Door GEERT DE JONG
De coördinator van de Open Dag van de Informatiseringsbank had het nog zo voorzichtig geformuleerd: ''Het imago van de bank is niet optimaal. Wat stoffig, om het zo maar eens te zeggen. Het gebouw hier ziet er ook wel een beetje uit als een bureaucratische kolos. Door middel van de open dag wil de bank laten zien dat het best wel een dynamisch bedrijf is.'' De dynamiek droop eraf, afgelopen zaterdag. Terwijl het publiek sporadisch binnendruppelde, speelde de Silver Leaf Brass Band onverstoorbaar een opgewekte deun. Rond een uur of één in de middag bevonden zich in de gebouwen aan de Kempkensberg ongeveer evenveel ingehuurde mime-spelers, clowns en muzikanten als bezoekers. Een begeleiding van een op een; dat mag je nog eens publieksvriendelijk noemen. Anderhalve ton hadden de organisatoren ter beschikking om een haast onoplosbaar probleem te lijf te gaan: hoe maak je het reilen en zeilen van een op en top ambtelijke organisatie aanschouwelijk. De gekozen oplossing voorzag onder meer in een tochtje langs een ingenieus apparaat waarmee de twintigduizend brieven die dagelijks de deur uit gaan in enveloppen worden gestopt, en een ander apparaat waarmee eenzelfde aantal brieven dat dagelijks terugkomt worden opengeritst. Verder werden de bezoekers overstelpt met talloze ''wetenswaardigheden over ons bedrijf''. Van die informatie die niets zegt, maar volledig drijft op de macht van het getal. Dat er elke drie maanden 28 liter tipp-ex wordt verbruikt, jaarlijks 117 duizend pennen zoekraken, 262 duizend memoblaadjes worden volgekrast en 12 miljoen kopietjes worden gemaakt. De gastheren en gastvrouwen, allen jeugdig ogende medewerkers van de Informatiseringsbank, waren getooid in sweat-shirts met een bijenkorfmotief. De organisatoren van de open dag hadden bedacht dat de Informatiseringsbank wel wat weg heeft van een bijenkorf, vandaar. En dus kregen de naar schatting 700 bezoekers, de helft van waarop gerekend was, te horen dat bank ook eigenlijk een honingraatstructuur heeft en dat het in de zes produktgroepen ''gewoonlijk gonst van de bedrijvigheid''. Om het thematisch karakter van de open dag nog eens te onderstrepen kregen alle bezoekers na afloop een potje honing uitgereikt.
Minister Pronk wil een nieuw programma starten dat hogescholen en universiteiten in staat stelt langdurig samen te werken met partners in ontwikkelingslanden. Vanaf volgend jaar is daarvoor 38 miljoen gulden beschikbaar. Het accent van het programma ligt op zuidelijk Afrika. Het plan voor een nieuw Medefinancieringsprogramma Hoger Onderwijssamenwerking (MHO) is onderdeel van de nieuwe nota 'Ontwikkelingssamenwerking en onderwijs in de jaren negentig'. In die nota legt Pronk het accent op verbetering van het basisonderwijs in met name de landen ten zuiden van de Sahara. Daarnaast wordt echter een fors budget gereserveerd voor hoger onderwijs, opnieuw voor een groot deel in zuidelijk Afrika. Nieuw aan het programma van Pronk is dat studenten uit ontwikkelingslanden vaker hun training en opleiding moeten krijgen in eigen land of regio. Aan de ene kant omdat dit een effectievere bijdrage levert aan de opbouw van het onderwijssysteem ter plaatse. Anderzijds scheelt het enorm in de kosten. Zo is met de opleiding van één cursist in Nederland soms een bedrag gemoeid waarmee een faculteit in Afrika een jaar rond moet zien te komen. Als studenten toch naar Nederland komen, dan wil Pronk daaraan de eis stellen dat dit bijdraagt aan de opbouw van scholingscapaciteit in de ontwikkelingslanden. Het nieuwe medefinancieringsprogramma stimuleert universiteiten en hogescholen om samenwerkingsovereenkomsten aan te gaan met partners in de ontwikkelingslanden. Dat betekent een meer structurele aanpak dan de projectfinanciering die tot nu toe nog gangbaar is. Tot nu toe gaan projectvoorstellen over veel schijven, waardoor onnodig veel tijd verloren gaat. In de nieuwe opzet kan men direct een aanvraag indienen bij het Nuffic, de instelling die het internationaal onderwijs coördineert. Aan zo'n voorstel zijn wel voorwaarden verbonden. Nederlandse instellingen moeten 15 procent van de kosten zelf betalen en van hun activiteiten moet tenminste de helft daadwerkelijk in het ontwikkelingsland plaatsvinden. (Ries Agterberg, HOP)
De overstap van studenten met een particuliere verzekering naar de goedkope Studentenstandaardpakketpolis in het kader van de studiefinanciering dreigt spaak te lopen. Volgens een van de verzekeraars, de SSGZ, heeft de helft van zijn studenten nagelaten om het vereiste KT-formulier, de ''toekenningsbeschikking'' van de Informatiseringsbank van afgelopen oktober, op te sturen. Wie voor 1 mei niets doet, kan honderden guldens verlies lijden. De standaardpakketpolis (SSPP) is door minister Ritzen en staatssecretaris Simons ingevoerd om alle studenten een goede en betaalbare verzekering tegen ziektekosten te bieden. Elke verze- keraar moet deze polis tegen de standaardprijs van 738 gulden aan studenten aanbieden. Maar om per 1 januari 1992 van dit recht gebruik te kunnen maken, moeten studenten zich bij hun verzekeraar melden. En daar lijkt de omschakeling spaak te lopen. Die waarschuwing komt van de SSGZ, de ooit door studenten opgerichte onderlinge verzekeringsmaatschappij. ''Omdat bij ons vrijwel elke verzekerde onder de dertig studeert en recht heeft op het standaardpakket, konden wij als enige onze studenten automatisch aanschrijven'', legt Wilma Hoefnagels van de SSGZ uit. Maar tot haar verbazing heeft, drie maanden na de eerste brief, de helft van de studenten nog niet de vereiste actie ondernomen. Hoefnagels vermoedt dat het bij andere maatschappijen nog erger is. Verzekeraars weten volgens haar vaak niet welke klanten student zijn, en kunnen studenten dus niet gericht aanschrijven. Die moeten dus zelf initiatief nemen. Bovendien zouden na 1 mei extra complicaties dreigen voor wie dan alsnog in actie komt. Verzekeraars zouden keuringseisen kunnen stellen bij de overstap naar het standaardpakket, terwijl ze tot 1 mei verplicht zijn iedere student hierin toe te laten. (Frank Steenkamp, HOP)
Wijs hier in Groningen eens een gebouw aan dat door een vrouw is ontworpen. Dat zal niet lukken. Architecten zijn mannen. Vrouwen zijn hooguit binnenhuisarchitect (interieurarchitect), of tuinarchitect. De Groningse situatie laat zich als volgt generaliseren: geen vrouw in de bouw, ofwel, vanuit een specifiek mannelijke invalshoek, geen trut in de put. Daar had ik nooit bij stilgestaan, als het Dwarsverband Vrouwenstudies Geesteswetenschappen er niet indirect de aandacht op had gevestigd, in het eerste nummer van een publikatiereeks Vrouwenstudies Letteren Groningen, getiteld 'The wise woman buildeth her house'.
In drie Engelstalige artikelen wordt de architec- tuurgeschiedenis bekeken vanuit een vrouwenperspectief. Er komt schrijnend onrecht aan het licht. Zo vermeldt dr. Lynn Walker dat vrouwen die in het Engeland van rond de eeuwwisseling architect wilden worden, veel weerstand ondervonden. Zij werden, door vermeend vrouwelijke eigenschappen als delicacy of touch, attention to detail, patience and care, eerder geschikt geacht voor de binnenhuisarchitectuur en voor het ontwerpen van kerken(!). Je ziet het voor je, hoe zo'n getormenteerde tante met zware tegenzin zo'n klotekerk zit te ontwerpen. No pricky pinnacles this time! I'll get them bastards!
De architectuurgeschiedenis zwijgt over vrouwen- gebouwen. Deze eye-opener van het Dwarsverband roept onmiddellijk de vraag op of het hier en nu beter gesteld is met de vrouw in de bouw. Vast niet. Pak het telefoonboek, zoek onder archite(c)(t)en(bur)(eau)(o) (een idioterie (door (de overdaad aan) (verkeerde) haakjes)) en inderdaad, alleen maar herenfirma's. Kijk nu onder binnenhuisarchit bur. Drie namen, waaronder Caty van Oven-Hansen en Marion Willemsen. De derde is MM Design. Dat bureau wordt geleid door Sip Hofstede, voorheen architect, nu interieurarchitect, een overgang die nu bijna transseksueel klinkt. Wat Lynn Walker observeert in het Engeland van rond 1900, blijkt dus ook op te gaan voor het Groningen van 1992. Een schot in de roos van het Dwarsverband.
Om deze bevinding te checken bel ik met inte- rieurarchitect Sip Hofstede, en op diens suggestie met architect Peter van Dam. Hofstede beaamt de geschetste situatie, wijst op de fijngevoeligheid van vrouwen inzake de interieurvormgeving (delicacy of touch!), ziet de aannemerij nog steeds als een mannenaangelegenheid, maar signaleert gelukkig ook een toenemende vrouwelijke belangstelling. Van Dams secretaresse, Alice Tabak, plaatst deze waarnemingen in een algemenere context: voor architectuur moet je een hogere opleiding volgen, voor binnenhuisarchitectuur niet. Het algemene beeld dat meisjes minder voor hogere opleidingen kiezen dan jongens, geldt ook voor de hogere opleiding voor architect.
Peter van Dam ziet echter een kentering. Hij wijst op het bestaan van enige architectenbureaus onder vrouwelijke leiding, noemt Jeane Dekkers te Delft met name en voorspelt ''binnen nu en vijf jaar een totaal ander beeld van de vrouw in het bouwproces'', op grond van een toenemend aantal vrouwen dat zich heeft ingeschreven voor de architectuurstudies. Dat moet het Dwarsverband goed doen: er komt steeds meer vrouw in de bouw. Maar nu de ontwikkelingen zo voorspoedig zijn, is het niet goed meer te verdedigen dat er alleen vrouwen op de formatieplaatsen van Vrouwenstudies zitten. Dwarsverband, haal ook eens een vent in de tent.
RON VAN ZONNEVELD Inge de Wilde, beleidsmedewerker van
de Dienst Onderzoek Onderwijs en Planning, presenteerde deze week het
door haar bezorgde boek 'Brieven van Aletta H. Jacobs aan de familie
Broese van Groenou'. Afgelopen woensdag overhandigde ze een eerste
exemplaar aan dr. A.D. Wolff-Albers, lid van de Wetenschappelijke Raad
voor het Regeringsbeleid. Inge de Wilde publiceert sinds 1979, toen
haar boek 'Aletta Jacobs in Groningen' verscheen, over het leven en
werk van de eerste Nederlandse promovenda:
''In die tijd is mijn belangstelling voor het archief gewekt. Ik had daar totaal geen ervaring mee, maar vond het heerlijk. Een soort detectivewerk. Telkens wanneer ik iets vind van of over Aletta Jacobs pas ik mijn beeld van deze vrouw een beetje aan. Ze wordt voor mij steeds veelzijdiger. In de persoonlijke brieven komt een veel zachtere vrouw naar voren dan in haar officieel gepubliceerde werk.'' (Guus Termeer)
ARJAN WILDEBOER
De Faculteit der Wijsbegeerte heeft een plan opgesteld dat dient om binnen vijf jaar een structureel tekort van ruim 350 duizend gulden weg te werken. De faculteit wil het aantal vakgroepen terugbrengen van vier naar drie en ook in de onderwijsdienstverlening wordt het mes gezet. Hoofddoel van dit plan is om de faculteit binnen vijf jaar weer financieel gezond te maken. Bij ongewijzigd beleid komt men in 1996 uit op een tekort van ruim 1,9 miljoen gulden. Als vrijko- mende arbeidsplaatsen niet meer worden herbezet, bedraagt die schuld altijd nog ruim zestigduizend gulden. De totale facultaire begroting voor 1992 bedraagt iets meer dan drie miljoen gulden. De filosofen zoeken de bezuinigingen in een reductie van het aantal vakgroepen tot drie. De leerstoel Logica zal voorlopig niet worden herbezet en er wordt een rem gezet op het aantal assistenten-in-opleiding. De keuzes die de faculteit maakt om te bezuinigen op de onder- wijsdienstverlening zijn nogal arbitrair. Berekend is dat 'externe' colleges pas rendabel worden als er minimaal 25 studenten aan deelnemen. Sommige onrendabele colleges zijn gehandhaafd door ze in een cluster onder te brengen. Een andere beschermingsconstructie is bedacht voor de colleges bestemd voor studenten Grieks en Latijn en cultuur en mediaevistiek. Met slechts vier deelnemende studenten blijft dat college toch overeind vanwege het ''eminente culturele belang''. Uiteindelijk is één vak echt het haasje: de colleges Wetenschap en Samenleving van dr. Paul de Laat. Als de plannen doorgaan raakt hij zijn 0,6 aanstelling kwijt. De Laat verbaast zich over deze willekeur. ''Als je dan toch onrendabele colleges gaat samenvoegen met rendabele, kun je dat net zo goed ook doen bij de colleges Wetenschap en Samenleving. Een W&S-college gericht op bedrijfskundigen zou zinvol gecombineerd kunnen worden met bedrijfsethiek.'' Ook de uitzonderingspositie die geclaimd wordt voor de colleges voor letteren, zou net zo goed kunnen gelden voor het pakket W&S, aldus De Laat. Prof.dr. T.A.F. Kuipers, die het plan mede heeft opgesteld, formuleert voorzichtig dat de W&S-colleges ''zuiver inhoudelijk gezien'' niet in een cluster passen. Een uitzonde- ringspositie voor W&S zoals voor de 'antieke' colleges lijkt hem ook niet juist. ''Persoonlijk vind ik die uitzonderingsconstructie toch al een minder consequent onderdeel van het plan.''
