NICOLETTE SCHOLTEN
''Hoe ik het opbreng? Ik heb geen kinderen meer thuis...'' Gerda Bosma is full-time secretaresse bij de Faculteit der Wijsbegeerte, lid van de Provinciale Staten voor de Partij van de Arbeid, kaderlid van de bond voor overheidspersoneel AbvaKabo, lid van het faculteitsbestuur, lid van de dienstcommissie en actief in het Advies- en Informatiecentrum van de FNV.
''Hoe gaat zoiets? Je rolt gewoon van het een in het ander. Op mijn negentiende ben ik keurig getrouwd. Toen ik mijn eerste kind kreeg ben ik opgehouden met werken, dat was in die tijd normaal. Ik ging wel vrijwilligerswerk doen. In een mum van tijd zat ik daardoor in het bestuurscircuit. Ik merkte dat je, als je iets wilt opzetten, afhankelijk bent van politieke beslissingen. Daarom ben ik actief geworden in de PvdA: het wijkteam en later het bestuur. Toen de kinderen wat groter waren en ik ging werken, ben ik automatisch lid van de vakbond geworden. Ik hou van de combinatie van bestuurlijk en praktisch werk. Zo ben ik zowel lid van de bondsraad, dat is het parlement van AbvaKabo, als van een werkgroep die de jaarlijkse jubilarissenavond van de afdeling van de bond organiseert. Dat laatste betekent mensen uitnodigen of bezoeken die jarenlang, soms vijftig jaar of nog langer, lid zijn, zorgen voor een passend praatje, voor de muziek, de speldjes en de bloemen. Naast het praktische werk doe ik vooral bestuurlijk werk in de PvdA. De laatste tijd was het in de partij niet zo leuk. Ik heb met die WAO-kwestie echt overwogen mijn lidmaatschap op te zeggen. Na heel veel gesprekken met vooral vakbondsleden heb ik uiteindelijk besloten het niet te doen. Ik geef het nog niet op, zo zal ik het maar zeggen. Ik behoor bij de minderheid die vindt dat de WAO-plannen en de plannen voor een ministelsel niet deugen, maar die minderheid in de partij is beslist niet klein. Het werk op het secretariaat van de faculteit vind ik prachtig, maar alleen dankzij al het bestuurlijk werk op de achtergrond. Zo kan ik het nog wel jaren volhouden. Ik vind het prettig om praktische dingen te regelen, een mooie lay-out maken bijvoorbeeld. Niet alleen buiten de faculteit doe ik bestuurswerk, maar ik ben ook lid van het faculteitsbestuur Wijsbegeerte en van de dienstcommissie. Als DC-lid kan ik de politiek en het vakbondswerk combineren. Die lijnen komen daar samen. Collega's hebben er absoluut geen moeite mee als ik weer moet vergaderen. Ik zit er voor hen, dat beseffen ze. Maar dat is ook de cultuur bij ons. Ieder doet op z'n beurt dit soort dingen. Het hoort bij het werk. Alle zeven collega's van het ondersteunend en beheerspersoneel zijn lid van AbvaKabo en wij vinden allemaal dat het obp een stem moet hebben. Ook al is ons werk ondergeschikt aan onderwijs- en onderzoekswerk. Dat vind ik ook terecht. Ik vind het leuk te werken voor wetenschappers die hart voor hun werk hebben en gevoel voor het produkt. De RUG is een leuke werkplek voor obp'ers. Ja, wat ik allemaal doe lijkt misschien wel heel veel voor anderen. Veel vrouwen van mijn leeftijd werken niet of ze werken er alleen bij. Maar mannen doen het toch ook? Waarom zou het minder normaal zijn als vrouwen hetzelfde doen?'' Na de KEI-week in augustus is KEI-groep 151 geruisloos uit elkaar gevallen. De meesten hebben elkaar hooguit nog een of twee keer gezien. Peter en Daniel, die elkaar uit Epe kenden, zien elkaar in Groningen nog een enkele keer. Alleen Juliëtte en Barend Jan hebben aan de KEI-week een vriend- schap over gehouden. Verder probeert iedereen op geheel eigen wijze zijn of haar draai te vinden in deze stad. Vriendenkringen worden zichtbaar, al dan niet langs lijnen van verenigingsleven of vrijwilligerswerk. Daar heb je verder geen KEI-groep meer voor nodig. Van de negen KEI-lopers is meer dan helft binnen het eerste half jaar al een keer verhuisd. Weg bij die verschrikkelijke hospita, ook al is zo'n mens dagelijks wel goed voor een sappig verhaal. In studentenflats van de SSH wonen ze nu, of met meerdere mensen in een huis. Een telefoon hebben ze inmiddels ook allemaal. Een telefoon en een huis; randvoorwaarden voor het hedendaags studentendom.
Het is eigenlijk niet eens verwonderlijk, maar toch. De eerstejaars van KEI-groep 151 lijken nagenoeg volledig in beslag genomen door de studie. ''Het is domweg blokken'', zegt student bedrijfskunde Peter Dalhuisen. Vooral de studiebelasting is hem danig tegen gevallen ''Op zich is het verschil met de middelbare school helemaal niet zo groot. Het belangrijkste verschil is dat je veel en veel meer stof moet doorploegen.'' Het is vooral meer, beamen ook anderen. Om het in de woorden van Barend Jan te zeggen: ''De eerste anderhalf jaar is het gewoon stampwerk, dat weet je vantevoren. Daarna wordt het leuker, dus dat wacht ik maar af.'' Het gaat nu om de hoeveelheid en de snelheid waarmee de stof er doorheen wordt gejaagd. Zoals de leden van KEI-groep 151 het tot nog toe hebben ondergaan is het meest kenmerkende verschil tussen het vwo en de universiteit een kwantiteitsverschil en geen kwaliteitsverschil. De kwaliteit van het onderwijs het is niet de eerste keer dat het wordt geconstateerd, maar om die reden niet minder belangrijk wordt als uitermate wisselvallig ervaren. ''Het is zo overduidelijk dat er docenten rondlopen die hun hoofd bij het doen van onderzoek hebben en voor wie het geven van onderwijs echt een stiefkindje is. Er zijn er die niet meer dan ontzettend saaie verhalen hebben, dus gewoon niet goed les kunnen geven'', luidt het oordeel van Christien Westerman.
Anderen kunnen daarmee wel instemmen, al is Christien de enige die een scherpe formulering kiest. Over de kwaliteit van het onderwijs wordt al met al zelfs een opmerkelijk mild oordeel geveld. Zeker als je erbij bedenkt dat het gaat om een groep studenten voor wie de studieduur is teruggebracht tot vijf jaar, nota bene door een generatie bestuurders die ongeveer twee keer zo lang over hun studie kon doen. Studeren neemt zo ongeveer wel alle beschikbare tijd in beslag. Opvallend is dat alleen twee hbo'ers uit de groep tijd hebben gevonden zich actief in het verenigingsleven te storten. Mariska van de Velde staat drie avonden in de week achter de tap van het Groninger Studentenpastoraat. En Jeroen Wijnen maakt als 'vriend van de bok' rap carrière in Demeter, de studentenvereniging van de hogere landbouwschool. De universitaire KEI-lopers hebben stuk voor stuk ervaren dat de hoeveelheid vrije tijd als fijn zand door de vingers glipt. In vergelijking met de jaren op de middelbare school is er nauwelijks nog tijd over om te sporten, om maar iets te noemen. En op een of andere manier kost alles tijd. Boodschappen doen is dagelijks een tijdrovend klusje, maar ook zulke simpele dingen als opstaan, douchen en ontbijten lijken veel meer tijd in beslag te nemen dan vroeger. Een niet onbelangrijke tijdvreter tenslotte bestaat uit gewoonweg helemaal niets doen. En voor het overige is het studeren geblazen. ''Door de studieduurverkorting worden we wel gedwongen hard te studeren'', oordelen de KEI-lopers unaniem. En zeker dit jaar gaat het ook maar om één ding. Voor alles de propaedeuse halen. En in het kader daarvan wordt alles wat zich als 'studie' aandient voor lief genomen. Je zou dat als een vorm van gelatenheid kunnen zien, maar tegen die formulering wordt protest aangetekend. ''We nemen de dingen eenvoudig zoals ze komen'', zegt iemand. En zoals wel vaker is het Jeroen van Wijnen die met zijn karakteristiek van deze KEIgroep de spijker tenslotte op de kop slaat. ''Wij zijn met elkaar een clubje behoorlijk nuchtere mensen.'' Alleen Christien Westerman, die al een carrière in het hbo achter zich heeft, plaatst een kanttekening bij het aangebodene. Ze is het bijvoorbeeld niet met Mariët de Jong eens die zegt dat het onderwijs meer diepgang heeft dan op het vwo. ''Het gaat er op de universiteit niet minder schools aan toe dan op de middelbare school. Je hebt gewoon te doen wat docenten voorschrijven. En het enige dat er daarna van je gevraagd wordt is dat je dat je de stof moet kunnen reproduceren. Je wordt maar heel weinig tot zelfstandig nadenken aangezet. Ik heb er tenminste nog niet veel van gemerkt'', aldus Christien.
Het lijkt wel alsof studeren vandaag de dag een in vol bewustzijn aanvaarde vorm van zelfkwelling is; achter de eindstreep liggen immers status, inkomen en kans op leuk werk voor het oprapen. De subtiele verwoording van dit modern studentendom komt uit de mond van Mariët de Jong: ''Je zit er voor jezelf, je doet het voor jezelf en je doet het terwijl het eigenlijk niet eens hoeft.''
HORIZONTAAL:
1. het probleem van de vrije tijd kunt u hiermee oplossen. (14) 8. schoon het haar niet beroerde... (10) 13. dat verhaalt van hoe je een opstand uitlokt. (6) 14. koud werk. (6) 15. stop die kunst in het aanhangsel. (6) 16. achteruit. (4) 18. postale navolging (7) 19. grootvadertje EEG. (6) 20. ontroerd in werking. (10) 21. kijken hoe gevuld die ruikers zijn. (10) 22. in die richting staat een file. (5) 23. de ogen dicht hebbend. (8) 27. ze is kippig. (3) 28. dat schijnt te glanzen. (11) 30. momenteel is eten met mij een blote aangelegenheid. (7) 32. jongen van zo'n kat. (3) 33. houtakker. (2) 34. volspringer. (3) 35. sport in de leer. (5) 36. bij die introductie nam hij zijn verstand in ontvangst. (7) 38. hij schreeuwde om smaak voor zijn collega's. (10) 39. vooruit moeder, dat heb je in de zin. (5) 40. mep het er in bij die moeilijke ski-school. (6) 41. dat was nuttig. (2) 42. die burcht tocht. (11) 43. werk voor snelle jongens. (8) 44. dat krijg je van dat onzinnige gehol. (6) 45. tors van zo'n koppel. (9) 47. wat je draagt naast wat je bezit. (7) 50. toon dat openbaar vervoer als een raadsel. (5) 51. de waterplaats van Collor de Mello. (3) 52. dat hoor je later dan achteraf. (6) 53. het is steeds voor haar. (9) 56. stop het zonder tal in het water. (2) 57. dit telt niet mee. (3) 59. het is een vrouwlijke berg die hij beklimt. (8) 60. een offer om wakker van te worden. (5) 61. vraag snel een heilige positie. (15) 63. kom neer en je staat. (4) 65. het aanzien voor die kennis. (17) 66. doe weg met stijl. (5)
VERTICAAL:
1. die afgelegen storthandel heeft last van te weinig belangstelling.
(13) 2. die sul krijt als een vogel. (7) 3. het je min toeëigenen van
zo'n mooi gevoel. (13) 4. zo'n vorst heeft ervoor gestudeerd. (2) 5.
incontinent nachtdier. (8) 6. het karakter van de ziektewet is scherp.
(6) 7. de laatste eer. (8) 8. ...kreeg zij een complete godsdienst in
haar schoot geworpen. (11) 9. de geest moet waaien. (12) 10.
dikhuiden. (8) 11. niet wederkerig. (8) 12. het is een hele toer om
zo'n bovennatuurlijk iets in Friesland te plaatsen. (14) 17. voor haar
was het een sport om zo'n vlerk af te weren. (19) 24. hou van rust in
het klein. (5) 25. met lokken en bovendien versteviger in de
kerstboom. (11) 26. (dit leidt tot) vette rondingen. (10) 27. plasstop
in die tuinen. (5) 29. van hieruit bestuurt men de ruimtenorm. (10)
30. geen werktuig. (11) 31. werkstuk. (10) 36. paren is populair. (9)
37. verlang naar een middel om je te uiten. (4) 39. die fruitige
slotmars is er vroeg bij op zo'n feestdag. (12) 41. bij de marine
hebben ze een hoge boezem. (11) 42. maak opnieuw zo'n luchtkasteel.
(11) 46. bewogen brachten ze u voort. (9) 48. teelt in bedrijfspoot.
(8) 49. stop met hen. (4) 54. die twee jongens maken een machine. (5)
55. het motief klinkt alsof je bij moeder wat gaat drinken. (5) 57.
helaas nam hij ze met dat nummer in de boot. (5) 58. dat krijg je van
zo'n kip op stok. (5) 59. toen reeds vooruit. (4) 62. dat is als
groente. (3) 64. de uitweg. (2)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
de Kerstcryptogram dienen vrijdag 10 januari 1992 voor 12.00 uur in
het bezit te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv
Kerstcrypto. De goede oplossing vindt u in UK 19.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 15
Horizontaal: 1.eis; 3.amandelspijs; 8.ergernis;
9.cahier; 10.academieplein; 11.si; 12.echt; 14.herstel; 16.deern;
17.glorietijd; 19.kanarie; 20.dichten; 21.pvc; 22.bakfiets; 24.dodo;
25.ananassen. Verticaal: 1.evenals; 2.sigaar; 3.afroepcontract;
4.naspel; 5.excelleer; 6.scheidsrechters; 7.springlading;
13.tegoedbon; 15.hennep; 16.dekblad; 18.opdoken; 23.sin. De boekenbon
voor deze oplossing gaat naar: P.J. Stulp, Jan van Galenstraat 8b,
9726 HM Groningen.
In de UK van 5 december jongstleden publiceerde u een artikel onder de titel ''Vooral vrouwen zitten vaak op dood spoor'', geschreven door Nicolette Scholten, naar aanleiding van de opening van de vacaturehoek van de Kommissie Interne en Externe Mobiliteit. Met de inhoud en strekking van dit artikel ben ik het van harte eens. Ik was echter bijzonder verbaasd in de UK de treurige foto en stigmatiserende titel ''Vooral vrouwen zitten vaak op dood spoor'' te moeten aantreffen. Noch de foto noch de ''kop'' dekken de lading van het artikel. Het stelt mij zeer teleur dat de UK aan de opening van deze vacaturehoek een sfeer meegeeft alsof er alleen bemiddeld wordt voor zielige en ''vastzittende'' vrouwen. Ria van Ruiswijk, Coördinator KIEM
In UK 15 van 5 december maakt de heer Kooi een opmerking over de laatste uitbreiding van de Hanzehogeschool, na merkwaardigerwijze eerst te hebben opgemerkt dat hij het natuurlijk niet hardop mag zeggen. Ik weet niet wie de heer Kooi terzake een spreekverbod zou hebben opgelegd maar nu hij dit toch overtreedt lijkt het zinvol zijn opmerkingen aan te vullen: het door de heer Kooi aangeduide gebouw, dat door de Hanzehogeschool wordt gehuurd, is gebouwd binnen een door het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen bepaald financieel kader. Het verlangen van het College van Bestuur van de Hanzehogeschool bij de externe vormgeving van de nieuwbouw aansluiting te verkrijgen bij de lijnen van het Zernikegebouw en de eerder gebouwde huisvesting van de Hanzehogeschool, stuitte op problemen bij de Welzijnscommissie. Architect Ir. Marc van der Linden was gedwongen zijn ontwerp ingrijpend te wijzigen omdat de grondlijnen evenwijdig met dan wel loodrecht op de bestaande wegen moesten komen te staan. Geplaatst voor de keuze: handhaving van een aantal dislocaties met groot ongerief voor personeel en studenten of huur van de nieuwbouw werd vanzelfsprekend voor het laatste gekozen. Drs. W.S. Vrijlandt
De heer Bügel is voor mij iemand die op uiterst onvoorspelbare wijze vele ''heilige huisjes'' der jaren negentig onderuit haalt. Hij doet dat op een scherpzinnige wijze met grondige onderbouwing van de argumenten. Het feit dat hij daarmee velen die niet tegen gefundeerde kritiek kunnen tegen zich in het harnas jaagt, mag echter geen reden zijn om de column per 12 december 1991 te beëindigen. Kortom Bügel moet blijven! J. Heeringa
Natuurlijk is Peter Bügel een anachronisme. Hij past steeds minder bij de ontwikkeling van een voortvarende en ondernemende universiteit. Het hoger onderwijs wil immers niet meer elitair zijn en is daarin uitstekend geslaagd. Het is nu een warm en stimulerend verblijfsoord voor gezonde jongens en meisjes, die de Privé lezen en geen sportprogramma overslaan op t.v. en in de krant. Zo kunnen zij over alles meepraten wat er tegenwoordig echt toe doet. De stukjes van Peter zijn veel te moeilijk en te negatief. Wie interesseert zich nu nog voor zijn onderwerpen? Peter is te situeren als een ''Encyclopedist'', een vertegenwoordiger van de tijdgeest van de Verlichting. En dat ligt al weer twee eeuwen achter ons. Onze ''Diderot en Voltaire van de Hunze'' bestrijdt voortdurend het obscurantisme zoals dat in allerlei verschijningsvormen en op allerlei terreinen steeds verder oprukt. Hij trekt zich niets aan van de honderden hokjes waarin sinds 1800 de wetenschap opgedeeld is. Hij moet daarom wel weerstanden oproepen bij degenen die hun status ontlenen aan hun meesterschap op de vierkante millimeter. Net als hij een kwelling is voor degenen die met moeite net de ''conventional knowledge'' van een deeldiscipline zich eigen konden of kunnen maken. Het verbaast dus niet dat een redactie van een universiteitskrant die bij de tijd wil zijn, Bügel als columnist ontslaat. Toch lijkt een kanttekening op zijn plaats. Het dominante geloof in waar een universiteit voor moet staan wisselt nog al eens. In het laatste decennium is de onzin van ''no nonsense'' eerst opgerukt en heeft zich vervolgens overal breedgemaakt. In het decennium daarvoor gebeurde echter hetzelfde met de onzin der ''progressieve krachten''. Daarom zal de toekomst ons wel weer wat anders brengen. In 2000 of 2010 kan Peter zijn tijd ook vooruit gebleken zijn. In ogenblikken van lichtzinnigheid denk je wel eens dat iets minder onzin ook mogelijk moet zijn. In de stukjes van Bügel is die ondertoon te proeven, ondanks de cynische verpakking. Bij de Encyclopedisten was dit nog de boventoon. Maar zo simpel ligt het niet meer voor iemand die niet denkschuw is en in de tweede helft der twintigste eeuw leeft. Waarom zou Peter zich anders echter zo lang wekelijks hebben uitgesloofd om onze universitaire wereld wat verstand voor te houden? De huidige UK-redactie had een voorbeeld moeten nemen aan die van 15 jaar geleden. Toen was men, conform de tijdgeest, volbloed progressief en dat stempelde het hele blad. Toch haalde men als columnist het toen volmaakte anachronisme Wijnberg binnen. Deze ''transplant'' van het ''gesundenes Volksempfinden'' op zijn Amerikaans mocht regelmatig zijn stompzinnigheid en onverbloemd najagen van groepsbelang uitstallen. Het was echter zeker een verfrissende afwisseling op de overige koekoekenzang. Hij werd wel te lang aangehouden, ook toen Reagan, Thatcher en Lubbers al aan de macht waren, zijn opvattingen pasmunt geworden waren en hij weer helemaal bij de tijd was. Een eerste poging om Wijnberg te lozen mislukte echter op de wil des volks. De ''zwijgende meerderheid'' kwam in opstand. Voor Bügel zal wel niet zo'n meerderheid bestaan. Toch misstaat het een universiteitskrant niet, als deze een reservaat in stand houdt waaraan de slinkende minderheid der intellectuelen enig plezier kan beleven. Wie zich ergert aan Bügel kan zijn rubriek toch gewoon overslaan. Jan Dekker
Het is nog vroeg als we voor onze wandeling uit de auto stappen. Een grote rode zon hangt wazig boven de horizon en is voorlopig nog kansloos tegenover de grijze nevels die het land bedekken. We hebben de drukke snelweg Groningen-Winschoten net achter ons gelaten maar hier op het landgoed van de Ennemaborg in Midwolda is het stil en verlaten. En koud, steenkoud. ''Kom, laten we even flink doorstappen. Daar worden we warm van'', zegt hij en als een echte natuurgids zet hij er een stevige pas in. De rondleiding met college kan beginnen.
Het idee van het ecologisch bosbeheer werd twintig jaar geleden geboren. Op een studiereis door het tropisch regenwoud van Sumatra leerde de biologiestudent Hans van der Lans het oerbos kennen. ''De kringlopen van planten en dieren die groeien, sterven en tot stof weerkeren, waren er nog intact. Algemene principes zoals iedereen ze op school geleerd heeft. Maar in de Nederlandse bossen vind je die principes niet terug. Daar wordt dat gek gevonden. In dit land kappen ze de oude en zieke bomen en brengen ze het hout naar de zagerij.'' Hij besluit af te studeren op de reconstructie van het Nederlandse oerbos. Hoe zou dat eruit gezien hebben en welke processen heersten er? Zijn scriptie wordt het handboek van de actiegroep Kritisch Bosbeheer. Een groep rond Van der Lans wil de ideeën ook in de praktijk brengen en biedt zich aan voor vrijwillige bosbeheerprojecten. ''We wilden laten zien dat het werkte. En zo zijn we bomen gaan omtrekken, hebben we open plekken in de bossen gemaakt en kleinschalige bosbegrazing geïntroduceerd. We kregen landelijke bekendheid maar we bleven die kierewiete biologen met hun verwerpelijke ideeën. Toen Wageningse bosbouwstudenten tijdens een excursie naar ons bos kwamen kijken, bleef hun docent in de bus zitten. Zo belachelijk vond hij het wat wij deden.''
'IJK HIER ZIE JE hoe het werkt.'' Hij wijst op een paar boomstammetjes die, half vergroeid met het gras, op ons pad liggen. ''Differentiatie, dat is het basisprincipe'', legt hij uit. ''Hier wordt gelopen, hebben de dieren een pad aangelegd. Hier groeit ook niets, maar aan de andere kant komen de varens opzetten. En in deze holte kan een vogel nestelen. Op zo'n kleine afstand heb je dus al verschil in biotoop. Die stammetjes zijn er door ons neergelegd maar de natuur doet er wat mee, ze reageert erop.'' Stukje bij beetje vertelt Hans van der Lans zijn verhaal. Dat het Nederlandse bos saai is, monotoon en dus onnatuurlijk. Dat het oorspronkelijke proces van opbouw en verval verdwenen is, het proces van eten en gegeten worden. Onderwijl wijst hij op allerlei details, duikt hij regelmatig het struikgewas in om een speciaal proces te laten zien en demonstreert hij hoe met zijn ecologisch bosbeheer het oerbos teruggehaald kan worden.
EEN JAAR OF TIEN geleden liet Groninger Landschap zich door Ecoplan, het bureau van Van der Lans, adviseren over het beheer van de veertig hectare bos en tachtig hectare grasland van het landgoed De Ennemaborg. Het kost het ongetrainde oog moeite om te zien dat het oerbos nu al terug aan het komen is. ''Hoe het er straks uit zal zien? Het is een logische vraag maar niet van belang. Het gaat erom dat de natuur zijn eigen gang gaat. Dat leidt altijd tot iets goeds. Maar als je goed kijkt, zie je het toekomstbeeld al voor je. Het grasland verdwijnt als grasland en het bos verdwijnt als majestueus hoog opgaand eikebos. De twee gebieden worden in elkaar gevlochten. Een constante afwisseling van struweel, graslandjes en bos, met alle overgangen. Een kleinschalig mozaïek.'' Niet zonder trots vertelt Van der Lans dat zijn ideeën erkenning beginnen te krijgen. Ook Staatsbosbeheer laat tegenwoordig de zieke en dode bomen na het kappen liggen. Een prima stap vooruit, vindt de bioloog, maar nog niet ver genoeg. ''Ze laten de bossen aan hun lot over. Dat is een beleid van niks doen, maar dat noem ik geen natuurbeheer. Dode bomen hoef je niet om te zagen, die vallen vanzelf om. Maar ook andere bomen zullen vroeg of laat door een grote storm geveld worden. Alleen duurt dat misschien nog vijftig of honderd jaar. Je kunt de natuur ook een handje helpen door nu al met dat vellen te beginnen en zelf bosweitjes te creëren.''
Tijdens zijn uiteenzetting komen de bosbeheerders van de Ennemaborg ons tegemoet: vijfentwintig tarpans, dat wil zeggen de teruggefokte versie van dit Europese oerpaard. De beesten geven meteen een demonstratie van hun kunnen weg. Ze draven tussen de bomen door en vreten aan struiken en stammen. ''Met hun geknaag aan de jonge aanplant creëren ze open plekken in het bos. Daar komt dan kritiek op van de heren bosbouwers die zeggen dat de bomen hier worden aangevreten. Maar dat is dus precies de bedoeling. Dank u wel heren voor dit compliment.'' De tarpan voldoet weliswaar prima maar de situatie is nog niet ideaal, vindt Van der Lans. ''Ik zou wel wat meer variatie willen. Een primitief runderras erbij, en een edelhert en een wild zwijn. Het zou helemaal compleet zijn met lynxen en wolven maar daarvoor is het perceel wat klein. Wat mij betreft zou het wel kunnen maar ik denk dat de buurtbewoners ongedurig zouden worden met wolven in hun omgeving.''
HET GRASLAND waar we doorheen lopen, wordt doorsneden door een brede greppel. Er is duidelijk een graafmachine aan het werk geweest. De machinist heeft geprobeerd de rechte oevers van de sloot te 'vernatuurlijken'. Steile kanten worden nu afgewisseld met brede uitlopers. De sporen van de werkzaamheden zijn zeer zichtbaar en het geheel maakt een allesbehalve natuurlijke indruk. ''Ze hebben tegen de graver gezegd dat hij maar wat moest doen en dat kun je goed zien ook'', vertelt hij. ''Dat hadden ze beter aan mij kunnen overlaten want ik heb groene vingers, ik weet hoe de natuur het had gedaan.'' De natuur een handje helpen, dat is zijn devies. Gunstige uitgangsposities scheppen zodat het natuurlijke proces zich kan voltrekken. Dat is voor Hans van der Lans natuurbeheer. Aan natuurbehoud in de klassieke zin wenst hij zijn tijd niet te verspillen. ''Zo'n reddingsplan voor Rottumerplaat vind ik zelfs niet waard om over te praten'', beweert hij stellig. ''Wat willen ze eigenlijk, natuur of geen natuur? Hoeveel jaren zijn ze daar nog van plan tegen de natuur in te roeien? Tienduizend, honderdduizend? Dat kan toch niet? De natuur wil dat eilandje laten verdwijnen. Die strijd kun je tien jaar volhouden en ook nog wel twintig jaar maar geen tienduizend. Dat is vechten tegen de bierkaai, ze zijn gek als ze dat doen. Je moet niet tegen de natuur in werken, je moet proberen die natuur te stimuleren. Waarom proberen ze niet om op een andere plek een nieuw eiland te laten ontstaan?''
DIT SOORT DENKBEELDEN draagt ertoe bij dat Van der Lans nog vaak voor gesloten deuren komt te staan bij bosbeheerders en rijksambtenaren. Op zijn kantoor laat hij de stapels rapporten zien die zijn bureau heeft geproduceerd. Hij heeft er vele van kunnen uitvoeren maar evenzoveel plannen zijn in bureaula's verdwenen. ''Het gaat hard en dat verbaast me want dat had ik niet verwacht. Maar tegelijk vind ik het jammer dat het niet harder gaat, dat niet iedereen zijn bos op onze manier wil beheren. Maar ja, natuurbeheerders zijn nu eenmaal conservatief, bijna net zo conservatief als wetenschappers. Want die zijn nog erger. In al die jaren heb ik nooit enige steun van de universiteit gehad. Niet met een onderzoek, niet dat ze eens iemand doorverwezen hebben of op de bres zijn gaan staan voor dit werk, nooit. Ze hebben het veel te druk met hun eigen laboratoriumwerk, denk ik.''
''Normaal gesproken is de vaderlandse popjournalistiek amper Amsterdam uit te krijgen en voor Nederlandse bandjes al helemaal niet. Eén keer per jaar maakt men op die regel een uitzondering, namelijk voor de Noorderslag'', constateerde iemand onlangs in een muziekblad. Zaterdag 4 januari vindt in de Oosterpoort de zesde editie van de Noorderslag plaats. Dit jaar nog omvangrijker dan voorheen.
Perry ten Hoor
Het begon allemaal in 1986 met het Holland-België Festival. Het was het jaar dat veel Belgische bands in de belangstelling stonden en het leek de toenmalige festivalorganisatie een aardig idee om een aantal van deze bands uit te nodigen voor een festival waar ook Nederlandse bands zouden spelen. De basis voor het latere Noorderslagfestival was gelegd. De achterliggende gedachte van Noorderslag komt voort uit het feit dat de Nederlandse popmuziek een aantal jaren geleden niet echt serieus werd genomen. Het waren destijds voornamelijk buitenlandse bands die de aandacht van de media hadden. Door een festival op te zetten met een weloverwogen keuze uit vaderlandse bands probeerde de organisatie aan te tonen dat Nederland wel degelijk potentieel op popgebied in huis had. De geselecteerde bands zijn hierbij een afspiegeling van de stand van zaken in de Nederlandse popmuziek. Het criterium 'wat is er aan de hand op popgebied in Nederland' vormt voortdurend de leidraad voor de programmering van Noorderslag. Op deze manier heeft bijna ieder Noorderslagfestival zijn eigen karakter. Zo kreeg bijvoorbeeld Noorderslag '87 het motto 'Groningen en Friesland tegen de rest van Nederland' en stond het festival in 1988 vooral in het teken van de hiphop en rap. Dit jaar is er niet echt een 'ondertitel', maar wel een apart onderdeel: de Tranendalrevue. Een onderdeel waarbij uitsluitend Nederlandse liedjes ten gehore worden gebracht. Peter Smidt, organisator van Noorderslag en vijfdejaars student kunst en kunstbeleid, legt uit waarom er voor een dergelijke opzet is gekozen: ''Een ontwikkeling die zich voordoet in Nederland, is dat de eigen taal sterk naar boven komt. Een band als de Boegies was daar altijd al mee bezig. Niet strikt in de Engelse taal zingen, maar in het Gronings of het Nederlands. Andere voorbeelden zijn The Scene en De Dijk. Het is dus niet iets nieuws in die zin dat het nog niet eerder is gebeurd, maar Nederlandstalige popmuziek had altijd een beetje een merkwaardige bijklank. Je ziet nu de tendens dat dit niet vies meer is.''
Naast de Nederlandstalige bands op de komende Noorderslag is er een opmars van bands die in hun eigen streektaal zingen. Zo zingt bijvoorbeeld Rowwen Hèze in het Limburgs en Klinkhamer in het Fries. Veel aandacht voor de afkomst dus. Smidt wijt dit aan bewegingen in de popmuziek in het algemeen. Zo combineren The Pogues al jaren punk met traditionele Ierse folkmuziek. Een eigentijds geluid en tegelijkertijd back to the roots. Ook in Nederland zijn er dergelijke ontwikkelingen: ''Als je nu kijkt wat er het afgelopen jaar gebeurd is, dan heb ik het idee dat met name dat creatief aan de gang gaan met de Nederlandse taal een belangrijke ontwikkeling heeft doorgemaakt. Wij hebben bijvoorbeeld Fred en Kim, respectievelijk zanger en mondharmonica-speler van The Jack of Hearts, die onder andere 'Ben ik te min' van Armand brengen. Het is echt ongelofelijk als je ziet hoe Fred dat dan met hart en ziel zingt. Het terugkijken naar waar je muziek vandaan komt is een trend in het algemeen. Mensen gaan graven naar de oorsprong. En in Nederland zijn we niet opgegroeid met 2000 jaar Rock 'n Roll, maar met bijvoorbeeld een Peter Koelewijn. Neem nou Jan Vollaard, Oor-recensent en zanger van Buzz Buzz & de Strippenkaarten. Dat is iemand die zegt dat Corrie Konings of Jacques Herb qua intentie niet anders is dan de Soul uit de Verenigde Staten.'' Peter Smidt zelf was het nog niet opgevallen, maar wanneer het reguliere programma nader wordt bekeken kan worden vastgesteld dat er toch een ondertiteltje kan worden meegegeven aan deze Noorderslag. Voor wat betreft de 'kleinere' bands lijkt het vooral een treffen te worden tussen Noord- en Zuid-Nederland. Toch is er met betrekking tot het noordelijk aanbod de nodige kritiek. Er zouden te weinig Groningse bands spelen en dat terwijl de Noorderslag toch de uitgesproken gelegenheid is om het eigen produkt te profileren. Smidt in een weerwoord hierop: ''Noorderslag is een landelijk festival, het laat zien wat er aan de hand is in Nederland. Ons criterium is dat een band goed moet zijn en het maakt ons helemaal niets uit waar die band dan vandaan komt. Op het North Sea Jazz Festival spelen ook niet allemaal Haagse bandjes omdat het festival toevallig in Den Haag gehouden wordt.'' Opvallend in het programma is verder dat het rap- en hiphop-aanbod gereduceerd is tot nul en dat Quazar de enige house-vertegenwoordiger is. Dit komt volgens Smidt omdat er voor wat betreft het eerste weinig nieuws onder de zon is in Nederland. De housescene daarentegen is wel levendig, maar geen enkele houseband is live tot een boeiende podiumpresentatie in staat. Op Quazar na dan, aldus Smidt.
Naast de optredens van de diverse bands vindt de uitreiking van de landelijke Popprijs dit jaar ook plaats op Noorderslag. Verder zal de platenhoezententoonstelling worden geopend en zijn er rondom het festival zogenaamde 'networkmeetings'; internationaal opgezette showcases waarbij bands de mogelijkheid krijgen zich in de Europese kijker te spelen. Het lijkt erop dat de Noorderslag zich ontwikkelt van een 'gewoon' popfestival tot een uitgebreide popmanifestatie, waarbij ook de media een steeds grotere rol toebedeeld krijgen. Dit jaar maakt MTV weer televisieopnamen en zendt de VARA het festival voor het eerst gedeeltelijk live uit op de radio. Peter Smidt: ''We zijn altijd aan het werk met het festival. Stilstand is achteruitgang. Waar we langzaam naar toe werken is dat met name de uitbreiding naar radio groter wordt. We streven ernaar dat de Noorderslag in de toekomst in zijn geheel live op de radio uitgezonden gaat worden. En dan niet alleen op de Nederlandse radio.''
Het naambordje met 'prof.dr.' op de brievenbus van haar Delftse flat is al bijna tien jaar niet meer actueel. Want medio 1982 diende Aafje Vos, hoogleraar bij de vakgroep Chemische Fysica van de RUG, haar ontslag in. De scheikundeprof nam op 54-jarige leeftijd een rigoreuze beslissing: ze trouwde een vader van acht kinderen. Tien jaar later staan de chemieboeken van Aafje Looijenga-Vos in de studeerkamer; in de woonkamer bepalen foto's en knutselwerkjes van tien kleinkinderen het beeld.
Ellis Ellenbroek
''Mijn man, die weduwnaar was geworden, schreef mij eind april 1982 een brief waarin hij mij zijn situatie meedeelde en vroeg of ik ervoor voelde nader kennis te maken. In onze studententijd hadden wij elkaar wel eens ontmoet. Ik studeerde scheikunde in Groningen en hij in Leiden, maar we bezochten allebei de congressen van de Calvinistische Studenten Beweging. Toen bij hem thuis alles nog normaal functioneerde was hij voor zijn werk bij TNO ook wel eens bij Chemische Fysica in Groningen geweest en hadden we een half uurtje of zo gekletst. We kenden elkaar dus maar heel oppervlakkig. ''In de periode dat zijn vrouw was overleden en hij overwoog een nieuw contact te zoeken, had ik net een 'in memoriam' geschreven voor een predikant uit Haren, waar ik woonde, in een tijdschrift dat mijn man ook las. Dat sprak hem qua gedachtenwereld verschrikkelijk aan en toen hij mijn naam eronder zag, kreeg hij mij weer duidelijk voor de geest. ''Zijn brief was wel niet helemaal een huwelijksaanzoek, maar toch duidelijk genoeg: of ik na wilde denken over een kennismaking die uit zou kunnen lopen op een huwelijk. Ik kreeg de brief op een grappig moment, aan de vooravond van mijn verjaardag, maar dat wist mijn man natuurlijk niet. Ik kwam thuis, had nog verschillende dingen te doen en dacht: die post ligt daar wel goed op de mat. Er is natuurlijk van alles voor mijn verjaardag bij, maar ik maak eerst mijn werk af. Aanvankelijk dacht ik: Mmmm, ik weet het niet. Die man zat helemaal niet in mijn gedachten, alleen als een collega. Ik ging natuurlijk gewoon mijn verjaardag vieren, wat dat betreft ben ik erg zakelijk. En er was nog een oriënteringsdag voor studenten, dus ik moest ook nog eerst naar het lab. Ik heb nog een werkcollege voorbereid. Maar toen liet het mij toch niet los en ben ik maar eens op gaan bellen. Ik zei: 'Als je wilt praten, kom dan maar naar mij toe.' De zaterdag daarop heeft hij dat gedaan.
''Ik had helemaal geen uitgebreid eten of zo. Het kan best zijn dat we na een uur zeggen: nou jongens, dit is niks, dacht ik. Maar we kwamen helemaal aan de praat. We hebben diepgaand gesproken. Een dag van tevoren was er een uitgebreide brief gekomen over hoe het gezin reilde en zeilde, wat de kinderen deden, hoe oud ze waren. En bij het gesprek nam hij allemaal foto's mee, zoals ik al verwacht had. In die zin hadden wij direct het idee dat het geweldig klikte. In wezen zijn we op die eerste zaterdag tot de conclusie gekomen dat we, als het met de kinderen ook zou klikken, zouden trouwen. ''In oktober zijn we getrouwd. We hadden allebei het gevoel dat het zo voor ons bestuurd was, dat we voor elkaar bestemd waren. Of ik verliefd was? Ik denk dat je daar als je vierenvijftig bent niet meer zo over praat als wanneer je twintig bent. Mijn man en ik zijn Gereformeerd Vrijgemaakt en beide kerkelijk erg actief. Nou, ik zag het in het begin misschien ook wel als een opdracht. Je krijgt zo'n brief en die gooi je niet zomaar in de prullenbak, zonder erover na te denken. Iemand doet zoiets niet zomaar. En er was ook de gedachte dat als ik meteen nee zou zeggen, ik dan een stuk geluk weggooide zonder er erg in te hebben. ''Op de faculteit heb ik begin juni, aan het eind van een werkbespreking, verteld dat ik ging trouwen. Ik had geen zin aan roddelpraatjes, dat zou maar onzekerheid geven. Daarom had ik de secretaresse tegelijkertijd brieven laten verspreiden onder de staf. Na de werkbespreking zei ik: 'Ik heb een nieuwtje.' Ik had glaasjes meegenomen, frisdrank en wat zoutjes. Toen ze het hoorden viel er een doodse stilte. Ik proefde gewoon dat ze zaten te denken: hoe moet het nu met ons? Met mijn jongste promovendi heb ik meteen afspraken gemaakt dat ze hun onderzoek bij collega-hoogleraren konden voortzetten.
''Ik hield ontzettend veel van mijn werk en mijn groep had ook altijd goede beoordelingen, maar het leek mij niet mogelijk om het hoogleraarschap in Groningen en het werk in het gezin met elkaar te combineren. Ik vond dat ik moest kiezen. Stel dat mijn man geen kinderen had gehad, dan hadden we misschien wel tegen elkaar gezegd: 'Wie van ons heeft nu eigenlijk het leukste werk?' Dan was het helemaal niet out of the question geweest dat ik in Haren was gebleven. Maar in de praktijk kwam dat gewoon niet im frage. Er waren twee jonge jongens in huis die hier naar school gingen. Eén van zestien en één van zeventien. Die kon je onmogelijk gaan verplanten. En de andere kinderen kwamen regelmatig thuis. Die kon je ook niet in één klap hun ouderlijk huis ontnemen.'' Professor Aafje Vos, hoofd van de werkgroep Kristalchemie van de vakgroep Chemische Fysica, schreef haar ontslagbrief toen bezuinigingsoperaties en reorganisaties aan de orde van de dag waren, ook bij de subfaculteit Scheikunde. Had het vertrek van de hoogleraar, toch enigszins hals over kop, iets te maken met de angst dat haar werkgroep zou worden uitgekleed? De oud-hoogleraar ontkent en wijst erop dat in de zogeheten kroondocentenplannen Kristalchemie zou blijven bestaan. Dat de werkgroep na haar vrijwillig vertrek toch werd opgeheven, vindt ze niet meer dan een logisch gevolg. Maar Aafje Looijenga-Vos ziet niet om in wrok: ''Mijn eerste zorg was dat het met mijn mensen allemaal goed zou komen. Dat is gebeurd. Ze konden allemaal het werk dat ze deden voortzetten bij andere vakgroepen. ''Het onderzoek zoals ik dat ambieerde is landelijk gezien nog in volle gang. Natuurlijk is het jammer als een stuk onderzoek dat jij heel leuk vindt niet zelfstandig doorgaat op de plaats waar jij eraan werkte, maar dat ik er nou helemaal kapot van was, nee. Ik vond dat ook heel duidelijk de beslissing van de subfaculteit.'' De eerste jaren na haar trouwen reed de oud-scheikundeprof nog eens in de twee weken naar Groningen om haar laatste promovendi te begeleiden. ''Het is goed geweest dat mijn werk niet patsboem was afgelopen'', vindt ze. Op haar nieuwe stek in Delft had ze overigens geen tijd voor twijfels over haar rigoreuze stap: ''Ik had het geweldig druk met de omschakeling. In het begin had ik wel wat hulp, maar in wezen was het huishouden mijn taak. Daar moest ik behoorlijk veel energie in stoppen. Gelukkig had ik van mijn moeder een goede huishoudelijke opvoeding meegekregen, maar toch! Voor een weekend had ik dertig keer zoveel eten nodig als toen ik alleen was! De eerste keren zei ik tegen de meisjes: 'Jullie moeten gewoon méégaan met boodschappen doen, want ik heb geen notie hoeveel ik moet kopen.' ''Als je het hebt over liefhebberijen dan zit ik liever achter mijn studeertafel dan achter de stofzuiger. Ik ervoer het als een veel belangrijker taak dat de kinderen echt weer een huis zouden hebben. Ik was er dan ook vreselijk blij mee dat ze op de eerste moederdag met briefjes kwamen van: 'Ja, we hebben toch echt weer een huis.'''
Er zijn periodes dat het gezin Looijenga te kampen heeft met ziekte. Dan vergeet Aafje Looijenga haar oude vak helemaal. Maar zodra de omstandigheden het haar weer toelaten bezoekt de nu drieënzestigjarige bijeenkomsten van de Nederlandse kristallografenvereniging en van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen. Dan gaat ze in op een verzoek mee te werken aan een boek, publiceert met oud-promovendi een overzichtsartikel of laat haar neus zien bij de afdeling Technische Natuurkunde in Delft. Momenteel werkt ze, achter haar laptop, aan een bijdrage voor een jubileumboek van de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging. Maar de wetenschap is sinds haar huwelijk slechts bijzaak. Kerkelijk verenigingswerk, ziekenbezoek en bezoek van eenzamen, wat ze vroeger in Haren ook al deed, vragen meer tijd. En de tien kleinkinderen natuurlijk. Iedere donderdagmiddag om kwart voor één haalt ze een kleinzoon uit de crèche. ''Ik ben in de ogen van de familie een echte oma'', glundert Aafje Looijenga. Apetrots is ze dat haar laatste kleinkind naar haar vernoemd is. ''Misschien was ik eerder getrouwd, als ik iemand tegen was gekomen waarvan ik had gedacht: daar hou ik erg veel van. Ik heb eigenlijk altijd zo tegenover het huwelijk gestaan, ik zeg niet nee, ik zeg niet ja. Maar ik vond dat ik nooit een geschikte persoon tegenkwam. Wie misschien in aanmerking was gekomen, was niet mijn keuze. De meeste mannen waarmee ik in aanraking kwam, waren van mijn vakgebied. Die zagen mij ook meer als vakvrouw, denk ik. Zij hadden vaak ook een andere levensovertuiging. Je kunt op een vakgebied met heel veel mensen samenwerken en elkaar heel goed begrijpen, maar dat is toch iets anders dan een huwelijksrelatie. Als je trouwt moet je met iemand een eenheid kunnen vormen. En dat kan niet met iemand die over geloofszaken heel anders denkt. ''Misschien had ik wel gaven om zelf moeder te zijn, maar ik heb er eigenlijk nooit over gepiekerd dat ik geen kinderen had. Ik ben meer het type om iets te doen met wat ik wél heb. Ik ben altijd heel blij geweest met mijn werk en met dat ik heb kunnen studeren. Dat ik de intellectuele gaven die ik gekregen heb, kon ontplooien. Het was natuurlijk een geweldig voorrecht dat ik als meisje in 1946 kon gaan studeren. Ik leefde steeds met de instelling dat ik al zo vreselijk veel had gekregen.''
''Dat je dat durft! Wat goed zeg, dat je dat werk doet! En dat je het volhoudt om daar te wonen!''
Dat zijn zo wat kreten die ik in Ouagadougou te horen kreeg van Nederlands bezoek of van familie. Indirect is hier uit af te leiden dat men dacht dat ik overliep van idealen, een tekort had aan ambities en dat ik zeker te maken had met een overschot aan teleurstellingen.
Tegengesteld aan deze redenering is dat er in het ontwikkelingswereldje een taboe ligt op het woord idealistisch. Want ontwikkeling is een lange termijn proces waarin de ontwikkelingswerker en zijn of haar project maar een piepkleine schakel zijn. Ter voorkoming van teleurstellingen moeten de idealen dus naar een minimum worden teruggebracht.
Als idealen niet meer mogen, gaat men dan uit van ambitie? Ondanks de uitstekende primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden valt ook het woord ambities niet vaak. Wat niet wil zeggen dat die ambities er niet zijn. Je hoeft bijvoorbeeld maar het boekje 'Lords of Poverty' open te slaan, om te zien welke topsalarissen er in het ontwikkelingswereldje worden vergeven.
Maar waarom zou ik eigenlijk redenen willen geven voor het werken in een ontwikkelingsland? Ik kan net zo goed aan u, de lezer, vragen waarom u gewoon in Nederland woont en werkt of studeert. Is dat niet erg koud, vooral daar helemaal in 't Noorden. Bent u niet nieuwsgierig hoe 't is om in een totaal andere cultuur te werken of te studeren? Vindt u 't echt leuk om in Groningen bezig te zijn met polymeerchemie, Midden-Europa, CBE, creative destruction, STOSO, MARUG Computersimulatiespel Industrat of het keuzevak Recreatie en Toerisme II?
Zou u niet eens de maan verkeerd om willen zien? Vreemde geuren willen ruiken op tropische markten in plaats van spinazie uit het diepvriesvak te halen? Eens willen surveilleren in een klas van 40 graden Celcius waar de studenten hun hemden openknopen en de studentes met hun rokken wapperen?
Zou u niet eens in een ander land willen wonen, in plaats van uw huis om te toveren met grands foulards en wat kruiden op een schaaltje? Zou uw niet liever inheemse talen als Mocré, Bissa of Fulfundé willen horen, in plaats van aan 'Het groot dictee der Nederlandse taal' mee te doen?
Kortom, wie vertrekt er nu (met een gezonde hoeveelheid betrokkenheid en een duidelijke visie op de eigen ambities) naar het verre zuiden en neemt deze rubriek van mij over?
Hanneke Dijkman
Echt populair zijn ze doorgaans niet, colleges die handelen over de middeleeuwen of de renaissance. Wat mediaevisten, wat ''verplichte'' studenten en hier en daar een belangstellende. Het verbaast me dan ook bij het facultatieve college 'De kunst der liefde in Middeleeuwen en Renaissance', een gezamenlijk project van Letteren en Wijsbegeerte, een volle bak te treffen. Blijkbaar spreekt deze titel voldoende tot de verbeelding om de Zernikezaal van het Academiegebouw te vullen. Overigens worden de middeleeuwen in deze eerste bijeenkomst vrijwel buiten beschouwing gelaten. De studenten worden voorgesteld aan de latinist Victor Schmidt, die deze week zijn licht zal laten schijnen over de klassieke liefdespoëzie der antieke Romeinen. Schmidt doceert al enige tijd niet meer aan de RUG, maar noch de organisatie, noch hijzelf vonden dat enig probleem. Er worden wat 'hand-outs' rondgedeeld, met daarop gedichten in het Latijn van Catullus, Tibullus, Propertius en Ovidius. Tot duidelijke opluchting van veel studenten staan de vertalingen ernaast. Schmidt toont zich al meteen een vakidioot, die enigszins teleurgesteld is in de wereld om hem heen. ''Voor de enkeling die Latijn kent, heb ik er toch maar de Latijnse tekst bijgedaan'', meldt hij. ''Misschien dat een enkele fijnproever zich ervoor interesseert.'' Dan begint hij zijn betoog. ''In dit college over de klassieke liefdeselegie, zullen we het niet hebben over historische omstandigheden'', waarschuwt hij. ''Als Catullus spreekt over zijn 'Lesbia' (dat betekent niets anders dan 'meisje van Lesbos') dan gaan we ons niet afvragen wie dat dan wel geweest mag zijn, en wanneer het uitging, al was het duidelijk een opwindende relatie. We kijken naar de thema's in de gedichten.'' Als hij vijf minuten later het gedicht begint voor te dragen, volop gebarend en met luider stemme, gaat hij zich toch aan het ''historische'' te buiten. Lesbia heeft wel degelijk bestaan, vertelt Schmidt. Ze was een getrouwde, oudere vrouw, die meerdere minnaars had. ''Ik kan u dus verzekeren dat de dame in kwestie geenszins leed aan het maatschappelijk verschijnsel waar de naam nu mee in verband wordt gebracht!'' De opmerking komt hem te staan op de verontwaardiging van een meisje in de zaal. ''Lijden aan! Hmpf'', mompelt ze. Schmidt lijkt zich echter van geen kwaad bewust. De aanwezige studenten zijn merkwaardig stil. Er wordt nauwelijks gefluisterd en iedereen lijkt al zijn energie in het volgen van de gepresenteerde stof te steken. Schmidt gaat voort met zijn oratie omtrent Catullus' liefdesleven. Over de ontelbare kussen die hij zijn Lesbia zou willen geven, maar ook over het feit dat hij de relatie zou willen beëindigen, hoeveel hij ook van haar houdt. ''U ziet het'', meent de docent. ''Dat is wat deze poëzie zo Lebensnah, zo modern maakt.'' Catullus, Propertius en consorten zijn allemaal gebonden aan hun ''domina'' hun geliefde en brengen hun leven door als ''servus amoris'', ofwel slaaf der liefde. En dat is geen metafoor, benadrukt Schmidt voor de zoveelste keer. ''Deze mensen waren letterlijk gebonden. En het was niet leuk! Ze wensen het niemand toe.'' Als Propertius spreekt over zijn Cynthia, ''that scratched her face with frantic fingers'', als haar geliefde op reis dreigt te gaan, lijkt de emotie inderdaad wat overtrokken. ''Maar we zijn hier aan de Middellandse Zee, waar men wat anders op de tempen reageert''', stelt Schmidt zijn gehoor gerust, wat hem op wat beleefd gegrinnik komt te staan. In de pauze komt er toch enige kritiek op de docent los. ''Hij maakt een knieval voor het geschrevene'', vindt een student. ''Dat is toch overdreven. Bovendien vertelt hij alleen maar na wat er staat.'' Alsof hij dat gehoord heeft, gaat Schmidt in het tweede uur wat uitgebreider in op het typisch ''elegisch metrum'', dat bij deze poëzie hoort. Ook besteedt hij wat aandacht aan de 'Kunst der liefde', een werk van Ovidius, waarin deze uitlegt hoe men te werk moet gaan om een duurzame liefdesrelatie te verwerven. Een werk dat in de middeleeuwen zeer bekend was. Dan beëindigt Schmidt zijn betoog en geeft nog gelegenheid tot vragen stellen. Zoals zo vaak in deze gevallen valt er een diepte stilte. Studenten kijken elkaar eens aan. ''Nou ja, ik kan me voorstellen...'', mompelt Schmidt. Maar dan komt er een verlossende vraag. Was Ovidius nou serieus, met zijn leerdicht? wil iemand weten. ''Nee'', luidt direct het antwoord van Schmidt. Een ander wil weten of men indertijd nou echt ontroerd was door deze gedichten. ''Ik kan me dat nauwelijks voorstellen'', meent de vragensteller. Schmidt draait zich bijna beledigd af. ''De tranen stromen me nu niet meteen uit de ogen'', meent hij. ''Maar Catullus heeft zéér ontroerende gedichten geschreven. Die hebben grote indrukt op mij gemaakt.'' En de latinist sluit het college af.
Vorig week wees minister Ritzen het verzoek van de RUG af voor verlenging van het experiment met de korte wetenschappelijke opleiding Oosteuropakunde. Dat gebeurde op advies van de Onderwijsraad. Voor de initiatiefnemer van de opleiding, prof.dr. H.J. Wagener, komt het besluit als een vervelende verrassing. En hij gaat in de tegenaanval. In het advies staan volgens hem schijnargumenten, beledigende opmerkingen en voorbarige conclusies. ''Ik heb een beetje de indruk dat men hoe dan ook van deze opleiding af wil.''
Arjan Wildeboer
De Onderwijsraad, een adviesorgaan van minister Ritzen, toonde zich al sceptisch voordat de experimentele korte wetenschappelijke opleiding (kwo) Oosteuropakunde in september 1989 van start ging. Grote aarzelingen waren er bij de wijze waarop het onderwijsprogramma ten uitvoer zou worden gebracht. De bezwaren richtten zich met name op de te verwachten gebrekkige kennis van studenten van een van de slavische talen. Ook was er in de ogen van de raad te weinig aandacht voor het wetenschappelijk onderzoek ter ondersteuning van de opleiding. Toch mocht de RUG haar gang gaan, uitgaande van de gedachte dat met deze opmerkingen ''ernstig rekening zou worden gehouden''. Dat nu is naar de zin van de Onderwijsraad niet gebeurd en bovendien blijkt het studierendement onvoldoende. In een brief van 4 december aan minister Ritzen staat dan ook het advies ''de goedkeuringstermijn voor de opleiding niet te verlengen''. De minister heeft dat advies inmiddels opgevolgd en daarmee valt voor Oosteuropakunde op 1 januari 1993 het doek. Het Groningse College van Bestuur probeert de minister ondertussen nog op andere gedachten te brengen. Lukt dat niet, dan zal de RUG in beroep gaan bij de Raad van State. De enige andere kwo die de RUG rijk is, Arbeidskunde, kreeg overigens wel een verlenging. Anders dan de Onderwijsraad vindt de initiator van Oosteuropakunde, prof.dr. H.J. Wagener, het nog veel te vroeg voor een definitief oordeel over de opleiding. ''We waren nog maar zestien maanden bezig toen er werd geëvalueerd. Op dat moment was de eerste opleidingscyclus nog niet eens afgerond. Mij lijkt het redelijk een besluit over de opleiding te nemen na een termijn van vijf of tien jaar. Nu handelt de minister volgens het principe van een centraal geleide planeconomie. Alles wat niet na een jaar zijn vruchten afwerpt, wordt direct weer stopgezet. Zo zullen maar weinig innovaties overleven en je hoeft maar naar de sovjet-economie te kijken om te zien dat zoiets niet werkt. Toch handelt minister Ritzen helaas net zo.''
Wagener heeft een goede verklaring voor het hoge percentage studiestakers van de lichting 1989. Van de 22 studenten waren er na een jaar studeren nog 12 over. ''Dat komt door de late goedkeuring die voor de opleiding werd gegeven'', aldus Wagener. ''Alle voorlichtingsactiviteiten van de RUG waren toen al afgelopen. We hebben via de pers de studenten op de opleiding moeten attenderen. We kregen een zeer gemêleerd gezelschap studenten met zeer verschillende verwachtingen. Wie dat buiten beschouwing laat krijgt een heel raar beeld van de rendementen. Het is een korte studie, maar dat wil niet zeggen dat je die op een namiddag kunt doen. En de eisen zijn net zo hoog als bij elke andere wetenschappelijke opleiding. Veel studenten hebben zich daar op verkeken.'' Van de jaargang 1990 bleven er van de 36 studenten 25 over. Volgens Wagener is dat nog steeds een aanzienlijke uitval, maar zijn die cijfers op zich niet uitzonderlijk.
Erger vindt hij de opmerkingen van de Onderwijsraad als zouden er concessies in het onderwijsprogramma worden gedaan, bijvoorbeeld bij het taalonderwijs, om de rendementen omhoog te brengen. Daarbij ''lijkt de weg van de minste weerstand te worden gezocht met mogelijke gevolgen voor de kwaliteit'', schrijft de raad aan de minister. Wagener noemt deze zinssnede ''uit de lucht gegrepen en ronduit beledigend'' en vraagt zich af waar die op gebaseerd is. ''Het onderwijs in de slavische talen, bijvoorbeeld Pools, Tsjechisch of Russisch, liep in eerste instantie niet goed. De studenten kregen na een lange voorbereiding één groot tentamen. Nu is er een aanwezigheidsplicht en worden er gedurende het hele jaar deeltoetsjes gegeven. De slagingspercentages zijn dan ook vooruit gegaan. Niet door lagere eisen te stellen, maar door een andere organisatie.'' De eindtermen, een passieve beheersing van een slavische taal, worden nu ook gehaald, aldus Wagener. Volgens de Onderwijsraad ontbreekt het de opleiding ook aan ondersteuning van interdisciplinair onderzoek over de Oosteuropese regio. Wagener geeft toe dat het onderzoek verspreid over vijf verschillende faculteiten plaatsvindt maar zegt dat de onderzoekers zo in elk geval stevig in het eigen vakgebied staan. ''Oosteuropakunde is bovendien opgezet als multidisciplinaire opleiding en niet als interdisciplinaire studie, zoals de Onderwijsraad wil doen geloven'', repliceert hij. De opmerking dat de recente ontwikkelingen in Oost-Europa de sterk economisch gerichte invulling van de opleiding onderuithalen, valt bij Wagener eveneens in verkeerde aarde. ''Dat de centraal geleide economische systemen langzamerhand tot de geschiedenis behoren is wel duidelijk. Toch moet je weet hebben van dat soort systemen, want hun invloed is nog zeker tien tot twintig jaar voelbaar. Wel moeten we natuurlijk het onderwijsprogramma aanpassen. Er ontwikkelt zich een nieuwe economische ordening, het onderzoeksveld wordt veel dynamischer. De studie zal er dus alleen maar interessanter op worden. Dat de Onderwijsraad de economische invalshoek juist vanwege deze dynamiek bezwaarlijk vindt, getuigt dan ook van weinig kennis van zaken. Ik heb de indruk dat die raad vooral bestaat uit mensen uit de hoek van letteren. Want de economische problemen, de transformatieprocessen van planeconomie naar markteconomie, zullen steeds meer aan betekenis winnen.'' Volgens de hoogleraar dient de nadruk op economische onderwerpen dan ook overeind te blijven. Voorlopig echter is het nog de vraag of Oosteuropakunde überhaupt blijft bestaan. Wagener gaat er vanuit dat de studenten die er nu mee bezig zijn hun studie in elk geval mogen afmaken. Mocht de minister zijn beslissing herzien, dan is de eerste schade al aangericht. Wagener: ''Veel scholieren zijn nu bezig hun studiekeuze te maken. Door alle onzekere berichten in de media over Oosteuropakunde zal er in september 1992 een flinke dip zijn in de instroom.''
