastconservator Johan Deumens, een specialist op het gebied van kunstenaarsboeken, heeft dit rake thema bedacht en dankzij zijn internationale contacten is op de tentoonstelling werk van ver over de grenzen te zien. Hiermee geeft hij invulling aan de nieuwe beleidslijn van het CBK om zich op een meer landelijk niveau te profileren en zodoende de belangstelling van de landelijke pers te trekken. Een prachtig voorbeeld van verzamel-kunst zijn de boeken waarin Christian Boltanski een volledig fotografisch inventaris heeft aangelegd van de bezittingen van willekeurig gekozen mensen uit willekeurig gekozen plaatsen. Van ondergoed en tijdschriften tot kerstdecoratie en prullenbakjes; hun hele hebben en houden is op neutrale wijze uitgestald. Het doodgewone, alledaagse is hier thema van de kunst geworden en vereeuwigd in de geëigende vorm van een inventaris-catalogus. De wetenschappelijke waarde is vrijwel nul, maar de serie kiekjes treft feilloos doel in de diepere gevoelslagen.
Minder pretentieus van opzet zijn de presentatie van kunstenaarsboeken uit het fonds van de Groningse uitgever Philip Elchers en de expositie 'BoekWerken', waarin de Groningse boekkunstenaars-scene aan bod komt. Philip Elchers is in het Noorden op het gebied van de beeldende kunst verreweg de meest actieve uitgeverij. Begonnen met de even bescheiden als innemende reeks 'De Hoge Bomen-Collectie' (intrigerende kunstwerken op A3-vouwbladen) is Elchers in vijf jaar tijd uitgegroeid tot dé producent van hoogwaardige kunst- en kunstenaarsboeken. Op de fraaie presentatie zijn alle hoogtepunten van de afgelopen vijf jaar te zien, zoals onder andere 'Kuil' van F.M. Hutchison, een vuistdik boek waarin letterlijk een kuil is uitgehakt. Voor de liefhebber zijn de uitgaven van Elchers' fonds zonder meer om van te watertanden. Gezien de over-esthetisering en het luxueuze karakter van de uitgaven verbaast het echter niet dat er ook steeds vaker kritische geluiden te horen zijn over Philip Elchers. De derde expositie, 'Boekwerken', gaat eveneens over noordelijke kunstenaars, namelijk Egge Baarveld, Henrietta Harkink, Nico Parlevliet, Marlies Veldhuis, Ruud de Rode, Holly Moors en Magda Lagerwerf. De expositie biedt een overzicht van verschillende soorten kunstenaarsboeken. 'Van bladerboek tot verzamelboek', luidt de typering van samenstelster Miriam Geerts. Van de zeven deelnemers is alleen Egge Baarveld uitgegaan van bestaande boeken. Baarveld doet in de aanwezige materie extreme ingrepen. Bladzijden en teksten worden volledig overwoekerd door zijn expressieve, handschriftelijke tekeningen. De kunstenaar gebruikt desnoods chemicaliën om de bladspiegel aan te tasten en naar zijn hand te zetten. Baarvelds obsessieve opeenvolging van sombere, spooky beelden, waarachter het oorspronkelijke boek tenslotte volledig verdwenen is, is fascinerend. Van een veel vrolijker orde zijn de schetsboeken van Ruud de Rode. Uit deze inventieve geest ontspruit een continue waterval van beeld-associaties en invallen, die wordt vastgelegd in schetsboeken. Het zijn humoristische, intelligente tekeningen; een tactisch samenspel van woord en beeld. Maar hoe charmant De Rode's werk ook mag wezen, het valt te betwijfelen of dergelijke schetsboeken eigenlijk wel kunstenaarsboeken genoemd kunnen worden. Die twijfel is er niet bij het werk van Magda Lagerwerf, wiens boeken overduidelijk wél functioneren als autonome beelden. Ook bij haar liggen vaak woordgrappen aan de basis van het werk. Haar werken verbeelden bijvoorbeeld begrippen als 'Gedicht' en 'Zwartboek'. Lagerwerf slaagt er echter zelden in een verrassende vondst te presenteren. Zij blijft steken op het niveau waar een boek met bladzijden van zeemleer de titel 'Leerboek' meekrijgt. Flauw dus. Holly Moors tenslotte vervaardigt boeken in zeer verschillende vormen, in eerste instantie alleen voor zichzelf. In het kader van een systematisch onderzoek naar kijkrichtingen tekende hij bijvoorbeeld vijftien variaties op een basisthema. Gebundeld vormen ze een leuke, instructieve opeenvolging. Met anderen maakt Moors bescheiden briefboekjes, een dialoog in beeldvorm die via de post gevoerd wordt. Een derde type boekje ontstond uit de vellen papier waarmee de kunstenaar zijn vloer afdekte tijdens het schilderen. Al deze verschillende varianten maken in ieder geval duidelijk dat de boek een inspiratiebron is met talloze mogelijkheden. 'Verzamelde werken', 'Philip Elchers' en 'BoekWerken' bieden samen een gigantische hoeveelheid informatie over het fenomeen kunstenaarsboek. Met name voor Verzamelde Werken dient de bezoeker flink veel tijd uit te trekken. Maar deze troika is zeker de moeite waard.
'BoekWerken' duurt tot 31 december; 'Verzamelde Werken' en 'Philip Elchers' zijn nog te zien tot en met 5 januari. In de Oosterpoort.
Voor wie bijgelovig is wordt het oppassen geblazen; vrijdag de dertiende komt er aan. Voor degene die van experimentele concerten houdt, is het echter een prima dag: het ensemble Gamma, onder leiding van Rob Smit, blijft zijn al jarenlang gehanteerde formule trouw en geeft een concert met vrijwel allemaal nieuwe werken. Speciaal voor dit concert schreven de Groningse componisten Eildert Beeftink en Bert Heikema ieder een nieuwe compositie. Van de vorig jaar als gitarist afgestudeerde Bert Heikema kan je een stuk beluisteren waarin de componist zijn muzikale ei en virtuositeit kan profileren: een thema met variaties. Grote componisten als Brahms en Tsjaikowsky gingen hem hierin voor met respectievelijk de Paganini-variaties voor piano en de Rococo-variaties voor cello en orkest. Tijdens dit concert is Gamma erg trouw aan Groningen; van de Groningers Julius Ament en Jan Wip voert Gamma recent werk uit. Het concert wordt afgesloten met nieuwe composities van de enige niet-Groningers: Joep Straesser en Theo Verbey. Vrijdag 13 december, in de binnenzaal van de Oosterpoort, 20.15 uur. (Yvonne van den Berg)
De allereerste keer dat ik de schouwburg bezocht, moest ik, van school. In de klas hadden we van te voren de tekst van 'The Birthday Party' van Harold Pinter gelezen en geanalyseerd, maar niemand was daar warm of koud van geworden. Lawaaierig gaven wij blijk van onze aanwezigheid op het tweede balkon. Vrij snel kwam daar verandering in, het toneelstuk boeide en wij verstomden. Voor mij betekende deze ervaring een begin van mijn interesse voor theater. Het Verjaardagsfeest is een absurd-realistisch stuk, dat zo'n dertig jaar geleden niet veel succes oogstte. Men begreep Pinter met zijn uiterst simpele dialogen niet; tegenwoordig ziet men in dat hij juist door middel van vage en mysterieuze informatie een grotere betrokkenheid creëert. Pinter is nu een must voor veel toneelgezelschappen. Hoofdpersoon in het Verjaardagsfeest is Stanley Webber, een 'looser' die al een jaar logeert bij Petey en Meg, de eigenaars van een pension aan de Engelse kust. Twee keurige heren dringen op duistere gronden dit besloten milieu binnen. Angst en dreiging is het gevolg. Te zien in het Universiteitstheater op 16, 17 en 18 december om 20.30 uur. (Lida Coumou)
Wie jaren geleden de kans gemist heeft om Patricia Rozema's I've heard the mermaids singing te zien, kan dat vrijdag 13 december goedmaken aan het Boterdiep. Bij Simplon hebben ze de film nog een keer van stal gehaald, en terecht. De van oorsprong Groningse Patricia Rozema, die in Canada woont en werkt, maakte met haar debuutfilm een verrassend sprookje over het meisje Polly, dat moet constateren dat haar droomwereld niet altijd overeenkomt met de echte wereld. Maar uiteindelijk wint natuurlijk toch de droom. De film is aan de ene kant gewoon ontroerend, en past aan de andere kant in de recente Canadese gewoonte om in film over het wezen van het videobeeld na te denken. Zien of herzien. (Frank Blaakmeer)
Obelix riep het jaren geleden al. Rare jongens die Friezen. Als er één categorie is waarin ze onverdroten de hoofdprijs blijven scoren, dan is het wel de categorie 'excentrieke-popgroep-namen'. Namen als 'Kobus Gaat naar Appelscha', 'It Dockumer Lokaeltsje' en 'Wiegels Wjukkelmasjine' spreken boekdelen in deze. Dat dit inherent is aan het onverstaanbare dialect dat men 'taal' pleegt te noemen staat buiten kijf. Maar spelen kunnen ze wel daar in Friesland. Nieuwe ster aan het Friese firmament is Klinkhamer. Klinkhamer bedient zich op kameleontische wijze van Ska en Punk; de Boegies op z'n Fries. Het leuke van Klinkhamer is dat ze zo ontzettend energierijk zijn. Alsof Hielke en Sietse Klinkhamer met speed in hun Kameleon over het Lentense meer scheuren. Zaterdag 14 december zullen de Friezen samen met The Abs acte de présence geven in Simplon. Die avond tevens aandacht voor het feit dat de gemeente het culturele belang van Simplon dreigt te ontkennen. Verplichte kost voor iedereen met het culturele hart op de juiste plaats. (Perry ten Hoor)
Saxofonist Lee Konitz maakte naam op de beroemde opnames van het Miles Davis Nonet ('48-'49), die de geboorte van de 'cool jazz' inleidde. Daarvoor was hij in de leer geweest bij de grootste figuur van deze stroming: Lennie Tristano. In 1949 maakt Konitz ook met hem plaatopnames. Beide samenwerkingen waren echter van korte duur en Konitz ging zijn eigen weg. In de jaren veertig was Konitz een van de weinige altsaxofonisten die zich aan de invloed van Charlie Parker onttrok. Onder invloed van Tristano ontwikkelde hij een toon, die dicht in de buurt kwam van de klassieke benadering van dit instrument: een vlak geluid met weinig overtonen en geen vibrato. Ook zijn evenwichtige manier van spelen deed geen moment aan Parker denken. Deze vroege jaren legden de basis voor Konitz's spel. In de loop der tijd ontwikkelde Konitz zich echter tot een veel dynamischer en flexibeler muzikant, die zich op veel gebieden in de jazz kan begeven. Te horen op: vr. 20 dec., 21.30, F 12,50-, café Overstag. (Jerry Remkes)
Marjolein Nieboer, documentalist bij het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen,en haar knipselbestand:
Een paar jaar geleden stortte een Brits lijntoestel neer op een drukke snelweg. Het enorme ongeluk veroorzaakte veel ophef, niet in de laatste plaats omdat het een zeer modern vliegtuig betrof met de meest geavanceerde veiligheidssystemen aan boord. Aanvankelijk kregen de piloten de schuld: zij zouden niet adequaat hebben gereageerd op de noodsignalen van hun boordcomputer. Een nader onderzoek nuanceerde dat beeld echter aanzienlijk. De computer bleek veel te veel informatie te geven en in een vorm die dermate afweek van wat piloten tijdens hun opleiding leerden, dat de bemanning eigenlijk nauwelijks iets te verwijten viel. Het ongeluk maakte dramatisch duidelijk dat automatisering niet alleen een technologische kwestie is. Uiteindelijk moeten mensen met het geautomatiseerde systeem kunnen werken, het kunnen bedienen en corrigeren. Om dat te bereiken moeten er ook andere dan technische problemen worden opgelost. Hoe interpreteren gebruikers de signalen van een computer, hoeveel informatie kunnen ze tegelijkertijd verwerken of wat is de beste manier om de systeemgegevens aan de gebruiker te laten zien? ''Toch zijn het altijd de technisch geschoolde ingenieurs die dit soort systemen ontwerpen en dus ook dergelijke niet-technische vragen moeten beantwoorden. Daar bedenken ze dan wat voor maar in feite zijn ze opnieuw het wiel aan het uitvinden. Want wij psychologen noemen dat gewoon functieleer en we hebben er honderd jaar over gedaan om die te ontwikkelen. Het is niet zo handig dat die technici nog eens dezelfde lange weg bewandelen en daarbij dezelfde fouten maken'', zegt J. Michon, hoogleraar psychologie aan de RUG.