De ''bestuursvernieuwing'' van de VSNU, de vereniging van universiteiten, is vorige week vrijdag een stapje vooruit gekomen. Maar dat stapje was kleiner dan de meeste leden graag hadden gezien. Over alle hoofdpunten werd men het eens, behalve nu net over het punt om voortaan bij meer beslissingen de meerderheid de doorslag te laten geven. Een minderheid hield dit plan voorlopig tegen, waardoor de benodigde tweederde meerderheid niet werd gehaald. De Groningse collegevoorzitter E. Bleumink kondigde aan zich van stemming te zullen onthouden. Hiermee kwam hij tegemoet aan zijn universiteitsraad, die daags voor de VSNU-vergadering een pas op de plaats maakte. De Groningse universiteitsraadsleden vreesden dat hun orgaan nu buiten spel kwam te staan en wilden meer tijd hebben om een definitief standpunt in te nemen. Om de slagvaardigheid bij het innemen van gemeenschappelijke standpunten te vergroten, ligt binnen de VSNU nu al enige tijd het plan op tafel om onder een reeks van voorwaarden het principe van 'de meeste stemmen gelden' vaker te laten gelden. Daarvoor was een eigen variant met ''gewogen stemmen'' bedacht. Omdat de benodigde meerderheid ontbrak, dreigen de huidige beslissingsprocedures (slechts besluiten als iedereen het eens is) te blijven bestaan, hoewel de meeste universiteiten dit anders zouden willen. Om de scherpe kantjes van die onbevredigende toestand af te halen, zal de komende tijd toch geprobeerd worden tevoren af te spreken dat er bij meerderheid besloten wordt. Bovendien heeft het VSNU-bestuur nog tot in juni (als de statuten worden gewijzigd) de tijd om alsnog de leden te overtuigen van duidelijke gevallen waarin meerderheidsbesluiten nodig zijn. Over één onderwerp werd men het vorige week wel eens: de onderhandelingen met vakbonden die namens de VSNU als werkgeversclub gevoerd gaan worden, zullen gebaseerd zijn op meerderheidsstandpunten. Het gemis van een helder standpunt is in zulke onderhandelingen immers niet acceptabel. (Guus Termeer/Frank Steenkamp, HOP)
zoek De Nederlandse en Vlaamse overheid moeten samen een stichting instellen die het onderzoek naar de eigen taal, geschiedenis en cultuur gaat stimuleren. Dat zegt de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), na overleg met Vlaamse zusterorganisaties, in een advies dat maandag is aangeboden aan minister Ritzen. De nieuwe stichting heeft een budget van 2,3 miljoen gulden per jaar. Naast stimulering van onderzoek moet de stichting zorgen voor de coördinatie van al lopend onderzoek op het gebied van de Nederlands-Vlaamse taal, cultuur en geschiedenis. Op die manier kan bijgedragen worden aan de ''bescherming van het Nederlandse cultuurgoed'' in deze tijden van Europese integratie. Minister Ritzen had in september om een advies over deze problematiek gevraagd. Als voorbeelden van thema's die stimulering verdienen, noemt de KNAW ondermeer expliciet onderzoek naar de culturele contacten tussen Nederland en Vlaanderen. Maar ook onderzoek naar de sporen van de Nederlandse cultuur in Indonesië, Suriname, de Antillen en Sri Lanka komt stimulering in aanmerking. Het fonds wordt gehuisvest bij de KNAW en komt los te staan van de Nederlandse Taalunie, een meer politiek getint samenwerkingsorgaan van Nederland en Vlaanderen. (Frank Steenkamp, HOP)
De universiteitsraad heeft vorige week donderdag ingestemd met de meerjarenovereenkomst tussen de RUG en de Stichting Universiteitsblad Groningen, de uitgeefster van de UK. De studentenfracties Sorug en Grunk en D. de Zeeuw, raadslid voor het wetenschappelijk personeel, stemden tegen de overeenkomst die voor vier jaar geldt. Zij verzetten zich tegen de bepaling dat de UK met ingang van 1992 38 in plaats van veertig keer per jaar zal verschijnen. De studentenwoordvoersters M. van der Blij en L. Flikweert betoogden dat hiermee een adequate informatievoorziening van de studenten in het gedrang komt. In januari stuurde de universiteitsraad het college van bestuur terug naar de onderhandelingstafel omdat vrijwel alle fracties vonden dat de UK veertig keer per jaar moest verschijnen. Volgens de vertegenwoordigers van het ondersteunend personeel kon dat binnen het reeds overeengekomen subsidiebedrag van zeven ton per jaar. De studentenfracties wilden de subsidie desnoods verhogen en het wetenschappelijk personeel gaf het college in de onderhandelingen met het bestuur van de Stichting Universiteitsblad Groningen de vrije hand. Die opstelling kwam de wp-fractie vorige week op een uitbrander te staan van Grunk-woordvoerster Van der Blij. Zij verweet de wetenschappers een dubbelzinnige houding. Aanvankelijk zouden zij de bereidheid hebben uitgesproken de subsidie te verhogen. Door die uitspraak niet te herhalen in de raadsvergadering van januari, kon het college nu vasthouden aan het bedrag van zeven ton een verschijningsfrequentie van 38. De wp-fractie reageerde niet op de verwijten. (Laurens Berentsen)
FRANK STEENKAMP
De studies westerse talen in ons land hebben in het algemeen een goed niveau. Dat schrijft de visitatiecommissie voor die studies in haar eindrapport. Wel vindt de commissie de propaedeuse in alle zes gevisiteerde faculteiten te licht, en is het studierendement laag. Ondanks een lichte propaedeuse hebben veel talenstudenten twee jaar voor dat examen nodig. De visitatiecommissie wijt dit mede aan identiteitsproblemen, veroorzaakt door nieuwe bovenbouwstudies als algemene letteren en Europese studies. Voor die richtingen moet de student eerst de propaedeuse in een traditionele letterenstudie halen. Gevolg is dat aan de Universiteit van Amsterdam, de Katholieke Universiteit Nijmegen en de Rijksuniversiteit Groningen de 'echte' taalstudent in het eerste jaar vaak in de minderheid is. Dat ondermijnt de motivatie. De commissie wil nu dat de nieuwe richtingen een eigen propaedeuse krijgen, zoals dat in Utrecht al geldt voor Algemene Letteren. De commissie van binnenen buitenlandse deskundigen, die in opdracht van de vereniging van universiteiten VSNU het westerse-talenonderwijs doorlichtte, spreekt de vakgenoten mild toe. Men is ''onder de indruk van de inzet en toewijding'' waarmee docenten zich door de bezuinigingen hebben heengeslagen. Lof is er ook voor de faculteiten, die met nieuwe studiepaden inspelen op de wensen van studenten en samenleving. En er is ''nergens ook maar iets van een wantoestand'' aangetroffen die aan het personeel te wijten was. Deze woorden zijn de aanloop naar de conclusie dat de westerse talen 57 studierichtingen met samen ruim 3000 eerstejaars door recente bezuinigingen met een groot personeelstekort kampen, dat om een oplossing vraagt. Want de kwaliteit en spreiding van het onderwijsaanbod hebben het ''zeer zwaar te verduren''. Toch kunnen de sympathiebetuigingen niet verhelen dat de commissie op onderdelen forse kritiek levert. Het rapport bevat zelfs wantoestanden: bij enkele kleine studierichtingen is de personeelsbezetting tot onder het minimum gezakt. Zo heeft de voor ons land unieke studie Portugees in Utrecht (met 25 eerstejaars) niet eens een hoogleraar. De commissie vindt dit ''onbegrijpelijk en onverantwoord' en wijst erop dat met het vertrek van de enige hoofddocent de situatie echt nijpend wordt.
''Onacceptabel'' noemt de commissie de toestand bij het ultra-kleine Oudgermaans in Groningen, waar slechts 0,2 medewerker het eigen onderwijs van een complete studierichting (jaarlijkse instroom 1 student) moet dragen. Die hoofddocent wordt geprezen voor zijn ''bovenmenselijke'' prestaties, maar tegelijk vraagt de commissie zich af of zo een academisch peil te halen valt. Een probleem apart is de training in taalvaardigheid bij de vreemde-talenstudies. De commissie signaleert dat te weinig wordt nagedacht over gehanteerde methodes en eisen. Ze wil nu een onderzoek voor alle westerse talen naar deze materie. In het algemeen waarschuwt ze dat urenuitbreiding niet per se de juiste weg is: talenstudies moeten meer zijn dan vier jaar les in taalverwerving. En een deel van hun training zouden studenten moeten opdoen door een tijdje in het buitenland te verblijven. Uit het visitatierapport valt een voorzichtig pleidooi voor meer selectie in de propaedeuse af te leiden. Aan de ene kant is het programma in dat eerste jaar alom te licht, aan de andere kant vindt de commissie dat tijdens het doctoraal nog teveel studenten afvallen. En wat niet als conclusie in het rapport staat, zegt commissievoorzitter prof.dr. H. Schultink in een interview met dit blad: ''Ik denk dat er in de propaedeuse niet genoeg geselecteerd wordt.'' Het studierendement bezorgde de commissie overigens veel hoofdbrekens, omdat de faculteiten zeer slecht hun statistieken bijhouden. Uit de cijfers die boven water kwamen, blijkt echter dat vaak maar eenderde van de studenten in een jaar de propaedeuse haalt. Het jaar daarna volgt nog eenderde. Van die geslaagden valt op weg naar het doctoraal vaak opnieuw dertig procent af; in Amsterdam is dat bij veel studies zelfs de helft. De commissie vindt dat dit grondig moet veranderen: van de studenten die aan het doctoraal beginnen, zou 90 procent de eindstreep moeten halen. (HOP)
Zie ook pagina 4
''Er zijn een hele hoop dingen die ik niet begrijp, woordjes. Nota is notitie, en dat kan voortgang zijn. Dan moeten we zeggen: in dit huis is dat de cultuur. Een beleidsnota mag ook beleidsnotitie heten. Die moet voldoen aan hele hoge eisen, allerlei gremia zijn gepasseerd, een lange cyclus hebben doorlopen.'' Rector magnificus Simon Kuipers was er eens goed voor gaan zitten om zich te verdiepen in het bestuurlijk woordgebruik en hij gaf daar vorige week donderdag tijdens de vergadering van de universiteitsraad blijk van. Aanleiding voor Kuipers' exegese vormde de voortgangsrapportage kwaliteitsbewaking onderwijs die op de agenda van de raad stond. Volgens Grunk-fractievoorzitter Louwarnoud van der Duim bleef het college van bestuur met deze rapportage in gebreke. Afgelopen najaar zegde het college de raad namelijk een beleidsnota kwaliteitsbewaking onderwijs toe. Daarin behoort te staan wat het beleid van de universiteit is ten aanzien van onderwijsevaluatie en kwaliteitsbewaking. Nu het college zijn toezegging geen gestand had gedaan, voelde Van der Duim geen enkele behoefte om ook maar een woord vuil te maken aan de flinterdunne voortgangsrapportage. Kuipers herinnerde zich niets van een belofte, maar ook al was dat anders geweest, een beleidsnota had de raad niet gekregen. ''Voortschrijdend inzicht'', aldus Kuipers. De faculteiten hebben net hun evaluatieplannen opgesteld en dan is het onverstandig ze weer lastig te vallen met een dikke nota, belofte of geen belofte. (Laurens Berentsen)
95 jaar Albertus Magnus
De RKSV Albertus Magnus viert deze week haar negentiende lustrum. Rooms-katholiek is de studentenvereniging al lang niet meer. Een bourgondische inslag kennen de Albertianen echter wel: ''Op het gebied van feesten hebben we een reputatie hoog te houden.'' Op de middenpagina's
Psychiatrie voor baby's en peuters /11
Tentamenbriefjes raken uit de mode /5
De carrière van Geertje Lycklama à Nijeholt /9
'ADAT hij van de azijn gedronken had, sprak hij: 'Het is volbracht'. Hij boog het hoofd en gaf de geest.'' Deze beroemde laatste woorden van de stervende Jezus zijn in alle vier de lijdensverhalen terug te vinden. Vreemd genoeg vertelt alleen de evangelist Johannes hoe de dood van Jezus officieel werd vastgesteld. De Joden hadden van Pilatus toestemming gekregen om de lichamen eerder dan gebruikelijk van de kruisen te laten verwijderen. Het grote Paasfeest stond immers voor de deur en de lichamen konden al die tijd niet aan de kruisen blijven hangen. De soldaten van Pilatus kwamen en ''toen zij op Jezus toetraden, stak een van hen met een speer door Zijn zijde en er kwam dadelijk bloed en water uit.'' Met de doorboring van het hart was de Romeinse soldaat er zeker van dat de gekruisigde inderdaad was overleden. Het is onwaarschijnlijk dat hij besefte dat hij nog een bewijs van de ingetreden dood had geleverd. Het bloed verliest namelijk ongeveer een uur na het overlijden zijn stollend vermogen. Dat verklaart waarom het bloed zo rijkelijk uit de wond stroomde. Er ging vroeger nog wel eens wat mis bij het vaststellen van de dood. Het wemelt in de volksverhalen van de ongelukkigen die ten onrechte ten grave werden gedragen. De bange vermoedens werden nog eens bevestigd als men na verdachte gebeurtenissen de kist weer opgroef en openmaakte: een bekrast deksel wees erop dat het slachtoffer had geprobeerd zich uit zijn benarde situatie te redden. En als een begraven vrouw in haar kist een kind gebaard had, wist men helemaal hoe laat het was. Met de huidige kennis van de chemische processen die tijdens de ontbinding van het stoffelijk overschot optreden, zijn dergelijke fenomenen eenvoudig te verklaren. Dat wil niet zeggen dat heden ten dage alle vragen rond de dood beantwoord kunnen worden. De tegenwoordige volksverhalen betreffen de mensen die tijdens een operatie 'uittreden' en zichzelf op de operatietafel zien liggen. Of die zich, balancerend tussen leven en dood, in een lange tunnel wanen met aan het eind een fel en lonkend licht. Zijn dat verzinsels of waanvoorstellingen, of zijn het reële ervaringen? Bestaat er zoiets als schijndood en is er dan nog 'een weg terug'? En tenslotte, is de dood een plotseling omslag of gaat het leven na de dood gewoon verder?