Het kerstdiner in de bioscopen bestaat traditiegetrouw ook dit jaar weer uit voornamelijk lichte kost zonder nasmaak. De uitzondering op de regel zijn twee films die al enkele weken draaien. 'The Fisher King' van Terry Gilliam is vooral te genieten vanwege de schitterende hoofdrollen van Jeff Bridges (prachtig verlopen type als zo vaak) en Robin Williams (beetje gek zoals zo vaak). Een leuke, gekke en af en toe ontroerende film. Het onbetwiste hoofdgerecht van deze weken is de Waalse film 'Toto le hero', van Jaco van Dosmael. 'Toto' is het verhaal van Thomas, die als kind al weet dat hij bij de verkeerde ouders terechtgekomen is, en als bejaarde uiteindelijk de zaken recht wil zetten. Als het Nederlands was zou ik zeggen: on-Nederlands goed. Belgen schudden zo'n prachtige film schijnbaar moeiteloos uit hun mouw. Beide films zijn te zien in Camera 2. (Frank Blaakmeer)
Wil je nu wel eens de echte Vier Jaargetijden horen? De violiste Emmy Verhey en Camerata Antonio Lucio spelen de Vier Jaargetijden naar het originele manuscript van Vivaldi uit 1722/23. Tussen deze versie en die van 1725, die tot nu toe altijd werd gebruikt, zijn een aantal verschillen; sommige duidelijk, andere wat minder duidelijk hoorbaar. Deze originele versie wordt uitgevoerd op 22 december om 15.00 uur in de Oosterpoort. De Vier Jaargetijden onderscheiden zich van Vivaldi's andere programmamuziek omdat Vivaldi bij elk jaargetijde een toepasselijk gedicht schreef. Bovendien plaatste hij nauwgezet de betreffende strofen bij de corresponderende muzikale frasen in de partituur. Zo is er in het tweede deel van de lente sprake van een hond die blaft, waarbij Vivaldi speciaal vermeldt dat de altviolist dit steeds hard en scheurend moet spelen. In het Adagio van de zomer houden zwermen muggen (violen) en de donder (orkest) een herder uit zijn slaap (solo-viool). En wat te zeggen van de dronken boeren in het eerste deel van de herfst! (Yvonne van den Berg)
Je kunt er omheen lopen, aan snuffelen, naar kijken en als je ervan genoten hebt, kun je het iemand cadeau doen. Het huisgezelschap van de Universiteit 'Het Gerugt' heeft weer iets nieuws voor ons in petto: een tentoonstelling van drie toneelfragmenten. Een soort proefavond waar de bezoekers niet alleen de scènes worden voorgeschoteld, maar waar ook informatie wordt gegeven over de spelers, de stukken en de regisseurs. Het decor geeft bovendien een totaalbeeld van het produktie-proces. Alhoewel de titel 3 x Andermaal Verkocht suggereert, dat je moet opbieden tegen andere geïnteresseerden, kun je in werkelijkheid na afloop je bestelling plaatsen. Het Gerugt selecteerde voor dit experiment bekende toneelstukken en liet professionele regisseurs daarmee aan het werk gaan. Zo regisseert Paul Binnerts 'De Tijd en het Vertrek' van Botho Strauss, Wim Meeuwissen 'Komen en Gaan' van Samuel Beckett en de vaste regisseur Jack Nieborg 'Dat was de laatste' van Harold Pinter. Volgend jaar, van 9 tot en met 21 januari, heb je de mogelijkheid om vrijblijvend kennis te maken met dit originele idee. In het Universiteitstheater, aanvang 19.00 uur en 21.00 uur. (Lida Coumou)
Deze week had ik aandacht willen besteden aan de expositie 'Afrika Nu' over hedendaagse kunst uit Afrika, georganiseerd door het Groninger Museum. Bij voorbezichtiging bleek 'Afrika Nu' echter meer vragen en discussie op te roepen dan ik kan behandelen in deze bescheiden rubriek. Enkele van de discussiepunten zijn (uit de losse pols): hoort deze kunst thuis in een museum voor moderne kunst? Heeft deze kunst een hoog kwalitatief niveau en zijn wij in staat om kwalitatief onderscheid te maken? Kun je kunstwerken ongestraft losscheuren uit hun culturele bedding en ze zonder tekst en uitleg aan een vreemd publiek tonen? Is er, zoals het museum stelt, een mondiale cultuur ontstaan waarin beeldende kunst universeel verstaan wordt? En tenslotte, is wat van verre komt ook écht altijd lekkerder? Ik kan iedereen aanbevelen in de vakantie de tentoonstelling te bekijken; in het volgende jaar hoop ik nog uitgebreid terug te komen op 'Afrika Nu' en 'het nieuwe beleid' van het Groninger Museum. (Gerard Lakke)
De Jump Blues (beter bekend als Rhythm & Blues) is een muziekvorm die beschouwd kan worden als de 'missing link' tussen het vooroorlogse Swing-tijdperk en de Rock 'n Roll uit de jaren vijftig. Omdat in die tijd de zwarte gemeenschap in Amerika bijna geheel op zichzelf stond, wisten slechts de allergrootsten uit dit genre de aandacht van de blanke media te trekken. Daaronder bevond zich echter nog een hele wereld van big bands, combo's, vocal groups, crooners en shouters die alleen binnen de zwarte gemeenschap wereldfaam verwierven. Het uitgangspunt van deze bands was amusement: men wilde dansen en daar is deze muziek heel geschikt voor. Ook de teksten zorgden doorgaans voor veel vermaak. Wie deze hartstochtelijke muziekstijl wil leren kennen hoeft niet alle platenzaken af te zoeken, welnee! Iedere maandagavond vanaf 21 uur treedt in jazzcafé De Spieghel een oer-Gronings gezelschap op dat als geen ander de oude tijden doet herleven: Jumping The Blues (dansvloer aanwezig!). (Jerry Remkes)
Hoewel hij linkse intellectuelen aanvalt, vindt hij het onmogelijk te definiëren wat een intellectueel is. ''Moet een intellectueel schrijven? Ja? In dat geval valt Van Mierlo af.'' De politiek zit niet te wachten op intellectuelen. Of wetenschappers. Gezond verstand en een portie lef kenmerken de ware politicus, vindt de fractievoorzitter van de VVD. Frits Bolkestein over het tekort aan bèta-intellectuelen en de gave om complexe zaken simpel te formuleren. Frits Bolkestein heeft een haat/liefde verhouding met intellectuelen. Hij laat geen gelegenheid voorbij gaan om af te rekenen met de pretenties van linkse intellectuelen de wereld te verbeteren. Zoals de generatie van '68 die hij in zijn vorig jaar verschenen bundel 'De Engel en het Beest' normloosheid en gebrek en zelfdiscipline verwijt. Of Nieuw Links in de PvdA: ''De dood van het communisme bewijst niet het ongelijk van rechts, maar het ongelijk van Nieuw Links.'' Tegelijkertijd is Frits Bolkestein het buitenbeentje onder de Nederlandse politici. Nooit te beroerd om het debat aan te gaan, en altijd bezig zijn meningen en ideeën uit te dragen. Er gaat praktisch geen week voorbij of de VVD-leider haalt de krant met een forse uitspraak over migranten, ontwikkelingssamenwerking, Oost-Europa of mensenrechten. Frits Bolkestein, meester in de rechten, doctorandus in de filosofie en voormalig wiskundestudent, is de intellectueel bij uitstek.
Welke bijdrage kunnen intellectuelen aan de politiek leveren? Bolkestein, streng: ''De vraag moet eerst luiden: Wat is een intellectueel? Het is een berucht moeilijk probleem. Ik ken eigenlijk geen sluitende definitie van de intellectueel. Als je teruggaat in de geschiedenis dan zie je dat het woord intelligentsia dissidente schrijvers en journalisten in het tsaristische Rusland aanduidde. Het woord `intellectueel' is ontstaan tijdens de Dreyfus-affaire rond de eeuwwisseling. Toen had je mensen als Zola die voor de van landverraad beschuldigde joodse kapitein Dreyfus in het krijt traden. Maar waar vind je vandaag de dag intellectuelen? ''Ik heb zelf een aantal jaren voor Shell gewerkt. Daar zitten dan mensen, die intellectueel werk van de hoogste orde doen. In de zin van: complexiteit, subtiliteit, verfijndheid. En dat heeft niet alleen betrekking op het terrein van de olie, de chemie, maar ook op grote ontwikkelingen in de wereld. Hoe ziet die er over dertig jaar uit? Maar dat zijn geen mensen die naar buiten treden. Die je zult aantreffen op de opiniepagina van Volkskrant of NRC. De vraag is nu: noem je ze intellectueel of niet? Als je zegt: intellectuelen zijn mensen die deelnemen aan het openbare debat dan zou je die Shell-mensen uitsluiten. Maar die definitie zou ook mensen in zich opnemen die wel deelnemen aan het openbare debat, maar die dat op een verre van weloverwogen wijze doen. En wat is dan het criterium? Moet een intellectueel schrijven? Ja? In dat geval valt Hans van Mierlo af. Overigens wil ik hem die kwalificatie helemaal niet ontzeggen.''
'Intellectueel' wordt toch vaak met 'wetenschap' geassocieerd. ''Ja, maar neem nou Felix Rottenberg, is dat een intellectueel? Moeilijk. En Marcel van Dam? Hij heeft nu een column in de Volkskrant, is Kamerlid geweest, doet nu de VARA. Beantwoord die vraag maar eens... Ik heb gewoon geen criteria. Het is een groot probleem en niemand is er bij mijn weten ooit uitgekomen.'' Als we in plaats van `intellectuelen' het begrip `wetenschappers' nemen: heeft de politiek behoefte aan hun inbreng? ''Nou dan zeg ik: de politiek heeft behoefte aan mensen die een bepaalde kennis meebrengen. Een Kamerlid moet een zekere maatschappelijke achtergrond hebben. Zodat hij vanuit eigen ervaring zijn standpunt kan bepalen. Hij moet gezond verstand bezitten. En politiek lef hebben. Daar ontbreekt het nog wel eens aan, omdat wij in Nederland op een vreselijk besmuikte wijze met de problemen omgaan. Een wetenschappelijke achtergrond is dus niet nodig. ''Ik constateer wel dat onder de mensen die deelnemen aan het publieke debat, die schrijven, weinig mensen uit de bèta-vakken zitten. En dat vind ik jammer. Ik ben natuurlijk een beetje bevooroordeeld, omdat ikzelf uit die hoek kom. Maar juist in de natuurwetenschappen leer je te kijken en niet meteen met je eigen ideeën te beginnen. Bèta-intellectuelen zijn getraind om het over de wereld te hebben.'' Dus u vindt dat te weinig wetenschappers zich in het publieke debat mengen... ''In Nederland zijn er inderdaad verschillende kringen of delen van de samenleving die elkaar nooit ontmoeten. Je hebt de politiek, je hebt de wereld van de vakverenigingen, die van de ondernemers, van de wetenschap, en van de media. Er zijn raakvlakken, maar ze overlappen elkaar niet. Of zelden. Hans Hillen was voorlichter op Financiën, en is nu lid van de Tweede Kamer. Dat overstappen komt niet veel voor. Is jammer. Ik zou het verwelkomen als er meer werd overgestapt, ik heb het zelf ook gedaan, en ben daarom misschien wat bevooroordeeld. Ik vind dat er meer over de heg moet worden gekeken naar de buurman. Ambtenaren die in de politiek gaan, dat zie je wel gebeuren. Maar andersom nooit.'' En wetenschappers die in de politiek gaan? ''Wij hadden vroeger een wetenschapper in onze fractie, dat was Reinier Braems. Hoogleraar plasmafysica in Utrecht. Een zuivere wetenschapper. Hij heeft afstand gedaan van zijn leerstoel en is lid geworden van de Tweede Kamer.''
U houdt regelmatig pleidooien voor meer generalistisch denken in de politiek. De politiek zou te veel een zaak van specialisten zijn geworden. Zouden intellectuelen niet bij uitstek in staat zijn dit overzicht te verwerven? ''Laat ik allereerst niet de indruk wekken dat ik geen waardering zou hebben voor wat mijn collega's doen. Dat is niet zo. Maar het is inderdaad wel zo dat de politiek ongelofelijk ingewikkeld is geworden en vooral dat we haar ingewikkeld hebben gemaakt. Neem nu zoiets als de Algemene Beschouwingen. Een debat dat drie dagen duurt. Dat eindigt dan in moties over lesgeld en ouderenbeleid. Natuurlijk zijn het belangrijke zaken, maar ze horen niet thuis in Algemene Beschouwingen die toch een soort breed beeld moeten schetsen van wat er in de eigen samenleving aan de gang is, en in het buitenland. Ik heb zelf wat dat betreft niet zulke goede ervaringen. Twee keer heb ik de Algemene Beschouwingen meegemaakt als fractievoorzitter. De eerste keer vonden ze een week na de Duitse hereniging plaats. In de eerste termijn heb ik dat gememoreerd en de minister-president gevraagd of hij daar zijn ideeën over wilde geven. Wat de plaats van dat grote, rijke Duitsland in een verenigd Europa zou zijn. Heb ik geen antwoord op gekregen. Toen heb ik dat verzoek in tweede termijn herhaald. De heer Lubbers is toen gaan spreken over zijn eigen bemoeienissen met de eenwording van Europa. Dat vroeg ik natuurlijk niet, ik geloof best dat hij hard gewerkt heeft om dat te bespoedigen. Maar het ging om een belangrijk probleem: wat is de positie van Duitsland in een nieuw Europa? Noppes, nul kreeg ik als antwoord.
''Het is natuurlijk ook niet zo eenvoudig een coherent beeld te schetsen over een complex probleem. Dan moet je het stadium van alle details achter je hebben, want Der Teufel steckt im Detail. Daarna komt de synthese, het overzicht. Nogmaals niets ten nadele van mijn collega's, maar misschien komen sommigen daar gewoonweg niet aan toe. Je moet alle details van de stelselwijziging gezondheidszorg, die vreselijk gecompliceerd is, kennen en daar vervolgens een eenvoudige opmerking over maken. Zoals: terwijl de hele maatschappij zich ontwikkelt van collectivisering naar privatisering, werkt de stelselwijziging de andere kant op. Meestal is het zo met dat soort statements, dat iedereen zegt: allicht, dat zie ik zo. Maar het is vaak heel moeilijk die eenvoudige opmerking te formuleren.'' En daar is geen intellectuele achtergrond voor nodig? ''Nee, er zijn mensen zonder enige opleiding die dat uitstekend kunnen. Marcus Bakker, bepaald geen wetenschapper, was daar altijd heel sterk in.'' Ziet u dan nog wel een taak weggelegd voor de wetenschappelijke bureaus van de politieke partijen? ''O zeker. Hun taak is wat zij doen: belangrijke problemen oppikken en daar een lange-termijnvisie op formuleren. Bij bijvoorbeeld ontwikkelingssamenwerking. Daar moet je dan wel zes maanden op wachten. Het duurt lang. Maar ons wetenschappelijk bureau, de Teldersstichting, heeft vijf jaar geleden een rapport geschreven over de gezondheidszorg, en dat heeft nu nog zijn invloed. ''Wat ik zou willen, en daar we werken we nu ook aan, is dat het bureau een document levert op kortere termijn. Eentje van twaalf pagina's, binnen een maand te krijgen. Dat hebben we nodig. De fractie doet nu het politieke handwerk, het bureau een rapport op termijn van een half jaar, maar er moet iets tussen zitten.'' En zo'n kort document hoort ook tot werk van een wetenschappelijk bureau? ''Tja, hoe moet je dat werk categoriseren? Is het wetenschappelijk? Het is in ieder geval niet onwetenschappelijk, het is verstandige taal. Heeft het de geformaliseerde structuur van de wetenschap? Nee. Het is gezond verstand losgelaten op complexe materie. ''Maar laten we nou niet denken dat het hart van de politiek wetenschappelijk zou kunnen zijn. Neem nou de Vietnam-oorlog. Gesteld dat je een belangrijk lid van het Congres bent, of ergens hoog in het State Department zit of in het Pentagon, dan moet je daar naar toe gaan, met mensen praten en dan gaan wegen: hoe lang houden zij het uit, hoe lang houden wij het uit, wat is de beste politiek. Dat is absoluut geen wetenschap.'' Wetenschap is een hulpmiddel voor de politiek? ''Op zijn best...'' U gelooft dus niet in een soort 'deskundologen-democratie'? ''Nee, daar voel ik absoluut niet voor. Een technocraten- democratie wordt dat, vreselijk. Voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer is geen examen vereist. Niet als volksvertegenwoordiger en niet als minister. En het is goed dat het zo is.'' (MARE) Het woord voldoet niet. Een gebaar zou het moeten zijn. Adelheid Roosen beweegt haar handen vanuit haar middenrif druk van elkaar, naar boven en naar beneden. ''En je kunt er een geluid bij maken. Ieder z'n eigen geluid. Hm, hm, of ha'', kreunt en kiert de theatervrouw. Het wordt nog een zware klus, concludeert Iteke Weeda, maar het moet mogelijk zijn, want er bestaat zo iets als kunstzinnig weten. De cabaretière en de hoogleraar vrouwenstudies zijn aan het eind gekomen van hun samenspraak over kunst en wetenschap. Aanleiding voor het optreden van het gelegenheidsduo vormt het laatste college Algemene Inleiding Vrouwenstudies van dit cursusjaar, vorige week vrijdag. Het college heeft al een feestelijk tintje gekregen door de aanbieding van het boek 'Vrouwen wegen wetenschap: een keur van vrouwenstudies Groningen' door rector magnificus Simon Kuipers. 'Vrouwen bedrijven wetenschap' was een betere titel geweest, meent de hoogleraar algemene economie. Roosen heeft in eerste instantie 'Vrouwen bedreigen wetenschap' verstaan. ''Ik dacht: nou, nou dat valt me mee van die man. Maar bedrijven? Wat is dat nou? Lopen, koffie drinken. Je zou een nieuw boek moet schrijven naar aanleiding van de titel 'Vrouwen bedreigen wetenschap'. Dat zou moeten gebeuren, dat 't zou verdwijnen, dat 't samenkomt met kunst.'' Het is een van de weinige verbale bijdragen die de theatervrouw aan de samenspraak levert. Weeda voert het woord. Roosen nestelt zich in kleermakerszit op de lange tafel voor de collegezaal. Ze rommelt wat in haar boodschappentas, pelt een mandarijntje, zet twee kopjes thee en maakt een kerststukje dat bedoeld blijkt te zijn als corsage voor de hoogleraar. Zo nu en dan springt ze van tafel om iets op een groot vel te schrijven. Links het mannenteken met daaronder: stropdas, jaloers, betaald, wetenschap, oto, ratio en de tovenaar. Rechts het vrouwenteken met de woorden naaldhak, jaloers gemaakt, onbetaald, kunst, knobbels op de tenen, intuïtie en het konijn uit de hoed. ''De liefde is alles. Dat vind ik splitsen op niks af'', protesteert Roosen als Weeda vraagt wat er tegenover de liefde staat. En het verschil tussen hoog en laag, waar heb je dat gelaten, wil de hoogleraar weten. Roosen maakt het plakbandje aan de rechterkant los en het vel papier komt vervolgens schuin voor het schoolbord te hangen. Een enkele keer onderbreekt de kunstenares het betoog van de wetenschapster. ''Dichotomieën? Wat is dat? Is het een werkwoord? Bijvoorbeeld wij dichotomiëren?'' Ondertussen steekt de hoogleraar in rap tempo haar verhaal af. Over dat ze als wetenschapster volgens de dikke Van Dale niet bestaat; als kunstenares daarentegen wel, en daarom kunnen vrouwelijke wetenschappers maar beter meteen kunstenares worden genoemd, ook al omdat de kunst veelomvattender is dan de wetenschap. In de wetenschap mogen emoties geen rol spelen, alleen het hoofd telt en dat is dan ook het enige dat te zien is achter een katheder. In de kunst treffen we de vrouwelijke meerwaarde aan: het schijnbaar triviale dat in wezen essentieel is. De laatste voorstelling van Roosen, 'Aanhoudend Zacht', waarin de stilte een hoofdrol speelt, is daar een voorbeeld van. Dat schijnbaar triviale moet ook in de wetenschap zijn rechtmatige plaats krijgen, aldus Weeda. Nadat Roosen en Weeda tot de slotsom zijn gekomen dat er vooralsnog geen geschikt woord bestaat voor de symbiose van wetenschap en kunst, verlaten ze de collegezaal. Via een zendmicrofoon volgen we nog even hun conversatie. Weeda: ''Wat wil je vanavond eten? Sperzieboontjes?'' Roosen: ''Nee, geen sperzieboontjes, spruitjes.'' Weeda: ''Ik moet nog wel even plassen.'' Roosen: ''Zag je die leuke man daar zitten stralen, links in de zaal, met zo'n glanzend gezicht en van dat melkboerenhondehaar?'' Weeda: ''Wijs hem zo meteen even aan op de receptie. Maar je hebt alleen zijn hoofd gezien. Misschien valt de rest wel tegen.'' ''Brrrssst'', antwoordt het doorgetrokken toilet.
Laurens Berentsen ''Wilt u dit tafeltje wel ergens anders neerzetten, zuster, dan kan ik hier mijn statief kwijt.'' Yvette de Bruyne, co-assistent verloskunde, zuchtte en draaide zich langzaam naar de spreker om. ''Nu moet u eens goed naar mij luisteren, meneer Sluiter'', zei ze afgemeten, ''dit tafeltje staat hier niet voor niks. Daar liggen spullen op die dokter van Muylwyck en ik straks nodig hebben voor de bevalling van uw vrouw.'' ''Hoho'', antwoordde de aangesprokene, een corpulente dertiger. ''U hoeft niet zo'n toon tegen mij aan te slaan hoor. Mijn lensopening vereist...'' ''Ga toch op het dak zitten met je lensopening, man'', viel Yvette uit en wees op de vrouw op het bed. ''Er is hier waarachtig wel een andere opening waar je je druk om kunt maken! Bekommer je wat meer om je vrouw, in plaats van om dit circus hier.'' Yvette gebaarde naar de batterij fotozonnen en videocamera's die de aanstaande vader strategisch rond het voeteneinde van het bed had opgesteld. ''Ik moet poepen'', klonk het opeens paniekerig vanaf het bed. O jee, dacht Yvette, nog niet eens vijf centimeter ontsluiting en nu al persdrang. Dat werd dus de halve nacht meepuffen. En dat in haar eerste weekend-dienst en nog wel op kerstavond. ''Nee mevrouw, u mag nog niet meepoepen, u moet puffen. Puf, puf...'' Op dat moment ging op de gang buiten verloskamer 3 de telefoon. ''Misschien kan uw man met u meepuffen even, net zoals op de zwangerschapsgymnastiek of heeft 'ie daar ook alleen maar staan fotograferen?'' Onder luide protesten van de heer Sluiter beende Yvette naar de gang en nam de hoorn van de haak. ''Hallo, verloskamer 3, met Yvette.'' Na een korte stilte werd een hoge mannenstem hoorbaar die in rap tempo een geluid voortbracht, waarvan Yvette tenslotte aannam dat het Duits was. ''Hoho, nicht so schnell'', onderbrak ze de stem, ''wie sagten Sie wie Ihre Nahme war? Timmerman? Ja, und Ihre Frau muss ein Kind bekommen? Jetzt? Das ist dan schade. Uns Krankenhaus ist voll. Es gibt hier keine Platz. Was? Ein Ezel? Die Frau sitzt auf ein Ezel?'' Yvette fronste haar wenkbrauwen. ''Is dit een grap of zo? Fredje? Ben jij dat? Of Aernoud?'' Op dat moment klonk er gegil in verloskamer 3. Meneer Sluiter verscheen opgewonden op de gang. ''Kom gauw, zuster! Het is begonnen! Allemaal bloed!'' ''Flauwerikken, ik krijg jullie nog wel!'' siste Yvette in de hoorn. Ze gooide de telefoon op de haak en rende terug de verloskamer in.
''Zo meisje, je ziet er vermoeid uit. Koffie?'', zie Fredje de volgende morgen, toen Yvette amechtig op een stoel in de keuken van huize Mussengang neerzeeg. ''Nou, het was me het nachtje ook wel'', zuchtte ze, ''en die grappen van jullie kan ik missen als kiespijn.'' ''Hoezo'', vroeg Aernoud, ''wat voor grappen? Waar heb je 't over?'' ''Hou je maar niet van de domme. Mij een beetje opbellen, een Duits verhaal ophangen over een timmerman, een zwangere vrouw en een ezel, flauw hoor.'' ''Ik weet van niks. Echt niet'', zei Fredje oprecht verbaasd. Annie Stortemelk was doodsbleek geworden. Ze boog haar hoofd, sloot haar ogen en vouwde haar handen voor de borst. Het werd stil rond de keukentafel. In het sousterrain was alleen het aanslaan van de verwarmingsketel te horen. ''Maar... wie heeft er dán gebeld?'' vroeg Yvette tenslotte.
Hans Knot, coördinator audio-visuele dienst PAO/ortho,en zijn regietafel:
Voor ambitie, de drang om hogerop te komen, moet je tegenwoordig echt bij de universiteit zijn. Daar zorgt de nieuwe zakelijkheid voor stimulerende prikkels. Daar ligt de broedkamer voor glanzende carrières. Immers, de moderne student gaat helemaal voor de bul en vliegt meteen door naar de baan met de vele promotiekansen. En de onderzoekers? Zij proberen zich in te kapselen in dat landelijk netwerk voor bollebozen, de onderzoekschool; in de ijle hoop om eens als vlinder te kunnen schitteren.
Het idee is al oud. Was het niet de uitvinder, technicus en kunstenaar Daedalus die zich vleugels aanbond en zich met zijn zoon Icarus verhief boven de grauwe alledaagsheid? Dat was ambitie en meteen ook diepe teleurstelling toen Icarus in zijn overmoed te hoog ging en in de zee verdween.
Ambitie en teleurstelling aan een rijksuniversiteit in het Noorden des lands, daarover gaat dit themadeel. Het aanbod is divers en ligt vaak net wat anders dan de grote gemene deler ons zo graag doet geloven. Geen onderzoekschool voor de veelbelovende fysicus, maar 'slechts' de ambitie om de stilte te vangen. Geen internationale roem voor de scheikundeprof, maar de zorg voor een kinderrijk gezin. Geen dissertatie voor de aio, maar wel een bekroond kinderboek.
In dit themadeel: de onnavolgbare kronkelwegen der ambitie en natuurlijk ook wat rechte paadjes.
Guus Termeer
'E HEDENDAAGSE student is carrièrebewuster dan een student die zeven jaar geleden studeerde.'' Aan het woord is Jan de Bie Leuveling Tjeenk, zevendejaars student rechten en geschiedenis aan de RUG en evenzo lang lid van Vindicat. In de afgelopen zeven jaar zijn de studenten en het verenigingsleven volgens hem flink veranderd. De belangstelling van de leden ligt tegenwoordig nog maar bij één bezigheid tegelijk, waar ze zich dan ook voor de volle honderd procent voor inzetten. ''Als studenten tegenwoordig iets doen, richten ze zich er enorm op. Er gebeurt nog genoeg op de Kroeg (de Sociëteit 'Mutua Fides'), maar de manier waarop verandert. Studenten halen niet langer iedere avond even een biertje. In plaats daarvan gaan ze er twee keer per week helemaal voor los. Hetzelfde zie je bij de deelname in commissies. Ze studeren een maand en komen vier weken lang niet op de Kroeg. Daarna gaan ze een maand in een commissie zitten en dan zijn ze hier ook elke dag.'' Tjeenk vindt het opvallend dat ondanks de maatregelen van de minister om de studieduur te verkorten het aantal leden van Vindicat blijft groeien. ''Bij de tweefasenstructuur dacht iedereen dat het afgelopen zou zijn met de verenigingen. Toen de vijfjarenmaatregel kwam werd dat weer verwacht, maar je ziet het omgekeerde.'' Vindicat bloeit, zo constateert Tjeenk, en dat past volgens hem in deze tijd. ''Mensen willen weer ergens bijhoren. Kerken schijnen ook weer populairder te worden. En Vindicat is natuurlijk een gematigd corps. We zijn minder elitair en minder bekakt dan andere corpora, zoals de hele stad Groningen dat eigenlijk is. De drempel om hier lid te worden is dus lager.''
Jan Tjeenk mengt zich actief in het debat dat al een aantal maanden binnen het Groninger corps plaatsvindt. In de Gollem, het huisorgaan van Vindicat, dook onlangs de term 'verzakelijking' op. Onder druk van de verkorting van de studieduur zouden steeds meer leden zich beperken tot het komen drinken van alleen maar een 'studie-biertje' op de Kroeg en zich verder niet actief in willen zetten voor de vereniging. Tjeenk is lid van de Permanente Commissie tot Advies die de senaat, het bestuur van het corps, adviseert. ''Wat je in de Gollem leest is de vrees die de senaat heeft voor de toekomst. Door de vijfjarenmaatregel kan er zo'n situatie ontstaan.'' Er lijkt echter niet alleen sprake te zijn van toekomstmuziek; dit jaar hebben voor het eerst leden een 'top-functie' geweigerd om studieredenen. Bij Vindicat staan traditioneel de baantjes waarmee je de meeste studietijd verliest het hoogst in aanzien. Het is een hele eer als je wordt gevraagd voor de senaat of voor de sociëteitscommissie, de soccie (spreek uit: soksie). Maar dat kost je wel een jaar van je studie. Tjeenk: ''De senatoren hebben een dagtaak, de soccie-leden hebben met name een nachttaak. Iedere avond moeten er twee van hen tot het einde op de Kroeg blijven, tot zeven uur 's ochtends. Dit jaar hebben meerdere mensen om studieredenen een soccie-functie geweigerd.'' De adviescommissie werd door de senaat gevraagd de huidige bestuursstructuur eens kritisch te bekijken. Met de vijfjarenmaatregel voor de deur kun je de problemen beter voor zijn, zo dacht de senaat.
''Lid zijn van Vindicat moet volgens mij bestaan uit lol hebben op de kroeg en daarnaast binnen een redelijke termijn afstuderen. Studenten worden lid voor de gezelligheid. Maar studenten die twee jaar bier drinken en dan sjezen of die twee jaar bier drinken en die je daarna nooit meer ziet, omdat ze moeten afstuderen, daar hebben we niks aan. In het mooiste geval doe je zes jaar lang waar je zin in hebt, studeer je af en zoek je een baan. Maar dat kan niet meer, daar zijn we ons van bewust.'' Daarom zijn er inmiddels maatregelen ingesteld die er voor moeten zorgen dat studenten zo snel mogelijk hun propaedeuse halen, waarna ze actief kunnen worden binnen het corps. Zonder propaedeuse mag je geen deel uitmaken van een commissie en zolang je de helft van je eerste jaar niet hebt gehaald, word je geen lid van de nachtploeg, de tweedejaars studenten die 's nachts achter de bar staan. ''Groningse studenten zijn uniek'', merkt Jan Tjeenk in dat verband op. ''Iedereen vindt het hier normaal om twee jaar over de propaedeuse te doen. Maar de Leidse studenten of die Rotterdamse carrièrerakkers zijn bijna allemaal in anderhalf jaar tijd klaar.'' Een Vindicater staat in het eerste jaar voor een groot dilemma, legt Tjeenk uit. Het zijn hele enthousiaste leden die graag veel willen doen maar die toch in de eerste plaats hun studie in het oog moeten houden. En verderop in die studie zijn de leden nog maar moeilijk te porren voor bijvoorbeeld de soccie. ''Ik heb de laatste paar jaar een trend zien ontstaan dat mensen best iets willen doen op de Kroeg, maar daarbij wel het idee moeten hebben dat ze hun jaar nuttig besteden. Een jaar soccie is heel gezellig, maar als je drie keer in de week pas om zeven uur 's ochtends in je bed ligt, komt er niet veel van studeren.''
De carrièrebewuste Vindicater gaat liever een jaar op stage naar het buitenland dan een jaar lid van de soccie te worden. ''Dat past in het plaatje. Die ontwikkeling versterkt zichzelf doordat bedrijfskundestudenten weer met hun vriendjes praten. Dan gaan studenten kiezen waar ze op de lange duur het meeste profijt van hebben, een stage bij Unilever of een jaar soccie.'' Om de concurrentieslag met de liefst buitenlandse stages enigszins aan te kunnen, hebben Tjeenk en de zijnen aan de senaat voorgesteld om de taken van de soccie uit te breiden en aantrekkelijker te maken. ''De hedendaagse student is carrièrebewust. Als je je afvraagt wat je gaat studeren, wat je doelen zijn en wat daar sociaal in past, dan weet iedereen dat het goed staat lid te worden van een studentenvereniging.'' Dat die studentenvereniging naast de gezelligheid in de toekomst ook de studieresultaten hoog in het vaandel zal voeren, roept nog wel eens weerstanden op bij de leden van de oude stempel. Tjeenk: ''Ik vraag me ook wel eens af of je een studentenvereniging bent of een studievereniging. Je kunt tenslotte moeilijk 2200 leden 's ochtends aan het handje naar de UB brengen en verbieden om koffie te gaan drinken... Dat we ons nu veel meer met de studievoortgang van onze leden bemoeien dan vroeger, is geen kruistocht om er voor te zorgen dat iedereen harder gaat werken. Het is bittere noodzaak wil Vindicat in de toekomst nog bestaansrecht hebben.''
Nog nooit heeft hij zo lang op een stoel gezeten. Deze week neemt Hansmaarten Bolle, directeur van de Dienst Personeel en Organisatie, afscheid van de RUG. Over zijn bewind kan alles gezegd worden, maar niet dat hij geen stempel zou hebben gedrukt op het personeelsbeleid van de zes afgelopen jaren.
Afgelopen maandag vierde Hansmaarten Bolle (45), directeur Personeel en Organisatie van de RUG, zijn afscheidsfeestje. Bolle wordt partner bij het organisatie-adviesbureau Van Dijken & Partners. Het zoveelste universitaire personeelslid maakt de overstap naar het bedrijfsleven. Weg uit het wereldje van de trage ambtelijke molens en het eindeloze afstemmen. Ook Bolle is blij dat hij verlost is van de ''bestuurlijke drukte''. ''De universiteit is een energieslurpende organisatie, net een hond die achter zijn eigen staart aanloopt. Ik heb veel tijd besteed aan het aan mekaar knopen van touwtjes. Het College van Decanen, het College van Bestuur, het Georganiseerd Overleg, het SOB (Stafoverleg van directeuren van het Bureau, red.), elke club praat mee. Ik had een dagtaak aan het aflopen van alle vergaderingen en aan het verplaatsen van grote stapels papier. Kortademig word je ervan.'' Echt lelijke dingen zul je hem op de valreep niet horen zeggen. Waarom anders zou hij zes jaar aan de RUG hebben volgemaakt, meer dan in vorige banen? ''Ik ga hier weg met bloedend hart. De universiteit is een enige organisatie, waarin je het gevoel krijgt dat je aan het front van een hele hoop maatschappelijke dingen staat.''
Onder Bolle's bewind voltrokken zich de bezuinigingsoperaties Taakverdeling en Concentratie en Selectieve Krimp en Groei. De kernwoorden: honderden ontslagen, afslankingen en afvloeiingsregelingen. De decentralisatie van het Bureau van de Universiteit heeft ook slachtoffers gemaakt. Maar het woord 'slachtoffers' vindt Bolle minder goed gekozen: ''Ik spreek liever van processen die niet iedereen kon meemaken, omdat er onderweg wel eens ongelukken gebeuren.'' Hij erkent: ''Ik heb er niet alleen vrienden en goede collega's aan overgehouden. Er lopen zeker mensen rond die boos zijn, maar dat is het noodlot van elke baas, je mag niet alleen maar cadeautjes uitdelen.'' Bolle, die eerder troubleshooter was bij de PTT en de Gemeente Leiden, meent dat hij het er aardig heeft afgebracht, ''zonder nou direct in zelfgenoegzaamheid te vervallen, want we zijn er nog lang niet''. ''De universiteit heeft als werkgever meer gezicht gekregen'', begint Bolle. ''Veel minder kil en bureaucratisch. Er is eerder aandacht voor problemen omdat er binnen de faculteiten personeelsconsulenten zijn die ervoor geleerd hebben. Wie oplet en de UK en onze folders leest, merkt een stroom van activiteiten in de sfeer van vorming en opleiding en loopbaanbegeleiding. Terwijl het in het begin zo was dat Personeelszaken niets te bieden had aan mensen die wel eens wat anders wilden. ''Als we twee jaar verder zijn komt het, denk ik, niet meer voor dat iemand tien jaar op een plek zit zonder dat de werkgever zegt: 'Joh, wat ga je de komende tien jaar doen?'''
De keerzijde van het decentrale personeelsbeleid is dat ''stil in een hoekje zitten en niks presteren'' ook niet meer kan. Personeelsleden, van hoog tot laag, wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk, worden beoordeeld op wat ze bijdragen aan de organisatie. Belangrijkste middel daarbij zijn functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken. Geheel naar de letter van 'Actief en Doelgericht', de nota waarin drie jaar geleden het nieuwe personeelsmanagement werd vastgelegd, zijn zulke gesprekken in de hele universiteit ingevoerd. Straks wordt het met het nieuwe Rechtspositie Reglement Wetenschappelijk Onderwijs (RRWO) eenvoudiger om mensen die het niet goed doen te ontslaan. Hansmaarten Bolle is blij met die mogelijkheid: ''Als iemand niet meer te handhaven is, kan ontslag nodig zijn. Dat werkt heilzaam en zuiverend voor de omgeving. Het is voor het moreel van de groep niet goed om mensen in dienst te hebben waarvan iedereen weet dat het al jaren niks is en nooit wat zal worden. Maar met name voor de betrokkenen blijkt het vaak een bevrijding. Als iemand niet goed meer mee kan, en dat hoeft niet alleen uit luiheid of slechtheid te zijn, is hij de eerste die dat weet, roep ik altijd maar. ''Ik kan dit met een gerust hart zeggen, want onze regelingen zijn zo dat we nooit over één nacht ijs gaan. Er zit betrekkelijk weinig willekeur in. Er wordt niet iemand uitgegooid omdat die nu toevallig niet met de baas kan opschieten. En in de tweede plaats zijn de financiële regelingen voor ambtenaren, in ieder geval nu nog, zo goed dat ze ook niet in een financieel gat vallen.''
Mobiliteit is een van de kernwoorden van 'Actief en Doelgericht'. ''Een zeker evenwicht tussen vaste en mobiele bezetting'', legt Bolle uit, ''bevordert de kwaliteit van de hele universiteit. Neem nou de aio's. Zij zijn een goed voorbeeld van mobiele medewerkers. Tijdelijk personeel zorgt ervoor dat de organisatie niet verstart.'' De suggestie dat het meteen ook veredelde uitzendkrachten zouden zijn die je wegwerpt als je ze niet meer nodig hebt, wuift Bolle weg. Liever spreekt hij van het ''bevorderen van een creatieve mobiliteit''. De directeur Personeel en Organisatie is ook tevreden met het veranderde imago van het Bureau van de Universiteit: ''Toen ik er net was stond er bijna elke week een lelijk stukje in de UK. Het salaris was weer eens niet op tijd betaald of iets anders deugde niet. Dat merkte je op de gang, medewerkers vonden dat natuurlijk heel vervelend. Zeker in het begin hebben we heel bewust aandacht besteed aan het beter verzorgen van onze publiciteit, door open te communiceren en fouten toe te geven. Dat heeft geholpen, want er staan nu niet meer elke week van die stukjes in.'' Bolle constateert aan het eind van de rit dat ''de hele decentralisatie nu wel zover is dat die niet meer terug kan''. Aan zijn opvolger de taak het beleid verder ''intern te consolideren.'' ''Er moet nog het een en ander gesleuteld worden aan het overleg tussen de directeuren beheer, de decanen en het centraal niveau'', vindt hij. ''Nee, ik ga op de valreep geen cijfers uitdelen, ik denk niet dat dat goed is. '' Eén voorbeeld waar het nog niet zo van een leien dakje gaat wil hij wel geven: de medische faculteit. Maar Bolle velt geen oordeel en wil dat niet meteen ''bureaucratische ongehoorzaamheid'' noemen: ''Het heeft niet alleen met personen te maken, maar ook met de ingewikkeldheid van het probleem. De problematiek daar is zo verweven met het ziekenhuis en bezuinigingen, dat je niet kunt verwachten dat daar op korte termijn grote resultaten zijn bereikt.''
Een opvolger voor de vertrekkende directeur is er nog niet. ''Dat gaat in het gebruikelijke universitaire tempo'', glimlacht Bolle veelbetekenend. ''Eerst de procedure over de procedure.'' Afgelopen zaterdag stond de vacature in de kranten. Met, natuurlijk, de vermelding: ''Wij richten ons in het bijzonder, maar niet uitsluitend, op vrouwen.'' Bolle: ''Ik denk dat de universiteit er goed aan doet eerst maar eens te kijken of er een goede vrouw is. Na alles wat we hebben moeten schrijven over positieve actie en wat we hebben gedaan op dat gebied, zou je op zijn minst moeten proberen op deze stoel een vrouw te krijgen. Maar het is een lastig dilemma. Als er één vakgebied is waarop er goede gekwalificeerde vrouwen rondlopen in Nederland dan is dat personeel en organisatie. Vervolgens willen alle grote organisaties een vrouw en is er weer een grote schaarste. Dus of het zal lukken...''
Een van de problemen bij de therapie van kanker is het vroegtijdig opsporen van uitzaaiingen. Zeker na een operatieve ingreep bestaat het risico dat enkele achtergebleven tumorcellen ergens anders in het lichaam onheil aanrichten. Om dat tegen te gaan zetten de doktoren vrij botte middelen in, zoals nabestraling. Het liefst zou men gericht zoeken naar mogelijke uitzaaiingen, maar de bestaande technieken zijn niet verfijnd genoeg om ze te achterhalen. Zo'n moeilijk op te sporen uitzaaiing is die van longkanker naar de hersenen. Nu bestaat er voor hersenonderzoek een uitstekende diagnosetechniek, MRI (magnetic resonance imaging), maar ook deze faalt vaak bij het vroegtijdig detecteren van uitzaaiingen. Aan de MRI-plaatjes is bijvoorbeeld moeilijk te zien of het afwijkende weefsel inderdaad een kankergezwel is. Het zou handig zijn als er een contrastvloeistof bestond die de tumorcellen zou kunnen opsporen en kleuren. De bioloog Sjef Bulte probeerde dat doel te bereiken door een contraststof te hechten aan antilichamen van kankercellen. Dat lukte hem in een reageerbuis en met dat resultaat promoveerde Bulte op 18 december aan de RUG tot doctor in de geneeskunde. De reacties op het onderzoek waren enthousiast. Een bekend ochtendblad dacht het einde der kankertijden al in zicht te hebben maar ook andere media hadden het over een belangrijke stap voorwaarts. De promovendus zelf is aanzienlijk voorzichtiger met zijn conclusies. ''Het onderzoek naar de toepassing bij patiënten moet nog helemaal beginnen'', zegt hij. ''De volgende stap is het testen van het middel in proefdiermodellen en dan moet nog maar blijken of het spul überhaupt de kans krijgt om de tumor te bereiken. Toediening bij patiënten duurt nog zeker een jaar of drie, vier.'' Daarnaast is Bulte nuchter genoeg om te beseffen dat zijn onderzoek hooguit een zeer kleine bijdrage zal kunnen leveren aan de kankerbestrijding. Tegen longkanker zelf is voorlopig nog nauwelijks enig medisch kruid gewassen. Alleen bij bepaalde ''gesloten'' tumoren kan zijn onderzoek bijdragen aan een betere nazorg. ''Maar in dit vak gaat het in termen van procenten'', aldus Bulte. ''Er zijn kapitalen in het totale kankeronderzoek gestoken en de overlevingskans is in al die jaren niet meer dan zo'n vijftien procent gestegen.'' Bulte wijst op het wetenschappelijk belang van zijn proefschrift. Er zitten enorm veel haken en ogen aan het ontwikkelen van contrastvloeistoffen. Het middel moet zich bijvoorbeeld hechten aan antilichamen maar mag hun speurkracht niet beïnvloeden. Behalve dergelijke medische vraagstukken moest de onderzoeker ook problemen oplossen die te maken hadden met de MRI-technieken. Een andere wereld, zo bleek. ''In het begin vonden sommige mensen mijn onderzoek maar niks. Met MRI zag je toch genoeg, vonden zij.'' (Joep Engels)
Bij promotiereglement dient verboden te worden dat de wij-vorm wordt gehanteerd in proefschriften die door één persoon geschreven zijn.
(M.J. Winkels)
Het afgaan van het brandalarm in het WSN-gebouw betekent theoretisch dat er brand is, en betekent praktisch dat het alarm afgaat, je rustig door kunt gaan met je werk en dat de oorzaak van het afgaan van het alarm zal worden onderzocht.
(P. Bruinsma)
Het is merkwaardig dat huidkleurige leukoplast slechts in één kleur wordt verkocht.
(J.K.B. Krijger)
GEERT DE JONG
De Servische onderminister van Buitenlandse Zaken D. Veizovic had er geen moeite mee het Joegoslavische probleem voor de Studentenvereniging voor Internationale Betrekkingen uiteen te zetten. ''Servië was alleen bezorgd over de Servische bevolking in Kroatië. Dat is echt alles. Ons enige belang is vrede. De publieke opinie is vervormd door Kroatische propaganda. Het is helemaal niet waar dat het federale leger aan de kant van de Serven vecht. Het zijn de nationalistische milities die vechten. Het Servische leger deelt alleen voedsel uit.'' De SIB nodigde Veizovic vorige donderdag uit om in de Aula van het Academiegebouw voor zo'n honderdvijftig aanwezigen deel te nemen aan een forumdiscussie. De historicus prof. D.R. Zivojinovic was overgekomen om een en ander in historisch perspectief te plaatsen. ''Servië kent vrijheid van meningsuiting en een intense parlementaire democratie. Slovenië en Kroatië ontberen zo'n traditie. Het zijn bovendien bolwerken van katholicisme. De Kroaten hebben bovendien al twee keer eerder met de Duitsers geheuld.'' Beide sprekers waren de Studentenvereniging aangeboden door ''iemand van de Servische Vereniging, een mevrouw uit Emmen'', aldus een van de organisatoren. Inbreng van Kroatische zijde liet het op het laatste moment afweten. En tot overmaat van ramp kreeg Hylke Tromp (''die is getrouwd met een Kroatische vrouw'', wist de organisator) keelontsteking. Een verhelderend avondje. ''Maar hoe zit het dan met die beschieting van Dubrovnik'', wilde de zaal weten. De beide heren keken elkaar aan en haalden de schouders nog eens op. ''Vraag dat de minister van Defensie.''
VR.20 DECEMBER Lee Konitz Kwartet in Salon de Jazz Overstag, Gedempt Zuiderdiep 139. Aanvang 21.30 uur.Open Podium met optredens van Spacelegs en The Kissing Hippos. De Walrus, Pelsterstraat 25, 21.00 uur.
ZA.21 DECEMBER The Royal Consort Wilke te Brummelstroete, mezzo-sopraan met begeleiding op viole da gamba. Engelse renaissance-muziek rondom kerstmis met werken van o.a. Byrd en Jenkins. Lutherse Kerk, Haddingestraat 23. Aanvang 20.15 uur.Stemmerij. Dit Gronings Vocaal Ensemble geeft een concert met als thema: carols en andere kerstliederen. Kerk van Peize, Kortlandsweg 31 te Peize. Aanvang 20.15 uur.
ZO.22 DECEMBER The Gronettes De girlgroupsound van The Gronettes bestaat uit vier stemmen en een piano. Eenvoudige liefdesliedjes uit de jaren '60. Café De Unie, Gelkingestraat 5. Aanvang 16.00 uur.
MA.23 DECEMBER Easy Rider Regie Dennis Hopper, Verenigde Staten 1969. Twee hippies trekken op hun motor door de VS. Een cultfilm met muziek van o.a. The Birds. RKZ-bios, aanvang 21.00 uur.
WO.25 DECEMBER Elijah & Rockers Delight. CD-presentatie in reggae kerstsfeer. De Troubadour, Peperstraat 19. Aanvang 22.00 uur.
DO.26 DECEMBER Kerstconcert OostumTwee verschillende duo's brengen een gevarieerd programma. Fluitiste Iris van der Wardt en pianist Hans van Ham spelen werken van o.a. Poulenc en Andriessen. Karin van der Poel zingt werk van o.a. De Falla en Ives. Kerkje van Oostum, aanvang 14.00 uur.Kerstconcert Martinikerk Met medewerking van Wim van Beek op orgel en piano, het Chr. Drachtster Kamerkoor en Siemen Hoekstra op trompet. Een programma met afwisselend koorzang, soli en community-singing. Martinikerk, aanvang 11.30 uur.
ZA.28 DECEMBER Filmnacht. Met Die Hard, regie John McTiernan USA 1988; Robocop, regie Paul Verhoeven USA 1987 en Black Rain, regie Ridley Scott USA 1989. Verplicht reserveren tel. 184150 of in voorverkoop aan de kassa van de filmzaal op 12, 13, 19 en 20 december. Met heerlijk ontbijt. Simplon Filmhuis, Boterdiep 71. Tijd: van 23.00 tot 05.00 uur.
MA.30 DECEMBER Revue Revue Een musical van Jos Brink. Deze musical gaat over de geschiedenis van de revue, en speelt zich af in het seizoen 1948-1949 in diverse theaters, hotelkamers, nachtclubs en kleedkamers. Stadsschouwburg, aanvang 20.15 uur. Ook op 28 en 29 december.
DI.31 DECEMBER Oudejaars Knal Party met live muziek. De Troubadour, Peperstraat 19. Aanvang 24.00 uur.
WO.1 JANUARI Nieuwjaarsconcert door het Noord Nederlands Orkest met sopraan Ellen van Lier en tenor Albert Bonnema. De Oosterpoort. Aanvang 20.15 uur.
DO.2 JANUARI Een dans tot slot. Maria Voortman, moderne dans. Grand Theatre, aanvang 20.30 uur.
ZA.4 JANUARI Noorderslag Popfestival met o.a. The Scene, Rowwen Heze, The Alabama Kids. De Oosterpoort, aanvang 20.00 uur.
ZO.5 JANUARI Willem Nijholt en Trudy Labij in Private Lives, een komedie van Noel Coward. Het stuk speelt zich af in de jaren '30 en gaat over twee echtparen op huwelijksreis. Stadsschouwburg, aanvang 20.15 uur.
WO.8 JANUARI Het Nationale Toneel speelt Slotkoor van Botho Strauss. Waarheidsfanaat Botho Strauss onthult in dit stuk langzaam de stand van de huidige wereld.
De Stichting Universiteitsblad Groningen, de uitgever van de UK, verkeert in onzekerheid over haar financiële positie in 1992. Door de daling van de universitaire subsidie, het mislopen van een aantal compensaties, gestegen kosten en tegenvallende advertentie-inkomsten ontstaat in 1991 al een tekort. De onderhandelingen met het College van Bestuur over een nieuwe meerjarenafspraak, die per 1 januari a.s. moet ingaan, hebben nog niet tot resultaat geleid. In de vergadering van de begrotingscommissie van de Universiteitsraad werd collegelid M. Kooijman vorige week donderdag om opheldering gevraagd. Raadslid E. Vrijland (maatschappijfractie) zei te vrezen dat de verschijning van de UK in de huidige vorm vanaf januari gevaar loopt, wanneer niet tijdig financiële duidelijkheid wordt verschaft. Dat de onderhandelingen nog niet tot resultaat hebben geleid, weet Kooijman aan stichtingsbestuur van de UK. Dat zou ten onrechte met claims uit het verleden zijn gekomen en daar nu niet van af willen zien. ''Daar moet het bestuur eerst hom of kuit geven. Wat ons betreft kunnen de onderhandelingen dan volgende week worden afgerond. Ik heb knorrigheden over hoe de UK heeft gehandeld'', aldus het collegelid, die daar aan toevoegde dat ''het schort aan een partner om mee te praten''. Het stichtingsbestuur laat bij monde van bestuurslid A. Korten weten hooglijk verbaasd te zijn over de uitlatingen van Kooijman. Korten wijst er op dat het bestuur sinds afgelopen voorjaar de onderhandelingen probeert te starten, maar dat die juist van de kant van het College steeds zijn uitgesteld. In het laatste overleg met collegevoorzitter E. Bleumink, begin november, is volgens Korten afgesproken dat de claims uit het verleden losgekoppeld worden van de nieuwe meerjarenafspraak. Korten gaat er vooralsnog vanuit dat er in januari weer een UK verschijnt. Collegevoorzitter Bleumink tenslotte wenst de uitspraken van zijn collega Kooijman niet te onderschrijven. ''Ik laat mij daar niet over uit'', luidt zijn bondige antwoord. Bleumink zegt in januari over een ''totaal pakket'' te willen onderhandelen. Zolang dat pakket er niet is, geldt voor de UK dezelfde subsidie als in 1991, te weten 550.000 gulden, aldus de collegevoorzitter. (Laurens Berentsen)
MARGRIET VAN LITH
Een Charter is een goede vorm om universiteiten vrijheid te geven hun eigen bestuursvorm te kiezen. Het college van bestuur moet zo'n charter ontwerpen en zich verzekeren van ''voldoende draagvlak'' binnen de universiteit. Daarna beslist de minister erover, op advies van een externe commissie. Belangrijke voorwaarde is dat de facultaire organisatie in stand blijft, want die staat garant voor de ''vrijheid van wetenschap''. Tot die conclusies komt de Tijdelijke Adviescommissie Bestuursorganisatie, kortweg de commissie-Van der Zwan. Van der Zwan noemt de charters ''het symbool van de vertrouwensrelatie tussen universiteiten en staat''. De overheid laat zien dat ze het de universiteiten toevertrouwt een eigen bestuursvorm te kiezen, en deze zijn op hun beurt bereid daarover verantwoording af te leggen. Elke universiteit kan er zelf voor kiezen een charter te ontwerpen en in de wet hoeft alleen te worden vastgelegd, hoe zo'n plan tot stand komt en op kwaliteit getoetst wordt. Over de hoofdlijnen van dit advies, vooral over de wenselijkheid van charters, waren universiteiten en minister het eigenlijk al eens. Alleen de suggestie van de minister om het functioneren van het bestuur zo nu en dan te laten beoordelen in 'management audits' (een soort visitatiecommissies voor bestuur) hebben de universiteiten afgewezen. Hierin vindt de minister Van der Zwan nu aan zijn zijde. Onduidelijk punt was verder nog of de universiteitsraad zijn goedkeuring moet hechten aan de voorstelde charter. Daarvoor heeft de commissie als oplossing gekozen dat het plan ''voldoende draagvlak moet hebben binnen de universiteit''. Met andere woorden: als de universiteitsraad het er niet mee eens is, maar alle faculteitsraden wel, dan zou de minister kunnen besluiten dat dat wel voldoende draagvlak is. Veel waarde hecht de commissie aan de vrijheid van wetenschap, die volgens haar gegarandeerd wordt door de structuur van faculteiten en vakgroepen. Hoeveel 'macht' die faculteiten dan moeten hebben, ofwel hoe decentraal het bestuur moet zijn, is een zaak van de universiteit zelf. Maar de wetenschappers moeten in elk geval een belangrijke plaats in het bestuur innemen. Daarom is de commissie bijvoorbeeld ook geen voorstander van de benoeming van professionele managers van buiten de universiteit. De conclusies van de commissie-Van der Zwan, waarin verder collegevoorzitter Brinkman van de VU en president-directeur Snijders van het ABP zitting hadden, zijn niet verrassend. Na twee 'najaarsconferenties' die minister Ritzen vorig jaar over het onderwerp had georganiseerd, waren de standpunten duidelijk genoeg. Een nieuwe wet vindt niemand nodig; in lijn met de grotere autonomie moeten de universiteiten de gelegenheid krijgen zelf te kiezen voor een afwijkende bestuursvorm. Minister Ritzen wees er tijdens de persconferentie nog eens op, dat elke angst voor ''afbraak van de democratie'' onterecht is geweest. De democratische besluitvorming, een ''verworvenheid van het universitaire bestuur'', is in elk geval een voorwaarde waaraan de charters moeten voldoen. (HOP)Afgelopen maandag vestigde de Mensa ruim voor de jaarwisseling een nieuw record. Toen diende eter nummer 208.318 zich aan. Bert Blok (27), pas afgestudeerd als werktuigbouwkundige aan de HTS, had net daarvoor nog een bekeuring aan zijn broek gekregen. Hij kwam dus met een duffe kop voor ''een snelle hap en daarna weer naar huis''. Dat pakte anders uit:
''Dat is hem, dat is hem, riepen ze al bij de deur. Ik was echt stomverbaasd, keek nog eens achterom om te zien of ze het tegen een ander hadden. Toen ik verder wilde lopen werd me verteld wat er aan de hand was. Samen met de vijf mensen na mij, kwamen we aan een prachtig gedekte tafel te zitten, met mooi gevouwen servetjes en veel flessen wijn erop. We kregen een zalmcocktail vooraf, daarna biefstuk, een heerlijk toetje en Irish Coffee na. Ook kreeg ik nog twee geschenkbonnen en tien tegoedbonnen voor gratis maaltijden in de mensa. Hartstikke leuk!''(Arjan Wildeboer)
illusie' Door GUUS TERMEER ''Het idee om de Groningse bevolking inspraak te geven bij de herinrichting van het Waagstraatgebied vind ik prima. Natuurlijk was het te verwachten dat de overgrote meerderheid voor het plan van de Natalini zou kiezen. Hij presenteert een stadsbeeld waarbij ieder zich iets kan voorstellen. En het viel ook te voorspellen dat de deskundigen tot een andere keuze zouden komen. Er ligt nu een uitdagende uitkomst. Het dwingt de gemeenteraad tot een duidelijke stellingname. Kiest men niet voor Natalini, dan zal het besluit een uitgebreide toelichting behoeven en tot een stevig debat moeten leiden.'' Prof.dr. E.R.M. Taverne, hoogleraar in de geschiedenis van architectuur en stedebouw aan de RUG, is een van de vier leden van de 'Beoordelingscommissie Waagstraat', die afgelopen dinsdag haar advies aan de gemeente uitbracht. De commissie van deskundigen kiest unaniem voor het plan van de architect Gunnar Daan. Een keuze die in schril contrast staat tot de uitslag van de publieksenquête: 83,6 procent van de 5.875 inzenders geeft de voorkeur aan het 'klassieke' plan van de Italiaanse architect Adolfo Natalini. Het plan-Daan door kritikasters omschreven als ''een sta-in-de-weg complex'' eindigt als tweede met 9,1 procent. Taverne ziet de uitslag van de publieksenquête als een duidelijk signaal naar 'de politiek'. ''Na de ellende van het nieuwe museum, waarbij de bevolking voor voldongen feiten werd geplaatst, viel het te verwachten dat men op de rem trapt. De keuze voor Natalini banaal geformuleerd een soort sociaal-realisme is een teken dat de bevolking niet tevreden is over de wijze waarop de politici met de stad omgaan.'' De beoordelingscommissie, onder voorzitterschap van de Eindhovense emeritus-hoogleraar D.C. Apon, heeft moeite met het plan-Natalini. In stedebouwkundige zin is het wel ''intelligent uitgewerkt'', maar de nostalgische architectuur is teleurstellend: ''een vals sentiment, dat op deze locatie misplaatst is.'' ''Ik heb moeite met zowel Daan als Natalini'', erkent Taverne. ''Zij scharen zich beiden achter het programma van eisen dat de gemeente vooraf formuleerde. En daar zit een wezenlijke denkfout in. De Grote Markt is helemaal niet het middelpuntvliedend centrum van de stad. Het idee dat zich daar de gezellige huiskamer van de binnenstad bevindt, is een illusie. Het belang van de middenstand is alles overheersend. Iedere week schuiven de friteskramen een paar meter op. De sfeer op de Grote Markt is even hard, koel en onpersoonlijk als op het Julianaplein, dat een verkeersplein is.'' Taverne zag lange tijd het meest in het ontwerp van Koen van Velzen ''fantasie-arme Engelse dropjes'', volgens de publieksenquête. De Groningse hoogleraar ging als laatste commissielid om. Vanwege de lieve vrede? ''Ik ben niet overgehaald'', klinkt het stellig. ''Uiteindelijk zaten we met vier acceptabele plannen. Toen hebben we bekeken welk plan nog de meeste ruimte liet voor verdere inspraak en aanpassingen. Het gaat immers over een bouwfase van vijf à tien jaar. Ik zag in dat het plan-Van Velzen met een ondergronds winkelcentrum op praktische bezwaren stuitte. Er dreigde het fiasco van de winkelpassages die we allemaal kennen.'' De commissie had waardering voor Van Velzen, maar sprak uiteindelijk een lichte voorkeur uit voor het plan-Daan. Dit plan zorgt voor een ''besloten intiem plein'' en het ''hellend dak'' aan de westzijde is boeiend. Maar, zo blijkt uit het commissierapport, het plan kent nog vele haken en ogen. Geen probleem, stelt Taverne. ''Veel meer dan het affe plan van Natalini biedt Daan de mogelijkheid om verder te denken, om de discussie te blijven voeren. Voer je het plan-Natalini uit, dan moet je niet verder zeuren. Dan moet je bouwen en waarschijnlijk treuren wanneer het er staat.'' De adviezen zijn duidelijk. De Dienst Bouwzaken van de gemeente en de Commissie Welstand spreken zich nog uit en dan is de keuze aan de gemeenteraad. Valt de keus op Natalini dan is dat geen ''nationale ramp'', vindt Taverne. ''Maar we missen dan wel de discussie over wat we nu eigenlijk willen met de Grote Markt. Dat is doodjammer.''