Prof. Michon is één van de initiatiefnemers van de nieuwe bovenbouwstudie Technische Cognitiewetenschap die op 1 september 1992 aan deze universiteit van start gaat. De studie moet het bovengenoemde 'gat in de markt' opvullen. Een opleiding tot computerdeskundige met meer dan alleen technisch-natuurwetenschappelijke kennis. ''Onze afgestudeerden zullen een toolbox hebben die ze een duidelijke meerwaarde geeft in vergelijking met de klassieke ingenieurs'', verwacht Michon. Een toolbox met gereedschappen uit diverse disciplines want cognitiewetenschap is ''de tak van wetenschap die kennis verzamelt over natuurlijke en kunstmatige denkprocessen en intelligentie'', zoals in het eindrapport van de Werkgroep Technische Studierichting Cognitiewetenschap te lezen staat. En intelligentie behoort niet slechts tot het domein van de natuurwetenschappen, vindt de Werkgroep. Ook psychologen, filosofen en taalwetenschappers bestuderen de menselijke en kunstmatige intelligentie. ''We blijken vaak op zoek te zijn naar hetzelfde'', zegt de filosoof en werkgroepslid prof. T. Kuipers. ''Psychologen houden zich onder andere bezig met de vraag hoe mensen een probleem oplossen. Maar dat doen wij ook. Filosofen zoeken bijvoorbeeld naar een verklaring voor de geniale inval: een model dat beschrijft hoe iemand als Galileï met de kennis en gegevens van zijn tijd tot zijn ideeën kon komen. Onze theorieën blijken veel analogieën te vertonen met die van de psychologen.'' Een interdisciplinaire studierichting dus, de student plukt als het ware bij diverse wetenschappen het gedeelte dat met intelligentie-onderzoek te maken heeft. Logica bij de filosofie, taalkunde bij letteren en neuroinfomatica bij de natuurkunde. Dat lijkt het risico in te houden dat de toolbox meer een vergaarbak van leuke dingen wordt en dat de studie de diepgang van een wetenschappelijke opleiding mist omdat de student veel te veel tijd kwijt is met het zich eigen maken van de denkwijzen en methoden van al die disciplines. Was het niet verstandiger geweest om aan de bestaande opleidingen een cognitievariant toe te voegen, zodat de cognitie-psycholoog met de cognitie-informaticus kan samenwerken terwijl beiden toch een degelijke opleiding hebben gehad? Kuipers bestrijdt dat idee. Bij onderzoek moet men inderdaad oppassen dat samenwerking niet tot samensmelting leidt, tot het verloren gaan van originele invalshoeken. ''Maar hier gaat het om een opleiding, en dan werkt de interdisciplinariteit juist prima. Studenten beginnen met een verschillende achtergrond en motivatie aan dezelfde opleiding. Ik verwacht dat het stimulerend werkt als studenten zien dat de klassieke vragen van hun richting antwoorden hebben in een andere discipline'', aldus Kuipers.
Daarnaast valt het wel mee met die verschillende denkwijzen en methoden, vult H. de Swart aan, werkgroepslid namens taalwetenschap. ''Studenten hoeven zich natuurlijk niet de specialistische vakken van taalkunde of filosofie eigen te maken. Alleen voor zover het met technische cognitie te maken heeft. En als ze signaalanalyse krijgen, gaat het niet alleen over mathematische of fysische signaaltheorie maar ook over psychologische of talige signalen.'' En die combinatie maakt de studie juist aantrekkelijk voor mensen die niet voor één specifieke richting willen kiezen. De Swart: ''We verwachten bijvoorbeeld dat we hiermee veel meisjes de technische hoek zullen binnenloodsen. Meisjes hebben vaak wel de aanleg voor een technische of bèta-studie maar ze kiezen dan een vak dat meer bij hun interesses aansluit. En die liggen eerder in de alfa-gamma-richting.'' Het blijft overigens wel een exacte studie, daarover mag geen misverstand ontstaan. Zeventig procent van het programma bestaat uit technische of natuurwetenschappelijke vakken, maar ''wie zegt dat alleen de bèta's hun vak exact mogen noemen'', roept Michon verontwaardigd. Kuipers verzoent de partijen met zijn definitie: ''Technische cognitiewetenschap is een vak dat zich kenmerkt door zijn bèta-aanpak van alfa- en gamma-problematiek.''
Zoals gezegd gaat de studie officieel op 1 september 1992 van start maar het eigenlijke startschot klinkt al eerder. Het is namelijk een bovenbouwstudie die gevolgd moet kunnen worden door studenten die hun propaedeuse hebben gehaald bij psychologie, informatica, natuurkunde, filosofie of letteren. Om te voorkomen dat de instroom te divers wordt, zullen er aangepaste propaedeuses worden ingericht. Bij de meeste richtingen betekent dit dat de vrije keuzeruimte in het programma zal worden opgevuld met vakken als Inleiding in de Cognitiewetenschap en Inleiding Informatica. De besluitvorming hierover is bij psychologie, natuurkunde, informatica en filosofie al in een zo vergevorderd stadium dat te verwachten is dat die cognitievarianten in september 1992 van start gaan. Voor letteren zal dat op zijn vroegst september 1993 zijn. Voor de studenten die komende september aan de bovenbouw willen beginnen, moet er worden geïmproviseerd. Van hen kan immers niet geeist worden dat ze de cognitievariant gevolgd hebben. Oorspronkelijk opteerden de initiatiefnemers voor een volledige studierichting Technische Cognitiewetenschap. ''Dat zou veel mooier zijn geweest omdat we die problemen met verschillen in instroom niet hadden gehad'', vertelt prof. F. Zwarts van Alfa-informatica, ''maar dat paste niet in het waaiermodel van de universiteit.'' Het RUG-beleid is om zo min mogelijk propaedeuses te hebben waarna de studenten 'uitwaaieren' over tal van doctoraalprogramma's. Als Zwarts even later de wervingsposter ziet waarop afgebeeld staat hoe de studentenstromen uit vijf propaedeuses samenkomen in die ene cognitierichting, grapt hij: ''In feite hebben we nu ons eigen waaiermodel, maar dan een omgekeerde waaier.''
De socialist Andries Sternheim was tussen beide wereldoorlogen een van de weinige Nederlanders die zich in de internationale arbeidersbeweging manifesteerde. De intellectuele erfenis van Sternheim is na de Tweede Wereldoorlog naamloos terecht gekomen in het knekelhuis van de Nederlandse sociaal-democratie. De biografie van Andries Sternheim, waarop de socioloog Bertus Mulder afgelopen week aan de RUG promoveerde, moet de gewezen diamantbewerker aan de vergetelheid ontrukken.
Geert de Jong
Dat de figuur Andries Sternheim in de geschiedschrijving van de sociaal-democratie is zoek geraakt, is eenvoudig te verklaren. Sternheim was internationaal georiënteerd en speelde nauwelijks een rol in de Nederlandse socialistische organisaties. Hij was er bovendien de persoon niet naar zich erg op de voorgrond te manifesteren. Daar komt nog bij dat van alle mensen die Sternheim gekend hebben, slechts enkelen de oorlog hebben overleefd. Dat laatste is een gegeven dat een biograaf opzadelt met een probleem. Aan artikelen van Sternheim is geen gebrek, maar persoonlijke documenten zijn nauwelijks voorhanden. In de biografie over Sternheim, 'Andries Sternheim, een Nederlandse vakbondsman in de Frankfurther Schule', blijft Bertus Mulder dan ook terughoudend over de persoon. ''Heel voorzichtig is er wel een beeld ontstaan van de mens Sternheim, maar zeker weten of dat klopt, doe je niet'', zegt Mulder over de man waarin hij zich de afgelopen negen jaar heeft verdiept. Andries Sternheim werd op 17 mei 1890 in Amsterdam geboren als zoon van een beurshandelaar in boter en vetwaren. De familiegeschiedenis van de Sternheims leest als een verhaal over de opkomst en ondergang van een koopmansgeslacht. Grootvader Sternheim was een buitengewoon succesvol handelaar en liet bij zijn dood een groot bedrag na waarmee zijn zoons zich als zelfstandige zakenlui konden vestigen. De zoons, waaronder de vader van Andries, wisten zich in korte tijd van het familiekapitaal te ontdoen. De vader van Andries kon zich als commissionair niet handhaven en werd handelsreiziger. Zijn moeder, Sara Biallosterski nam haar oude vak weer op, roosjessnijdster in de diamantbewerking. Zo kwam ook Andries op veertienjarige leeftijd in het diamantvak terecht. Pa zocht vertier in kroegen en in 1905 kwam het op verzoek van Sara tot een echtscheiding. Moeder en zoon sloten zich aan bij de ANDB, de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond, een bond die vorming en scholing van arbeiders op alle mogelijke manieren stimuleerde. In 1908 sloot Sternheim zich aan bij de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP).
Volgens biograaf Mulder ligt de sleutel voor het begrip van Andries Sternheim in zijn jeugdjaren. De jonge Andries was aan de kleine kant en liep mank. Hij beschikte over een zekere taaiheid, maar was bepaald niet iemand met de neiging sterk op de voorgrond te treden. Ook de gezinsomstandigheden, de afwezige vader en het feit dat het gezin deels van Andries' inkomen afhankelijk was, lieten hun sporen na. Sternheim was in die zin getekend door zijn arbeidservaring. De jaren in de ANDB waren zo mogelijk van nog grotere invloed. In de vakbond zag Sternheim wat organisatie vermag. De rol van de ANDB was misschien wel te vergelijken met die van een ouderlijk huis, waar hij de aanmoediging vond om door te leren en cursussen te volgen. Niet voor niets zou Sternheim later vakbonden omschrijven als ''scholen waar miljoenen worden opgeleid tot maatschappelijk denkende wezens.'' Aandacht voor arbeidsverhoudingen en arbeidsomstandigheden liepen als een rode draad door de verschillende bezigheden waar Sternheim zich tijdens zijn leven mee inliet. Toen hij het diamantbedrijf moest verlaten, werd hij benoemd als schrijver bij het Gemeentelijk Arbeidsbureau in Amsterdam. Vanaf dat moment ging hij zich meer en meer bezighouden met politieke activiteiten binnen de SDAP. Hij deed dat op een manier die kenmerkend voor hem was: op de achtergrond, beschouwend en analyserend. De opkomst van Japan als economische macht en het dictaat van Versaille zijn een paar van de onderwerpen waarover Sternheim publiceerde. In 1920 begon Sternheim het idee om zijn leven binnen de muren van het stadhuis te moeten slijten, ondraaglijk te vinden. De overstap naar het Internationaal Verbond van Vakverenigingen, eerst als hoofd van de afdeling documentatie en later als chef de bureau, was gezien zijn belangstelling voor internationale vraagstukken niet verbazingwekkend. Medezeggenschap voor arbeiders in bedrijven, de achturige werkdag, betaalde vakanties en de invoering van een leerplicht tot zestien jaar, behoorden tot de bepaald vooruitstrevende strijdpunten van het IVV. Sternheim voelde er in 1931 weinig voor om met het IVV mee te verhuizen naar Berlijn. Dat hij werd gevraagd om de Geneefse vestiging van het Institut für Socialforschung te gaan leiden, kwam dan ook als een geschenk uit de hemel. Het IFS, ook wel bekend als de Frankfurter Schule, waaraan de namen van mensen als Horkheimer, Adorno, Fromm en Pollock zijn verbonden, was in 1924 als onafhankelijk onderzoeksinstituut opgericht. Sociale filosofie en verschillende vakwetenschappen moesten een bijdrage leveren aan een theorie van de maatschappelijke ontwikkeling.
Sternheim werd aangetrokken als man van de praktijk, met internationale contacten en kennis van arbeidsverhoudingen. In Genève kwam hij terecht in een milieu van academisch opgeleide linkse filosofen van gegoede joodse komaf. Hij was een van de weinigen met een achtergrond in de arbeidersbeweging, maar hij voelde zich er bijzonder goed thuis. Het was waarschijnlijk de gelukkigste periode in zijn leven. Betrekkelijk onbezorgd deed hij waar zijn hart naar uitging: studeren, boeken lezen en schrijven. Na 1937 namen Horkheimer en Pollock afscheid van het proletariaat als dragende kracht van maatschappelijke verandering. Sternheim, met zijn achtergrond in de arbeidersbeweging, wilde daar niet in volgen. Alleen verbetering van de kwaliteit van de arbeid kon bijdragen aan de verbetering van de concrete levensomstandigheden van mensen, daarvan bleef hij rotsvast overtuigd. Mulder maakt aannemelijk dat Sternheim door de Frankfurters werd geaccepteerd als nederig medewerker, maar niet als zelfstandig criticus. Bijdragen die bedoeld waren voor het tijdschrift van het IFS werden meermalen geweigerd. Pollock en Adorno stelden in 1938 voor zich van Sternheim te ontdoen, waarna deze terugkeerde naar Amsterdam. Mulder typeert het socialisme van Sternheim als door en door democratisch. Hij pleitte voortdurend voor openheid en kon zich geen opgelegd socialisme voorstellen. De gewezen diamantbewerker geloofde niet dat het socialisme optrad als een historisch noodzakelijk produkt van het kapitalisme. De komst van het socialisme zou in zijn ogen het gevolg zijn van een bewust gewilde keuze van de samenleving. Sternheims socialisme sloot aan bij het ethisch socialisme zoals dat werd uitgedragen door mensen als Banning en Vorrink. Hij deelde echter niet in hun cultuurpessimisme. Mulder daarover: ''Mensen als Banning en De Man zagen de ontworteling der massa's en lieten zich verleiden tot min of meer totalitaire oplossing. Bij Sternheim niets van dat al. Hij blijft open en ondogmatisch. En hij blijft een onwrikbaar geloof in de mensheid houden. Ik denk dat Sternheim de enige socialist is uit het interbellum die werkelijk de moeite waard is. Een kanjer, met een reusachtige analytisch vermogen, die zicht had op ontwikkelingslijnen van het kapitalisme op langere termijn.'' Onder de oorlogsdreiging besloten Sternheim en zijn echtgenote Gholina Cohen om te proberen Nederland te verlaten. De mogelijkheid daartoe bestond alleen als Horkheimer bereid was daarbij te helpen. Horkheimers fatale inschatting was echter dat het na 'München' wel niet zo snel tot een oorlog zou komen. Wel vroeg hij Sternheim behulpzaam te zijn in de poging zijn eigen ouders uit Europa weg te krijgen. De poging van de familie om met de kinderen Leonard en Paul in mei 1940 naar Engeland te ontkomen mislukte. In 1943 moest het gezin onderduiken. Na bijna een jaar werden Sternheim en zijn vrouw opgepakt en naar Westerbork gezonden. Andries Sternheim werd op zes maart 1944 in Auschwitz vermoord.