De neuroloog prof.dr. J.M. Minderhoud kaatst de vragen terug met het bekende ''dat hangt er van af''. De medische stand hanteert drie soorten dood, legt hij uit. ''De klassieke dood is de klinische dood, in de praktijk meestal datgene dat de huisarts constateert. Iemand is klinisch dood als het hart stilstaat, als hij niet meer ademt het spiegeltje voor de mond kortom als de vitale lichaamsfuncties zijn uitgevallen. Dat zijn de basale criteria van geheel overlijden. Bij iemand die door het ijs is gezakt, kunnen de reacties op de testen, door de onderkoeling, zo miniem zijn dat ze niet waarneembaar zijn. Het optreden van lijkvlekken, enkele uren na de dood, verschaft absolute zekerheid.'' De tweede definitie van de dood hebben de medici zelf nodig gemaakt. Aan de mogelijkheid om organen te transplanteren zat een dilemma verbonden. Men kan natuurlijk niet bij een donor die nog leeft, alvast het hart of de lever verwijderen maar ''het is bij wet verboden om bij iemand die overleden is, organen weg te nemen. Tenzij iemand zich ter beschikking van de wetenschap heeft gesteld. Anders niet'', aldus Minderhoud. ''Lijkroverij mag niet in Nederland.'' De uitweg uit dit dilemma is de hersendood. Zodra de hersenen van een donor geen teken van leven meer vertonen, neemt de hart-long-machine de circulatie van bloed en zuurstof over. De patiënt is voor de wet nog niet overleden het hart klopt nog maar hij is toch dood, zegt Minderhoud. ''Hersendood is voor de wet ook voldoende voor het mogen verwijderen van organen. Het proces is dan onomkeerbaar, herstel is niet meer mogelijk. Je zou het een moderne versie van de dood kunnen noemen.'' Om te voorkomen dat de transplanteurs iets te snel het mes in de donor zetten, en in elk geval om de angst van donoren daarvoor weg te nemen, zijn er nog wat regels aan de hersendood. De klinische blik van de arts moet met een EEG gestaafd worden, het lichaam moet op normale temperatuur zijn en men moet twee uur wachttijd in acht nemen in verband met eventueel herstel van de patiënt. Veilgheidsmarges noemt Minderhoud het. ''Als het goed is, zijn klinisch dood en hersendood congruent. Als je ervaring hebt en je kijkt klinisch goed, dan kan het EEG je niet verbeteren. Ik weet precies wanneer iemand hersendood is. Het EEG is er alleen om te controleren dat ik geen fouten maak.'' Bij Minderhouds derde vorm van dood gaat het om vegeterende coma-patiënten. ''Deze mensen verkeren in een soort plantebestaan. Een deel van de hersenen, de hersenstam, functioneert wel. Daardoor blijven de mensen in leven want de hersenstam regelt de hartslag, de ademhaling, de temperatuurhuishouding. Maar datgene dat mensen eigen is emoties, communicatie ligt er helemaal uit. Het leeft maar het is geen mensenleven. Als die toestand een tijd duurt, is er geen herstel meer. De afwezigheid van leven, zo zou ik de derde dood omschrijven.''
HET LEVEN speelt zich, volgens neuroloog Minderhoud, vooral af in de hersenen. En dus ook de dood. ''De hersenen zijn toch het meest essentiële. Dus is het logisch om de grens tussen leven en dood te trekken op grond van wat daar gebeurt. Als de zuurstoftoevoer stopt, kunnen hersencellen nog hooguit zes minuten voortbestaan. Die grens is dus niet scherp maar hij loopt wel binnen die zes minuten. De lever houdt het bijvoorbeeld veel langer zonder zuurstof vol, huid en haren leven zelfs nog een paar dagen. Maar het is toch idioot om te zeggen, hij is niet dood want zijn huid leeft nog.'' Ook in zijn uitleg over wat er gebeurt tijdens het sterven, beperkt Minderhoud zich tot de hersenen. Hij gaat uit van de meest elementaire doods oorzaak, de hartstilstand. In een normaal functionerend lichaam valt acuut de toevoer van zuurstof en brandstof uit. De hoogleraar maakt een tekening van de hersenen en schetst daarin de twee grote stroomgebieden van bloedvaten. ''Het tussengebied van deze twee stromen is het meest gevoelig voor bloedverlies. De letzte Wiese wordt het wel genoemd. Het is namelijk door Zwitsers ontdekt en hen deed het denken aan de alpenweiden die het verst van de rivier liggen en bij droogtes als eerste verdorren. Zodra de cellen zonder zuurstof komen, verzuren ze en sterven af. Dat begint dus bij de letzte Wiese en vervolgens vallen stroomopwaarts langs de twee bloedvaten de hersenfuncties uit. Eerst de grote kwabben en dan langzaam terug naar de hersenstam.'' Minderhoud zet een paar stevige krassen op zijn tekening: ''Ongelukkigerwijs heeft Onze Lieve Heer hier een weeffout laten zitten. Tussen de grote hersenen en de hersenstam is er ook zo'n waterscheiding waar het proces eventueel kan stoppen. Dat is de oorzaak van het feit dat er vegeterende mensen zijn. Maar normaal sterft het verder af de hersenstam in. Daar zitten de vitale functies zoals ademhaling, en als die wegvallen ben je hersendood. Dat is onomkeerbaar.'' Hij trekt een cirkeltje in het gebied van de vitale functies. ''Als ergens in het lichaam de geest een zetel heeft, dan is het hier. Want als de verzuring hier toeslaat, is het afgelopen.''
DE PATINT is dan al lang bewusteloos. Minderhoud moet een beetje lachen om dramatische Hollywoodscènes waarin de held nog een prachtige volzin uitspreekt voor hij zijn laatste adem uitblaast. En ook om de verhalen van schijndood of uittreding. ''Zolang je nog kunt denken, 'ik ga dood', ben je het nog lang niet. De meeste mensen zakken langzaam weg en verliezen hun bewustzijn. Als het binnen zes minuten gebeurt, is het theoretisch mogelijk dat die mensen 'teruggehaald' worden en dat ze in die tijd ervaringen hebben opgedaan. Maar daar heb ik mijn twijfels bij, zeker bij die mooie verhalen van lange tunnels of een groene hel. Er zit een hoop herinneringsvervalsing in. Ik ben zelf ooit bewusteloos geraakt omdat ik bij een auto-ongeluk met mijn gezicht op het stuur sloeg. Het gekke was dat ik dat stuur millimeter voor millimeter op mij af zag komen, terwijl het natuurlijk in een flits van een seconde gebeurde. Mijn herinnering was op dat moment door de verzuring heel erg gestoord. De floppy in mijn hoofd draaide slecht zodat het bij het afspelen een heel langzame herinnering werd. Zulke defecten krijg je.'' Minderhoud kan zich wel wat voorstellen bij het verhaal dat een stervende zijn leven nog een keer aan zich voorbij ziet trekken. ''Ook mensen die flauw vallen, beschrijven die ervaring, dus het is een reële gewaarwording. Ik kan me voorstellen dat cellen kort voor hun afsterven, fors actief zijn. Gestimuleerd door de zurige omgeving, geven ze een heleboel signalen af. Dat spervuur van de stervende geheugencellen wordt ervaren als het leven dat nog één keer voorbij trekt.''
In de hal van het mortuarium heeft broeder Bosch zijn 'mandje' staan. Een grijze kuip met bijpassend deksel waarmee hij de overleden baby's van de afdeling haalt. Dat vonden ze daar niet zo prettig. Het viel zo op, zeiden ze. Telkens als broeder Bosch met zijn mandje kwam, wist de hele afdeling dat er een kindje gestorven was. ''Je moet een bedje kopen, zeiden ze. Als dat minder emotioneel is, vind ik het goed, maar bij een dichtgeslagen bed vraagt iedereen zich ook af wat onder het laken ligt. Het idee is hetzelfde volgens mij.'' De lichamen die bij broeder Bosch gebracht worden, zijn al afgelegd door de verpleging van de afdeling waar de persoon overleden is. De broeder bevestigt een kaartje met de persoonsgegevens aan het stoffelijk overschot en bewaart het in de koeling tot de begrafenisondernemer het komt ophalen. Hoogstens corrigeert hij het werk van de verpleegsters: ''Ik zorg dat de mond goed gesloten is en soms leg ik watjes op de ogen als die nog open zijn. Maar dat hoeft meestal niet. Ik heb wel eens gehad dat de wonden van een patiënt niet goed gedicht waren. Vooral mensen die aan een infuus gelegen hebben, kunnen lastige wonden hebben en ik ben niet zo handig met naald en draad. Toen ik een dag later weer in de kist keek het lichaam zou opgehaald worden bleek alles onder het bloed te zitten. Ik heb de familie maar gebeld dat ze nieuwe kleren moesten sturen en dat het ophalen iets later zou moeten.'' Meer werk heeft de broeder aan de lijken die van buiten komen. De verkeersslachtoffers, de zelfdoders, de gevonden zwervers of de aangespoelde lijken. In eerste instantie mag hij er nog niets aan doen. Eerst moet de GGD-arts de doodsoorzaak vaststellen en wordt er eventueel sectie verricht. Soms moet de familie het lichaam identificeren of willen ze het al zien voor het vrijgegeven is. ''In zo'n geval probeer ik wel het gezicht te fatsoeneren. Een beetje wassen, haren kammen, kleren fatsoeneren. Met een laken er overheen wordt het dan meestal wel toonbaar. Maar sommige dingen kun je niet meer toonbaar maken. Iemand die zich voor de trein gegooid heeft. Dan raad ik de familie altijd af om te kijken.'' Als het lichaam vrijgegeven wordt, kan broeder Bosch aan de slag. Met gepaste trots toont hij zijn werkruimte. De koelcellen, de werktafel om de lichamen (''patiënten'', zegt hij consequent) te wassen en schoon te maken, zijn kastje met attributen: plastic handschoenen vanwege het infectiegevaar, strooipoeder om de verkleuringen wat te camoufleren en een stapels linnengoed en poetsdoeken. Broeder Bosch legt veel eer in zijn werk: ''De familie waardeert het ook. Hij ligt er mooi bij, zeggen ze dan.'' Soms is er ook voor de broeder geen eer meer te behalen. De suggestie dat de dode is ''ingeslapen'' is dan niet meer vol te houden. De opgezwollen drenkelingen waar de vingers vanaf breken (''als die uit het water komen, moet het niet te lang meer duren. Dan gaat de ontbinding heel snel'') of de verkoolde lijken met hun penetrante geur. ''Als je daar met je vingers aankomt, blijft het overal aanzitten. Het is heel vet en het stinkt verschrikkelijk. Een menselijk lichaam dat in de warmte komt, gaat smelten en stinken. Dat zijn onherkenbare wezens, daar kun je niks moois meer van maken.'' Maar de ergste gevallen zijn de mensen die een aantal weken dood in hun huis hebben gelegen. Als broeder Bosch bericht krijgt dat de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst zo iemand aan het ophalen is, zet hij zijn speciale koelcel alvast op min tien. ''De ergste stank gaat er in de vriezer van af. Met de deuren geopend en luchtverfrissers is het dan wel vol te houden.'' In een hoekje van zijn werkruimte heeft hij een plastic lijkzak liggen. Sinds de nieuwe wet op de lijkbezorging verleden jaar van kracht werd, mogen lichamen niet meer in zo'n zak begraven worden. Het lijk zou anders te lang goed blijven. Broeder Bosch legt het wel eens onder in de kist bij de lijken die in een verre staat van ontbinding zijn. ''Er komt een hoop vocht van zo'n lichaam en de zak houdt dat binnen de kist. Ik weet niet of het mag maar ik vind het een onprettig gezicht als er tijdens de kerkdienst vocht uit de kist zou druppelen.''
GERARD STOUT kan zich goed herinneren hoe in zijn jeugd de overledenen thuis in de voorkamer werden opgebaard. Door de hoge temperatuur kwam het ontbindingsproces goed op gang en begon het lijk vaak te zwellen. ''Dan moesten we met zijn allen op het deksel van de kist gaan zitten omdat het door de zwellingen omhoog kwam.'' De scheikundeleraar heeft een interesse voor ''het chemisch leven na de dood'' ontwikkeld. Regelmatig houdt hij, uitgedost als een ouderwetse doodgraver, lezingen over zijn onderwerp, lezingen die hij inleidt met Mieke Telkamps 'Waarheen, waarvoor', de favoriete crematoriummuziek. ''Misschien is het een manier om de dood hanteerbaar te maken'', verklaart hij zijn hobby. ''Als iemand uit mijn familie of kennissenkring is overleden, ga ik altijd even kijken. Sommigen willen het lijk niet zien, maar ik wel. Met een bijna analytische blik stel ik dan vast dat de theorie klopt, dat het bloed bijvoorbeeld naar de oorlelletjes is gezakt. De bloedsomloop is gestopt, het bloed stolt niet meer, dus zakt het allemaal naar beneden volgens de zwaartekracht. De binnenkant van het oor is vrij bleek, aan de onderkant wordt het wat blauwig. Daar kun je de eerste dag naar kijken, de tweede dag, de derde dag.''
De redelijk scherpe grens die Minderhoud trekt tussen leven en dood, is in de optiek van Stout een stuk vager. Natuurlijk, de patiënt is overleden, maar het leven gaat verder. ''Veel lichaamsprocessen gaan gewoon door. Bij mensen die onder de guillotine terechtkwamen, waren de kniereflexen tot een kwartier na de onthoofding nog aanwezig en reageerden hun ogen op aanraking. En als er maar voldoende zuurstof en suiker aanwezig is, en de omstandigheden zijn niet te slecht, gaat de stofwisseling gewoon door. En een zuurstofgebrek maakt de bacteriën in de darmen ook niet uit. Alleen gaan ze dan wel gassen produceren winden waardoor het lijk gaat opzwellen.'' Een van de meest zichtbare verschijnselen na het intreden van de dood is de lijkverstijving, de rigor mortis. Het levende lichaam regelt de spanning en ontspanning van de spieren met behulp van energiepakketjes en calcium-ionen. Het calcium koppelt de spierfibrillen. Na de dood stopt de regulatie; de energie raakt langzaam op en het calcium-overschot wordt niet meer afgevoerd. De spieren verstijven. Een ingewikkeld proces, vertelt Stout. ''In de medische handboeken staat dat enkele uren na de dood de lijkverstijving optreedt, maar zo simpel is het niet. De spieren gaan om beurten, meestal eerst in het gezicht en later in de benen. Bij kinderen en oude mensen gebeurt het nauwelijks en evenmin bij drenkelingen. Maar zodra je die uit het water haalt, gaat het heel snel.'' Hij haalt uit zijn gigantische archief enkele rariteiten op het gebied van lijkverstijving. Een vrouw die leunend tegen een schuurdeur overleed. De rigor mortis trad zo snel in dat ze tegen de deur bleef staan. Of de man die op een bankje in het park stierf en daar nog de hele dag recht overeind bleef zitten. Als het natuurlijke afweersysteem van het lichaam afgebroken is, krijgen de bacteriën en schimmels vrij spel. ''De weke delen verteren over het algemeen het snelst'', aldus Stout. ''De Egyptenaren verwijderden bij hun farao's dan ook de ingewanden, longen en hersenen en bewaarden die apart in de palmwijn. De huid blijft redelijk lang goed. Onderhuids heb je een vetlaagje, dat gedeeltelijk verzeept en daardoor loslaat. Het wordt dan heel gemakkelijk om de opperhuid weg te strijken.'' Bij de afbraak van de eiwitten ontstaan de amines en fosfines, verantwoordelijk voor de typische rottingsen faeceslucht. Het lijkengif zoals het in de volksmond heet, maar Stout moet tot zijn spijt constateren dat hij die mythe niet kan bewijzen of ontzenuwen. Ondanks al zijn speurwerk in chemische handboeken heeft hij de toxische stof die bij de ontbinding van lijken zou ontstaan, niet kunnen achterhalen. ''Als het bestaat, is het waarschijnlijk een soort botulisme'', is het enige dat hij ervan weet te zeggen.