De Hortus in Haren kan ook na 1992 nog drie jaar rekenen op een bijdrage van de RUG. Komend jaar draagt de universiteit nog een half miljoen gulden bij in de exploitatie van de botanische tuin. Die verplichting nam de universiteit op zich toen zij de Hortus afstootte en de tuin onder de vleugels van de Stichting Hortus verder ging als commercieel bedrijf. Het College van Bestuur stelt nu aan de Universiteitsraad voor de subsidie na 1992 in drie jaar af te bouwen, met 200 duizend gulden in 1993, 130 duizend in 1994 en 70 duizend in 1995. Achterliggende gedachte van dit voorstel is dat de universiteit als oude eigenaar geïnteresseerd is in een kansrijke toekomst voor de Hortus. Verder bestaat een oude verantwoordelijkheid voor het personeel en geeft de universiteit met de subsidie invulling aan haar regionale taak, aldus collegevoorzitter E. Bleumink. Van een structurele bijdrage kan echter geen sprake zijn, omdat de Hortus geen wetenschappelijke taak meer heeft. Wel bezint het College zich nog op een gepast lustrumcadeau nu de Hortus in 1992 350 jaar bestaat. (Laurens Berentsen)
De zaal reageerde wat lacherig en ongemakkelijk, vorige week donderdag. Maar minister Ritzen was doodserieus toen hij meedeelde dat er niet meer mag worden gedemonstreerd in de Studentenkamer, het reguliere overleg tussen de minister en de studentenvakbonden. Ritzen deed zijn mededeling aan het begin van de Studentenkamer waarin het Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan op de agenda stond. Hij refereerde aan de laatste vergadering met de studenten, die volgens de minister ernstig was verstoord. Actievoerders hadden onder meer spandoeken opgehangen aan de tafels van de overlegpartners. ''Dat was eens en nooit weer'', aldus Ritzen. ''Dit overleg is veel te serieus voor dit soort acties.'' Een handjevol studenten op de publieke tribune dacht daar anders over. Terwijl zij wekkers lieten aflopen, sprak een woordvoerster van Studenten Tegen Ritzens OnderwijsPlannen (STROP) haar ernstige zorgen uit over het onderwijsbeleid en kondigde nieuwe acties aan. Ritzen, van tevoren op de hoogte gesteld, maakte de actie niet mee. Op verzoek van LSVb- voorzitter René Danen had hij de vergadering geschorst en was de zaal uit gelopen. Danen vindt de uitspraken van Ritzen overtrokken. ''Zolang de vergadering niet te veel vertraging oploopt en het niet te vaak gebeurt, vind ik acties geen probleem'', aldus Danen. (Pieter Evelein, HOP)
Afgelopen maandag bezette de Eindhovense Studentenvakbond de redactieruimte van Cursor, het universiteitsblad van de TU Eindhoven. De bezetting was een protest tegen het ingrijpen van het College van Bestuur van de TUE in het conflict bij Cursor waar vorige week vier redacteuren opstapten. De studenten vreesden dat het College het conflict wilde aangrijpen om de onafhankelijkheid van Cursor in te perken. Diezelfde dag dienden studenten in de universiteitsraad een voorstel in, om het woord ''onafhankelijk'' op te nemen in het redactiestatuut. Maar toen collegevoorzitter H. ter Heege stelde dat de huidige formulering ''evenwichtig en objectief berichtgeven'' niets anders betekende dan redactionele onafhankelijkheid, vond een meerderheid van de raad die motie niet meer nodig. Men nam genoegen met de toezegging dat het college het blad niet tot ''His Master's Voice'' wil maken. Ook de bezetting liep toen af. Eerder had het bestuur al het idee ingeslikt om een van zijn leden te benoemen in de redactieraad het beleidsorgaan van Cursor. Dit botste met het redactiestatuut en zou de redactionele onafhankelijkheid wel degelijk beperkt hebben. ''En elke schijn dat het bestuur dat wil, moet voorkomen worden'', zo verzekert TUE-voorlichter dr. P. van Dam. De voorzitter van de redactieraad, oud-journalist C. Schuuring, is er nog niet gerust op. ''Er is veel moois gezegd over onafhankelijkheid, maar dat woord staat niet in het redactiestatuut.'' En de maandag door Ter Heege gedane uitspraak, ''dat het voor de TU niet de moeite waard is om drie ton te steken in een imago-campagne als negatieve berichtgeving in Cursor tegelijk voor vier ton schade aanricht'', maakt Schuuring toch wat argwanend. (Frank Steenkamp, HOP)
De begroting van de RUG voor 1992 kent een overschot van bijna drie miljoen gulden. Een deel van deze begrotingsruimte is nodig om begin volgend jaar de financieringsafspraken met de faculteiten over de hbo-instroom na te komen. In totaal ontvangt de universiteit van het ministerie van Onderwijs volgend jaar ruim 360 miljoen gulden. Naast deze zogenaamde eerste geldstroom verdient de universiteit in de derde geldstroom, het contractonderzoek voor bedrijven en instellingen, nog eens zo'n veertig miljoen gulden. De begroting '92 staat op 19 december op de agenda van de vergadering van de Universiteitsraad. Een week eerder nam de raadscommissie voor begrotingszaken een voorschot op deze behandeling. De commissieleden uitten kritiek op de krappe tijdsplanning, waardoor zij de 250 pagina's tellende begroting in luttele dagen moesten doorwerken. Een fundamenteler bezwaar richtte zich op de omgang met de facultaire begrotingen. Sommige daarvan keurde het College van Bestuur goed terwijl het andere vrij gaf voor uitvoering. De begrotingen van rechten en wijsbegeerte kregen het slechtste cijfer, het predikaat ''basis voor invoer lastenbudgetten''. Raadsvoorzitter G. Joosten meende dat een begroting alleen kan worden goedgekeurd of afgekeurd. Aan goedkeuring kunnen dan eventueel voorwaarden worden verbonden. H. Riddersma (wetenschappelijk personeel) deelde die mening. Hij vond dat op basis van de voorliggende begroting geen beleid kon worden gevoerd. (Laurens Berentsen)
ARJAN WILDEBOER
De Faculteit der Economische Wetenschappen ziet af van haar aandeel in de nieuwe studierichting technische bedrijfswetenschappen. De vakgroep Bedrijfseconomie handhaaft haar bezwaren ten aanzien van het onderwijsprogramma. Als gevolg daarvan stelt het faculteitsbestuur voor de hele studierichting over te hevelen naar de Faculteit der Bedrijfskunde. De studierichting technische bedrijfswetenschappen (tbw) past in het streven van de RUG om in de alfa- en gammafaculteiten aandacht aan techniek te besteden. De bedoeling was dat tbw zou worden verzorgd door de faculteiten economie en bedrijfskunde, in samenwerking met de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen. Dat de economen nu afhaken komt voor rekening van de vakgroep Bedrijfseconomie. Volgens die vakgroep zouden de tbw-studenten die bij de economie instromen te weinig bedrijfswetenschappelijke vakken krijgen om als volwaardig econoom te kunnen afstuderen. In een poging de economen binnen de boot te houden, heeft dr. P.J. Lont, werkzaam bij bedrijfskunde en coördinator van de tbw-werkgroep, samen met prof.dr. A. Bosman, voorzitter van de vakgroep Bedrijfseconomie, nog een compromis geformuleerd. ''Daarin werd de keuzeruimte in het doctoraal opgeofferd aan een verdieping in economische vakken'', aldus Lont. Dat plan sneuvelde vorige week donderdag tijdens een schriftelijke stemming onder de bedrijfseconomen.
Vakgroepvoorzitter Bosman, zelf een voorstander van tbw, toont zich teleurgesteld. ''Sommige mensen in de vakgroep hebben de geloofsovertuiging dat je tbw geen economie mag noemen. En over geloofsovertuigingen is het moeilijk discussiëren. Toch heb ik de indruk dat de meerderheid daar nog niet eens zo zwaar aan tilt. Probleem is meer dat door de interne verdeeldheid een deel van de vakgroep onvrijwillig met tbw zou worden opgezadeld. Dat zou in de toekomst een gigantische hoop ellende hebben veroorzaakt. Toen dat eenmaal duidelijk werd, was ook voor mij de lol er af.'' De economen zouden het komende jaar nog geld krijgen uit de centrale beleidsruimte van de universiteit voor de ontwikkeling van tbw. Dat geld wordt nu overgeheveld naar bedrijfskunde, aldus de voorzitter van het College van Bestuur, E. Bleumink. Bleumink zegt het ''jammer'' te vinden dat de economen afhaken. De afgelopen jaren is het College in de U-raad herhaaldelijk gewaarschuwd voor het geringe draagvlak voor tbw binnen de economische faculteit. Het CvB zette de plannen desondanks door. Bleumink wenst echter niet te spreken over bestuurlijke averij. ''We hebben ons steeds bij de faculteit vergewist van de voortgang, en daar kregen we te horen: 'We gaan door.''' Inmiddels zijn in september 36 tbw-studenten bij economie begonnen aan hun propaedeuse. Zij zullen na hun eerste jaar een groot deel van hun onderwijs bij bedrijfskunde moeten volgen. De decaan van economie, prof.dr. J.L. Bouma, garandeert echter dat de faculteit haar verplichtingen ten aanzien van deze studenten zal nakomen. Ze mogen als econoom afstuderen, aldus Bouma.
Grote en kleine ambities aan de RUG
De ambitie van de moderne student is voor menigeen zonneklaar: snel studeren en daarna geld verdienen. En de wetenschappers dromen over een toppositie in de onderzoekschool. Gelukkig kent de RUG ook nog 'bewoners' met onverwachte ambities en, als keerzijde, teleurstellingen. Acht pagina's over de drang naar het hogere vanaf 11
Oosteuropakunde probeert sloop
te voorkomen /5
Vertrekkende Hansmaarten Bolle blij met verruiming ontslagrecht /9
Afgelopen zaterdag vierde de Groninger Studentenbond haar twintigjarig bestaan met een reünie voor oud-activisten en bestuursleden. In de kantine van het Harmoniegebouw zongen de 130 strijders nog één keer schoorvoetend de Internationale tijdens het optreden van het koor Voorwaarts. Op de foto bekijken de voormalige activisten Piet Hein Schlebusch en Jan Tuinstra oude prenten van GSb-acties. Volgens huidig bestuurslid Peter Groen associëren buitenstaanders de bond nog steeds met marxistische idealen. ''En dat terwijl de laatste marxist hier in 1984 de deur uit ging. We zijn nu politiek neutraal en beperken ons tot de verdediging van studentenbelangen. Maar gezien onze opstelling tegen minister Ritzen mag je ons nog steeds progressief noemen.'' (Arjan Wildeboer)
FRANK STEENKAMP
Wie op grond van resultaten ongeschikt blijkt voor de gekozen studie, kan na het eerste jaar worden weggestuurd. Maar dat kan alleen als de universiteit bij die studierichting duidelijke minimum-eisen voor het eerste jaar heeft vastgesteld en die vooraf heeft bekendgemaakt. Woensdag kreeg de Tweede Kamer opnieuw een aangepast wetsvoorstel waarin minister Ritzen spelregels probeert te geven voor het bindend studie-advies. Nadat eerdere versies zwaar zijn bekritiseerd door universiteiten, onderwijsraad en Raad van State, zou dit wetsvoorstel echt uitvoerbaar zijn. Welke opleidingen de mogelijkheid gebruiken om studenten na een jaar af te wijzen, mag elke universiteit of hogeschool nog steeds zelf bepalen. Ook beslissen ze zelf over de precieze minimum-eisen. Voor dezelfde studie kan de ene instelling dus zwaardere regels stellen dan de andere. Juist daarom is nu in het wetsontwerp opgenomen dat over die eisen goede voorlichting vooraf nodig is. Belangrijk zijn vooral de gronden waarop men studenten kan afwijzen. In de nieuwe versie gaat het erom of een student ''geschikt'' is voor de opleiding. De universiteit kan zelf minimum-eisen formuleren met betrekking tot studiepunten of het halen van cruciale vakken. Doordat die eisen zijn vastgelegd, weet iedereen vooraf waar hij of zij aan toe is. Alleen persoonlijke omstandigheden als ziekte, handicap, zwangerschap of bestuurswerk geven recht op extra respijt. Om rechtsongelijkheid te voorkomen, zal Ritzen deze uitzonderingen in een aparte bestuursmaatregel vastleggen. Volgens Ritzen zit het met de uitvoerbaarheid wel goed. Bij goede studievoortgangscontrole komen de kandidaten voor afwijzing al vroeg in beeld. Zij kunnen dan gerichte begeleiding krijgen, terwijl ook informatie over persoonlijke omstandigheden of afwijzingsgronden op tijd beschikbaar komt. Ritzen stelt wel dat universiteiten regelmatig verslag moeten uitbrengen over de toepassing van het bindend studie-advies. In praktijk verwacht hij overigens, dat dit advies de eerste twee jaar alleen bij enkele studies zal ''proefdraaien''. (HOP)
De HBO-raad wil volgend jaar een symposium organiseren over de verhouding tussen hogescholen en universiteiten. Zo'n symposium moet dan de discussie over dit heikele onderwerp op gang brengen. Voorzitter Kemner van de HBO-raad kondigde dit aan op aansporing van leden van de Tweede Kamer, die vinden dat het tijd wordt om serieus te praten over de toekomst van het stelsel van hoger onderwijs. Tijdens een hoorzitting over het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan (het HOOP), afgelopen dinsdag, kreeg de HBO-raad gelegenheid de Kamerleden uit te leggen wat de grieven zijn. Vorige week was de HBO-raad namelijk over het HOOP in conflict geraakt met de minister. Schriftelijk had HBO-raadvoorzitter Kemner al zijn voornaamste klachten geformuleerd. Minister Ritzen heeft een statische benadering van het hoger onderwijs en geen visie op de toekomst, vindt Kemner. Bovendien is Ritzen te elfder ure afgestapt van gelijke bekostiging van hogescholen en universiteiten; de laatsten krijgen een extra opslag (de 'verwevenheidscomponent') voor hun onderwijs. In ruil was het hbo toegang beloofd tot ''de universitaire infrastructuur'', maar de toezegging dat het HOOP daar concreter over zou worden heeft de minister absoluut niet gestand gedaan. Tijdens de hoorzitting bleek dat de meeste Kamerleden wel belangstelling hebben voor een serieuze discussie over de verhouding tussen hbo en universiteiten. Dit in tegenstelling tot de minister, die daar op dit moment helemaal niets voor voelt. Niet dat de Kamer daarmee binnen een jaar het hele stelsel van hoger onderwijs op de helling wil zetten, maar wel om het gesprek op gang te brengen hoe dat stelsel er over acht jaar uit zou kunnen zien. (Margriet van Lith, HOP)
De drie vakgroepen van de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociale Wetenschappen hebben tijdens de raadsvergadering afgelopen dinsdag unaniem 'nee' gezegd tegen de nota 'Naar een facultair opleidingsplan'. Vooral het wetenschappelijk personeel in de raad vonden de nota veel te dwingend. PPSW wil jaarlijks één procent van haar personele middelen reserveren voor vorming en opleiding van personeel. Dat komt neer op ongeveer twee ton. Zonder dat het officieel is vastgelegd, besteedt de faculteit nu ook al een vergelijkbaar bedrag aan dergelijke activiteiten. De manier waarop dit geld volgens het bestuursvoorstel verdeeld moet worden, stuit echter op verzet. Het bestuur wil dat de centrale afdeling Personeel en Organisatie van de faculteit beoordeelt wie er voor bepaalde vormings- en opleidingsactiviteiten in aanmerking komt en dat de directeur beheer beslist bij verschillen van mening. Het centrale niveau krijgt te veel macht, vond de raad. ''Personeelszaken en beheer kunnen initiërend, adviserend en stimulerend bezig zijn, maar geef ze geen beslissingsbevoegdheid over zaken die het best zo dicht mogelijk bij de werkvloer kunnen blijven'', licht psycholoog dr. Ben Emans toe. ''Men is bang dat er een beetje macht verschuift'', verzucht Max Doeglas, directeur beheer bij PPSW. Het faculteitsbestuur zal de nota opnieuw in behandeling nemen om tot consensus te komen (Doeglas: ''Als je een regeling maakt waar niemand het over eens is, wordt die toch niet uitgevoerd''). Maar de beheerder wijst er wel op dat personele middelen volgens de wet onder het beheer van een faculteit vallen en dat vakgroepsbesturen daar in feite niets over te zeggen hebben. PPSW wil ook van het derde geldstroomgeld één procent opzij leggen voor vorming en opleiding. Die primeur was afgelopen dinsdag eveneens punt van discussie. Orthopedagoog dr. Tjalling Zandberg wees erop dat subsidiegevers wel eens zouden kunnen terugschrikken als zij van tevoren al te precies weten waar hun goede geld naar toegaat. Doeglas daarover: ''Hij weet niet waar hij over praat. Eén procent is niks.''(Ellis Ellenbroek) Sinds december kunnen RUG-medewerkers bij problemen op het werk de hulp inroepen van een zogenaamde vakbondsconsulent. Adriana Boes (45), research-analist bij de vakgroep Pathologie, is door AbvaKabo voor een deel van haar werktijd vrijgesteld. Ze is bereikbaar op telefoonnummer 2576:
''Ik heb het altijd belangrijk gevonden dat mensen zeggenschap hebben in bestuurlijke processen. Daarom heb ik gesolliciteerd. De bonden zijn destijds landelijk overeengekomen dat een deel van de herbezettingsgelden ten goede komt aan de versterking van het vakbondswerk. AbvaKabo heeft met dat doel vakbondsconsulenten aangesteld. Mijn taken komen neer op het ondersteunen van het werk van de leden in het AbvaKabo-bestuur en van AbvaKabo-leden in de dienstcommissies en het Georganiseerd Overleg. Daarnaast ben ik beschikbaar als belangenbehartiger bij individuele klachten. (Nicolette Scholten) Bier is niet zomaar bier. De meeste Nederlanders kunnen de verschillende merken pils alleen van elkaar onderscheiden door te kijken welke naam er op het viltje staat. In de ogen van de leden van de Algemene Groninger Studenten Bierliefhebbers Vereniging 'Wort' zijn de talloze consumptieve bierdrinkers die onze nationale kroegen bevolken eigenlijk maar bierbarbaren. ''De echte bierdrinkers moeten naar België of Duitsland.'' Voor leden van Wort telt alleen de kwaliteit van het bier en niet de kwantiteit. Misschien dat daarom hun officiële bierproefavonden bij voorkeur gehouden worden in de sfeerloze ambiance van een gemeenschappelijke keuken op de tiende verdieping van een studentenflat. Alleen de echte bierkenners van de vereniging mogen zich daar buigen over de vier soorten dubbel-bier die ze van elkaar moeten onderscheiden en moeten becijferen. In het harde TL-licht van de Selwerd-keuken komen de diepbruine kleuren van het bier inderdaad veel beter tot hun recht dan in een donkere kroeg. Het bepalen van de smaak geeft wat meer problemen. ''Het kan de sambal van gisteren zijn, maar ik proef geen verschil'', merkt het enige meisje in het selecte groepje fijnproevers op. Van de vijftig leden die de inmiddels één jaar oude vereniging telt zijn er maar vier van het vrouwelijke geslacht. De oorzaak van deze achterstand berust louter op vooroordelen. ''Ons imago is voor vrouwen nog niet helemaal duidelijk'', leggen de aanwezige mannen uit. ''Ze hebben vaak vooroordelen tegen bierdrinken en zelf drinken ze voornamelijk wijn.'' De vooroordelen tegen de combinatie student en bier bestaat niet alleen bij vrouwelijke studenten. In de volksmond wordt 'studeren' vaak gezien als een alibi om in een betrekkelijk korte periode ongegeneerd zoveel mogelijk van het gerstenat naar binnen te werken. Het gerucht, dat Vindicat na de Tox-bar op Schiermonnikoog het hoogste bierverbruik van het Noorden kent, versterkt deze vermoedens alleen maar. De bierproevers van Wort logenstraffen in ieder geval deze stelregel. Voor de test hebben de acht proevers genoeg aan vier glazen bier. Deze dubbelbieren hebben met elkaar gemeen dat ze oorspronkelijk werden gebrouwen in Trappistenkloosters, een donkerbruine kleur hebben, bitter van smaak zijn en een alcoholpercentage van 6,5 procent kennen. De broeders van het klooster 'La Trappe' nuttigden naar verluidt een groot stuk brood en tweeëneenhalve liter bier per dag om zo dichter bij God te komen.
Tien hoog proeven ook de Wortianen de genummerde bieren onder het genot van een stuk droog stokbrood. De eerste maal wordt er 'blind' getest op onder andere koolzuurgehalte, kleur, smaak en nasmaak. Onder een ander nummer wordt hetzelfde bier nogmaals ingeschonken met het verschil dat bij de tweede ronde de bijbehorende fles naast het glas komt te staan. De bevindingen uit de eerste ronde moeten nu aan een merk gekoppeld worden en dat blijkt niet mee te vallen. Niemand heeft twee maal dezelfde volgorde van waardering. Zonder etiket wordt er namelijk objectiever geproefd. Zo haalt het Westmalle-dubbel in de tweede ronde het hoogste aantal punten terwijl het bier in de eerste, objectieve proefsessie als derde van de vier eindigde. De fles en het etiket spreken namelijk erg tot de verbeelding van de Wort-leden. De fles en het etiket van het merk La Trappe is zonder meer het lelijkst en wonder boven wonder komt het bier als enige ongezien en gezien hetzelfde uit de bus: als laatste. En dan is het inderdaad afgelopen. Het bier is op, de glazen worden omgespoeld (niet afgewassen!) en de nasmaak wordt weggespoeld met water. De leden van Wort zijn het levende bewijs voor de leus 'Geniet maar drink met mate'. ''De meeste verenigingen hebben de gezelligheid op de eerste plaats, welk bier ze daarbij drinken is bijzaak. Wij hebben de voorliefde voor het bier op de eerste plaats. Daarna wordt het vanzelf gezellig.''
Alfred Kazemier
Door NICOLETTE SCHOLTEN
Sinds een jaar moeten de universiteiten en academische ziekenhuizen de wachtgelduitkeringen van hun ontslagen werknemers uit eigen middelen betalen. Daarvoor krijgen ze uit Den Haag een budget. De ontslagen werknemers merken overigens geen enkel verschil: hun rechten liggen vast. Dat minister Dales daarnaast ook nog eens plannen heeft om de wachtgeldregeling te verslechteren, heeft niets met deze budgettering te maken.
Volgens beleidsmedewerker Henk van der Meulen is het aantal wachtgelders waarvoor de RUG verantwoordelijk is, tamelijk stabiel. In 1990 kregen 73 ex-werknemers van de RUG een wachtgelduitkering. In 1991 waren dat er volgens voorlopige berekeningen 78. Daarnaast hebben ongeveer 350 mensen gebruik gemaakt van de TVC- of SKG-regeling. ''We krijgen wel eens verontruste vragen uit de organisatie'', aldus Van der Meulen, ''als zou de RUG maar raak doen als het gaat om het ontslaan van mensen. Maar het aantal mensen met een uitkering valt wel mee. Zeker als je ziet hoeveel de universiteit heeft moeten bezuinigen.''
De universiteiten krijgen de 'oude' verplichtingen van uitkeringen die voor 1 januari 1991 zijn ingegaan, volledig vergoed. Daarnaast wordt jaarlijks een som geld verdeeld naar het aantal werknemers in loondienst, maar dat bedrag wordt elk jaar minder. Van der Meulen verwacht dat de meeste instellingen tekort komen. Het geld moet dus ergens anders vandaan komen. Van doorberekening van de kosten naar de faculteiten, zoals sommige instellingen van plan zijn, is bij de RUG geen sprake. Van der Meulen: ''De RUG betaalt de rekening centraal en dat is ook logisch, want reorganisaties waarbij ontslagen vallen zijn besluiten van het College. Maar als in faculteiten extreem veel ontslagen vallen als gevolg van bijvoorbeeld conflicten, dan zullen we zeker met die faculteiten gaan praten. De budgettering zal ongetwijfeld tot een groter kostenbewustzijn leiden.'' Bestuurder Ellie Ros van de overheidsbond AbvaKabo wijst daarnaast op de gevolgen van het ontslag van derde geldstroompersoneel. ''Werkgevers zouden mogelijke wachtgeldverplichtingen eigenlijk moeten doorberekenen in de prijs die de opdrachtgevers betalen.'' De RUG is dat ook van plan.
Hoe minder wachtgelders, hoe beter. De universiteiten hebben dan ook een direct financieel belang bij een onlangs gestarte landelijke campagne om 6000 wachtgelders in het onderwijs vóór 1996 direct of via scholing aan een nieuwe baan te helpen. Het Provinciaal Punt Onderwijs van het Groningse Arbeidsbureau neemt daarvan 1100 wachtgelders voor zijn rekening, waaronder ook die die van de RUG afkomstig zijn. Van der Meulen vermoedt echter dat het arbeidsbureau zich vooral gaat richten op wachtgelders van basis- en middelbare scholen. ''De RUG heeft zich altijd verantwoordelijk gevoeld. Dat is ook een van de redenen waarom we een onderlinge vacature-uitwisseling met andere overheidswerkgevers in de regio op poten hebben gezet.''
Na de jarenlange kruistocht tegen het ''duivelse blanke minderheidsregime'' in Pretoria gaat het CvB over tot een positief geëngageerd beleid. In maart zal daarom een oriëntatiedelegatie naar Johannesburg vliegen. Op zichzelf ben ik hier gelukkig mee. Waar ik mij echter bijzonder aan erger is het feit dat het weer zo'n expliciet links clubje is. Afgezien van een vaaglinkse student Jeroen, zijn drs. H.P. Klijnsma (Groenlinkser) en prof. L.W. Nauta (marxist en fout Koude Oorlogsverleden) leden van de anti-apartheidsinquisitie die aan de leiband van het ANC lopen. Dit duo heeft jarenlang gestreden voor de ANC-Volksrepubliek Azania. Volgens Nauta zijn de Boeren het grootste gevaar in Zuid Afrika. En tja, deze Boeren (Afrikaners) zitten ook overal op de universiteiten, zijn dikwijls 'die baas'. Met wie gaat Lolle N. dan babbelen? Een blunder van het CvB derhalve om zulk een pijnlijk eenzijdige afvaardiging te sturen. En dan te bedenken dat er op de RUG wel drie academici (twee historici en een bioloog) rondlopen die lid zijn van de genuanceerde Nederlands-Zuidafrikaanse Vereniging. Hen is meen ik niets gevraagd... Dus toch een bewuste samenstelling? Heeft de (Winnie) Mandela-lobby het College zo in zijn macht? Is ook de universiteitsraad bang voor de anti-racismeayatollah's? Of wordt ook daar niet echt nagedacht over de problematiek in Zuid-Afrika? Ik vrees dat mijn indrukken juist zijn. Geen afgewogen politieke en wetenschappelijke expeditie derhalve. Het ziet ernaar uit dat dit een ordinair politiek snoepreisje wordt om de ANC-kameraden op te zoeken in hun hoofdkwartier van het voormalige SHELL-house! Marcel P. Korten
Op 26 februari 1991 is mij bericht dat mijn dienstverband als huismeester van het Guesthouse van de RUG niet wordt verlengd. Daarmee is een einde gekomen aan mijn werkzaamheden als gastheer voor allerlei (internationale) gasten van de universiteit, die ondergebracht werden in het Guesthouse. Dat einde doet mij pijn. Vanaf het begin ben ik bij het Guesthouse betrokken geweest, en het werk heb ik altijd met veel plezier en inzet gedaan. De teleurstelling over de beslissing heeft met name te maken met het feit dat deze naar mijn mening is gebaseerd op oneigenlijke argumenten en niet-bewijsbare achterklap van enkelen die het succes van het Guesthouse een doorn in het oog is geweest. Het heeft mij echter goed gedaan dat velen, met name oud-gasten, mij de afgelopen maanden door brieven, bloemen en andere attenties een hart onder de riem hebben gestoken. Het is goed om te ervaren dat degenen voor wie het werk uiteindelijk verricht is c.q. werd, dat gewaardeerd hebben. Joop Severijnse
VR.10 JANUARI Bone and Bari. In de Vervolgcursus Bebop presenteert Rein de Graaff trombonist Curtis Fuller en baritonsaxofonist Ronnie Cuber. Kleine Zaal De Oosterpoort, aanvang 21.00 uur.
ZA.11 JANUARI Cantare. Dit Fries Vocaal Ensemble geeft een concert met melodieën van Robert Stolz, opera en operette en liederen uit musicals. Nederlands Hervormde Kerk in Noordlaren, aanvang 20.00 uur.
ZO.12 JANUARI The Three Amigo's. Jazz met jazz-rock-funk-blues-country-soul invloeden. Café de Unie, Gelkingestraat 5. Aanvang 16.00 uur.
MA.13 JANUARI Casablanca. Regie Michael Curtiz, Verenigde Staten 1942. Romance, intrige, spanning en humor met Humphrey Bogart en Ingrid Bergman. RKZ-bios, Emma+straat. Aanvang 21.00 uur.
DI.14 JANUARI Grunneger Sproak. Groninger toneel 'N mins is gain eerappel' voorafgegaan door Thomasvaer en Pieternel. Niet leden kunnen telefonisch kaarten bestellen: 050 - 129649. Grunneger Sproak, A-Kerkstraat 11-11a. Aanvang 20.00 uur.
WO.15 JANUARI Luk Wijns. Acteur-cabaretier Luk Wijns met het pro-gramma 'Vuil Spel', het levensverhaal van de opportunist Serge van Pellekens. Kleine Zaal De Oosterpoort. Aanvang 20.15 uur.
DO.16 JANUARI Theatergroep Europa speelt 'Een glas water'. Een oudere vrouw, M, voelt zich bedreigd door de jongere vrouw A, die ongevraagd is binnengekomen. USVA-theater, Oude Boteringestraat 49. Aanvang 20.30 uur.Tsjaikowski Piano Trio. Op het programma staan werken van Haydn, Brahms en Smetana. Kleine Zaal De Oosterpoort, aanvang 20.15 uur. HORIZONTAAL:
1. het axioma van bedachtzaamheid bepaalt het personeelsbestand. (13) 9. zo ben je zelf als Romein. (3) 10. mak slagwerk voor persoonlijke hygiëne. (7) 11. de rente van de RUG is meer nodig. (8) 12. zoek het zwijn in de top. (7) 14. dit is wat er verkeerd is in de kerk. (3) 15. in wezen is het bekend. (8) 16. wind jij dat land op. (6) 18. schuur het leer in de schouwburg. (7) 20. met zo'n beest glij je bijna de trein rond. (5) 21. vlug klaar. (5) 22. speel dat handig. (4) 24. aftocht naar buiten. (7) 26. van de dode kregen ze een boom op hun terrein. (6) 29. de magistraat zit zonder geld. (10) 30. muziekgod. (4)
VERTICAAL:
1. alleen een sexkaart krijg je terug van de belasting. (10) 2. een single voor de auto. (11) 3. zo wordt zelfs goddelijke liefde zedeloos. (7) 4. zo maak je een kras in die plaat. (3) 5. enkel drank in Groningen. (6) 6. alleen met de trein. (10) 7. dat feestvarken telt zich een ongeluk. (13) 8. de schrijfwijze van eer. (12) 13. in het begin was hij de hofleverancier van appels. (9) 17. eendedons als motief. (8) 19. de grootte van het deksel. (7) 23. die zit de tweede periode naast je. (4) 25. vreemde gewoonte van de zenuwen. (3) 27. god heeft een raar huis. (3) 28. dwaas met achter een slee erin. (3)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
cryptogram 18 dienen vrijdag 17 januari 1992 voor 12.00 uur in het
bezit te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv. cryptogram
18. De goede oplossing vindt u in UK 20.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 16
Horizontaal: 1.eenstemmig; 7.stik; 9.sfeervolle;
10.help; 11.unit; 12.steltloper; 13.karkas; 15.gaffel; 16.kalmeerde;
17.loog; 18.venten; 19.trekdier; 21.as; 22.akkoord; 23.stelt; 24.tol;
25.piepzak; 26.alpen.
Verticaal: 2.elfenbankjes; 3.spektakelstuk; 4.elvis;
5.mallemoer; 6.geestigheden; 7.schroefblad; 8.koperslager;
14.steenworp; 18.vaste; 19.terra; 20.eelde; 22.alp; 23.spa.
De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: K. Boorsma,
Hearewei 22, 9035 EN Dronrijp.
Over een jaar of vijf kunnen er zo'n vijfendertig studenten afstuderen in de economie met op hun bul de aantekening technische bedrijfswetenschappen. Dat clubje mag zich verheugen op een grote exclusiviteit nu de Faculteit der Economische Wetenschappen heeft besloten af te zien van verdere deelname aan de studierichting technische bedrijfswetenschappen. Maar, zo belooft de afhakende faculteit, de studenten worden niet het kind van de rekening; de aangegane verplichtingen zullen hoe dan ook gestand worden gedaan. Het is echter zeer de vraag of de studenten, die afgelopen september met de propaedeuse econometrie begonnen in de veronderstelling technische bedrijfswetenschappen bij economie te kunnen studeren, hiervan gebruik zullen maken. De positie van excentriekeling op de arbeidsmarkt lijkt niet erg aanlokkelijk en dat geldt evenzeer voor het vooruitzicht op een geïmproviseerd studieprogramma. Het is wellicht raadzamer over te stappen naar bedrijfskunde om daar als technisch bedrijfswetenschapper af te studeren of anders toch maar als gewoon econoom de universiteit te verlaten. Of dat nog kan zonder verlies van kostbare studietijd, moet nog blijken.
Hoe het antwoord op die laatste vraag ook mag luiden, het besluit van de faculteit om zo kort na de start van de technische bedrijfswetenschappen het bijltje er weer bij neer te gooien, getuigt van gebrek aan respect voor studenten. De klant is bij economie allesbehalve koning. Om nog eens een ander voorbeeld te noemen: van maatregelen om iets te doen aan het erbarmelijk lage studierendement in het eerste jaar is tot op heden niets vernomen. Naar verluidt wordt daar nu op gestudeerd. Een schrale troost voor de 730 studenten die afgelopen september met hun studie begonnen.
Blijkbaar zit er bestuurlijk iets goed fout bij de Groningse economische faculteit. Een besluitvormingsproces dat binnen korte tijd tot twee diametraal tegenovergestelde beslissingen leidt beginnen met technische bedrijfswetenschappen en ophouden met diezelfde studierichting zonder dat er iets wezenlijks is veranderd , is op z'n zachtst gezegd weinig vertrouwenwekkend.
Helaas kunnen de economen zich deze minachting voor studenten en dit bestuurlijke windvaan-gedrag permitteren. De studenten blijven toch wel komen en van hogerhand heeft men niets te vrezen. Zo is het College van Bestuur niet van plan het geld dat de afgelopen twee jaar naar technische bedrijfswetenschappen bij economie is gegaan, terug te halen. En over de lage studierendementen vloeien aan de Oude Boteringestraat tot nu toe slechts krokodilletranen.
LAURENS BERENSEN Vanaf het weekeinde na kerst had Annie Stortemelk schoongemaakt, geverfd, uitgepakt en ingericht, want er moest een hoop gebeuren in het nieuwe huis aan de Zuidersingel. Voor het eerst in haar studietijd had ze oud en nieuw in Groningen doorgebracht, tegen de uitdrukkelijke wens van haar vader en moeder in. Samen met Aernout had ze oliebollen en appelflappen gebakken en bisschopswijn gemaakt. Het was best gezellig geweest, hoewel het tussen haar en Aernout soms moeilijk liep, en ze haar familie ook wel had gemist. Maar ja, dat hoorde er ook bij als je op eigen benen wilde staan, dat wist ze maar al te goed. En nu stonden paps en mams dan voor de deur, om het nieuwe huis te bekijken en ook nog wel een beetje bij wijze van nieuwjaarsbezoek. ''Hallo Annie lieverd, veel heil en zegen in 1992 hoor!'' Mevrouw Stortemelk boog zich voorover en tuitte haar lippen, terwijl ze haar dochter voorzichtig omhelsde. ''We hebben wat koffie en een pakje roomboter meegenomen. Dat konden jullie wel gebruiken, dachten we zo. Dag Aernout jongen...'', ze wendde zich tot haar dochters vriend, ''jij ook veel heil en zegen. Het mag nog net hè?!'' Aernout van Wassenaer huiverde. Zoenende schoonmoeders mochten van hem nooit. Maar gelukkig kuste ze vooral de lucht naast zijn wangen en raakte ze hem nauwelijks aan. ''Veel heil en zegen in het nieuwe jaar.'' Meneer Stortemelk liet het bij een handdruk. Hij keek misprijzend naar de schaars geklede modepop in de hal en naar de chaos van jassen en tassen die op de marmeren vloer en over een bierkrat lagen. ''De beste wensen voor u allebei'', zei Aernout. ''En dat u maar gezond mag blijven.'' ''Dank je jongen'', zei mevrouw Stortemelk. ''We bidden dat de Here ons goed gezind zal zijn.'' Ze deed een stapje naar achteren. ''Zo, dus hier wonen jullie nu. Je kunt zien dat het vroeger een mooi huis is geweest.'' ''Het is nog steeds een mooi huis'', zei Aernout. ''De huiseigenaar verdomt, ik bedoel vertikt het alleen om er iets aan te doen en de vorige bewoners hebben het van binnen een beetje verwaarloosd. Het is hier en daar nog wat rommelig, omdat we hier pas zo kort zitten.'' ''Komt u toch verder'', overstemde Annie hem. Ze hield de deur voor haar ouders open. ''Dit is de hal'', zei ze volstrekt ten overvloede, toen ze de deur had gesloten. Hier recht voor ons is de trap omhoog. Achteraan rechts is de WC en daarnaast kun je naar beneden, naar de keuken. Daar eten we altijd samen...'' ''Een souterrain?'' vroeg de heer Stortemelk. ''Dat wil ik graag eens zien.'' Hij beende de gang in. ''Ja'', knikte Aernout. ''Een prachtige ruimte, alleen wat vochtig. Veel muggen, daar moeten we nog iets op bedenken. Kijkt u wel goed uit, want er is nog geen licht op de trap. Het zijn, eh, dertien treden.'' ''...en hier is mijn kamer.'' Trots hield Annie de deur van het eerste vertrek na de hal open. ''Ziet u die boekenkast? Die hebben Aernout en ik samen gemaakt van lege groentekratjes.'' ''Zal ik een keer komen helpen schoonmaken'', zei mevrouw Stortemelk, nadat het even stil was geweest. ''Dan kan papa misschien een echte boekenkast timmeren.'' Annie slikte. Dagen had ze er aan gewerkt. En dit was de enige reactie. Zo ging het nu altijd. Haar sombere overpeinzingen werden verstoord door een harde bonk die van onder de vloer leek te komen. Een gedempte kreet volgde. ''Shit'', bromde Aernout. ''Waren het er toch veertien.''
In 1987 formuleerde het College van Bestuur nieuwe doelstellingen voor het eerste-fase onderwijs. Kort gezegd kwam het er op neer dat de onderwijsorganisatie flexibeler moest worden om beter te kunnen inspelen op de steeds veranderende wensen van studenten en arbeidsmarkt. Door zo'n andere onderwijsorganisatie zou bovendien het studierendement omhoog worden gebracht, zo was de gedachte, zonder dat dat ten koste zou gaan van de kwaliteit. Het eerste idee van een jaarindeling in zes perioden werd echter al gauw op advies van het College van Decanen losgelaten. Daarmee verdween ook voor een groot deel het plan het onderwijs in hapklare modulen aan te bieden. In plaats daarvan kwam een trimestersysteem, een uniforme jaarindeling voor de gehele universiteit. Voordelen bleven er te over. Een betere spreiding van de tentamens stimuleert de studenten om efficiënter met de beschikbare tijd om te gaan, zo hadden onderwijsdeskundigen van de RUG uitgedokterd. Bovendien hoeven de studenten hun aandacht in een trimesterperiode over minder studieonderdelen te verdelen. En omdat steeds meer studenten vakken volgen buiten hun eigen studierichting of faculteit, vergroot een uniform trimestersysteem de toegankelijkheid van externe studieonderdelen. De Faculteit der Letteren stelde al in 1988 een projectgroep in die de overschakeling op de nieuwe jaarindeling moest voorbereiden en begeleiden. En in september 1990 ging de faculteit in haar nieuwe trimesterjasje van start. De projectgroep hield ondertussen een vinger aan de pols door onder andere na elk trimester docenten en studenten te enquêteren over hun bevindingen met het nieuwe systeem. Nu is er een eindverslag dat een weinig rooskleurig beeld geeft. Een optimist zal denken: er zijn nog wat kinderziektes die in de loop der tijd wel zullen genezen. Anderen zal de moed in de schoenen zinken: zoals het nu gaat moet het in elk geval niet.
De projectgroep stelt vast dat elke faculteit van de RUG de jaarindeling in trimesters naar eigen behoefte en inzicht is gaan invullen. Weliswaar begint nu op alle faculteiten het collegejaar in week 36 en eindigt deze in week 27, maar daar houdt dan ook iedere verdere overeenkomst op. Want wat betreft het aantal collegeweken, de omvang en de plaats van tentamenweken en bijvoorbeeld het tijdstip van de paasvakantie is uniformiteit ver te zoeken. Een van de hoofddoelstellingen van de 'modulariseringsoperatie' is daarmee als sneeuw voor de zon verdwenen. Door falend bestuur en gebrekkige coördinatie is een oud probleem dan ook nog steeds aanwezig. Jaarlijks sprokkelen studenten letteren bijvoorbeeld bij de faculteiten rechten, economie en bedrijfskunde respectievelijk 973, 2800 en 1400 studiepunten bij elkaar. Ondanks het nieuwe trimestersysteem zal een student letteren voor zijn soms verplichte vakken bij rechten al tentamens moeten afleggen terwijl hij op datzelfde moment op zijn eigen faculteit nog colleges volgt. Overleg tussen de faculteiten om alsnog een soort uniforme jaarindeling te maken heeft niets opgeleverd. Geen enkele faculteit is van plan de eigen, soms moeizaam volbrachte invulling van het trimestersysteem bij te stellen. Ook intern is de letterenfaculteit nog ver verwijderd van hoe het eigenlijk zou moeten. De projectgroep geeft dan ook een waslijst met aanbevelingen voor verbetering van de onderwijsorganisatie.
Een kwart van de letterenstudenten is onvolledig op de hoogte van de gestelde eisen en mogelijkheden van de eigen studie. Meer dan 30 procent is ronduit ontevreden over het tijdstip en de manier waarop college- en tentamenroosters bekend worden gemaakt. En maar liefst 40 procent van de doctoraalstudenten is niet tijdig en duidelijk geïnformeerd over plaats, tijdstip en wijze van inschrijving voor colleges. De projectgroep stelt daarom voor om op de gehele faculteit dezelfde inschrijfprocedures te volgen. Een voorstel daartoe ligt al bij het faculteitsbestuur. Voor de ronduit storende overlap in college- en tentamenroosters, waar vele honderden studenten elk jaar mee worden geconfronteerd, is ook een oplossing bedacht. De afdeling Onderwijs en Examens zal op facultair niveau de roostercoördinatie op zich nemen. Een zeer groot percentage van de studenten blijkt onderhand de noodzaak van een goede jaarplanning in te zien, maar in de praktijk laat het resultaat van die planning nogal te wensen over. Vooral de studenten die het studieprogramma niet volgens het ideaalschema van vier jaar doorlopen, de meesten dus, hebben daarmee te kampen. Volgens de studenten zelf komt dat door het feit dat veel colleges maar één keer per jaar worden aangeboden. Bovendien gelden bij veel colleges ten onrechte instapvoorwaarden. Gevolg is dat 40 procent van alle ouderejaars er niet in slaagt de studielast evenwichtig over de trimesters te verdelen. De hooggespannen verwachtingen bij de invoering van het trimestersysteem lijken één voor één in rook op te gaan. Zo is er bijvoorbeeld geen enkel teken dat studenten daadwerkelijk veel vroeger dan in het oude semestersysteem de draad van hun studie serieus oppakken. In de eerste 11 weken van elk trimester komt de overgrote meerderheid van de letterenstudenten bij lange na niet toe aan de noodzakelijk geachte 40 uur studie per week. In de eerste zes weken werkt slechts 20 procent meer dan 30 uur per week. Dat percentage stijgt tot 37 procent in de elfde week. Pas als de tentamens zich aandienen gaat 70 procent echt aan de slag. Te laat, zo blijkt dan vaak. De projectgroep pleit daarom voor een centraal en geautomatiseerd systeem voor de studievoortgang, gekoppeld aan een systeem voor inschrijving (colleges en tentamens) en verplichte individuele studieplanning. Zo valt de studievoortgang van alle letterenstudenten beter in de gaten te houden, is de verwachting. Want dat met het trimestersysteem de rendementen als vanzelf omhoog vliegen is een al lang vervlogen sprookje.
Het is ondoenlijk om alle bevindingen van de projectgroep op te lepelen. Daarom nog een greep uit de uitkomsten. In het eerste trimester ging één op de drie colleges niet op tijd van start. In één op de vijf colleges kunnen de studenten niet op tijd beschikken over het benodigde studiemateriaal. Ook hebben ze onvoldoende tijd voor het schrijven van werkstukken. De studiebegeleiding in de eerste jaren is onvoldoende. Blijkens de enquête hebben studenten bovendien behoefte aan een onderwijsvrije week na de tentamens om de batterij weer op te laden. In tegenstelling tot wat de cijfers lijken te zeggen, menen de studenten wel dat het trimestersysteem aanspoort tot regelmatig werken. Positief is verder dat de onderwijsconsumenten vinden dat door het trimestersysteem de werkdruk beter wordt verspreid en dat een vak betrekkelijk snel kan worden afgerond. Van de studenten is dan ook een kleine meerderheid, zo'n 60 procent, wel tevreden met de nieuwe indeling. Aanmerkelijk negatiever zijn de docenten in hun oordeel. Na het derde trimester van het afgelopen studiejaar vond 67 procent het trimestersysteem een verslechtering ten opzichte van de oude jaarindeling. Naast alle andere problemen blijkt de belofte van een onderwijsvrij trimester voor alle docenten lang niet voor iedereen weggelegd. Als de beoordeling van zowel studenten als docenten niet sterk verbetert dan rijst de vraag of de nieuwe jaarindeling wel gehandhaafd kan blijven, schrijft de projectgroep somber in haar eindverslag. Toch denkt de projectgroep dat het uiteindelijk nog wel goed komt met het nieuwe trimestersysteem. Veel problemen bestonden al eerder en zijn gewoon meeverhuisd van de oude jaarindeling naar het nieuwe trimestersysteem. Wanneer iedereen daar wat meer oog voor zou hebben, dan zou de acceptatie van de nieuwe jaarindeling misschien gemakkelijker verlopen, zo meldt het eindverslag. Maar de vraag waarvoor de invoering van het trimestersysteem dan eigenlijk goed is geweest, gaat de projectgroep wijselijk uit de weg. De Universiteitsraad voelt zich gepasseerd. Het College van Bestuur heeft de richtlijnen voor het Ontwikkelingsplan van de universiteit voor de jaren 1993-1996 opgesteld en naar de faculteiten verstuurd zonder dat de U-raad daarin is gekend. Een van de meest saillante punten uit dit universitaire Vijfjarenplan moesten de raadsleden zelfs uit de krant vernemen, namelijk het streefcijfer om het aantal assistenten en onderzoekers in opleiding aan de RUG de komende jaren te verhogen van 640 naar 840, zodat de jaarlijkse produktie van promoties uitkomt op ruim tweehonderd. Schande, riep de fractie van het wetenschappelijk personeel bij monde van Dick de Zeeuw aan de vooravond van kerst tijdens de laatste raadsvergadering van 1991; en de andere fracties echoden zijn jammerklacht na. Nog afgezien van het feit dat de wetenschappers er niets voor voelen vaste arbeidsplaatsen in te leveren voor aio's en oio's, past zo'n procedure niet in het fameuze Groningse harmoniemodel, waarin College en Raad de universiteit gezamenlijk en gebroederlijk bestieren tot nut en voorspoed van een ieder die er werkt en studeert. Het College had het gevoelen van de raad moeten peilen voordat het de richtlijnen op de post deed naar de faculteiten. Nu zouden de faculteiten zich wel eens het hoofd kunnen breken over zaken die de U-raad in mei onder het tapijt veegt, klonk het waarschuwend uit de opstandige gelederen van het orgaan dat uiteindelijk het Ontwikkelingsplan moet vaststellen. Collegevoorzitter Erik Bleumink was niet onder de indruk. Hij moet de raad nog tegenkomen die een collegevoorstel terugdraait waarmee de faculteiten al hebben ingestemd. Bijstelling van de richtlijnen naar aanleiding van het commentaar uit de U-raad kwam nicht in Frage. Bleumink nam ruimschoots de tijd om zijn versie van het harmoniemodel voor het voetlicht te brengen. In die utopie is geen plaats voor een top-down-benadering en geldt constructief en open overleg niet alleen als hoogste goed in de omgang met de U-raad, maar wordt datzelfde van toepassing verklaard voor de gesprekken tussen College en faculteiten, College en Georganiseerd Overleg, etcetera. Door de richtlijnen nu naar de faculteiten te sturen, kunnen die in de volle breedte mee de dialoog voeren over het Ontwikkelingsplan, aldus de collegevoorzitter. De werkelijkheid ziet er natuurlijk een slag anders uit. Het College zit als een spin in het web van het uitgebreide harmoniemodel en trekt aan alle touwtjes, waarbij het beurtelings kan terugvallen op de U-raad, de faculteiten of andere overlegpartners, al naar gelang degene die op dat moment aan de andere kant van de onderhandelingstafel zit. Tegen elkaar uitspelen, heet dat in gewoon Nederlands.
Dit weekend krijgt Groningen een werelds tintje als de 21 geselecteerde choreografen met hun dansgroepen door de stad lopen op zoek naar hun logeeradressen. De deelnemers aan het Derde Choreografen Concours komen niet alleen uit Europa-92 landen, maar ook uit Israël en Tsjecho-Slowakije. Maria Voortman, een uitverkoren choreografe uit Rotterdam, was vorige week in het Grand Theatre te zien met een try-out van haar avondvullende voorstelling 'Feverish Processions'. Voortman legt uit hoe belangrijk de dans en het concours zijn. Wat aan het Derde Choreografen Concours vooraf ging: twee maanden geleden beoordeelden de dansdeskundigen van de selectiecommissie de 92 ingezonden videobanden. Na rijp beraad kozen zij 21 choreografieën uit. Alleen choreografen met aantoonbare professionele achtergrond of opleiding mogen zich voor deze eervolle krachtmeting aanmelden. Met dit criterium probeert men voor de jury, de pers en het publiek een aantrekkelijk niveau te waarborgen. En nu is het zover: aanstaande zaterdag presenteren de gelukkige choreografen zich in de Stadsschouwburg. Aan het eind van de avond maakt de vakjury bekend welke acht mogen doorgaan naar de finale op zondag 12 januari. Deze jury is overigens een zeer gerespecteerd internationaal gezelschap, bestaande uit onder andere Jorna Uotinen, artistiek leider van het Finnish National Ballet en Susan Buirge, dansexpert uit Parijs. Alhoewel er aardige prijzen te winnen zijn, een eerste prijs van 10.000 gulden, een tweede prijs van 5.000 gulden en een publieksprijs van 2.500 gulden, is dat voor de meeste deelnemers niet de reden van hun komst. Voor Maria Voortman, de 27-jarige choreografe, betekent dit concours een kennismaking met dansgenoten uit binnen- en buitenland: ''Als ik mijn ideeën uitwerk, en dat duurt soms maanden, wil ik alleen zijn. Daarom lijkt het me leuk om mensen te ontmoeten, die in hetzelfde schuitje zitten, hun werk te zien en met ze te praten. Ook voor de dansers zal dit weekend een goede ervaring zijn.'' Voor alle deelnemers vormt het concours een unieke gelegenheid om een internationaal visitekaartje af te geven aan de genodigde persmensen en programmeurs. De organisatie hoopt van harte dat het tweejaarlijkse evenement, evenals voorgaande jaren, weer enthousiast onthaald wordt. Helaas kunnen de finalisten deze keer niet rekenen op extraatjes, zoals in 1990 het geval was. Toen werd er voor twee winnaars een toernee georganiseerd langs enkele schouwburgen en theaters in den lande; voorts mocht een van de finalisten in Off Holland optreden, het parallelprogramma van het Holland Festival. Daarnaast nam het Groningse dansgezelschap Reflex als stimulans zowel in 1988 als in 1990 een van de choreografieën in haar repertoire op. De artistiek leidster Patrizia Tuerlings, immer op zoek naar nieuw jong talent, zal wél het weekend met grote interesse volgen, temeer daar een van haar dansers, de Spanjaard Joaquin Sabaté, met 'Bubamxicoi' act de présence geeft.
De Stichting Dansstad moge met dit concours een positieve trend zetten, het dansklimaat in Nederland laat volgens de betrokkenen heel wat te wensen over. Zo stond het afgelopen weekend in het Kruithuis Het Concern met een proteststuk, getiteld 'Armoede'. Ontevreden met de armoedige omstandigheden, waarin zo vele dansers verkeren, wilden zij een statement afleggen door middel van een ''navrante tragedie doorspekt met clowneske taferelen''. Met hun voorstelling wilden zij duidelijk maken dat kunst te maken heeft met de kwaliteit van het leven en dat dans een levensbehoefte is. Veel dansers leven, volgens de makers, evenals ''de aardappeleters van Van Gogh'' onder de armoedegrens. Maria Voortman vindt ook dat er hoognodig iets gedaan moet worden aan het salaris van dansers: ''Het heeft met de geschiedenis te maken, in de tijd van Mozart waren dansers een stel hoeren; de zangers waren de kunstenaars, de dansers dienden als opvulling. Sindsdien verdienen de zangers veel meer geld dan de andere uitvoerende kunstenaars; de musici volgen met een redelijk inkomen en daarna op grote afstand de dansers met een minimumloon.'' Enthousiast vertelt ze over de zelfstandige regeling die de gemeente Rotterdam met haar is aangegaan: in vijf jaar tijds moet zij bewijzen dat ze als theatermaakster en choreografe een eigen bestaan kan leiden; gedurende die periode mag zij zich ontplooien en zal de sociale dienst haar niet lastig vallen. ''In Haarlem ben ik weggepest, dát is een rechtse stad, daar weren ze kunstenaars.'' Ondanks de soepele Rotterdamse regeling moet ook zij momenteel van een hongerloontje rondkomen.
In het Grand Theatre repeteerde Voortman drie weken lang 'Feverish Processions', een avondvullend dansstuk voor vijf danseressen en een butler, dat 5 januari in première ging. Roberto de Jonge, een acteur die zij vier jaar geleden ontmoette bij de Vlaamse theatermaker Jan Fabre, ondersteunde haar hierbij met artistieke adviezen. Voor de samenstelling van het ensemble heeft ze zelfs een auditie in Portugal gehouden. Bij haar keuze lette ze vooral op de uitstraling van de danseres, niet op het mooie gezicht. Speciaal voor het concours moest zij twaalf minuten selecteren uit het volledige programma. Dat was een moeilijke opgave, want ze wilde geen collage maken van zogenaamde hoogtepunten, dat zou te rommelig zijn. Daarom koos zij voor één duidelijk beeld, waarmee ze de strekking van haar complete choreografie hoopt te behouden. In haar choreografie toont Voortman het eeuwige gevecht om de schoonheid in de dans. Daarom paraderen de dames als prinsesjes op felrode spitzen en dat is zó vermoeiend, dat ze op het eind helemaal kapot zijn. Op deze manier moeten ze hun gevoel en hun kwetsbaarheid wel laten zien. De pijn van het staan op spitzen, een ware martelgang, kan aan het koortsachtig streven naar het goddelijke, het beter willen zijn dan de ander, een einde maken.
Het choreografenconcours zal een confrontatie zijn met vele dansstijlen, van academisch tot expressionistisch. Het is dus een mooie gelegenheid om kennis te nemen van de grote diversiteit in de eigentijdse dans.
Op zaterdag 11 januari worden de voorronden gehouden, aanvang 15.00 uur en 20.15 uur en op zondag 12 januari de finale om 20.15 uur in de Stadsschouwburg.
Begin het nieuwe jaar maar direct goed en bezoek het Prime concert waarin de componist Mauricio Kagel centraal staat. Kagel gebruikt allerlei muzieksoorten zoals de jazz, tango, country en salonmuziek door elkaar en komt daarmee tot een eigen vorm, zijn zogenaamde 'instrumentale theater'. In het concert van 12 januari staat een reeks composities uit 1980/81, de 'Rrrrr....'-stukken, centraal. Van deze cyclus die uit 41 stukken bestaat, worden er zeven voor koor en piano uitgevoerd door het Asko-koor en zes voor slagwerk gespeeld door twee Groningse slagwerkers. Tijdens de pauze van het concert kun je kennismaken met de cineast Kagel. Hij regisseerde de film 'Er, een televisiespel over radiofantasie', waarin een eenzame man, net thuisgekomen van zijn werk, door de radio wordt overspoeld met het stuk 'Rrrrr....' van de componist Kagel. ''Ik werd door slechte docenten tot autodidact opgeleid'', zei Kagel over zijn diverse kunstzinnige studies. Misschien ligt daar de verklaring voor zijn kleurrijke oeuvre. Kagel, zondag 12 januari in de kleine zaal van de Oosterpoort, aanvang 15.00 uur. (Yvonne van den Berg)
In de alternatieve filmhuizen draait het deze week om jongetjes van een jaar of tien die het niet gemakkelijk hebben in hun jonge jaren. Dat klinkt behoorlijk tobberig, maar beide films vallen vooral op door de kracht van hun jeugdige hoofdpersonen. In 'Mijn leven als hond' van Lasse Hallstrom (15 januari bij de USVA) bedenkt Ingemar allerlei trucs om de moed er in te houden. Als zijn moeder te ziek wordt om voor hem te zorgen wacht hem een heerlijke tijd bij een oom en tante op het platteland. Vooral de scènes met het vriendje dat een vriendinnetje zal blijken te zijn behoren tot het beste dat een film over kinderen te bieden kan hebben. In 'The Runner' (14 januari bij Vera) kampt Amiro met zwaardere problemen. Hij moet als wees overleven in de harde woestijnwereld van het geïndustrialiseerde Iran. Zijn wilskracht wordt aan het slot enigszins overdone maar toch indrukwekkend weergegeven in de hardloopscène met enorme oliebranden. (Frank Blaakmeer)
Een van de beste acts in Groningen is de steeds terugkerende Bebopcursus, georganiseerd door pianist Rein de Graaff. Het pianotrio van De Graaff speelt al een aantal jaren in deze serie en behoort binnen bebopkringen tot de top. Elke aflevering van de bebopcursus draait rond een of twee personen, die beiden uit een bepaalde tijd danwel stijl komen. In vorige afleveringen zijn er legendarische grootheden als Johnny Griffin, David 'Fathead' Newman en nog vele andere te horen geweest. Voorafgaand aan het concert houdt Rein de Graaff een korte lezing over de gasten van die avond, de tijd waarin zij bekendheid verkregen, de mensen met wie zij speelden: hij legt kortom een stukje jazzgeschiedenis bloot. Op vrijdag 10 januari zijn de speciale gasten baritonsaxofonist Ronnie Cuber en trombonist Curtis Fuller. Met name Fuller is een grote naam; hij speelde met John Coltrane en Art Blakey. Vrijdag 10 januari, Oosterpoort, 21.00 uur, F 20,-. (Jerry Remkes)
Uit de groepspresentatie Berlijn, die tot 20 januari bij galerie Biemoldsbelang te zien is, blijkt de Duitse hoofdstad, in de jaren tachtig nog de uitvalsbasis van de Neue Wilden, ondertussen weer een braaf en ingeslapen burgermansbestaan te leiden. De presentatie van zeven in Berlijn gevestigde kunstenaars levert een kleurige waaier van beschaafde lyrisch abstracte werkjes en pseudo-figuratieve tafereeltjes op. Bekoorlijk voor het oog, maar weinig voedzaam voor het hart en het hoofd. De selectie van deelnemers werd gedaan door de Nederlandse Klazina Boer (1954), die zelf een tiental jaren in Berlijn woont en werkt. Boers vlotte tekenstijl en persoonlijke voorkeuren hebben bij de selectie op de achtergrond duidelijk een rol gespeeld. Haar eigen, dreigende oliestift-tekeningen zijn de meest markante werken op de expositie; samen met de ingetogen collages van Birgit Jansen waren het de enige werkstukken die echt wars bleken van esthetisch effectbejag. In de categorie 'niet moeilijk doen: gewoon lekker' zijn de pasteltekeningen van John Noel Smith behoorlijk smakelijke hapjes. (Gerard Lakke)
Singer/songwriters zijn in. De troubadours van de popmuziek krijgen weer alle bijval van het publiek. Waren het vroeger de Dylans en de Youngs die er slechts gewapend met een gitaar op uit trokken, tegenwoordig zijn het namen als Townes van Zandt, Guy Clark en Pat Mears. Het opmerkelijke is dat de 'nieuwkomers' al jarenlang actief zijn en dat deze 'best bewaarde geheimen' zich nu pas openbaren. Veel van de singer/songwriters leiden een nomadenbestaan en trekken individueel van stad naar stad en van kroeg naar kroeg. Nu hebben de voornaamste vertegenwoordigers van het hedendaagse wereldje zich aaneengesloten in de singer/songwritermarathon. Zaterdag 11 januari zal de karavaan met 'loners' de Oosterpoort aan doen. Optreden zullen dan tussen half negen 's avonds en plusminus twee uur 's nachts: Townes van Zandt, Pat Mears, David Olney, Guy Clark, Tom Pacheco, Eric Andersen, Paul K en Alex Chilton. I'm a poor lonesome cowboy and I'm far away from home... (Perry ten Hoor)
Het lijkt goed te gaan met het publiek debat. Je hoeft de krant maar open te slaan of de openbare discussies komen je tegemoet, om maar te zwijgen van de eindeloze borrelpraat over de meest uiteenlopende onderwerpen. Iedereen doet zijn zegje over het vreemdelingenprobleem, voetbalvandalisme en noem maar op. Niet iedereen is echter even optimistisch over de publieke discussie. De filosoof René Boomkens is zelfs ronduit pessimistisch: het publiek debat is een bedreigd fenomeen geworden.
René Boomkens is een van de sprekers die binnenkort zijn licht laat schijnen over het publiek debat. De vakgroep Sociale Filosofie van de Groningse filosofische faculteit organiseert een openbare lezingencyclus, waarin verschillende aspecten van dit onderwerp onder de loep worden genomen. Boomkens lijkt op voorhand de enige spreker in de cyclus te zijn die twijfelt aan de vitaliteit van het publiek debat in de huidige tijd. Vanuit zijn visie op de materiële aspecten van het publiek debat zet hij vraagtekens bij de kwaliteit van ons openbare leven. De geschiedenis van de openbaarheid is het stokpaardje van de Amsterdamse filosoof. Hij is bezig met een proefschrift over dit onderwerp. Belangrijke aanleiding daarvoor vormt het verdwijnen van de grote ideologieën, met als grote klapper de dood van het communisme. Hoe komt het dat er in onze tijd geen ruimte meer lijkt te zijn voor politieke idealen? Een belangrijke oorzaak moet volgens Boomkens gezocht worden in de kwaliteit van het openbare leven. Dat leven vindt zijn materiële neerslag in de steden. ''Steden zijn essentieel voor wat ik versta onder openbaarheid'', legt Boomkens uit. ''Openbaarheid is voor mij ontmoetingen van vreemden. Dat gebeurt vooral in steden: in cafés, op markten en pleinen, vroeger ook in kerken. Uit dat contact met vreemden, met het vreemde, ontstaat een zekere verdieping van het leven. Mensen komen in contact met nieuwe ideeën, nieuwe ideologieën. Daarom zijn massabewegingen, zoals de beweging voor democratie, ook in de steden ontstaan. Die vormen daarvoor een essentiële voedingsbodem.''