Bertus Mulder, 'Andries Sternheim, een Nederlandse vakbondsman in de Frankfurter Schule'. Kerckenbosch BV, Zeist 1991. 291 pag. Prijs: F 37,50.
Studenten die teveel studiefinanciering hebben ontvangen hoeven dat niet altijd meteen terug te betalen. In sommige gevallen is een regeling naar draagkracht mogelijk. De Informatiseringsbank zal hierover binnenkort in een brochure nader uitleg geven. De Informatiseringsbank heeft hiertoe besloten op aansporing van de Nationale Ombudsman. Die had eerder als oordeel uitgesproken, dat de minister tekort schoot in zijn voorlichting over de terugbetalingsregeling. Studenten die teveel studiefinanciering hebben ontvangen krijgen een brief waarin het net lijkt alsof ze onder alle omstandigheden alles meteen moeten terugbetalen. Als ze dat niet doen, volgt ingrijpen van een deurwaarder. De student wordt echter niet verteld dat hij juist met die deurwaarder een betalingsregeling kan treffen. Dat kost weliswaar geld (15 procent plus honderd gulden), maar de student kan dan wel zijn schuld in termijnen naar draagkracht aflossen. De Ombudsman doet geen verdere uitspraak over de inhoud van de regeling. Hij vindt alleen dat de minister de betrokkenen in kennis moet stellen van alle mogelijkheden. De Informatiseringsbank heeft nu toegezegd de aanvullende informatie zo snel mogelijk in een brochure op te nemen. (Margriet van Lith, HOP)
De studie in de moderne vreemde talen moet een volwaardige wetenschappelijke opleiding blijven. Door de suggestie dat deze studies wel in het buitenland gevolgd kunnen worden, laat de minister de discussie naar een ''ongepast laag niveau'' afglijden. In zijn commentaar op het ontwerp-HOOP 1992 maakt de Onderwijsraad zich erg boos over de positie van de moderne vreemde talen. Minister Ritzen lijkt te suggereren dat studenten die beter in het ''land van herkomst'' kunnen gaan studeren en de Raad vindt dat volstrekt onzinnig. De Onderwijsraad verwijt minister Ritzen in het algemeen dat hij te weinig oog heeft voor de culturele aspecten van het studeren. De student moet vooral snel en efficiënt afstuderen tegen zo laag mogelijke kosten, met een goede aansluiting op de arbeidsmarkt. Daar is natuurlijk niets op tegen, vindt de Onderwijsraad, maar onderwijs is méér dan dat. Aan de culturele vorming van de student maakt de minister wel erg weinig woorden vuil. ''Zo snel mogelijk'' studeren is echt niet altijd en in alle opzichten het beste. (Margriet van Lith, HOP)
Honderden onverkochte klappers liggen bij de reprodienst van het Harmoniegebouw. Studenten hebben onderhand ook ontdekt dat ze voor veel syllabi auteursrechten moeten betalen. Vandaar dat ze ze liever van elkaar kopiëren. Dat scheelt de studenten een hoop geld. De faculteiten van rechten en letteren kost dat echter zo'n tien- à vijftienduizend gulden per jaar. Vooral de vakgroep geschiedenis heeft met het probleem te kampen. Er ligt zeker voor vierduizend gulden aan geschiedenisklappers bij de reprodienst. ''Normaal gesproken reken je erop dat 75 procent van de studenten een klapper koopt'', vertelt secretaris-subbeheerder Rob Wagenaar. ''Maar sinds er auteursrechten betaald moeten worden, blijven we met een groot aantal klappers zitten. Zo'n 40 à 50 procent van de prijs van de klapper gaat nu naar de uitgevers, en de studenten omzeilen dat liever.'' De faculteiten draaien op voor de kosten van de onverkochte klappers. Ook voor de auteursrechten daarvan, want anders dan bij boeken moeten die bij syllabi al bij de produktie betaald worden. Als het even kan, worden handboeken voorgeschreven, vertelt Wagenaar. Is een klapper toch nodig, dan kunnen vakgroepen studenten daarop laten intekenen. ''We laten docenten ook aan de studenten vragen wat ze willen; een klapper of artikelen die ter inzage liggen. En wat ze daarmee doen, moeten ze zelf weten'', aldus Wagenaar. Geschiedenis denkt de al geleden schade voor ongeveer de helft op te kunnen vangen door volgend jaar deels dezelfde klappers voor te schrijven. Overigens zijn letteren en rechten niet de enigen die met dit probleem te kampen hebben. Zo blijft ook de reprodienst in het WSN-gebouw vaak met klappers zitten. (Christien Boomsma)
Het ontslag op staande voet van de rector van de Humboldt universiteit heeft vooralsnog geen consequenties voor mogelijke samenwerking tussen de RUG en de universiteit in het voormalige Oost-Berlijn. In een verkenningsrapport dat prof. L.W. Nauta onlangs op verzoek van het CvB uitbracht over de situatie aan de Humboldt universiteit, bepleitte hij het leggen van contacten met collega-wetenschappers aan de Berlijnse universiteit. Nauta sprak zich niet uit voor het aangaan van institutionele banden tussen beide universiteiten. Fink, die aan de Humboldt universiteit op handen wordt gedragen vanwege zijn verzet tegen de ontmanteling van de universiteit na de 'Wende', is door het gemeentebestuur de ontslagen, omdat hij als ''Inoffizieller Mitarbeiter mit Feindverbindung'' voor de Staatsveiligheidsdienst werkzaam zou zijn geweest. Fink was vanaf 1980 directeur van de sectie theologie van de universiteit. In 1989 werd hij de eerste gekozen rector van de Humboldt universiteit. Opmerkelijk is dat Fink de beschuldiging niet ontkent. De Stasi was een vanzelfsprekend bestanddeel van de DDR en in tal van posities hadden mensen noodgedwongen contacten met de Stasi, luidt zijn verweer. De theoloog meent dat zijn ontslag een nieuwe zet is in het slepende conflict tussen de universiteit en de Berlijnse Senaat, het bevoegd gezag van de universiteiten in Berlijn. Inzet van dat conflict is de manier waarop de universiteit ideologisch geschoond moet worden. Fink heeft inmiddels aangekondigd gewoon aan te blijven en zijn ontslag juridisch te zullen aanvechten. (Geert de Jong) De uitnodigingen voor de receptie zijn net de deur uit, want per 1 januari legt hij het bijltje er bij neer. Mr. A. van Daal (''bijna 62'') vervulde vanaf 1980 een dubbelfunctie bij de Faculteit der Economische Wetenschappen als directeur beheer en als secretaris van het faculteitsbestuur. Zo'n dubbelfunctie heeft z'n voordelen, maar nadelen zijn er ook:
''Het is op zich natuurlijk wel prettig, want zo zijn de communicatielijnen tussen beheer en bestuur veel korter. Dat bevordert de samenwerking. Aan de andere kant is de werkbelasting erg groot. En het College van Bestuur vindt ook dat die functies eigenlijk gescheiden moeten zijn. Mijn opvolger heeft er dus waarschijnlijk niet meer mee te maken. Ikzelf heb er nu de leeftijd voor om gebruik te maken van de VUT-regeling. Dat past denk ik toch ook wel een beetje in de tijdgeest. Want steeds vaker kom je mensen tegen die je verbaasd aankijken en die zeggen dan: ben je nog steeds aan het werk? (Arjan Wildeboer)
FRANK STEENKAMP
Studenten plukken nog te weinig vruchten van de universitaire computerisering, waaraan in de jaren tachtig enkele miljarden gespendeerd zijn. Op elke 25 studenten is er gemiddeld maar één pc. De universiteiten lopen hiermee duidelijk achter op het hbo. Dat blijkt uit 'IT in perspectief', het deze week verschenen trendrapport van de wetenschappelijk-technische raad van SURF, het samenwerkingsverband voor informatietechnologie (IT) in het hoger onderwijs. Op de keper beschouwd heeft de zes jaar geleden met extra overheidsgeld ingezette informatica-inhaalrace van het hoger onderwijs wel succes gehad. De gemiddelde Nederlandse universiteit ligt qua benutting van informatietechnologie slechts één of twee jaar achter op Amerikaanse top-universiteiten. Studenten hebben er echter nog te weinig van geprofiteerd. ''Elke student moet een halve dag per week over een werkstation kunnen beschikken. Dat lijkt ons niet overdreven'', legt secretaris dr. A.D. van Ingen Schenau van de SURF-adviesraad uit. ''Daarvoor heb je een pc per tien studenten nodig.'' Maar op dit moment tellen de universiteiten nog 25 studenten per pc, terwijl het personeel al op bijna elke werkplek een computer heeft. Opvallend is het verschil met het hbo. Daar doet het personeel het met twee keer zo weinig computers, terwijl de studenten er met een pc op elke 20 juist iets beter aan toe zijn. De onderzoekstaak van het universitair personeel verklaart dit verschil slechts ten dele. Ook de universitaire bureaucratie heeft een dikke vinger in de automatiseringspap. Van de 2550 gulden per student die universiteiten jaarlijks aan computers uitgeven, gaat meer dan de helft al op aan rekencentra, bibliotheken en bestuurlijke informatie.