De precieze volgorde van de ontbinding en het tempo hangt sterk af van de omstandigheden. De temperatuur moet goed zijn, evenals de vochtigheidsgraad, het maakt uit of er zuurstof bij aanwezig is en welke bacteriën en schimmels. Als een van de componenten wegvalt, stopt het proces. ''Het is eigenlijk precies hetzelfde als met de conservering van levensmiddelen'', geeft Stout een verrassende wending aan het gesprek. ''Kijk maar in de Spar bij de rekken van groente en vlees en vraag je af wat ze hebben gedaan om het te bewaren. Dezelfde voorwaarden zijn nodig om lichamen te conserveren.'' Er volgt een lange lijst van macabere parallellen. De worsten in folie vergelijkt hij met gesneuvelde militairen die in plastic lijkzakken vervoerd worden, en daarin zeker een jaar 'goed' blijven. Het veenlijk is een soort augurkje in het zuur en de mummies in Groenland zijn gevriesdroogd. ''Nadat Lord Nelson op zee gesneuveld was, is hij in de whisky geconserveerd. En Alexander de Grote, die ergens in het Verre Oosten omkwam, hebben ze in de honing teruggebracht. Niks anders dan een geconfeit vruchtje.''
MAAR DE meeste lichamen vergaan tot stof. Voor het zover is, hebben de wetten van de chemie voor tal van borrelende processen gezorgd. Processen die een vruchtbare bodem voor de volksverhalen vormden. Stout kan er smakelijk over vertellen, met name de vampieren genieten zijn interesse. ''Het is allemaal met scheikunde te verklaren. Het lijk zwelt door de gasvorming. Daardoor kunnen er krassen op het kistdeksel ontstaan. Als de gasdruk te groot wordt, zoekt het een weg naar buiten, via de mond bijvoorbeeld. En omdat het bloed niet meer stolt, komt dat mee naar buiten en krijgen de lijken een bebloede mond. Het gas dat zich in de buik ophoopt, veroorzaakt soms een erectie. Samen met de schijnbaar grote tanden door het wijkende tandvlees, was het verhaal compleet: 'Graaf Dracula is er vannacht op uit geweest en heeft zich aan een maagd vergrepen'. Dat soort verhalen zijn met de natuurwetenschappen eenvoudig te ontzenuwen, maar mensen bouwen heel snel mythes om de dood heen. Ze kijken namelijk niet echt naar de dood en worden daardoor voortdurend door hun waarnemingen bedrogen. Er zit altijd een interpretatie bij. En dan zie je toch heel snel dat iemand even knipoogt terwijl dat helemaal niet zo kan zijn.''
De eerste, wankele schreden zijn gezet. In 1991 verbleven bijna honderdduizend studenten in het kader van het Erasmus-programma aan een buitenlandse universiteit. Vier procent van alle Europese studenten slechts, maar aan de horizon gloort het ideaal van een Europees onderwijs. In 1994 buigt Europa zich over de toekomst van de uitwisselingsprogramma's. De Europese Commissie evalueert en komt met voorstellen die het parlement goed moet keuren en de Europese raad moet bekrachtigen. Er moet een strategie uitrollen; plannen met betrekking tot de vorm, de omvang en vooral de financiering van programma's. Want aan een strategie heeft het in het verleden nogal eens ontbroken, zegt David O'Sullivan, beleidsmedewerker van de task force voor onderwijs van de Europese Commissie. ''We hebben ons vaak laten leiden door de vraag van het moment en het geld dat voorhanden was.'' Niettemin is de laatste jaren een reeks programma's opgezet: Erasmus, Lingua, Comett, en Tempus zijn de belangrijkste. ''De vraag is of dat permanente features of landscape zijn, of dat we de financiering stoppen'', aldus O'Sullivan. Het gaat niet om een losse evaluatie van een enkel programma. De commissie wil de uitwisselingsprogramma's integreren in de huidige Europese politiek, waarin het begrip mobiliteit hoog scoort. ''We moeten eerst prioriteiten stellen en pas dan kijken wie wat betaalt'', zegt O'Sullivan. De gemeenschap is volgens hem genoeg van de betekenis van onderwijs doordrongen om zich die volgorde te kunnen permitteren. ''Onderwijs is het laatste waar je in moet snijden, daar is iedereen het over eens. Maar de vraag wie uiteindelijk betaalt is een politieke. Thatcher zou bijvoorbeeld zeggen dat degene die profiteert betaalt. De student dus. En als de regio mee profiteert moet die ook zijn steentje bijdragen.'' Over de rol die Brussel gaat spelen wordt in Europa druk gespeculeerd. Tijdens de decembertop in Maastricht werd artikel 126 aan het Europese Verdrag toegevoegd. ''De gemeenschap draagt bij tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de Lid-Staten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen...'' staat daarin. Onenigheid in het Europees parlement. Krijgt Brussel inderdaad een stevige vinger in de pap, of wordt dat geblokkeerd door de toevoeging, dat de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud en de opzet van het onderwijs geëerbiedigd wordt? Indien de Maastrichtse overeenkomst door de lidstaten wordt geratificeerd ziet O'Sullivan daarin een legale basis voor meer Europese activiteiten op het gebied van onderwijs.
Wat de huidige bijdrage van de lidstaten aan internationalisering betreft, overheerst bij mevrouw Verli-Wallace, beleidsmedewerkster van de task force optimisme: ''In Duitsland is, wil men promoveren, internationale ervaring een criterium. Aan financiering van Franse onderwijsinstellingen is de clausule verbonden dat er aantoonbaar internationale betrokkenheid bestaat. Landen als Italië en Spanje reserveren ieder jaar meer voor internationalisering van hun onderwijs.'' Nederland gedraagt zich volgens haar zelfs ''voorbeeldig''. In het kader van het Stimuleringsprogramma voor Internationalisering van het Nederlands Hoger Onderwijs (Stir), ontvingen de instellingen in 1991 10 miljoen gulden van de Nederlandse overheid. De ooit geuite vrees dat Zuid-Europa door achterstand in infrastructuur en technologie het stiefkind van de internationalise- ring zou worden blijkt nu ongegrond. Verli-Wallace: ''Er is sprake van wederkerigheid: tegenover de achttienhonderd Griekse studenten die in Groot-Brittannië studeerden, staan er twaalfhonderd Britse in Griekenland.'' Uitwisseling heeft duidelijk ook een emanciperende werking, stelt ze vast. Volgens haar slaagden Spanje en Italië er op relatief korte tijd in hun technologische achterstand weg te werken. Verli-Wallace wijst bovendien op de hoogstaande traditie van Zuid-Europa in de menswetenschappen en de kunsten. En over wat de Noorderling in Zuid-Europa kan leren is ze expliciet: ''Minder rigide te zijn. In het Zuiden is men flexibeler. Weet men zich aan te passen aan nieuwe situaties.'' ''Horizonverbreding'', noemt ze het. ''Erasmus is een stimuleringsprogramma. Universiteiten moeten zelf aan de slag, willen ze overleven'', stelt Verni-Wallace. Omdat het aflopen van Erasmus-financiering volgens haar niet is uitgesloten, dienen universiteiten in dialoog met het bedrijfsleven te treden. ''Academici zijn door hun theoretische oriëntatie contraproduktief. Wil de private sector gevoelig worden voor samenwerking, dan zullen onderwijsprogramma's meer op de praktijk afgestemd moeten zijn. De nadruk ligt daarbij op technische oriëntatie. Het opleidingsniveau van onze artsen, technici, managers enzovoorts loopt achter op dat in de Verenigde Staten en Japan'', verdedigt ze het standpunt van de Europese Commissie. Wel is de Europese Commissie zich bewust van het probleem van wetenschapsgebieden die voor het bedrijfsleven minder interessant zijn, weet de beleidsmedewerker. Teneinde wetenschapsgebieden zonder economische uitstraling veilig te stellen, besloot de Europese Commissie onlangs voor deze gebieden de helft van de financiering voor haar rekening te nemen.
Hoe ambitieus de plannen van de task force ook zijn, vooralsnog signaleren de toehoorders bij de verschillende workshops een vacuüm tussen de 'Eurocraten' in Brussel en het niveau van de uitvoerders: de faculteiten van de universiteiten. Daar moet de noodzaak tot internationale profilering gaan leven. Dat de instituten aan autonomie zullen moeten inboeten, staat volgens een afgevaardigde van de universiteit van Sienna, buiten kijf. Bijvoorbeeld bij wederzijdse afstemming van onderwijsprogramma's. Het geld blijft probleem nummer één. Uitwisseling van wetenschappers betekent in het licht van bijvoorbeeld de voorbije bezuinigingsrondes in het Nederlands Hoger Onderwijs een groot offer. ''Een probleem van interpretatie'', omschrijft Verli-Wallace die weerstand, ''en van prioriteitsstelling.'' Ze wijst op een recent memorandum dat universiteiten aanmoedigt af te rekenen met hun financiële problemen. ''Profilering, daar draait het om. De rector magnificus, het hele instituut moet zich naar buiten richten. De 'specialiteiten' van hun universiteit promoten.'' Universiteiten die zo'n open houding ontberen, zullen volgens haar op termijn geen lang leven beschoren zijn. ''Studenten zijn selectief'', zegt ze. ''Ze kiezen instellingen waar internationale programma's voorhanden zijn. Ik ontvang vaak brieven waarin ze me vragen naar een 'Erasmus-universiteit.''' Collega O'Sullivan constateert hetzelfde. Staande voor een zaal vol Erasmus-coördinatoren zegt hij: ''Onderwijsinstellingen zagen zich door druk van staf en studenten gedwongen hun attitude ten opzichte van internationalisering te veranderen. De grootste verdienste van de programma's is dat het katalysators zijn geweest. We hebben een raamwerk geboden waardoor mensen konden doen wat ze altijd wel wilden, maar waarvoor geen middelen waren. Daarom is het succes groter dan het geld en de mankracht die we erin gestoken hebben.'' 1994, dan moeten de vage contouren van de toekomst gestalte krijgen in een omvattende strategie. De lidstaten zullen in ieder geval bij de evaluatie betrokken worden, zegt O'Sullivan. ''De nationale onderwijspolitiek heeft immers grote invloed op de programma's. Maar de universiteiten moeten zich ook laten horen, zij kennen de praktijk.'' Voor de onderwijsinstellingen is evenwel geen plaats gereserveerd. Zij moeten zich tot de nationale overheid richten, of tot de Nederlanders in de onderwijscommissie. Een indirecte stem, geeft O'Sullivan toe, maar hij drukt de instellingen op het hart: ''Gebruik hem wel. Het zal lang duren voordat universiteiten weer zoveel invloed hebben op het denken in de Europese Commissie.''
Bent u wel eens vreemd gegaan? Heeft u wel eens een avontuurtje of een slippertje gehad? Bent u wel eens ontrouw geweest? Heeft u wel eens overspel gepleegd? Nee dus, want de woorden staan u niet aan. Alleen al dat 'plegen'; we plegen een misdaad te plegen.
Daar zit je dan als sociaal-wetenschappelijk onderzoeker als je een verschijnsel wilt bestuderen dat door de terminologie direct reeds verdacht is. Geen mens geeft toe in deze categorieën te vallen. Dus moest ik nieuwe woorden verzinnen dat doe ik altijd graag, want taalvernieuwing staat aan de basis van sociale verandering en in dit geval werd het 'Liefde in Meervoud'. Heeft u dat wel eens gehad? Ja dus, schat ik voor zo'n vier op de vijf lezers.
Mensen schrijven mij nu blijmoedig over hun meervoudige liefdes en je kunt ook nog eens iemand laatdunkend toevoegen: 'Wát, heb jij slechts een enkelvoudige liefde??' Het schaamrood stijgt hen dan naar de kaken en dan komen ze wel met hun verhalen. Als u nog waardevolle ideeën heeft voor nieuwe begrippen op dit gebied, dan houd ik me sterk aanbevolen.
Goed, ik bevraag dus mensen die ooit in de situatie waren een vaste partner te combineren met één of meer andere liefdes. Dat kunnen seksuele relaties zijn, maar het hoeft niet. Ook een verliefdheid waarbij bewust gestopt wordt, heeft mijn volle aandacht. Mocht u zulke ervaringen hebben, doe me een plezier, vertrouw dat wat u ervan het meeste vóór op het hart ligt en in het hoofd zit aan het papier toe en zend het mij. (Iteke Weeda, Antwoordnummer 30, 6700 VB Wageningen, geen postzegel; het kan anoniem, als u naam en adres erbij voegt, krijgt u een van mijn gesigneerde boeken als dank teruggestuurd.) Natuurlijk wordt uw informatie volstrekt vertrouwelijk behandeld, alhoewel het toch ook wel belangwekkend zou zijn een 'meervoudige liefdes netwerk analyse' van de RUG te maken. We zijn hier tenslotte al wel wat gewend met Hermans.
Nee, terug naar de monogamie (in de zin van seksuele relaties) zullen we nooit gaan, om de eenvoudige reden dat we die nooit hebben gehad. Wel geproclameerd natuurlijk, maar door grote delen van de bevolking niet nageleefd. Wat mij nu treft, is dat juist in relatief masculiene Westerse culturen een sterke nadruk op deze monogamie ligt. Wel begrijpelijk, want zo worden vrouwen tot bezit gemaakt, terwijl voor mannen de dubbele moraal uitkomst biedt om het leven te veraangenamen. Nederland is een relatief feminien land en ziedaar, wij staan in vergelijking met andere landen relatief tolerant tegenover buitenechtelijke ervaringen, alhoewel deze nog steeds niet echt worden toegejuicht. Onder gehuwden is toch de acceptatie van het feit dat je wel eens verliefd op een ander kunt worden vrij algemeen.