''Eigenlijk is het publiek debat dus een modern fenomeen'', stelt Boomkens. ''Het is pas ontstaan, met de opkomst van de verstedelijkte samenleving en vooral na de Franse Revolutie essentieel geworden voor de mensen. Openbaarheid is voor ons moderne mensen hetzelfde als religie voor de middeleeuwer. Het is de verzameling handelingen waarmee wij ons leven zin geven.'' Dat openbaarheid van belang is, zullen de meeste mensen niet willen ontkennen. De bewering dat de materiële omgeving van mensen bepalend is voor die openbaarheid, stuit waarschijnlijk op meer weerstand. Boomkens is er echter van overtuigd dat dit zo is. ''Zoals ik al eerder zei, de stad is bepalend voor het openbare leven. Het is belangrijk dat mensen vreemden kunnen ontmoeten. De stad levert daarvoor de voorwaarden. Behalve de reeds genoemde pleinen en cafés is er meer nodig. Niet elke stad is even geschikt voor het floreren van het publiek debat.'' Een stad moet aantrekkingskracht hebben, veelzijdig ontwikkeld zijn, cultureel, economisch en historisch iets in huis hebben. Steden als Rotterdam of Eindhoven zijn daarom veel minder geschikt voor de 'openbaarheid' dan bijvoorbeeld Amsterdam of Utrecht. ''Universiteitssteden hebben sowieso al een meerwaarde'', vindt Boomkens. ''Daar is een groot verloop van veel verschillende mensen. Dat zorgt voor de nodige dynamiek. Een stad in mijn woordenboek moet onvoorspelbaar zijn. Zulke steden bieden de mogelijkheid met 'het vreemde' in aanraking te komen, en dat stimuleert het publieke.'' De juiste voorwaarden voor de openbaarheid worden de laatste jaren bedreigd, meent Boomkens. De na-oorlogse verzorgingsstaat en de moderne planologie hebben samen de aanval op het openbare leven en het publiek debat ingezet, en daarmee op de spil van ons bestaan. ''Ik wil in geen geval beweren dat het een bewust streven is geweest'', benadrukt Boomkens, ''maar door het beïnvloeden van de materiële omstandigheden kun je ook het publiek debat beïnvloeden. Bijvoorbeeld: zonder zaaltjes geen politieke bijeenkomsten. Dat is een heel simpel, maar duidelijk voorbeeld.'' In de praktijk is het proces natuurlijk veel ingewikkelder. Alles overheersend is volgens Boomkens het menselijke verlangen naar veiligheid. De verzorgingsstaat bevredigt dat verlangen door het geregelde leven dat voor ons is uitgestippeld. Maar juist doordat alles al geregeld is, ontstaat een gevoel van onvrede. De normen en waarden van de politiek en de staat zijn niet langer de normen en waarden van de mensen zelf. Er ontstaat een crisis. Mensen krijgen het gevoel dat niets er meer toe doet. Deze ontwikkeling wordt mede veroorzaakt door de inrichting van de steden. ''Meer en meer worden de na-oorlogse steden in zones ingedeeld. Je hebt woonzones, werkzones, vrijetijdszones. En de mensen die in die zones leven, komen nauwelijks meer in contact met de vreemde wereld om hen heen. Het babbeltje over de heg met de buurvrouw houdt geen enkel risico in. De mensen in de kantine op kantoor zullen vast wel overeenkomsten met je hebben.''
Echte ''enge'' vreemden kom je nauwelijks meer tegen. Hierdoor worden de mensen steeds banger om het onbekende te ontmoeten. Boomkens: ''Mensen gaan het contact met het vreemde vermijden. Ze zijn doodsbang dat hun veilige wereldje wordt aangetast. Ze worden bekrompen. Er ontstaat een vervlakking van het leven in een eindeloze herhaling van hetzelfde. En daar zie ik ook het einde van de ideologie. In het algemene gevoel van zinloosheid.'' De symptomen van de geschetste ontwikkeling ziet Boomkens om zich heen, bijvoorbeeld in de manier waarop momenteel over het vluchtelingenprobleem wordt gesproken. ''Daaruit spreekt het idee van een invasie. De angst dat het cordon van maatregelen om het vreemde te vermijden niet veilig genoeg is. Mensen hebben het gevoel dat hun veiligheid bedreigd wordt door vluchtende volkeren, die in onze cultuur een vrijplaats zien. De politiek reageert niet rationeel op het probleem. Er is sprake van een paniekreactie.'' De manier waarop de maatschappij met de kraakbeweging heeft afgerekend, kan volgens Boomkens ook in dit verband worden verklaard. ''Kraakpanden zijn lange tijd bolwerken geweest van een soort subversieve openbaarheid, een publiek debat op zich. Dat is nu aan het verdwijnen. Maar ook daarop werd gereageerd met angst. Angst voor het vreemde.''
Het leven wordt steeds vlakker, verliest aan diepgang. De eigenlijke openbaarheid, het publieke debat als een ontmoeting met vreemden, verdwijnt. Boomkens ziet dit alles als een gevaarlijke ontwikkeling. De veiligheid, die zo fanatiek wordt nagestreefd, is bedreigend geworden voor de kwaliteit van het openbare leven. Ze kan zelfs destructief gaan werken. Boomkens: ''Ik heb eens een documentaire gezien, over jongeren in Los Angeles. Ook zo'n stad die uit louter woonwijken en snelwegen bestaat. Die jongeren waren daar opgegroeid en hadden nooit iets anders gezien dan altijd datzelfde vertrouwde wereldje van achtertuinen en wegen. En die deden dus helemaal niets meer. Ze werden bedreigend voor het veilige wereldje van hun ouders door nergens meer om te geven. Door op hun rug in de tuin te liggen en eens op een gitaar te raggen, maar alles was zinloos voor hen. En deze jongeren waren de eerste produkten van die 'veilige' levensvorm. Juist door het ontbreken van uitdagingen, van risico's, van 'het vreemde', kan zulk uitermate destructief gedrag ontstaan.'' Boomkens mag dan pessimistisch zijn over het huidige publiek debat, hij gelooft niet dat het debat zich in een uitzichtloze neerwaartse spiraal bevindt. ''Ten eerste is deze overgeorganiseerde veiligheid zelfdestructief. Het holt zichzelf uit'', zegt hij verwijzend naar het voorbeeld uit Los Angeles. Ten tweede is het proces niet onomkeerbaar. Het openbare leven dat nu in het geding is, kan weer opgewaardeerd worden. Geïnspireerd door de ideeën van de Franse filosoof Foucault gelooft Boomkens dat het zaak is het vreemde, het afwijkende, op te zoeken. Dat kan bijvoorbeeld waar het gaat over het vreemdelingenprobleem. ''Ondanks de reactie van de maatschappij is het mogelijk daarover een publieke debat aan te zwengelen. Daar is een punt waar het vreemde de maatschappij binnendringt. Zo'n ontwikkeling moet je stimuleren. Het is een uitdaging die massaal moet worden aangegaan.''
De lezingen in de serie 'Het Publiek Debat' vinden plaats op 8 en 22 januari, 12 februari, 11 maart, 1 en 29 april van 15 tot 17 uur op het Filosofisch Instituut.
Universitaire studenten vergaren kennis. Om hun arbeidsperspectieven te vergroten of gewoon als doel op zich. Zelfontplooiing en kritisch denken zijn allang niet meer het vanzelfsprekende doel van een academische opleiding. Een algehele mentaliteitsverandering is nodig. Door WIM BARTELDS Veel weten is niet hetzelfde als veel begrijpen. De opvatting dat dat wél het geval is, is in brede kring, ook aan de universiteit, nogal populair. Het wemelt hier van de studenten en van de wetenschappers die in de veronderstelling leven dat als je nou maar veel kennis vergaart, je automatisch ook veel zult kunnen begrijpen. Vaak valt te beluisteren dat de universiteit heeft te zorgen voor een aanbod van kennis op een bepaald niveau, en dat de opleiding zich daardoor kenmerkt als een academische. Bovendien heb ik de stellige indruk dat velen het niet alleen wenselijk maar zelfs ook vanzelfsprekend vinden dat de kennis die ter bestudering wordt aangeboden, goed is afgestemd op een heersend maatschappelijk krachtenveld. De arbeidsperspectieven die zich na de studie voordoen gaan de inrichting en de inhoud van academische studie in toenemende mate bepalen. Voorbeelden hiervan zijn de enkele maanden geleden bij de vakgroep Geschiedenis ingestelde afstudeerrichting journalistiek en de succesvolle Algemene Letteren Studies waarvan de bestaansgrond eenzelfde is. Dergelijke richtingen houden zich zelfs bezig met de beoefening van het toegepaste weten, dat toch veeleer een belangrijk kenmerk is van beroepsopleidingen. De beoefening van het weten moet niet het uiteindelijke doel zijn van een universitaire opleiding. Weten als doel op zich (omdat het automatisch tot begrijpen zou leiden) is een zinloze, tautologische bezigheid. Daarmee wordt wetenschap een 'technische' vaardigheid waar je als student of als professional dus 'goed' in bent, als je weet hoe je te incorporeren in een bepaalde traditie. Het weten moet niet doel zijn, maar middel. Tot wat? Tot begrijpen. Daarmee doel ik op hetgeen zelfstandig functionerende intellectuelen behoren te doen (ongeacht hun vak): zichzelf ontplooien en kritisch en analytisch denken via en over een bepaald gebied van wetenschap.
Is het zinvol om dit te beweren? Het is toch algemeen aanvaard in academia dat dé waarheid niet bestaat, en dat het weten dat men in de studie krijgt aangereikt, slechts een subjectieve en nimmer een absolute waarheid kan zijn? Neen, dat raakt juist steeds minder bekend. Het vrije denken, het zich creatief en analytisch ontplooien via een bepaalde wetenschappelijke discipline, is langzamerhand een beetje aan het sterven. Niet alleen is dit het resultaat van het misdadige boekhoudersbeleid van Ritzen, maar voor een flink deel is de ellende ook te wijten aan de instellingen zelf en aan de studenten. Laatstgenoemden komen veelal van de middelbare school met een scholierenhouding, of met een behoefte aan een beroepsopleiding die zij aan de universiteit hopen te bevredigen. Vaak zijn zij zich er onvoldoende van bewust dat ze in een beperkt aantal jaren met een beperkte beurs gewoon een programma moeten doorlopen. Eén of twee jaar geleden bleek uit een onderzoek van het Centrum voor Onderzoek Wetenschappelijk Onderwijs Groningen (COWOG) dat heel veel studenten nog geen twintig uur per week aan de studie besteden. En nog niet zo lang geleden bleek, dat landelijk vijftien procent van de eerstejaars in het eerste jaar nul studiepunten haalt. Er zijn ook best veel goede studenten, maar bij hen liggen de problemen niet zozeer; het zijn de minder goede bij wie men zou moeten proberen wat hindernissen te slechten. Dan wordt het gehele onderwijsproces ook minder gefrustreerd. Die frustratie wordt bovendien aanmerkelijk versterkt doordat bij veel docenten een sterke desinteresse voor studenten merkbaar is en zij, wellicht in samenhang daarmee, slecht en ongeïnspireerd onderwijs geven. Zelfs al gaat het om onderwijs in het weten en niet in het begrijpen, dan nog behoort een docent er het beste van te maken. De algemene lethargie wordt gevoed door de omstandigheden dat er bestuurlijk weinig ondernomen lijkt te worden om docenten te dynamiseren en om studenten met behoud van zoveel mogelijk vrijheid beter te laten functioneren. Soms lijken universitaire bestuurders het zelfs wel gemakkelijk te vinden dat de onderwijsvragenden weinig vragen. De vakgroep Geschiedenis gaat zelfs zo ver, studenten min of meer te verbieden méér dan het minimale aantal kernvakken (centrale themata in de bovenbouw) te volgen.
Het lijkt mij van cruciaal belang, een andere sfeer te creëren. In ongewijzigde materiële omstandigheden (Ritzen!) zal er al heel wat gewonnen zijn indien alle betrokkenen zich echt inzetten. Wetenschap is toch boeiend en uitdagend en spannend? Wie dat naïef vindt klinken, moet zichzelf eens afvragen of hij of zij is ingeslapen. Het heeft geen zin financiële klachten te uiten of de massaliteit van het onderwijs te beklagen. Maar als men nu eens zou beginnen, de veelgeprezen vrijheid die studenten in de meeste faculteiten hebben in de samenstelling of de volgorde van hun doctoraal, aan te vullen met een systematische studiebegeleiding? Her en der neemt men al wel stappen in die richting. Creëer mentorgroepen, houd bij hoe studenten presteren en onderhoud daarover contact met hen. Maak ze van het begin af aan duidelijk, heel exact en specifiek, waaruit de studie bestaat. Wijs ze op hun rechten. Creeer kleinschaligheid. Substantieer alle regels en richtlijnen. Zorg voor echte deskundigheid bij ''studiebegeleiders'' opdat die wéten hoe studiefinanciering in elkaar zit, en naar welke instanties studenten op allerlei punten verwezen kunnen worden. Een eveneens cruciale vorm van begeleiding zou meer vakinhoudelijk moeten zijn. Creëer verplichte onderdelen waarin het verschijnsel wetenschap onderwerp van reflectie is of waarin in meer algemene zin het kritische en relativerende denken wordt geoefend (wetenschapsfilosofie, filosofiegeschiedenis of logica), opdat het weten overgaat in begrijpen. In ieder geval: doe iets! Wetenschap moet ontdaan worden van de sfeer van onnadenkende maatschappijbevestiging en lusteloze zelfbevestiging. Er moet meer worden nagedacht. Heb ik in dit stukje nu iets opgelost? Nee. Maar het lucht wel op om je ergernis op te schrijven. Dat u het mij vergeve. Overigens hebben verschillende mensen me gezegd dat mijn ergernis zelfs volstrekt geen zin heeft omdat iedereen reeds lang de dorre, onttoverde werkelijkheid van de beoefening van het weten heeft geaccepteerd. Ik hoop van harte dat dat niet zo is. (door de redactie ingekort)
Wim Bartelds is vijfde-jaars student geschiedenis en vierde-jaars filosofie
Sommige mensen hangen iets op van de Kunstuitleen in hun werkkamer, anderen voelen zich pas op hun gemak met foto's van partners en kinderen op het bureau. ''Ik ken ook iemand die zich omringd heeft met fuchsia's, omdat die het op zijn werk zo prachtig doen'', lacht drs. Gert Baarda, onderzoeker in opleiding bij Biologie. Maar Baarda vermoedt dat hij van alle RUG-medewerkers wel het meest buitenissige gezelschap heeft op zijn werkplek: wandelende takken.
Pakweg twintig jaar geleden deden wandelende takken hun intrede op het Biologisch Centrum in Haren. Laas Pijnacker, later de begeleider van Gert Baarda, startte een promotie-onderzoek naar het voortplantingspatroon van de 'gewone' groene huis-, tuin- en keuken-wandelende tak, die in staat is zonder de tussenkomst van een mannetje babytakjes op de wereld te zetten. Een wetenschappelijke doel dienen de takken niet meer, toch zijn ze er nog steeds. Maar de insekten zijn sinds een jaar of drie nauwelijks meer als wandelende tak te herkennen. Gert Baarda, onderzoeker in opleiding bij de vakgroep Genetica, vertelt hoe een wandelende takken-show in Artis voor hem en zijn collega's aanleiding was in zeer speciale soorten te gaan 'doen'. In griezels, voor veel mensen. De oio, die promoveert op de genen van aardappels, leidt ons langs de kooitjes in het genetica-laboratorium. ''Die man doet een takje na, die vrouw een blad'', wijst hij naar twee beesten uit de regenwouden van Maleisië. Het groene paar, ter grootte van een hand, is nauwelijks te onderscheiden van de echte takken en bladeren waaraan ze hangen. Baarda vestigt de aandacht op de verdikking aan het onderlijf van het vrouwtje: ''Kijk, dat is net een waterdruppel. Zo lijkt ze nog meer op een echt blad.'' Maar niet alle takken hebben schutkleuren, blijkt bij het volgende hokje met knalrode insekten. Baarda: ''Die zijn uiterst giftig. Ze leven van varens waaruit ze het giftige blauwzuur opslaan.''
Gert Baarda is lid van de Phasmid Study Group, een internationale club die wetenswaardigheden over wandelende takken én, de veel zeldzamere, wandelende bladeren uitwisselt. Van tijd tot tijd zijn er beurzen waar insekten worden geruild of voor een paar gulden per paar worden verhandeld. ''Nieuw gekweekte soorten kosten drie of vier tientjes per paar'', weet Baarda. ''Eigenlijk best veel voor een insekt.'' Zelf heeft hij, thuis en op zijn werk, achtendertig soorten. Baarda is bezig met het organiseren van een wandelende takken-weekend, met Pinksteren in de Hortus Haren, waar hij tachtig soorten bij elkaar probeert te krijgen. ''Er zijn drieduizend soorten bekend, maar er zijn er slechts honderdtwintig in de kweek'', vertelt de oio. ''Dat komt omdat de meeste soorten, nadat ze één keer beschreven zijn, nooit meer worden teruggevonden.''
De takken maken een rustige indruk, maar toch heeft Baarda het er best druk mee. Vóór het werk groenvoer plukken en tussen de bedrijven door het groen besproeien en de aarde in de kooitjes ontdoen van poep en vliegjes. Maar ook het doodvriezen van de meeste takkeneitjes hoort erbij. ''Dat moet wel. Ze rammelen behoorlijk door. Tussen één ei per week en vijftien per dag'', stelt hij nuchter, terwijl hij de rode takken uit Peru voorzichtig tegen de pootjes duwt om te voorkomen dat ze bekneld raken tussen de deurtjes van de hokjes. Sommige gestorven takken droogt Baarda op vijfenzestig graden in een droogstoof. Leuk voor de verzameling. Een emotionele band heeft Baarda niet met zijn insekten. Of het moet al zijn met het bruine mannetje uit Nieuw Guinea. Die eurycantha calcarata, met twee jaar behoorlijk bejaard, is zijn favoriet. ''Kom, laat je sprieten even zien'', spreekt hij hem toe als hij hem voor de foto omhoog tilt. Het beest klampt zich met al zijn krachten vast aan de haren en de huid van Baarda's arm. Fotograaf en verslaggever deinzen achteruit als Baarda demonstreert hoe de tak natuurlijke vijanden afschrikt door zijn poten tot haken te krommen en zijn achterlijf te verheffen waardoor het uiterlijk van een slang ontstaat. ''Vorig jaar heeft hij kilometers afgelegd toen ik met hem op een spinnenshow in de Hortus was.''''We hebben het wel eens geprobeerd'', grinnikt Baarda op de vraag of hij biologiestudenten met zijn collectie niet de stuipen of het lijf jaagt. ''Maar biologen schrikken niet zo snel. De meesten kwamen er belangstellend omheen staan. Op die manier heb ik al zo'n tweehonderd takken weggegeven aan studenten.'' Vorig jaar was de criticus en schrijver J.F. Vogelaar te gast bij de Groningse letterenfaculteit. Een gewaagde keuze, want de gekozen schrijver is al decennia lang gehuld in een waas van ontoegankelijkheid en onbegrijpelijkheid. Het experimentele proza van Vogelaar staat bij veel neerlandici in de boekenkast, maar slechts weinigen zullen de slotpagina hebben gehaald. En zijn kritisch en essayistisch werk, dat voornamelijk in het weekblad de Groene Amsterdammer verscheen, vraagt van de lezer de nodige bekendheid met grote linkse denkers als Adorno, Benjamin en Barthes. Kortom, na traditionele critici als Aad Nuis en Arnold Heumakers (en als voorloper van Gerrit Jan Zwier, die het dit jaar gaat proberen), haalde de letterenfaculteit een tegendraads denker in huis. Een schrijver met een ''enigszins puriteinse instelling'', zoals Vrij Nederland-criticus Carel Peeters het eens uitdrukte, die weigert om ''ook maar iets voor lief te nemen in de wereld.'' Vogelaar houdt niet van dit soort introducties, waaraan de vaderlandse kritiek zich maar al te vaak schuldig maakt. Het bevestigt slechts vooroordelen en ontneemt de lezer de mogelijkheid om onbevangen een relatie met de tekst op te bouwen. In het eind vorig jaar verschenen boek Speelruimte, waarin hij zijn drie Groningse voordrachten bundelde plus een Studium-Generalelezing aan de Universiteit van Amsterdam, waagt de schrijver zich dan ook niet aan keiharde definities en stellige uitspraken. Zeker, hij schopt tegen heel wat heilige huisjes, maar zo gauw het op oplossingen aankomt maakt Vogelaar cirkelbewegingen. Voor de ijverige letterenstudent die met het schrijfblok in de aanslag zat, moet het een crime zijn geweest. Voor ervaren lezers die vaste denkpatronen durven los te laten bieden Vogelaars verkenningen over de relatie schrijver-lezer-criticus zeker prikkelende stof ter overdenking. Vogelaar gaat in Speelruimte uitgebreid in op een essayistische benadering van literatuur. De traditionele literaire kritiek is totaal ongeloofwaardig geworden, stelt hij. Nederlandse kritici krijgen steeds meer de neiging om rapportcijfers uit te delen. Ze denken in top-tien-lijsten. Voor hen staat nieuwswaarde bovenaan, waardoor de literaire waarde raakt ondergesneeuwd. Zakelijke belangen en prestigeoverwegingen maken een open beoordeling van literaire werken onmogelijk, aldus de niet malse kritiek. Wat de literatuur nodig heeft zijn critici als Kees Fens en Cyrille Offermans. Essayisten die als het ware in de tekst kruipen en van binnenuit, gebruikmakend van hun belezenheid, verslag doen van hun verkenningstocht. Critici die zich geen boeken laten opdringen door de markt en zelf hun keuzes maken. Het literair essay, zo filosofeert Vogelaar, kan tot een nieuwe vorm van kritiek leiden. Hij spreekt van ''een zuiverende kritiek'', die niet meer poogt op basis van een aantal starre richtlijnen te oordelen en veroordelen, maar ''die ruimte wil scheppen voor de herinnering aan verdrongen vermogens en mogelijkheden.'' Anders gezegd: een goede criticus ziet het werk in relatie tot de hele literaire canon die voorligt en haalt er, als het even kan, ook nog de relatie tot de maatschappelijke context bij. Of de meeste lezers (de ''top-tien-lezers'') hierop zitten te wachten zal Vogelaar een zorg zijn. (Guus Termeer)
J.F. Vogelaar, 'Speelruimte, Vier lezingen over kritiek en essay, lezen en schrijven'. Uitgeverij Perdu Amsterdam. 80 pagina's. Prijs F 22,50
Twintig jaar geleden beschikte een psycholoog in Groningen slechts over een 'paper-and-pencil-laboratorium'. Vandaag de dag is die werkruimte ingericht met videocamera's, elektrotechnische snufjes en tal van computers. Hulpmiddelen die zeer verfijnde metingen mogelijk maken en waarmee de modellen almaar geperfectioneerd kunnen worden. Ondanks al die high tech verliezen de experimenteel psychologen de werkelijkheid niet uit het oog. ''Je moet blijven beseffen dat je niet de essentie zelf meet, maar hooguit iets dat je daar een zeer beperkte Ahnung van geeft.'' De kleine Suzanne gaat volledig op in het nieuwe speelgoed om haar heen. De vreemde omgeving van de observatieruimte lijkt het één jaar oude meisje nauwelijks in haar gedrag te beïnvloeden. Ondanks videocamera's die al haar bewegingen volgen en onbekende personen die in en uit lopen, onderzoekt Suzanne onverstoorbaar de duikelaars en kruipt ze achter de weggerolde kaatsballen aan. Ook bij de ontwikkelingstests die onderzoekster Philippa Butcher vervolgens afneemt, lijkt het meisje op haar gemak. Bij de laatste test, het klappen in de handjes, haakt ze echter af, ondanks de enthousiaste aanmoedigingen van haar ouders. ''Ze kan het heus wel, op de achterbank van de auto klapt ze altijd aan een stuk door'', vertelt haar vader. Het onderzoek van Philippa Butcher maakt deel uit van het programma van de vakgroep Experimentele Klinische en Ontwikkelingspsychologie van de RUG. De psychologen proberen de ontwikkeling van kinderen zoals Suzanne zo nauwgezet mogelijk te volgen. Suzanne is twee maanden te vroeg geboren, woog bij de geboorte iets meer dan anderhalf pond en loopt daarom een verhoogd risico op wat wel een Minor Brain Dysfunction MBD wordt genoemd. De MBD uit zich bij de kinderen veelal pas op de lagere school in problemen als hyperactiviteit, aandachtsstoornissen, gebrekkige sociale ontwikkeling of een houterige motoriek. ''Oorspronkelijk sprak men van minimal brain damage en dacht men aan werkelijke schade in het centrale zenuwstelsel'', zegt groepsleider prof. Lex Kalverboer. ''En ook over het verband met gedragsstoornissen dacht men zeer rechtlijnig. Onregelmatige trekkingen in de handen bracht men in relatie met een neurologische afwijking, en dat weer met te verwachten leerproblemen. De dogmatiek ging soms zo ver dat kinderen hun handen voor zich uit moesten strekken en dat ze, als ze die trekkingen vertoonden, naar de LOM-school konden worden gestuurd.'' De dogmatiek over de samenhang is weliswaar verlaten, maar het probleem is daarmee nog niet verdwenen. Er zijn aparte verenigingen van ouders met hyperactieve kinderen en in elke lagere-schoolklas zitten gemiddeld één of twee van deze kinderen. Een aantal van hen komt op een LOM-school terecht. En dan blijkt hoeveel wetenschappelijke onduidelijkheid er nog is. ''Onder LOM-leerlingen tref je vaker dan gemiddeld premature kinderen aan. Dan blijken ze toch oververtegenwoordigd te zijn. Hoe dat komt, is nog dikwijls onduidelijk'', aldus Kalverboer. Een verstoorde ouder-kind-relatie kan een factor zijn waardoor de ontwikkeling van het kind wordt bedreigd. Het is een hypothese die door Butcher wordt onderzocht. ''Premature kinderen kunnen zich overstrekken als ze vastgepakt worden. Ouders die hun kind willen knuffelen, interpreteren zo'n reactie nogal eens als een teken van afwijzing'', licht ze toe.
Om meer duidelijkheid in de problematiek te krijgen heeft de groep een soort driesporenbeleid ontwikkeld. Allereerst streeft men naar een zo gedetailleerd mogelijke beschrijving van het klinische probleem. Via contacten met ouders en onderwijzers probeert men het gedrag van de kinderen systematisch in kaart te brengen. De tweede lijn is het nauwkeurig observeren van de kinderen, met name in kritische situaties waarin ze hun problematische gedrag vertonen. Daarvoor zijn veel theorieën en methoden overgenomen uit de ethologie. Kalverboer wijst op het tegelpatroon in de observatieruimte. ''Daarmee kunnen we de bewegingen in schaaknotaties noteren. Het kind kruipt van e6 naar h3, schrijven we dan.'' Het observeren levert de vragen op voor het derde spoor in het onderzoek: de experimentele psychologie. Kalverboer: ''Als je hyperactieve kinderen regelmatig in de observatieruimte laat komen, krijg je de indruk dat het voor hen iedere keer een nieuwe ruimte is. Ze beginnen dat allemaal opnieuw te onderzoeken, terwijl het voor een ander kind een bekende ruimte is waar het nog maar weinig aandacht aan besteedt. Dan vraag je je af waarom deze kinderen niet wennen aan de ruimte. Nemen ze het allemaal niet goed waar, of doen ze dat wel maar zijn die indrukken volledig verdwenen bij een volgende keer? Of hebben ze het goed opgenomen maar blijft het voor hen de moeite waard om telkens opnieuw die indrukken op te doen? Wil je daar een antwoord op, dan wil je eigenlijk weten of de gedragsproblemen te herleiden zijn tot een aantal stoornissen in basisfuncties zoals geheugen of aandacht. Om dat na te gaan voeren we in het laboratorium allerlei experimenten uit. Tenslotte lopen we de weg terug: we kijken of de kinderen die bij de experimenten problemen vertonen, in het dagelijks leven gehandicapt zijn.'' Er volgt een rondleiding door het laboratorium. Al snel wordt duidelijk dat de moderne psycholoog niet meer zonder geavanceerde elektronica en computertechniek kan. Voordat het experimenteel klinisch laboratorium in 1974 werd ingericht, werkten de psychologen in een ''paper-and-pencil-lab''. Nu staat er een elektronisch toetsenbord om de soepelheid of houterigheid te meten. De kinderen drukken de beurtelings oplichtende toetsen in en een camera registreert exact de versnellingen en vertragingen van de handbewegingen. In een andere opstelling krijgt het kind allerlei testjes voorgeschoteld, terwijl de onderzoeker aan de hand van 130 parameters voor de gelaatsexpressie meet hoeveel het kost voor het kind om de aandacht erbij te houden. Mathijs Vervloed doet experimenten met vroeggeborenen. Hij laat de enkele maanden oude baby's verschillende plaatjes op tv-schermen zien en gaat na in hoeverre ze zich laten afleiden door een tweede serie plaatjes. En of het uitmaakt of die tweede serie bekende dan wel nieuwe plaatjes bevat. Nauwkeurig legt hij de oogbewegingen van het kind vast. ''Het is allemaal heel subtiel'', vertelt hij. ''Als het kind iets te ver van het scherm af zit, reageert het nauwelijks meer, terwijl het iets te dichtbij zal schrikken van de wisselende plaatjes.''
De baby van deze middag lijkt de problemen van zijn premature geboorte al lang overwonnen te hebben. Met nieuwsgierige ogen verkent hij zijn vreemde omgeving en ook bij de test weet hij lange tijd zijn aandacht erbij te houden. ''Dat is ook wel eens anders'', merkt Vervloed op. ''Wat dat betreft hebben de tests nog veel tekortkomingen. Een vorig onderzoek leek uit te wijzen dat baby's uit de provincie in ontwikkeling achterliepen op stadskinderen. Tot we erachter kwamen dat we niet de ontwikkeling aan het meten waren maar de reistijd tot ons lab en daarmee de vermoeidheid van de baby's.'' Ook Philippa Butcher heeft met dit probleem geworsteld: ''Als Suzanne volledig in haar speelgoed lijkt op te gaan, moet je je afvragen of je haar veiligheids- of onrustgevoel aan het meten bent, of haar temperament.'' Toch zijn het uiteindelijk dit soort metingen die een verfijnder beeld geven van wat er met hyperactieve of houterige kinderen aan de hand is. Eén van de bevindingen is volgens Kalverboer dat veel van deze kinderen moeite hebben om hun gedrag systematisch te plannen. ''Als je ze in de test met het elektronisch toetsenbord voorinformatie gaf over welke toets zou oplichten, werden ze door die informatie gehinderd terwijl andere kinderen daar eerder voordeel bij zouden hebben.'' Onder gunstige omstandigheden bleken de kinderen tot normale prestaties in staat, zij het dat er vrijwel altijd lichte vertragingen in hun reacties te constateren vielen. Kalverboer: ''Bij het toetsenbord is zo'n vertraging met het blote oog nauwelijks waar te nemen maar in alledaagse, en dus gecompliceerde situaties tellen al die vertragingen bij elkaar op. Fietsen in druk verkeer wordt dan ineens zeer riskant.'' Een nieuwe aanname die de psychologen willen onderzoeken, is dat deze vertragingen zelf weer het gevolg zijn van het feit dat hyperactieve kinderen voortdurend aan lichte inzinkingen ten prooi vallen. Alsof ze niet in staat zijn om constant alert te blijven waardoor ze hun potentieel niet ten volle zouden kunnen benutten. De hypothese verschaft Kalverboer de mogelijkheid om op een ander aspect van het onderzoek te wijzen. ''Er zijn medicamenten op de markt die de pretentie hebben dat ze op deze toestand van wel of niet alert zijn aangrijpen. Vroeger moest je op een globale klinische indruk afgaan om te weten of dat een terechte pretentie was. Met deze tests kunnen we dat met een veel grotere exactheid bekijken.'' De hoogleraar wijst in één adem door op de beperkingen van theoretische modellen en bijbehorende experimenten. ''Je moet altijd in de gaten houden dat je een model hanteert waarvan je de indices aan het meten bent en dat die indices hooguit een zeer beperkt idee geven van waar het werkelijk om gaat. Vroeger had ik het idee dat ook uit een complex proces een aantal belangrijke elementen te destilleren was waarmee het geheel meetbaar zou worden. Maar het samenvoegen van die elementen geeft je het geheel niet meer terug. Als een kind een ruimte onderzoekt, zie je in één oogopslag waar het mee bezig is. Maar dat gedrag zul je nooit in termen van schaaknotaties of intercorrelaties weten te vangen. Toch heb je nogal wat psychologen die de meting ook voor de werkelijkheid houden, die zeggen: aandacht ís wat ik in dit experiment meet.'' Hier spreekt de etholoog in Kalverboer die weet dat zijn metingen alleen oppervlaktefenomenen betreffen maar die even later botst met de psycholoog Kalverboer die de diepte in wil. Hij wil meer grip krijgen op zijn verklaring waarom houterige kinderen vaak buitengesloten worden door andere kinderen. ''Het idee is dat hun gebaren niet goed passen bij hun verdere gedrag. Hun bewegingen gaan niet soepel in elkaar over en werken daarom afstotend. Zoiets moet je toch meetbaar kunnen maken. Het is vergelijkbaar met schizofrenie. Als je met een schizofreen in aanraking komt, krijg je een soort onbehaaglijk gevoel. Dat gevoel moet ergens op gebaseerd zijn, op gebaren of gelaatsuitdrukkingen. Dat moet toch ook meetbaar te maken zijn.''
Met de opening van de nieuwe squash- en tennishal viert het Sportcentrum van de RUG het vijfentwintigjarig bestaan. De nieuwbouw sluit aan bij de toenemende keuze voor individuele sportbeoefening. De uitbreiding kent echter ook een keerzijde. ''Door de huidige groei wordt de vernieuwing tegengewerkt'', weet Pieter Tilstra, de directeur van het Sportcentrum.
Alfred Kazemier
Pieter Tilstra heet nog net niet de 'Godfather van de Groningse studentensport'. Die eretitel is al vergeven aan W.P. Struik, de illustere voorganger van Tilstra. De in 1981 overleden sportleraar Struik is de uitvinder van het 'bommen', het bewegen op muziek, en heeft aan de basis van de bouw van het Sportcentrum in Paddepoel gestaan. Zijn opvolger, Pieter Tilstra, is al weer meer dan vijftien jaar directeur van het Sportcentrum, maar werkt nog steeds volgens de filosofie van zijn voorganger. ''Toen ik hier kwam zei Struik: 'Je bent een vertegenwoordiger in sporten. Als je begint met dertig studenten en je hebt er na drie weken nog vijftien over, dan heb je je produkt slecht verkocht.''' Struik kan op het eerste gezicht tevreden zijn. Het aantal sportende studenten is in de loop der jaren blijven groeien en het sportieve aanbod van de ACLO kan voortdurend worden uitgebreid. Het aantal verkochte ACLO-kaarten nadert de 9.000 en afgelopen maandag zijn vier nieuwe indoor-tennisbanen en evenzoveel nieuwe squashbanen in gebruik genomen. De prijs van de ACLO-kaart is met eenenveertig gulden vijftig het laagste van het land en de kwaliteit van de sportleiders is hoog. Niets lijkt dus een wervelende viering van het vijfentwintigjarige bestaan van het Sportcentrum in de weg te staan. ''Het is verheugend dat we zo groeien'', vindt ook Tilstra, maar aan de groei kleeft een schaduwzijde. ''Door een nieuwe sport in je pakket op te nemen wordt het aantal sportleidersuren extra belast.''
De nieuwe tennishal is gebouwd omdat de behoefte aan zo'n accomodatie onder studenten en personeel erg groot was. Tenniscursussen die eerst buiten op de gravelbanen werden gegeven kunnen nu naar binnen worden verplaatst. Maar voor squash, de nieuwe loot aan de ACLO-stam, moeten ook begeleidingsuren vrijgemaakt worden. Het aantal sportleiders dat een volle week in dienst is van het Sportcentrum, is vastgesteld op tien en daar zit volgens Tilstra geen rek meer in. ''We kunnen geen nieuwe sportleiders aannemen en dat betekent dat er trainingsuren bij andere sporten weggehaald moeten worden, wil je nieuwe sporten introduceren.'' Trots als een pauw laat Tilstra de indrukwekkende hal zien. Bij een van de wanden van de hal wordt de laatste hand gelegd aan een klimmuur voor de eveneens bij de ACLO aangesloten alpinisten. ''Het is de eerste indoor-klimwand van het Noorden'', vertelt een enthousiaste Tilstra. Het klimmen zal straks volledig begeleid worden door de leden van de alpinistenvereniging. Dat is voor de directeur een zorg minder. Op de vloer van de hal ligt een grasgroen huis-tuin-en-keuken tapijt. Deze semi-snelle ondergrond is niet ideaal voor toptennis maar is snel genoeg voor de recreatieve ACLO-tennissers. ''Op gravel kun je het beste leren tennissen'', legt Tilstra uit, ''want dat is de langzaamste ondergrond. Kunstgras is al iets sneller en hardcourt is het snelst. Dit tapijt zit tussen kunstgras en hardcourt in. Het geeft nog enige wrijving zodat de ballen niet als een raket langs je heen schieten. Onze toptennissers hadden misschien liever een hardcourt-baan gehad, maar er zijn nog zo'n 2500 andere potentiële tennissers bij de ACLO.'' De nieuwe tennishal is goed geïsoleerd en wordt verwarmd. Toch loopt Tilstra even te rillen als hij over de tennisbanen wandelt: ''Ik vind het nogal spannend allemaal. Deze hal is er toch wel verbazingwekkend snel neergezet, in ruim een half jaar tijd. Ik moet er nog een beetje aan wennen.'' Tilstra heeft nagedacht over een mogelijke verklaring voor de stijgende vraag onder studenten naar 'individueel' beoefenbare sporten zoals tennis, squash en het zeer populaire fitness en bommen. De beperking van de vrije tijd is volgens hem de oorzaak van de aandachtsverschuiving van de teamsport naar de individuele sport. ''De studieduur wordt steeds korter en de vrije tijd neemt af. Bij een teamsport ga je een verplichting aan om twee keer in de week te trainen en in het weekend competitie te spelen, op die manier ligt al je vrije tijd vast.'' De tennishal biedt daarentegen iedere dag de mogelijkheid om tussen half negen 's ochtends tot half twaalf 's avonds een uurtje te spelen. De individuele keuzevrijheid is groot.
Met de nieuwbouw springt het Sportcentrum in op de tijdgeest. Tilstra: ''Onder de sporters leeft momenteel een roep naar onafhankelijkheid. Voor een voetbalwedstrijd moet je nog eenentwintig andere personen zoeken terwijl je voor een potje tennis maar één iemand nodig hebt.'' De individualisering is niet alleen doorgedrongen in de studentensport, maar geldt voor de sport in het algemeen, zo constateert de directeur van het Sportcentrum. ''Je mag tegenwoordig weer presteren in de maatschappij, terwijl diezelfde maatschappij steeds individueler wordt. Kies je daarom voor het presteren, het competitie spelen, dan doe je dat in een individuele tak van sport.'' Tilstra voorziet dat door deze ontwikkeling sporten als tennis, squash, badminton, tafeltennis en golf in de toekomst een enorme vlucht zullen nemen. ''De teamsport zal het afleggen tegen de individuele sport.'' Het is vrijdag als de directeur van het Sportcentrum door de hal banjert. Vanaf maandag zal er gesquasht en getennist mogen worden. Tilstra is hoopvol gestemd over de klandizie. ''Ik geloof dat het wel goed zal komen, maar zeker weten doe ik dat niet. Wat mij vooral benieuwt is of de prijsstelling die wij hanteren voor studenten haalbaar is.'' De exploitatie van de squash- en tennisbanen moet de kosten van het beheer dekken. De verhuur wordt niet gesubsidieerd door het de RUG, zoals bij de andere zalen die de ACLO van het Sportcentrum huurt wel het geval is. Dit betekent voor studenten dat er behalve voor een ACLO-kaart fors in de buidel moet worden getast voor een abonnement. ''We weten niet hoe de toeloop zal zijn'', piekert Tilstra hardop, ''en eerlijk gezegd zit er ook iets raars in de opzet. Als je op het Sportcentrum komt en je gaat door de eerste deur rechts, dan kun je voor eenenveertig gulden vijftig volleyballen onder begeleiding van een sportleider. Maar neem je de eerste deur links, dan betaal je tweehonderd gulden extra om te tennissen zonder verdere begeleiding. Dan zit er iets scheef.'' Deze ongelijkheid is niet alleen Tilstra een doorn in het oog. Ook de ACLO is er niet gelukkig mee. Maar voorlopig betaalt een tennissende student meer dan een volleyballende student. Tilstra: ''Als je op een relatief hoog niveau wilt trainen en spelen en daar een heel laag bedrag voor de ACLO-kaart tegenover stelt, dan geeft dat spanningen. Er zijn nu eenmaal niet meer sportleiders. Wil je toch uitbreiden in je sporten dan hangt daar een prijskaartje aan. Dus krijg je een verschillende behandeling van een tennisser en een volleyballer. De prijs van de ACLO-kaart mag niet omhoog, dus moeten we de hal wel kostendekkend verhuren. Ik zit daar niet zo mee. Op zich is het een probleem van de ACLO, maar zij hebben ons gevraagd er over mee te denken.''
Met de bouw van de tennishal is de expansiedrift van het Sportcentrum voorlopig beteugeld. De renovatie van de slechte velden van onder andere de voetbalclub the Knickerbockers heeft nu de hoogste prioriteit. Daarnaast wil Tilstra in samenwerking met de ACLO toch iets proberen te doen aan het probleem van het verschil in prijzen. ''Er is dus nog genoeg te doen'', zegt hij, de deur van de tennishal achter zich dicht trekkend. En tevreden kijkt hij nog eens achterom: ''Zeg nou zelf, een beetje sportvriendelijke universiteit moet toch zo'n hal hebben!''
Het vroegtijdig vastleggen van vakkenpakketten is niet de ideale manier om scholieren op een studie voor te bereiden. Dat zeggen de universiteiten over het plan voor vier vaste 'doorstroomprofielen' in de vwo-bovenbouw. Gevreesd wordt dat deze pakketten als een fuik zullen werken. De instellingen willen meer flexibiliteit en een uitbreiding naar acht eindexamenvakken. Afgelopen april, toen het pakkettenplan van staatssecretaris Wallage bekend werd, reageerden de universiteiten direct al sceptisch. Voor de aansluiting tussen havo en hbo was aanscherping van vakkenpakketten misschien relevant, het wetenschappelijk onderwijs had daar minder behoefte aan. Aanstaande studenten hadden vooral een brede basis nodig, waarbij een goede studiehouding belangrijker was dan vergaand vastgelegde eisen aan eindexamenvakken. In het verlengde van die eerste reactie heeft de vereniging van universiteiten (VSNU) half december een verder uitgewerkte reactie aan Wallage gestuurd. Daarin leggen ze uit dat een vroege keus voor vaste profielen averechts kan werken. Veel scholieren zullen na hun vijftiende immers nog van studieplannen veranderen. Om studenten toch de studie van hun keus te kunnen bieden, zouden universiteiten dus nog meer 'deficiënties' moeten wegwerken dan voorheen. De VSNU pleiten daarom voor meer flexibiliteit in het vwo. De keus tussen profielen zou een jaar uitgesteld moeten, tot het begin van de vijfde klas. En de eindexamenpakketten moeten breder, met mogelijkheid van mengvormen. Concreet willen de universiteiten een achtste eindexamenvak; en scholieren die meer vakken aankunnen, moeten daartoe de kans krijgen. Volgens een ruwe schets van de VSNU zou elke leerling behalve Nederlands, Engels en Wiskunde (A of B) nog minimaal een taal, een exact vak en een maatschappijvak moeten kiezen. Het zevende vak kan per studierichting verplicht gesteld worden en het achtste vak zou vrije keus zijn. Op deze manier zou een goed evenwicht tussen 'profiel' en brede basis bereikt worden. En dat laatste vinden de universiteiten ook belangrijk voor de culturele en maatschappelijke functie van het onderwijs. De universiteiten kondigen ook nog verder onderzoek aan naar te stellen eisen aan vakkenpakketten. Bovendien willen ze met vertegenwoordigers uit het voortgezet onderwijs een landelijk overleg opzetten, dat zich over aansluitingsproblemen en andere zaken van gezamenlijk belang kan buigen. In de loop van februari wordt de Kamerbehandeling van het plan van Wallage verwacht, waarna een stuurgroep de verdere uitwerking moet aanvatten. De kamerfracties tonen tot nu toe een afwachtende houding, maar lijken de staatssecretaris in elk geval op één belangrijk uitgangspunt in meerderheid te steunen. Dat is het handhaven van het onderscheid tussen havo en vwo, waar ook de universiteiten graag aan vast willen houden. Want na samensmelting van het gehele voortgezet onderwijs zou ook de scheidslijn tussen hbo en wetenschappelijk onderwijs verder vervagen, en dat willen de universiteiten voorkomen. (Frank Steenkamp, HOP)
Eerstefase-afgestudeerden aan de universiteit zijn niet goed genoeg meer voor een baan in de research. Dat vindt het biotechnologisch bedrijfsleven in ons land. Dat schrijft TNO in een beleidsstudie naar de arbeidsmarkt voor biotechnologen, die vorige maand werd afgeleverd. Werden ongepromoveerde academici voorheen nog wel aangenomen voor researchfuncties, nu is daar volgens de bedrijven nauwelijks meer sprake van. De doctorandus nieuwe stijl mist ''rijpheid en ervaring met experimenteel onderzoek'', meldt het rapport. Men neemt academici pas aan als ze de doctorstitel en het liefst zelfs wat post-doc ervaring hebben. In vergelijking hiermee valt op hoe gunstig de werkgevers oordelen over hbo'ers. Deze worden wél vaak direct na hun studie aangenomen. Het hbo-onderwijs in de biotechnologie sluit dan ook beter aan op de arbeidsmarkt, vinden de bedrijven. Vooral de stages in het bedrijfsleven zorgen hiervoor. De rapporteurs gaan zelfs zover om te stellen dat vergelijking tussen verse academici en hbo'ers uit het laboratoriumonderwijs op dit moment in het voordeel van de laatsten uitvalt. De universitaire biotechnologen kunnen zich misschien troosten met de gedachte dat hier vooral de praktische inzetbaarheid bedoeld moet zijn. De komende vijf jaar zal de biotechnologische research volgens de bedrijfstak nog met een kwart toenemen. Toch verwachten de bedrijven behalve bij enkele specialismen met een al langer bestaande schaarste geen grote spanningen tussen vraag een aanbod van onderzoekspersoneel. In het algemeen worden er volgens de werkgevers genoeg biotechnologen opgeleid. Bij de moleculair biologen die als de generalisten van de biotechnologie worden gezien bestaat nu zelfs een overschot. Daartegenover staat structurele tekorten aan bioprocestechnologen, enzymologen, microbiële fysiologen en milieubiotechnologen. Het TNO-rapport dringt erop aan dat aan die tekorten iets gedaan wordt. (Frank Steenkamp, HOP)
Door ARJAN WILDEBOER
Op vrijdag de dertiende september kreeg coördinator Jan Staal van de Centrale Vervoersdienst een vervelend bericht. Bedrijfsleider E. Zwarteveen van het Centraal Dierenlaboratorium CDL vertelde hem dat het lab vanaf de komende maandag een groot deel van haar vervoer zou uitbesteden aan een particuliere transportonderneming; een contract was al gesloten. De vervoersdienst van de RUG leverde geen slecht werk, maar het kon goedkoper, vonden ze bij het CDL. Staal stond perplex. Niet alleen omdat het CDL nooit over haar voornemen met de vervoersdienst had overlegd, maar vooral ook omdat ze nooit om een offerte van zijn dienst had gevraagd.
Later, toen de poppen al aan het dansen waren gaf het CDL toe dat na vijftien jaar samenwerking de afzegging inderdaad helaas wat abrupt was gekomen. Staal zou alsnog in de gelegenheid worden gesteld om een offerte uit te brengen. Die kwam er ook: voor een gereduceerd tarief van 65 gulden per uur kon het CDL een beroep blijven doen op een speciale vrachtwagen inclusief chauffeur van de vervoersdienst. Dezelfde vrachtwagen die eerder op verzoek van het CDL was aangeschaft. Met laadklep, hygiënische polyester vloer en een speciale trekhaak om een veewagen te kunnen trekken. Totale kosten voor die vrachtwagen: een kleine ton.
Aan de offerte van Staal was wel een voorwaarde verbonden: het gehele transport van het CDL moest bij de vervoersdienst blijven. Toen het lab na anderhalve maand nog niet op de offerte had gereageerd, sloegen steeds meer poppen aan het dansen. Hoofd transport van de RUG, Piet Groen, de chef van Staal, schreef maar eens een pissige brief. En haalde uit naar de handelwijze van de CDL-bedrijfsleider Zwarteveen. Er kwam een brief terug van A. Geut, hoofd algemene diensten van de medische faculteit, waartoe het CDL behoort. Daarin was opeens de brief van Groen waarin het beleid van Zwarteveen aan de kaak werd gesteld een reden voor het CDL haar vervoer elders te betrekken. Voor wat er nog aan transport voor de vervoersdienst over bleef, mocht 65 gulden per uur in rekening worden gebracht.
Maar de vervoersdienst wilde, zoals gezegd, voor 65 gulden het gehele transport verzorgen. Of anders maar helemaal niets. De contacten tussen vervoersdienst en CDL werden vlak voor de kerstvakantie op 19 december definitief verbroken.
De studentenorganisaties LSVb en ISO zijn teleurgesteld over het 'tripartite overleg' over de tempobeurs. De studenten hadden kwaliteitsverbetering van het onderwijs centraal willen stellen, maar dat is niet gelukt. Minister Ritzen had de organisaties uitgenodigd voor een gesprek over de koppeling tussen de studievoortgang en -financiering. Over de vorm van zo'n tempobeurs wilde hij met de studenten verder praten, tesamen met de VSNU en de HBO-raad. De studentenorganisaties houden deze boot echter met kracht af. Zij vinden dat studiefinanciering absoluut niet gekoppeld mag worden aan de prestaties van de student. Eerst moeten de kwaliteit en de structuur van het onderwijs beter, is hun idee. Dan studeren studenten vanzelf sneller, waardoor de kosten van het hoger onderwijs lager worden. Tijdens de eerste bijeenkomst, woensdag 18 december, hebben de andere gesprekspartners zo'n 'oplossing' echter van tafel geveegd. Volgens Ynse Stapert, voorzitter van de ISO, worden de studenten nu een beetje cynisch over de gang van zaken. ''De universiteiten beloven steeds dat ze iets aan de kwaliteit van het onderwijs zullen doen. Dat zeiden ze bij het sluiten van de hoofdlijnenakkoorden en dat zeggen ze nu weer. Maar wie houdt hen daaraan? Nee, wij zijn echt teleurgesteld over de koers van dit overleg.'' De studentenvakbond LSVb overweegt zelfs de tweede bijeenkomst, op 14 januari, niet meer bij te wonen. Voorzitter René Danen vindt dat het overleg volkomen de verkeerde richting uit gaat; de ledenvergadering van de bond moet zich zaterdag over de koers uitspreken. Stapert vindt afzien van verder overleg vooralsnog te ver gaan: ''Een systeem van studievoortgangscontrole is nu onvermijdelijk geworden. Dan willen wij proberen toch invloed uit te oefenen op de vorm die dat krijgt.'' Minister Ritzen had de organisaties uitgenodigd voor nader overleg omdat hij een alternatief moet zoeken voor de 'propaedeusemaatregel'. Dat plan hield in dat studenten hun beurs verliezen als ze langer dan een jaar over de propedeuse doen, maar de Tweede Kamer heeft het afgewezen. VSNU en HBO-raad zagen in eerste instantie niet veel in zo'n overleg, zeker niet met de studentenorganisaties erbij. Hun aanwezigheid was voor de minister echter uitgangspunt. Nu lijkt het er echter op, dat de studenten alsnog buiten spel komen te staan. (Margriet van Lith, HOP)
De sociaalwetenschappelijke Aziëstudies hebben, net als de niet-westerse letteren, dringend behoefte aan een ruimer budget. Als er een Europees centrum voor Aziëstudies komt, moeten letteren en sociale wetenschappen daarin gelijkwaardige onderdelen zijn. De minister moet dan voor zo'n breed Europees Aziëcentrum minstens drie miljoen beschikbaar stellen in plaats van twee. In navolging van de commissie-Staal, die een jaar geleden veel meer geld bepleitte voor de niet-westerse letteren, komen nu ook de sociale wetenschappers op dit gebied met financiële wensen. Een door de KNAW ingestelde commissie die de gamma-kant van de Aziëstudies heeft onderzocht, concludeert nu dat ook deze studies hard extra geld nodig hebben. Als Nederland haar goede positie op dit gebied wil handhaven, zijn speciale maatregelen nodig, zo schrijft de commissie. In haar rapport, getiteld Krishna in de Delta, pleit de commissie voor een reeks maatregelen voor de niet-westerse gamma-studies. De bestaande zwaartepunten (Leiden en Amsterdam) behoeven versterking. Daarnaast is verbreding van het draagvlak nodig, dus er moet ook in andere steden meer ruimte komen voor Aziëstudies in de eerste fase. In Rotterdam, Wageningen en Nijmegen bestaan nog wat voorzieningen, maar Utrecht en Groningen hebben elke vorm van Aziëstudie afgestoten. Daar moet volgens de commissie extra geld voor worden uitgetrokken. De tweede fase moet geconcentreerd worden in twee nationale onderzoekscholen: in Leiden voor letteren en in Amsterdam voor sociale wetenschappen. Voor 'advanced studies' op Europees niveau is een onderzoekcentrum wenselijk. De beste plaats voor zo'n centrum is niet aan een universiteit, maar bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde KITLV in Leiden. (Margriet van Lith, HOP)
Begin maart zal een identificatiemissie van de RUG verschillende Zuidafrikaanse universiteiten bezoeken om de mogelijkheden voor samenwerking te onderzoeken. De nadruk zal komen te liggen op steun bij het oplossen van de crisis waarin het Zuidafrikaanse hoger onderwijs zich sinds de aftakeling van het apartheidssysteem bevindt. Naast Hans Paul Klijnsma, secretaris van het Winnie Mandela Fonds, zal de afvaardiging bestaan uit prof.dr. Lolle Nauta en prof.dr. Max van der Kamp, respectievelijk oud-projectleider en projectleider van het samenwerkingsproject met de Universiteit van Maputo in Mozambique, en studentlid Jeroen van den Brink (GRUNK). De commissie moet adviseren welke instanties en personen voor samenwerking met de RUG in aanmerking komen. ''Hierbij gaat het zeker niet alleen om universiteiten met een duidelijk anti-apartheidsbeleid'', stelt Klijnsma. ''Dan zouden we ons wel erg beperken. We zullen vooral contacten zoeken op vakgroepsniveau en met individuele wetenschappers.'' De voorbereidingen van de reis zijn in volle gang. Het reisprogramma zal ondermeer worden vastgesteld op advies van UDUSA, de overkoepelende democratische personeelsvereniging van de Zuidafrikaanse universiteiten. Wat de RUG de Zuidafrikaanse vakbroeders te bieden heeft is nog onduidelijk. ''Mogelijk de 30.000 gulden die jaarlijks via het Winnie Mandela Fonds ter beschikking komt'', denkt Klijnsma. ''Maar dat zal afhankelijk zijn van de uitkomst van onze missie.'' (Guus Termeer)
MARGRIET VAN LITH
Alleen studenten die in het eerste jaar bijna geen enkel studiepunt halen, verliezen hun recht op studiefinanciering. Dat is de vorm die de 'tempobeurs' naar de mening van de vereniging van universiteiten VSNU zal krijgen. Dat valt af te leiden uit de reactie van VSNU-voorzitter Van Lieshout op het wetsvoorstel Bindend Studie-advies. De VSNU blijkt in die reactie vast te houden aan de mening, dat een bescheiden vorm van tempobeurs minder ingrijpend en veel eenvoudiger is dan een bindend studie-advies. Voorzitter Van Lieshout spreekt die voorkeur nogmaals uit en voegt daaraan toe, dat de minister begin februari met een voorstel zal komen ''dat de studiefinanciering op een eenvoudige manier koppelt aan minimaal te behalen studie-prestaties in de propaedeuse''. Volgens een woordvoerder van de VSNU doelt Van Lieshout hiermee op een maatregel die de zogenoemde 'no show-studenten' geen studiefinanciering meer geeft. No show-studenten zijn studenten die zich om een of andere reden zelden of nooit op college laten zien en vrijwel geen enkel studiepunt halen. De reactie van Van Lieshout is opmerkelijk, omdat minister Ritzen nog druk in overleg is met de studentenorganisaties en VSNU en HBO-raad. Dat overleg moet begin februari leiden tot een voorstel voor ''enige vorm van koppeling van studiefinanciering aan de studievoortgang''. De uitspraak van Van Lieshout wijst erop, dat de uitkomst al min of meer vaststaat. De studentenorganisaties LSVb en ISO hadden al laten weten erg teleurgesteld te zijn over het verloop van het overleg. Zij vinden dat studiefinanciering absoluut niet gekoppeld mag worden aan de prestaties van de student. Eerst moeten de kwaliteit van het onderwijs beter, is hun idee. Dan studeren studenten vanzelf sneller, waardoor de kosten van het hoger onderwijs lager worden. Tijdens de eerste bijeenkomst, woensdag 18 december, hebben de andere gesprekspartners zo'n 'oplossing' echter van tafel geveegd. Volgens ISO-voorzitter Ynse Stapert is nu wel duidelijk geworden, dat de tempobeurs onontkoombaar is. Voor de LSVb is dat reden om te overwegen, van verder overleg af te zien. Het bestuur van de vakbond legt dit zaterdag aan de leden voor. Stapert vindt afzien van verder overleg vooralsnog te ver gaan: ''Een systeem van studievoortgangscontrole is nu onvermijdelijk geworden, maar dan willen wij proberen toch invloed uit te oefenen op de vorm die dat krijgt.'' Ritzen had de organisaties uitgenodigd voor nader overleg omdat hij een alternatief moet zoeken voor de 'propaedeusemaatregel'. Dat plan hield in dat studenten hun beurs verliezen als ze langer dan een jaar over de propaedeuse doen, maar de Tweede Kamer heeft het afgewezen. (HOP)
LAURENS BERENTSEN
De chemicus prof.dr.ir. Wim Hol is de eerste onderzoeker aan de Groningse universiteit die een financiële bijdrage krijgt uit de onlangs ingestelde strategische beleidsreserve van de RUG. Hol ontvangt eenmalig één miljoen gulden om het onderzoek van zijn groep verder te versterken. Formeel moet het College van Bestuur komende dinsdag nog een besluit nemen over de toewijzing aan Hol, maar collegevoorzitter E. Bleumink bevestigt desgevraagd het bericht dat prof. Hol één miljoen gulden krijgt uit de strategische beleidsreserve. Aanstaande dinsdag zal het College zich buigen over de precieze voorwaarden en de nauwkeurige motivering van de subsidie. De Universiteitsraad gaf vlak voor kerst, op donderdag 19 december, haar fiat aan het instellen van een strategische beleidsreserve. Die reserve is bedoeld om het CvB meer armslag te geven in de toenemende (internationale) concurrentiestrijd op het gebied van toponderzoek. Het College kan maximaal één miljoen gulden toewijzen aan individuele onderzoekers die bij de RUG werken, wanneer het meent dat dat van groot strategisch belang is voor de universiteit. Het College hoeft daarover pas achteraf verantwoording af te leggen aan de U-raad. Het geld voor de toezeggingen komt uit de algemene reserve van de universiteit. Als reden voor de toezegging aan Hol noemt collegevoorzitter Bleumink de hoge kwaliteit en het grote belang van diens biotechnologisch onderzoek. Hol werkt binnen BIOSON, een van de potentiële onderzoekscholen binnen de RUG. Zijn vertrek zou een serieus verlies voor de universiteit betekenen, aldus Bleumink, die zegt dat de kans daarop niet denkbeeldig is, gezien Hols uitstekende internationale reputatie: ''Dan kun je met je armen over elkaar gaan zitten, of je kunt zeggen: we moeten wat doen.'' De collegevoorzitter ontkent een direct verband tussen de invoering van de beleidsreserve en de snelle toekenning aan Hol. H. Riddersma, fractievoorzitter van het wetenschappelijk personeel in de U-raad, zegt daarentegen dat de steun aan Hol aanleiding was om los van dit ene geval over een strategische beleidsreserve te beginnen. Tijdens het besloten overleg tussen de fractievoorzitters uit de U-raad en het CvB over de beleidsreserve was het voornemen van het College voor steun aan Hol dan ook bekend, aldus Riddersma. De onderzoeker zelf tenslotte toont zich blij verrast wanneer hij hoort van de toewijzing. Hij ontkent dat een concrete aanbieding om elders te komen werken reden voor die toewijzing zou zijn, maar vertelt wel dat hij de afgelopen tien jaar diverse van zulke aanbiedingen heeft gehad. ''Vergeleken met sommige daarvan is die één miljoen gulden peanuts'', aldus Hol. ''Je slaat er van achterover hoeveel geld er wordt geboden. Dat gaat soms om vier à vijf miljoen gulden en zelfs daarboven.'' Hol beklemtoont overigens ''zeer verheugd'' te zijn over het extraatje van de universiteit. ''Je kunt er toch aardig wat mee doen. Bovendien betekent het een erkenning binnen de universiteit en dat doet goed. Die één miljoen gulden gaat het weghalen van deze persoon een stuk bemoeilijken.''