Het onderwijs komt er in het universitaire computerbeleid tot nu toe bekaaid af, constateert het SURF-rapport. In beleidsplannen wordt er bijna niets over gezegd. Met enige ironie stelt de adviesraad dat ze ''betwijfelt of onderwijsvernieuwing zo vanzelfsprekend plaatsvindt dat er geen reden is om er melding van te maken''. De onderwijsvernieuwing hapert zelfs al bij het alleen maar ''volgen'' van de ontwikkelingen in de beroepspraktijk. Zo maken juristen en economen tijdens hun studie nauwelijks kennis met de elektronische databanken en kennissystemen waarmee ze later toch moeten kunnen werken. En ook bij andere studierichtingen krijgen studenten de eerste jaren nauwelijks te maken met computertoepassingen. Het hbo is op zulke punten een stap verder. Apart punt is het gebruik van de computer voor nieuwe onderwijsvormen. De vorderingen hierin noemt het SURF-rapport tot nu toe ''teleurstellend''. Dat lijkt deels te komen doordat er teveel gedacht is in termen van efficiency-verhoging of: vervanging van docenten door computers. Bij een studiebezoek aan de VS hebben de rapportschrijvers overtuigende voorbeelden gezien van de mogelijkheden van multimediale practica en simulaties. Bij een chemisch practicum werden reacties zeer vertraagd weergegeven, zodat het mechanisme goed te volgen was; bovendien konden studenten zich dingen permitteren die in de prakticumzaal vanwege milieu en veiligheid verboden zijn. Verder pleit de SURF-adviesraad voor uitbreiding en koppeling van locale netwerken, en gezamenlijk gegevens- en softwarebeheer per gebruikersgroep. Ook bij het landelijke SURFnet moeten kostenverlaging en hoger gebruiksgemak vooropstaan. Realisering van nog hogere transportsnelheden voor een kleine gebruikersgroep wordt duidelijk op het tweede plan gesteld. Of, om met secretaris Van Ingen te spreken: ''Het handvol onderzoekers dat op afstand met de supercomputer wil communiceren, zal soms de trein naar Amsterdam moeten nemen.'' (HOP)
Het College van Bestuur wil een strategische beleidsreserve instellen. Met het geld uit deze reserve wil het College in voorkomende gevallen excellente onderzoekers of groepen van onderzoekers financieel ondersteunen, zonder dat de Universiteitsraad daarvoor toestemming hoeft te geven. Volgens het voorstel van het College moet het daarbij gaan om personen die verbonden zijn aan de RUG. De ondersteuning kan per geval maximaal één miljoen gulden bedragen. Toezeggingen geschieden op grond van ''zeer zwaarwichtige redenen van strategisch belang'', aldus het collegevoorstel dat volgende week donderdag in de U-raad wordt behandeld. Collegevoorzitter Bleumink laat desgevraagd weten dat de strategische reserve geen aantasting betekent van het recht van de U-raad om de begroting vast te stellen. ''We moeten achteraf verantwoorden wat we gedaan hebben. Dat komt wel vaker voor.'' De noodzaak van de reserve vloeit volgens de collegevoorzitter voort uit de verscherpte nationale en internationale concurrentie waar het gaat om toponderzoek. Als fictief voorbeeld noemt hij het aanbod voor de vestiging van een onderzoeksinstituut, waarover onderhandeld moet worden met de minister. In zo'n geval wil het College financiële toezeggingen kunnen doen zonder ruggespraak te hoeven houden. De RUG liep het afgelopen jaar twee van dergelijke instituten maar net mis: het Telematica-Onderzoekscentrum ging naar Twente en het Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving naar Leiden. Maar een concreet geval waarbij een strategische reserve van pas had kunnen komen, heeft zich in Groningen nog niet voorgedaan, aldus Bleumink. ''Buiten Groningen komt het wel voor. Bij Amerikaanse instellingen is het heel gebruikelijk.'' Na enig aandringen zegt de collegevoorzitter wel een voorbeeld te kennen, waarbij ''het College had kunnen overwegen gebruik te maken van zo'n beleidsreserve.'' (Laurens Berentsen)
ARJAN WILDEBOER
De Faculteit der Economische Wetenschappen is gedurende zes weken niet in staat geweest om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Dit najaar werd bij de Tweede Aangepaste Begroting voor 1991 het budget voor de post overige lasten veel te laag ingeschaald. Daardoor konden externe leveranciers van de faculteit van de ene op de andere dag niet meer worden betaald. Het faculteitsbestuur stuurde daarom een brief naar de Financieel Economische Dienst (FED) van de RUG. Die gaf daarop toestemming het budget met zes ton op te hogen. Dat bedrag haalde de faculteit uit eigen reserves. Dolf Mellema, hoofd van het Bureau Bestuur en Beheer van de economische faculteit, weet dat er ''een stagnatie in de betalingen'' is geweest. ''Maar ik was ziek en ben nog maar net terug. Ik ben niet in detail op de hoogte.'' Directeur beheer mr. A. van Daal bestempelt de gang van zaken als een ''tegenvaller in de kosten'' en een ''administratieve vergissing''. Volgens de directeur zijn er wat foutjes gemaakt bij de opmaak van de tweede aangepaste begroting. ''We hadden wel geld, maar geen budget. Dat is nu rechtgezet.'' Dat er iets meer aan de hand is bleek al tijdens de faculteitsraadvergadering van 13 september. Door grote onduidelijkheid over de kosten/baten-balans van de faculteit liepen de besprekingen over de begroting voor 1992 muurvast. Volgens kritici voert de faculteit een lapmiddelenbeleid, ontbreekt ieder inzicht in wat er gaande is en bestaan er fricties tussen verschillende geledingen. Bovendien blijkt men in de persoonlijke sfeer niet altijd even goed met elkaar overweg te kunnen. De huidige betalingsproblemen zijn voor een belangrijk deel rechtstreeks terug te voeren op deze problemen. Zo zijn de zes ton van het verhoogde budget nu al bijna weer op. De faculteit overweegt daarom opnieuw bij de FED aan te kloppen. Ditmaal met het verzoek de budgetbewaking tot 31 december op te schorten. Op die manier kan vrijelijk geld worden uitgegeven dat er eigenlijk niet is. Volgend jaar moet de zaak dan weer worden rechtgetrokken. De economen zijn er overigens al langer van doordrongen dat er iets schort aan het beheer van de faculteit. Vorig jaar werd een extern adviesbureau ingeschakeld om de eigen organisatie door te lichten. Uit het onlangs verschenen rapport blijkt dat de beheersstructuur van de economische faculteit inderdaad van geen kanten deugt.
De universiteiten menen niets van hun mooie praatjes over samenwerking met het hbo. Zodra hierover een concreet voorstel ter tafel komt, staan ze op hun achterste benen. En dan blijkt keer op keer, dat deze minister voor hen door de knieën gaat. Op die basis kan het hbo de dialoog met de minister niet voeren. Woedend en teleurgesteld reageerde hbo-raadvoorzitter Kemner dinsdagavond op de houding van zijn gesprekspartners in de Hoger Onderwijs-kamer. VSNU-voorzitter Van Lieshout had zich met kracht geweerd tegen voorstellen om de hogescholen dichter bij de universiteiten te brengen. De VSNU wil niet dat de minister haar samenwerking met het hbo actief stimuleert, noch voelt zij ervoor dat het hbo profiteert van de wetenschappelijke infrastructuur van de universiteiten. Van Lieshout wil niet verder gaan dan dat de samenwerking tussen universiteiten en hogescholen, die volgens hem al ruim bestaat, nog wat verder vorm krijgt. Op welke manier, dat moeten de betrokken scholen zelf maar uitzoeken. Concrete voorstellen die die samenwerking met enige voortvarendheid moeten realiseren, wijst hij van de hand. En daarbij wordt hij, tot grote woede van het hbo, door minister Ritzen gesteund. Kern van de wensen van de hogescholen voor de komende tijd is dat de minister hen steunt in hun voortgaand streven naar emancipatie. Die erkenning wil het hbo uitdrukkelijk naar voren brengen in de discussie over het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (HOOP). In eerste instantie leek minister Ritzen het hbo een eind tegemoet te willen komen. Na ernstige bezwaren van de universiteiten krabbelde hij echter terug. Verder dan een algemeen geformuleerd beleidsvoornemen om over die samenwerking te praten wil hij niet gaan. Als reactie weigert de hbo-raad nu de ''agenda' voor het overleg in de komende twee jaar goed te keuren. Die ferme afwijzing zal de hbo-raad volgende week dinsdag ook aan de Tweede Kamer onder de aandacht brengen, als die een hoorzitting over het HOOP organiseert. (Margriet van Lith, HOP)
Een groot deel van de redactie van het Eindhovense universiteitsblad Cursor heeft deze week zijn werkzaamheden beëindigd. Dat is het resultaat van een ingreep van het universiteitsbestuur in een conflict tussen hoofdredacteur J. Ummels en vier redactieleden. Het rommelde al langer bij Cursor. Na enkele aanvaringen was er eind augustus een openlijk conflict. Drie redacteuren en een dienstweigeraar maakten de zaak aanhangig: de hoofdredacteur zou te weinig bijdragen aan de produktie en de ontwikkeling van het blad blokkeren. De redactieraad een adviesorgaan dat de kwaliteit van het blad moet bewaken deponeerde de kwestie daarna bij TUE-secretaris ir. H.J.P.M Roumen, als zijnde een personeelsprobleem. Eind vorige week deed Roumen een uitspraak. ''Wij werden afgeschilderd als een bende van vier, die de zaken op de spits heeft gedreven en de positie van de hoofdredacteur heeft ondermijnd'', zegt eindredacteur Walter van Hulst. De dienstweigeraar mag zijn tijd uitdienen en twee collega's in tijdelijke dienst kunnen vertrekken. Alleen de positie van Van Hulst blijft ongemoeid. Maar voor hem hoeft het niet meer. Hij heeft zich ziekgemeld en zoekt ander werk. Intussen lijkt echter ook de koers van het blad in het geding. Het bestuur van de TU Eindhoven wil een interim-manager aantrekken, die geplaatst wordt boven de huidige hoofdredacteur. Opdracht: het op poten zetten van een ''bedrijfsjournalistiek blad van goede kwaliteit'', geleid door een sterke hoofdredacteur. De redactieraad is er niet gerust op. Met name een plan van het universiteitsbestuur om de rector magnificus prof.dr. J.H. van Lint in deze raad te benoemen roept de vraag op of men een eind wil maken aan de onafhankelijke journalistiek van het blad. In de Eindhovense universiteitsraad zullen hierover maandag vragen worden gesteld. ''Men lijkt de kans te willen grijpen voor een terugkeer naar de middeleeuwen'', zegt hoofdredacteur J. Ummels, die dezer dagen met enkele freelancers en studentmedewerkers het blad moet maken. (Frank Steenkamp, HOP)
GUUS TERMEER
De Interfacultaire Werkgroep Emancipatievraagstukken en Vrouwenstudies (IWEV) krijgt een minder zware coördinatietaak. Het is de bedoeling dat de interfacultaire werkgroep de komende jaren een vaste plek vindt in de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen. De IWEV werd in 1986 opgericht en, vanwege de wetenschappelijke achtergrond van de buitengewoon hoogleraar dr.ir. C.J. Weeda (gezinssociologie), beheersmatig ondergebracht bij de sociale faculteit. De hoofdtaak van de werkgroep was het coördineren van het onderzoek en onderwijs op het gebied van de vrouwenstudies in de faculteiten der Godgeleerdheid, Letteren, Rechtsgeleerdheid, PPSW en Bedrijfskunde. ''Het oorspronkelijk idee om tot interfacultaire onderzoekprogramma's te komen, werkte niet'', vertelt mr. Klaartje Wentholt van de werkgroep Vrouw en Recht. ''Het was onmogelijk om alle faculteiten op een noemer te krijgen. De verschillende werkgroepen vrouwenstudies moesten al moeite genoeg doen om het hoofd in de eigen faculteit boven water te houden. Het plan bleek te idealistisch.'' Bovendien rees er bij facultaire besturen verzet tegen de hoogte van de bijdrage die de IWEV voor het coördinatiewerk ontving.
Vanaf 1992 wordt de coördinatietaak (nu 2,3 arbeidsplaats) beperkt tot een halve arbeidsplaats, zo luidt het voorstel van het College van Bestuur aan de U-raad. De vaste formatie van de IWEV, die op volle sterkte blijft, zal worden ondergebracht bij de faculteit PPSW. Zo komt er meer ruimte voor eigen onderzoek en onderwijs. ''Dit betekent dat de interdisciplinaire samenwerking op het gebied van onderzoek op een laag pitje komt'', licht buitengewoon hoogleraar Iteke Weeda toe. Zij erkent dat het idee van een van boven opgelegd onderzoekprogramma onhaalbaar is gebleken. ''Vrouwenstudies loopt door alle disciplines heen en is vaak ingebed in het voorwaardelijk gefinancierd onderzoekprogramma van de eigen faculteit. Het is gevaarlijk om dat koste wat kost te bundelen.'' De interfacultaire coördinatie zal zich nu vooral gaan richten op het onderwijs. Weeda denkt hierbij op de eerste plaats aan gastcolleges in de diverse faculteiten: ''Veel studenten weten nog nauwelijks dat we bestaan.''.
ARJAN WILDEBOER
Vijftien studenten hebben bij de Stichting Studenten Huisvesting SSH een schadeclaim ingediend, vanwege een defect in het verwarmingssysteem van de SSH-panden aan de Landsteinerlaan. Rond begin december zaten de studenten vele dagen in de kou. De SSH weigert te betalen en schuift de schuld door naar woningbouwvereniging Concordia, de eigenaar van de panden.
Volgens Eddy Zwerver, vijfdejaars student geschiedenis en woordvoerder van de bewoners, zijn de studenten het slachtoffer van een ''ordinaire ruzie'' tussen SSH en Concordia. Hij vermoedt dat beide instellingen slechte afspraken hebben gemaakt over het beheer van de voormalige bejaardenwoningen. Toen op 16 november de verwarming voor het eerst uitviel bleek namelijk dat de SSH geen sleutel had van het centrale ketelhuis. Concordia weigerde die sleutel af te staan en zou het klusje zelf wel opknappen. Toen dat ook na herhaaldelijk aandringen niet gebeurde, brak de SSH het ketelhuis open en voerde zelf een kleine reparatie uit. Zwerver: ''Dat de SSH de schuld voor die trage reparatie nu bij Concordia legt, doet er voor ons niet toe. De bewoners hebben niets met Concordia te maken, wij hebben nog steeds een huurcontract bij de SSH. Daar hebben we dus op 21 november een schadeclaim van ongeveer 1750 gulden naar toe gestuurd.''
Dat bedrag moet de extra kosten van de studenten dekken die ontstonden door het gebruik van gasfornuizen, elektrische dekens en verwarmingselementen om nog een beetje warm te worden. De schadeclaim ondervangt bovendien de extra telefoonkosten, de hulp en reiskosten van derden en het verminderde woongenot in die tijd. Maar blijkens een brief van de SSH aan Concordia kunnen de studenten pas geld van de SSH verwachten als die zelf eerst eenzelfde bedrag van de woningbouwvereniging ontvangt.