Op de valreep van deze liefdescolumn heb ik opeens zó'n alleraardigste taalkundige gedachte dat ik direct vrees dat zij reeds eerder geopperd is en ik één van de zeer weinigen ben die het nooit hoorden. Symbolisch trouwens voor het zwakke zelfgevoel van vrouwen (weliswaar aangepraat, maar je zit er maar mee), dat ze ervan uitgaan dat hun creaties niet origineel kúnnen zijn. Op het gevaar af Vondel of anderen na te apen, leg ik u dit vondstje voor, waarin taalen rekenkunde zijn gecombineerd. Als je kunt spreken over: 'ik bemin je', 'ik bekeer je', 'ik bedeel je...', dan moet je toch ook kunnen zeggen: 'ik beplus je'.
ITEKE WEEDA
Door ROB CUPEDO ''Auch in Wissenschaften kann man eigentlich nichts wissen, es will immer gethan sein.'' ''Sich den Object in der Breite gleichstellen heisst lernen; die Objecte in ihren Tiefe auffassen heisst erfinden.'' (J.W. von Goethe, morfoloog)
Als ''post-actieve wachtgelder'' (ex-''anatoom'') viel mijn oog eerst nu op het artikel van Pek van Andel (''An Apple a day keeps the experiment away'') in de UK van 20 februari jongstleden. Het is mij uit het hart gegrepen. Vooral ten aanzien van de gesignaleerde teloorgang van het ontleedkundig practicum binnen de vakgroep Anatomie en embryologie in Groningen (sedert de komst in 1990 van dr. G. Holstege, momenteel vakgroepsvoorzitter), als ten aanzien van de buitengewoon verontrustende ''verPC-ing'' (de term is van van Andel) aldaar. Als voormalig staflid van dat instituut en na dertig jaar zeer actief betrokken te zijn geweest bij de praktische tenuitvoerleg- ging van het ''snijzaal-practicum'' voor geneeskundeen tand- heelkundestudenten (in totaal ergens tussen de vijfduizend en zevenduizend!) is mij bij voortduring gebleken, dat het overgrote merendeel van de studenten het zelf actief prepareren als bijzonder zinnig ervoer en van groot belang achtte voor hun toekomstige beroepsuitoefening. In die vakgroep is de klok teruggedraaid naar Galenische of zelfs pre-Galenische tijdperken: de studenten prepareren zelf geen menselijke lichamen meer. Zij mogen ernaar kijken! Het argument: tijdbesparing voor de 'Staf'. Anatomen van ontzagwekkend kaliber hebben in de loop der eeuwen met niet aflatende nadruk er op gewezen, dat werkelijk beklijvend inzicht in de bouw van het lichaam slechts wordt verkregen door het zelf te ontleden. En dus niet door ernaar te kijken. De geduldige UK-lezer stelle zich nu een onverhoopt toekomstig ernstig ziektebed voor ogen. Twee vragen. Ten eerste: zoudt u uw defecte auto willen laten repareren door een monteur, die tijdens zijn opleiding slechts naar auto-motoren mocht kijken? Ten tweede: zoudt u zich in het Noorden des lands willen laten 'behandelen' door een praktizerend arts van de lichting na 1990, die de kennis van uw lichaam slechts van kijken heeft, en in onzekerheid verkeert omtrent ligging van hart of lever, al dan niet boven of onder het middenrif, en een bloedvat niet van een zenuw weet te onderscheiden? Vesalius, de grondlegger van de moderne anatomie, zou zich in zijn graf omdraaien (hij werd niet ontleed). Een enkele uitlating slechts van de fameuze anatoom Henry Gray (1827-1861) ter ondersteuning. Zijn monumentale werk ('Gray's Anatomy'), dat hij in 1858 als eerste editie publiceerde op eenendertigjarige leeftijd, en sedertdien de 'bijbel' van de anatomen, had onder andere als motto: ''learning anatomy goes by the slow, but invaluable method of making dissections bij yourselve.'' Nu nog even de ''ver-PC-ing''. In de vakgroep Anatomie doen de meeste mensen (gelukkig niet allen) dagelijks twee dingen: voortdurend staren naar computerschermen en het doden van katten na 'experimenten' op hen in het kader van ''Behaviour and Cognitive Neurosciences'' (''Speerpunt-onderzoek'' aan de RUG). Medische studenten behoeven zeker niet een Vesalius te worden, doch behoren mijns inziens ook niet het slachtoffer te worden van het computervirus dat in de vakgroep ongenadig toesloeg. De medewerkers zouden er goed aan doen terstond alle ''pc's'' het raam uit te gooien (en de poezen vrij te laten). Waarom stelt de facultaire onderwijscommissie niet een enquête in onder in Groningen afgestudeerde artsen, alsmede onder geneeskun- de-studenten vanaf de lichting 1991 naar hun appreciatie van een al of niet echt ontleedkundig practicum? Het huidige practicum voldoet niet aan elementaire eisen (alles onder het mom van ''curriculumherziening'' en dat soort nonsens). Wellicht een uitdaging voor de faculteit en de onderwijscoördinator dr. H. van Rossum. Het artikel van Van Andel legt een vinger op een zeer zere plek. Laat het geneeskundebestuur er zijn lering uit trekken.
Dr. R.N.J. Cupédo is voormalig staflid van de vakgroep Anatomie en embryologie.
Graag reageer ik op de ingezonden brief van Peter Pot en Irma Twickler respectievelijk voorzitter en penningmeester van de Groenen, afdeling Groningen in de UK van 9 april 1992. ''Met stijgende verbijstering'' hebben zij kennis genomen van het artikel in de UK van 26 maart jongstleden over mijn plan om tot de oprichting van een niet-linkse groene partij te komen, voorlopig de GroenE Overheidspartij (GEO) geheten. Dat zij menen dat ik mij met bepaalde voorstellen om geld voor milieubeleid vrij te maken ter rechterzijde van de VVD begeef, ach daar kan ik mij niet zo druk om maken. Dat zij menen dat ik mij ''op het terrein van de Centrum-Democraten'' begeef is een gotspe en beschouw ik als een onterechte en kwaadaardige beschuldiging, waarvan de stompzinnigheid wellicht veroorzaakt is door die almaar stijgende verbijstering. GEO stelt vast dat Nederland met ruim 15 miljoen inwoners aan de volle kant is en dat het overheidsbeleid er op gericht moet zijn te voorkomen dat we straks met 20 miljoen inwoners zitten. Wat kunnen we in het ''diskussie-stuk hoe maakt Nederland schoon schip?'' (manifest '92 van de Groenen) over de ''instroom van vele vluchtelingen'' lezen? ''Kunnen wij hen onbeperkt toelaten in onze multiculturele-samenleving-in-opbouw? Nee.''(pagina 7) en: ''Wat is ook weer het meest overbevolkte land ter wereld? O ja, Nederland. Zou het niet een goed idee zijn weer de emigratiepolitiek van de jaren vijftig op te nemen?''(pagina 8) Schoon schip! Ik vermoed dat dit voorstel met gejuich door onze minderheden is ontvangen. Aan de hand van datzelfde ''diskussie-stuk'' valt overigens eenvoudig aan te tonen dat de Groenen voor wat betreft (inkomens)nivellering uit hetzelfde linkse hout is gesneden als Groen-Links. Tenslotte wil ik er nog op wijzen dat GEO niet voor afschaffing maar voor vermindering van de huursubsidies is, net als voor vermindering van de fiscale bevoordeling van huiseigenaren. Ronald Katee
De ene student noemt het een aanfluiting, de ander vindt dat het ''best wel goed'' gaat. En de buitenlandse studenten vinden alles ''marvellous''. Sinds het begin van dit trimester worden bij bedrijfskunde acht colleges in het Engels gegeven. Maar niet elke docent spreekt zijn talen even vloeiend. En dat wekt soms irritaties.
Christien Boomsma
De Faculteit Bedrijfskunde heeft bij de introductie van Engelstalige colleges haar best gedaan om problemen te voorkomen. Geen enkele docent is verplicht om zijn moedertaal voor het Engels te verruilen. Alleen docenten die dachten dat ze het zouden kunnen, en een voor buitenlanders interessant keuzevak verzorgden, geven nu Engelstalige colleges. Als extra service was er zelfs een stoomcursus Engels bij het talencentrum. ''Verder hebben we de taalvaardigheid van de docenten niet gecontroleerd'', vertelt Liesbeth de Jong, beleidsmedewerker Internationalisering bij bedrijfskunde. ''Je loopt natuurlijk altijd een risico met verstaanbaarheid en zo, maar ik vertrouw erop dat het goed gaat.'' Bedrijfskunde stuurt al een aantal jaren studenten naar zusterinstellingen in het buitenland. De Jong noemt het een logisch gevolg, dat buitenlandse studenten dan ook naar hier kunnen komen. ''Natuurlijk had ik ook liever dat die studenten Nederlands leerden'', zegt ze. ''Maar dat is nu eenmaal niet de realiteit. En omdat wij onze studenten in de gelegenheid willen stellen naar het buitenland te gaan, moeten wij hun mensen ook hier ontvangen.'' De meeste bedrijfskunde-studenten zijn het hier roerend mee eens. Ze hebben er geen moeite mee dat voor één Zweedse of Hongaarse student soms dertig Nederlandse studenten Engels moeten spreken. ''Het is een kwestie van aanpassen'', vindt Joost Vlaanderen. ''Als zo'n college de komst van buitenlandse studenten bevordert, dan vind ik het prima. De wereld houdt tenslotte niet op bij de Nederlandse grens.'' Minder positief wordt echter gesproken over het niveau van de Engelstalige colleges. Er zijn docenten die vloeiend Engels spreken. Daar is dan ook geen enkel probleem. ''Van Gils bijvoorbeeld spreekt net zo goed Engels als Nederlands'', constateert Vlaanderen. ''En Ritsema zit ook voortdurend in Amerika.''
Maar dat is jammer genoeg geen algemeen verschijnsel. ''Ik volg verschillende Engelstalige colleges'', vertelt Martin van Dam. ''En je merkt toch dat een aantal docenten moeite heeft om hun kennis over te brengen. Sommigen hebben een aarzelende zinsopbouw, je ziet ze voortdurend zoeken naar woorden. Dat werkt vertragend. Als een docent moeizaam improviserend een simpele vraag van een student beantwoordt, dan verslapt de aandacht heel snel.'' Een andere student, die liever zijn naam niet in de krant heeft, is aanmerkelijk harder in zijn oordeel. ''Een aanfluiting'', vindt hij. ''Ik volg een college management van financiële instellingen, en de docent heeft een niveau Engels van de eerste klas middelbare school. Ik vind het idee prima, maar het is wel een vereiste dat het op niveau gebeurt. Laten ze zulke mensen eerst een jaar naar Amerika schoppen, dan leren ze de taal tenminste.'' Hij denkt er sterk over om maar met het hele college te stoppen en zijn tijd verder nuttiger te gebruiken. ''Ik vind het een vreselijk leuk vak, maar we komen niet tot de kern van de zaak.'' Van Dam, die hetzelfde college volgt, bevestigt dat. Soortgelijke problemen signaleert hij bij het vak internationale commerciële contracten. ''Een Nederlandstalig college zou sneller gaan. Maar'', meent hij, ''er zit progressie in. Het kan ook plankenkoorts van de docenten geweest zijn.'' Eén van de docenten die deze kritiek te verduren krijgen, is dr. J. von Eije, van het vak management van financiele instellingen. Hij geeft toe dat het Engels hem voor problemen stelt. ''Zeker in het begin vond ik het erg lastig, maar nu valt het toch wel mee.'' Hij moet nog steeds wat naar woorden zoeken, maar hij heeft niet het idee dat zijn studenten daar last van hebben. ''Het is wel zo, dat ik langzamer praat. Meer moeite heb om de kennis over te brengen. Maar de studenten stellen zich hierdoor actiever op. Ze denken met me mee. En dat is toch wel goed.'' De cursus van het talencentrum had echter wel wat zwaarder gemogen, geeft hij toe. De buitenlanders, om wie het allemaal begonnen was, vinden het allemaal wel best. Van hun kant geen woord van kritiek: ''It's going really good'', vindt de Zweedse studente. ''The language is OK'', meent de Italiaan en de Franse student concludeert: ''It's going marvellous''.
Het Engelse roei-onderonsje tussen Oxford en Cambridge kent al sinds 1878 een Nederlandse equivalent: de Varsity. Hoofdnummer is ''de oude vier'' waarbij iedere corporele roeivereniging haar vier beste roeiers op het water brengt. Na tien magere jaren, waarin Aegir een bijrol speelde bij de wedstrijd, moet dit jaar de zon weer gaan schijnen. ''De eer van je stad, van je corps en van je roeivereniging staat op het spel. Een overwinning op de Varsity is het hoogste wat er te bereiken valt.''