De redactie van Nait Soez'n, die onlangs in zijn geheel het bijltje erbij neergooide, brengt eind januari een eigen blad uit, 'De Passant'. Tegen die tijd moet er ook weer een nieuwe Nait Soez'n liggen. Zoals eerder gemeld leidde een slepend conflict met het bestuur van de Groninger Studentenvakbond GSb jongstleden oktober tot het opstappen van de redactie van Nait Soez'n. Directe aanleiding was een ruzie over de vraag of er voor kerst nog één of twee nummers zouden moeten uitkomen. Maar in feite wilde de redactie al veel langer onafhankelijk van de GSb opereren. De bond op zijn beurt vond de Nait Soez'n maar een ''hobbyistenblaadje'' dat zich te weinig richtte op het studentenpubliek. In december verscheen er een nummer naar eigen inzichten van het GSb-bestuur. De Passant wordt een maandblad met een oplage van 5000 voor en door Groningse hbo- en wo-studenten. De nieuw opgerichte stichting Student en Journalistiek geeft het blad uit. ''We pogen studenten te informeren en te amuseren met kritische artikelen'', belooft redacteur Bob Kastje. ''Eigenlijk in de geest van de oude Nait Soez'n.'' De Passant houdt de Nait Soez'n-acquisiteur Moderne Post. Met behulp van een nieuwe acquisiteur, Remarc, blijft het GSb-bestuur ook een blad uitgeven. In januari rollen er 7500 Nait Soez'n's nieuwe stijl van de persen. Het GSb-bestuur heeft overigens een aanbod van de organisatie 'Loesje' om de Nait Soez'n te gaan uitgeven afgeslagen. Loesje wordt uitgeefster van vier bladen van andere studentenvakbonden in het land, waaronder 'De Poorter', het blad van de Amsterdamse tegenhanger van de GSb, de Asva. Maar de GSb'ers stellen ''gezien het onverteerbare gedoe in oktober'' hun onafhankelijkheid boven alles. (Ellis Ellenbroek)
De postdoctorale opleidingen voor ontwerper aan de drie technische universiteiten zijn de afgelopen jaren ernstig belemmerd doordat financiële steun van de overheid ontbrak. Dat is althans de opvatting van de Hoger Onderwijs Inspectie. Nu die steun er is, zijn de omstandigheden eindelijk verbeterd. Ten opzichte van een 'herenakkoord' van toenmalig minister Deetman met de industrie, dat uitging van jaarlijks 500 ontwerpers aan het eind van de jaren tachtig, is vijf jaar achterstand ontstaan. Wat de kwaliteit van de huidige opleidingen betreft, oordeelt de inspectie echter redelijk gunstig. Eindhoven, dat tot nu toe het leeuwedeel van de ontwerpers afleverde, heeft een goede interne kwaliteitszorg. De andere twee tu's moeten dit voorbeeld nu snel volgen. Waarschijnlijk zullen dan ook kinderziekten verdwijnen, zoals de hoge tussentijdse uitval bij sommige cursussen. Dat er vraag is naar de ontwerpers, die na hun doctoraal in twee jaar tot een soort super-ingenieur worden opgeleid, staat volgens de inspectie niet ter discussie. Wel vraagt ze zich af of het nu geplande aanbod wel precies is wat het bedrijfsleven nodig heeft. Daarom zou er meer marktonderzoek moeten komen. (Frank Steenkamp, HOP)
overbodig MARGRIET VAN LITH
De overheid hoeft geen regels te stellen voor de voertaal in het onderwijs. Het is niet nodig het gebruik van het Nederlands verplicht te stellen, maar voor het stimuleren van andere talen zoals het Engels is ook geen reden. Dat schrijft de Commissie Taalaspecten in haar woensdag gepubliceerde rapport. De commissie die zich de afgelopen maanden gebogen heeft over de gewenste voertaal in het hoger onderwijs lijkt zichzelf achteraf wat overbodig te vinden. Het debat over het gebruik van Engels aan de universiteiten was ''oververhit en diffuus'', zo meldt de commissie, en er is geen aanleiding voor welk beleid dan ook. Laconiek constateert de commissie dat de tegenstelling internationalisering en behoud van eigen cultuur grotendeels een schijntegenstelling is. Het is heel goed mogelijk uitgebreide internationale contacten te onderhouden en toch vast te houden aan Nederlands als voertaal tijdens colleges. En voor die gevallen waar problemen ontstaan, is een ad hoc-oplossing te bedenken. Voor enig algemeen ingrijpen van de overheid is geen enkele aanleiding: ''maatwerk'' is onder bijna alle omstandigheden het beste. De commissie, onder voorzitterschap van de Leidse hoogleraar politicologie H.R. van Gunsteren, werd in juli door minister Ritzen ingesteld. Ze moest zich buigen over de vraag of het Nederlands nu al dan niet een blokkade voor internationalisering vormt en of het al dan niet bescherming nodig heeft. Aanleiding voor alle discussies was een opmerking die Ritzen kort na zijn aantreden als minister maakte, waaruit werd afgeleid dat hij Engels als universitaire voertaal zou willen. D66 wilde daarop het Nederlands als voertaal in het onderwijs vastleggen in de grondwet. In haar rapport zet de commissie de tegenstellingen nog eens op een rij. Tegenover ''Engels als voertaal verbetert de kwaliteit'' staat: ''het peil van het onderwijs daalt als de deelnemers een vreemde taal moeten gebruiken''. En tegenover ''Internationalisering wordt belemmerd door onze taal'' staat dat de buitenlanders geïnteresseerd zijn in de specifiek-Nederlandse cultuur. De problemen in Nederland van buitenlandse studenten hebben meer met huisvesting dan met de taal te maken. Kortom, oordeelt de commissie, het voertaalprobleem moet vooral pragmatisch bezien worden. Nederlands is de moedertaal van 20 miljoen mensen, dus verdwijnen zal het niet gauw. Evenmin zal het ooit de voertaal worden in een internationaal circuit, dus goede kennis van vooral het Engels is daarnaast nodig. Overheidsingrijpen vindt de commissie eigenlijk alleen gewenst, als er sprake is van ruïneuze ontwikkelingen. Als het Nederlands niet meer vanzelfsprekend de taal van de Nederlanders is, of als Nederland internationaal kennelijk achterop raakt, of als de kwaliteit van het hoger onderwijs deplorabel wordt, dan moet de overheid ''grove noodmaatregelen'' nemen; eerder niet. Van zo'n ruïneuze situatie is volgens de commissie nog lang geen sprake. (HOP)
JOEP ENGELS
De werkplaats van de Kapteyn Sterrenwacht in Roden moet verhuizen naar de radiosterrenwacht in Dwingeloo. Dat principe-besluit hebben de betrokken astronomiebesturen genomen. Samenvoeging van de twee werkplaatsen is volgens de bestuurders noodzakelijk voor de overleving van de Nederlandse sterrenkunde. In de Kapteyn Sterrenwacht in Roden worden nauwelijks wetenschappelijke waarnemingen gedaan. Daarvoor gaan de astronomen naar internationale observatoria zoals op de Canarische Eilanden en in Chili. In Roden worden instrumenten voor die waarnemingen ontwikkeld en gebouwd. De sterrekijker in Roden dient slechts als testmiddel voor de instrumenten. In Dwingeloo is een vergelijkbare werkplaats, alleen richt men zich in Dwingeloo op de radiosterrenkunde en in Roden op de (klassieke) optische astronomie. Dat wordt te duur, vinden de sterrenkundigen, zeker in het kleine Roden waar toch ook een hele infrastructuur in stand moet worden gehouden. ''Bovendien nadert de werkgroep in Roden een kritische grens voor deelname in internationale projecten'', zegt prof. Piet van der Kruit, voorzitter van de Groningse vakgroep Sterrenkunde en van ASTRON, de tweede-geldstroomorganisatie van sterrenkunde. Van der Kruit noemt als derde reden voor de samenvoeging dat dan vanuit Dwingeloo, de zetel van ASTRON, een nog betere coördinatie van het sterrenkunde-onderzoek mogelijk wordt. Het besluit is genomen door de besturen van de participanten in Roden, ASTRON zelf en de sterrenkundevakgroepen van Groningen, Leiden en Utrecht. Er is nog een lange bestuurlijke weg te gaan voordat de verhuiswagen besteld kan worden, benadrukt ook de werkgroepleider in Roden, dr. Jan Willem Pel. ''Het bevindt zich allemaal nog in een zéér vroeg stadium. De universitaire besturen zijn nog niet in het overleg betrokken. Het gaat om het overhevelen van universitaire personen en middelen naar een tweede-geldstroomorganisatie. Dat is bij één universiteit al een hele klus, bij drie universiteiten kan er makkelijk een kink in de kabel komen.'' Pel bevestigt dat op het niveau van de sterrenkundebestuurders alle pijlen richting Dwingeloo wijzen. ''Daar is men het unaniem eens. Voor de personeelsleden ligt het wat ingewikkelder. Voor hen is het moeilijk om het persoonlijk belang van het landelijk belang te scheiden.'' ''We staan niet te juichen bij de gedachte aan een verhuizing'', zegt technicus Ger Veltman. ''We vragen ons ook af of de plannen wel zo voordelig zijn. Roden is al afgelegen, maar Dwingeloo ligt helemaal midden op de hei. Beetje vreemd voor een wetenschappelijk centrum. Wij zouden het liefst een dependance van Dwingeloo worden of anders zien dat alles naar Groningen kwam.'' Afgezien van het feit dat het gemakkelijker is om de vijftien mensen van Roden te verhuizen dan de honderd in Dwingeloo, ligt het idee van Veltman ook politiek gevoelig. ''Het is niet verstandig om ASTRON richting Groningen te verplaatsen'', zegt Van der Kruit. ''Daarmee zou de organisatie te veel met één universiteit geassocieerd worden.'' Het is de bedoeling dat de besturen eind januari een concreet plan voor de samenvoeging gereed hebben. Van der Kruit verwacht dat het nog wel twee jaar kan duren voordat de hele reorganisatie achter de rug is.
De Informatiseringsbank heeft deze week 31.079 studenten per brief herinnerd aan het feit dat zij nog niet hebben laten weten of zij uit- of thuiswonend waren in 1991. De studenten wordt gevraagd dit alsnog voor 31 januari te doen. Anders worden zij in februari automatisch beschouwd als thuiswonend en krijgen ze dus een lagere beurs. In totaal zijn 335.000 studenten aangeschreven. De herinneringsronde is op verzoek van onder andere de Ombudsman ingelast. Het niet-reageren op de brief kan aanzienlijke gevolgen hebben. Het verschil in beurs tussen een uit- en thuiswonende is 335 gulden per maand. De Informatiseringsbank zal tegelijkertijd de ten onrechte uitgekeerde uitwonendenbeurs verrekenen met een bedrag van 219 gulden per maand. Hierbij wordt teruggerekend tot uiterlijk 1 januari 1991. Half februari zullen de beschikkingen worden verzonden. Studenten die het niet eens zijn met de beschikking, kunnen een bezwaarschrift indienen bij de Informatiseringsbank. Tijdens deze procedure krijgt de student een thuiswonendenbeurs. Bij de controle in 1990 zijn in eerste instantie 27.000 studenten teruggezet op een thuiswonendenbeurs omdat zij niet reageerden. Na het indienen van een bezwaarschrift kregen 14.000 studenten alsnog een uitwonendenbeurs. (Arjan Wildeboer)
FOM en STW zijn uit het noodlijdende Europese chipsprogramma Jessi gestapt. De beslissing van de natuurkundige, respectievelijk technische poot van de grote onderzoekskoepel NWO, vormt het sluitstuk van een mooi plan dat eindigde als een droevige geschiedenis. Philips, Siemens en enkele andere elektronicagiganten wilden, met subsidie van de betrokken overheden, samenwerken in de frontresearch voor Europese chip-technologie. Ook het fundamentele onderzoek op universiteiten zou een stevig graantje van dit Joint European Submicron Silicon Initiative meepikken. De plannenmakerij werd echter steeds achterhaald door verschuivende industriële machtsevenwichten en van Europese samenwerking is nu geen sprake meer. Drie onderzoekscentra, die juist de laatste jaren à raison van ruim honderd miljoen gulden overheidsgeld gemoderniseerd zijn, dreigen vrijwel verstoken te blijven van vervolgfinanciering. De onderzoekers stropen nu de markt af. Een beeld van de te verkrijgen rijkdom biedt het budget dat overschiet voor het enige Jessi-onderdeel dat integraal gered is door Esprit, het elektronica-programma van de EG. Oorspronkelijk was dat budget 360 mensjaar groot, nu zijn er nog maar zestig van over. Twee Nederlandse instituten mogen daarvan profiteren, maar ze moeten het werk wel delen met instituten uit vier andere Europese landen. Meer dan een stuk of drie aio's zullen er dus niet inzitten. (Frank Steenkamp, HOP)
Rechtsgeleerdheid is een hoogst paradoxale wetenschap, paradoxaal in zichzelf omdat het voorgeeft een serieuze wetenschap te zijn en tegelijkertijd alle kenmerken heeft van een mysterieuze religie. Meepraten over het Recht is een esoterische aangelegenheid, slechts voorbehouden aan ingewijden; het wemelt er dan ook van allerlei sjamanen, hogepriesters en andere in meer of minder aanzien staande hoeders van het Recht. Al dan niet in bijpassende gewaden en voorzien van omschreven bevoegdheden. En natuurlijk is er de Schrift, het Woord, de Wet. De mooiste paradox is te vinden in de wettekst zelf. In de wet is haar eigen ontoereikendheid vastgelegd, wat tegelijkertijd de bevestiging is van de almacht van de wet. Deze formulering, genoteerd tijdens een eredienst van apostelen en discipelen over Het Nieuwe Boek, afgelopen vrijdag in de tempel aan het Academieplein hier ter stede, garandeert het voortbestaan van een aanzienlijke kaste van tekstuitleggers, interpreten en exegeten. Om het desalniettemin profane karakter van het geheel te onderstrepen was er een borrel na afloop. Het grote verschil tussen de sacrale boeken en het profane Burgerlijk Wetboek moet wel zijn dat laatstgenoemde na honderdvijftig jaar aan grondige herziening toe is gebleken. Het eerbiedwaardige Oude Boek kon echt niet meer: het blonk bepaald niet uit door systematiek en bovendien dwong de veranderde maatschappelijke praktijk de tekstuitleggers steeds weer toch iets anders in de Wet te lezen dan er daadwerkelijk in de Tekst staat. Om het bestaande recht beter terug te kunnen vinden was het hoog tijd voor een Nieuw Boek. Afgelopen vrijdag is het Nieuwe Boek in Groningen ingewijd en besprenkeld met miswijn. De onbetwiste profeet van het Nieuwe Boek, de Leidse hoogleraar mr. E.M. Meijers kreeg menig heiligverklaring over zich heen. ''De Tekst staat weer meer centraal'', orakelden Meijers' epigonen. ''De bewoording van de Wet heeft aan gezag gewonnen.'' Om daar haastig aan toe te voegen dat bewoordingen toch altijd betrekkelijk zijn. Je zou er toch niet aan moeten denken dat het Woord eenduidig en voor iedereen begrijpelijk is, dan zou de legitimatie voor het bestaan van een hele beroepsgroep van Tekstuitleggers wegvallen. Fundamentalisten zijn mensen die een letterlijke interpretatie van de Heilige Tekst bepleiten. De juridische tegenhanger van het fundamentalisme is het positivistisch legisme, een stroming waar de in het Academiegebouw verzamelde geleerden weinig mee op hebben. ''De interpretatie van de wet is een kwestie van principiële vrijheid'', aldus een van de inleiders, die daarmee uiting gaf aan 'de Groningse invalshoek', de ondertitel van het congres 'Rechtsvinding onder het Nieuw Burgerlijk Wetboek'. De Groningse dogmatiek luidt ongeveer als volgt. Het is mooi dat er een gezaghebbende tekst ligt, maar als het gaat om de uitleg van de tekst is een grammaticale uitleg alléén te beperkt. De wetshistorie en de parlementaire geschiedenis van de wet moeten in de beoordeling worden meegenomen. Maar zelfs dat gaat de Groningse School niet ver genoeg. In laatste instantie is het de wetsuitlegger toegestaan de Tekst uit te leggen al naar gelang de maatschappelijke omstandigheden van zijn tijd. Dat is typisch een standpunt van rekkelijken. Het is ook een opvatting die getuigt van groot vertrouwen in de priesters van onze tijd, de tekstuitleggers, de rechterlijke macht. (Geert de Jong)
Het college algemene inleiding vrouwenstudies is nog steeds een overwegend vrouwelijke aangelegenheid. Verbazend is dat niet. Historisch gezien stonden vrouwenstudies nooit zo open voor mannen. Vanaf het ontstaan in het begin van de jaren zeventig richtten vrouwengroepen zich voornamelijk op het invullen van de blinde vlek 'vrouwen' in wetenschap en geschiedenis. Mannen hielden zich verre van dit stelletje 'feministen' en de betrokken vrouwen hadden het druk genoeg met zichzelf te bewijzen. In de loop der jaren hebben vrouwenstudies zich een vaste plaats verworven binnen het universitair onderwijs en onderzoek. ''Toen ik vroeger nog vrouwenstudies gaf bij orthopedagogiek, zat er nooit één man bij de colleges. Maar sinds ik bij de Interfacultaire Werkgroep Emancipatievraagstukken werk, zijn er altijd wel een paar mannen die voor het college kiezen'', vertelt IWEV-medewerkster Jeanette Doornenbal. Mannen komen vaak met vriendinnen mee, om te zien waar zij nu eigenlijk mee bezig zijn. Ook speelt het college-onderwerp een belangrijke rol. Bij een college over psycho-analyse en feminisme, bevond zich ineens een ongewoon groot aantal mannen. ''Waarschijnlijk omdat bij de vakgroep psychologie vrij weinig aan psycho-analyse gedaan wordt en die studenten daar toch iets vanaf willen weten'', denkt Doornenbal. Maar vrouwenstudies zelf zijn de laatste jaren ook veranderd. Men concentreert zich minder op vrouwen en meer op sekse-verschillen. Wat betekent het man-zijn of vrouwzijn voor je visie op wetenschap, je verhouding tot andere mensen enzovoort. ''Die verandering is ook wel bekend geraakt onder de studenten'', meent Doornenbal. ''Uit een vrij recent onderzoek van het COWOG (Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs Groningen. red.) naar de beeldvorming omtrent vrouwenstudies is gebleken dat de meeste studenten vrij precies weten waar wij ons mee bezighouden. Dat feministische label zijn we dus wel een beetje kwijtgeraakt. Het is dus duidelijk dat we ook mannen wat te bieden hebben.'' En die mannen komen ook. Het valt Doornenbal op dat er onder deze studenten opvallend veel bèta's te vinden zijn. ''Waarschijnlijk komt dat door een zekere onvrede met hun eigen vak. De eenzijdigheid ervan. Misschien dat juist die mensen behoefte voelen aan horizonsverruiming'', meent ze. ''Maar je zou verwachten dat er dan ook veel vrouwelijke bèta's zouden komen, en die zie je toch veel minder.'' Reinko Venema is één van die wiskunde-studenten die voor vrouwenstudies koos. De abstractie van zijn eigen vakgebied was inderdaad een reden voor hem om voor vrouwenstudies te kiezen. Maar het was niet de enige reden. ''Ik had toen ook allerlei emotionele problemen'', legt hij uit. ''Problemen waar vrouwen bij betrokken waren. Ik had behoefte aan vrouwen waar ik normaal mee kon omgaan. En bij wiskunde zijn nu eenmaal erg weinig studentes. Jammer, maar het is niet anders.'' Venema hoopte meer inzicht te krijgen in de man/vrouw-verhoudingen en aanverwante thema's.
Het vrouwelijke mysterie vormde ook een belangrijke beweegreden voor Tom Schilder, student Deens, om vrouwenstudies te gaan doen. ''Eigenlijk ben ik het gaan volgen om te kijken of vrouwen anders zijn dan ik. Ik vroeg me af of ik anders met vrouwen moest omgaan, dan ik deed. En dat wou ik horen van vrouwen die toch behoorlijk kritisch zijn.'' Beide studenten kregen wat anders voorgeschoteld dan ze aanvankelijk verwachtten. Ze hadden zich dan ook geen van beiden uitgebreid georiënteerd. De algemene inleiding vrouwenstudies houdt zich niet bezig met allerlei diep-vrouwelijke problemen, maar concentreert zich eerder op de geschiedenis van de vrouw en een andere kijk op wetenschap. Doornenbal: ''We doen studie naar sekse-verschillen en -overeenkomsten. We willen mensen er graag van bewust maken, dat dat erg belangrijk is voor je kijk op wetenschap. Niet dat we een soort nieuwe waarheid willen prediken. Maar natuurlijk hoop je wel enig effect te sorteren in de manier waarop studenten met wetenschap omgaan.''
Dat laatste is in het geval van Venema en Schilder glansrijk geslaagd. Vooral Venema is anders tegen sekse-verhoudingen gaan aankijken. ''Je leert wel zien hoe seksistisch wetenschap kan zijn. Hoe vaste man/vrouw-modellen overal maar op los worden gelaten. Dat is de basis van het gangbare denken.'' Als voorbeeld hiervoor noemt hij de theorieën over voortplantingsgedrag. Meestal wordt uitgegaan van het actieve mannetje en het passieve vrouwtje. ''Dat zit zo vastgeroest dat er niet eens meer gekeken wordt, op wat voor manier het vrouwtje actief is. Wat dat betreft word je met de neus op de feiten gedrukt. En je gaat je afvragen waar dat onderscheid nou eigenlijk vandaan komt.'' Venema is zelfs zo enthousiast over het vak, dat hij het best nog op de één of andere manier zou willen voortzetten, in relatie met zijn eigen vakgebied. ''Ik zou het wiskundige roof/prooidier-model, over het natuurlijk evenwicht, wel eens willen toepassen op geweld tegen vrouwen in de samenleving. Natuurlijk moet je dan een heleboel aanpassingen doen en aannames maken, maar toch...'' Venema ziet de mannen dan in de rol van roofdier en vrouwen die seksueel geweld ondergaan als de prooidieren, die samen een wankel maatschappelijk evenwicht onderhouden. Tijdgebrek weerhoudt hem er echter van de theorie verder uit te werken. Schilder houdt zich juist minder bezig met sekse-verhoudingen dan voor hij het college volgde. ''Ik geloof niet meer in zo'n strak verschil in benadering'', zegt hij. ''Het verschil tussen mannen en vrouwen is veel kleiner dan ik aanvankelijk dacht. Er zijn niet maar twee mogelijkheden.''
Beide studenten vinden dat de ten tonele gevoerde theorieën soms behoorlijk eenzijdig, of zelfs seksistisch zijn. ''Soms wordt er zo geforceerd uit de vrouwelijk optiek geredeneerd dat het niet meer serieus te nemen is. Maar dat is bij mannen net zo'', vindt Venema. Ook Schilder denkt er zo over: ''Bijvoorbeeld als een vrouw door een regeling negatief wordt behandeld, kunnen ze behoorlijk eenzijdig denken. Je kunt het overdrijven. Maar aan de andere kant vind ik het ook wel leuk. Die mensen menen tenminste wat ze zeggen.'' Ondanks hun eigen positieve ervaringen, zien geen van beide studenten een grote toekomst voor mannen in vrouwenstudies. ''Ik denk dat het een modetrent is'', stelt Venema. ''Al die jongens die ineens op de knieën gaan voor de nieuwe waarheid. Over een paar jaar is het weer wat anders.'' Doornenbal gelooft niet in een modetrent, als het om vrouwenstudies gaat, ook niet voor de mannen. ''Natuurlijk is het vak een produkt van onze samenleving en de huidige verhoudingen. Maar dat betekent niet dat het slechts een tijdverschijnsel zou zijn. Inhoudelijk zal het vak wel gaan veranderen, maar dat is met andere wetenschappen niet anders.'' Wat de mannen betreft, is Doornenbal ervan overtuigd dat het heel waardevol voor hen kan zijn om dergelijke vakken te volgen. ''Eigenlijk zou het in het basis-pakket van elke studie moeten zitten'', meent ze. ''Zo'n vak als 'vrouw en recht', is ook voor mannen interessant en nuttig. En voor een arts kan het ook geen kwaad wat meer over sekseverhoudingen te weten.'' Ze beseft echter ook dat dat er voorlopig nog niet inzit. Vrouwenstudies is in geen enkele faculteit vast geïncorporeerd. En met de toenemende studiedruk en kortere studie-programma's ziet het er niet naar uit dat vrouwenstudies snel een plekje in basisprogramma's zullen vinden. HORIZONTAAL: 1. loop en zing Frans, dan ben je crimineel. (9) 6. wat ons er bindt. (5) 9. dat lap je met branie in je borstzakje. (9) 10. bestuur de troon. (5) 11. die dikhuid wordt onder de voet gelopen. (4) 12. dat verhaal over vogels heeft wel vaart. (10) 14. naar de gillen. (8) 15. voormalig bos in Drente. (5) 18. blijf van die garde. (5) 19. dit is de prijs voor de eenwording. (9) 20. ook een meisje ontstaat uit een organische verbinding. (5) 22. op lage druk. (6) 23. tijd is geld. (4) 24. als je het koud hebt, klinkt dat als de plas van een schaap. (5) 26. dat is een hachelijke streek. (4) 27. vader, stop met dat eten. (5) 29. dat redde jou en mij niet. (5) 30. zulke deegwaren zijn om in te bijten. (9)
VERTICAAL: 1. daarmee leer je het bestuur een lesje. (7) 2. dat krijg
je als ze de hemel gaan bestraten. (11) 3. kabelomroep. (4) 4. de
overheid als leverancier van titels. (16) 5. geen enkel ding is
waardeloos. (5) 6. hij doet net alsof hij gooit. (11) 7. dat krijg je
als opa er een stuk zingt. (5) 8. dat team schiet over. (9) 13. naar
binnen richten. (8) 16. de uitslag is goed vrolijk. (10) 17. deze
streek vindt plaats in het noorden. (9) 18. het is periodiek zacht aan
de boom. (8) 21. ze zeiden dat dat misdeelde meisje onoverwinnelijk
was. (6) 25. zo'n rimpel is een eer. (4) 27. gulden speelgoed. (3) 28.
het is ook van Frans. (2)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
cryptogram 19 dienen vrijdag 24 januari 1992 voor 12.00 uur in het
bezit te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv. cryptogram
19. De oplossing staat in UK 21.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 17
Horizontaal: 1.vakantiepuzzel; 8.onbevlekte; 13.relaas;
14.ijsbaan; 15.staart; 16.naaf; 18.apostel; 19.europa; 20.aangeraakt;
21.rondneuzen; 22.rijweg; 23.toeziend; 27.hen; 28.zonnegloren;
30.nudisme; 32.leo; 33.es; 34.vlo; 35.trede; 36.intrede;
38.gildeproef; 39.komma; 40.slalom; 41.at; 42.windsterkte;
43.racebaan; 44.blaren; 45.draagriem; 47.aanhebt; 50.rebus; 51.rio;
52.nadien; 53.permanent; 56.ho; 57.nul; 59.alpinist; 60.opbod;
61.bedevaartplaats; 63.land; 65.wetenswaardigheid; 66.staaf.
Verticaal: 1.verwaarlozing; 2.kalkoen; 3.naastenliefde; 4.ir;
5.pissebed; 6.zwaard; 7.eindprijs; 8.ontvangenis; 9.brainstormen;
10.vetleren; 11.eenmalig; 12.elfstedentocht; 17.vleugelverdedigster;
24.minst; 25.engelenhaar; 26.oliebollen; 27.hoven; 29.regelkamer;
30.nietmachine; 31.deelarbeid; 36.inspannen; 37.taal; 39.kerstochtend;
41.adelborsten; 42.wederopbouw; 46.gebaarden; 48.aanplant; 49.hoen;
54.robot; 55.thema; 57.noach; 58.latei; 59.alla; 62.sla; 64.af.
De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: Marjan
Bijstra, Oostersingel 142a, 9711 XK Groningen. ''Te gek'', zei
Fredje, ''moet je hier kijken.'' Tussen alle dozen en vuilniszakken
stond een grote leren koffer. Hedwig keek op van een stapeltje brieven
dat met een verschoten rood lint bijeengebonden was. ''Zouden dit
liefdesbrieven zijn?'' Voorzichtig wurmde ze het lint eraf. Op de
zolder van het huis aan het Zuidersingel viel een gedempt licht door
het spinrag dat duimendik voor het dakraam hing. Generaties studenten
leken hier alles achtergelaten te hebben waar ze bij verlating van het
huis geen waarde meer aan hechtten. Fredje had inmiddels de koffer
open gekregen. ''Galakleding'', riep hij, ''moet je dit zien.'' Hij
hield een enigszins door de mot verteerde lange avondjapon de lucht
in. Hedwig keek verstrooid op van haar brief. ''Liefste'', zei ze.
''Wat?'' vroeg Fredje, ''wat zeg je ?'' ''We zijn nu wel tijdelijk
gescheiden, maar ik tel de dagen en nachten tot het moment waarop onze
hartstocht weer zal opvlammen en onze zinderende lijven op en in
elkaar...'' ''Watte?'' ''Dat staat hier allemaal.'' Hedwig hield de
brief in de lucht. ''Misschien heb ik hier de jurk wel van die
juffrouw'', zei Fredje. Hedwig draaide de brief om. ''Maar het is een
man, die dit schrijft.'' Fredje wroette wat dieper in de koffer.
''Misschien de man van dit rokkostuum'', hij hield een wit
vlinderstrikje in de lucht. ''Hier heb ik een brief van haar'', zei
Hedwig. ''Kennelijk hebben ze hun brieven op een gegeven moment
samengevoegd.'' ''Net als hun galakleren'', zei Fredje. ''Raar, dat
je dat dan laat staan, maar misschien...'' Hij zweeg en keek naar
Hedwig. ''Sinds de laatste keer dat je hier was denk ik geen moment
meer aan iets anders dan jou. Overdag ben ik zo afwezig dat mijn
huisgenoten me vragen wat er is en 's nachts kan ik de slaap niet
vatten en voel vaak vergeefs naast me, waar het nu weer leeg is.''
''Heel mooi'', meende Fredje. ''Heel mooi ook zoals je dat zo zegt.''
''En dan deze: ...Gisteren was er geen brief van je. De hele dag heb
ik rondgelopen met de beklemmende angst dat er iets gebeurd was. Ik
weet dat het mal van me is, maar toen vanochtend weer je laatste lieve
brief kwam was het alsof er een molensteen van mijn gemoed rolde.''
''Je ziet ze voor je'', zei Fredje, ''Zoiets als een schilderij van
Vermeer, maar dan wat korter geleden.'' Hedwig keek hem aan.
''Misschien zitten er wel honderd brieven in deze stapel, ze schreven
kennelijk elke dag.'' ''Echte liefde'', mijmerde Fredje, ''en dat
alles hebben ze hier zomaar achtergelaten.'' ''Ik heb een plan'', zei
Hedwich ineens. ''Als jij nou die rok aandoet, en ik die galajapon, en
als we dan die brieven aan elkaar voorlezen...'' ''Het is misschien
een beetje koud, om ...'' Fredje bloosde, maar in het gedempte licht
was dat gelukkig niet te zien. ''Welnee'', zei Hedwig, ''die ouwe
kleren zijn best warm en die brieven, van die brieven word je volgens
mij ook heel warm.'' ''Oké'', zei Fredje en begon de veters van zijn
hoge schoenen te ontknopen.
Dinsdag 21 januari vertoont RKZ-bios The Southerner, de mooiste film uit de Amerikaanse periode van Jean Renoir. Het werk van deze Franse cineast (zoon van de schilder Auguste Renoir) wordt nog maar zelden in Groningen vertoond. Jammer, want Renoir behoort tot de waarlijk groten van de cinema. 'The Southerner', gemaakt in 1945, speelt op het Amerikaanse platteland. De katoenboer Sam Tucker probeert een stuk grond dat jaren braak heeft gelegen opnieuw in gebruik te nemen. En, zoals dat hoort, het zit niet mee; een van de kinderen wordt ziek, het is een ijzig koude winter, en als het warmer wordt komt er een gigantische stortregen die maanden werk ongedaan maakt. Het klinkt allemaal als een probleem-pastorale zoals er in Amerika de afgelopen jaren helaas wel meer gemaakt zijn, maar 'The Southerner' kan het zelfs na ruim vijfenveertig jaar nog makkelijk opnemen tegen films als 'Places in the heart'. (Frank Blaakmeer)
Als je Heyermans zegt, roept de een ''Op Hoop van Zegen'', en de ander ''De vis wordt duur betaald''. Wij kennen onze klassieken. In het begin van deze eeuw hekelde Herman Heyermans met hartstocht onze kapitalistische maatschappij; hij nam het op voor de vissers die met wrakhout door hun bazen de zee werden opgestuurd, hun doodvonnis bij voorbaat getekend. Hij streed tegen de schrijnende armoede van de arbeiders en kritiseerde de schijnheilige moraal van de bourgeoisie. Omdat hij in zijn toneelstukken zijn personages op treffende wijze wist te karakteriseren, aangevuld met een dosis humor, moesten zelfs zijn meest weerbarstige tegenstanders erkennen dat Heyermans een begaafd schrijver was. Is Kniertje uit het vissersdrama één brok realisme, het sprookje de Wijze Kater (1917), is dat niet. Hans de Kater (een punkige gelaarsde kat) wil zijn baasje Jonathan helpen: deze heeft zijn hele erfenis weggegeven aan de armen en bezit nu zelf geen cent meer. Als rattenvanger van de koning zuivert de kater niet alleen het hof van ongedierte, maar verdelgt ook de bedrieglijke mens. Te zien op vrijdag 17 januari in de Stadsschouwburg. (Lida Coumou)
Nog net aan het einde van het vorig jaar ging in Amsterdam de film Last Date van de hand van cineast Hans Hylkema in première. De film gaat over het leven van altsaxofonist/basclarinettist Eric Dolphy, die in 1964 in Berlijn op tragische wijze stierf. In het ziekenhuis zag men de wegens suikerziekte buiten bewustzijn geraakte man aan voor een verslaafde muzikant en liet hem aan zijn lot over. Dolphy, die noch drank noch drugs gebruikte, overleed ten gevolge van dit misverstand. Enige dagen daarvoor had Dolphy in Hilversum opnames gemaakt met een Nederlands trio, die later uitgebracht zouden worden onder de titel 'Last Date'. Pianist Misha Mengelberg en drummer Han Bennink zouden later uitgroeien tot toonaangevende musici binnen de Nederlandse jazzscene. De muziek die zij toen opnamen dient in deze film als achtergrond bij de vele gesprekken met allerlei mensen die deze inspirerende figuur van nabij gekend hebben. Interessant en goed geregisseerd. Zaterdagavond 25 januari en zondagmiddag 26 januari in café Overstag (Zuiderdiep 139). (Jerry Remkes)
Krijgers en woest ogende vrouwen, groot weergegeven met scherpe contouren en heldere kleuren. Naakte, vormeloze wezens die langs elkaar heen schuren, in elkaar overlopen. Vogels, beestenspul. Een stortvloed van dwarrelende bladeren. De symbolen van de cyclus van groei en verval. Een erotisch universum, gevangen in een continu proces van baren en sterven. Vloeiend, wonderbaarlijk en prikkelend. De hermetische persoonlijke wereld die de kunstenaar Boudewijn Wolthuis naar buiten brengt in een niet aflatende stroom van tekeningen en schilderingen, is fascinerend en afstotelijk tegelijk. Fascinerend omdat in zijn universum de natuurkrachten seks, dood, geboorte, transformatie zo expliciet hun rechtmatige centrale plaats hebben opgeëist, en afstotelijk omdat de directheid en rauwheid van de natuur en van de fantasie ook zeer angstaanjagende aspecten hebben. Wolthuis' kunstenaarschap behelst een uiterste poging de eeuwige inwendige chaos van de geest door middel van een systeem van symbolen te bezweren en vorm en vastheid te geven. De onder het oppervlak haast tastbare hysterie en neurose zijn niet gesimuleerd. Ze zijn als oorzaak én als gevolg onlosmakelijk verbonden met deze gekwelde speurtocht naar de bestaansgronden in de peilloze diepte van het innerlijk. Tot 30 januari bij Forma Aktua. (Gerard Lakke)
Het verhaal van Magnapop lijkt de zoveelste successtory van een hedendaagse undergroundband te worden. De band werd geïntroduceerd door REM's Michael Stipe op het New Yorkse New Music Seminar en opgepikt door twee Nederlandse popjournalisten. Mede daardoor speelde Magnapop op Ein Abend in Wien, waar ze een van de weinige bands waren die de toets der kritiek met glans doorstonden en zelfs de tweede avond terug mochten komen. Inmiddels zijn ze weer in Nederland voor een tour, terwijl hun debuut-cd nog moet verschijnen. Magnapop heeft succes. Magnapop brengt frisse, opgewekte sub-pop, in de trant van Blondie meets the Pixies. Net als Nirvana, Pearl Jam en de Teenage Fanclub nu, zou Magnapop voor de heren concertprogrammeurs in de toekomst wel eens een hele dure band kunnen worden. Donderdag 23 januari spelen ze nog voor zes of zeven vijftig in VERA. Geniet er dus nog even van, voordat ze alleen nog maar te bewonderen zijn in de Randstad of op MTV. (Perry ten Hoor)
In zijn boek 'In Balans met het Goede' legt schrijver Jan Boelens de gehele onderwijswereld op de snijtafel. Hij ontleedt de oorzaken van het dal waarin de universiteit verkeert, en komt tot een somber stemmende diagnose: de infantilisering van de universiteit neemt toe, en dat valt aan de student af te lezen. Filosofiestudent Bart Brandsma ging op bezoek bij de publicist, die zich laat inspireren door oosterse en westerse wijsheid. Jan Boelens (63) begon, in het begin van de jaren zeventig de studies filosofie en sociologie aan de Groningse universiteit. Hij zocht er een verdieping van zijn denkbeelden. Als boer in Noord-Groningen, ergens onder de dijk bij Zoutkamp, signaleerde hij allerlei verschijnselen in de samenleving en had behoefte daarmee naar de wetenschap te gaan. Twintig jaar lang was hij akkerbouwer, terwijl zijn hart uitging naar cultuur en het schrijverschap. Al toen hij zijn vader opvolgde, had hij een combinatie in zijn achterhoofd van ''het boeren en nog iets meer in de richting van cultuur en wetenschap''. Inmiddels heeft Boelens een deel van zijn plannen waargemaakt. Voor me op tafel, in zijn woning in Zutphen, liggen twee essay's en een gedichtenbundel. Ook bracht hij ooit een roman uit. Het manuscript voor een volgend jaar te verschijnen essay, 'Filosoferen met Bernard Delfgaauw' hoeft alleen nog maar naar de drukkerij te worden gebracht. De boerderij heeft hij verruild voor een prachtige lichte woning met een ruime tuin. De Rijksuniversiteit Groningen is een ervaringsbron die Boelens kon gebruiken voor zijn boek. ''In zijn tijd'' was er immers nog volop aandacht voor de democratisering binnen het onderwijs. ''Dat was weliswaar belangrijk, maar aan inhoudelijke waarden kwam men niet toe. In mijn visie ligt daar de oorzaak van wat de universiteit uiteindelijk opbreekt; het academisme. Daaronder versta ik het overheersende eenzijdige en technocratische denken, waarbij iedere wetenschapper slechts in het eigen vakgebiedje blijft ronddraaien. Er moeten dwarsverbindingen worden gelegd tussen verschillende vakgebieden. En daarvoor zijn dwarsliggers nodig. Mensen die bijvoorbeeld economie en ecologie met elkaar gaan confronteren. Een andere mogelijkheid is dat wiskunde, beeldende kunst en muziek tot een vruchtbare samenwerking komen.'' In zijn boek demonstreert Boelens zijn visie door de wiskunde te bespreken aan de hand van een schilderij van Rafaël. Maar vindt er niet al overleg tussen faculteiten plaats? Er worden al dwarsverbindingen, zoals u dat noemt, gelegd. Op milieugebied, maar ook bijvoorbeeld bij vrouwenstudies. ''Onderling overleg tussen faculteiten vindt wel plaats, maar levert tot nu toe geen samenhang op tussen de verschillende vakgebieden. Bespiegelingen over samenhangend onderwijs mogen geen vrijblijvende huiskamergesprekken blijven. Er moet ook worden gekeken wat de kern van het interdisciplinaire leerproces en onderzoek is.'' Boelens weet zich, naar eigen zeggen, gesteund door verschillende kopstukken uit de wereldgeschiedenis, variërend van Einstein en Plato tot het oosters religieus 'orakel' Krishnamurti. Lezers van zijn boek 'In Balans met het Goede' worden door de onderwijswereld geloodst via nogal ongebruikelijke stellingen: ''Niet een doelmatig maar een gevoelsmatig contact tussen leraar en leerling is belangrijk.'' En: ''We hebben weer Meesters nodig. Een leraar is meesterlijk wanneer hij samenhangen laat zien en met de leerlingen op zoek gaat naar het essentiële.'' We zijn, volgens Boelens, in het onderwijs zelfs zo onderontwikkeld dat een goed deel van de ontwikkelingsgelden voor de Derde Wereld beter aan het Nederlandse onderwijs kan worden besteed. Praktisch gesproken roepen deze globale en nogal boude stellingen vragen op. Voor de welwillende lezer is er misschien inspiratie te putten uit de beschouwingen van Boelens. Toch vroeg ik hem naar de praktische uitwerking van zijn ideeën. Dat bleek echter niet zijn grootste zorg, ''Mijn boek is geschreven vanuit grote betrokkenheid, een hartekreet omdat ik de meerwaarde die het onderwijs moet hebben, verloren zie gaan.''
U schrijft over het Goede en De Waarheid met een hoofdletter, alsof u het kunt hebben over één Waarheid. Maar is er wel een Grote Samenhang zoals u suggereert? De waarheid ligt toch voor een ieder anders? ''Waar ik voor pleit, is dat mensen niet eenzijdig technisch denken. Jonge mensen moeten naast met kennisverwerving bezig te zijn, ook leren in zichzelf te kijken. Dat brengt zelfkennis, waarbij ieder voor zich, bij de waarheid, bij een vollediger mens-zijn kan uitkomen. Ik weet niet of de uitkomst van zelfonderzoek dan voor iedereen wel zo verschillend ligt. Als jij en ik in ons zelf gaan kijken, introspectie plegen, dan zouden we wel eens bij dezelfde kern uit kunnen komen. Er bestaat iets in ons dat heel kenmerkend is aan ons allemaal. Iets waarop je stoot, dat ver boven je karakter uitgaat.'' Dan is iedere wetenschappelijke bestudering onmogelijk geworden. Misschien dat daarom uw boek mij persoonlijk niets te bieden heeft? Alle wetenschappelijke nuancering lijkt me dan verloren te gaan. ''Dat vind ik eigenlijk niet zo belangrijk of het wetenschappelijk genoemd kan worden. En of ik daarmee tot de marge veroordeeld ben, tot buitenstaander, daar hou ik me niet mee bezig.'' Is dan het genre dat u beoefent niet verkeerd gekozen? Op de achterflap van uw boek wordt gesproken van een essay over de samenhang tussen onderwijs, cultuur en samenleving. Een goed essay voert toch de lezers langs verschillende invalshoeken? U valt al op bladzijde 2 met de deur in huis. Ik kan geen argumentatieve opbouw in het boek bespeuren. ''Mijn methode is misschien anders, en gekozen vanuit een sterke betrokkenheid. Maar zeker niet dogmatisch. Ik vang signalen op uit de praktijk. Een kennis van mij zit in het bedrijfsleven. Van hem hoor ik drie klachten. Veel afgestudeerden kunnen niet zelfstandig denken. Durven ook nauwelijks verantwoordelijkheid te tonen. En tenslotte zijn ze vaak niet in staat om zelf creatief met problemen om te gaan. Dat levert een grote paradox op; de doelstelling is een goed produkt te leveren: een student die bruikbaar is voor de maatschappij. Dat blijkt niet te lukken. Dus denk ik dat we de eindtermen moeten veranderen. De uiteindelijke doelstellingen waarmee je jonge mensen opleidt zijn bepalend.'' Daarbij verwacht u heil vanuit twee hoeken. Aan de ene kant van wat u noemt ''de oorspronkelijke stem in jonge mensen''. En aan de andere kant van ''het vrouwelijke'' in het algemeen. Hoe moet ik dat zien? ''Ik zie dat studenten al protesteren tegen vakidiotisme. Het zou me niet verbazen als er over enige tijd privé-universiteiten worden opgericht. Anderssoortige instituten waar mensen zitten die het 'gewone' onderwijs niet meer willen aanvaarden.'' En het vrouwelijke? ''Het vrouwelijke en het mannelijke moeten in evenwicht komen. Vrouwen voelen daarbij in het algemeen beter aan, wanneer 'de kwaliteit van iets' in het geding is. Het vrouwelijke kan in deze maatschappij ten gunste corrigeren. De steriele mannenmaatschappij wordt nu nog steeds beheerst door eenzijdig technocratisch denken.'' Dat lijkt me een standpunt dat speelde in de tweede feministische golf, zo'n twintig jaar geleden. ''Dat kan zijn. Maar vrouwen hebben volgens mij toch een eigen soort authenticiteit. Mijn bezwaar is eerder dat er feministen zijn die de mannenwereld kopiëren. Dat vind ik ronduit beklagenswaardig.'' Om maar een heel klein deel van uw ideeën te verwezenlijken is een hoop democratisch gekonkel nodig. Waarom ontbreekt in uw boek iedere concrete politieke richtlijn? ''Het heeft in dit gesprek geen zin om theoretisch over democratie te praten. Politici vergeten dat je het eerst over jezelf moet hebben; je eigen betrokkenheid en verantwoordelijkheid. Ritzen heeft daar bijvoorbeeld geen tijd voor, die neemt aan de lopende band ad-hoc-beslissingen. Naar mijn idee moet er eerst helder worden geformuleerd wat er aan de hand is. Het is aan jonge mensen daar vervolgens iets mee te gaan doen.'' Dan heeft u wel het makkelijkste werk voor uw rekening genomen. ''Ik wil geen recept of handleiding geven, wie wat moet gaan doen.''
Ik krijg het idee dat Boelens signaleert dat er wat scheef zit in het onderwijs, en tegen die achtergrond zijn eigen, persoonlijke mening aanplakt. Het interview wordt daarom een discussie; ik kan niet meegaan in zijn denkbeelden. In de rustige en sober ingerichte woonkamer kijk ik eens om me heen. Een groot Boeddhabeeld heeft me al die tijd in de rug zitten staren. Niets van gemerkt. Boelens verklaart tegenstander te zijn van de ''vage'' New-Age-beweging, ''mensen die niets aan willen pakken en denken dat het zo wel goed komt''. ''Dat is niet realistisch. Zie mijn boek niet in die traditie, zie het liever als een oprechte hartekreet waarin doorkijkjes worden gegeven op verschillende facetten van het onderwijs. Zo drukte de rector van een scholengemeenschap, zich in een brief over mijn boek uit. Mijn boek is een poging het lont in het kruitvat te zijn.''
Jan Boelens 'In balans met het Goede. Een cultuurfilosofie van onderwijs en samenleving'. Uitgeverij Kok-Agora. 210 pagina's. F 32,50.
Na zeven dagen intensief repeteren van 's morgens negen tot 's avonds tien zitten de spieren van de strijkers al behoorlijk vast. Spontaan worden er masseer-sessies gehouden; de orkestleden van het Nederlands Studenten Orkest moeten tenslotte nog een tijdje mee. Het NSO ontstond in 1952 uit een initiatief van diverse studenten-muziekverenigingen in Nederland. Vanaf het begin was het een symfonie-orkest, dat de studenten de gelegenheid gaf om meesterwerken uit de muziekgeschiedenis op de grote concertpodia van Nederland en daarbuiten ten gehore te brengen. Traditiegetrouw worden de repetities in Bergen, Noord-Holland gehouden. De aantrekkingskracht van het NSO is voor de Groningse altvioliste Mariska Kloppenburg duidelijk: ''Het is een uitdaging om moeilijke stukken voor zo'n bezetting te spelen, want daar kom je in Groningen niet aan toe. Zo'n groot orkest is daar gewoon niet. En het niveau is hoger, dus dat is ook een uitdaging. Maar de muziek is wel moeilijk, vooral het stuk Daphnis en Chloe van Ravel.'' De leden van het NSO zijn een maand lang alleen maar met het orkest bezig, aan andere zaken zoals hun reguliere studie komen ze niet toe. Maar daar krijgen ze dan ook veel voor terug. Slagwerker Jan Henk Venema: ''Het is fantastisch om al die concertpodia te bezoeken. De Doelen, Vredenburg, het Concertgebouw, daar kom je normaal niet. En de publiciteit er om heen, bijvoorbeeld de dagelijkse bezoekjes van fotografen van de landelijke pers. En dan natuurlijk de stukken die we spelen met uitgebreid slagwerk. Zoals de speciale effecten in het stuk van Zuidam; het spelen met strijkstokken op bekkens. Aan dat soort dingen kom je bij MIRA nooit toe.'' Ieder jaar maakt een door het Fonds voor de Scheppende Toonkunst aangedragen componist een speciale compositie voor het NSO. Het ministerie van WVC stelt een subsidie beschikbaar voor dit Nederlandse werk. De moderne compositie van dit jaar, 'She's everywhere, now that she's gone', is gecomponeerd door Rob Zuidam. Het stuk kan de goedkeuring van de orkestleden wel wegdragen. Mariska: ''Voor koper is het heel mooi en het is geweldig voor slagwerk. De houtblazers hebben ook wel leuke dingen te spelen. Het is wel een grappig stuk eigenlijk. En het is technisch minder lastig dan het stuk van Ravel, hoewel de klanken vrij vreemd zijn.''
Van de veertien Groningers spelen er elf bij MIRA en twee bij Bragi. Bettina Uithoven, violiste bij Bragi: ''Het is heel intensief en iedereen krijgt last van zijn schouders en armen. Ravel is moeilijk qua tellen en technisch een hele opgave. De slagwerkers zijn nog wel eens vrij maar wij nooit, maar het is allemaal heel afwisselend. Vanavond hebben wij het stuk van Zuidam gerepeteerd met de componist erbij. Vanmiddag hebben we voor het eerst gerepeteerd met de solisten en morgen gaan we een concertje geven in een bejaardenhuis met kamermuziek ensembles.'' Ondanks de drukte hebben de orkestleden nog tijd om in kleine groepjes kamermuziek te maken. Na tien uur 's avonds gonst het hotel nog van de muziek. Behalve met de dirigent Jules van Hessen repeteert het orkest ook in aparte groepen onder leiding van andere musici. De strijkers hebben aparte sectie-repetities onder leiding van de concertmeester van het Concertgebouworkest, Viktor Liebermann en de koperblazers repeteren met solotrompettist Peter Masseurs. Mariska: ''Het repeteren met Viktor Liebermann is heel erg gaaf. Hij is erg gepassioneerd en professioneel. En hij zegt ook keihard: 'Nou, dat is helemaal niet goed, jullie moeten veel meer geven.' Heel indrukwekkend.'' Trombonist Laurens van Rooij over de repetities met Peter Masseurs: ''Het is een geweldige ervaring om met zo iemand die je alleen maar kent van televisie-opnamen en cd's te repeteren. Ik zit werkelijk op de punt van mijn stoel.''
In nauwe samenwerking met de dirigent heeft het bestuur een programma samengesteld waarin alle programma onderdelen die het orkest traditiegetrouw speelt compositie-opdracht, solowerk en een symfonie dit jaar binnen een centraal thema vallen: 'legendarische liefdesparen'. Het orkest opent en sluit het concert met een groot orkestwerk. Voor de pauze de orkestsuite Romeo en Julia van Prokofiev en na de pauze de orkestsuite Daphnis en Chloe van Ravel. Verder speelt het orkest de compositie van Zuidam, van Tjaikowsky de briefscène Tatjana uit Jevgeni Onjegin en van Wagner het Vorspiel und Liebestod uit Tristan und Isolde. De sfeer in het orkest is goed, vinden de Groningers. De repetities verlopen gedisciplineerd en er groeit stukje bij beetje een speciale band tussen de dirigent en het orkest. Jan Henk: ''De dirigent is een professional en die laat geen minuut onbenut om de mensen aan het muziek maken te zetten.'' In het hotel is een speciale muurkrant aangebracht waarop uitspraken van de dirigent of luidruchtige orkestleden geschreven worden. Jan Henk: ''Het is een genot om iedere dag tien minuten voor die krant te staan om te kijken wat iedereen gezegd heeft. Met name nu het thema 'legendarische liefdesparen' is, krijg je heel veel opmerkingen die daarop betrekking hebben.'' Laurens: ''De sfeer is heel gezellig. De tap moet 's avonds dicht anders blijft iedereen zitten.'' Vanaf 12 januari geeft het orkest tien concerten door heel Nederland. Tijdens het Lustrumconcert op 4 januari, waar vier reünisten-orkesten het programma verzorgden, heeft het NSO zich al laten horen. Het orkest verzorgde als verrassing de toegift en werd door het publiek met een staande ovatie beloond.
Het Nederlands Studenten Orkest, 19 januari in de Oosterpoort.
De alleenverdienende universitair docent met drie kinderen en een eigen huis zal maandelijks ongeveer 180 gulden minder te besteden hebben dan hij gewend was. Maar ook de beneden modaal verdienende alleenstaande in een huurwoning ontkomt niet aan een forse lastenverzwaring. De verhoogde bijdragen voor ziektekostenverzekeringen en volksverzekeringen en de voor sommige groepen ongunstige belastingmaatregelen zorgen er voor dat het loonstrookje voor menig RUG-medewerker een onaangename verrassing wordt.
Nicolette Scholten
Eén ding is duidelijk: het eerste loonstrookje in het nieuwe jaar zal veel commotie geven. Verder is de duidelijkheid ver te zoeken. Natuurlijk, we zijn gewend dat elk jaar inhoudingen en percentages veranderen, maar dit jaar bakken de verzekeringsmaatschappijen en de overheid het wel erg bruin. Persoonlijke omstandigheden (alleenstaand of kostwinner, lager of hoger ingeschaald, met veel kinderen of kinderloos) maken generalisaties bijna onmogelijk, maar zeker is dat vrijwel iedereen er op achteruit gaat. Voor de werknemers die bij het ziekenfonds verzekerd zijn (en dan praten we over hooguit achthonderd medewerkers van de RUG, waaronder student-assistenten, mensen met een kortdurend contract en leerlingen) zullen de gevolgen het minst voelbaar zijn. In harde guldens gerekend, leveren de hoger ingeschaalden het meeste geld in. Volgens beleidsmedewerker Henk van der Meulen van de Dienst Personeel en Organisatie van de RUG is er in die zin sprake van een zekere nivellering. Maar een aantal maatregelen heeft volgens hem juist een sterk denivellerend effect. De universitair hoofddocent met kinderen betaalt aan een aantal vaste bijdragen evenveel als de medewerker van de portiersdienst, die net zo'n groot gezin heeft. Maar voor de laatste komt de klap wel minstens dubbel zo hard aan.
Een groot deel van de lastenverhoging is een direct gevolg van het plan-Simons. Zo is de premie AWBZ (een onderdeel van de volksverzekeringen, die tegelijk met de loonbelasting van het bruto salaris wordt ingehouden) met 1,5 procent verhoogd. De oorzaak is een verschuiving in de premieheffing van de verzekeringsmaatschappijen naar de AWBZ: medicijnkosten worden voortaan uit de AWBZ betaald. Ook pittig is de verhoging van de (vaste) wettelijke bijdragen, een soort solidariteitsbijdrage die de verzekeringsmaatschappijen verplicht zijn de verzekerden in rekening te brengen. De bijdrage is afhankelijk van de leeftijd. Een alleenstaande van 20 jaar en ouder betaalt F 37,90 per maand. Een gezin met drie kinderen is, ongeacht het inkomen, maar liefst F 132,65 in de maand kwijt. Nieuw is een nominaal bedrag voor de AWBZ, dat voor een alleenstaande neerkomt op F 11,10 per maand en voor een gezin met twee kinderen bijna 30 gulden is. Tegenover alle lastenstijgingen staan nauwelijks voordeeltjes. De WIISO-korting is iets verlaagd, maar dat merken alleen de hoger ingeschaalden. Verder is de overhevelingstoeslag enigszins verhoogd, evenals de franchise pensioenbijdrageverhaal, dat wil zeggen het bedrag van het inkomen waarover geen pensioenpremie wordt betaald. Verwacht zou mogen worden dat de VGGN, de ziektekostenverzekering waarbij het gros van de RUG-medewerkers is aangesloten, haar verzekerden tegemoet komt met een forse premiedaling. Zij hoeft immers niet langer meer op te draaien voor de betaling van geneesmiddelen. Maar dat valt vies tegen. In het voorlichtingskrantje dat de VGGN afgelopen december naar alle verzekerden stuurde, staat een vage mededeling dat de ziektekostenverzekeraars geconfronteerd worden met kostenstijgingen die ze moeten doorberekenen. De klant mag slechts raden welke die kostenstijgingen zijn. Kortom, de premie kan maar een klein beetje lager, aldus de VGNN. Die daling komt, al naar gelang het soort polis, neer op een percentage tussen de 0 en de 4. Dit staat wel in een zeer schril contrast tot de 20 à 30 procent premiedaling die de staatssecretaris van de verzekeringsmaatschappijen verlangt. ''Binnenkort is er een bespreking tussen Simons en de KLOZ, de overkoepelende organisatie van ziektekostenverzekeraars'', aldus een woordvoerder van de VGNN, ''maar ik denk dat Simons het niet redt. Hij maakt verkeerde rekensommen. En bovendien, beseft u wel dat híj verantwoordelijk is voor de verhogingen van de wettelijke bijdragen, niet de verzekeringen? Het valt me op dat niemand het daar over heeft.'' De RUG heeft een collectieve ziektekostenverzekering lopen bij de VGGN, waarbij ongeveer drieduizend RUG-medewerkers zijn aangesloten. Destijds heeft de RUG een kortingspercentage op de premies bedongen van 16 procent. Het enige wat de universiteit volgens Van der Meulen kan doen, is onderhandelen met de VGNN over de hoogte van de korting. ''We kunnen dreigen naar een andere verzekering over te gaan, ook al beseffen we dat zo'n stap zorgvuldige bestudering verdient. Maar het is niet aan de RUG om een politieke rol te vervullen. We voeren rijksregelingen uit die we niet zelf in de hand hebben. Ik persoonlijk vind dat de bonden voor overheidspersoneel de lastenverzwaringen mee moeten nemen in hun looneisen, straks in het overleg met Den Haag.''
Foto BERT JANSSEN/Tekst ALFRED KAZEMIER
Twintig jaar lang wurmden de medewerkers en studenten van sociale psychologie zich door een wirwar van gangen en trappenhuizen. Op zoek naar elkaar of op weg naar weer een volgende afspraak. Hun pand aan de Kraneweg, waarin later ook de vakgroep Arbeids- en Organisatiepsychologie een plaatsje vond, bestond oorspronkelijk uit drie woonhuizen. In opdracht van de Stichting Studentenhuisvesting worden er nu 24 appartementen voor buitenlandse studenten van gemaakt. De psychologen waren blij toen ze in 1990 naar de Grote Kruisstraat mochten verhuizen. ''Het kalk vloog je om de oren. Je geneerde je op het laatst voor bezoekers, maar toch had het gebouw zijn charme.'' In de komende weken gaan we op zoek naar meer van deze oude universitaire panden die tegenwoordig een andere bestemming hebben.
Publish or perish, zo wordt de publikatiedwang aan de universiteiten wel omschreven. De economie is het enige wetenschapsgebied in Nederland waarvan jaarlijks lijsten verschijnen met de namen van de onderzoekers die veel publiceren en van degenen die vooralsnog niet in de vergetelheid zijn terechtgekomen. Het weekblad Intermediair neemt met zijn Top-40 de publikaties voor zijn rekening en het tijdschrift Economisch Statistische Berichten laat jaarlijks zien of die publikaties een druppel zijn in de oceaan van wetenschappelijk drukwerk of dat ze worden opgemerkt door vakgenoten, die de publikaties aanhalen in weer nieuwe artikelen. De door Economisch Statistische Berichten gepubliceerde Top-30 wordt sinds jaar en dag aangevoerd door Nobelprijswinnaar Jan Tinbergen. Daarin bracht de ranglijst die afgelopen december in ESB stond geen verandering. De zoveelste eerste plaats voor Tinbergen betekent dat hij in de periode 1986-1990 in zo'n 140 gerenommeerde internationale wetenschappelijke tijdschriften de meest geciteerde Nederlandse en tevens in Nederland werkzame econoom was. De RUG heeft in tegenstelling tot andere universiteiten met grote economische faculteiten maar één onderzoeker in de Top-30 staan, en wel de emeritus J. Pen op plaats achttien. ''Uit Groningen doet al jaren slechts Pen serieus mee'', constateert ESB dan ook. Bedrijfseconomen die zich richten op management en meer sociologisch getint onderzoek hoeven zich dit niet aan te trekken; zij vallen buiten de Top-30. Om te worden geciteerd, moet je publiceren. R. van der Ploeg (UvA) deed dat in de periode 1986-1990 het beste en dankt daaraan zijn eerste plaats in de eveneens in december verschenen Top-40 van Intermediair. De lijst van Intermediair wordt samengesteld op basis van het aantal gepubliceerde pagina's in een selectie van belangrijke internationale tijdschriften, waarbij aan de verschillende tijdschriften een verschillend gewicht wordt toegekend. Ook in deze lijst scoort de RUG met vijf vermeldingen povertjes vergeleken met de KUB en de UvA. De vergelijking met de Rotterdamse Erasmus Universiteit en de Vrije Universiteit pakt wat gunstiger uit dan in de ESB Top-30 het geval is. Bovendien gloort er hoop aan de horizon voor Groningen, want met G.J. van den Berg op plaats zestien en G. Ridder op 28 levert zij de hoogste en de op twee na hoogste binnenkomer in de nieuwste Top-40. De conclusie dat economie in Groningen onderdoet voor faculteiten elders in den lande is niet op zijn plaats, zegt prof.dr. G. Knieps in een reactie op de hitparades. Knieps is voorzitter van de facultaire onderzoekscommissie en geen Nederlander van origine. Datzelfde geldt voor drie van zijn zes collega-hoogleraren bij de vakgroep Algemene Economie, waarmee deze automatisch buiten de ESB-lijst vallen, zo brengt Knieps de eerste van een reeks relativeringen aan. Ondanks de nuanceringen staat de hoogleraar micro-economie niet afwijzend tegenover 'harde' criteria zoals het tellen van publikaties en citaties bij de beoordeling van onderzoekers. Knieps: ''Dat soort criteria past binnen het nieuwe beleid van onze faculteit om mensen die goed onderzoek doen, daarvoor ook meer ruimte te geven. Dat beleid zal de komende jaren een positief effect moeten hebben.'' (Laurens Berentsen)
In december verscheen de nota 'Kwaliteit op tijd' over het nieuwe onderwijsbeleid van de RUG. Het magische cijfer in dit beleidsstuk is het getal twee. De beleidsmakers van deze universiteit vinden dat de massale toeloop van studenten, de beperkte studieduur en de vraag om beroepsgerichte studiepakketten een tweedeling in het onderwijs onafwendbaar maakt. De faculteiten van de RUG kunnen zich opmaken voor een opsplitsing in enerzijds een op de beroepspraktijk gericht 'scholend' gedeelte en anderzijds een op de pure wetenschapsbeoefening gericht onderzoekersopleiding. Studenten kunnen na hun propaedeuse doorstromen naar één van beide varianten.
Is zo'n tweestromen-universiteit een utopie? Wat gaat de universitaire school onderscheiden van een hbo-opleiding? Vragen te over. Wat nu al vast staat is dat men zich bij de faculteiten niet zonder slag of stoot zal overgeven aan deze opgelegde verandering van het onderwijsaanbod. En het is al eerder gebleken dat het tegen onderwijsbeleidsmakers moeilijk vechten is. Die draaien rond in hun eigen cirkelredenaties. Vandaag is het devies 'Kwaliteit op tijd'; gisteren was het nog 'Kwaliteit binnen bepaalde tijdseenheden'. Terwijl de realiteit ons leert dat de universiteit meestal te laat is.
Vier jaar geleden was de tijd rijp voor de modularisering van het onderwijs. Het magische getal was toen drie. De onderwijsperioden werden veranderd van semesters in trimesters. De colleges zouden in omvang slinken en moesten worden teruggebracht tot modules van dertien of veertien weken. De onderlinge inwisselbaarheid van deze modules zou de keuzevrijheid van de student vergroten en zou moeten leiden tot een efficiënter studeren van datzelfde lijdende voorwerp.