Concordia onthoudt zich van commentaar. Hoofd technische dienst van de SSH R.E. Kasemier, die de correspondentie over deze zaak voert, heeft er ''geen behoefte aan om alles aan de grote klok te gaan hangen of aan een buitenstaander te vertellen.'' Zwerver noemt ondertussen de opstelling van de SSH een vorm van onbehoorlijk bestuur en vindt dat de stichting gewoon over de brug moet komen. ''Ze proberen daarna maar dat bedrag van Concordia terug te krijgen. Want nu worden de studenten voortdurend van het kastje naar de muur gestuurd. Maar we zullen het er niet bij laten zitten.'' De schadeclaim van de studenten is onderhand verhoogd tot 3600 gulden omdat na de eerste claim de verwarming nog herhaaldelijk heeft gehaperd. Goed nieuws! Gaat u er even rustig voor zitten, want zo vaak komt dat niet voor. De mensheid is door één simpele uitvinding op z'n kop gezet: er is een nieuw voorbehoedmiddel. Het fijne is er nog niet over bekend, maar zeker is wel dat het erg handig is in het gebruik. Voorbij zijn de tijden van het gepruts en gestuntel met condooms. Voorbij ook zijn de dagelijkse beslommeringen om op tijd de pil te slikken. Geen ongewenste bevruchtingen meer en toch een vrije teugel voor de logge hops der hormonen. Is dat niet slim bedacht? Op een of andere manier voorkomt het voorbehoedmiddel bovendien ziektes als syfillis en gonorroe. Vrouwen hoeven in het vervolg alleen maar even te kijken of-ie er aan zit, bij de man. Het nieuwe voorbehoedmiddel laat zich eenvoudig monteren en gaat desgewenst een leven lang mee. Toch draagt deze ontdekking van de eeuw een bescheiden naam: de eenvoudige zakkensluiter. Nu zie je wel vaker dat de geruchten rond een nieuwe uitvinding later in de praktijk onderuit worden gehaald. Om zo snel mogelijk de voors en tegens van het voorbehoedmiddel boven water te krijgen, leek het verstandig om eens een proefexemplaar te kopen bij de Trekpleister. ''Een eenvoudige zakkensluiter?'', vraagt de verkoopster. ''Wij verkopen zelfs geen ingewikkelde zakkensluiters. Wij doen meer in shampoo en scheermesjes. Voor eenvoudige zakkensluiters kunt u denk ik beter naar de HEMA of Blokker gaan. Hoewel ik niet denk dat ze daar losse sluiters verkopen. Meestal zitten die al bij de boterhamzakjes in.'' Het is duidelijk dat ze zich van de domme houdt om niemand in verlegenheid te brengen. Maar ook na wat meer suggestieve, lukrake opmerkingen (''Doet u maar een pakje van twaalf, in verschillende kleuren, het is tenslotte zo weer weekend'') blijkt dat de Trekpleister ze toch echt niet heeft. En later, bij de HEMA en Blokker, zijn er weliswaar zakkensluiters te over, maar niet van die eenvoudige. ''Ik kan desnoods één van onze zakkensluiters speciaal voor u importeren uit Japan of Amerika of zo'', probeert een handige verkoper nog. ''Dan moet u verder zelf maar zien wat u er mee doet. Dat interesseert mij verder niks.'' Na deze deceptie is de blijdschap natuurlijk groot als blijkt dat de uitvinder van de eenvoudige zakkensluiter, Frans Röling, op bezoek komt in Groningen. Hij geeft als ''Zakenman in Zakkensluiters'' een lezing bij de Economische Faculteitsvereniging EFV. Het moet wel heel gek lopen wil hij geen koffertje vol eenvoudige zakkensluiters bij zich hebben. ''Ik ben toevallig in het kunststofwereldje gerold'', zegt hij aan het begin van de lezing, ''in de kunststofproduktontwikkeling om precies te zijn. Daarbij moet je natuurlijk ook een stuk marktonderzoek doen. Het bedrijf waar ik werk handelt al voor 80 procent in dingen die we zelf hebben verzonnen.'' Röling weet de spanning er in te houden, dat is wel zeker. Hij stelt de introductie van het nieuwe voorbehoedmiddel nog even uit. ''De filosofie is: het moet nieuw en van kunststof zijn. En zo kwamen we terecht bij dit mechaniekje om zakken dicht te maken.'' De spreker grijpt in zijn tas en houdt een soort papierklem omhoog. ''Dit is de klikclip'', zegt hij. ''hiermee kun je bijvoorbeeld een zak borrelnootjes na opening luchtdicht afsluiten.'' Borrelnootjes? Luchtdicht? Er is hier toch duidelijk sprake van een misverstand, van een voorbehoedmiddel geen spoor. Terwijl Röling verder ratelt (interessante lezing, daar gaat het nu even niet om) verschuift het perspectief ook steeds meer naar zijn handige aanpak bij de introductie van nieuwe produkten. Daar is hij goed in en hij verdient er ook een hoop geld mee. En juist dat laatste maakt de avond weer goed. Want ondertussen heeft niemand nog aan de mogelijkheden voor een nieuw voorbehoedmiddel gedacht, terwijl Röling wel precies uit de doeken doet hoe je zo'n produkt ontwikkelt en aan de man kunt brengen. U kunt dan ook over niet al te lange tijd een nieuw voorbehoedmiddel op de markt verwachten met goede gebruikseigenschappen; zo ongeveer als aan het begin van dit verhaal werd vermeld. Het patent daarop is al aangevraagd, conform het advies van Röling met zijn eenvoudige zakkensluiters.
Arjan Wildeboer
Rector magnificus Kuipers bepleit tweedeling onderwijs /9
Het wonder van de kauwende rat
Hoe kauwt een rat? Dat is de vraag die de vakgroep Orale Fysiologie en Neurobiologie al zes jaar bezighoudt. Wekelijks zitten de onderzoekers te bomen om het mysterie op te lossen. Deeltjes van het geheel op 12 en 13
Universitair tekenaar legt vogeltrek vast in aquarel /11
Studie technische cognitiewetenschap in de maak /5
LAURENS BERENTSEN
Minister Ritzen heeft het verzoek van de RUG voor verlenging van de korte wetenschappelijke opleiding Oosteuropakunde afgewezen. Het voortbestaan van deze experimentele opleiding, die nog maar twee jaar bestaat, komt daarmee vanaf 1 januari 1993 op losse schroeven te staan. Ritzen volgt met zijn afwijzing het advies van de Onderwijsraad. Dit adviesorgaan schrijft aan de minister dat met name de taalstudie een probleem is bij Oosteuropakunde. Studenten zouden na afloop van de tweejarige opleiding het Russisch of een andere slavische taal onvoldoende beheersen. Verder ontbreekt het volgens de raad aan samenhangend onderzoek waarop het onderwijs geënt dient te zijn. Naar aanleiding van de hoge studie-uitval en de bescheiden studievoortgang spreekt de Onderwijsraad van ''een stroef verlopende aangelegenheid''. Het College van Bestuur van de RUG laat bij monde van zijn voorzitter, E. Bleumink, weten ''zeer zwaar teleurgesteld'' te zijn over de beslissing van de minister. Volgens Bleumink zijn de door de Onderwijsraad aangedragen argumenten ''ondeugdelijk''. Mocht de RUG er niet in slagen de minister daarvan te overtuigen, dan zal de universiteit bij de Raad van State in beroep gaan tegen diens beslissing, meldt de collegevoorzitter. Dat de talenkennis vooral passief is en niet vergelijkbaar met het resultaat na een vierjarige opleiding, is volgens Bleumink begrijpelijk en ook steeds de bedoeling geweest. Voor wat betreft het onderzoek doet de opleiding een beroep op onderzoeken die elders binnen de universiteit naar Oost-Europa worden verricht. De collegevoorzitter meent verder dat na twee jaar nog niet beoordeeld kan worden of de rendementen onder de maat zijn. Bleumink vindt dan ook dat de evalutie eigenlijk pas na vijf jaar had mogen plaatsvinden, zoals doorgaans het geval is bij experimentele studierichtingen. Oosteuropakunde is een zogeheten 'area-studie', waarin een bepaald gebied vanuit verschillende disciplines wordt belicht. De tweejarige opleiding ging in september 1989 als experiment van start en is ondergebracht bij de economische faculteit, maar docenten komen ook van elders. Cursisten hebben toegang met een vwo-diploma of een daaraan gelijkwaardig diploma. Na afronding van de studie krijgen ze een getuigschrift. In 1989 begonnen 22 studenten aan de opleiding, een jaar later waren dat er 36. In een notitie aan de Universiteitsraad constateerde het CvB afgelopen zomer dat de uitval bij Oosteuropakunde zorgwekkend is. Bijna de helft van de studenten die in 1989 begonnen, waren na één jaar met de studie gestopt. Naast Oosteuropakunde kent de RUG nog één andere kort wetenschappelijke opleiding (kwo), namelijk Arbeidskunde. In de onlangs vastgestelde onderwijsnota van de RUG schrijft het College dat de huidige twee kwo's, op grond van het aantal ingeschrevenen, op korte termijn geen navolging krijgen. Bij Oosteuropakunde is initiatiefnemer prof.dr. H.J. Wagener aangewezen als woordvoerder. Deze was echter niet voor commentaar bereikbaar. Door M.A. WES
DONDERDAG. Vandaag opgebeld door een meneer van de krant. De UK! Of ik een stukje voor zijn krant wil schrijven. Hoe te handelen in zulke situaties? Je begint met terughoudend te reageren. Dat staat bescheiden. Je zegt niet dat je het niet kunt, dat zou té bescheiden zijn, maar je moet ook niet meteen toehappen. Je legt omstandig uit dat zijn verzoek je ontzettend slecht uitkomt en dat je het vreselijk druk hebt. Dat neemt hij onmiddellijk aan, niemand is zo brutaal om aan iemand die kermend roept dat hij het zo druk heeft te vragen waarmee hij het eigenlijk zo druk heeft. Laat staan dat hij durft te vragen wat het nut is van die drukke bezigheden. Intussen heb je allang besloten dat je ja zult zeggen, want je bent zomaar gevraagd. Door iemand van de krant nog wel. De UK! Je bent dus een Bekend Persoon je bent al aardig gevorderd op de lange weg omhoog. Dat is mooi, jouw Woord betekent iets. ''Waar zou het over moeten gaan?'', vraag je aan de krantenjongen. Die heb je door je eerste reactie al bijna alle hoop op jouw ja-woord ontnomen, maar daarmee ben je voor hem des te begerenswaardiger geworden. Hij doet dus zijn best, hij is ambitieus. ''Wel'', legt hij uit, ''we hebben het plan opgevat om een kerstnummer uit te brengen.'' ''Hallo!'', roep je in de telefoon. ''Ja hallo'', antwoordt hij. Ambitieuze jongens daar op die redactie. En zo origineel. Kerstnummer. Je vraagt een Bekende Professor in de astronomie of hij in eenvoudige taal wil uitleggen hoe het nu precies zat met die ster van Bethlehem, je geeft een Bekende Dokter van gynaecologie duizend woorden waarin hij nog eens uit de doeken kan doen dat het kindeke Jezus een reageerbuisbaby was, er is vast wel een archeoloog die iets dendrochronologisch kan schrijven over de kribbe, en iemand van Oriental Studies heeft de redactie maanden geleden al ongevraagd een vakpublikatie van een hele pagina toegestuurd, waarin wordt bewezen dat de drie wijzen uit het Oosten shiïtische ayatollahs waren. En dan mag ik als historicus zeker... ''Neen, geen kerstnummer, een themanummer'', hoor ik de krantenman roepen. ''Het thema is ambitie.'' Ambitie??? Mijn nieuwsgierigheid ontwaakt, en dat merkt de nieuwsgaarder. ''Een mooi thema hoor'', zegt hij, ''we vragen allerlei mensen wat hun ambities zijn, of waren, en hoe ze die denken te verwezenlijken, of waar ze die zijn kwijtgeraakt. Van eerstejaars tot emeritus.'' De hoorn valt uit mijn handen. Ik realiseer mij dat dit een onaangenaam geraas oplevert in de oorschelp van mijn gesprekspartner. ''Sorry voor de geluidshinder'', zeg ik haastig. ''Ja, dat was wel even storend'', antwoordt hij verdraagzaam, ''het doet mij denken aan een professor van middelbare leeftijd die zijn wetenschappelijke ambities met donderend kabaal in puin ziet vallen. Bent U weer aanspreekbaar professor?'' Ik verzeker hem dat ik weer helemaal greep op de materie heb. ''Jordanes est amnis ambitiosus'', mompel ik deskundig. ''Wat zegt U me nou?'' ''Oh, dat is Latijn, een uitspraak van Plinius, Plinius de Oude, weet U wel?'' Deze informatie maakt zoveel indruk op de krantenman dat hij meteen alle remmen losgooit. Of ik een cultuurhistorische beschouwing wil schrijven over het verschijnsel ambitie, van de oudheid tot heden. Hij had altijd al gedacht dat ambitie iets van alle tijden was, en nu was het nog Latijns ook, en aangezien de oude Grieken en Romeinen toch de grondslag vormden van Onze Beschaving hadden ze iemand nodig die het verschijnsel ambitie door de eeuwen heen kon belichten vanuit het perspectief van de Oertijd. Psychologen en sociologen waren daar veel te kortzichtig voor, die hadden geen benul van de Historische Dimensie. Gevleid hoorde hij mijn reactie aan ''ik zal er eens over nadenken meneer, belt U maandag maar terug.'' Gevleid legde ik de hoorn neer.