Alfred Kazemier
Aanstaande zondag wordt de Varsity, de illustere studentenrace, alweer voor de 109e maal gehouden. Duizenden roeiers en niet-roeiers van de verschillende universitaire corpora bevolken dan de oevers van het Amsterdam-Rijnkanaal bij Houten. Bij een overwinning van 'hun' ploeg ontdoen de mannelijke supporters zich traditioneel van hun kleren, springen poedelnaakt in het ijskoude water en zwemmen naar de overwinnaars om ze te feliciteren. Gebral op de wal, topsport in het water: zo gaat het al meer dan honderd jaar en zo zal het dit jaar ongetwijfeld ook weer gaan bij de Varsity. Rutger Mollee doet dit jaar mee voor de Groninger Studenten Roeivereniging Aegir. ''Kranten schrijven vaak heel sceptisch over de Varsity. Ze zien alleen maar de rotzooi op de kant en kijken niet verder dan de gebeurtenis zelf. Maar het verhaal achter de roeiers is vaak heel interessant. Voor veel van hen is de Varsity een halszaak, voor sommigen is een overwinning het allermooiste blik wat je ooit kunt trekken.'' De aantrekkingskracht van de Varsity schuilt voor een groot deel in de tradities. Mocht de ''oude vier'' van Aegir dit jaar winnen, dan ligt het draaiboek al klaar. ''In Haren stappen we uit de auto en nemen we de trein en in Groningen volgt de ontvangst op het station. In een open koets en met een fakkeloptocht worden we dan naar Vindicat gebracht'', vertelt Christiaan Ydema, ook een roeier van de oude vier van Aegir. Waarom dit vreemde scenario? Omdat Aegir de drie kilometer lange race sinds 1918 zes keer heeft gewonnen, en dit overwinningsritueel al die tijd stand hield. ''Alles bij de Varsity gebeurt omdat het vroeger al zo ging'', is de uitleg van Anton Wolthuis, de meest ervaren roeier van het viertal. De Varsity is nu eenmaal heilig voor een corporele roeier. Zo hangen er maar zes foto's aan de wand in het clubhuis van Aegir. Het zijn de beeltenissen van de Groningse oude vieren die in 1918, 1956, 1974, 1975, 1978 en 1982 de Varsity wonnen. De afgelopen tien jaar roeide Aegir mee in de marge van het wedstrijdgebeuren. ''Het raceroeien zat hier in het slop, dat mag je nu best zeggen. Er zijn de afgelopen jaren ploegen afgevaardigd die bij voorbaat kansloos waren'', aldus Christiaan Ydema. Hij is opvallend kritisch over de roeiprestaties van Aegir in de afgelopen jaren. ''Toen ik in '87 begon hadden we een eerstejaars acht en een tweede-, een derdeen een vierdejaars vier. In 1988 waren daar in totaal nog maar twee roeiers van over en in 1989 roeiden de eerstejaars de tweedejaars bijna voorbij.'' Doordat het niveau waarop geroeid wordt erg hoog ligt bij de Varsity was de kans op een pak slaag voor de Aegir-ploeg dus erg groot. ''Er was weinig animo onder de leden om nog in de oude vier te stappen'', vertelt Ydema. ''Het was erger'', valt Anton Wolthuis hem in de rede, ''vorig jaar werden roeiers zelfs gedwongen om mee te doen''. Maar het tij lijkt gekeerd voor Aegir. Dit jaar vonden er voor het eerst sinds tijden weer selectiewedstrijden plaats voor de oude vier. Twaalf roeiers begonnen al in september met de training; van hen mochten er uiteindelijk vier naar de Varsity. Na strenge selectiewedstrijden in januari was, naast Wolthuis, Mollee en Ydema, Marcus Huisman de gelukkige. Samen met vier andere roeiers vormen zij ook de nieuwelingen-acht die eerder dit seizoen overwinningen behaalde op de Heineken vierkamp en the Head of the River. Terwijl het viertal met hun spierballen rolt om de fotograaf te imponeren staat hun coach, Ronald Vuyk, glimlachend toe te kijken. ''Ze zijn ontzettend ambitieus en ze zijn heel serieus met het roeien bezig. Ze hebben alle vier een sterke persoonlijkheid en dat wrikt nog wel eens onderling; maar dat wordt over het algemeen goed opgelost. De drang om vooraan te willen varen is er in ieder geval. Zonder die drang kom je er niet.'' Het enthousiasme van de Varsity-gangers is overgeslagen op de rest van de vereniging. Als ze hun boot naar het water tillen, staan zeker twintig Aegir-leden de voorbereidingen van commentaar te voorzien. ''Winnen op de Varsity zou een nog grotere impuls betekenen voor het raceroeien bij Aegir'', weet Wolthuis. Door de overwinningen in het voorseizoen heeft het 'minderwaardigheidscomplex' van Aegir plaatsgemaakt voor zelfvertrouwen. Met alle studentikoze grappen en grollen van dien. Zo staat Rutger Mollee vlak voor de training onverstoorbaar van de steiger te plassen: ''Dat doe ik altijd even voor de training.'' Op de uitnodiging van Christiaan Ydema om de rest van zijn repertoire aan de aanwezige menigte te vertonen (''Hij kan het zelfs vanuit de boot'') gaat Mollee niet in. Daarvoor is het net iets te druk op de steiger.
De oude vier is sinds januari iedere dag op het water te vinden, ze trainen meer dan twintig uur per week. Toch horen ze niet bij de favorieten voor de eindzege. Het Delftse Laga, Nereus uit Amsterdam en vooral het sterk favoriete Skadi uit Rotterdam zijn voor Aegir de te kloppen ploegen. ''Een roeier gaat altijd voor de overwinning'', weet Christiaan Ydema. ''Pas na de wedstrijd gaan we de race evalueren en als dan blijkt dat we bij de eerste drie zijn geëindigd, zijn we denk ik wel tevreden.'' Het zou voor Aegir de beste eindklassering in jaren zijn, maar stiekem hoopt het viertal op meer. De Varsity heeft in haar rijke verleden al vaker een verrassende winnaar opgeleverd. Marcus Huisman: ''Skadi, Nereus en Laga zijn drie hele sterke ploegen. Onder normale omstandigheden zal het heel moeilijk worden om ze te verslaan. Maar misschien is het water moeilijk bevaarbaar of zinkt er een boot. Het is en blijft de Varsity en dan kan er van alles gebeuren.'' In 1975 werd Aegir vanuit een kansloze positie eerste nadat de favoriete teams water maakten door de hekgolf van de NOS-reportageboot. En er zijn meer onvoorspelbare factoren. Er zit een vervelende bocht in het parcours, de wedstrijdbaan is een kilometer langer dan de gebruikelijke twee kilometer en ieder team heeft te maken met een stuurman. Bij Aegir is dat Boris Westerlaken de stuurman. ''Hij is te zwaar'', lacht Huisman, ''er moeten nog zeker vijf kilo af. Vandaag is hij er niet vanwege een of ander galabal. Wij mogen een half jaar niet drinken en mijnheer giet zich vol...'' Wolthuis: ''Iedere kilo gewicht die je meeneemt scheelt een seconde op twee kilometer roeien. De wedstrijd is pas om vier uur 's middags, reken dus maar dat we Boris 's ochtends eerst in de sauna stoppen.''
Foto BERT JANSSEN/Tekst ALFRED KAZEMIER
De bloeiende ontwikkeling van de medische en exacte vakken maakte aan het einde van de negentiende eeuw universitaire nieuwbouw noodzakelijk. Buiten de voormalige Kranepoort verrezen omstreeks de eeuwwisseling het Natuurkundig Laboratorium en het Mineralo- gisch-Geologisch Instituut. Het laatste gebouw, ook wel het Gotisch kasteel genoemd, wordt sinds mei 1989 door biologen en natuurliefhebbers bewoond. Totdat de universiteit een koper heeft gevonden behoeden zij het pand voor leegstand. De bewoners hebben zich verenigd in de stichting BONOBO, Bewoning Onder Bijzondere Omstandigheden. Niet geheel toevallig is de Bonobo ook de naam van een mensaap die iedere nacht in een andere boom zijn nest bouwt. Voor reparaties aan een DS moest je bij Robby Hamer zijn, had Stanley Druiprek uit kringen van liefhebbers gehoord. Vroeger een klein tweemanszaakje in de Nieuwe Kijk in 't Jatstraat, nu een florissante garage aan de Friesche Straatweg. ''Wat is de klacht?'' vroeg de kleine monteur, die zich voorgesteld had als Bobby. ''Er komt wat stoom uit'', zei Stanley. Bobby keek keurend naar de oude DS. '''t Is geen schoonheid, maar de buitenkant zegt niet alles. Misschien zit er een waterslang los.'' ''Motorisch en technisch was hij honderd procent'', sprak Stanley hoopvol. ''Maak de kap maar eens los, dan zullen we haar eens van binnen bekijken'', grijnsde Bobby. Hij stapte op de bumper en verdween geheel in het motorcompartiment. ''Start hem eens'', riep hij. De startmotor draaide moeizaam gierend rond, maar ineens liep de motor. ''Ik zie nog niks, geef eens wat gas.'' Stanley gaf een dot gas. ''Ai!'' Als een konijn sprong Bobby eruit. Grote wolken stoom bliezen uit de bovenkant van de motor. ''Dat is minder'', mompelde hij. Met een snel gebaar trok hij de oliepeilstok eruit en keek fronsend naar de schuimende afzetting die erop te zien was. ''Zet hem maar weer uit.'' ''Hoeveel had je voor deze betaald ?'' ''Tweeëneenhalfduizend.'' ''Tja'', zei Bobby. ''Maar hebt u een idee wat ermee is?'' vroeg Stanley angstig. ''Ja'', Bobby keek ernstig naar het voertuig, ''heb je wel eens met een kokende motor gereden?'' ''Nee'', zei Stanley, ''ik heb het waterpeil zorgvuldig in de gaten gehouden want er moest steeds wat bij. Dus toen ik die stoom zag, dacht ik dat-ie misschien ergens water lekte.'' ''Ja, een begrijpelijke gedachte, heb je weleens geprobeerd het water bij te vullen als-ie warm was ?'' ''Nou'', schutterde Stanley, ''één keer.'' ''En toen nooit meer zeker'', lachte de kleine monteur. ''Het water spoot je zeker om de oren.'' ''Was dat niet goed?'' vroeg Stanley. ''Nee, met deze niet, hij bouwt druk op, hè, is gevaarlijk.'' ''Maar wat is er nou mee?'' Stanley keek verontrust neer op de kleine man. ''Heb je verder nog rare dingen gemerkt?'' vroeg deze. ''Nou ja'', Stanley aarzelde, ''de temperatuurmeter stond steeds nogal hoog, maar niet in het rooie, hoor.'' ''Juist, ja'', Bobby trok enkele denkrimpels in zijn voorhoofd. ''Iets aan de olie gemerkt?'' ''Nee'', zei Stanley, ''daar hoefde niks bij.'' ''Zag het er misschien raar uit , een beetje schuimig, als olie op zee?'' ''Ja'', gaf Stanley toe, ''dat wel, maar hij bleef steeds goed op peil.'' ''Tja'', zei Bobby, ''het is de vraag of hij het nog waard is, maar dat moet u bepalen, natuurlijk, het is zoals gezegd geen schoonheid. Heb je wel gezien dat de achterkant een iets donkerder kleur heeft dan de voorkant ?'' ''Ja'', Stanley krabde op zijn hoofd, ''een beetje verschoten, hij heeft altijd in een centraal verwarmde garage gestaan, misschien zat er een raam aan de voorkant.'' ''Ja, misschien'', zei Bobby. ''Maar misschien waren het vroeger ook twee auto's, als je een beetje kunt lassen...'' ''Maar is het nog te maken?'' Stanley was de wanhoop nabij. Bobby lachte: ''Te maken is alles, en zeker een lekke koppakking, de kop moet waarschijnlijk ook gevlakt worden, zeker kan dat.'' ''Wat gaat me dat kosten?'' ''Ach, meneer, je weet nooit wat je tegen komt, maar u moet wel rekenen op duizend gulden ex.'' Stanley Druiprek verbleekte. ''Tja'', zei hij, ''maar als hij dan weer helemaal in orde komt...'' ''Je kunt hem natuurlijk ook verkopen aan een handelaar'', zei Bobby, ''als je iets meer uitgeeft heb je wel een goeie. Wij hebben nog één prachtwagen staan voor acht.'' ''Nee'', zei Stanley, ''ik hou het maar bij deze, repareer het maar.'' ''Zelf weten'', mompelde Bobby. ''Rust heb ik ook in Den Haag niet gevonden, maar ik voelde het maar al te goed, rust zou mij ook niet bevredigd hebben. In de groote familie Broese van Groenou met de vele kinderen en kleinkinderen, heb ik lieve en oprechte vrienden gevonden, aan wie ik mij meer gehecht gevoelde, dan aan menig eigen familielid. Een der lieve kleinkinderen werd mijn petekind en zoo kon ik mij een echte grootmoeder gevoelen.'' Dit schreef dr. Aletta Jacobs (1854-1929) in het slothoofdstuk van haar autobiografie 'Herinneringen' uit 1924. De passage vormt een prelude op haar laatste levensfase. Opgenomen in de kring van Haagse vrienden wist ze dat ze ''geen eenzamen ouden dag tegemoet ging''. Voor wie geïnteresseerd is in de laatste levensjaren van Aletta Jacobs verscheen vorige week een selectie uit de brieven die ze, tijdens haar vele buitenlandse reizen, aan de familie Broese van Groenou schreef. Inge de Wilde, beleidsmedewerker van de Dienst Onderzoek Onderwijs en Planning van de RUG, ''bezorgde'' het brievenboek, dat als ondertitel draagt ''er is nog veel te doen op deze wereld''. De ondertitel dekt slechts een deel van de lading. Evenals in 'Herinneringen' komt Aletta Jacobs in haar privé-correspondentie naar voren als een energieke vrouw, die de hele wereld afreist om haar emancipatorische en pacifistische ideeën vol verve uit te dragen. Maar, zo blijkt naarmate de jaren verstrijken, ook deze vrouw-van-stavast is aan twijfels onderhevig. ''Ik was een langen tijd zeer melancholiek, ik gevoelde zoo zeer dat ik oud ben en niet meer van waarde voor de menschheid in 't algemeen en de vrienden in het bijzonder en verlangde sterk dat er toch maar een einde aan mijn leven zou komen'', schrijft zij in 1926 aan Miel Coops-Broese van Groenou. Om te vervolgen met een bezoek van twee ''Amsterdamsche meisjesstudenten'' dat haar weer de overtuiging gaf dat ze in ieder geval voor deze ''jonge dingen'' nog iets kan betekenen. ''Dan krijg ik weder 't gevoel dat ik nog niet aftandsch ben en toch nog in bescheiden kring wel iets kan presteeren, maar o wee, wat een ontboezeming die mij onwillekeurig uit de pen vloeide.'' Het zijn deze ontboezemingen die het brievenboek zijn charme geven. De rationalist Aletta Jacobs komt in haar privé-correspondentie naar voren als een gevoelige vrouw, met soms ook haar nukken. Oer-hollands in haar herhaaldelijke opmerkingen over de prijzen in het buitenland. Alert op nieuwe modeverschijnselen (''Dragen de dames in Holland ook reeds bloote knieën of kousen met geborduurde knieën?''). Dankbaar voor de steun die ze bij de Broese van Groenou's vindt. En ontroerd wanneer de dochter van Miel Coops-Broese van Groenou in 1921 de namen Aletta Henriëtte krijgt en haar petekind wordt. Vanuit Wenen schrijft ze de boreling: ''Lieve Aletta, Ik ben blij dat gij gekomen zijt. Ik hoop dat gij een goed kindje zult zijn en uwe lieve Ouders slechts vreugde zult bereiden. Ik verlang er naar je te zien en gauw goede vrienden met je te worden. De wereld waarin gij gekomen zijt, ziet er wel zeer ellendig uit, maar met ons beiden zullen wij trachten er wat beters van te maken.'' Inderdaad, strijdbaar van de wieg tot het graf. (Guus Termeer)
'Brieven van Aletta H. Jacobs aan de familie Broese van Groenou'. Bezorgd en van een inleiding voorzien door Inge de Wilde. Walburg Pers, Zutphen 1992. 108 pagina's. Prijs: F 24,50. Wanneer de huidige trend in het landsbestuur doorzet kunnen we over niet al te lange tijd een kamerdebat verwachten over het kaft van de nieuwe Euro-Bijbelvertaling. Dan kan weer een andere minister of staatssecretaris aangeschoten verklaard worden of zelfs politiek ontmand. Hoe het met vrouwelijke gezagsdragers moet die er een potje van maken is nog onduidelijk, maar de tijd zal het ongetwijfeld leren. Een ergerlijk gedoe en tijdverspilling. En ook nog een parlementair onderzoek. Het is alsof men niets beters te doen heeft. Ik vrees dat dit laatste letterlijk waar is. De macht van de Tweede Kamer is ongeveer even groot als de macht van de ondernemingsraad bij Philips. En net als bij een ondernemingsraad werpt men zich op trivia. Wij kunnen hier spreken van het fietsenstallingsyndroom. Gespeend van iedere invloed op de leiding van het concern discussieert de ondernemingsraad de gehele middag over de plaats van de fietsenstalling. Gefrustreerd door de eigen machteloosheid barst er een verbaal geweld los dat in geen enkele verhouding staat tot het onderwerp. Fraude gevoeligheid van een paspoort. Wanneer we onze recente vaderlandse geschiedenis bekijken komt het mij voor dat het niet zozeer de fraudegevoeligheid van zaken is waarover wij ons zouden opwinden. Wanneer men zich ergens druk over wil maken is het wellicht verstandiger de boosheid te richten op de fraudegevoeligheid van personen. Er behoeft helemaal niets vervalst te worden, wanneer men door wat geld op de juiste plaats zo een stapeltje van die fraaie fraude-veilige produkten geheel blanco kan krijgen. Zaken zijn zaken. Ook al stopt men het hele paspoort vol watermerken, magneetbanden, streepjescodes, radio actieve isotopen, pincodes, chips en afbeeldingen van allerlei watervogels, één fraude gevoelige beambte is voldoende om al deze technischeen artistieke hoogstandjes belachelijk te maken. En, wanneer we Pieter Lakeman mogen geloven, vinden we dit type overheidsdienaar tot in de top van onze regering. Leden van de koninklijke familie niet meegerekend. Maar de Tweede Kamer had weer een kluif om de tanden in te zetten.