De onlangs bij de Faculteit der Letteren verschenen evaluatie van de invoering van het modulariseringssysteem spreekt boekdelen over wat er werkelijk is gebeurd. De collegestof van voor de modularisering is vanuit de semesters van 21 weken in blokken van 13 of 14 weken geperst. De studievoortgang van studenten is teruggelopen omdat ze hun tentamens pas in de tentamenvrije week aan het einde van het trimester beginnen te leren. De inwisselbaarheid van colleges is slecht op elkaar afgestemd.
De waslijst aan klachten en aanbevelingen in het evaluatierapport had twee jaar geleden al opgemaakt kunnen worden. Er is na de invoering van de modularisering niets veranderd omdat de tijdsduur en niet de inhoud van een module centraal stond. In februari 1989 waarschuwde het hoofd van de afdeling onderwijs bij de faculteit Tandheelkunde hier al voor in de UK. Deze faculteit werd gesloten, dus moest het personeel afvloeien. Met hen verdween een enorme bulk aan expertise, want deze faculteit had op eigen initiatief al in 1982 een onderwijsmodularisering doorgevoerd. Alle kinderziektes en grotere kwalen van het systeem, maar ook de voordelen mits goed ingevoerd, kon men bij Tandheelkunde haarfijn uit de doeken doen.
Dat de onderwijsbeleidsmakers van de RUG niet de tijd hebben genomen om van deze expertise gebruik te maken is een gemiste kans. Op deze manier worden faculteiten gedwongen ieder voor zich hetzelfde wiel uit te vinden, en komen ze niet meer toe aan de broodnodige inhoudelijke kwaliteitsdiscussies.
ALFRED KAZEMIER
Afgelopen december organiseerde de Studenten- en Jongerenvereniging voor Internationale Betrekkingen (SIB) een forumdiscussie over Joegoslavië. Een van de sprekers, de Servische onderminister van Buitenlandse Zaken D. Veizovic, was zo tevreden over deze bijeenkomst, dat hij de organisatoren, Richard van der Wal en Kees Visser, uitnodigde voor een bezoek aan Servië. De belevenissen van twee Groningse studenten in het kapotgeschoten Vukovar.
'et ging mij om de sensatie en het avontuur, het idee om er zelf bij te zijn'', geeft Richard van der Wal onomwonden toe als hem gevraagd wordt naar zijn motieven om tijdens de kerst een trip te maken naar een land in oorlog. Kees Visser vult aan: ''Ik wilde met oud en nieuw iets anders dan rotjes afsteken en vette kip eten.'' Maar beide studenten waren ook van mening dat de berichtgeving in Nederland over Joegoslavië niet objectief is: ''De Servische kant van de zaak wordt onderbelicht. We wilden wel eens weten hoe de Serviërs zelf over de situatie in hun land denken.'' Van der Wal en Visser zijn beide actief binnen de werkgroep Oost-Europa van de Studenten- en Jongerenorganisatie voor Internationale Betrekkingen. De werkgroep werd vorig jaar gebeld door mevrouw Becker, een Servische uit Emmen. Zij deed de werkgroep het voorstel een forumdiscussie over Joegoslavië te organiseren, op voorwaarde dat ze zelf voor de aanwezigheid van de Servische minister van Buitenlandse Zaken zou zorgen. De werkgroep hapte toe en organiseerde in december een bijeenkomst. In plaats van de Servische minister verscheen onderminister Veizovic. Veizovic was bijzonder tevreden over de gang van zaken tijdens de forumdiscussie, waar de Kroatische afvaardiging niet kwam opdagen, en nodigde Van der Wal en Visser uit voor een trip naar Servië.
Via mevrouw Becker regelden Van der Wal en Visser een verblijfplaats in Belgrado. Ondertussen stuurden ze een fax naar het Servische ministerie van Informatie met een aantal wensen betreffende hun bezoek. Eenmaal in Belgrado aangekomen werden ze met alle egards ontvangen. Een rondvlucht boven het oorlogsfront met helikopter kon om veiligheidsredenen niet doorgaan, maar een gesprek met de Servische premier Bozovic was snel geregeld. Van der Wal hierover: ''We vertelden de officiële instanties dat we van de Dutch press waren. Dat werd geloofd, niemand vroeg ons naar perskaarten. We konden zonder problemen de ministeries van Informatie en Buitenlandse Zaken in- en uitlopen. Ook de onderminister was zeer behulpzaam. Een avond moest hij zich echter verexcuseren. We zouden met hem uit eten, maar hij belde af omdat VN afgevaardigde Cyrus Vance bij hem op bezoek kwam. Alleen de voorlichter van premier Bozovic wilde weten voor welke krant we werkten. Toen hebben we maar gezegd dat we voor de Volkskrant en Vrij Nederland schreven. Die kende hij, dus konden we bij de premier op bezoek. Bozovic hield een betoog waarin hij met name de EG van ongeoorloofde inmenging in Joegoslavische aangelegenheden beschuldigde.'' De vriendelijkheid waarop de twee studenten getrakteerd werden is vanuit propagandistisch oogpunt wel te verklaren. ''De Serviërs hebben zich publicitair gezien slecht verkocht'', legt Van der Wal uit. ''De sympathie van de Westerse media gaat duidelijk uit naar de Kroaten. Om daar verandering in te brengen wil de Servische regering meer openheid betrachten. Men wil een goede indruk maken en dat doe je natuurlijk door je gasten in de watten te leggen.''
De eerste dagen in Belgrado kreeg het duo een indruk van de toestand in het land. ''De mensen worden door de media slecht geïnformeerd'', meent Visser. ''De kranten, radio en televisie zijn in handen van de Servische regering. De bevolking wordt het schrikbeeld van de Tweede Wereldoorlog voorgehouden toen de Duitsers en de Kroaten op een verschrikkelijke manier huishielden onder de Serviërs. Veel Serviërs zijn bang voor een herhaling van die gebeurtenissen en de media speculeren op deze angst.'' Ook Nederland mag zich in de warme belangstelling van de gemiddelde Serviër verheugen. ''Als ik in het buitenland vertel dat ik Nederlander ben, word ik vaak geconfronteerd met Gullit en Van Basten'', vertelt Van der Wal. ''In Joegoslavië ligt dat iets anders. Als je daar vertelt waar je vandaan komt roept men: 'Van den Broek, no good'. De Serviërs vinden dat Nederland het voorzitterschap van de EG niet naar behoren vervuld heeft. Door de schuld van Van den Broek is de Duitse invloed in Europa enorm toegenomen, en de Serviërs beweren zelfs dat Duitsland weer plannen heeft om Europa te veroveren.'' Een onderdeel van het verblijf in Joegoslavië was een bezoek aan het oorlogsfront. Van der Wal en Visser spraken onder meer met commandant Arkan. Deze Arkan zat in de jaren '80 in verschillende Europese gevangenissen wegens drugs- en wapenhandel. Verder liet hij zich gelden als aanvoerder van de hooligans van de voetbalclub Rode Ster Belgrado. Nu is hij bevelhebber van de gevreesde Servische militie die Vukovar veroverde.
''Arkan is momenteel een grote Servische held'', aldus Visser. ''De Kroaten beschouwden Vukovar als hun Stalingrad, men dacht dat de stad nooit zou vallen. Toen Arkan ten tonele verscheen veroverde hij de stad in drie dagen. Van Vukovar zelf is niets meer over, het federale leger heeft alles plat gebombardeerd. Het is nu een echte spookstad. Het zal jaren duren voordat die stad weer is opgebouwd.'' De beide vrienden werden door commandant Arkan gastvrij onthaald. ''We hebben gezamenlijk met hem in de officiersmess gegeten. Hij was zeer vriendelijk tegen ons'', verhalen Van der Wal en Visser enthousiast. ''Op onze vraag wat hij van de Kroaten vond, antwoordde hij dat het zeer goede atleten waren: ze konden allemaal heel hard weglopen als hij met zijn manschappen in aantocht was''. Toch had Arkan enge ideeën, vinden Van der Wal en Visser. ''Tijdens een betoog over het Groot-Servisch Rijk wees hij als grens van dit nieuwe land Wenen op de kaart aan'' Gedurende het bezoek van de twee studenten aan Joegoslavië schonden de strijdende legers het 14e bestand, dat inging op oudejaarsdag. Een Franse cameraman van het teevee-station TF 1 vertelde hen de oorzaak van de schending. De Kroatische milities namen de gelegenheid te baat om oud en nieuw eens goed te vieren. Dat gebeurde onder meer met mitrailleursalvo's en kanonschoten. Omdat het donker was konden de in de buurt gelegen Servische milities niet goed vaststellen waar de salvo's terecht kwamen. Deze milities raakten in paniek en vuurden terug. Dat was tevens het eind van het bestand. ''Mijn mening over de situatie in Joegoslavië is na onze belevenissen wel degelijk veranderd'', erkent Richard van der Wal. ''Ik heb meer begrip gekregen voor het Servische standpunt. De Nederlandse media kiezen te veel de kant van de Kroaten, men vergeet wat de Kroaten de Serviërs tijdens de wereldoorlogen hebben aangedaan. Toch blijf ik het een zinloze oorlog vinden in een land waar de onderlinge verhoudingen wel heel gecompliceerd liggen.''
De laatste jaren komen er steeds meer recepten om het studierendement
omhoog te brengen. En als zo'n recept niet werkt dan ligt dat aan de
studenten. Die zijn dommer dan vroeger, of anders wel chronisch lui.
Maar er zijn ontwikkelingen aan het front. Janke Cohen van het Bureau
Onderwijs Ontwikkeling Geneeskunde (BOOG) deed een vergelijkend
onderzoek naar de studierendementen bij de acht medische faculteiten
in Nederland. Zij komt met de opmerkelijke conclusie: met een
relatief kleine ingreep in het examenreglement zijn betere
rendementscijfers te halen. In het onderzoek van Cohen geldt als
positieve uitschieter de medische faculteit in Maastricht. Daar is het
percentage studenten dat de eindstreep haalt veruit het hoogst, en ze
studeren er sneller. Ter vergelijking: een student medicijnen in
Groningen doet gemiddeld ruim een jaar langer over zijn studie dan
zijn Maastrichtse collega. Dat de studenten in Maastricht gewoon beter
zouden zijn is onzin. Want in Utrecht hebben de studenten geneeskunde
het hoogste gemiddelde vwo-eindexamencijfer. Toch is het rendement van
deze faculteit het laagst van allemaal. Cohen laat bovendien zien dat
ook de verschillen in de onderwijsprogramma's geen verklaring bieden
voor het Maastrichtse succes. Die verklaring zit wel in de
tentamenregels. Cohen: ''Een tentamen is geen zuiver meetinstrument.
Als een student zakt voor zijn tentamen wil dat vaak nog helemaal niet
zeggen dat hij de stof slecht beheerst. Als de docent toevallig
honderd andere vragen over dezelfde stof had gesteld, dan was de
uitslag misschien wel positief uitgevallen. Krijg je veel tentamens en
moet je op al die tentamens een voldoende halen, dan stijgt dus de
kans dat je een keer ten onrechte zakt en voortijdig afhaakt.'' De
cijfers uit het onderzoek van Cohen laten dat ook zien. In Maastricht
krijgen de studenten bijvoorbeeld in de propaedeuse slechts vier
tentamens. Het rendement is 88 procent. In Utrecht, met negen
tentamens het andere uiterste, is het rendement het laagst: 42
procent. Cohen concludeert dan ook dat bij vermindering van het aantal
tentamens waarop een student een voldoende moet halen om zijn
propaedeuse te halen, het rendement omhoog gaat. Dat riekt naar
niveauverlaging, maar is het niet. In Maastricht krijgen de studenten
verplichte voortgangstoetsen met drie mogelijke beoordelingen:
voldoende, twijfelachtig of onvoldoende. De toetsen bestaan uit zo'n
driehonderd vragen over allerhande medische onderwerpen die iedere
afgestudeerde arts moet kunnen beantwoorden. En zo behoort ook een
derdejaars een bepaald kennisniveau te hebben. ''Omdat het om
voortgangstoetsen gaat, kan bijvoorbeeld de toetsuitslag
'twijfelachtig' gewoon blijven staan. Als dan bij een volgende toets
het resultaat 'voldoende' is, dan is daarmee de voorgaande uitslag
gecompenseerd'', aldus Cohen. Het tentamensysteem in Maastricht leunt
in feite op onderwijs in de vorm van thema's. Nu bij de Groningse
medische faculteit een soortgelijke curriculumherziening aanstaande
is, ligt het voor de hand om ook de aloude wijze van tentamineren aan
te passen. Volgens Cohen zal dat waarschijnlijk wel gebeuren. Of haar
bevindingen ook op andersoortige faculteiten te gebruiken zijn durft
ze echter niet hardop te zeggen. ''Anderen zijn erg enthousiast en
denken van wel'', klinkt het voorzichtig. (Arjan Wildeboer) Willie
Buitenkamp (51) is opgestapt als hoofd van de kantine van de
Universiteitsbibliotheek. Nog maar net thuis mist ze nu al de praatjes
van haar collega's. En de pistoletjes met brie. Daar nam ze er elke
week toch wel drie van:
''Ik heb nou alles bij elkaar tweeëntwintig jaar in verschillende kantines van de universiteit gewerkt. Eerst in het Academiegebouw, toen bij Letteren en daarna in de Universiteitsbibliotheek. In de oude UB kwamen zo'n honderd mensen per dag en daar sliep je een beetje in. Maar de nieuwe UB heeft jaarlijks meer dan 1 miljoen bezoekers en zo'n 700.000 komen in de kantine. Ik vond het een hele uitdaging om alles goed te regelen. Daar heb ik m'n uiterste best voor gedaan, werkte ook altijd met veel plezier. Maar het werd me toch wat te zwaar. Op het laatst ging ik met de UB naar bed en stond er weer mee op.''(Arjan Wildeboer)
Op de valreep van 1991 stelde het College van Bestuur de Strategische Beleidsreserve in, een fonds om in de concurrentieslag om toponderzoek vermaarde wetenschappers extra te steunen om ze zo voor Groningen te behouden. De eerste toewijzing was daarna snel rond en werd vorige week openbaar. Dat lijkt op een vooropgezet plan maar de gelukkige zelf ontkent in alle toonaarden: ''Ik heb hier niet over onderhandeld; ik wist er zelfs absoluut niets van.'' Een interview met Wim Hol, de Groningse man van één miljoen.
Joep Engels
Twee uur eerder had hij de brief op de bus gedaan waarin hij zijn ontslag als voorzitter van de facultaire wetenschapscommissie aanbood. Het voorzitterschap kostte hem meer tijd dan hij zich kon veroorloven en eigenlijk vond hij dat hij er nog te weinig tijd aan had besteed. Op dat moment kreeg hij te horen dat het College van Bestuur hem één miljoen gulden wilde toekennen. Een volstrekte verrassing, zo houdt hij ook later vol. ''Ik wist er niets van, het is als een deus ex machina over me heen gekomen. (Collegevoorzitter) Bleumink belde me op met de vraag of ik een plan voor de besteding van het geld had klaarliggen. Of ik er alstublieft even over mocht nadenken, antwoordde ik. Maar het komt prachtig van pas voor mijn onderzoek aan tropische ziekten. Een reden te meer om me nu volledig op mijn onderzoekstaak te storten.'' De chemicus prof.dr.ir. W.G.J. Hol geldt algemeen als een van de prominente wetenschappers van de RUG. Zijn toch al imposante staat van dienst culmineerde vorig jaar in de ontcijfering door zijn groep van de structuur van het cholera-eiwit, een ontdekking die de voorpagina van het NRC haalde. Daarop volgde in het najaar de prestigieuze Keilin-medaille, een eerbetoon dat ook aan twee latere Nobelprijswinnaars is bewezen, zo meldde het bijgaande persbericht suggestief. ''Een absoluut foute gedachte'', zo oordeelt Hol zelf. ''Er is geen schijn van kans dat voor mij de Nobelprijs is weggelegd. Daar ben ik niet slim genoeg voor. Mijn kracht ligt meer in het coachen van het team.''
Ondanks deze bescheidenheid beseft Wim Hol dat zijn prestaties en die van zijn groep, benadrukt hij telkens zijn opgevallen in bestuurlijke kringen. ''Bovendien verkassen wetenschappers regelmatig, zeker in dit gebied dat een stormachtige ontwikkeling doormaakt. Een kind kan dan aanvoelen dat je als universiteit risico's loopt. Die heeft het College willen vermijden, denk ik. En met enig succes want er gaat toch een preventieve werking van dat miljoen uit.'' Hol ontkent dat hij op enigerlei wijze onderhandeld heeft. ''Maar als je de prestaties van deze groep in de afgelopen jaren op een rijtje zet, zul je moeten concluderen dat er niet veel groepen op de RUG zijn die het beter hebben gedaan. Ze zijn er wel, maar waarschijnlijk niet veel. En dan kan ik me de gedachtengang van het College wel voorstellen. Ik ken zelf een groep op de universiteit waar ik zeer gecharmeerd van ben. Er is volgens mij geen schijn van kans dat de trekker van die club ooit weggaat, maar als ik in het College zou zitten, zou ik ervoor pleiten om hem ook een miljoen te geven. Dat het College zo zijn nek uitsteekt, kun je ook bestuurlijke moed noemen.'' De carrière van de 46-jarige hoogleraar had een minder glorieuze start. De ''mislukte chemisch ingenieur'' uit Eindhoven die nu faam geniet als ontleder van het uit zesduizend atomen bestaande cholera-eiwit, strandde bij zijn doctoraal onderzoek op een molecuulstructuur van zeven atomen. Ook met zijn promotie-onderzoek zat het hem aanvankelijk tegen. Twee jaar had hij gewerkt aan het ontrafelen van een eiwitstructuur. ''Het had de tiende structuur ter wereld moeten worden maar de oplossing kwam iets eerder dan ik had verwacht. In Nature kon ik lezen hoe een Amerikaanse groep de structuur ontcijferd had. 'Dan ben je de eerste die een structuur voor de tweede keer ontdekt heeft', probeerden mijn collega's mij op te beuren.''
Daarna gaat het snel bergopwaarts. De prijzen en erkenningen volgen elkaar op, met als belangrijke mijlpaal de instelling in 1985 van het para-universitaire BIOSON. Tientallen miljoenen guldens zijn er de afgelopen jaren via dit BIOSON naar het Groningse eiwit-onderzoek, waartoe behalve de club van Hol nog vijf andere werkgroepen behoren, gestroomd. Eiwitchemie is big business geworden. ''Bladen als Nature en Science staan bol van de artikelen over eiwitten. Het zijn de molecules of life, de doeners en ook de denkers in de lichaamscellen. Het DNA is in vergelijking daarmee maar een dom molecuul.'' Hol weidt uit over de boeiende aspecten van zijn vak. Over de gigantische kluwen waarin de draadvormige structuren zich kunnen oprollen en over de ''grijparmpjes'' die er aan alle kanten uitsteken en waarmee het molecuul zich kan hechten aan lichaamscellen. Maar behalve deze zuiver wetenschappelijke drijfveren kent het eiwit-onderzoek ook een zeer praktijkgerichte impuls: het ontwerpen van medicijnen en vaccins. ''Er komt binnenkort een vervolgartikel van ons in Nature over de cholera-structuur. Daar gaan tientallen vaccin-ontwerpers onmiddellijk mee aan de slag. Dit onderzoek heeft een gigantische potentie.'' Het klinkt heel mooi. Ontleed de structuur van een eiwit van een ziekteverwekker, leid daaruit zijn functioneren af en construeer vervolgens met die kennis een medicijn. Dit 'slimme ontwerpen' lijkt zeer verheven boven het traditionele 'trial-and-error' van de farmacie. Maar kunnen de wetenschappers deze pretenties ook waarmaken? Hol: ''Elk zichzelf respecterend farmaceutisch bedrijf heeft tegenwoordig een structuur-afdeling in huis. Waar zijn dan de bijbehorende medicijnen? is de volgende vraag. Het ontwikkelen van een eiwitremmer is relatief eenvoudig, maar het is nog een hele stap om er een veilig medicijn van te maken. Daar gaan zeker tien jaar overheen. De eiwitkristallografie is pas vijf jaar geleden als methode bij het medicijnontwerp ontdekt. Bovendien is de scheiding niet zo scherp. Ook wij hanteren de trial-and-error-methode. We mikken het eiwit soms in een cocktail van dertig stoffen en gaan dan na of er een binding met één van die stoffen ontstaat.''
Toch lijkt het soms alsof de eiwitchemici bij zoiets als een cholerastructuur net iets harder dan normaal roepen welke implicaties het onderzoek kan hebben. Om fondsen te werven? De hoogleraar begint met allerlei projecten te noemen waarvoor dat in elk geval niet geldt, onderzoek met een zuiver wetenschappelijk belang of aan tropische ziektes zoals de slaapziekte waar geen financiële interesses voor bestaan. En dan nog: ''Ik kan het ook niet helpen dat de feiten zijn zoals ze zijn. We hebben zeven jaar aan de cholerastructuur gewerkt, ook vanwege de toepassingen. Dat is geen sprookje, er worden nu patenten geschreven op basis van onze structuurbepaling. Sceptici hou je altijd maar bij deze methode van vaccin-ontwerp hebben ze hoogstwaarschijnlijk ongelijk. Er is een wereldwijde krachtinspanning aan de gang om op basis van eiwitstructuren nieuwe vaccins te ontwerpen. Het zou me echt teleurstellen als dit niet tot belangrijke resultaten zou leiden.'' Voorlopig blijft ook Hol zelf zich aan het onderzoek wijden. Het onderzoeksbeleid zal het zeker tien jaar zonder hem moeten doen en ook de aanbiedingen voor een managersfunctie slaat hij nog af. Het bevalt hem wel aan de RUG en zeker bij scheikunde. ''Het aardige hier is dat de mensen het heel goed met elkaar kunnen vinden. Dat is kostbaar. Het is een prachtige ambiance, en als je dan een miljoen extra krijgt.''
De samenwerking binnen het Studium Generale tussen RUG en RHG wordt uitgebreid met de twee andere Groningse hbo-instellingen, de Hanzehogeschool en het Van Hall Instituut. De drie hbo-instellingen hebben dat, na onderling overleg, voorgesteld aan de universiteit. Het College van Bestuur staat positief tegenover het voorstel om de inbreng van de RHG (één ton per jaar en twee bestuursleden) om te zetten in een gezamenlijke inbreng van de drie instellingen. De twee jaar samenwerking in Studium Generale Groningen zijn de RUG en de RHG goed genoeg bevallen om het project voort te willen zetten, zo blijkt uit de evaluatie-notitie die deze maand aan de Universiteitsraad wordt aangeboden. Het belangrijkste knelpunt vormt de integratie van het lezingenaanbod in de studieprogramma's van de RHG: er zijn voor RHG-studenten nog geen studiepunten mee te verdienen. Bovendien zijn de lezingen nog erg universitair georiënteerd. ''Het is veel werk geweest om het aanbod op het hbo af te stemmen'', aldus W. Janssen, directeur van de Dienst Interne en Externe Betrekkingen waaronder Studium Generale valt. ''De programmering is door de samenwerking niet in het gedrang gekomen.'' Janssen verwacht dat de nieuwkomers het aanbod verder zullen verbreden. (Joep Engels)
De commissie die juni vorig jaar de Faculteit der Gezondheidswetenschappen van de Rijksuniversiteit Limburg tegen het licht hield, oordeelt in haar eindverslag positief over verplegingswetenschap, een van de afstudeerrichtingen aan deze faculteit. De commissie meent verder dat het een goede zaak is dat afgestudeerde hbo'ers die deze opleiding in deeltijd willen volgen, behalve in Maastricht ook in Utrecht en Groningen terecht kunnen. Eerder waren de Limburgse universiteit en die van Utrecht en Groningen daartoe een overeenkomst aangegaan en in september 1990 startten studenten in Utrecht en Groningen met verplegingswetenschap. Minister Ritzen sprak echter zijn veto uit over deze constructie. Hij wenste de evaluatie van verplegingswetenschap in Maastricht af te wachten, alvorens te beslissen over opleidingsplaatsen elders. Studenten die reeds in Groningen en Utrecht waren begonnen, mochten daar hun opleiding afmaken. Het Maastrichtse College van Bestuur heeft een brief aan Ritzen gestuurd, waarin het schrijft dat na het positieve oordeel van de visitatiecommissie niets een hernieuwde instroom van studenten in Utrecht en Groningen meer in de weg staat. De Groningse collegevoorzitter Bleumink hoopt dat de minister snel met een oordeel komt, zodat de studenten vanaf september weer aan de RUG terecht kunnen. Zeker is dat overigens nog niet. Ritzen heeft steeds benadrukt dat de universitaire studie verplegingswetenschap moet verschillen van de hbo-opleidingen voor verpleging. In haar eindrapport signaleert de commissie dat met name de deeltijd-doorstroomstudenten niet erg onderzoek-minded zijn, maar vooral geïnteresseerd zijn in beleid en beheer, een terrein waarop ook de hbo-opleidingen zich richten. Een woordvoerster van het ministerie laat weten dat daar nu bekeken wordt of het eindrapport aan de criteria voldoet. Indien dat het geval is, verwacht zij binnen twee à drie weken een beslissing van de minister over de toekomst van de verplegingswetenschap. (Laurens Berentsen)
Een 'brugklas' voor assistenten in opleiding is overbodig en verhindert een op maat gesneden onderwijsaanbod. Dat zegt het Landelijk Aio-overleg (LaAioO) over de recente evaluatie van het aio-stelsel. Het LaAioO legt in zijn vorige week verspreide standpunt nu eens niet de nadruk op klachten over het lage salaris. Mikpunt van kritiek is het plan van minister Ritzen om naar Frans model een schoolser en selecterend brugjaar voor aio's in te voeren. Volgens het overleg is deze overgang tussen doctoraalstudie en feitelijk promotie-onderzoek niet nodig, zolang er in de eerste fase maar genoeg ruimte is om met onderzoek kennis te maken. Het brugjaar is volgens het LaAioO zelfs ongewenst. Want zo wordt de tijd voor onderzoek bekort en bovendien hebben aio's veel meer dan een ''door de strot geduwd'' standaardpakket aan cursussen behoefte aan specifieke cursussen, die goed zijn toegesneden op hun onderzoek. Juist het aanbod aan dat soort cursussen moet nog flink worden verbeterd, zeggen de aio's onder verwijzing naar de recente evaluatie. Uit die evaluatie citeert het LaAioO ook, dat aio's vooral serieus genomen willen worden als onderzoeker. Hun hoge onderzoeksoutput zou daar alle reden toe geven. Dat brengt het LaAioO dan toch op de salariskorting die aio's nu krijgen. Die vindt het overleg nog steeds ''onredelijk''. Even belangrijk voor een volwaardige positie noemen de aio's echter het toekomstperspectief. Doordat er nauwelijks vaste onderzoeksbanen vrijkomen, is vooral in de alfa-vakken het aio-schap te vaak een opleiding tot dure werkloze. Het LaAioO pleit daarom nog eens voor meer post-doc plaatsen, om gepromoveerden voor de wetenschap te behouden en daarmee de status van het aio-schap te verhogen. Het LaAioO verwijst daarbij naar de bevinding in het evaluatierapport dat ook bijna 90 procent van de promotoren meer post-doc plaatsen nodig acht. (Frank Steenkamp, HOP)
Na een selectie uit 134 aanvragen zal de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in 1992 53 nieuwe Akademie-onderzoekers aanstellen aan de Nederlandse universiteiten. Slechts één van die onderzoekers komt in Groningen terecht. Het in 1986 gestarte programma Akademie-onderzoekers is bedoeld om talentvolle onderzoekers voor de wetenschapsbeoefening in Nederland te behouden. Akademie-onderzoekers worden voor drie jaar aangesteld, een periode die bij bewezen kwaliteit verlengd kan worden tot vijf jaar indien de betrokken universiteit de onderzoeker na afloop van die vijf jaar een vaste arbeidsplaats aanbiedt. Per 1 januari waren 220 Akademie-onderzoekers werkzaam, verdeeld over vijf wetenschapsgebieden. Op basis van het aantal promoties en het aantal hoogleraren mocht de RUG voor 1992 vijftien aanvragen indienen bij de KNAW. De faculteiten kwamen slechts met elf kandidaten op de proppen. Van die elf kandidaten is alleen de psycholoog A. Wijers door de selectie gekomen. ''Daar zijn we van geschrokken'', vertelt een van de betrokken medewerkers van het Bureau van de Universiteit, B. Wiersema. Naar de oorzaak van de slechte score moet hij hoofdzakelijk gissen, omdat de KNAW haar selectie niet toelicht. ''Enkele heel goede aanvragen zijn niet gewaardeerd. Die zijn waarschijnlijk in de concurrentie onderuit gegaan. En in de breedte was de kwaliteit van onze aanvragen misschien niet erg hoog'', zo luidt zijn verklaring. Ook speelde het geringe aantal promoties in 1990 de RUG wellicht parten. Voor wat betreft het totaal aantal aangestelde Akademie-onderzoekers bungelt de RUG nu ergens onderaan in het lijstje van algemene universiteiten. De conclusie dat de RUG te weinig kwaliteit in huis heeft is misplaatst, aldus Wiersema. ''We hebben enkele goede onderzoekscentra. Dat rijmt niet met elkaar. Kwaliteit moet je over een langere termijn bekijken. Bij de Akademie-onderzoekers ben je afhankelijk van een aanbod dat per jaar kan veranderen. Dit jaar was dat aanbod mager.'' (Laurens Berentsen) Volgens sommige wetenschapssociologen hebben wetenschap en werkelijkheid voorshands weinig met elkaar te maken, laat staan dat wetenschap iets vertelt over de waarheid. In deze visie is de wetenschap slechts een van de vele kennissystemen en is ze steeds in een concurrentieslag verwikkeld met andere bronnen van kennis, zoals volkswijsheden en religies. In de Westerse wereld is de wetenschap redelijk succesvol geweest in deze strijd, dat wil in deze zienswijze zeggen, ze heeft haar versie van de werkelijkheid goed aan de man weten te brengen. Het vele geld dat naar de universiteiten vloeit, is enerzijds een duidelijk bewijs van dat succes en anderzijds stelt het de wetenschap in staat nieuwe hoofdstukken aan haar successtory toe te voegen. Toch ziet de situatie voor de wetenschap er minder rooskleurig uit dan op het eerste gezicht misschien wel lijkt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de enquête die Rob Nanninga hield onder eerstejaars psychologiestudenten aan de Universiteit van Amsterdam. (Nanninga verwisselde de UvA met de VU, maar dat soort foutjes kom je ook buiten de wetenschap tegen.) Uit die enquête kwam naar voren dat een groot aantal studenten geloof hechtte aan paranormale en andere bijzondere verschijnselen die door de wetenschap reeds lang en ondubbelzinnig naar het rijk der fabelen waren verwezen. Zo meende bijna vijftig procent van de geënquêteerden dat er wel iets waars zit in het met de wetenschap concurrerende kennissysteem van de astrologie. Afgelopen dinsdag vertelde de enquêteur tijdens een door de Fysisch-Mathematische Faculteitsvereniging (FMF) georganiseerde lezing, dat de wetenschap vooral onder jongeren, beter opgeleiden, vrouwen en mensen die in steden wonen, te kampen heeft met alternatieve verklaringswijzen. Nanninga is lid van Skepsis, de stichting die naar eigen zeggen kritisch onderzoek verricht ''naar beweringen die op basis van de huidige wetenschappelijke stand van de kennis hetzij uiterst onwaarschijnlijk zijn, hetzij daarmee in tegenspraak zijn.'' In zijn lezing legde hij uit hoe de genoemde beweringen op wetenschappelijke wijze onderzocht kunnen worden en hoe dat soms ook gebeurt. Zo worden goedgelovige fantasten ontdekt en gelddorstige charlatans ontmaskerd. Een enkele keer blijft een wetenschappelijke verklaring uit en dringt zich de vraag op of er dan toch een ietsepietsje meer bestaat tussen hemel en aarde. De vijftig studenten die naar het Laboratorium Algemene Natuurkunde aan de Westersingel togen om Nanninga te horen spreken, vulden voor diens lezing dezelfde enquête in als de Amsterdammers. Ik pretendeer allerminst over paranormale begaafdheden te beschikken, maar durf er Nanninga's boek waarnaar hij veelvuldig verwees tijdens zijn voordracht onder te verwedden dat de wetenschap bij deze studenten minder te duchten heeft van het paranormale dan bij de Amsterdamse psychologen. Nanninga's betoog werd welwillend aangehoord maar ging veel van de aanwezigen duidelijk niet ver genoeg. Waar de spreker zelf de pseudo-wetenschap achter sommige paranormale claims nog niet onthulde, deed de zaal hem graag wat suggesties aan de hand. Een van de studenten wilde enkele kritische kanttekeningen horen bij de astrologie. Een ander meende dat er voor Skepsis een taak is weggelegd om mensen in bescherming te nemen die door een seance volkomen in de vernieling raken of vanwege een astrologische voorspelling de straat niet meer op durven. Een derde student tenslotte leek Nanninga serieus te vragen hem te vertellen hoe hij zichzelf kon genezen; hij had een deel van zijn horoscoop gelezen en daar bleek zo veel van te kloppen dat hij daar zeer door geschokt was. Het werd tijd voor een relativering, zoals het de echte scepticus betaamt. Een terugkeer naar de heksenverbrandingen uit de Middeleeuwen zag Nanninga met de komst van het moderne occultisme niet in het verschiet liggen. Hij voelde dan ook niets voor een 20e-eeuwse variant van de inquisitie. De meeste gelovigen bewaren hun geloof voor de privé-sfeer, stelde hij het publiek gerust. Ze weten bovendien aardig goed wat ze doen, met in hun achterhoofd de eeuwenoude volkswijsheid, baat het niet dan schaadt het niet.
Laurens Berentsen
MARGRIET VAN LITH
Het bestuur van de SSGZ, ''de verzekeringsmaatschappij ván en vóór studenten'', overweegt om de maatschappij op korte termijn op te heffen. De SSGZ is na de komst van de zogenoemde AWTZ-polis voor beursstudenten, die op 1 januari is ingevoerd, voor bijna al haar verzekerden overbodig geworden. ''Verzekeraartje spelen hoeven wij echt niet zo nodig. Ons doel was dat studenten zich goedkoop kunnen verzekeren. Als dat structureel geregeld is, kunnen wij ons opheffen. Daar kan ik helemaal achter staan.'' Anneke Westerman, bestuurssecretaris van de SSGZ, is een van de drie personeelsleden van de verzekeringsmaatschappij. Invoering van de speciale studenten-ziektekostenverzekering op 1 januari 1992 maakt de ideële verzekering overbodig voor de grootste groep verzekerden, de beursstudenten, verklaart ze. De premie van die speciale polis is, inclusief wettelijke lasten, zestig gulden per maand. De Raad van Verzekerden, het hoogste orgaan van de SSGZ, maakt zich alleen nog zorgen over het lot van de aio's en van studenten zonder studiebeurs zoals ouderen en auditoren. Die vallen immers niet onder de AWTZ-polis voor beursstudenten. Over een definitief einde van de befaamde 37-jarige wordt dus nog even nagedacht en de Raad van bestuur onderhandelt nu intensief met ''herverzekeraar'' Het Zilveren Kruis.
De afgelopen jaren was het bestaan van de ''verzekeringsmaatschappij ván en vóór studenten'' al wat moeilijker geworden, omdat de grote maatschappijen en de banken met concurrerende verzekeringen op de markt kwamen. Toen de SSGZ in 1954 werd opgericht (door drie medicijnenstudenten, een jurist en een huisarts te Amsterdam) was daarvan nog geen sprake. Tot 1973 was de SSGZ de enige studentenverzekering. De groei van de SSGZ is volgens bestuurssecretaris Anneke Westerman nogal toevallig verlopen. Aanleiding tot de oprichting was de groeiende stroom van studenten met een krappe beurs. ''Studenten zonder rijke ouders moesten van een absoluut minimum leven en bezuinigden dan nogal snel op de verzekering: uit een onderzoek in die jaren bleek dat 19 procent van de Amsterdamse studenten onverzekerd rondliep. De SSGZ is toen opgezet als verzekering tegen de allergrootste rampen; alleen ziekenhuisopname was gedekt en daar betaalde je 25 gulden per jaar voor.'' Belangrijker dan de verzekering was in die jaren het SSGZ-noodfonds voor studenten die door ziekte in zulke financiële problemen waren geraakt, dat hun studie daar zichtbaar onder leed. Ex-Kamervoorzitter Dick Dolman en de Amsterdamse arts Rübsaam waren er ooit voorzitter van.
In de loop der jaren is het pakket uitgebreid. Eerst kwam fysiotherapie erbij, daarna psychiatrische hulp en in 1966 ook de huisarts. Westerman: ''Dat studenten altijd de meerderheid vormden in het bestuur was daarvoor heel belangrijk: die wisten uit eigen ervaring wat studenten aan premie konden betalen en waar ze behoefte aan hadden. Dat was bijvoorbeeld heel duidelijk aan het begin van de jaren zeventig, toen de vrouwelijke studenten ervoor zorgden dat de pil, en later ook abortus in het pakket kwamen.'' In organisatie en ideologie heeft de SSGZ naast de groeiende stroom concurrenten altijd een eigen plaats gehouden. Het was de ideële verzekering, waar studenten de dienst uitmaakten voor sommigen was dat al reden genoeg om zich bij de SSGZ te verzekeren. Het was ook de verzekering waar je, als je je meteen als eerstejaars aanmeldde, zonder enige beperking of keuring toegang had. En de derde bestaansgrond was de rol van waakhond. Anneke Westerman: ''De grote verzekeraars boden steeds meer mooie pakketten voor weinig geld. Lage premies, waarmee ze een concurrerende rol konden spelen. Alleen: als wij er niet waren geweest was het snel afgelopen geweest met die lage premies. Voor de vereniging van verzekeraars, het KLOZ, waren wij ontzettend lastig zonder ons hadden ze samen afspraken kunnen maken die zeker tot veel hogere premies hadden geleid.''
Opheffing van de organisatie is echter altijd de doelstelling geweest van de SSGZ. Tientallen jaren heeft het bestuur bij vergeefs de ene na de andere minister van Onderwijs aangeklopt om te bewerkstelligen dat studenten in het ziekenfonds mochten. ''Altijd dachten we weer: déze minister voelt er wel voor'', zegt Westerman, ''maar altijd ging het weer mis. De oplossing van Ritzen is second best, maar omdat we begrepen dat het met dat ziekenfonds toch nooit zou lukken, hebben wij aan dit plan een flinke steen bijgedragen. '' Aan de doelstelling van de SSGZ, een goedkope verzekering voor alle studenten, is met de invoering van de AWTZ-polis voor beursstudenten grotendeels voldaan. De discussie over mogelijke opheffing is dan ook niet onverwacht. Bovendien zal invoering van het 'plan-Simons' in ieder geval het einde van de SSGZ betekenen, want in het herziene stelsel van ziektekostenverzekering is geen plaats voor maatschappijen die zich alleen op een bepaalde groep richten. (HOP)
De particuliere verzekeraars verzetten zich nog steeds tegen de deze maand ingevoerde studentenpolis. De Gelderse Onderlinge Verzekeringsmaatschappij Geveo heeft afgelopen vrijdag in kort geding afschaffing van de maatregel geëist. De AWTZ-polis is ingevoerd voor ouderen die door een hoog gezondheidsrisico voor een onbetaalbare premie komen staan. Verbreding van de polis tot de groep beursstudenten vindt de Geveo onaanvaardbaar en een ''truc'' van minister Ritzen om de uitgaven voor studiefinanciering te beperken. Namens de minister voerde advocaat mr. G.H.J. de Groot aan, dat vier procent van de studenten de particuliere premies zo hoog was gaan vinden, dat ze zich niet meer verzekerden. Dat vond de minister een onaanvaardbaar grote groep. De advocaat van de Geveo gelooft eerder dat die studenten niet om financiële redenen onverzekerd rondlopen, maar uit laksheid. De uitspraak is op 24 januari. (Margriet van Lith, HOP)
Het blijft kwakkelen met de landelijke Studentenkrant. Afgelopen september probeerde het maandblad, dat van oorsprong een uitgave was van de Groningse studentenorganisatie SORUG, het voor de tweede keer op de landelijke markt. Er kwam één landelijke editie, gevolgd door géén krant in oktober en een Groningse uitgave in november. Pas het decembernummer was weer landelijk. De Studentenkrant zal voorlopig regionale en landelijke edities afwisselen. Opnieuw zit het vast op de advertentie-inkomsten. Zoals bekend besloot de Studentenkrant in maart 1990 landelijk te gaan, maar moesten de persen van het blad nog geen jaar later, in februari 1991, worden stilgezet. Van de 12000 gulden, nodig om de krant in een oplage van 50.000 stuks uit te brengen, kwam nauwelijks tweederde binnen. Het Groningse acquisitiebureau Avtel meende de krant er bovenop te kunnen helpen. Wim Meijer van Avtel bekent nu dat het ''aanboren van een nieuwe markt wat stroever gaat dan gehoopt''. Acquisititeur Avtel probeert overigens vanaf 1992 ook adverteerders te vinden voor 'de Kus', het vorig jaar opgerichte periodiek van de studentensportvereniging ACLO. Andras Mebius, hoofdredacteur van de Studentenkrant, ziet dat niet als concurrentie: ''Misschien kunnen wij er nog wat aan over houden, en komen adverteerders van de ACLO-krant ook bij ons.'' (Ellis Ellenbroek)
Dat constateert de visitatiecommissie die afgelopen vrijdag haar rapport over deze studies presenteerde. Tijdens de visitaties bleken de studenten zelf te klagen over het lage niveau, overmatig gebruik van readers in plaats van boeken en, naarmate de studie vordert, vaak ''meer van hetzelfde'' in plaats van verdieping van de stof. Inhoudelijk zijn de verschillen groot. Onderwijsprogramma, vakkenpakket, afstudeerrichtingen en keuzevakken zijn in de ene stad heel anders dan in de andere. De studies zijn nog volop in beweging. De visitatiecommissie constateert dat dat voor- en nadelen heeft. De vakgroepen vertonen soms inspirerend veel enthousiasme en dynamiek en denken actief na over vorm en inhoud van het programma. Nadeel is dat de studenten erg vrij gelaten worden en de kans lopen in massaliteit en gebrek aan structuur te verdrinken. De groei van de studierichtingen is extreem geweest. Probleem bij die populariteit is, dat een groot deel van de studenten afkomt op het redelijke arbeidsmarktperspectief. Dat is een belangrijker keuzemotief dan uitzonderlijke belangstelling voor de inhoud van het vakgebied. Bij het begin van de studie is de motivatie dus al niet optimaal. Dat redelijk gunstige perspectief komt bovendien vooral door de brede inzetbaarheid van de afgestudeerden, als gevolg van het algemene karakter van de studie. En dat is nu juist de reden waarom studenten in de tweede helft van de studie vertraging oplopen. De vrijheid die ze na de propaedeuse krijgen om het programma zelf in te vullen maakt hen vaak onzeker. Daarom is ook na de propaedeuse de uitval nog vrij groot. Meer structuur in het doctoraalprogramma en minder keuzevrijheid zou volgens de visitatiecommissie dan ook beter zijn. De grote vakgroepen zouden wel meer alternatieven moeten zoeken voor de massale hoorcolleges. Die zijn er namelijk in de propaedeuse mede schuldig aan dat zoveel studenten afhaken. Het zou goed zijn als de docenten zich snel verdiepten in de vele mogelijkheden van computerondersteund onderwijs. De kleinere vakgroepen kunnen hun omvang gebruiken als lokmiddel om studenten te trekken. En wie zijn onderwijs echt wil verbeteren, moet vooral meer naar de studenten luisteren, vindt de commissie; wat nu nog te weinig gebeurt. (HOP)
Aan de vooravond van zijn Algemene Ledenvergadering is het voortbestaan van de Groninger Studenten bond (GSb) in zijn huidige vorm twijfelachtig. Het zittende bestuur treedt af. Geen van de bestuursleden heeft zich herkiesbaar gesteld. Voor de vacatures hebben zich nog geen kandidaten gemeld. De malaise waarin de bond verkeerd is onderwerp tijdens de komende ledenvergadering. Onder agendapunt vijf staat niets meer en niets minder vermeld dan de vraag of de bond nog wel bestaansrecht heeft. ''Over liquidatie van de GSb zal dan misschien ook wel gepraat worden'', meldt de vertrekkende penningmeester Emile Spijkerman. Dat het zover komt gelooft Spijkerman niet. ''Tot nog toe is het altijd gelukt nieuwe bestuursleden de te vinden. In het ergste geval wordt er een interim-bestuur benoemd, met als enige opdracht een echt bestuur samen te stellen.'' De GSb lijdt al langer een zieltogend bestaan. Het aantal betalende leden is tot 500 gekelderd. Het aantal actieve leden is minimaal. Binnen de bond leeft het idee om de GSb om te vormen tot een dienstverlenende organisatie voor studenten. Leden zouden bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van computer-faciliteiten, of korting krijgen op de huur van de vakbondsbakfiets. Anderen zien voor de GSb een rol weggelegd als een soort consumentenbond voor studenten. ''Behalve het ondersteunen van acties moet zo'n bond zich bezighouden met het bieden van individuele dienstverlening op het gebied van huisvesting en studiefinanciering. En het liefst op professionele basis'', mijmert voormalig (interim) voorzitter Jaap Berga. ''Nu is het zo dat het maar wat voortmoddert en niemand krijgt het over z'n hart de boel echt op te heffen.'' (Geert de Jong)
MARGRIET VAN LITH
De landelijke studentenvakbond LSVb wil een ''presentiebeurs'' in plaats van een ''tempobeurs''. Studenten moeten zich, totdat de propaedeuse is behaald, elk trimester bij de studiebegeleider melden om over de voortgang van de studie te praten. Wie dat niet doet, verliest zijn studiebeurs. De LSVb heeft het voorstel voor de presentiebeurs dinsdag 14 januari aan de VSNU (de samenwerkende universiteiten), de hbo-raad en de minister voorgelegd. De bond reageert daarmee op de wens van zowel de minister als de VSNU, om in elk geval de zogenoemde no show-studenten geen beurs meer te geven. De vakbond definieert een no show-student als een student die zich niet drie maal per jaar bij de studieadviseur meldt. Voor invoering van zo'n presentiebeurs is wel extra geld nodig waarmee de universiteiten meer studie-adviseurs kunnen aanstellen. Dat geld moeten minister en universiteiten samen opbrengen. Dan mogen zij van de studenten ook wel iets verwachten, vindt LSVb-voorzitter René Danen. ''Het is op zich terecht dat een student die zich nooit vertoont, geen studiefinanciering krijgt. Ook mensen die een uitkering krijgen moeten zich immers regelmatig melden, want de samenleving wil daar terecht enige controle op.'' Belangrijk aspect van het voorstel is dat de vakbond een duidelijk verschil wil tussen de presentiebeurs en het bindend studie-advies. Iedereen die gehoor geeft aan de oproepen van de studiebegeleider behoudt in dit plan zijn beurs, ongeacht de vraag of hij enige studieprestatie levert. Voor het studie-advies aan het eind van de propaedeuse is wel van belang of de student een bepaald aantal tentamens heeft gehaald een aantal dat voor elke faculteit anders is. Andere aspecten van het plan zijn een grotere betrokkenheid van studenten bij de onderwijsevaluatie en betere studievoorlichting. Voor dit laatste wil de LSVb een onafhankelijke commissie instellen. René Danen: ''De universiteiten voeren nu dure reclamecampagnes die niet altijd zo geslaagd zijn. Wij willen daarvoor een soort reclamecodecommissie instellen, waarin vertegenwoordigers van instellingen en studenten zitting moeten hebben.'' In eerste instantie had de LSVb overwogen om niet meer aan het overleg over de tempobeurs deel te nemen. Verbetering van onderwijs en studiebegeleiding stond voor de studenten voorop en zij vonden dat de gesprekspartners daar te weinig aandacht voor hadden. De minister hield vast aan zijn wens de studiefinanciering op een of andere manier aan de studievoortgang te koppelen en de universiteiten wilden in geen geval voor grote extra inspanningen komen staan. De LSVb gelooft dat dit voorstel aan ieders wens tegemoet komt. Volgens afspraak met de Tweede Kamer moet de minister voor 1 februari een alternatief voor de tempobeurs formuleren. Het overleg wordt op 28 januari voortgezet. (HOP)
De RUG krijgt naar verwachting per 1 september 1992 de beschikking over een pand in de Uurwerkersgang voor de huisvesting van haar buitenlandse studenten. Afgelopen dinsdag maakten het College van Bestuur en eigenaar de Stichting Studenten Huisvesting daarover een principeafspraak. In ruil daarvoor is het College bereid 100.000 gulden te investeren in een pand aan de Hoge der Aa 10, waarop de SSH haar oog heeft laten vallen. Die besprekingen zijn nog niet afgerond. Het pand in de Uurwerkersgang, dat de naam Erasmushuis krijgt, zal tezamen met het naastgelegen Guesthouse van de universiteit worden geëxploiteerd. Voor de huidige studentbewoners zal vervangende woonruimte worden gezocht. In juni komen ook drie internationale studentenhuizen van de Stichting Huisvesting Buitenlandse Studenten Groningen HBSG gereed. Die stichting is een samenwerkingsverband van de RUG, de Rijkshogeschool Groningen, het Prof. H.C. van Hall instituut en de Hanzehogeschool. Ruim honderd buitenlandse studenten (universiteit en hbo) kunnen dan voor huisvesting terecht in het voormalige klooster in de Moesstraat, in de Albertine Agnesschool in de Oranjebuurt en in het pand Kraneweg 2-4, waar vroeger delen van de studie psychologie waren ondergebracht. (Arjan Wildeboer)
LAURENS BERENTSEN
Medewerkers van de RUG die buiten werktijd nevenwerkzaamheden verrichten die in het verlengde liggen van wat zij bij de universiteit doen, moeten dat melden. Nevenwerkzaamheden binnen werktijd dienen altijd te worden aangemeld. Dat zijn twee regels uit de discussie-nota die het College van Bestuur heeft opgesteld over nevenwerkzaamheden. Het College van Bestuur signaleert dat in een tijd waarin het aantal commerciële contacten tussen universiteit en omgeving groeit, ook de werkzaamheden die medewerkers op persoonlijke titel verrichten toenemen. Op zich is daar niets op tegen. Integendeel, de contacten die hieruit voortvloeien komen goed van pas om de belangen van de RUG in diverse circuits te behartigen, aldus de nota. Het College wil echter onaanvaardbare concurrentie door haar eigen medewerkers tegengaan en wil er voor waken dat de eigenlijke taken niet in de verdrukking komen. Onder nevenwerkzaamheden verstaat het College onder andere commissariaten, bestuursactiviteiten, onderzoek of onderwijs waarbij het personeelslid direct in opdracht voor derden werkt en activiteiten als ondernemer of vrije beroepsuitoefenaar. Uitgangspunt bij dit soort werkzaamheden dient te zijn, dat zij worden verricht in overleg met de werkeenheid, bijvoorbeeld de vakgroep. Om dat te bereiken wil het CvB dat personeelsleden zo ongeveer alle nevenwerkzaamheden aanmelden, ongeacht of ze binnen danwel buiten werktijd plaatsvinden. Alleen werkzaamheden waarvoor de universiteit duidelijk geen belangstelling heeft, zoals het voorzitterschap van de visclub, zijn hiervan uitgezonderd. Het College geeft een zevental regels voor het beoordelen van nevenwerkzaamheden. Zo mogen deze de vervulling van de hoofdtaak niet aantasten. Dat kan door een te groot tijdsbeslag, maar ook doordat de werkzaamheden energie en creativiteit opslokken, die aan de eigenlijke taak worden onttrokken. Het komt voor dat personeelsleden op persoonlijke titel of door middel van stichtingen contracten aangaan die liggen op het werkterrein van de universiteit. Waar sprake is van concurrentie dienen duidelijke grenzen te worden gesteld, aldus het College. Daarbij staat voorop dat het geenszins vanzelfsprekend is dat personeelsleden zich voor eigen rekening op het terrein van de werkgever mogen begeven. Nevenwerkzaamheden binnen diensttijd dienen beperkt te blijven. Krijgen ze een permanent of regelmatig karakter, dan moet de werktijd verminderd worden, tenzij het om een gering tijdsbeslag gaat. Het CvB legt sterk de nadruk op het overleg op de werkplek. Dat moet er toe leiden dat nevenwerkzaamheden op een verantwoorde manier hun plaats krijgen binnen de universiteit. Het College waarschuwt echter dat het zal ingrijpen waar de grenzen van het aanvaardbare worden overschreden en overleg niet tot een oplossing leidt. De discussie-nota is inmiddels positief ontvangen door de directeuren beheer en het College van Decanen en gaat nu voor commentaar naar het Georganiseerd Overleg en de Universiteitsraad.
GUUS TERMEER
Het Harmoniecomplex is te klein voor de Faculteit der Letteren. Als oplossing moeten drie vakgroepen, verenigd in het Centrum voor Klassieke, Oosterse en Middeleeuwse Studies, verhuizen naar het pand Oude Boteringestraat 23. Zij weigeren, omdat ''het College van Bestuur de beste ruimte al heeft ingepikt''. Tweeëneenhalf jaar nadat de faculteiten rechten en letteren hun intrek namen in het Harmoniecomplex barst het gebouw uit zijn voegen. Oorzaak zijn de verkeerde ramingen die midden jaren tachtig zijn gemaakt. De daling van het aantal letterenstudenten die het ministerie van Onderwijs voorspelde, ging voor Groningen niet op. Het gevolg: ruimtegebrek van meer dan duizend vierkante meter. De vakgroepen Talen en Culturen van het Midden Oosten, Grieks en Latijn en Mediaevistiek, die onlangs de krachten bundelden in het onderzoekscentrum Classical, Oriental, Mediaevial and Renaissance Studies (COMERS), moeten elders een onderkomen zoeken. Het COMERS kan terecht in het pand Oude Boteringestraat 23, waar voorheen de vakgroep Sociologie en de vakgroep Culturele Antropologie huisden. Het College van Bestuur stelde één voorwaarde: ook de stichting Academische Opleidingen Groningen, de overkoepelende organisatie voor het contractonderwijs van de RUG, moet in het pand. ''En wel in alle representatieve kamers op de benedenverdieping'', aldus dr. J. Hermans van Mediaevistiek. ''Daarmee is het COMERS aangewezen op de donkere kamertjes die alleen via sluipdoor- en kruipdoorroutes zijn te bereiken; daar passen we voor.'' En dat is het officiële standpunt van het COMERS, stelt prof.dr. H. Hofmann, voorzitter van de vakgroep Grieks en Latijn. ''We leveren al ruimte in. Wanneer het College dan ook nog de beste kamers eruit pikt voor AOG gaan we niet.'' Hiermee staat de verhuisoperatie, die voor het komend studiejaar voltooid moet zijn, op losse schroeven. W. Kooi, hoofd van de Dienst Huisvesting en Bouwzaken van de RUG wijt dit aan ''de trage besluitvorming van de faculteiten letteren en rechten''. Een nogal eenzijdig standpunt, vindt T. Waterbolk, directeur beheer van letteren. Hij wijst erop dat zijn faculteit sowieso met te weinig ruimte blijft zitten: ''Het is dan toch logisch dat we tegen zo'n eis van het College aanhikken.'' Waterbolk heeft echter, na ruggespraak met het COMERS, een alternatief voorstel ontwikkeld. De stichting AOG krijgt een plek in het Harmoniecomplex. Het COMERS plus acht aio's die zich met het thema middeleeuwen bezighouden gaan naar de Oude Boteringestraat. ''Gaat het College hier niet mee akkoord, dan is er echt een impasse.''
Door GUUS TERMEER Een van de fraaiste antiquariaten in Groningen is Bouma's Boekhuis aan de Turfsingel. Achter de stijlvolle art deco-gevel bevindt zich een ware lusthof voor bibliofielen met speciale belangstelling voor oud en nieuw werk op het gebied van de klassieke oudheid en de duistere middeleeuwen. Twintig jaar werkte Egbert Forsten in dit familiebedrijf, waarin zijn vader de scepter zwaaide. Hij gaf er in 1965 zelfs zijn studie klassieke talen voor op, onder één uitdrukkelijke voorwaarde: hij wilde gelijktijdig een eigen uitgeverij beginnen. Onder de imprint 'Bouma's Boekhuis' begon de jonge Forsten met de uitgave van herdrukken op het gebied van de klassieke talen; tekstedities, woordenboeken en monografieën. Een voorzichtig begin van een uitgeverij die na ruim 25 jaar meer dan tweehonderd titels heeft verzorgd. De naam is in 1985, toen de uitgever uit de boekhandel stapte, veranderd in het internationaal klinkende 'Egbert Forsten Publishing'. Forsten is een typisch wetenschappelijke uitgever. Dissertaties, congresbundels en diverse series wetenschappelijke vakpublikaties zijn in zijn fonds ondergebracht. De boeken, met een maximale oplage van duizend exemplaren, zijn bedoeld voor een select internationaal publiek. Ze worden verspreid met behulp van een internationale boekhandel en via een eigen vertegenwoordiger in de Verenigde Staten. Vrijwel alle boeken zijn Engelstalig, met uitzondering van enkele meertalige bundels. De doelgroep kan de uitgever kort en krachtig omschrijven als ''universiteitsbibliotheken en privé-geleerden over de hele wereld''. Afnemers voor wie de prijs van de boeken er niet zo toe doet; deze varieert dan ook van enkele tientjes tot een paar honderd gulden. De letterenfaculteit van de RUG is een belangrijke inspiratiebron voor Egbert Forsten Publishing. Vooral de klassieke talen en archeologie bleven de belangstelling van de uitgever houden. ''Dat is mijn grootste afdeling, die ik vooral heb opgebouwd via persoonlijke contacten.'' Maar sinds enkele jaren zijn er ook de series 'Groningen Oriental Studies' en 'Groningana Mediaevalia'; met redacties waarin medewerkers van de Groningse letterenfaculteit stevig zijn vertegenwoordigd. Het runnen van een wetenschappelijke uitgeverij is geen vetpot. ''Als je geen subsidie op dit soort boeken krijgt, kan het niet uit'', aldus de uitgever. De Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek, met een aparte pot voor publikaties van A-faculteiten, is zijn belangrijkste subsidiebron en soms springt ook het Gronings Universiteits Fonds bij. De steun vanuit de Faculteit der Letteren beperkt zich over het algemeen tot dienstverlenende activiteiten. ''Er loopt nu bijvoorbeeld een groot project bij het klassiek instituut: een lexicon op een Griekse kroniek uit de middeleeuwen. Er lag een stapel handgeschreven cahiers en dat moest worden ingetypt. Ik heb als voorwaarde voor uitgave gesteld dat de faculteit dit moest verzorgen, als een soort verkapte subsidie. Daar is nu iemand, in dienst van de faculteit, mee bezig.'' De meest directe band met de RUG legde Forsten met de uitgave van het gedenkboek 'Rijksuniversiteit Groningen 1964-1989' van de hand van de historicus E.W.A. Henssen. Een boek dat prima past in de uitgavereeks over de geschiedenis en cultuur van Groningen, die de uitgever al bijna twintig jaar samen met Wolters-Noordhoff verzorgt. ''In deze reeks zitten heel andere boeken dan in mijn eigen fonds. Uiteraard gaat het om Nederlandstalig werk, dat op een breed publiek is gericht.'' De boeken van Wolters-Noordhoff/Forsten zijn meestal rijk geïllustreerd en doen het goed als cadeau met een Noordnederlands tintje. Zo werden van de uitgave 'Groningen 950 jaar op weg naar 2000' meer dan tienduizend exemplaren verkocht. Hoewel de samenwerking met Wolters-Noordhoff volledig los staat van het eigen wetenschappelijke fonds, spreekt de uitgever toch van een zekere invloed: ''Door deze Groningse reeks ben ik meer aandacht aan mijn wetenschappelijke uitgaven gaan besteden. Vroeger deed ik er gewoon een donkerblauwe band omheen en klaar was Kees. Ik heb begrepen dat dat op een gegeven moment toch niet meer kon.''
Door GUUS TERMEER Vijftien boeken in vijf jaar, de oogst van de Historische Uitgeverij Groningen lijkt zo op het eerste gezicht wat mager. Toch heeft het fonds van uitgever Patrick Everard in korte tijd naam gemaakt. Want of het nu om een dissertatie gaat of om een oratie, de boeken van de Historische Uitgeverij zijn stuk voor stuk een lust voor het oog en inhoudelijk van niveau. Dat vond landelijk erkenning. Maar liefst vier van de vijftien uitgaven vielen de afgelopen jaren in de prijzen. Als student geschiedenis ontpopte Everard zich als een uitgelezen vertaler van historische en filosofische werken. ''De uitgeverij is letterlijk uit mij gegroeid'', vertelt hij. ''Ik vond het jammer om mijn vertalingen bij andere uitgevers onder te brengen. Vandaar dat ik in 1986 voor mezelf ben begonnen.'' Uit de vertalingen en manuscripten ''via contacten uit de studietijd'' groeide een fonds, waarin met name de disciplines geschiedenis en filosofie goed zijn vertegenwoordigd. De voorkeur van de uitgever gaat echter uit naar geschriften waarin verschillende wetenschappelijke disciplines samenkomen. Zoals de succesvolle studie 'Een economie van de kunsten' van Hans Abbing, oud-medewerker van de economische faculteit van de RUG, socioloog en beeldend kunstenaar. Dit soort interdisciplinaire dwarsverbanden is tegenwoordig schaars in het universitaire bedrijf, weet Everard. ''Voor wetenschappelijke publikaties waarin onverwachte relaties worden gelegd moet je als uitgever dus zelf het initiatief nemen.'' Patrick Everard heeft inmiddels meer dan een dagtaak aan zijn uitgeverij. Aan vertaalwerk komt hij nauwelijks nog toe en zijn woning, die meer en meer werd opslokt door de uitgeverij, is inmiddels voor een deel omgebouwd tot bedrijfsruimte. De uitgever broedt op nieuwe plannen. Sinds vorig jaar heeft hij een compagnon in de persoon van Hans Hartsuiker en samen werken ze aan de ontwikkeling van een literaire poot binnen de Historische Uitgeverij. Hartsuiker, die onder andere zijn sporen verdiende bij uitgeverij Athenaeum Polak & Van Gennep en Wolters-Noordhoff, licht toe: ''We denken aan uitgaven op het gebied van de klassieke letteren, maar zullen ook moderne vertaalde literatuur niet uit de weg gaan. Daarbij blijven we ons wel uitsluitend richten op Nederlandstalige boeken, met een voorkeur voor interdisciplinaire verbanden.'' Zo ligt er het plan voor uitgaven over de traditie van de klassieke literatuur in de Nederlandse letteren. Everard: ''Bij zo'n project ben je aangewezen op de samenwerking van neerlandici, classici en historici. Iedereen die we benaderen vindt het een leuk idee, maar vaak wijst men tegelijkertijd op het keurslijf van het eigen onderzoeksveld dat geen ruimte laat voor dit soort uitstapjes.'' De beide compagnons hebben zich voorgenomen actiever op zoek te gaan naar auteurs. De Groningse universiteit is daarbij een voor de hand liggende voedingsbodem. ''De RUG is een van de bronnen waar we graag uit putten'', verklaart Everard. ''Zoals op iedere universiteit lopen er veel mensen rond met leuke plannen of hobbies die inspirerend kunnen werken. Maar we willen ons zeker niet ophangen aan de Groningse universiteit. Ook de banden met andere wetenschappelijke instellingen kunnen voor ons nuttig en vruchtbaar zijn.'' Met de nieuwe plannen heeft de Historische Uitgeverij het uitgangspunt van een bescheiden, kwalitatief hoogstaand fonds niet verlaten. ''Dat kleinschalige was op den duur niet meer vol te houden'', aldus Everard. ''Zo'n uitgeverij krijgt zijn eigen dynamiek. Ik kan op mijn eentje dan niet meer de gewenste kwaliteit leveren aan auteurs en boekhandels. Maar kwaliteit blijft bij ons voorop staan, ook al worden we misschien een middelgrote uitgeverij.'' Het uitgangspunt is dat de persoonlijke banden met auteurs en boekhandels intact blijven. Dat dit niet zal meevallen, weet Hartsuiker uit eigen ervaring. ''Ik ben uiterst beducht voor de gevaren van grote uitgeverijen. Voor je het weet, verzand je in een organisatorische rompslomp en bureaucratie. Daardoor worden je boeken al snel veertig tot vijftig procent duurder en zijn ze niet meer betaalbaar voor de gewenste doelgroep. Een goede uitgeverij moet impulsen blijven uitgeven aan potentiële auteurs. Krijgt de commerciële kant de overhand, dan schiet je je doel voorbij.''