JORDANES EST amnis ambitiosus. Dat betekent: de Jordaan is een ambitieuze rivier. Raar. Hoe kan een rivier nu ambities hebben? Alleen mensen hebben toch ambities? Enkel al het stellen van deze laatste vraag bewijst hoe radicaal wij van de wortels van onze Oorsprong zijn losgeslagen. Ga maar na: rivieren hebben maar één ambitie, ze willen hun water zo snel mogelijk lozen, en daartoe zoeken ze het laagste punt op dat ze kunnen vinden. De Jordaan heeft daar aanzienlijk meer moeite mee dan de Niagara ter hoogte van Niagara Falls. Daar valt het water gewoon rechttoe rechtaan met donderend geraas naar beneden, en dat komt omdat de Niagara hoog begint en dus moeiteloos het ene dieptepunt na het andere op zijn weg vindt. Met de Jordaan is dat anders. Die begint laag, en zijn diepste dieptepunt, de zogenaamde Dode Zee, ligt weliswaar een heel eind van de bron, maar niet veel lager. Daarom is de Jordaan een ambitieuze rivier. Ambitieus, ambitiosus, betekent namelijk oorspronkelijk, bij die oude Plinius, 'vol kronkelingen'. De Jordaan moet zich voortdurend radeloos in de raarste bochten kronkelen om ergens een punt te vinden dat nog lager is dan hij zelf al is. Geen duidelijke koers, steeds op zoek, altijd aarzelend en spiedend om zich heen kijkend, nooit lekker rechttoe rechtaan doorrammen: dát is ambitieus. Je wilt iets bereiken, maar je weet niet waar je het zoeken moet, je weet alleen dat je op zoek bent naar het allerlaagste, en als je dat gevonden hebt ben je nóg niet tevreden en zoek je naar iets nog lagers. Pas de Dode Zee verlost de Jordaan van zijn ambities.
Vervolg op pagina 12
Vervolg van pagina 11
DE OVEREENKOMST tussen de ambitieuze Jordaan en de ambitieuze mens is dat ze allebei pas door de Dood van hun ambities verlost worden. Er is echter een groot verschil. Dat verschil is zelfs diametraal. Ambitieuze mensen zoeken steeds naar het hóógste punt dat ze kunnen vinden. Sommigen hebben daar meer moeite mee dan anderen. De sterken klimmen gewoon rechttoe rechtaan tegen de steilste berg op. De zwakkeren nemen een omweg. Zij zijn ambitieus. Hoe zwakker ze zijn, hoe meer omwegen ze moeten bewandelen. Verplaatst U zich maar eens in de positie van een rolstoelrijder die het Academiegebouw in wil. Zo iemand moet, om zijn doel te bereiken, een geweldige omweg maken. Onderweg een duwtje hier, een duwtje daar, een monumentale trap is alleen voor de sterken. Als hij geluk heeft, voert iemand hem via een zijgang af naar een achteraf trapje waarlangs hij met een soort kruiwagentje moeizaam een eind omhooggehesen wordt. Dan is er een liftje, dan weer zo'n kruiwagentje, het is een lijdensweg vol kronkelingen, waaraan pas een einde komt als iemand hem met zachte hand de hemel in duwt.
EXCELSIOR. Steeds Hoger. Wie niet sterk is moet slim zijn, en wie niet sterk is maar zichzelf wel slim vindt en daarom meent dat hij hogerop moet willen, moet ambitieus zijn. Kronkelwegen bewandelen. Je houdt zorgvuldig bij wanneer welke hooggeplaatste jarig is, want hij kan je hogerop helpen; en als hij lager geplaatst is, houd je zijn verjaardag ook bij, want dat staat aardig en om hogerop te komen moet je ook aardig gevonden worden. Soms kun je het je permitteren iemand van je verjaardagskalender te schrappen, maar dat doe je alleen in die gevallen, waar je hem bij je weg naar de top duidelijk hebt ingehaald en het verder geen kwaad kan te laten merken dat je hem in feite een etter vindt, omdat iedereen hem een etter vindt. Het is net als bij de oude Romeinen. Die deden veel aan ambitio. Dat hield in dat ze iedereen langsgingen en overal handen drukten en praatjes maakten en balpennen uitdeelden en zich met kleine meisjes op de arm lieten fotograferen, om maar door iedereen aardig gevonden te worden. Bij de hoger geplaatsten kon je natuurlijk niet met een balpen volstaan. Die hadden al een heleboel balpennen en die deelden ze zelf uit. Om een hoge ome te winnen moest je bijvoorbeeld een andere hoge ome, aan wie die eerste hoge ome een vreselijke hekel had, een poets bakken. Als je zo iemand een heel goede poets gebakken had, had je een goede kans om opgenomen te worden in de club van hoge omes. Want dan had je hen ervan weten te overtuigen dat ze je beter te vriend konden hebben. Als dat niet lukte, kon je altijd nog voor anderen kastanjes uit het vuur halen. Je behoorde dan weliswaar niet tot de absolute top, want van dat werk kreeg je vuile vingers, maar je had het toch een heel eind geschopt.
DIT HELE COMPLEX van activiteiten is aardig te vergelijken met wat tegenwoordig 'network-building' heet. Zonder netwerk kom je niet ver, met een goed netwerk kom je een heel eind, op weg naar de top, naar de skybox. De skybox, dat is het hoogste wat je kunt bereiken. Sommige mensen denken dat ze tot die hoogte kunnen stijgen door zich uit te geven voor columnist. Dit is een misverstand, dat ik graag de wereld uit wil hebben. Het woord columnist is afgeleid van columna. Dat is Latijns voor zuil of pilaar. Toen het niet zo goed meer ging met de oude Romeinen, kwamen een paar vrome christenen die ook graag tot een skybox wilden opstijgen op het idee bovenop een hoge zuil te gaan zitten. Dat waren de eerste columnisten. Daar, op hun hoge positie moesten ze wel een heel grote mond opzetten om zich voor het lagere volk verstaanbaar te maken. Dat mócht ook. De mensen vonden het prachtig, de columnisten werden heilig verklaard, ze werden 'pilaarheiligen', en ze werden razend populair. Bunuel heeft er een film over gemaakt. Niet dat ze nu gelukkig waren, die pilaarheiligen. Dat is ook wel te begrijpen. Ze konden geen kant op, daar bovenop het beperkte vloeroppervlak van zo'n zuil. En ze wilden nog steeds hoger, de skybox in. Ze wilden zelfs God worden. Dat was heel dom van hen. Want neem nou God: Hij is de Allerhoogste, Hij bestiert het Al, en dat doet Hij Almachtig, Alwetend en Alziend. Dat lijkt wel aardig, maar het verveelt gauw. God kan bijvoorbeeld naar alle sportprogramma's tegelijk kijken op teevee, maar Hij kijkt nooit want Hij kent de uitslag van elke voetbalwedstrijd al, voordat de gewone man de bal nog maar gezien heeft. Dat is voor God net zo saai als een interview met Brinkman of een tennispartijtje met Monica Seles aan de andere kant van het net voor een gewoon mens. God heeft ook geen ambities meer. God is er. Hij gelooft het verder wel.
MAANDAG. Belt die jongen van de UK weer. Of ik heb nagedacht. Ja, dat heb ik. Ik heb mijn stukje zelfs helemaal opgeschreven. Hij blij. Hoeft-ie niet bij een ander te gaan soebatten. Ik hoop natuurlijk dat hij nog eens hogerop komt, bij een echte krant, NRC-Handelsblad, als courantenheer. Misschien belt-ie me dan nog eens op. Of ik het Hollands Dagboek wil schrijven. Dát is nu ambitie.
Prof.dr. M.A. Wes is hoogleraar oude geschiedenis aan de RUG. Door ELLIS ELLENBROEK
HIJ HAALDE de deadline op het nippertje door op de fiets te springen en zijn zes kinderverhalen persoonlijk bij de jury van het Hendrik de Vries-stipendium af te leveren. Zijn spurt bleek niet voor niets. Tjibbe Anne Veldkamp won de prijs voor jong kunstenaarstalent. Sinds een paar weken is hij vijfduizend gulden rijker. Veldkamp (29) staat bij het Arbeidsbureau ingeschreven als 'kinderboekenschrijver'. Drie jaar geleden vermoedde zijn vriendin al dat hij daar best eens voor in de wieg gelegd zou kunnen zijn. Zij gaf hem op zijn verjaardag een schrift, een pen en de opdracht om maar eens een kinderverhaal te maken. Maar Veldkamp, doctorandus in de psychologie, had wel even nodig voor hij tot zijn definitieve beroepskeuze kwam. Van begin 1989 tot eind 1990 was hij, als assistent in opleiding aan de RUG, fulltime bezig met historische psychologie. In die baan vond hij vooral het zo levendig mogelijk opschrijven van dingen leuk. Aan het echte onderzoekswerk beleefde hij beduidend minder lol. Sterker nog, het hinderde hem dat hij als wetenschapper geacht werd de waarheid te verkondigen: ''De ellende van historische verhalen is dat ze altijd moeten kloppen. Als je iets aardig op wilt schrijven, zuig je best eens iets uit je duim. Je balanceert altijd op het randje van de waarheid. Maar toch krijgt wat je opschrijft het stempel dat het zus of zo was.'' Veldkamp was een van de auteurs van 'Psychologie als professie', een boekje dat werd uitgegeven ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het NIP, de beroepsvereniging voor psychologen. In dat boekje wilde hij vermelden wat hij gehoord had over de bekende Groningse psychologieprofessor Brugmans: dat Brugmans, een statige, rijzige man, de gewoonte had tijdens vergaderingen voortdurend op zijn stoel heen en weer te wippen. ''Ik dacht dat schrijf ik lekker op'', weet de auteur nog. ''Maar het heeft heel wat moeite gekost om het er daadwerkelijk in te krijgen. Men vroeg zich af of het wel historisch significant was.'' In december 1990 mocht de vakgroep Psychologie voor Veldkamp een opvolger zoeken. ''Het kan me niet schelen dat ik een wetenschappelijke carrière heb opgegeven'', stelt de gewezen aio nuchter. ''Het enige dat mij spijt is dat ik mijn promotor dit heb aangedaan. Ik kon aio worden en dat heb ik maar gedaan. Terugkijkend was dat geen goede basis en had ik weinig wetenschappelijke ambities. Misschien had ik er nooit aan moeten beginnen.'' Toen hij het boekje 'The marzipan pig' gelezen had, over een varkentje dat hunkert naar aandacht en tederheid, besloot Tjibbe Anne Veldkamp dat hij ook voor kinderen wilde schrijven. Sindsdien ''tut hij niet extra met kinderen om''. De kersverse schrijver vond ze altijd al boeiend. Vanwege de absurde dingen die ze kunnen denken, dat hazen mannetjeskonijnen zijn bijvoorbeeld of dat er op Groenland maar vijfentwintig mensen wonen. Maar ook vanwege het leed dat er soms op kinderschouders rust: ''Kinderen hebben het niet getroffen. Ze hebben weinig te vertellen. Er wordt van alles voor ze geregeld. Dat ze een nieuwe vader krijgen of dat ze naar muziekles moeten. Veel dingen worden hen ook niet verteld, en als dat wel gebeurt snappen ze maar de helft.'' De zes verhalen die hem het Hendrik de Vries-stipendium opleverden vormen op dit moment eigenlijk het hele oeuvre van Veldkamp. Een van die ontroerende verhalen, 'Fantasie kapot', gaat over een jongetje dat op een dag naar de dokter gaat omdat hij heeft ontdekt dat hij niet meer spelen kan. In een ander verhaal overlijdt de moeder van een meisje, dat niet weet wat overlijden is. Ze denkt dat moeder bij oma aan het logeren is. Over enkele maanden hoopt de winnaar van het stipendium zo ver te zijn dat hij een heuse bundel met ''absurde en sentimentele'' verhalen kan uitbrengen. Veldkamp werkt serieus aan zijn schrijversloopbaan. ''Het is gewoon, ambachtelijk werk. Uitdraaien maken, krassen, pijltjes zetten, intypen, uitdraaien maken, krassen, zo gaat dat de hele dag door. Het is niet zo dat ik loop te flierefluiten.'' Door MATHIJS DEEN
HET BEGON in Adelaïde in Australië, waar een troep kwakende kikkers de fysicus dr. Felix Hess 's nachts uit zijn slaap hield. Gespannen luisterend staarde hij in de nacht, niet geïrriteerd, maar gefascineerd. ''Het waren live-concerten met een enorme ruimtelijkheid'', vertelt hij. ''Doordat de kikkers op elkaar reageren krijg je golven van geluid die door de ruimte heen en weer gaan.'' Hess, werkzaam bij de vakgroep Nucleaire vaste stof fysica, ging de Australische nacht in om de concerten op band vast te leggen. Maar dat was niet eenvoudig. ''Ze waren altijd verder dan ik dacht. Ik liep in de richting van het gekwaak, maar het kwam niet dichterbij. Na een tijd lopen hoorde ik ze opeens niet alleen voor me, maar ook achter me. Ze hadden zich, toen ik voorbij kwam, gedeisd gehouden.'' Steeds stiller ging Hess door de nacht; hij trainde zich zo onopvallend mogelijk aanwezig te zijn en zijn opnames te maken. Maar met het vangen van de schoonheid verbleekte de charme. ''Zo'n opname is altijd weer hetzelfde. Het maakt niet uit of je schreeuwt, stampt of herrie maakt, de kikkers gaan gewoon door. Dus toen vroeg ik me af: is het mogelijk live concerten te maken, met namaak-kikkers die echt interactief zijn en reageren op het publiek.'' Zo ontstonden de apparaatjes die geluid kunnen maken en waarnemen. Het zijn honderd platte doosjes vol elektronica geworden. Er zit een microfoontje in en een speakertje. Uit het speakertje klinkt, in een stille omgeving, nu en dan 'piep'. Wordt dat geluid door een soortgenoot opgevangen dan reageert die onmiddellijk door ook 'piep' te zeggen. Een ongestoord samenzijn van een groep elektronische kikkers leidt dan ook tot een enthousiast piepconcert. Nemen ze echter een vreemd geluid waar, een gemiddelde kuch, een dichtslaande deur, dan worden ze stil en blijven dat tot ze 'bekomen' zijn. ''De apparaatjes onthouden hoeveel stimulerend geluid ze waarnemen en hoeveel remmend geluid'', licht Hess toe. ''De balans daarvan regelt hun eigen activiteit. Hoe harder het vreemde geluid is, des te langer houden ze hun mond. Maar ze hebben een lekkend geheugen, dus op den duur beginnen ze weer.'' Zo lang de apparaatjes bestaan is er onenigheid over wat ze nu eigenlijk zijn. ''Ik dacht eerst dat ik met deze apparaatjes kon nagaan hoe kikkers met elkaar communiceren'', vertelt Hess. ''Maar al gauw vond men het elektronische muziek en ging ik er mee optreden. Dan hing ik ze in de concertzaal aan het plafond. Als iemand in het publiek kuchte dan stopte het geluid en degene die dat had veroorzaakt voelde zich tamelijk ongemakkelijk. Nu blijkt het elektronische kunst te zijn. De apparaatjes worden in galeries opgehangen. Maar daar lopen voortdurend mensen in en uit en dan zijn ze stil. Galeriebezoekers denken vaak dat ze kapot zijn. Pas na sluitingstijd gaan ze geluid maken. Als je dan buiten je oor tegen het raam houdt kan je ze binnen horen roepen.'' Hess is er pas gaandeweg achter gekomen: met de elektronica probeert hij stilte te vangen. ''Het gaat om de stilte als noodzakelijke voorwaarde om te kunnen luisteren. Als je gedwongen wordt stil te zijn hoor je pas hoeveel achtergrondgeluid er voortdurend overal is. De apparaatjes hebben me, net als de kikkers, getraind te luisteren, te zoeken naar stilte.''