Toen men bemerkte dat staatssecretaris van der Linden politiek bloed verloor ontstond een smakeloos spektakel dat ten onrechte wel aan bepaalde diersoorten wordt toegeschreven die zich en masse zouden storten op een gewonde soortgenoot, zodra ze zijn bloed ruiken. De hele vertoning riep een grote plaatsvervangende gêne bij me op. Er is slechts één troost: De wetenschap dat het in ons land bij woorden blijft en dat het aanschieten of ontmannen slechts in overdrachtelijke zin gezien moet worden, hoezeer de woordkeus ook de diepere wensen van onze politieke voormannen verraadt. De hele vertoning riep een grote plaatsvervangende gêne bij me op. Er is slechts één troost: De wetenschap dat het in ons land bij woorden blijft en dat het aanschieten of ontmannen slechts in overdrachtelijke zin gezien moet worden, hoezeer de woordkeus ook de diepere wensen van onze politieke voormannen verraadt. De hele vertoning riep een grote plaatsvervangende gêne bij me op. Er is slechts één troost: De wetenschap dat het in ons land bij woorden blijft en dat het aanschieten of
HORIZONTAAL:
1. ''als jullie moeten zitten, zijn jullie onze kinderen niet meer''. (15) 8. bij een uitkering van de informatiseringsbank geeft dit het einde aan. (9) 9. in de kern is de plek die wij voor vluchtelingen inruimen nogal mager. (5) 10. dat gaat alleen met het openbaar vervoer. (10) 11. naast leren, leer je nog meer. (5) 12. ga niet vrij de bocht om. (5) 14. dit is deels een glijmiddel. (5) 15. wat wil je van zo'n fladderaar. (5) 16. iemand ertoe brengen dat zij haar haar knipt. (9) 19. de grens is dat je zin krijgt in rond worden. (6) 21. zeg het als je echt verlegen wordt. (9) 22. zij is afgestudeerd in het opnemen van ons erfelijk materiaal. (6) 23. het kan, maar het vereist wel inzet. (3) 25. toppositie. (9)
VERTICAAL:
1. in de VS zitten ze de voormalige SU op de huid met gezang. (7) 2. dit deelt de hoeveelheid muziek in één. (14) 3. u stopt netjes. (6) 4. er ligt een opening in het verschiet bij die binnenvetter. (10) 5. die Belg wil alleen in Nederlands water. (4) 6. daarmee gaat het dat hout voor de wind. (9) 7. dat is niets voor de PTT. (7) 11. zorgen geven plassen rond de mond. (10) 13. twee wielen is het einde. (9) 14. die schat met zo'n kippige man is zonderling. (9) 17. zijn winst is nihil. (7) 18. toen het op was voor Zuid-Afrika, gingen zij regeren. (5) 20. de wetenschap leert dat zulke heuvels niet van voren liggen. (3) 24. net wakker en nu al weer bekaf. (2)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
cryptogram 32 dienen vrijdag 1 mei 1992 voor 12.00 uur in het bezit te
zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv. cryptogram 32. De
goede oplossing vindt u in UK 34.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 30
Horizontaal: 3.leer; 5.verantwoord; 10.provisie;
11.nareed; 12.afgestudeerd; 13.accu; 14.rumoer; 15.noen; 16.was;
18.type; 19.geleerdheid; 21.rede; 22.armetierig; 23.abdis. Vertikaal:
1.bedrijfskunde; 2.bronvermelding; 4.eigenschap; 6.adviescollege;
7.tas; 8.overdoen; 9.vrijdag; 16.wijsheid; 17.serieus; 19.gram;
20.hard. Er kwamen geen goede oplossingen van dit cryptogram binnen.
De boekenbon blijft liggen tot de volgende week.
met Metro Music Door JERRY REMKESErnst Glerum is een bekend bassist in Nederland. Hij speelt onder andere bij Sean Bergin's MOB, het ICP en het Amsterdam String Trio. Hij behoort kortom tot het groepje absolute toppers in de Nederlandse moderne geïmproviseerde muziek. Zijn nieuwste project, Metro Music, is op donderdag 23 april te beluisteren in het Grand Theatre. Het project Metro Music is een eenmalige aangelegenheid, die de komende weken een aantal Nederlandse podia aan zal doen. De titel is ontleend aan het vervoermiddel dat de vier muzikanten gebruiken om de repetitieruimte in Amsterdam Zuid-Oost te bereiken. Naast bassist Ernst Glerum bestaat Metro Music uit pianist Etienne Steenwijk, drummer Henry Wijnhart en trompettist Iwan van Hetten. Laatstgenoemde woonde lange tijd op Curaçao en studeert nu aan het Amsterdams Sweelinck conservatorium. Etienne Steenwijk deed wat optredens met het Surinam Music Ensemble maar geniet net als de andere twee muzikanten betrekkelijk weinig bekendheid in Nederland. Waarom heb je voor Metro Music juist deze drie musici uitgekozen, terwijl je ook met musici van veel grotere naam had kunnen spelen? Ernst Glerum: ''In tegenstelling tot wat je zou kunnen denken, heb ik dit project niet zozeer ontworpen: het is meer spontaan gegaan. Ik heb Henry en Etienne tijdens een sessie ontmoet en dat beviel heel goed. Dus deden we nog een sessie en toen had ik zoiets van, laten we hier alsjeblieft iets mee doen!. ''Met die 'bekende' muzikanten spreek je bovendien een bepaalde muzikale taal en die muzikale taal is met deze mensen weer heel anders. Wanneer ik met Sean Bergin's MOB bijvoorbeeld een nummer in een vierkwarts maat doe, dan verandert die maatsoort tijdens het nummer geheid. Er kan binnen een nummer dan zoveel gebeuren, terwijl ik met deze groep gewoon één onderwerp per keer neem: een vierkwartsmaat blijft ook een vierkwartsmaat. In die zin is Metro Music wel wat conventioneler dan de bands waarmee ik normaal speel, maar ik vind dat wel prettig: daardoor wordt de muziek duidelijker.'' Spelen jullie met Metro Music ook stukken die je niet met de andere bands speelt? ''Er zitten vier of vijf nieuwe nummers bij, maar de rest van het materiaal heb ik ook met andere bands gebruikt. Het stuk 'Daar gaat Kuifje' bijvoorbeeld heb ik oorspronkelijk voor de groep J.C. Tans en the Rockets geschreven, waar het draait om trombonist Wolter Wierbos. Voor Metro Music heb ik datzelfde stuk gerearrangeerd en is de solo voor Iwan van Hetten.'' Twee van de bandleden komen uit Suriname, de derde komt van de Antillen. Gaan jullie vooral muziek uit dat deel van de wereld spelen? '' Nee, alle stukken zijn van mijn hand en ze zijn geworteld in de jazztraditie. Omdat we echter, zoals ik al eerder zei, dat ene onderwerp per nummer hebben kunnen we ons veel meer richten op het laten swingen van de muziek dan dat we proberen muzikale grenzen te verleggen. En sodeju man, of het swingt!''
Metro Music, donderdag 23 april, 20.30, Grand Theatre
De Rijksuniversiteit Groningen is deelnemer in twaalf van de zeventien nieuwe interuniversitaire onderzoekersopleidingen of AIO-netwerken die minister drs. W.J. Deetman bereid is financieel te ondersteunen. Tien aanvragen voor startsubsidies voor AIO-netwerken waar de RUG bij betrokken is werden niet ingewilligd. In totaal heeft Deetman nu in drie rondes steun toegezegd aan 37 AIO-netwerken. De RUG is ''penvoerder'' in het overleg met het ministerie namens zes van de 17 nieuwe AIO-netwerken. Die zes zijn Materiaalkunde (prof.dr. G.A. Sawatzky), Mathematische besliskunde (dr. W.K. Klein Haneveld), Systeemen regeltheorie (prof.dr.ir. J.C. Willems), Geschiedenis van kunst en cultuur (prof.dr. H.W. van Os), Mediaevistiek (prof.dr. L.J. Engels) en Theoretische en historische pedagogiek (dr. J.D. Imelman). De penvoerders hebben tot taak in overleg met het ministerie op 26 mei nadere afspraken te maken over onder andere de aantallen AIO's die worden ingezet. Op elke twee of drie AIO's die de universiteiten zelf betalen, betaalt O&W er één bij. Het is niet duidelijk hoe groot het totale budget is dat O&W beschikbaar heeft voor de ondersteuning van AIO-netwerken. De RUG is deelnemer in de netwerken Process development en reaction engineering, Taal, logica en Informatie, Wetenschapsdynamica, 19een 20e eeuwse geschiedenis, Emotie en motivatie en Taalwetenschap. Onder de 20 AIO-netwerken die eerder door Deetman werden goedgekeurd zijn er zes waarin de RUG deelneemt. Dat zijn het Interuniversitair Centrum voor theorievorming en methodenontwikkeling in de Sociale wetenschappen (ICS), Kwantitatieve economie, Demografie, Mariene Biologie, Psychometrie en sociometrie (IOPS) en Internationaal recht. (Luuk Hajema)
De Rijksuniversiteit Groningen is deelnemer in twaalf van de zeventien nieuwe interuniversitaire onderzoekersopleidingen of AIO-netwerken die minister drs. W.J. Deetman bereid is financieel te ondersteunen. Tien aanvragen voor startsubsidies voor AIO-netwerken waar de RUG bij betrokken is werden niet ingewilligd. In totaal heeft Deetman nu in drie rondes steun toegezegd aan 37 AIO-netwerken.
De RUG is ''penvoerder'' in het overleg met het ministerie namens zes van de 17 nieuwe AIO-netwerken. Die zes zijn Materiaalkunde (prof.dr. G.A. Sawatzky), Mathematische besliskunde (dr. W.K. Klein Haneveld), Systeemen regeltheorie (prof.dr.ir. J.C. Willems), Geschiedenis van kunst en cultuur (prof.dr. H.W. van Os), Mediaevistiek (prof.dr. L.J. Engels) en Theoretische en historische pedagogiek (dr. J.D. Imelman). De penvoerders hebben tot taak in overleg met het ministerie op 26 mei nadere afspraken te maken over onder andere de aantallen AIO's die worden ingezet. Op elke twee of drie AIO's die de universiteiten zelf betalen, betaalt O&W er één bij. Het is niet duidelijk hoe groot het totale budget is dat O&W beschikbaar heeft voor de ondersteuning van AIO-netwerken.
De RUG is deelnemer in de netwerken Process development en reaction engineering, Taal, logica en Informatie, Wetenschapsdynamica, 19een 20e eeuwse geschiedenis, Emotie en motivatie en Taalwetenschap. Onder de 20 AIO-netwerken die eerder door Deetman werden goedgekeurd zijn er zes waarin de RUG deelneemt. (Luuk Hajema)
Door PERRY TEN HOOR 1987. Tijdens een dorpsfeest ergens in de Camarque, in het diepste zuiden van Frankrijk, dansen Helno, Matias en Paulo anders dan de rest van de aanwezigen. Een van hen heeft groen haar en de andere twee hebben benen zoals die voorkomen in Afrika, bruin dus. Dit toch enigszins excentrieke gezelschap kan het niet echt vinden met de lokale bevolking. Een houthakker stapt op de drie toe en schreeuwt: ''Donder op, groene negers''. Et voilà, de naam van 'Les Négresses Vertes is geboren'. Les Négresses Vertes is een van die Franse groepen die hun inspiratie zoeken in het verleden en de traditie van het moederland. Meer nog dan bij 'Mano Negra' of 'Les Satellites' klinkt het traditionele Franse chanson door in de muziek van dit negenkoppige gezelschap. Vooral de Camarque doet zijn invloed gelden. Wie de zomervakantie ooit eens in dit natuurgebied heeft doorgebracht herinnert zich ongetwijfeld de Oosterse sfeer die het ademt en het belang dat men in deze streek hecht aan folklore. Tegen deze achtergrond opereren Les Négresses Vertes. Veel aandacht voor de nostalgische zigeunerkledij in hun verschijning en in hun muziek een prominente rol voor de accordeon, de flamenco-gitaar en de blazers. Hieraan toegevoegd het punky stemgeluid van zanger Helno dat nog het best te vergelijken is met de schreeuwerige zang van Arno Hintjens. Dan weer klinken Négresses Vertes als de Franse Pogues, dan weer als een ordinaire Gipsy Kings-uitvoering. Maar eigenlijk is het de band maar om één ding te doen: straatmuziek maken. Wat dat betreft koesteren ze dan ook een imago uit lang vervlogen tijden, de tijd van les apaches. Deze Parijse rebellen uit de jaren veertig dansten in Parijse bars een nieuwe dans, La Java. Dit was een walsstijl, maar dan sneller gespeeld. Op straat speelde 'het volk' ook de Java, met de accordeon in de hoofdrol. De roots van Les Négresses Vertes ten voeten uit. In 1988 komt de groep met het debuutalbum 'Mlah', wat in het Arabisch zoiets betekent als, alles kits, alles onder controle. Het onsterfelijke 'Zobi la Mouche' werd de eerste single, ongetwijfeld geïnspireerd op het enorme aantal vliegen dat zich ophoudt in de moerassige delen van de Camarque. Bovenal is Les Négreses Vertes een liveband. Op het podium haalt de band dan ook werkelijk het onderste uit de kan en zorgt voor explosieve optredens. En dat terwijl ze bijna volledig akoestisch optreden. Het concert in de Oosterpoort enkele jaren geleden werd door menigeen als hoogtepunt van het jaar bestempeld. Onlangs verscheen 'Famille Nombreuse', een plaat die minder indrukwekkend en meer gelikt is dan 'Mlah'. Op dit laatste produkt lijkt de band onderhevig te zijn aan het Gipsy Kings-effect. De nummers zijn allemaal opgebouwd volgens dezelfde structuur en kabbelen voort zonder dat er echte uitschieters zijn. Klonken Les Négresses Vertes op hun debuutplaat nog als een hoempapa-orkest dat zo was weggelopen uit het feestgedruis van een zigeunerbruiloft, op 'Famille Nombreuse' lijkt de band rijp voor galaballen in glamourland. Het rommelige en enigszins ordinaire is eraf. Hopelijk tasten de groene negers 26 april dan ook nog even diep in hun muzikale fruitmand om de glorienummers van weleer ten tonele te voeren. Zodat er weer uit volle borst geroepen kan worden: ''Celle-la danse, c'est la danse, c'est la quoi? C'est la danse des Négresses Vertes!''