Universiteiten leven bij de gratie van het gedrukte woord. Studenten worden er mee grootgebracht en onderzoekers ontlenen er veelal hun status aan. De graadmeter voor een bloeiend wetenschapsbedrijf, zo redeneren de beleidsmakers, is het aantal publikaties dat jaarlijks wordt afgescheiden. Wie schrijft die blijft, luidt de stelregel voor de moderne academicus; of, iets minder positief geformuleerd: publish or perish. Voor een universitaire instelling lijkt het dus van levensbelang om een stevige vinger in de pap te hebben bij de uitgave van eigen boeken en bundels. In de Angelsaksische wereld heeft men dit al eeuwen door. De Universiteit van Oxford kent al sinds 1478 een eigen university press. En precies vierhonderd jaar later verrees in de Verenigde Staten de eerste universitaire uitgeverij binnen de campusmuren van de Johns Hopkins Universiteit, waarna het fenomeen een zodanige vlucht nam, dat vrijwel iedere zichzelf respecterende universiteit inmiddels over een eigen uitgeverij beschikt. De Nederlandse universiteiten hebben op dit gebied nauwelijks een traditie hoog te houden. En zoomen we in op Groningen dan vinden we slechts een handvol initiatieven die telkens een stille dood zijn gestorven. ''Bij elke nieuwe rector die aantrad, kwam het plan voor een eigen universitaire uitgeverij naar boven'', aldus mr. W.R.H. Koops, oud-bibliothecaris van de RUG en voordien werkzaam als onderdirecteur bij uitgeverij Wolters-Noordhoff. ''Deze plannen kwamen voort vanuit het idee dat uitgevers eigenlijk uitzuigers zijn, die veel te veel aan universitaire publikaties verdienen. Men constateerde bijvoorbeeld dat het uitgeven van een proefschrift duur was en dat ze dan ook nog slecht werden verspreid. Dat probleem dacht men dan met een eigen uitgeverij op te lossen.'' Koops heeft er nooit echt in geloofd. Eind jaren zeventig zat hij nog in een universitaire commissie die op verzoek van het College van Bestuur de voors en tegens van een eigen uitgeverij op een rijtje moest zetten. ''De verwachtingen waren hooggespannen: het zou toch prachtig zijn wanneer onze dissertaties over de hele wereld werden gelezen. Maar men verkeek zich op de praktische consequenties. De commissie wees op de personeelskosten en het omvangrijke apparaat dat nodig was om de distributie goed te regelen. Het hoofdprobleem was echter de opbouw van een evenwichtig fonds. Niet alle dissertaties en congresverslagen komen in aanmerking. Hoe leg je duidelijke criteria aan voor wat wel en niet in zo'n universitair fonds past?'' Ook commissielid Egbert Forsten, zelf actief als wetenschappelijk uitgever, had de nodige scepsis. ''Ik zag en zie niets in een uitgeverij binnen de universiteit. De positie van zo'n eigen unit is hopeloos lastig. Hoe onafhankelijk is zo'n uitgever? Hoe vrij is hij bij zijn uitgaafbeslissing? Het gevaar is bovendien levensgroot dat zo'n afdeling een soort vergaarbak wordt voor boeken die het bij de grote wetenschappelijke uitgeverijen niet halen. Dus moet het College van Bestuur financieel bijspringen. Wanneer de RUG dat wil, dan heeft men meer geld dan ik dacht. Want mijn ervaring als uitgever is, dat het bijzonder moeilijk is om er een subsidie los te peuteren.'' Het advies van de commissie van wijze heren was duidelijk. Wil de RUG een eigen uitgeverij dan zal er flink geld bij moeten. En die bereidheid is er niet, weet Koops. ''Maak een calculatie, ga naar het College van Bestuur en je hebt het negatieve advies per ommegaande post.''
TOCH ZIJN ER in andere universiteitssteden wel degelijk uitgeverijen te vinden die in meer of mindere mate tegen de universiteit zijn aangevleid. Zowel de Technische Universiteit Delft als de Katholieke Universiteit Brabant beschikken over een eigen uitgeverij. Deze universitaire eenheden geven uitsluitend wetenschappelijke publikaties van de eigen medewerkers uit. Voor de Delftse Universitaire Pers, die al bijna twintig jaar bestaat, zijn dat er jaarlijks tachtig à negentig. De nog experimentele Tilburg University Press brengt ieder jaar zo'n 35 boeken op de markt. Beide uitgeverijen hebben de opdracht om zelfbedruipend te draaien, maar kunnen in ieder geval op infrastructurele voorzieningen en twee volledige formatieplaatsen rekenen. Een zelfstandig uitgave-beleid geldt als uitgangspunt. Maar in Tilburg is de rector magnificus wel voorzitter van de redactieraad die over het uitgaafbeleid beslist. Dat betekent geen aanslag op de onafhankelijkheid, stelt Mary Joan Leijten van de Tilburg University Press ''De rector zit er niet als vertegenwoordiger van het College. Ik heb nog nooit meegemaakt dat er een politiek spel rond een uitgave werd gespeeld. De redactieraad beoordeelt of het wetenschappelijk niveau hoog genoeg is; komt men er niet uit dan wordt een onafhankelijke derde ingeschakeld.'' De Universiteit van Amsterdam komt volgende maand met een heel eigen project: de Amsterdam University Press BV, een holding waarvan de helft van de aandelen in handen is van een grote internationale uitgeverij en de andere helft bij de UvA ligt. Precieze gegevens wil voorlichter Floris Bongaerts niet gegeven, ''zolang de onderhandelingen nog niet zijn afgerond.'' Maar de UvA gaat naar schatting ''enkele tonnen'' investeren in het project, in ruil voor een stevige invloed op de bedrijfsvoering en de samenstelling van het fonds. ''De redactieraad bestaat volledig uit universitaire medewerkers.'' De Amsterdam University Press BV heeft de uitgave van wetenschappelijke boeken tot hoofddoel, maar schuwt commerciële activiteiten als het verzorgen van syllabi of zelfs de produktie van suikerzakjes niet, vertelt Bongaerts. ''Zo worden interessante wetenschappelijke publikaties voor een kleine markt haalbaar.'' De Vrije Universiteit en de Rijksuniversiteit Leiden kennen weer een andere constructie, met meer afstand tot de instelling. Leiden heeft de zieltogende Universitaire Pers Leiden enkele jaren geleden ondergebracht bij een externe uitgever. Terwijl de Vrije Universiteit sinds tien jaar een zelfstandige onderneming op de campus heeft: de VU-boekhandel/uitgeverij. Goed voor zo'n tachtig wetenschappelijke uitgaven per jaar, die in binnen- en buitenland hun weg vinden. De lijnen met de VU zijn kort, vertelt marketing medewerker Jos Olivier. ''In principe geven wij boeken uit die een of andere relatie met de VU hebben. De uitgaafbeslissing ligt volledig bij ons. Nee is nee... Maar'', bindt hij in, ''tegen VU-zaken zullen wij niet zo snel 'nee' zeggen.'' Hoewel er geen directe financiële banden liggen, is de afhankelijkheid van de VU, gezien de samenstelling van het fonds, er wel degelijk. ''Weten we dat een leerboek aan de VU wordt voorgeschreven, dan maakt dat de uitgaafbeslissing gemakkelijker.''
DE ONAFHANKELIJKHEID blijft dus een relatieve zaak voor de enkele Nederlandse uitgeverijen die in het voetspoor treden van de Angelsaksische university presses. En ook financieel blijft het behelpen, erkent Mary Joan Leijten van de KUB. ''Een universitaire uitgeverij hinkt altijd op twee gedachten. Enerzijds stel je je professioneel op naar de boekhandel, als een wetenschappelijke uitgever met boeken van niveau. Anderzijds moet je wel erkennen dat grote uitgevers meer in hun mars hebben en dus de krenten uit de pap pikken. Komt een KUB-medewerker bij ons met bij wijze van spreken de bestseller van de eeuw, dan is dat heel verleidelijk. Toch zullen we hem doorsturen naar een grote uitgever die promotioneel over meer middelen beschikt.'' Toppers zijn er voor de universitaire uitgever niet weggelegd. Wel is er een interessante middenmoot: boeken met wetenschappelijke kwaliteit die voor een specialistisch publiek interessant zijn. Hier lijkt toch ook voor de Groningse universiteit een schone taak weggelegd, al was het maar vanuit het oogpunt van public relations. Wim Janssen, directeur van de Dienst Interne en Externe Betrekkingen van de RUG, toont zich voorzichtig. Ook hij had grootse plannen toen hij in 1978 bij het DIEB begon. ''Ik heb begin jaren tachtig een voorstel gelanceerd om de mogelijkheid van een universitaire uitgeverij te verkennen. Met name bij letteren en gammafaculteiten bleek behoefte te bestaan aan een eigen uitgeverij van boeken en rapporten; voor de bèta's is publikatie in wetenschappelijke tijdschriften vaak belangrijker. Ik heb het College het verzoek voorgelegd, met de aantekening dat er wel geld bij moest. Het bleek al snel dat men niet bereid was om te investeren. Het idee is blijven liggen, en sindsdien duikt het zo nu en dan weer op.''
BIJVOORBEELD BIJ Barend van Heusden, organisator van een internationaal congres over expertsystemen en semiotiek aan de RUG. Voor de publikatie van zijn congresverslag kwam hij terecht bij de Universitaire Pers Leiden. ''Zo'n boek is een visitekaartje voor de RUG'', stelt hij. ''Nu gaat de Leidse universiteit met de eer strijken.'' ''Dat hoeft lang niet altijd het effect te zijn'', meent Janssen. ''Wanneer goede boeken van RUG-medewerkers bij een gerenommeerde uitgever verschijnen, straalt dat wel degelijk op onze universiteit af.'' In de praktijk regelt de markt zich voor een groot deel zelf, stelt het hoofd voorlichting. De meeste vakgroepen hebben lijntjes lopen naar wetenschappelijke uitgeverijen. Boeken van formaat komen daar terecht. In de regio zijn er een paar kleine wetenschappelijke uitgeverijen, zoals de Historische Uitgeverij en Egbert Forsten, die goede contacten hebben met de RUG. ''Over het algemeen vinden faculteiten zelf wel wegen voor hun boeken en bundels. Ik vind niet dat we hen voor de voeten moeten lopen.'' Toch klinkt bij veel aio's de klacht dat ze voor de uitgave van hun proefschrift totaal geen steun krijgen. De Katholieke Universiteit Nijmegen kent sinds enkele jaren een Publikatiebureau, een service-afdeling die medewerkers helpt bij het vinden van drukkers, uitgevers en subsidiënten. De RUG heeft niet meer te bieden dan een paar tips in de Wegwijzers voor aio's... Maar ook hier houdt het hoofd voorlichting de boot af. ''Bij proefschriften gaat het meestal alleen om het vinden van een geschikte drukker. Daar ligt mijns inziens eerder een taak voor het Grafisch Centrum van de RUG. Dat kunnen zij beter dan wij. Het DIEB zou alleen iets kunnen doen bij de promotie en distributie van de boeken. Maar dat betekent weer een investering van minimaal een half mannetje plus het reserveren van opslagruimte.''
Veel enthousiasme voor een eigen uitgeverij is er bij het DIEB niet te bespeuren. ''Wanneer er bij de faculteiten creatieve ideeën leven, houden wij ons aanbevolen'', aldus een afwachtende Janssen. Het hoofd voorlichting lijkt door ervaring wijs geworden. Geld is en blijft het struikelblok, zoals ook oud-bibliothecaris Koops al aangaf. Zijn advies: ''Als het College iets wil doen, moet het niet aan een eigen uitgeverij denken, maar jaarlijks een bedrag afzonderen. Met zo'n fonds kunnen interessante uitgaven, die het op eigen kracht net niet halen bij een uitgever, een duwtje in de rug krijgen.'' Een interessante gedachte, vindt Janssen. Al zal ook de faculteit een bijdrage moeten leveren. ''Het zou dan iets moeten worden als de huidige 'Regeling bijdrage symposia en congressen'. Activiteiten van faculteiten worden uit een centrale pot gesubsidieerd onder voorwaarde dat er een gelijkwaardige matching vanuit de faculteit plaatsvindt. Een centrale publikatiepot in die zin geef ik eerder kans van slagen dan een Groningse universitaire uitgeverij. Hoe aanlokkelijk het idee ook is.'' Door onze speciale verslaggever LOURENS KLUITENBERG Op de bovenverdieping van het sfeervolle café 1672 heffen de kopstukken uit de Groningse studentenwereld het glas. Het is 16 januari en op kosten van de GRUNK luiden de aanwezigen nog eens 1992 in. Vriendschappen worden bezegeld, misverstanden uit de wereld geholpen en vetes bijgelegd onder het genot van een gratis consumptie en zelf meegebrachte sigaretjes. Het ondeugende Universiteitsraadslid MARTINE VAN DER BLIJ, modieus gekleed in rafelige spijkerbroek, is het middelpunt van begerige mannenblikken. Van der Blij vertelt aan een ieder die het horen wil over haar plannen om te verhuizen naar een wooncommune aan de Boteringestraat. U-raadscollega TAETSKE VAN DER REYT heeft het intussen druk met het aan elkaar voorstellen van aanwezige gasten. Intimi vertellen dat de charmante Van der Reijt zich deze zomer gaat verloven met haar vriend HANS MOERKERK. Laatstgenoemde dreigde ooit als penningmeester van de Groninger Studentenbond de complete verenigings-boekhouding in het Lage der A te gooien, maar maakt tegenwoordig furore als USVA-voorzitter. Een eindje verderop praten GRUNK'ers LOUWARNOUD VAN DER DUIM en de gehavende ERWIN BOELENS met hun door velen benijde vriend JEROEN VAN DEN BRINK. De vaag-linkse Van den Brink is door het universiteitsbestuur uitverkoren om in maart Zuid-Afrika te bezoeken in gezelschap van hoogleraar LOLLE NAUTA. ''Met Nauta erbij weet je zeker dat je discussie krijgt'', vertelt Van den Brink zijn publiek. Aan de bar tracht troubleshooter KAREL BEKE liefhebbers te vinden voor een nieuw GSb-bestuur. Onderwijl maakt bondsvoorzitter HUIBERT BOER zich in een ander deel van de zaal kwaad over kranteberichten dat de eens zo florerende bond op zijn laatste benen loopt. De met een zeer fraaie oorbel getooide Boer gebruikt zelfs het woord riooljournalistiek. Een derde GSb-celebrity, ex-bestuurslid PETER GROEN, staat eenzaam in de hoek een sjekkie te draaien. ''Sinds Peter weer alleen door het leven gaat heeft hij last van humeurigheid'', fluisteren zijn vrienden. MARK FUCHS, de sympathieke SORUG-voorman, is de grote afwezige op dit sterrengala. Fuchs heeft beslommeringen elders maar gelukkig neemt prima-donna ELS EBELS zijn honneurs uitstekend waar. ''We zijn ontzettend gaaf bezig in de U-raad'', orakelt Ebels met schorre stem. ''Bij de volgende verkiezingen scoren we geheid vier zetels''. LEONE FLIKWEERT, SORUGs eigen Nelie Smit-Kroes, luistert aandachtig, terwijl ze van een glaasje droge sherry nipt. Het altijd vrolijke ACLO-bestuurslid ROEL TEULE wil binnenkort met zijn companen het sportblad 'de Kus' nieuw leven inblazen. Teule's grootste wens, zijn naam vermeld zien in de locale pers, lijkt hiermee in vervulling te gaan. Drie met keurige strikken getooide dames drinken hun glazen jus d'orange tot op de bodem leeg. Onder hen KEI-secretaris SANDRA TAEKEMA die haar voorzitter HANS MIDDELHOVEN verexcuseert. ''Hans heeft de laatste tijd zoveel borrels afgelopen, hij ligt vast ergens dronken op straat'', grapt de niet op haar mondje gevallen Taekema. JELLE BOUMA, lid van de Economen Unie, maakt een aangeslagen indruk. Hij is nog steeds ondersteboven van het besluit van het economisch faculteitsbestuur om de studierichting Technische Bedrijfswetenschappen af te blazen. ''Zo komt er bij economie nooit iets van de grond'', verzucht Bouma. Het feest loopt ten eind maar bij de uitgang prijst de pittige SORUG-penningmeester MANON PFEIFFER de activiteiten van haar kiesvereniging professioneel aan. ''Het is niet waar dat alleen bier drinkende corpsballen lid zijn van de SORUG. Ook GRUNK-voorzitter JELLE DIJKSTRA betaalt jaarlijks contributie.'' De haar omringende GRUNK-bestuursleden geven niet de indruk dit voorbeeld te zullen volgen.
''Hij is altijd met bouwen bezig'' zegt zijn vrouw. Een andere conclusie valt er inderdaad moeilijk te trekken. Op elfjarige leeftijd maakte Ab Smit, door ziekte aan bed gekluisterd, maquettes van het huis dat zijn ouders van plan waren te laten bouwen. Nu is hij 49, bouwkundig projectleider van de RUG en bovendien ontwerper en bouwer van zijn eigen huizen. Afgelopen december betrok Smit met vrouw en kinderen de tweede woning van eigen huismerk.
Op zijn veertiende aanvaardde Ab Smit een betrekking als timmerman. ''Ik wilde architect worden, maar studeren vond men in Twente, waar ik vandaan kwam, hoogmoedswaanzin.'' In de avonduren volgde Smit cursussen van de Bond van Nederlandse Architecten. Hij werd opzichter en tekenaar, kreeg een baan op een tekenkantoor en kwam uiteindelijk in de jaren zestig bij de Groningse universiteit terecht. Als bouwkundig projectleider is Smit verantwoordelijk voor het onderhoud van de universitaire gebouwen in Paddepoel. Maar de belangstelling voor bouwzaken duurt niet slechts van negen tot vijf. De gloednieuwe woning van de familie Smit aan de Jan van der Zeestraat in Hoogkerk, zelf getekend en eigenhandig gebouwd, is daarvan een onomstotelijke bewijs. Ook het vorige huis was al van eigen fabrikaat. Die woning, eveneens in Hoogkerk, voldeed niet meer aan de eisen. ''Mijn vrouw voelde zich er opgesloten'', aldus Ab Smit. ''Aanvankelijk hadden we uitzicht op weilanden met veulens en schapen. We konden zelfs de toren van Smilde zien. Toen was het nog niet zo'n oerwoud als nu en liep de weg naar Drachten er nog niet langs.'' Het mocht allemaal ook wel wat kleiner. Met een slaapkamer beneden ''voor als we ouder worden'' en in plaats van één grote badkamer twee doucheruimtes, één voor meneer en mevrouw en één voor de kinderen.
Aan de Jan van der Zeestraat waren drie kavels beschikbaar. Voor alle drie maakte Smit een ontwerp. Het plan voor nummer 5 werd uiteindelijk gerealiseerd, met hier en daar een hoekje eraf omdat het huis niet breder mocht zijn dan tien meter. ''Het is op de tip gebouwd'', aldus de toelichting in vaktaal van Smit. Hij doelt erop dat het huis vijfenveertig graden op de weg staat waardoor het eenvoudig is de straat in te kijken. Zowel van buiten als van binnen wijkt het witte bouwsel af van het doornsee Nederlandse woonhuis. Een leistenen dak met goten die erin verwerkt zijn, vensterglas met de zeer hoge isolatiewaarde van 1,3 en een zonwering aan de binnenkant waar je doorheen kunt kijken. In de meterkast zit een apparaatje waarmee kalk in het water voor een periode van honderd uur wordt omgezet in agoniet, dat niet schadelijk is voor huishoudelijke apparatuur, maar er ook geen ''dood water'' van maakt. De centrale stofzuigerinstallatie is een ander snufje: zuigen is een kwestie van een slang steken in een van de vele gaten in de wanden. Het stof verdwijnt in een reservoir op zolder dat slechts eens per half jaar geleegd hoeft te worden. Op de tweede verdieping en op zolder bevindt zich een ingewikkelde wirwar van met glaswol en aluminium omwikkelde buizen. Het is het de hart van het verwarmingssysteem. Smit is er erg trots op. Terwijl echtgenote Dicky zucht ''Ach Ab, moet dat nu weer?'' legt hij uitgebreid uit hoe het systeem koude buitenlucht verwarmt met vieze lucht van binnen. En dat het systeem tegelijk dient om te ventileren waardoor er voor frisse lucht eigenlijk geen raam meer open hoeft.
In totaal werkte de bouwkundig opzichter tweeduizend uur aan zijn eigen huis. Toen in maart 1990 het echte bouwen begon was hij er niet alleen 's avonds te vinden, maar nam hij bovendien elke donderdag en vrijdag vrij. Geholpen door dochter en zoon timmerde hij kozijnen en trok hij muren op uit blokken gasbeton. ''Dat materiaal is zo licht dat je het best alleen kunt'', vertelt Smit, die slechts voor een paar klussen bouwvakkers te hulp hoefde te roepen. ''Ik heb me doodgesjouwd, ik was de lopend buffet-juffrouw'', herinnert Dicky Smit zich de bouw die tot afgelopen december duurde en die ze helemaal op video vastlegde. Ze hoopt vurig dat het bij twee huizen blijft. ''Alleen dat uitzoeken al. Zie je die stomme lichtknopjes daar? Hoe lang ik daar wel niet over gedaan heb. Dan vraagt mijn man stalen aan, maar zovéél.'' ''Nederlanders vinden zevenhonderd gulden in de maand voor een huis veel, maar betalen rustig vijfhonderd voor een auto.'' Ab Smit vindt het een merkwaardige mentaliteit. Net als het kiezen voor goedkoop in plaats van voor duurzaam, iets wat hij in zijn werk bij de universiteit nogal eens tegen komt. Het nieuwe onderkomen van natuurkunde in Paddepoel kreeg bijvoorbeeld gevels van spaanplaat: ''Dat is nu nog wel mooi, maar moet je over vier jaar eens weer kijken. Dan lopen de groene strepen bij de muren langs.'' Zelf liet hij, om verzekerd te zijn van het beste van het beste, onder meer hang- en sluitwerk uit Duitsland komen. Door zijn vorige huis, waar voor 60.000 gulden materiaal in zat, goed te verkopen was Smit een eind op weg met de financiering van het nieuwe. Hoe duur dat uiteindelijk was heeft hij liever niet in de krant al scheelde het in elk geval tweeduizend manuren dat hij alles zelf deed. En door zijn baan was hij natuurlijk op de hoogte van de nieuwste en de beste technieken en was het niet zo moeilijk voor zijn verwarmingssysteem een concept van Stork Ketels op het spoor te komen, dat niet werd gebruikt voor de gewone woningbouw omdat het daarvoor te duur bleek.
Ook van de wetenschap kreeg Smit hulp. Met behulp van het Kernfysisch Versneller Instituut wist hij gedaan te krijgen dat hij geen kruipruimte onder zijn huis hoefde aan te leggen. Smit: ''Woningen in Nederland moeten officieel een kruipruimte hebben. Ook al ontstaat daar het radioactieve radongas, de belangrijkste veroorzaker van longkanker bij niet-rokers.'' Smit dacht aan iets veel veiligers, een laag van hout, beton en isolatiemateriaal. ''Daarbij komt maar tweeduizendste van het radongas vrij van wat er in kruipruimtes vrijkomt'', licht hij toe. Maar hij kreeg voor zijn constructie pas toestemming van de gemeente toen stralingsdeskundige dr. Rob de Meijer van het KVI zijn gelijk in een onderzoeksrapport had aangetoond. Op de vraag of dat niet een oneigenlijk gebruik van wetenschappelijke diensten is antwoordt de bouwkundig projectleider ontkennend. Hij noemt het ''collegiale hulp'': ''Wij gaan ook wel eens voor technisch advies met een hoogleraar mee als die een huis wil kopen.'' HORIZONTAAL: 1. zulke aparte zaken gaan nu buiten langs. (13) 8. zo'n babbelaar geeft bij het zeggen een vochtige smaak. (14) 9. daaraan kun je het gewicht sturen. (6) 10. kwaad water. (8) 13. die pop is van steen. (4) 14. in echt zijn ze samen kinderlijk. (10) 16. les voor doven. (11) 17. dit is het sein om te proberen je ziel te redden. (3) 18. uit gaan treden. (7) 23. beneden Europa ligt het in de eerste plaats voor en achter zo'n onderwijzer. (6) 24. niets hebben is heerlijk. (8) 26. die edelman is de voorzitter van de walletjes. (8) 27. de kraan dicht blazen. (6) VERTICAAL: 1. zij namen de leiding en zorgden voor een goede tijd. (7) 2. de bewakingsafdeling van het maatschappelijk leven. (10) 3. daarmee volgen we onze voorouders. (6) 4. de slapeloosheid van die prinses zit hem in de snert. (4) 5. zo'n meisje bereikt alleen in Engeland de top. (9) 6. als storen is het een klasse prijzen. (10) 7. wijzer met je handigheid bij het maken van stoffiguren. (10) 11. we beschouwen dit als geweld binnen het huwelijk. (9) 12. zo iemand belichaamt de aantrekkingskracht van Europa. (4) 15. dit koppelt het weinige wat reëel is. (8) 16. dit krijg je als het Huis van Oranje leeg staat. (7) 19. de eerste de beste. (5) 20. dat komt van het naturisme. (5) 21. zo'n meute maakt een rotzooi. (5) 22. plof bij het eten. (4) 25. daarmee kan Italië de pot op. (2)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
cryptogram 20 dienen vrijdag 31 januari 1992 voor 12.00 uur in het
bezit te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv. cryptogram
20. De oplossing staat in UK 22.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 18
Horizontaal: 1.aannamebeleid; 9.ego; 10.tampons;
11.urgenter; 12.everest; 14.mis; 15.populair; 16.spanje; 18.stalles;
20.ovaal; 21.draaf; 22.kien; 24.uitgang; 26.erfden; 29.rechterarm;
30.mars. Verticaal: 1.aftrekpost; 2.nummerplaat; 3.amoreel; 4.ets;
5.eenrum; 6.enkelspoor; 7.dertienjarige; 8.voorspelling; 13.tuinslang;
17.drijfveer; 19.lidmaat; 23.buur; 25.tic; 27.dom; 28.nar. De
boekenbon voor deze oplossing gaat naar: I.P. Jansen, Westereems 20,
9642 KS Veendam.
De Studenten- en Jongerenorganisatie voor Internationale Betrekkingen SIB stelt zich ten doel de verbetering van de betrekkingen tussen volkeren en het bevorderen van de ideeën die ten grondslag liggen aan de Verenigde Naties. Zoals bekend is de belangrijkste regel van de VN het verbod om land te veroveren. Servië is bezig een wrede veroveringsoorlog te voeren in Kroatië en waarschijnlijk binnenkort ook in Bosnië-Herzegovina, zoals uit de berichtgeving in ons land blijkt. De S.I.B.leden Van der Wal en Visser zijn van mening dat de Servische kant van de zaak in deze berichtgeving onderbelicht wordt (UK 19), en lieten zich door de Servische autoriteiten op het hoogste niveau uitnodigen en inpakken. En zo konden we in UK 19 genieten van de enthousiaste verhalen van Van der Wal en Visser over de ruïnes van Vukovar en de misselijke grappen van de heer Arkan, veroveraar van Vukovar, ex-delinquent, nu Held van Servië. Ik vind het onbegrijpelijk dat mensen met een zeker minimum aan moreel besef die niet bij het betreffende conflict betrokken zijn door een totaal vernietigde stad kunnen lopen zonder een gevoel van woede te krijgen tegen de veroorzakers van al dit onrecht; een stad waar maanden lang hevig gevochten is en waar honderden, zo niet duizenden doden zijn gevallen. En helemaal verwerpelijk is het om samen met de overwinnaar te dineren en de verslagenen belachelijk te maken. Zouden de heren misschien al volledig zijn afgestompt door het zien van ontelbare oorlogs- en misdaadfilms op de TV? Als Van der Wal en Visser kerels waren, dan hadden zij in hun rol als journalist premier Bozovic kritisch ondervraagd over het in alle opzichten ontoelaatbare gedrag van Servië en het door Servië gecontroleerde federale leger en hadden zij ieder contact met de fascist Arkan vermeden. E.H. du Marchie van Voorthuysen
''RUG-economen doen het slecht in hitlijsten'' kopt de UK boven een stukje waarin Laurens Berentsen de scores van onze economen op de Top-30 van ESB en de Top-40 van Intermediair aan een onderzoek onderwerpt. Wat hij daarbij niet kon weten is dat de samenstellers van de Intermediair-lijst (van de twee lijsten degene die in het veld de meeste aandacht trekt) een grote stommiteit hebben begaan en iemand zomaar hebben vergeten. Het gaat om Erik Dietzenbacher, wiskundig econoom bij onze vakgroep en gemankeerd twintigste op de lijst. Dat betekent dat wij als vakgroep vier van de veertig plaatsen van de Top-40 innemen; de anderen zijn Gerard van den Berg, Paul Bekker (beide KNAW'ers) en Geert Ridder. Als je doorgaat met tellen zou dat op vakgroepniveau landelijk een tweede plaats opleveren. Een redelijke vraag is: waar maak je je druk om, het is toch allemaal flauwekul, die tellerij? Het antwoord: dat kan best wezen, maar in economenland zijn de messen geslepen voor het verdelen van de buit bij de onderzoekscholen. Het tellen is daarbij heel belangrijk geworden. Tom Wansbeek, voorzitter vakgroep Econometrie Ouder worden is een uiterst 'individuele' aangelegenheid. Tot een jaar of tien geleden dacht men dat de meeste lichaamsfuncties van de mens rond het dertigste levensjaar optimaal functioneerden en dat daarna de aftakeling begon. Uit recenter onderzoek blijkt dat het optimum van veel functies lang niet altijd rond de dertig ligt. Zo bereikt de zenuwgeleidingssnelheid al tussen de tien en twintig jaar haar maximum. De filtratiesnelheid in de nieren bereikt dat punt daarentegen pas rond het vijfenveertigste levensjaar. Ook de afname van de lichaamsfuncties blijkt sterk te verschillen. De snelheid van de zenuwgeleiding daalt langzaam; daarmee vergeleken holt de filtratiesnelheid in de nieren achteruit. Deze gemiddelden zeggen lang niet alles, want ouder worden verschilt sterk per persoon. Zet de één op zijn zeventigste nog een tijd op de marathon neer waar menige dertiger jaloers op is, voor de ander is de gang naar de kruidenier op de hoek van de straat op diezelfde leeftijd al een hele krachttoer. Oud worden verschilt niet alleen tussen leeftijdsgenoten, ook in een en dezelfde persoon kan het verouderingsproces per lichaamsfunctie sterk verschillen en afwijken van de gemiddelden. De zestigjarige met het hart van een veertigjarige en de nieren van een tachtigjarige bestaat. Al die variaties in de afname van lichaamsfuncties maken het voor een arts niet eenvoudig iets te zeggen over de gezondheidstoestand van een oudere. Uit een afwijking van de norm, mag een arts niet automatisch concluderen dat er sprake is van een pathologisch verschijnsel dat een medische ingreep vereist, stelde prof.dr. D.L. Knook vorige week tijdens de eerste lezing in de Studium Generale-cyclus over vergrijzing, 'Lang zullen we leven'. Knook is directeur van het Instituut voor Verouderings- en Vaatziekten Onderzoek van TNO en tevens hoogleraar gerontologie aan de universiteit van Leiden. Hij sprak voor een overwegend uit ouderen bestaand publiek over veroudering als biomedisch verschijnsel. De hamvraag daarbij luidt wat het onderscheid is tussen veroudering als normaal biologisch verschijnsel (slijtage) en als pathologisch verschijnsel (ziektes die optreden in samenhang met de veroudering). Om die vraag te kunnen beantwoorden speuren onderzoekers naar de biologische oorzaak van veroudering. Volgens sommige theorieën moet die buiten de cellen worden gezocht, bijvoorbeeld in het slechter werken van het hart, waardoor er minder zuurstof en voedsel via het bloed in de cellen terechtkomt. Andere theorieën laten het verouderingsproces in de cel zelf beginnen. Zo zou er iets kunnen veranderen in het DNA waardoor de voortdurende verbouwing in een cel in de war raakt. Sommige onderzoekrs menen juist dat er wellicht een genetisch programma in de cel aanwezig is, dat op een goede dag zegt dat het tijd is om te sterven. Knook hield het erop dat een samenspel van factoren verantwoordelijk is voor veroudering, zonder dat één primaire oorzaak kan worden aangewezen. Is er iets te doen aan veroudering? Minder eten lijkt te helpen, zo blijkt uit experimenten met ratten, ook wanneer daar op latere leeftijd mee wordt begonnen. Sommige Amerikaanse collega's van Knook eten nog maar tweederde van wat ze vroeger aten. Maar belangrijker dan veroudering afremmen, is het uitstellen van ouderdomsziekten. En dat lukt: zeventigers van nu zijn gezonder dan die van twintig jaar geleden. (Laurens Berentsen) Door LAURENS BERENTSEN
Het College van Bestuur maakte vorige week de nota 'Nevenwerkzaamheden' wereldkundig. De nota kan beschouwd worden als het laatste deel in een trilogie. Deel één, 'De RUG op nieuwe markten', verscheen in november 1989. Een half jaar later volgde 'Cont(r)acten met derden'. En nu ligt er dan 'Nevenwerkzaamheden'. De rode draad die de nota's verbindt, is de derde geldstroom, het geld dat de universiteit verdient met onderwijs en onderzoek in opdracht van derden. Een inkomstenbron waaruit de RUG in 1992 veertig miljoen gulden hoopt te putten. 'De RUG op nieuwe markten' leest vooral als een reclamefolder. Contractonderwijs en onderzoek móet; niet alleen als welkome aanvulling voor het geld dat van het ministerie van Onderwijs komt, maar ook omdat het invulling geeft aan de maatschappelijke taak van de universiteit. De toonzetting van 'Cont(r)acten met derden' is anders. De ondernemende universiteit blijft overeind, maar dan wel gereguleerd, zodat het 'gewone' onderzoek en onderwijs niet in de knel raken. Aan uitwassen, zoals stichtingen waarin personeelsleden met behulp van universitaire middelen commerciële activiteiten ontplooien, moet paal en perk worden gesteld. In de praktijk mag de ondernemende wetenschapper vooral niet kopschuw worden gemaakt. De bezige baasjes worden met fluwelen handschoenen aangepakt. De invoering van de in 'Cont(r)acten met derden' voorgestelde procedures verloopt uiterst moeizaam en de paragraaf over stichtingen is in een latere versie van de nota verdwenen. De mogelijkheid dat personeelsleden uitwijken naar deze semi-legale of zo men wil, illegale constructie, geldt inmiddels als argument om het hen in het officiële circuit vooral naar de zin te maken. In de nota 'Nevenwerkzaamheden' wordt de vrijblijvendheid definitief tot norm verheven wellicht met in het achterhoofd de gedachte dat duidelijke regels die vervolgens toch niet worden uitgevoerd, alleen maar tot bestuurlijke ongeloofwaardigheid leiden. Uitgangspunt van de nota is dat het verrichten van nevenwerkzaamheden ''zoveel mogelijk'' dient te gebeuren in overleg met de werkeenheid. Het College geeft blijk van een onbegrensd vertrouwen in de samenspraak op de werkvloer. Het spreekt over gedragsregels, maar zwijgt in alle talen over toezicht op de naleving daarvan en over sancties bij overtredingen. De vraag is gerechtvaardigd wat het univertsiteitsbestuur verwacht van zo'n boterzachte aanpak op plaatsen waar nevenwerkzaamheden nu niet bespreekbaar zijn. De hoogleraar/vakgroepsvoorzitter lijkt te kunnen volstaan met een overleg met zichzelf wanneer zich een schnabbel voordoet. Of moeten zijn al dan niet klussende collega's hem ter verantwoording roepen? En wat te doen met de hoogleraar/stichtingsbestuurder wiens nevenactiviteiten ten dele of misschien wel geheel ten goede komen aan de vakgroep? Kortom, hebben medewerkers zelf onderling nog niets geregeld, dan zal de nota 'Nevenwerkzaamheden' daar ook niet toe leiden. Gevolgen heeft de nota wellicht voor de personeelsleden met een zwakkere (rechts)positie, zoals parttimers en werknemers met een tijdelijke aanstelling. Met 'Nevenwerkzaamheden' in de hand kunnen die er nu op gewezen worden dat het geenszins vanzelfsprekend is dat zij zich ook voor eigen rekening op het terrein van de werkgever begeven.
Sinds mensenheugenis bestaan er kwaaltjes en akelige ziektes. En al even lang probeert de mens die ziektes de baas te worden. Hoe de heelmeesters daarbij in de loop der eeuwen te werk zijn gegaan komt aan het licht tijdens de colleges geschiedenis der geneeskunde, een vak in de verdrukking.
Arjan Wildeboer
Tot in de negentiende eeuw namen westerse heelmeesters de zogenaamde sappenleer van Hippocrates als uitgangspunt bij de behandeling van zieken. Aderlating was dan ook een populaire remedie bij vele kwalen. En bleef genezing uit, dan kon altijd nog een smeerseltje of een drankje worden geprobeerd. ''Vroeger was geneeskunde vooral een praktisch vak'', zegt emeritus hoogleraar in de heelkunde prof.dr. P.J. Kuijjer. ''Er bestond nauwelijks een wetenschappelijke basis. Daar kwam verandering in toen de natuurwetenschappen in een stroomversnelling raakten en de geneeskunde op sleeptouw namen. Een belangrijke ontdekking in 1845 was bijvoorbeeld de narcose. Belangrijk was natuurlijk ook de ontdekking van de bacterie door Pasteur. Sinds de vorige eeuw is er meer vooruitgang geboekt dan in alle eeuwen daarvoor.'' Aan de hand van verschillende thema's geeft Kuijjer aan de medische faculteit een viertal colleges over de geschiedenis van de geneeskunde. Ze moeten vooral de horizon van de studenten verbreden. Zo vertelt hij over hoe vroeger tegen oude mensen werd aangekeken, getuige de afbeeldingen in de kunst: bejaarden als gebrekkige, meelijwekkende, lastige of juist zeer wijze mensen. In 1800 lag bijvoorbeeld de gemiddelde levensverwachting net boven de twintig jaar. Zeer oude mensen waren op zich dus zeldzaam, maar droegen de ervaring van drie à vier generaties met zich mee.
Aandacht is er ook voor de geschiedenis van de verpleging. Die bloeide op vanaf het begin van onze jaartelling en was, met onderbrekingen, lange tijd in handen van diaconessen. Maar de meeste tijd gaat toch op aan verhalen over de ontwikkelingen rond 1850 en de verdere gevolgen daarvan. Met de benoeming van een nieuwe hoogleraar in het nieuwe vak fysiologie begon ook op de medische faculteit in Groningen de modernisering van de geneeskunde. Vele nieuwe specialistische richtingen volgden. Toch duurde het tot na de Tweede Wereldoorlog voordat ziektes als longontsteking, nekkramp en kinderverlamming effectief konden worden bestreden. Al heeft de medische wetenschap vele successen geboekt, volgens Kuijjer is wel enige relativering geboden. ''Op dit moment zijn er wereldwijd zo'n vijfduizend ziektes bekend. Daarvan geneest 75 procent vanzelf. Van de resterende 25 procent bestaat 10 procent uit aandoeningen waar geen enkele dokter iets aan kan doen. Dus blijft er 15 procent over waarbij een behandeling zin heeft. Slechts een deel daarvan geneest daadwerkelijk, vaak ook gaat het alleen om het verlichten van lijden. Dit soort cijfers horen medische studenten nooit tijdens hun reguliere colleges. Dus roep ik ze maar tijdens de mijne.'' De colleges van Kuijjer bestonden vijf jaar geleden nog niet en nog steeds hangen ze er maar zo'n beetje bij: ze behoren niet tot het officiële curriculum. ''Een vak als anatomie heeft natuurlijk een veel directer nut'', weet ook Kuijjer. ''Deze colleges staan wat meer op een afstand. Maar enig historisch besef moeten de studenten toch wel hebben. De colleges zijn met name zinvol omdat ze algemene verbanden leggen. Als iemand het allemaal afdoet als oude koek vind ik dat wel heel kortzichtig.''
In de loop van deze eeuw heeft de geneeskunde zich in zoveel verschillende richtingen vertakt dat weinigen nog een totaaloverzicht hebben, meent Kuijjer. ''Het gevaar van verbrokkeling is dan ook levensgroot, er worden vandaag de dag al lang geen generalisten meer opgeleid.'' Met de colleges over de geschiedenis van de geneeskunde probeert de emeritus die verbrokkeling tegen te gaan. ''De medische faculteit zelf lijkt nog niet echt doordrongen van het gevaar van versnippering. En ze biedt er geen structurele oplossing voor'', zegt Kuijjer, verwijzend naar de positie van het college buiten het reguliere curriculum. Het mag in dit verband typerend worden genoemd dat een emeritus moet opdraven om de studenten een breder perspectief op hun vakgebied te geven. Kuijjer doet dat weliswaar graag maar ziet de nabije toekomst somber in. ''Als de oudere garde verdwijnt is er zelfs niemand meer die dit soort colleges nog kan geven. Wat ooit met moeite is bevochten, verdwijnt dan weer.''
In het kroegenboek van Groningen kan je lang zoeken, maar het café in het nieuwe gedeelte van de Oosterpoort staat er nog niet in. Sinds half januari kan je in dit café iedere donderdag tussen 12.45 en 13.30 uur genieten van en drankje, een hapje en een gratis lunchconcert. De concerten worden overwegend door Groningse musici verzorgd en voor 30 januari staat het saxofoonkwartet Les Boreades op het programma. Nadat Adolphe Sax in 1842 zijn nieuwe instrument gepresenteerd had, werd het in korte tijd ongelooflijk populair. Nu is de saxofoon niet meer weg te denken uit de jazz, maar evenmin uit de klassieke muziek. Jean Françaix schreef in 1935 zijn 'petit quator pour quatre saxophones'. In dit kwartet schetst Françaix een muzikaal humoristisch beeld van het Parijse leven in de jaren dertig. De nachtclubs met cancan en romantiek worden muzikaal tot leven gewekt door de vier saxofoons. Verder speelt het kwartet werken van Gershwin en Ellington. (Yvonne van den Berg)
Vorig jaar won Barton Fink van de gebroeders Coen maar liefst drie gouden palmen op het festival in Cannes. Het was de derde keer op rij dat een Amerikaanse film met de hoofdprijs aan de haal ging, maar zoals eerder ('Wild at Heart') ging het ook vorig jaar om een film die Hollywood-conventies op zijn kop zet. Barton Fink is de naam van een succesvol toneelschrijver uit New York die zich laat verleiden tot een lucratief contract aan de westkust, maar er al snel achter komt dat hij zijn ziel aan de duivel heeft verkocht. De hel die Hollywood heet wordt gesymboliseerd door een groot en verlopen hotel. De lange gangen staan elke avond vol schoenen, maar van de andere gasten zien we alleen John Goodman in de rol van Charlie Meadows. Hoe de dreigende sfeer die in het hotel hangt zich ontlaadt mag ik hier niet verklappen, en wat er nu precies gebeurt weet ik eerlijk gezegd ook niet. Verwarrend, maar zeer fascinerend. (Frank Blaakmeer)
De Fransman Pierre de Marivaux bedacht in de achttiende eeuw een aardig experiment: zet vier jonge mensen (twee mannen en twee vrouwen) bij elkaar, die nog geheel onbevlekt, maagdelijk en oorspronkelijk zijn. Wat gebeurt er dan? In de eenacter 'La Dispute' uit 1744 laat hij zien wat zijn 'natuurkinderen' bij elkaar opwekken en vervolgens veroorzaken: naast positieve gevoelens als nieuwsgierigheid, verlangen en kameraadschap, ook concurrentieproblemen als hebzucht en jaloezie. In zijn toneelstuk Lustspel heeft de regisseur Javier Pinon dit educatieve gegeven gecombineerd met de prikkelende en enigszins perverse teksten van Marquis de Sade uit diens 'La Philosophie dans le boudoir'(1795). Bij de elegante en humoristische Marivaux werkt het spel van verleiding en erotiek zeer suggestief, terwijl De Sade op grimmige en obscene wijze het primitieve lustgevoel van menselijke motieven voorziet. Beide auteurs concluderen dat de mens op zoek naar liefde slechts streeft naar bevrediging van eigen lusten, in een wereld van schijnheiligheid en macht. Zware kost in een luchtige voorstelling. Te zien op 23, 24 en 25 januari in het Grand Theatre om 20.30 uur. (Lida Coumou)
Een van de meest onderschatte cd's van het afgelopen jaar komt van de hand van het Engelse gezelschap the Wolfgang Press. Met 'Queer' maakte de groep een plaat die de Manchester-dansgolf ver voorbij gaat. Op dit vierde album strooit de Wolfgang Press gretig met de meest uiteenlopende aanstekelijke dansdreuntjes. Het enige wat hen eigenlijk nog herinnert aan hun amateuristische en zwartgallige optreden zeven jaar geleden in VERA is de monotone en verveelde zang van Michael Allen. Tegelijkertijd is dit een paradox die de Wolfgang Press net dat beetje meer geeft dan de gemiddelde dansband uit Engeland. Zaterdag 25 januari halen ze in Simplon hun afgezegde optreden van november vorig jaar in. Leuk voor de fans; reeds op de achtergrond te horen op 'Queer', maar tijdens de tournee op de voorgrond in levende lijve aanwezig: ex-Throwing Muses-bassiste Leslie Langston. (Perry ten Hoor)
Sign is samen met vormgevingsgalerie Puntgaaf de enige Groningse galerie die in haar programma beeldende kunst afwisselt met vormgeving. Niet zonder succes; de huidige presentatie van vijf jonge vormgevers verdient zeker de aandacht. Met name de sieraden van Dione van der Hoeven zijn blikvangers. De robuuste armbanden, vervaardigd van zaken als speelgoedsoldaatjes, landkaarten en purschuim verbeelden bizarre en pseudo-romantische verhaaltjes. Met onder andere een gevleugeld dressoir, een zetel, peper- en zoutvaatjes, een koperen spiegel en een rawhide-poef toont Ineke Hans, een leerling van coryfee Boris Sipek, haar veelzijdigheid. Hester Vlamings benadert haar discipline, de schoen, al een aantal jaren met een frisse blik. Het resultaat is fraai, elegant schoeisel, waarbij vooral de gewelfde hakken een aanvulling vormen op de traditionele strakke hak. Van een benijdenswaardige eenvoud zijn Luis Acosta's wollen col-mutsen, die de drager echter een onverwacht scala aan decoratieve mogelijkheden bieden. De tassen van Nanja van Dam tenslotte vallen helaas kwalitatief uit de toon; ze zijn te zeer gebaseerd op magere invallen. Tot en met 1 februari. (Gerard Lakke)
Door PERRY TEN HOOR Van Luka Bloom kan gezegd worden dat hij in relatief korte tijd veel respect en bewondering gekweekt heeft bij een hele brede groep mensen. Zo wordt zijn album 'Riverside' beschouwd als een van de belangrijkste bijdragen aan de popmuziek van de jaren negentig en heeft hij er, getuige zijn optredens op Metropolis en Pinkpop, geen moeite mee een grote massa een concert lang te boeien met alleen zijn stem en een gitaar. Blooms sterke punt hierbij is de unieke wijze waarop hij Ierse folk met Amerikaanse rock 'n roll combineert. Wat bij velen echter onbekend is, is dat Luka Bloom zijn carrière jaren geleden min of meer in Groningen is begonnen. Bloom werkte indertijd nog onder zijn eigen naam, Barry Moore. Inderdaad, het broertje van de bekende Christy. Moore kwam na vele omzwervingen in Groningen terecht, bleef hier hangen en leerde Jan Stelma kennen. Stelma, toen eigenaar van muziekcafé De Plu's en tegenwoordig directeur van het Grand Theatre, verleende Moore onderdak. Ongeveer een half jaar woonde Moore bij Stelma en trad op in diens café. Moore hielp op zijn beurt samen met zijn vriend Eamon Murray zijn broodheer uit de brand door het café een paar weken te runnen toen de laatste op vakantie wilde. Deze kroeg, een collectief café met een ideele doelstelling, draaide goed en leverde geld op dat voor allerlei projecten werd gebruikt. Zo had men onder andere een eigen platenuitgeverij en werd Barry Moores tweede plaat, 'In Groningen', met geld van De Plu's uitgebracht. Dit Groningse album wordt vooral gekenmerkt door Moores staccato gitaarspel: het zogenaamde fingerpicking. Helaas bleef dit typische gitaargeluid slechts beperkt tot deze ene plaat. Jan Stelma herinnert zich de ontsteking die Moore aan zijn hand kreeg, met als gevolg dat hij zijn opvallende speelstijl los moest laten: ''Door een peesontsteking moest Barry zich noodgedwongen een nieuwe stijl aanleren. Het lukte hem opnieuw een energieke stijl te ontwikkelen, zij het dat hij nu gebruik moest maken van een plectrum. Tegelijkertijd besloot Barry een nieuwe naam aan te nemen vanwege de associatie met zijn beroemde broertje.'' Hij koos voor de naam Luka Bloom; een combinatie van Suzan Vega's gelijknamige song en de achternaam van de hoofdpersoon uit 'Ulysses' van James Joyce.
Luka Bloom kan inmiddels beschouwd worden als een succesvol artiest, hetgeen betekent dat er vooral veel gereisd moet worden. Toch probeert Bloom/Moore wanneer het maar enigszins mogelijk is Groningen te bezoeken. De band met Groningen is nog steeds heel sterk. Stelma: ''Barry Moore is een gepassioneerd vertolker van Ierse ballads en een zeer begenadigd songwriter. Wanneer hij in De Plu's optrad kon je een speld horen vallen. In het titelnummer 'In Groningen' beschrijft Barry hoe emotioneel zijn band met Groningen is. Elke keer als hij nu in Nederland is, probeert hij langs te komen. Het schijnt zo te zijn dat zijn manager in Amsterdam ervoor moet zorgen dat Barry één dag tijdens een tournee in Nederland niet hoeft op te treden. En die dag moet na het optreden in Groningen vallen. Volgende week verwacht ik hem dan ook nog even voor het eten.''
Zaterdag 1 februari in de Oosterpoort.
klassiek Door JERRY REMKES Er zijn maar weinigen die het verschil tussen jazz en klassieke muziek niet horen. In verhouding tot jazz doet klassieke muziek vaak nogal stijf aan, jazz 'swingt'. Bovendien spelen jazzmuzikanten meestal in een andere samenstelling en soms zelfs op andere instrumenten. In veel gevallen is deze ruwe afbakening meer dan voldoende om de twee stromingen van elkaar te onderscheiden, soms ook niet. Zo gaat het Arcado String Trio dieper dan het uitwerken van genoemde clichés en is op zoek naar nieuwe wegen. De driemans formatie Arcado String Trio bestaat uit bassist Mark Dresser, cellist Hank Roberts en violist Mark Feldman. Begin 1989 namen zij hun eerste cd op, gelijk het jaar daarop volgde een tweede. De drie leden van het Arcado String Trio zijn alle drie echter gerenommeerde leden van de Newyorkse avant-garde jazzscene en zijn op meer dan alleen de twee bovengenoemde cd's te beluisteren. Hank Roberts bracht twee eigen cd's uit op het JMT-label en is verder onder andere te horen in groepen van gitarist Bill Frisell, saxofonist Tim Berne. Bassist Mark Dresser heeft in de jaren zeventig en tachtig een grote naam opgebouwd. Hij speelt de laatste jaren vooral met bekende 'free-jazz'-figuren als saxofonist Anthony Braxton en pianiste Marilyn Crispell en is op verschillende van hun cd's te horen. Mark Feldman is vooral actief in de klassieke muziek: hij componeerde onder andere een werk voor het Keulse symphonie-orkest en schreef kamermuziek. Hoewel de muziek van het Arcado String Trio erg veel op kamermuziek lijkt, is hun opzet toch heel anders. Waar men in de klassieke muziek gewoon is om te werken met volledig uitgewerkte bladmuziek, doet Arcado juist het tegenovergestelde. Om de structuur van een compositie te beschrijven hanteert Arcado abstracte schema's in plaats van muziekbalken vol met noten. Een dergelijke werkwijze in heel andere muziek kom je ook tegen bij bijvoorbeeld het Braxton Quartet of het Cecil Taylor Trio. Het gemeenschappelijke uitgangspunt van deze groepen is de improvisatie. Hiermee wordt niet zozeer bedoeld dat de muzikanten solo's krijgen als wel dat zij de compositie zelf tot op zekere hoogte improviseren. De abstracte schema's geven slechts de vage contouren van een compositie aan, de rest mogen de muzikanten zelf invullen. Al met al maakt dit de muziek van het Arcado String Trio een stuk interessanter dan de doorsnee kamermuziek. Het combineren van elementen uit de geïmproviseerde muziek met gecomponeerde muziek levert een resultaat op dat merkwaardig klassiek aandoet, maar ongelooflijk veel spannender is dan het gemiddelde 'zondagmiddag'-koffieconcert. De stukken die het Trio speelt, variëren van lange composities tot klank-miniatuurtjes van onder de minuut.
Donderdag 30 januari, het Arcado String Trio in het Grand Theatre, aanvang 20.30, F 12,-
Foto BERT JANSSEN/Tekst ALFRED KAZEMIER
Toen in de zeventiende eeuw de Boteringepoort werd geslecht, is op dezelfde plaats een wachthuis gebouwd van waaruit men de Boteringebrug kon bewaken. Van 1985 tot 1989 herbergde dit uit 1634 daterende, karakteristieke Renaissance-pand de kunsthistorici van de RUG. Van de grote collegezaal, de kantine en de afdeling fotodocumentatie van kunstgeschiedenis is niets meer terug te vinden. Het wachthuis van de vroegere gardeniers is nu een hotel: 'Auberge Corps de Garde'. De oude zeventiende-eeuwse vloerplanken en zolderbalken zijn bij de grondige renovatie van het gebouw weer zichtbaar geworden, evenals een oude schouw op de eerste verdieping (rechts op de foto). Het hotel ademt zo weer een authentieke sfeer uit. ''Onze gasten zitten liever hier, op een wat kleinere zolderkamer, dan in een doorsnee hotelkamer met ligbad.''
Begin jaren zeventig bezocht Madeleine van Strien-Chardonneau een tentoonstelling in de bibliotheek van Lille, waar ze een paar jaar eerder als conservator had gewerkt. De expositie ging over reizen en ontdekkingen in de achttiende eeuw. Vooral een klein schrift, een reisjournaal uit 1786 van een anonieme Franse militair, trok de aandacht van Van Strien. De soldaat gaf in zijn boekwerkje hoog op over de Nederlanden die hij kort daarvoor bezocht had. Frappant, vond Van Strien. De geschiedenisboeken over de achttiende eeuw gaven immers een veel minder briljant beeld en legden er zonder uitzondering de nadruk op dat het in de Nederlanden stukken minder ging dan in de voorliggende Gouden Eeuw. Zo'n twintig jaar na de expositie Madeleine Van Strien heeft inmiddels in haar tweede vaderland een graad in de Franse taal- en letterkunde behaald is het reisverslag van de achttiende-eeuwse Fransman op bezoek in de Nederlanden onderwerp van een dissertatie. Vandaag, donderdag 23 januari, verdedigt zij haar lijvige, in het Frans geschreven, werk 'Le voyage de Hollande, recits de voyageurs français dans les Provinces-Unies 1748-1795'. Speurtochten in vooral Franse bibliotheken, archieven en privécollecties leverden in totaal eenentachtig reisverslagen op, variërend van korte kladjes en brieven tot complete logboeken. ''Zoals men tegenwoordig een camera pakt en foto's maakt, zo schreef men toen alles op'', zegt de promovenda over deze hoge score. Maar ook het gegeven dat de Fransen in die tijd tamelijk reislustig waren speelde een rol: nu er diverse oorlogen voorbij waren pakte men eenvoudiger de biezen. Het toerisme kwam op. Bovendien wilden met name studenten en wetenschappers in het tijdperk van de Verlichting hun geest wel eens verbreden door over de grens te kijken. Engeland en de Republiek der Verenigde Nederlanden waren de populairste bestemmingen.
De verzamelde reisjournaals leverden een schat aan informatie over het toerisme naar Holland in die dagen. Globetrotters gingen allemaal per boot en bleven minstens een week of drie weg. Daarbij volgden ze dezelfde routes. Moerdijk, Rotterdam, Delft, Den Haag, Leiden, Haarlem, Amsterdam, Utrecht plus bijbehorende bezienswaardigheden. Vooral de grote steden in Noord- en Zuid-Holland, de twee belangrijkste van de zeven provinciën van de Republiek, waren grote trekpleisters. Vandaar dat de reisverslagen vaak eenvoudig de titel 'Voyage de Hollande' kregen. ''De meeste reizigers waren toch wel aristocraten. Zij vonden dat ze door de boeren hier, die veel vrijer waren dan in Frankrijk, niet met voldoende égards werden behandeld'', vertelt Madeleine van Strien over de ervaringen van de Fransman van twee eeuwen terug. In haar proefschrift wijdt zij natuurlijk ook de nodige onvermijdelijke passages aan het Nederlandse eten: de Fransman vond ons servies en tafellinnen weliswaar prachtig, maar klaagde erover dat het eten niet gaar of knapperig genoeg was en te flauw. Afgezien van die twee minpunten scoorde de Republiek echter een dikke voldoende. De anonieme militair was beslist niet de enige die laaiend enthousiast was, merkte Van Strien: ''Iedereen vond de steden zo keurig, zo netjes, en zo bewoonbaar. Met zoveel water en groen. Iets wat ik zelf trouwens ook vond toen ik hier voor het eerst kwam.'' De bezoekers bejubelden de bordelen die musicos genoemd werden, de molens en de kerken. Maar ze hadden vooral ook oog voor de openbare orde en de sociale voorzieningen. Er was vrijheid van godsdienst in de Nederlanden en kerken en steden ontplooiden eigen initiatieven. Als gevolg daarvan waren zaken als onderwijs en opvang van zieken en andersoortige zwakken veel beter geregeld dan thuis in Frankrijk. Het Rasphuys en het Spinhuys in Amsterdam, waar respectievelijk mannelijke en vrouwelijke dieven, bedelaars en vagebonden werden ondergebracht, werden bijvoorbeeld herhaaldelijk geprezen. En de sterrenkundige Jérôme Lalande tekende in 1774 over de onder het Paleis op de Dam gelegen kerkers op: ''Ze zijn van een charmante properheid, zelfs de boeien glimmen.''
''Tot nu toe werden de reisverslagen beschouwd als historische documenten'', stelt Madeleine van Strien op grond van de weinige literatuur die ze over reisverslagen vond. Volgens haar is dat echter onjuist en schort het nogal aan de historische betrouwbaarheid. Allereerst keken de reizigers niet met ogen van geschiedschrijvers. Ze gingen behoorlijk bevooroordeeld op reis. Van tevoren hadden ze reisgidsen over Holland gelezen, die vaak nog dateerden uit de succesvolle Gouden Eeuw. ''Daardoor leefden ze met de beelden uit die gidsen'', beweert Van Strien die bovendien aantoont dat het overschrijven van complete stukken reisgids, inclusief verouderde feiten en cijfers, aan de orde van de dag was. En dat er naar hartelust uit de duim werd gezogen: ''Een groot schrijver als Diderot laste hele gesprekken in met mensen die hij zogenaamd ontmoet had.'' De onbekende militair uit 1786 presteerde het om hele passages uit een destijds populaire reisbeschrijving van de Italiaanse historicus Pilati over te nemen, ontdekte Van Strien. Waarbij hij overigens creatief te werk ging: Pilati was tegen de patriotten, die destijds de Oranjegezinden probeerden te onttronen; de militair had echter veel sympathieke patriotten gesproken en schrapte de zinnen waarin Pilati zijn mening gaf.