ARJAN WILDEBOER
De tweeëndertig jarige Lammert Zuiderveld staat niet meer ingeschreven als student bij de RUG. Maar nog vrijwel dagelijks is hij te vinden in de bibliotheek van letteren. ''Daar heb je veel studiemateriaal direct bij de hand en je kunt er veel rustiger werken dan thuis; geen last van de telefoon en zo.'' De voormalige student Nederlands heeft de draad weer opgepakt waar hij die vroeger eens heeft laten liggen. Na een aantal jaren onderbreking schrijft hij verder aan zijn letterkunde-scriptie. Die handelt over de liedjesteksten van Annie M.G. Schmidt en Willem Wilmink, vooral over de kwaliteit ervan. ''In 1986 ben ik met de studie gestopt zonder dat ik die had afgemaakt. Je vulde je tijd nog wel, maar je produceerde niets meer, zo ging dat eigenlijk. Bovendien was ik door m'n studiejaren heen. Al met al was het toch heel vervelend. Je hebt ergens veel tijd ingestoken en laat het dan verder liggen. Dan komt ook het besef van: een scriptie schrijven was iets waar je altijd van gedacht had dat je het wel zou kunnen. Dat blijkt dan in de praktijk opeens niet te gaan. En dat is niet leuk.'' Zuiderveld hield zich daarna bezig met het jongerenwerk in Leek en trok er op uit met zijn drive-in show ('Disco Lammert' is bij de vakgroep Nederlands kind aan huis tijdens introductiedagen voor eerstejaars en andere feestelijkheden). Maar het opgeven van zijn studie bleef door zijn hoofd spoken. ''Het heeft me echt flink dwars gezeten. Twee jaar geleden dacht ik: dit gaat zo niet langer, ik moet andere prioriteiten stellen. Ik ga met die scriptie verder en rond die op een of andere manier toch af. Het komt nu niet aan op een half jaartje meer of minder.'' Een scriptiebegeleider heeft hij niet. De banden met de vakgroep Nederlands zijn nog niet aangehaald. ''Mijn scriptie en die vakgroep staan los van elkaar'', zegt hij. ''Ik ben ook nog niet geneigd achter een begeleider aan te gaan. Misschien ben ik wat dat betreft te individualistisch en te perfectionistisch. Ik wil zelf helemaal tevreden over het resultaat zijn, wat een ander er van vindt is veel minder belangrijk.'' Op de vraag of er nu een beetje schot in de scriptie begint te komen zegt hij: ''Soms ben ik er heel fanatiek mee bezig en ken een sterke drijfveer van binnenuit. Dan trek ik de hele boekenkast omver en graaf me steeds dieper in. Op andere dagen laat ik het er weer bij zitten. En zodra ik een pen op papier zet gebeurt er iets vreemds. Bij het formuleren verdwijnt het concrete idee dat ik bij die scriptie in mijn hoofd heb. Het staat er dan allemaal anders dan ik eigenlijk wil. Dus moet het dan weer over.'' Na afloop van het gesprek merkt Zuiderveld nog op dat het hem moeilijk valt concrete antwoorden te geven op de aan hem gestelde vragen. ''De antwoorden zijn niet zwart of wit'', benadrukt hij. ''Het is allemaal nogal ingewikkeld. En het gaat allemaal ook niet zo bewust.''
Het biotechnologisch onderzoek in ons land slaat internationaal een goed en soms ''uitstekend'' figuur. Dat vinden de buitenlandse experts die deze herfst de Nederlandse biotechnologische centra hebben beoordeeld. De belangrijkste vier verdienen steun om binnen vijf jaar uit te groeien tot internationaal top-niveau.
Frank Steenkamp
Eerder dit jaar zegden de ministers Ritzen en Andriessen tot 1996 20 miljoen gulden steun toe aan het biotechnologisch onderzoek. De biotechnologen hadden met steun van de industrie een veel hoger bedrag gevraagd, maar kregen te horen dat ze zich meer moesten bundelen. De peer review door prof.dr. B. Zwanenburg van de Nijmeegse universiteit en vijf buitenlandse experts stelt de regering in het ongelijk. Twintig miljoen is ''onrealistisch'' voor dit complexe gebied; met dat bedrag zou de sterke positie van de Nederlandse biotechnologie in groot gevaar komen. In plaats daarvan is ruim vijftig miljoen nodig, voor de uitbouw van vier centra. Amsterdam (VU/UvA), Leiden-Delft, Wageningen en Groningen zijn de vier uitverkorenen. Deze centra genieten ''aanzienlijke internationale erkenning'' voor hun fundamentele onderzoek en dragen tegelijk significant bij aan strategische ontwikkelingen. De eerst genoemde twee krijgen de meeste lof. Wageningen is goed en uniek, maar behoeft meer samenhang.
In Groningen is er zowel samenwerking van biologen en chemici in het Groningen Biotechnologie Centrum (GBC) uit 1981 als het in 1985 door andere chemici gevormde BIOSON. De experts vinden dit nogal ondoorzichtig en onsamenhangend. Die indruk is versterkt door nieuwe plannen, zoals die van het chemisch onderzoeksinstituut PBEL (protein and biomolecular engineering lab), die de experts ''niet overtuigend'' vinden. De betreffende organisch-chemici en chemisch technologen zouden er beter aan doen, het GBC te versterken. Het sterkst in Groningen is het onderzoek aan eiwitstructuren. Binnen BIOSON verdient dit voortgaande steun om uit te groeien tot een top-centrum. Het GBC-onderzoek aan micro-organismen varieert van ''gemiddeld' tot ''zeer goed'', maar is te divers en bovendien verzwakt door het vertrek van prof Harder. Het ontbreken van een opleidingsprogramma geldt als een tekortkoming van de Groningse biotechnologie. Slechts in twee gevallen spreken de experts expliciet steun uit over plannen voor onderzoekscholen. Dat is bij het BioCentrum in Amsterdam en bij het BDL van Delft en Leiden. Toevallig is dat niet. Deze twee centra vertonen niet alleen de meeste samenhang maar hebben ook veel werk gestoken in opleidingsprogramma's. Van Wageningen en Groningen wordt verwacht dat ze met hun eigen invalshoeken op den duur het opleidingsaanbod completeren. De vier centra zouden zelfs samen één landelijk opleidingsprogramma voor aio's moeten opzetten. Overigens stelt de commissie van experts in zijn algemeenheid vast, dat de biotechnologie de hoge verwachtingen uit begin jaren tachtig nog niet heeft kunnen inlossen. Veel fundamentele problemen zijn onderschat, maar het perspectief van op bioprocessen gebaseerde technologie blijft volgens de experts aantrekkelijk. Daarvoor zal vooral multidisciplinair onderzoek nodig zijn. (HOP)
Dat het Fins en het Hongaars afstammelingen zijn van dezelfde taalfamilie zal menigeen verbazen. Bijna achttienhonderd kilometer scheiden Helsinki van Budapest. Bovendien lijken beide talen nauwelijks op elkaar. ''Je kunt het vergelijken met het verschil tussen Nederlands en Russisch'', stelt Sirkka-Liisa Hahmo van de vakgroep Finoegristiek polemisch. ''Beide behoren tot de Indo-Europese taalfamilie, maar vertonen nauwelijks nog overeenkomsten.'' Toch gebeurt het onderzoek naar beide talen in een en dezelfde vakgroep 'Finoegristiek'. Logisch, gezien de gemeenschappelijke oorsprong, maar lastig wanneer beleidsmakers handige bezuinigingen denken te vinden. ''Dan krijgen we voorstellen als: 'Kunnen jullie de Hongaarse letterkunde er ook niet bijnemen?' Steeds weer moeten we er dan op wijzen dat dat volstrekt onmogelijk is'', aldus Hahmo. De Finoegrische oertaal, zo luidt de meest gangbare theorie, werd vanaf 4000 voor Christus gesproken door een volk dat ten zuidwesten van het Oeralgebergte woonde. Omstreeks 3000 voor Christus viel deze taalgemeenschap in twee groepen uiteen. De Oegrische tak trok naar het oosten en vestigde zich ten zuiden van de Karpaten. Uit vermenging met verschillende steppenvolken ontwikkelde zich daar in de loop der eeuwen het Hongaars. De Fins-Permische groep vertakte zich in noordoostelijke richting, met als meest vruchtbare loot de Oostzeefinse talen, waartoe het Fins en het Estisch behoren. Vijfduizend jaar gescheiden ontwikkeling verklaart het immense verschil tussen beide taalgroepen.
Het vakgebied finoegristiek aan de RUG draagt dit jaar een zilveren strik. In 1966 kreeg de hoogleraar oudgermanistiek dr. A.D. Kylstra de finoegrische talen als tweede leeropdracht. Tot zijn emeritaat in 1985 combineerde hij de studie naar beide oertalen. ''Toen was er uiteraard geen tweede Kylstra voorhanden'', lacht Hahmo. Er volgde een splitsing: de oudgermanistiek kreeg de status van bovenbouwstudie en de finoegristiek werd ondergebracht in een aparte vakgroep, die een unicum in Nederland is. De geest van Kylstra zweeft echter nog steeds boven beide vakgebieden. En krijgt binnenkort concrete vorm in de uitgave van het eerste deel van het 'Lexikon der älteren germanischen Lehnwörter in den ostseefinnischen Sprachen'. ''Ons leenwoordenonderzoek is een erfenis van Kylstra'', vertelt Hahmo. ''In zijn proefschrift uit 1961 gaf hij de eerste aanzet en binnen zijn leeropdracht heeft hij stukje bij beetje de relatie tussen de germaanse oertaal en het Oostzeefins in kaart gebracht. Het project viel echter regelmatig stil, vanwege geldgebrek of omdat de krachten gebundeld moesten worden om de finoegristiek in Groningen te behouden.'' Sinds 1985 ontfermen Hahmo en haar collega dr. Osmo Nikkilä zich over het project. Samen met de oudgermanist dr. Tette Hofstra werken ze aan een ''kritische beredeneerde'' verzameling van oudgermaanse leenwoorden in het Oostzeefins. De onderzoekers volgen de geschiedenis van een woord totdat ze bij de oervorm zijn aanbeland. Een theoretische bezigheid, want schriftelijke bronnen ontbreken volledig voor de onderzochte periode, die tot ongeveer 500 na Christus loopt. Gelukkig zijn de sporen uit het verleden vaak nog wel in de moderne Finse taal terug te vinden. ''Het Fins is een conservatieve taal en heeft gefungeerd als een soort diepvrieskist'', stelt Hahmo. ''Vele Finse woorden komen al meer dan 2000 jaar in dezelfde vorm voor. Bijvoorbeeld het germaanse 'kuningaz', de oervorm van het Nederlandse woord 'koning' ('king' in het Engels, 'König' in het Duits), dat in het Fins nog steeds 'kuningas' is. Wanneer zo'n woord nu nog bestaat, kan dat een extra bevestiging zijn dat een reconstructie juist is.'' Basis van het leenwoordenonderzoek vormt het voorwerk van andere onderzoekers. ''Wij proberen te beoordelen of hun theorie over de relatie met de germaanse oervorm klopt'', aldus Nikkilä. ''Daarbij gaan we allereerst uit van de klankleer. Op basis van regels over de ontwikkeling van klanken in de taal proberen we de oervorm van een woord te reconstrueren. Klopt deze theorie dan doen we het zelfde met de betekenis en de woordopbouw, want het kan natuurlijk toeval zijn dat de klanken overeenkomen. Vinden we parallellen tussen zowel klank als betekenis, dan beschikken we over goede bewijzen dat we met een leenwoord te maken hebben.''
De achterliggende hypothese voor het lexicon is, dat er een langdurig contact is geweest tussen de germaanse en Oostzeefinse taalgroepen. Hahmo wijst op het germaanse woord voor 'moeder' dat in het Fins nog steeds wordt gebruikt. Hetzelfde geldt voor woorden voor lichaamsdelen: ''Wanneer dit soort intieme woorden een voedingsbodem hebben gevonden in een andere taal, kun je van een intensieve relatie spreken.'' Voor een buitenstaander klinkt dit 'taalwroeten' nogal saai. Kunnen de onderzoekers aangeven wat hen zo boeit in dit project? Hahmo doet een eerste poging: ''Op de eerste plaats is er nog weinig bekend over onze vroegste geschiedenis. Archeologen vinden wel voorwerpen, maar daar staat niet op welke taal deze oervolken spraken. Wanneer we kunnen reconstrueren uit welke periode een woord stamt, dan voegt dat iets toe aan onze kennis over het volk. De oorsprong van het Finse woord voor 'ploeg', bijvoorbeeld, wijst erop dat de Finnen al vroeg vormen van akkerbouw van de Germanen hebben overgenomen, en dat we niet alleen met een vissersvolk te maken hebben. Zo kun je met behulp van woorden en in combinatie met de archeologie de geschiedenis illustreren.''
''Bovendien'', voegt Nikkilä aan, ''doen we meer dan leenwoorden toetsten die anderen al ontdekt denken te hebben. Wij menen ook zelf nieuwe leenwoorden te ontdekken.'' Niet zonder trots schrijft hij zijn laatste vondst neer: 'suortu(va)', een woord dat in het moderne Fins voor zowel 'haarlok' als 'vlees' staat. Een opmerkelijke combinatie, maar de reconstructie geeft opheldering. De oorspronkelijke vorm in het Oostzeefins was 'soortu'. En dit woord, zo reconstrueerde Nikkilä, gaat terug op de germaanse oervorm 'swordu', een vorm die in de Nederlandse taal terechtkwam als 'zwoerd'. ''Vanuit de klankleer weten we dat twee medeklinkers aan het begin van een woord lastig zijn. De verandering in 'soortu' is dus heel logisch'', stelt de onderzoeker. ''En qua betekenis heb je nu een verklaring voor die dubbelbetekenis in het Fins: huid en haar zijn beide elementen van het begrip 'zwoerd'.'' In het lexicon, dat in totaal ruim duizend trefwoorden zal bevatten, zijn dit soort reconstructies terug te vinden. De samenstellers volgen de etymologie van woorden die de afgelopen eeuw als oud-germaans leenwoord zijn aangemerkt en vellen een oordeel of de theorie klopt. Ze voegen hun eigen vondsten toe, en halen vergeelde theorieën weer boven tafel. Vele jaren heeft het gekost, voordat het eerste deel (A tot en met J) er lag. ''De volgende twee delen moeten veel sneller kunnen'', voorspellen de onderzoekers. ''We hebben nu de beschikking over een computer, waarop inmiddels alle benodigde tekens te gebruiken zijn. Bovendien hoeven we niet meer te zoeken naar de formule voor het lexicon; die ligt met dat eerste deel vast. Laten we het houden op 1996, wanneer we ons dertigjarig bestaan vieren.'' Door MARGRIET VAN LITH
Demasqué der universiteiten. Variërend op een boektitel van Menno ter Braak verwoordde hbo-raadvoorzitter Kemner vorige week dinsdag zijn diepe teleurstelling over de houding van gesprekspartner VSNU. In abstracto willen de universiteiten graag filosoferen over nauwere samenwerking met het hoger beroepsonderwijs, maar als het hbo daar concrete voorstellen voor doet worden ze panisch. En het ergste is, dat de minister altijd weer de kant van de universiteiten kiest. Een demasqué kortom, ook een beetje van de minister.
Het begon allemaal zo mooi voor het hbo. Na de onverwacht forse inzet van Kemner tijdens de eerste ronde van de HO-kamer, een week eerder, was het op het ministerie goed duidelijk geworden dat het hbo nu echt geen genoegen meer nam met een tweederangspositie. Het hbo wil (contract)onderzoek doen en wil profiteren van de luxueuze voorzieningen van de universiteiten. Dat heeft de minister trouwens beloofd, dus daar houden ze hem nu aan. De ''concept-conclusies'' die de ambtenaren hadden geformuleerd gaven blijk van groot begrip voor die wensen. Het hbo was dus tevreden en de minister had de borrel al klaar staan.
Helaas was iemand te Zoetermeer even vergeten ook de VSNU, in casu voorzitter Van Lieshout, over deze concept-conclusies te polsen. Tot verbijstering van hbo-vertegenwoordigers en minister wees Van Lieshout tijdens de vergadering een deel der conclusies, het wezenlijke deel om precies te zijn, resoluut van de hand. Onderzoeksmedewerkers aan de hogescholen is onzin, over gebruik van infrastructuur moeten we niet te concreet worden en de minister moet zich er vooral niet mee bemoeien.
De minister vroeg schorsing en liet zich in drie uur tijd door Van Lieshout overtuigen. Achteraf gezien klopten de eerste concept-conclusies toch niet met zijn politieke inzichten, mompelde Ritzen vermoeid. Daarop liet het hbo weten nu niet in te stemmen met deze basis voor verdere gesprekken en werd de feestelijke borrel afgelast.
De wens van het hbo om nu eens echt serieus te worden genomen is niet onterecht. Toen het erom ging hoeveel geld de minister geeft voor onderwijs, zeurden de universiteiten net zolang totdat zij meer kregen dan het hbo. In ruil daarvoor zou het hbo van allerlei universitaire voorzieningen mogen profiteren. Het hbo stemde schoorvoetend in, mits de minister dat ''profiteren'' zou regisseren. Van concrete aanzetten daarvoor is nu geen sprake meer.
De universiteiten voerden aan, dat er al zoveel samenwerking is op lokaal niveau. Hoe we dat verder uitbouwen zoeken we zelf wel uit, vindt de VSNU. Maar de voorbeelden van samenwerking die de VSNU met veel bombast op tafel legde zijn soms te summier voor woorden. Samenwerking op het gebied van Studium Generale, het steunpunt studiefinanciering, het studentendecanaat, de bibliotheek en de lerarenopleiding: dat is niet wat het hbo bedoelt met ''ter beschikking stellen van de wetenschappelijke infrastructuur''.
Zeker, een enkele universiteit, vooral buiten de Randstad, lijkt er serieus werk van te maken. Twente bijvoorbeeld levert als bewijs een overzicht van negen kantjes. Maar de Leidse universiteit aan de andere kant komt niet verder dan twee woorden: ''Verpleegopleiding. Lerarenopleiding''. En dat lijkt eerder symptomatisch voor het universitair dédain, waardoor de hogescholen zich soms zo pijnlijk geschoffeerd voelen. (HOP) Door FRANK DEN HOLLANDER
EEN KARTONNEN DOOS vol snoepgoed. Dat is het produkt van de firma Tricom, opgericht en gerund door drie studenten. Deze Fresh Candy Box wordt door hen bezorgd op werkplekken waar het personeel plots overvallen kan worden door een onbeheersbare snoeplust. Misschien is het toepasselijk dat de bedrijfsruimte van de drie ondernemende heren zich bevindt onder een groentenhal van de firma Lubbers. Er is nog niet veel aan de aankleding van de opslagruimte gedaan: een kale tafel, drie houten stoelen, een krat cola (''we kunnen je helaas nog geen koffie aanbieden''), en langs de wand een stelling waarop enkele tientallen exemplaren van de Fresh Candy Box staan te wachten op klandizie. Bedrijfskunde-student Onno Jansen vertelt dat het idee eigenlijk uit Rotterdam afkomstig is. Daar voorzag een aantal studenten kleine en middelgrote bedrijven van snoep, koek en ander hartigs. ''Met het bedrijfsplan van die jongens uit Rotterdam in de hand ben ik onderzoek gaan doen naar de behoefte die hier bestaat om een versnapering tussen de werkzaamheden door te nuttigen. Die behoefte bleek zeer aanwezig, en dus heb ik toen een strategisch beleidsplan op papier gezet'', aldus Onno Janssen. In mei schreven Onno en zijn mede-ondernemers Jeroen Buitenhuis en Bastiaan van der Heyden zich in als Vennootschap-onder-Firma bij de Kamer van Koophandel. Een dag later klopten ze aan bij een bank, en weer twee dagen later hadden ze een lening én de eerste klant op zak. ''Dat was wel komisch'', zegt Onno, ''de ABN-Amro wilde meteen een paar boxen hebben.'' Op dit moment staan er bij een kleine vijftig bedrijven dozen met snoepgoed van de firma. Elke Fresh Candy Box bevat tweeëntachtig stuks lekkers, van Snickers, Twix en M&Ms tot rolletjes King, Mentos en pakjes Sultana. Een werknemer die opeens zin krijgt om te snoepen, pakt wat van zijn gading is, en deponeert een gulden in het bijgeleverde bakje. In twee rondes worden al die bedrijven elke week opnieuw bevoorraad. ''In sommige bedrijven worden alleen maar Marsen en Nutsen gegeten, dus dan moet je zorgen dat die weer volop voorradig zijn'', legt Jeroen Buitenhuis uit. ''Veel klanten komen ook met suggesties daarover. Dan willen ze dus alleen maar Snickers en Marsen, geen zakjes Fisherman's Friends, of juist meer koekjes-achtige produkten zoals Sultana.'' Onno vult aan: ''Dat is ook onze kracht, denk ik. We verlenen optimale service, en komen gratis bijvullen.'' En Jeroen weer: ''Sommige klanten bellen na twee uur op, dat de doos al leeg is!'' In de taakverdeling is handig gebruikt gemaakt van de verschillende studies van de firmanten. Als bedrijfskundige ontpopt Onno zich als marketing manager: hij 'doet' de verkoop en de contacten met de klanten. Jeroen, student rechten, is meer de technische man. Hij tekende voor de statuten, en regelt verder de inkoop. Bastiaan studeert economie en is dus de financieel directeur, die de boekhouding en de contacten met de bank in zijn portefeuille heeft. In de afgelopen tentamenperiode hebben de drie, ondanks hun drukke werkzaamheden, redelijk gescoord. Volgens Onno komt dat door de strakke planning die ze er op nahouden. ''We werken in blokken, en houden rekening met collegeroosters. Door die regelmaat zit ik nu zelfs vaker op college dan voorheen!'' Of de Fresh Candy Box voor hen het begin van een glanzende carrière is, weten ze nog niet. ''Voorlopig is het nog vooral een ludiek plan, dat ons een centje naast de studiebeurs oplevert'', zegt Onno. ''De winsten zijn nog niet hoog genoeg, maar als het goed blijft gaan, breiden we misschien wel uit naar het Oosten van het land. Dan kunnen we misschien steeds meer uitbesteden, en als bedrijfsleider gaan werken... ja, wie weet is het dan wel wat om mee door te gaan na de studie.''