Van Strien bepleit een nieuwe benadering van het reisverslag. Zij
vindt dat reisverslagen als literair genre beschouwd moet worden. ''De
documenten hebben wel historische waarde, maar daar doe je meer recht
aan als je rekening houdt met de literaire codes die er een rol in
spelen.'' Dat het historisch aspect wordt overschat komt volgens de
promovenda omdat veruit de meeste reisjournaals, op de keper
beschouwd, ''esthetisch minimaal'' zijn en bepaald geen literaire
hoogstandjes. Desondanks wemelen ze van de retorische trucjes waar
doorheen geprikt zou moeten worden. Van Strien: ''Al sinds de
zestiende eeuw zijn er raadgevingen hoe je verslag moet doen van je
reizen.'' In haar proefschrift beschrijft ze hoe ook de Fransman van
twee eeuwen terug die regels kende en hanteerde. Vergelijkingen,
overtuigingsstrategieën en uitgebreide beschrijvingen. Het draait
allemaal om zo mooi mogelijk oppoetsen van de ervaringen, met het oog
op de doelgroep. ''Ze schreven het niet voor zichzelf op'', licht Van
Strien toe, ''maar voor hun ouders bijvoorbeeld die de reis moesten
betalen. Of om er vrienden en familie mee te vermaken. Dus moesten ze
wel iets vertellen wat interessant genoeg was en gebruikten ze trucjes
om te prikkelen. Dan schreven ze bijvoorbeeld dat een land
'wonderlijk' was of 'te mooi om te beschrijven'. Precies dezelfde
formules kwam ik overigens tegen in reisverhalen over Zwitserland en
Canada. En je ziet ze ook in fictieve verhalen.'' Sinds begin dit
jaar heeft de universiteit een nieuw hoofd voor voorlichting en public
relations. Nyckle Swierstra (38) heeft Friese voorouders, werd geboren
in Vlaardingen en studeerde economie aan de RUG. Als dienstweigeraar
werkte hij daarna bij het Bureau Studium Generale. In zijn nieuwe
functie is hij tevens plaatsvervangend woordvoerder van de
universiteit. Wim Janssen, zijn baas, blijft de eerste woordvoerder:
''Als Janssen er absoluut niet is of onder een auto zou komen, dan treed ik op als zijn vervanger, zo moet je dat zien. En ik mag alles zeggen wat hij ook mag zeggen. Het is ook niet zo dat deze afdeling alleen maar mooie verhaaltjes over de universiteit ophangt. De stemming is meer van: als er dingen niet deugen, kun je dat maar beter gewoon vertellen. Een van de leuke dingen van dit werk is dat je vaak wordt geregeerd door volstrekt onvoorspelbare dingen.'' (Arjan Wildeboer)
''Teleurstellend en visieloos'' noemde HBO-raad-voorzitter Kemner het Hoger Onderwijs en Onderzoeksplan van minister Ritzen. Het overleg met de minister, half december, had de verhoudingen voelbaar bekoeld. In een brief aan de Tweede Kamer, die aanstaande maandag over het HOOP vergadert, deed Kemner zijn beklag over hoe Ritzen de wensen van het hbo negeert. Inmiddels toont Kemner zich aanzienlijk milder, want er was toch ook sprake van ''misverstanden'' en ''verlies van nuances''.
Margriet van Lith
'e kwaliteit van de Nederlandse academici is zorgwekkend en deze minister trekt zich dat erg aan. Hij is intensief bezig het wetenschappelijk onderwijs op het paard te houden, maar ziet zich tegelijk geconfronteerd met een hbo dat de eigen positie graag wil versterken. Ik kan mij best voorstellen dat hij dan zijn eigen agenda wil bepalen en niet meteen op onze wensen in wil gaan. Wij wilden het HOOP graag gebruiken als aanleiding voor een diepgaande toekomst-discussie, maar als de minister even wil wachten is dat ook goed mits het niet te lang duurt.'' De milde toon van HBO-raad-voorzitter H.A.J. Kemner is, zo kort na zijn luidruchtige botsing met de minister, opvallend. Nog geen vier weken geleden liet hij de Tweede Kamer weten dat het voorliggende HOOP (het Hoger Onderwijs- en Onderzoeksplan) wat hem betreft een teleurstellend document is, getuigend van een ''statische benadering van het hoger onderwijs'' en gespeend van enige visie op de toekomst. Intussen is de voorzitter van de HBO-raad wat zachtmoediger gestemd. Door ''misverstanden'' en ''verlies van nuances'' zijn de tegenstellingen tussen het hbo aan de ene kant en minister en universiteiten aan de andere wat hoog opgelopen, gelooft hij nu. ''Het hbo wil een discussie over de toekomst van het hoger onderwijs, maar die wens is opgevat alsof we de aanval op de universiteiten wilden openen. Bijvoorbeeld omdat wij aandacht vroegen voor het onderzoek binnen de hogescholen. Dan blijkt, dat de deelnemers aan de discussie niet altijd dezelfde taal spreken. Als wij het over onderzoek aan het hbo hebben, denken de universiteiten meteen dat wij ons op hun terrein willen begeven. Maar die drie miljard voor universitair wetenschappelijk onderzoek, daar leggen wij geen enkele claim op. Daarin hebben zij de traditie en de infrastructuur en de hogescholen houden zich daar helemaal buiten. Met hbo-onderzoek bedoel ik alleen toegepast onderzoek en dat is niks nieuws. Maar op een of andere manier ontstond opeens een raar beeld van een ambitieus hbo met expansieneigingen.''
De bijdrage van het hbo aan de discussie over het HOOP '92 was vooral onverwacht. Minister en universiteiten waren voorbereid op wat vriendelijk gesteggel over problemen als de aansluiting tussen school en universiteit, de stimulering van bètastudies en de zorgelijke situatie van de studiefinanciering. Maar de toon die Kemner aansloeg was duidelijk anders: de kern van het HOOP had volgens hem een toekomstvisie op ''het bestel'' moeten zijn en die ontbrak. Principieel houdt Kemner overigens nog steeds aan dat standpunt vast, ook al uit hij zich nu wat vriendelijker. Er moet een discussie komen over rol en functie van het hoger onderwijs in 2000, want zowel de samenleving als het sterk veranderde aanzien van universiteiten en hogescholen vragen daarom. Kemner: ''De toekomst is onzeker. Steeds meer jongeren gaan studeren, dus wie weet hoeveel studenten er in 2000 wel niet zullen zijn. En: hoeveel geld wil de samenleving daaraan uitgeven? En hoe zorgen we dat die jongeren wat 'economisch bruikbaarder' studies kiezen?'' Belangrijkste verzoek van Kemner aan de Tweede Kamer, die aanstaande maandag over het HOOP vergadert, is dan ook een verzoek om steun voor die discussie. De roep om een diepgaande discussie maakt het hbo wel tot een uitzondering binnen het onderwijsveld. Zoals recent nog bleek uit de grote onderwijsenquête van NRC-Handelsblad, bestaat in dat veld grote afkeer van alweer veranderingen. Kemner wijst zo'n houding rigoreus af: ''Het onderwijs moet eraan wennen dat de tijden van gelijkblijvende structuren definitief achter ons liggen. De samenleving verandert voortdurend en dat stelt eisen aan de flexibiliteit van mensen. Dat moet consequenties hebben voor het onderwijs. Het hoger onderwijs vertoont de laatste jaren een enorme souplesse en inventiviteit om in hoog tempo veranderingen aan te pakken. In basis- en voortgezet onderwijs zal men daar ook aan moeten wennen. Ik heb wel begrip voor de hoge werkdruk daar en het beperkte takenpakket: onderwijzers moeten immers vooral lesgeven en krijgen weinig gelegenheid om zich intensief met de school bezig te houden. Maar stilstand in onderwijs is de dood in de pot.'' Op enthousiasme voor het verlangde debat kan Kemner binnen de Tweede Kamer zeker rekenen. Tijdens de hoorzitting waarin de onderwijsspecialisten Kemner uitgebreid aan het woord lieten, spoorden VVD en PvdA hem eensgezind aan het hbo het startsein te laten geven. De HBO-raad zal nu, zo kondigt Kemner aan, in april een congres organiseren waarin het zijn inzet voor het debat openbaar maakt. Basis daarvan is de bedrijfstakanalyse die de HBO-raad recent heeft laten uitvoeren, en die resulteerde in drie mogelijke ''scenario's voor de toekomst''.
Kern van het scenario waarnaar de voorkeur van de HBO-raad uitgaat is een versterking van de eigen identiteit. De overgangen tussen mbo, hbo en universiteiten moeten niet vloeiend zijn, zoals het eerste scenario beschreef. Ook moet het hbo niet steeds verder naar de universiteiten opschuiven. De grenzen moeten duidelijk zijn, het hbo moet een eigen gezicht tonen en een 'herkenbaar produkt' leveren, zoals het in dat jargon heet. Daarmee moet het de eigen marktpositie verbeteren, bijvoorbeeld in de vorm van een hogere waardering van de diploma's. Dat alles in het kader van de concurrentiestrijd tegen de grootste rivaal, de universiteiten. Doel van die strijd is alle opleidingen die tot de hbo-branche behoren binnen te halen, ten koste van de universiteiten. Voorlopig formuleert Kemner nog voorzichtig. ''De uitkomst van het onderzoek is een scenario voor de toekomst, maar geen blauwdruk. Met dit idee, dat vasthoudt aan de scheiding tussen wetenschappelijk en hoger beroepsonderwijs, gaan wij het debat over de toekomst aan. Uitgaande van de opvatting, dat er eerder meer differentiatie nodig is dan minder. Wij willen niet het verschil tussen hbo en universiteiten opheffen, we willen het juist duidelijker aangeven. Niet als een niveauverschil, want we zijn wel gelijkwaardig, maar als een verschil in aanpak. De universiteiten moeten dan wel afzien van hun claims op de markt van het beroepsonderwijs. Want waar in andere landen het hbo lijdt aan 'academic drift', zijn het in Nederland de universiteiten die steeds meer aan 'vocational drift' lijden. Die ontwikkeling verkleint de differentiatie.'' De teleurstelling over minister Ritzen lijkt Kemner intussen volledig vergeten en het debat over het HOOP ziet hij vol vertrouwen tegemoet. Zeker, de minister heeft nog steeds weinig blijk gegeven van een brede visie op de toekomst. Maar een ministerschap duurt slechts vier jaar en met het tot stand brengen van een wet scoor je nu eenmaal meer dan met een toekomstvisie voor tijden ver na de eigen ambtstermijn. Is de nieuwe hoger onderwijswet WHW eenmaal door de Kamer, zo verwacht Kemner, dan zal Ritzen zich creatiever tonen dan tot nu toe. ''De minister Ritzen heeft misschien nog aarzeling over zo'n debat voor het jaar 2000. Laat dan de Kamer appelleren aan de wetenschapsman Ritzen; die zal er niet omheen kunnen dat zo'n discussie ontzettend interessant is.'' (HOP)
Regelmatig worden er begerige blikken geworpen naar de Eems- monding. Projectontwikkelaars zouden er het liefst een tweede Nieuwe Waterweg van maken, een brede vaargeul met aan weerszijden ingepolderd land voor nieuwe industrieën. Menig natuurliefhebber zou de omgekeerde route willen bewandelen: de dijken doorsteken en zo de vorming van kwelders stimuleren. ''Mijn boodschap is om dat gebied van de Waddenzee zich te laten ontwikkelen zoals het nu gaat. De ervaring leert dat als je de natuur in de ene richting wil sturen, het op een ander vlak fout gaat.'' Dat beweert marien bioloog Victor de Jonge die het proces van de voedselproduktie in het Eems-estuarium bestudeerde. De stelsels van droogvallende zandplaten blijken bij dat proces van dermate belang, zo berekende De Jonge, dat hij het onverstandig noemt om die stelsels op te offeren. Ook als het ten behoeve van een uitbreiding van het kwelderareaal zou zijn. De Jonge promoveert vrijdag 24 januari aan de RUG op dit onderzoek. ''Het is geen conventioneel proefschrift geworden'', zegt De Jonge aan het begin van zijn enigszins schoolmeesterachtige betoog. De promovendus moest zich namelijk bezighouden met uiteenlopende vraagstukken als getijdestromingen, windgolven en algengroei om een antwoord te krijgen op de vraag welke factoren van invloed zijn op de voedselhoeveelheden in het Eemswater. Hij kwam uit op twee hoofdprocessen. De Jonge: ''De baggerwerken leiden tot een toename van de slibconcentraties. De turbulenties verstoren de cyclus van erosie en sedimentatie, van afkalving en aanslibbing. Binnen de geulen, zo is mij nu duidelijk geworden. Dat gebeurt niet op de platen. Daar heerst de wind die golven veroorzaakt waardoor het slib en de algen opgewerveld worden en vervolgens door de getijstromen in de geulen worden afgevoerd. Als het hard waait, verdwijnt het materiaal en het komt terug als bij zwakke wind het baggerproces overheerst. Het verschil is te zien aan de Waddenzee die in het ene geval troebel en grauw is en in het ander helder en blauw.'' De volgende stap in het verhaal van De Jonge is de berekening van de voedselproduktie. Dertig procent van het in het water zwevende plankton blijkt kiezelwier te zijn, afkomstig van het slib van de droogvallende platen. Die kiezelwieren nemen ongeveer de helft van de totale voedselproduktie voor hun rekening. ''Dat verschil tussen dertig en vijftig procent heeft te maken met het feit dat het groeiseizoen van het in het water zwevende plankton veel korter is dan het seizoen van de kiezelwieren'', vertelt De Jonge. ''Vroeger schreef men hooguit 25 procent van de voedselproduktie op het conto van de wieren. Uit mijn onderzoek blijkt dat in termen van voedselvoorziening de platen veel belangrijker zijn dan altijd is aangenomen.'' (Joep Engels)
Het huidige milieubeleid kweekt een generatie van schone vervuilers.
(A. van der Lee)
In de biochemie is een konijn meestal het haasje.
(M.J. de Hoop)
De veelvuldige toepassing van weliswaar algemeen geaccepteerde, maar onbewezen vormen van therapie in de officiële geneeskunde noopt tot enige bescheidenheid in de kritiek ten opzichte van de alternatieve geneeskunde.
(R.J.O. van der Ploeg)
De verwachte temperatuurstijging in de aankomende 100 jaar zal gaan leiden tot een afname van het aantal dassen in Nederland.
(V.N. de Jonge)
Groningse studenten aan de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen hechten weinig geloof aan paranormale verschijnselen. Dat blijkt althans uit de enquête die Rob Nanninga vorige week hield voorafgaande aan zijn lezing over dergelijke verschijnselen voor de Fysisch-Mathematische Faculteitsvereniging. Nanninga is lid van Skepsis, de stichting die beweringen onderzoekt die uiterst onwaarschijnlijk zijn op basis van de huidige stand van de wetenschappelijke kennis. De overwegend wiskunde- en natuurkundestudenten die op Nanninga's lezing afkwamen, hechten over het algemeen weinig geloof aan dat soort beweringen. Van de 41 geënquêteerde studenten zeggen 32 niet te geloven in astrologie. Vier studenten twijfelen en vijf geloven er wel in. Dat sommige paragnosten juiste informatie kunnen verschaffen over de verblijfplaats van een vermiste persoon door een foto te betasten, wil er bij 29 studenten niet in. Vier studenten denken dat dat wel kan en acht twijfelen daarover. Minder ongelovig zijn de studenten waar het gaat om het verkrijgen van informatie uit de buitenwereld zonder gebruik van de normale zintuigen. Volgens tien studenten kan dat, het dubbele aantal meent van niet en elf studenten twijfelen. De bijna dood ervaring waarbij mensen die een hartaanval hebben gehad vertellen dat ze even in een andere wereld vertoefden, berust in de ogen van tien studenten niet op verbeelding maar op een echte gebeurtenis. Achttien studenten houden het op verbeelding en dertien twijfelen. Van de ondervraagden zei 61 procent geen enkele keer overtuigd te zijn van een paranormaal verschijnsel of zo'n verschijnsel aannemelijk te vinden. Dat is een opvallend hoog percentage, zegt Nanninga, die daar aan toevoegt dat het hier niet om een representatieve steekproef gaat. Maar in een soortgelijke enquête onder eerstejaars psychologiestudenten aan de Universiteit van Amsterdam bleek rond de vijftig procent geloof te hechten aan paranormale genezing, buitenzintuigelijke waarneming en astrologie. Mogelijk heeft het hoge percentage niet-gelovigen in Groningen mede te maken met het geringe aantal vrouwen onder de geënquêteerden. Dat waren er maar vier, en vrouwen hechten doorgaans meer geloof aan paranormale verschijnselen dan mannen, aldus Nanninga. (Laurens Berentsen)
De studentenfracties in de faculteitsraad rechten van de Rijksuniversiteit Utrecht willen een collectieve vergoeding van 10.000 gulden voor hun raadswerk, in plaats van het standaardbedrag van 325 gulden per persoon per jaar. De zes studenten grepen de begrotingsbehandeling van hun faculteit aan om hun claim op tafel te leggen. Het faculteitsbestuur heeft, zo meldt het Utrechts Universiteitsblad, het besluit over deze claim uitgesteld tot de volgende raadsvergadering. De beide studentenfracties motiveren hun verzoek met de volgende argumenten: toenemende studiedruk, het groeiende probleem om studenten voor raadswerk te motiveren en de lage beurs waardoor studenten genoodzaakt zijn bijbaantjes te zoeken die meer opleveren. De studenten hopen dat hun claim door de andere Utrechtse studentenfracties wordt overgenomen. De Groningse studentenfracties in de faculteitsraad rechten vinden dat hun Utrechtse collega's wel wat hard van stapel lopen. ''Wij hebben de vergoeding nooit als een probleem ervaren'', stelt Corien Fahner van Ten Behoeve van Rechten (TBR). ''We beschouwen het raadswerk als vrijwilligerswerk uit idealisme en niet als een bijbaantje.'' Ook Jolanda Brontsema van Progressief Rechten ervaart de bescheiden vergoeding van zo'n driehonderd gulden per jaar niet als demotiverend: ''Maar er zit natuurlijk wel iets in het Utrechtse standpunt. Misschien moeten wij het punt ook maar eens op de agenda zetten.'' Bij de ECU, de studentenfractie in de faculteitsraad economie, staat het punt al jaren op de agenda. Alleen verkeert de fractie in een dilemma, aldus woordvoerder Foeke van de Poel. ''Het gevaar bestaat dat studenten hun neus zullen ophalen voor het slecht betaalde raadswerk. Het zou ook logisch zijn dat dit werk op dezelfde manier wordt betaald als een student- assistentschap. Maar er zit ook een nadeel aan: wordt het bedrag te hoog, dan gaan studenten het raadswerk puur om het geld doen. En dat zien we ook weer niet zitten.''(Guus Termeer)
Ze dreigen een uitstervende soort te worden, maar toch bestaan ze nog altijd: dubbelstudenten. Studenten die zich met hart en ziel op twee verschillende studies storten en die nog lijken te halen ook. Heleen Maas is zo'n studente. Ze combineert biologie en theologie.
Christien Boomsma
''Biologie alleen vond ik al snel beperkt'', vertelt Heleen Maas, die in 1986 begon met die studie. Ze haalde in één jaar haar propaedeuse, en begon uit te kijken naar wat afwisseling. ''Ik miste de alfa-kant van school'', vertelt ze. Al snel had ze een lijstje samengesteld: semitische talen, filosofie, kunstgeschiedenis, theologie. Allemaal alfa-studies die in aanmerking kwamen om het gat dat ze bij biologie voelde op te vullen. De keus viel tenslotte op theologie. ''Niet dat ik een afvallige darwinist ben of zo hoor'', lacht ze. ''Maar bij theologie kun je hebreeuws leren, een taal dus. En verder hou je je bezig met geschiedenis, sociale wetenschappen, noem maar op. Het is dus meer toeval dat ik hiervoor gekozen heb.''
De toevallige keuze bleek goed uit te pakken. De propaedeuse theologie liep van een leien dakje en het vak wist Maas zo te boeien dat ze moet toegeven dat haar hart nu bij theologie ligt. ''Bij godsdienstfilosofie tenminste'', nuanceert ze. ''Iemand bij theologie attendeerde me erop dat er een discussie gaande is over 'science and religion'. Daarin gaat het om vragen over de verhouding tussen de natuurwetenschappen en religie, over de verschillen en over de invloed die ze op elkaar uitoefenen.'' Hier trof ze een vakgebied waarbij een natuurwetenschappelijke achtergrond bijna onontbeerlijk is. En een vakgebied waar alfa en bèta elkaar ontmoeten. Maas: ''Je moet namelijk niet denken dat de alfa- en bèta-wetenschappen zo fundamenteel verschillen. Alfawetenschappen lijken wel subjectiever, maar dat is maar de vraag. Hoe langer ik me hiermee bezighoud, hoe minder verschil ik zie. De wetenschappers denken immers met dezelfde logica, met hetzelfde hoofd. En ook de natuurwetenschap drijft op vooronderstellingen, net zo goed als theologie. Neem nou de causaliteit, het idee dat iedere oorzaak een gevolg moet hebben. Dat is niet eens een gewone vooronderstelling. Dat is gewoon een geloof.''
Maas is enthousiast over haar beide studies, maar toch valt het haar lang niet altijd makkelijk om het vol te houden. Want zo studeren betekent heel strak plannen. ''Ik kan me niet veroorloven één dag niks te doen. En als alles tegelijk klaar moet, denk ik vaak genoeg: was ik er maar nooit aan begonnen.''
De steun die ze van de theologische faculteit kreeg, heeft haar echter altijd gestimuleerd om door te gaan. ''Ik heb echt enorm veel waardering voor die mensen. Ze vragen altijd hoe het gaat, geven je complimentjes voor wat je doet. Dat heb je gewoon nodig.'' En ook praktisch ondervindt de dubbelstudent daar alle steun. ''Ze zeuren nooit als ik een tentamen niet maak, en er is ook altijd ruimte om op een achternamiddag nog even een mondeling te doen. Heel anders dan bij biologie.''
Bij biologie bestaat volgens Maas erg weinig belangstelling voor andere bezigheden dan het eigen vakgebied. De meeste biologie-studenten zijn van negen tot vijf op het Biologisch Centrum, om zich aan hun studie te wijden. En dat wordt impliciet van iedereen verwacht. ''Maar ik heb daar helemaal geen zin in'', bekent ze. ''Ik heb mijn werk altijd af, en dat moet genoeg zijn. Bovendien, ben ik als alles meezit in maart afgestudeerd in de biologie.'' Ze schat dan nog ongeveer een jaar nodig te hebben voor ze haar theologie-studie kan afronden. ''En dan hoop ik ergens een plekje aan een universiteit te vinden op het gebied van wetenschapsfilosofie.''
Maas beseft dat ze daarmee een risico neemt. Als het niet lukt, is de kans om bioloog te worden ook verkeken. Haar biologische kennis zal een jaar na afstuderen immers al niet meer ''up-to-date'' zijn. ''Maar ik zou het mezelf eeuwig verwijten, als ik niet had geprobeerd te doen wat ik eigenlijk wou. Dus dat risico moet ik maar nemen.''
Het College van Bestuur en het bestuur van de Stichting Universiteitsblad, de uitgeefster van de UK, hebben overeenstemming bereikt over een nieuwe meerjarenafspraak. De overeenkomst geldt voor vier jaar, evenals de vorige afspraak, die afliep op 1 januari 1992. De jaarlijkse subsidie van de RUG voor de UK is verhoogd van 550.000 naar 700.000 gulden. Die verhoging vloeit voort uit de indexering van de personeelskosten en een vergoeding voor een aantal extra taken. Zo is de oplage gestegen en is het aantal mededelingenpagina's verhoogd van gemiddeld drie per krant naar vier. Bovendien reserveert het College vanaf nu tien keer per jaar een pagina voor de ''interne communicatie''. Hoe deze pagina er precies uit gaat zien is nog niet duidelijk, maar ze is bedoeld om personeelsleden en studenten te informeren over zaken die hen direct raken, bijvoorbeeld het universitaire beleid ten aanzien van ongewenste intimiteiten of veranderingen in de studiefinanciering. Afgesproken is verder dat de UK minstens 38 keer per jaar zal verschijnen. Het kortingspercentage voor advertenties uit de universiteit is verlaagd van 40 naar 30 procent. Het CvB verklaarde een verwacht tekort over 1991 voor zijn rekening te zullen nemen. Daarop trok het stichtingsbestuur van de UK een financiële claim uit het verleden in. De Universiteitsraad moet volgende week donderdag een definitieve beslissing nemen over de concept-overeenkomst tussen RUG en de Stichting Universiteitsblad. (Laurens Berentsen)
Het LSVb-plan voor een 'presentiebeurs' stuit bij veel studentenorganisaties op verzet. Het Interuniversitair Studenten Overleg vindt de eis dat eerstejaarsstudenten zich drie maal per jaar moeten melden ''betuttelend''. Ook enkele bij de LSVb aangesloten bonden, zoals de Nijmeegse AKKU, hebben veel kritiek. De Nijmeegse studentenbond is de eerste die zich openlijk tegen het LSVb-plan uitspreekt. De bond vreest vooral dat het meer zal kosten dan het oplevert. Er zullen veel meer studiebegeleiders nodig zijn en dat kost geld. Daarnaast is de AKKU van mening dat de 'presentiebeurs' een hoge mate van fraudegevoeligheid in zich bergt. Volgens LSVb-bestuurslid Mickel Langeveld zijn er wel meer kritische geluiden te horen, maar AKKU is tot nu toe de enige die een formeel standpunt heeft geformuleerd. Langeveld verwacht overigens wel dat de overige aangesloten lidbonden zullen worden gehoord voordat het hernieuwd overleg met de minister zal plaatsvinden. Ook bij de tweede landelijke studentenorganisatie, het ISO, is het LSVb-plan niet in goede aarde gevallen. Het betekent onder andere dat elke eerstejaars zich elk trimester moet melden bij de studieadviseur. Als hij niet komt opdagen, wordt zijn studiefinanciering stopgezet. Het ISO vindt dat een ''vergaande inbreuk op de vrijheid en zelfstandigheid van studenten''. (Margriet van Lith, HOP)
Er komt een onderzoek naar de stand van zaken in de samenwerking tussen hbo en universiteiten. Dat schrijft Ritzen aan HBO-raad en VSNU, waarbij hij zegt te streven naar ''verzakelijking van het debat''. Vooral met het hbo was het overleg over het HOOP, de nota waarin de minister zijn plannen ontvouwt, namelijk danig uit de hand gelopen. Het Leidse onderzoeksbureau Research voor Beleid heeft opdracht gekregen te onderzoeken op welke manier hbo en universiteiten nu samenwerken. Waar samenwerking niet lukt, wil de minister graag weten waarom dat zo is. Met deze onderzoeksopdracht wil minister Ritzen de HBO-raad wat gunstiger stemmen, want die windt zich steeds meer op over de ''arrogantie'' van de universiteiten en hun onwil om samen te werken en faciliteiten ter beschikking te stellen. Ook de wens van de HBO-raad om een debat aan te gaan over de verhoudingen binnen het hoger onderwijs wijst de minister niet af. Naast de resultaten van het genoemde onderzoek wil hij daarbij adviezen inwinnen van onafhankelijke adviseurs en van HBO-raad en VSNU zelf. Veel tijd wil Ritzen niet voor dat debat uittrekken: voor de zomer moet het weer afgerond zijn. Maandag wordt het HOOP in de Tweede Kamer besproken, en de gespannen sfeer tussen minister, universiteiten en hbo was de Kamerleden niet ontgaan. Ritzens partijgenote Netelenbos en VVD'er Franssen dringen er bij de minister op aan, de door het hbo gevraagde discussie niet uit de weg te gaan. Vooral Netelenbos schaart zich helemaal achter de hogescholen in hun strijd om erkenning en zij verwijt de universiteiten dat die zich steeds meer op hbo-terrein begeven. (Margriet van Lith, HOP) (zie ook pag. 9) ''Dus zo meteen komt onze nieuwe huisgenoot'', zei Yvette de Bruyne. ''De opvolger van Berendina Bergsma.'' Ze haalde een sigaret uit haar pakje Marlboro en bracht hem naar haar mond. ''Een jongen...'' Ze streek een lucifer aan. ''Ik ben blij dat jullie me dat nog even vertellen'', mompelde ze, terwijl ze aan haar sigaret trok. ''Altijd prettig, als je weet wie er bij je in huis woont.'' ''Je bent er ook nooit'', kefte Annie Stortemelk. ''De afgelopen twee weken was je met wintersport en daarvoor zat je steeds in het ziekenhuis met die co-schappen van je. We zien je nooit en als we je zien heb je geen tijd.'' ''Rustig.'' Yvette maakte een bezwerende gebaar. ''Ik zeg toch dat ik blij ben? Ik vind het echt bijzonder attent dat jullie me zo goed informeren. Een nieuwe huisgenoot...'' Ze tikte wat as op een schoteltje. ''Ach ja, je raakt er aan gewend. Huisgenoten komen, en huisgenoten gaan. Zodra ik klaar ben met m'n co's ben ik ook vertrokken. Zeker weten. Dan neem ik een appartement voor me alleen. Maar zover is het nog niet. Eerst nog een tijdje met jullie. En met die nieuwe. Nee werkelijk, ontzettend bedankt dat jullie me hebben gewaarschuwd. Stel je voor dat ik 's avonds op de gang tegen zo'n pukkelige puber was aangelopen, ik zou me rot zijn geschrokken.'' ''Misschien ken je hem wel''. Aernout van Wassenaer zette zijn bril recht. ''Hij heet Jeroen...'' ''Saskia en Jeroen'', lachte Yvette. ''Zo noemden alle ouders hun kinderen twintig jaar geleden. ''Niet geweldig origineel.'' ''Kan zijn'', ging Aernout verder. ''Zijn achternaam is De Bock. Het is de jongere broer van Eduard.'' ''Hoor ik mijn naam noemen?'' Yvette draaide zich om. Vanuit het duister van de gang stapte Eduard de Bock de keuken in. Eduard de Bock, de ex-vriend van haar en van haar zus Mathilde. Eduard de Bock, met wie ze bijna vier jaar in de Mussengang had gewoond; de eerste in de lange reeks van vriendjes die ze in haar Groningse jaren had gehad. Het was al lang uit tussen hun beiden, en ze dacht eigenlijk nooit meer aan hem, maar ze schrok wel toen ze hem zag, voor het eerst sinds meer dan een jaar. ''Yvette meisje, je ziet er verdomd goed uit.'' Eduard had een beetje een buikje gekregen, maar hij keek nog altijd alsof hij haar met z'n ogen wilde uitkleden. Anderhalf jaar specialisatie als gynaecoloog had daar geen verandering in gebracht. Ze glimlachte terwijl ze zijn omhelzing onderging. ''Aernout! Alles kits? Annie... leuk je weer te zien... Verdomd aardig optrekje hier trouwens...'' Eduard schudde zijn vroegere huisgenoten de hand. ''Mag ik jullie voorstellen: mijn broertje Jeroen. Omdat Nijenrode dicht gaat heeft hij besloten in Groningen verder te studeren. Hij is pas eerstejaars, dus nu kan dat nog.'' ''Hallo'', zei Annie. ''Ik ben Annie.'' Ze stak een slap handje uit. ''Aernout van Wassenaer, aangenaam'', prevelde Aernout. Yvette reageerde niet. Dus dit was het broertje van Eduard. Wat een ongelooflijk stuk. Wat een waanzinnige spetter. Hoe oud zou-ie zijn? Achttien? Negentien? Beslist niet ouder. Hij leek op de Eduard van vijf jaar geleden, maar hij was knapper, slanker, gespierder. Dezelfde gelaatstrekken, dezelfde kleur haar, dezelfde staalblauwe ogen. Wát een ogen... Ja, het was net Eduard, maar dan in een mooiere uitvoering. Ze slikte. ''Ik heb veel over je gehoord.'' Jeroen de Bock glimlachte brutaal toen hij zich tot haar richtte. En die stem ... Haar humeur was in één keer helemaal opgeklaard. ''Welkom Jeroen.'' Ze toverde een stralende lach tevoorschijn. ''Ik hoop dat wij het net zo goed kunnen vinden samen als je broer en ik vroeger.''
JAN-JAAP HEIJ
Minister Ritzen wil zogenaamde no show-studenten hun beurs ontnemen. De universiteiten en hogescholen moeten voor hun eigen opleidingen een minimumaantal studiepunten vaststellen. Als studenten dat minimum niet halen, moet hun beurs worden stopgezet of omgezet in een lening. Dit vertrouwelijke voorstel werd vorige week door ambtenaren van het ministerie van Onderwijs voorlegd aan de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), de HBO-raad en de studentenorganisaties LSVb en ISO. Die organisaties zijn met het ministerie in overleg over het koppelen van studieprestaties van studenten en hun studiefinanciering. Het voorstel is een alternatief voor de tempobeurs. De tempobeurs, een systeem van studiefinanciering waarin studenten die hun propaedeuse niet in een jaar halen geen beurs meer krijgen, werd vorig jaar door de Tweede Kamer tegengehouden. De minister wil nu de beurs van no show-studenten stopzetten of omzetten in een lening. Eventueel kan dat ook met terugwerkende kracht geschieden. Het voorstel is niet bedoeld als een bezuiniging, hoewel het wel geacht wordt geld op te leveren. Het gaat om een morele kwestie: van studenten mag worden verwacht dat ze in ruil voor hun beurs prestaties leveren. No show-studenten, naar schatting zo'n 15 procent van het totaal, schrijven zich wel in bij een onderwijsinstelling maar halen geen of te weinig tentamens. Een succesvolle uitvoering van het voorstel is afhankelijk van de universiteiten en hogescholen. Die moeten per instelling een minimumaantal door de studenten te behalen studiepunten vaststellen. Een van de problemen die Ritzen signaleert, is dat op dit moment met name in het hbo de prestaties van studenten nog niet in studiepunten worden gemeten. Een ander probleem is dat de administratie van de onderwijsinstellingen vaak niet in orde is. Dat belemmert een goede registratie van de voortgang van studenten, waardoor onduidelijk is of een student wel of niet aan de eisen voldaan heeft. Een derde probleem is de gebrekkige studiebegeleiding, -advisering en -voorlichting in het hoger onderwijs. Als die niet verbeteren is het plan volgens de minister onrechtvaardig. Studenten moeten er tijdig op gewezen worden dat ze niet voldoende punten halen en de kans krijgen zich te verbeteren. Door deze problemen is invoering van het plan niet mogelijk voor 1 augustus 1993. Een woordvoerder van het ministerie van Onderwijs wil vanwege het vertrouwelijke karakter geen mededelingen over het voorstel doen. Hij wil slechts kwijt dat het voorstel bestaat en dat het in de weken voor het volgende overleg tussen de verschillende organisaties, op 28 januari, waarschijnlijk nog aangepast zal worden. Op die datum zal ook het alternatief van de LSVb voor de tempobeurs, de zogenaamde presentiebeurs waarbij studenten verplicht worden drie maal per jaar bij een studiebegeleider te verschijnen, besproken worden. (Ad Valvas)
FRANK STEENKAMP
De afspraken tussen minister Ritzen en de universiteiten over onderzoeksbekostiging moeten op de helling. Landelijke verkenningen en afspraken zijn geen juist middel tegen de starre verdeling van onderzoeksgeld. En het kan simpeler: betaal universiteiten per proefschrift en laat ze met dat geld zelf beleid voeren. Dat zegt de Adviesraad voor Wetenschap en Techniek (AWT) in een vandaag (donderdag) verschenen advies. Dat het hoog tijd is voor een nieuw systeem om de 1,85 miljard gulden voor universitair onderzoek (het onderzoeksdeel van de eerste geldstroom) te verdelen, is de AWT roerend met minister Ritzen eens. ''In feite is de huidige verdeling nog een ongewijzigde erfenis uit 1982'', constateert de raad. Ruimte voor verschuiving tussen universiteiten en disciplines is nu vrijwel afwezig. En dat is ongewenst. Ritzen wil de verstarring doorbreken met een volgens de AWT complex stelsel van verkenningen en landelijke afspraken. Volgens de minister zouden tussen de universitaire disciplines jaarlijks verschuivingen kunnen optreden van maximaal 3 procent. Gerekend over langere periodes betekent dat in principe een hoge flexibiliteit. Maar de raad betwijfelt of een stelsel met zoveel discussianten in praktijk wel tot duidelijke verschuivingen kàn leiden. Ook de bestuurlijke vrijheid van de universiteiten is volgens de AWT in het geding. Gedetailleerde bemoeienis met de geldverdeling over de disciplines moet de minister niet eens nastreven. De AWT heeft daarom een eenvoudige regel gezocht, die het streven van de instellingen naar kwaliteit en relevantie van hun onderzoek bevordert. Richtsnoer daarbij was dat de raad de eenheid van onderwijs en onderzoek binnen de universiteit wil behouden.
De AWT komt nu met het Ei van Columbus om datgene te belonen waarin onderwijs en onderzoek samenkomen: de opleiding van 'kennisproducenten'. En het handige is dat die functie van de universiteit ook mooi te meten is, in de vorm van aantal proefschriften en ontwerpers-certificaten per jaar. Want volgens de AWT zijn met succes opgeleide promovendi en ontwerpers een goede graadmeter voor de kwaliteit van de onderzoeksomgeving. Dus zijn ze ook een juiste sleutel om het gehele onderzoek te financieren. Daarnaast zou overigens nog steeds een systeem van kwaliteitsbewaking nodig blijven. De adviesraad maant minister en universiteiten om bij uitwerking van dit plan de eenvoud te bewaren. Er moet dus geen verregaande uitsplitsing in tarieven komen, maar slechts een tweedeling in A- en B-dissertaties, waarbij de vergoeding voor de laatste zo'n 50 procent hoger moet liggen. Wel moeten hevige schommelingen in budget voorkomen worden, door pieken en dalen in aantallen dissertaties en ontwerpersdiploma's rekenkundig glad te strijken. Uit een eerste reactie van VSNU-voorzitter ir. W. van Lieshout blijkt dat de universiteiten de ''creatieve benadering'' van het AWT-advies prijzen. Ook zijn ze tevreden over de erkenning dat in de Nederlandse universitaire cultuur inhoudelijke sturing niet van bovenaf maar zoveel mogelijk ''decentraal'', binnen de universiteiten hoort plaats te vinden. ''Maar of het aantal dissertaties de enig juiste maat is om de bekostiging van onderzoek op te baseren, is nog discutabel'', aldus VSNU-voorzitter Van Lieshout. (HOP)
(zie ook pagina 3)
De RUG komt in 1991 250.000 gulden tekort aan haar budget voor wachtgeldbetalingen. Dat blijkt althans uit berekeningen van het ministerie van Onderwijs. Volgens een verdeelsleutel van de vereniging van samenwerkende universiteiten VSNU krijgt de RUG over 1991 25,4 miljoen gulden om haar wachtgeldverplichtingen na te komen. Het ministerie van O&W zegt vorig jaar echter 25,65 miljoen te hebben overgemaakt naar het ministerie van Binnenlandse Zaken, dat belast is met de uitvoering van de wachtgeldregeling. Voor de Rijksuniversiteit Utrecht is het verschil tussen berekend budget en overboeking naar Binnenlandse Zaken veel dramatischer, namelijk vijf miljoen gulden. Ook de Leidse universiteit en die van Twente komen tekort, respectievelijk vijf en één ton. De overige universiteiten blijken over te houden. Alle universiteiten, ook degene met meevallers, menen echter dat bij het ministerie fouten moeten zijn gemaakt. De VSNU vraagt daarom aan het ministerie de berekeningen over te doen. De wachtgeldbudgetten en de afrekening van O&W vloeien voort uit de regeling die per 1 januari 1991 is ingegaan, waarin bepaald is dat de universiteiten en academische ziekenhuizen de wachtgelden zelf moeten betalen. Voorlopig blijft O&W echter de betalingen aan Binnenlandse Zaken verrichten, om die later te verrekenen met de universiteiten en de ziekenhuizen. Op basis van de maandelijkse overzichten van die betalingen verwachtte de RUG in 1991 ongeveer één miljoen gulden over te houden aan haar wachtgeldbudget. Dat lijkt nu uitgesloten. Ook al heeft het ministerie van Onderwijs zich vergist, een eventuele meevaller voor de RUG zal waarschijnlijk niet veel meer bedragen dan vijf ton. (Laurens Berentsen)
Vijf jaar studie is noodzaak voor een goede ingenieursopleiding. Dat hebben de studentenbonden van de technische universiteiten nog eens geschreven aan de Tweede Kamer. Wil de politiek geen vijfjarige eerste fase, dan stellen de studenten een tweedeling voor. Na drie jaar wordt men dan aspirant-ingenieur. Pas twee jaar vervolgopleiding geeft recht op de ingenieurstitel. Of het idee van de studenten in Den Haag steun zal vinden, valt overigens te betwijfelen. Een driejarige eerste fase druist immers in tegen dezelfde uniforme vierjarenregel van de tweefasenstructuur die ook de barrière vormt voor verlenging van de tu-studies tot vijf jaar. Maandag begint de Vaste Kamercommissie met minister Ritzen een debatje over maatregelen ter versterking van de technische studies. In de aanloop daarheen hebben bestuurders, studenten en ingenieursorganisaties aangedrongen op vijf jaar voor deze studies. Een tu-studie kost vijf jaar hard werken. Maatregelen om studenten sneller te laten studeren, zullen wel effect hebben maar dit zal ten koste gaan van de kwaliteit van de opleiding, vinden de studentenbonden. De internationale erkenning van de Nederlandse ir-studie zal sterk afnemen. (Frank Steenkamp, HOP)
Door ELLIS ELLENBROEK Woedend informeert Karel Beke, oud-bestuurslid van de GSb waarom de Algemene Ledenvergadering over haar eigen besluiten heenwalst. Zijn stuk 'Decline and Fall of the GSb', over de toekomst van de studentenbond die nog geen vijfhonderd leden heeft, zou meteen na de mededelingen behandeld worden, maar is verplaatst naar punt 9. Beke blijkt niet de enige met een kwade kop tijdens de vergadering afgelopen dinsdag. Eerst neemt Peter Groen, die afgelopen oktober na een ruzie uit het bestuur stapte, het van hem over. Met een brede zwaai gooit hij een boek op tafel. Een bedankje dat hij kreeg voor het organiseren van een feestje ter gelegenheid van het twintigjarig bestaan van de GSb, maar Groen weigert het. ''Ik wil geen Judaskus'', briest hij zonder verdere toelichting in de richting van zijn mede-bestuursleden die voor de laatste keer achter de tafel zitten. Even zag het er naar uit dat er geen opvolgers zouden zijn voor de laatste bestuurders. Daarmee zou één van de mogelijkheden uit Beke's 'Decline and Fall of the GSb', namelijk het opheffen van de studentenvakbond, griezelig dichtbij komen. Maar goddank melden zich tijdens de ALV twee vrijwilligers: eerstejaars natuurkunde Martin van der Meer en Patrick Arink, die verklaart niet meer te studeren maar zich ''uit ideologische overwegingen'' met studentenpolitiek bezig te houden, willen als interim-bestuurders wel proberen opheffing te voorkomen. De opgeluchte ALV besteedt bijna twee uur en drie kwartier aan meedenken over de vraag hoe dat moet. Het stuk van Karel Beke biedt voldoende stof voor discussie. Moet de GSb doorgaan met doen wat haar goeddunkt en zich er niets van aantrekken dat er geen hond op afkomt? Of moet eerst maar eens grondig worden uitgezocht wat de studentenpopulatie van de bond verwacht? Martin van der Meer keert zich fel tegen dat laatste: ''Ik denk dat de student daar helemaal geen mening over heeft.'' Hij vindt dat het initiatief van de bond moet uitgaan: ''We moeten studenten een tastbare reden geven om lid te worden. Als je bijvoorbeeld het verkopen van boeken op faculteiten gaat regelen, komt de interesse vanzelf. Je hoeft ze niet steeds te vragen: 'Goh, wat willen jullie eigenlijk?''' Maar de student die zich heeft aangemeld om de bond te redden blijkt, nog voor hij is aangenomen als interim-bestuurder, alleen te staan. GSb'ers die al langer meelopen werpen hem keer op keer voor de voeten dat al zoveel initiatieven op niks zijn uitgelopen. ''Godverdomme dwazen, jullie weten alles zo goed'', roept Van der Meer wanhopig, maar het baat weinig. De meerderheid van de aanwezigen wil wél een onderzoek naar de behoeftes van studenten. Oudgediende Jaap Berga vermoedt zelfs dat er ''bij de universiteit best geld valt los te peuteren'' om daarvoor een onderzoeksbureau in te schakelen. Tegen half één ligt er een enigszins opmerkelijke uitkomst. Het interim-bestuur is, zonder stemming, aangenomen voor een periode van twee maanden. De door de wol geverfde student-bestuurder Hans Moerkerk wil penningmeester zijn, maar er verder inhoudelijk niks mee te maken hebben. Het bestuur krijgt als taak mee te onderzoeken hoe de bond professioneler kan gaan opereren, of er bijvoorbeeld mogelijkheden zijn bestuurswerk te betalen. Bovendien moet er eens gekeken worden bij succesvolle studentenbonden, zoals de Amsterdamse ASVA. Maar het bestuur moet ook werk maken van een onderzoek naar de behoeftes van de doelgroep. Precies datgene dus waar Martin van der Meer, die als secretaris wordt aangewezen, zo tegen is. Hij zal er niet aan meewerken, verzekert hij. Maar dat hoeft het welslagen van het interim-bestuur niet in de weg te staan: ''Voor mij zullen de resultaten weinig betekenis hebben. Maar ik kan best met een onderzoek leven. Alleen wil ik er mijn tijd niet insteken.''
In één van de pauzes verhaalde de interim-secretaris voorzichtig van zijn droom: ''Ik wil dat de bond in december weer duizend leden heeft.''
Foto BERT JANSSEN/Tekst ALFRED KAZEMIER
Het was de enige bibliotheek waar je mocht roken en waar je vanaf het balkon uitkeek over de Grote Markt. Ruim twintig jaar studeerden de sociologen, psychologen en andere sociale wetenschappers op een van de meest centrale plaatsen in het centrum van Groningen. Na de verhuizing van de bibliotheek in 1990 naar de Grote Kruisstraat bleek de overgebleven ruimte onverhuurbaar. Het verkeerscirculatieplan maakt het gebouw als kantoor onbereikbaar. Tegenwoordig zitten Groningse onderne- mers liever dicht bij het station. De vier kraakwachten die er nu zitten hebben het rijk al meer dan achttien maanden alleen. De bibliotheek is opgedeeld in kamers zo groot als balzalen. De bewoners wachten op het bericht dat ze moeten vertrekken. ''Je weet het natuurlijk nooit, maar dat kan nog wel een tijdje duren. We zitten hier ideaal, betalen geen cent huur en hebben alle- maal onze eigen WC.'' ''Had de tekst niet wat simpeler gekund? Voor ons leest het niet prettig en is het niet duidelijk. Dat viel ons alle vier op.'' Vijf studenten van 'Interface' behartigen in de faculteitsraad bedrijfskunde de belangen van hun medestudenten. Vier van hen hadden bij het vaststellen van het definitieve jaarverslag van de faculteit, tijdens de raadsvergadering van vorige week, nogal wat moeite met het ambtelijk taalgebruik in dat verslag. ''Het is misschien een beetje mierenneukerij'', lichtte Tjeerd van Bekkum de bezwaren van Interface toe, ''maar volgens ons is de tekst voor studenten onbegrijpelijk. Het kan veel duidelijker.'' Deze geringschattende opmerking over het bevattingsvermogen van 'de bedrijfskundestudent' kwam geheel voor rekening van studentraadsleden van Interface. De overige leden van de faculteitsraad vroegen zich hardop af wat er nu zo onduidelijk was aan het verslag. Met behulp van een voorbeeld zette Van Bekkum de leesproblemen van Interface uiteen. ''Hier lees ik: 'In het tweede jaar vormen verplichte introductievakken de voorbereiding op de definitief te kiezen afstudeervariant.' Waarom staat er niet gewoon 'In het tweede jaar moeten studenten een afstudeerrichting kiezen'? Misschien moeten wij voor jullie de tekst nog eens nakijken?''
De directeur beheer van bedrijfskunde, mr. A.J. Middelberg, ging niet in op dit aanbod. Hij snapte niet waar de studentenfrac- tie zich druk over maakte. ''Dit is maar een algemeen jaarverslag. Misschien is het goed om de doelgroep van dit verslag nog even duidelijk te maken. Dit gaat naar het Bureau van de universi- teit en komt in een dik boekwerk met andere jaarverslagen. Ik denk niet dat veel studenten dat in zullen kijken.'' De bemiddelingspoging van Middelberg ten spijt hielden de studenten voet bij stuk. De concept-tekst moest veranderd worden, anders zou geen student het meer begrijpen. Voor de eerste maal in dit vergaderjaar stond de Interface-fractie lijnrecht tegenover het dagelijks bestuur van bedrijfskunde. Decaan prof.dr. M.R. van Gils, voorzitter van het dagelijks bestuur, schoof het sluimerende conflict diplomatiek terzijde. ''We zullen kijken of we een volgende keer dit soort misver- standen kunnen voorkomen, die voor ons overig niet zo onover- komelijk zijn als voor jullie. In de toekomst verdient het onze aandacht.'' En voordat de studenten op de oplossing van Van Gils konden reageren maakte Middelberg duidelijk dat hun kans op succes, dus verduidelijking van het jaarverslag, gering zou zijn. ''Dit concept is inmiddels verzonden. Het moest voor 1 maart binnen zijn, dus valt er niets meer te veranderen.'' Op de agenda van de faculteitsraadvergadering stond inderdaad ter kennisneming achter het agendapunt Algemeen Ver- slag. Dat de tekst dus niet gewijzigd zou worden, ongeacht welke kritiek dan ook, hadden de studenten kunnen weten. Of hadden ze dat niet begrepen?
De kantines worden nog steeds kantines ge- noemd, maar kantinedames bestaan niet meer. Zij heten restauratieve medewerksters. De aanpak van Karen Versol, hoofd van de dienst Restauratieve Voorzieningen en daarmee van tien universitaire kantines, is zakelijk en klantgericht. Het personeelsbeleid heeft zich daarbij aangepast.
Nicolette Scholten
Croissantjes, lasagne, pannekoekjes en warme chocolademelk behoren tot het normale assortiment van de ongeveer tien kantines waarvoor Karen Versol verantwoordelijk is. Maar de dienst Restauratieve Voorzieningen doet meer. Minis- ters en andere VIP's kunnen sinds kort stijlvol lunchen en dineren in de sjieke Engelse Zaal. Ook gewone mensen mogen soms aanschuiven. Vandaag is het bijvoorbeeld de beurt aan dertig aio's. Versol: ''Iemand zei laatst: Je kunt hier net zo lekker eten als in de Rietschans. Dat is toch een mooi compliment?'' Versol geeft leiding aan ongeveer 45 medewerksters en een enkele medewerker. ''Toen ik twee jaar geleden in dienst kwam heb ik gezegd: jullie hebben nu een coach gekregen en dat ben ik, maar we moeten het wél met elkaar doen. Omdat ik vrouw ben en ook qua leeftijd niet veel van ze verschil, is de afstand niet zo groot. ''Mensen zijn soms verbaasd als ze horen dat we eigen perso- neel hebben. Ze denken dat hier een cateringbedrijf is ingescha- keld. Mijn mensen noem ik liever geen kantinedames of kantinejuf- frouwen, maar restauratieve medewerkers. Kantinedame heeft een negatieve klank. Mensen denken dan aan een oudere vrouw, een beetje gezet en met een permanentje in d'r haar. Ze hebben geen associatie met lekker eten en gezelligheid. Terwijl de term restauratieve medewerkster meer recht doet aan die func- tie.'' Het is te horen dat Versol uit het bedrijfsleven komt. Om precies te zijn: uit de horeca. ''Vóór mijn tijd droegen de mensen gewoon kleren die ze lekker vonden zitten. Nu dragen ze bedrijfskleding. Met elkaar hebben we verleden jaar een flinke zwaai aan de draaimolen gegeven, veel geïnvesteerd. Vroeger zat er bijvoorbeeld in de bar een luik in de vloer voor de vaatjes bier. Als er een nieuw vat moest komen werd de vloer- bedekking opgerold en moest iemand zich naar beneden wurmen. Geen gezicht, als je als gast aan de bar zat. Alles is nu veel functioneler ingedeeld. En we proberen klantgericht te werken. Met pasen geven we paaseitjes bij de koffie, en kerstkransjes met de kerst. Dat hoort erbij. De opzet is allemaal professio- neler en commerciëler geworden. Met als effect dat de omzet gestegen is.'' De kantines draaien voor een klein deel op subsidie. ''Die subsidie is nodig om koffie voor veertig cent en broodjes voor zestig cent te kunnen verkopen. Daar verdienen we nauwelijks op.'' De meer commerciële aanpak heeft zich ook vertaald in het personeelsbeleid. Alle medewerkers hebben inmiddels een cursus 'gastheer- of gastvrouwschap' gevolgd. Bij de selectie van nieuwe medewerkers gaat het volgens Versol op de eerste plaats om de uitstraling en vakvaardigheid, maar mensen moeten ook in het team passen. ''Ik probeer trouwens overal ook wat mannen te plaatsen. Vroeger werkten er wel mannen, maar die waren vaak hoofd. Nu doen mannen ook gewoon het werk. Het is goed voor de sfeer. Leeftijdseisen heb ik in het begin wel gesteld, maar dat doe ik niet meer. We proberen een verticale leef- tijdsopbouw te krijgen. Dat is gezonder. Het moet niet zo zijn dat op een gegeven moment een hele groep bestaat uit oudere mensen die er in één keer uit gaan.'' Behalve de vaste medewerkers zijn er ook poolkrachten met een tijdelijk contract in dienst. ''Dat is jammer genoeg nodig. Op de eerste plaats omdat we met een hoog ziekteverzuim zitten. We werken met veel vrouwen en het is nu eenmaal zwaar werk. Om dat op te vangen, moet je kunnen beschikken over invallers. De laatste tijd geven we enorm veel uit aan uitzendkrachten. Daarom laten we nu onderzoeken of we mensen met nulcontracten kunnen aannemen. Nulcontracten bestaan nog niet aan de RUG, en het zal eerst besproken moeten worden met de bonden. Maar ik kan nu eenmaal niet iedereen tien uur werk per week garanderen. De afgelopen tijd zijn er drie kleine kanti- nes gesloten en dan is het maar gelukkig dat we geen mensen hoefden te ontslaan. Op de sluiting van gebouwen hebben we nu eenmaal geen invloed. Wij hollen er wat dat betreft achter aan.''
VR.28 FEBRUARI Stichting Broersma speelt 'Kissing Dogs', een produktie geregisseerd door Poppe Boonstra. Prinsentheater, Noorderbuitensingel 11. Aanvang 20.00 uur.
ZA.29 FEBRUARI Your Neighborhood Saxophone Quartet. Eén van de meest vooraanstaande saxofoon-kwartetten, afkomstig uit Boston. Jazz, rhythm & blues, funk, latin en vrije improvisaties. Café Overstag, Gedempt Zuiderdiep 139. Aanvang 21.30 uur.
ZO.1 MAART Sexteto Canuyengue. Bandoleon, viool, altviool, piano, contrabas en zang. Oude ULO te Leek, Tolberterstraat 72. Aanvang 14.30 uur.Gina's Band of Blues. Gina de Boer, de Janis Joplin van het Noorden. Zij wordt begeleid door o.a. Hans van Lier. Café de Unie, Gelkingestraat 5. Aanvang 16.00 uur.
MA.2 MAART Roma citta aperta. Regie Roberto Rosselini, Italië 1944/1945. Film over de laatste periode van de fascistische overheersing en het verzet daartegen meteen na de oorlog. RKZ-bios, Emmastraat. Aanvang 21.00 uur.
DI.3 MAART Blauwe Maandag Compagnie speelt Boste. Een com-plexe komedie waarin een auteur door een opdringerige buurman wordt overgehaald een stuk te schrijven over de koningskwestie. Stadsschouwburg, aanvang 20.15 uur.Frans Zwartjes. Vijf korte films van de Nederlandse cineast Frans Zwartjes. Universiteitstheater, Oude Kijk in 't Jatstraat 26. Aanvang 20.30 uur.
WO.4 MAART Ingrid Kappelle, sopraan. Begeleiding op viool, cello en piano. Op het programma staan werken van Schönberg, Strauss, Rachmaninoff en Shostakovich. Kleine zaal De Oosterpoort, aanvang 20.15 uur.
Michiel Kreutzer ligt nog op één oor op het tijdstip van de afspraak. Feestje van Vindicat, de vorige avond. ''Vanochtend heb ik even een klein beetje uitgeslapen'', veront- schuldigt hij zich later. ''Maar voor de rest ben ik er wel altijd om negen uur bij.'' Dat moet ook wel. Hoe anders immers is de combinatie scheikunde, klassieke talen en Vindicat tot een goed einde te brengen?
Ellis Ellenbroek
Toen hij een paar maanden scheikunde studeerde merkte Michiel Kreutzer (20) dat hij tijd overhield. Kreutzer had er tegelijk spijt van had dat hij ''alle alfa overboord gegooid had''. Hij ging op zoek naar een ''meerwaarde'' en vond die, november 1990, in zijn tweede studie, klassieke talen. ''Latijn vond ik altijd al erg leuk, ik had lol in het vertalen. Er zijn in het Latijn bijzonder leuke dingen geschreven. De vierregelige gedichtjes van Catullus bijvoorbeeld, of 'De Majesteit' van Vergilius, een geniaal werk.'' De scheikundestudent trof bij klassieken één en al flexibiliteit. ''We waren met maar drie eerstejaars. Het kwam er eigenlijk op neer dat we met de prof een tijd afspraken voor college. En het gebeurt regelmatig dat ik tegen een docent zeg: als ik dat of dat vak afheb, bel ik u voor een tentamen. Dat kan niet bij een studie van driehonderd man.'' ''Economie en scheikunde zou ik nooit redden'', beseft Kreutzer. Niet dat het nu steeds van een leien dakje gaat overigens. Kreutzer staat op het punt een week naar Frankrijk te vertrekken om even in alle rust aan zijn klassieken te werken. ''Af en toe zitten daar toch dingen bij waarvan ik zeg: slik, oeps. Nu zit er bijvoorbeeld een Homerus-tentamen aan te komen, waar ik nog niks aan heb gedaan. Zes boeken waarvan je de vertaling, de grammatica en de achtergronden moet kennen. Dat is niet lekker.'' Kreutzer onthult dat hij op de middelbare school geen Grieks heeft gehad en het moet doen met een stoomcursus van het Klassiek Instituut. ''Eerlijk gezegd ben ik nog bezig het Grieks onder de knie te krijgen.'' Vorig jaar haalde Kreutzer achttien punten bij klassieken plus de scheikundepropaedeuse. Anderhalf jaar in één jaar is ook in 1991-1992 de bedoeling. ''Of ik superintelligent ben weet ik niet. Ik denk wel dat ik harder werk, minder vaak voor de buis zit of lekker ranzig weet ik veel wat doe. En collegebezoek skip ik vrij snel. Dan zit ik liever op de UB of de Harmonie.'' Het is ook mogelijk dat het goede voorbeeld dat hij van huis uit meekreeg een rol speelt. Een broer studeerde ''rappo klappo'' af en vader hield de studieresultaten van zijn zoon altijd nauwlettend in het oog. ''Als ik een acht haalde en ik had een paar keer daarvoor een negeneneenhalf gehaald, dan zei mijn vader dat ik best een negeneneenhalf kon halen.'' De mogelijkheid dat hij er niet in slaagt twee studies vol te houden, sluit Kreutzer niet uit. In dat geval komen Latijn en Grieks aan de wilgen te hangen. Want al krijgt hij daar de gelegenheid ''een speciale belangstelling uit te leven'', terwijl scheikunde vooral ''standaardcolleges en standaard-tentamens'' heeft, de dubbelstudent beseft terdege dat met klassieken ''geen droog brood'' is te verdienen. ''Dus houd ik het zwaartepunt op de chemie. Bij klassieke talen ben ik met een zeven heel erg tevreden. Bij scheikunde wil ik meer.'' ''Dat je twee studies doet maakt je niet tot een leukere of meer vervelender vent'', antwoordt Kreutzer op de vraag hoe zijn omgeving reageert op zijn dubbelstudie. Sterker nog, hij moet die niet als smoes gebruiken. Lid zijn van Vindicat en wonen in een corpshuis scheppen óók verplichtingen. ''Ze zeggen: veel plezier met je studies en doe je best, maar we hebben je niet voor niks hier in huis gevraagd. Ik ben wel meer dan eens per week op de Kroeg. Gisteren nog, er was diës. Eergisteren was er ook feest, maar toen was ik wel tot twee uur 's nachts aan mijn practicumverslagen bezig.'' HORIZONTAAL:
1. als zinnebeeld van de wijsheid is dat jong een ezel. (11) 6. hij schijnt er niet meer in te leven. (4) 8. een traliewerk als slotwoord bij het kamperen houdt je aan de studie. (15) 9. de oude stand staat hier te kijk. (9) 10. hij weet de weg in zijn schuur. (5) 12. een tik hol beschrijven. (7) 13. dat is een nuttig verlangen. (7) 15. ten derde staat hij er niet in. (14) 16. zo wordt de jongere klein gehouden. (2) 18. slaaptas. (9) 20. mensen zijn traag. (3) 21. al die bomen hebben dezelfde wortel. (7) 22. het gekregen stuk grond was voor u. (7) VERTICAAL:
1. dit vormt de expansie van ons vreemdelingenbeleid. (9) 2. die
vlieger stelt het door middel van een steek. (11) 3. (g)een beste zaak
voor het recht. (14) 4. dat weet je van een bekende. (6) 5. dat gas is
licht. (4) 6. zo vrij gaan zal wel meevallen. (8) 7. de leeftijd vormt
hier een opstapje in de mond. (11) 11. dat staat met stip. (9) 12.
zo'n metaal wordt geprikkeld bij de kweek. (9) 14. laat die vogel z'n
bek dicht houden. (7) 17. het zit in haar doel. (4) 19. toon (g)een
vrucht daar waar Europa streng katholiek is. (4) 20. zonder bravour
krijg je niet veel smaak. (3)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
cryptogram 26 dienen vrijdag 13 maart 1992 voor 12.00 uur in het bezit
te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv. cryptogram 26. De
goede oplossing vindt u in UK 28.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 24
Horizontaal: 1.artisjokken; 6.dis; 8.rijnmond;
10.nareden; 11.beestenwagen; 12.is; 13.veeleer; 14.armvol;
17.gezinsproblemen; 20.troffel; 22.buiging; 24.uurwerk; 25.zoete-
kauw.
Vertikaal: 1.aardbeving; 2.tingelen; 3.stortbe- ton;
4.kanaal; 5.normeer; 6.dodo; 7.sinds; 9.denkrimpels; 12.iro- nie;
15.roofbouw; 16.algiers; 18.zwoele; 19.meiden; 21.file; 23.gokt.
De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: Olga
Labardus, Brugstraat 14a, 9711 HX Groningen.