'Les Négresses Vertes', 26 april in de Oosterpoort
Maar liefst dertig binnenen buitenlandse sieraadmakers uit de stal van vijf vooraanstaande sieraadgalerieën (Ra, Marzee, Trits, Smit en Berends) presenteren tot en met 17 mei recente werkstukken in het Centrum Beeldende Kunst. Sieraden biedt liefhebbers die niet in de gelegenheid zijn regelmatig het vormgevingscircuit in het Westen af te struinen met deze breed opgezette selectie een uitstekend overzicht van de hedendaagse produktie van sieraadkunst. De tentoonstelling is zodoende een goed geplande inhaalmanoeuvre, waarmee het CBK haar verantwoordelijkheden voor de toegepaste kunst nakomt. Opvallend aan het tentoongestelde werk is de come back van kostbare materialen als goud, zilver en edelstenen. Het sieraad blijkt, na jarenlange experimenten met prozaïsche materialen als elastiek, hout en eierdozen, weer behaagziek te mogen zijn, zelfbewust en pronklustig. De avant-gardistische kruistocht tegen het sieraad als statusobject lijkt gestreden en de aandacht is nu gevestigd op luxueuze esthetiek en ambachtelijkheid. De sieraden die daaruit voortkomen zijn logischerwijs fonkelende juweeltjes. In vorm en verhaal vertonen ze echter een dosis vrijheid en variatie die ze méér maakt dan louter een lust voor het oog. (Gerard Lakke)
Het is nu meer dan vijftig jaar geleden dat de Tweede Wereldoorlog begon en als je de huidige emoties beluistert, woedt hij nog steeds voort. Die vijf oorlogsjaren vol geweld, angst en waanzin vormen een onuitputtelijke inspiratiebron voor vele schrijvers. De bekendste auteurs zijn, waarschijnlijk mede dankzij de verfilming van hun werk: Mulisch (De Aanslag), Minco (Het Bittere Kruid) en De Vries (Het Meisje met het rode haar). Dit drietal kan echter moeiteloos met tientallen namen worden uitgebreid, aangezien de stroom publikaties (romans, dagboeken, historische kronieken en poëziebundels) blijft aanhouden. Ook voor het toneel wordt over deze oorlog geschreven; Haye van der Heyden verwerkt in zijn zwarte komedie Goed/Fout de haaten schuldgevoelens van zeven betrokkenen, die na de crematie van een joodse weduwnaar bijeenkomen in het ouderlijk huis. Dit oorlogsdrama is een typisch Nederlands produkt, met aan de ene kant de 'foute' zoon van een NSB'er, die een relatie heeft met de dochter van de overleden weduwnaar, en aan de andere kant de 'goede' slachtoffers, die volkomen verstrikt zijn geraakt in hun eigen trauma's. Te zien in de Stadsschouwburg op 21 en 22 april. (Lida Coumou)
Het lijkt het Friese The Amp de laatste jaren aardig voor de wind te gaan. In 1990 won de band de Kleine Prijs van Sneek. In '91 verscheen de debuut-cd 'The Kingsor Girls', die het goed deed bij pers en publiek. Nu, in 1992, komt The Amp met de cassette 'Free Fall Now!' die beslist het beluisteren waard is. Net als bijvoorbeeld Buffalo Tom, om maar eens een actuele vergelijking te maken, wisselt The Amp stevige gitaarrock af met akoestisch getinte popsongs. Ook op het podium speelt The Amp zich nadrukkelijk in de picture en niet alleen in achteraf-kroegjes. Zo verzorgden de Friezen het voorprogramma van onder andere The Fall, Bob Geldof en, natuurlijk, Buffalo Tom. 18 april speelt The Amp samen met Christ in Concrete, restant van de inmiddels uitgewaaide Friese Bries, in het Platformtheater aan het Boterdiep. Half tien deuren open. (Perry ten Hoor)
Zondagmiddag 26 april vindt het laatste concert plaats uit de serie Het Luistermuseum. Het Luistermuseum is een denkbeeldig museum waarin je wordt rondgeleid langs nieuwe muzikale vormen die vanaf het begin van deze eeuw door componisten zijn gebruikt. Inleider Frank van der Laar vertelt tevens aan de hand van live gespeelde muzikale voorbeelden, welke betekenis deze nieuwe uitingsvormen hebben gehad voor de ontwikkeling van de muziek in de twintigste eeuw. Zo verlieten de componisten de tonaliteit, experimenteerden zij met nieuwe vormen en zochten zij een individuele uitingsvorm; de regels waren er alleen nog maar om tegen in te gaan en niet meer om te volgen. De componisten die op 26 april aan bod komen zijn: Satie, Poulenc, Milhaud, Roussel, Antheil, Pijper, Schulhoff en Strawinsky. Van de laatste wordt de 'l'Histoire du soldat' voor klarinet, viool en piano gespeeld. 26 april, Het Luistermuseum, in het Conservatorium, Veemarktstraat 76, aanvang 15.00 uur. (Yvonne van den Berg)
In het stukje 'LSVB boos op Groningen' las ik dat een woordvoerster van Onderwijs en Wetenschappen niet begrijpt waarom LSVB zich opwindt over de manier waarop de CDS te veel betaalde beurzen terugvordert. Volgens haar is er geen sprake van gebrekkige informatie over de mogelijkheid het bedrag in maandelijkse termijnen terug te betalen en gaat het bij de groep die alles ineens terug moet betalen om afgestudeerde of gestopte studenten. Ik snap heel goed dat de LSVB boos is. Dat ben ik ook. Ik moet namelijk in één klap F 5027,87 terugbetalen. Voordat ik de acceptgirokaart kreeg met bovenvermeld bedrag heb ik nooit enige informatie gehad over de mogelijkheid om in maandelijkse termijnen terug te betalen (ik ben benieuwd wie wel). Uit de laatste informatie die ik ontving van de CDS mocht ik opmaken dat het teveel uitbetaalde verrekend zou worden met toekomstige uitkeringen van studiefinanciering. Dit verrekenen is slechts één keer gebeurd. Ik ben niet met de studie gestopt en ook nog niet afgestudeerd. Mijn ervaringen met de WSF 18+ zijn tot nu toe zeer slecht.
Zo heb ik inmiddels meermalen geprobeerd om door middel van de door de CDS verstrekte mutatieformulieren wijzigingen in mijn persoonlijke gegevens door te geven. Het lukt gewoon niet: telkens krijg ik een overzicht van mijn gegevens terug waarin de wijzigingen niet òf verkeerd zijn overgenomen. Eigenlijk ben ik niet boos meer maar wel heel verdrietig. Ieke Zwart
Wij namen kennis, rechtstreeks en via berichtgeving in de UK, van de bekladding van de muren van Academiegebouw en universiteitsbibliotheek met racistische teksten, op 28 maart jl. Ook wij zijn daarover op z'n zachts gezegd verontrust en verontwaardigd. De laatste tijd is ook ons gebouw, het Wolters-Noordhof-Complex, herhaaldelijk het doelwit geweest van nachtelijke anti-semitische leuzen-kladders. Wij voeren daar aktie tegen en zullen dat ook in de toekomst blijven doen. Bert Stegenga, namens bewoners en gebruikers van het WNC
In het stukje 'LSVB boos op Groningen' las ik dat een woordvoerster van Onderwijs en Wetenschappen niet begrijpt waarom LSVB zich opwindt over de manier waarop de CDS te veel betaalde beurzen terugvordert. Volgens haar is er geen sprake van gebrekkige informatie over de mogelijkheid het bedrag in maandelijkse termijnen terug te betalen en gaat het bij de groep die alles ineens terug moet betalen om afgestudeerde of gestopte studenten.
Ik snap heel goed dat de LSVB boos is. Dat ben ik ook. Ik moet namelijk in één klap F 5027,87 terugbetalen. Voordat ik de acceptgirokaart kreeg met bovenvermeld bedrag heb ik nooit enige informatie gehad over de mogelijkheid om in maandelijkse termijnen terug te betalen (ik ben benieuwd wie wel). Uit de laatste informatie die ik ontving van de CDS mocht ik opmaken dat het teveel uitbetaalde verrekend zou worden met toekomstige uitkeringen van studiefinanciering. Dit verrekenen is slechts één keer gebeurd. Ik ben niet met de studie gestopt en ook nog niet afgestudeerd.
Mijn ervaringen met de WSF 18+ zijn tot nu toe zeer slecht. Zo heb ik inmiddels meermalen geprobeerd om door middel van de door de CDS verstrekte mutatieformulieren wijzigingen in mijn persoonlijke gegevens door te geven. Het lukt gewoon niet: telkens krijg ik een overzicht van mijn gegevens terug waarin de wijzigingen niet òf verkeerd zijn overgenomen. Eigenlijk ben ik niet boos meer maar wel heel verdrietig. Ieke Zwart
Wij namen kennis, rechtstreeks en via berichtgeving in de UK, van de bekladding van de muren van Academiegebouw en universiteitsbibliotheek met racistische teksten, op 28 maart jl. Ook wij zijn daarover op z'n zachts gezegd verontrust en verontwaardigd. De laatste tijd is ook ons gebouw, het Wolters-Noordhof-Complex, herhaaldelijk het doelwit geweest van nachtelijke anti-semitische leuzen-kladders. Wij voeren daar aktie tegen en zullen dat ook in de toekomst blijven doen. Bert Stegenga, namens bewoners en gebruikers van het WNC
Door ELLIS ELLENBROEK
Voor de docenten bleef vorige week dinsdag de deur gesloten. Erachter discussieerden studenten onderwijskunde over de toekomst van hun onderwijsprogramma, dat er met ingang van het studiejaar '93/'94 anders uit gaat zien. Je kunt niet vroeg genoeg beginnen met meedenken, vonden de organisatoren, de studierichtingscommissie en de STUVO, de studentenvereniging van onderwijskunde.
Sommige aanwezigen namen geen blad voor de mond. Zo toonde een studente zich ernstig teleurgesteld over de selectiecriteria in haar studie. ''De discriminatiegraad is hier niet hoog genoeg'', gooide ze de knuppel in het hoenderhok. ''Er studeren hier mensen af die de naam onderwijskundige niet verdienen. En veel te veel studenten halen een tentamen. Als je mensen hoort roepen 'Hoe is het mogelijk! Ik heb het gehaald en ik heb maar een paar dagen geleerd', dan is er toch iets fout?'' Een ander viel haar bij: ''Er worden papers goedgekeurd, waar je op de lagere school nog niet mee aan zou durven komen.'' Bij het bespreken van de vraag of het systeem van zevenweekse blokken gehandhaafd moest worden of veranderd in een trimestersysteem, tekende zich een duidelijke scheiding der geesten af. Hbo-instromers bij onderwijskunde waren dik tevreden en droegen argumenten vóór aan: het snel afronden van een vak geeft een voldaan gevoel. En, dacht iemand, ''in een periode van een paar weken doet een docent misschien ook beter zijn best.'' Tegenstanders van het blokkensysteem kwamen met de bekende nadelen: de stof krijgt geen tijd om te bezinken, waardoor je een paar dagen na een tentamen alweer glad vergeten bent wat je hebt geleerd. De directe aanleiding voor de discussiemiddag was dat de studenten een plan ter ore was gekomen van docent Hinne Riddersma om drie afstudeerrichtingen te creëren. Nu kunnen doctoraalstudenten onderwijskunde nog naar hartelust kiezen uit maar liefst 28 zogeheten ''taakvelden''. Een prima situatie, meenden de studenten: ''We kiezen zelf wel gestroomlijnd als we dat willen. Alles hoeft ons toch niet voorgekauwd te worden?'' ''De meesten vinden dat er eigenlijk niets hoeft te veranderen'', concludeerde Judith Simon van de studierichtingscommissie na afloop. ''Dat verbaast me wel een beetje, want je hoort studenten zo vaak mopperen.'' Een ellenlange lijst met agendapunten maakte dat de discussie een dikke drie uur duurde. Wim Moes, adviserend lid van de studie- richtingscommissie, zat er enigszins onderuitgezakt bij. Aan zijn gezicht was te zien dat Moes de helft van de punten niet de moeite van het bespreken waard vond. Toen bij het onderwerp 'evaluatie' geopperd werd dat er de mogelijkheid moest komen je tentamen met je docent na te bespreken, verzuchtte Moes, tevens oud-faculteitsraadslid: ''Waar lullen we in godsnaam over? Alle docenten houden toch spreekuur? Dat kan iedereen in de studiegids lezen.''
Een studente van goede wil opperde dat ze wel eens wat meer wilde horen dan alleen over de verplichte stof. Mare van der Molen van de studierichtingscommissie voorspelde de reactie van een grote groep studenten daarop: ''Dan vragen ze (de zaal echode met Van der Molen mee): 'Moeten we dat ook voor het tentamen kennen?''' Toen de studente zei dat er dan misschien wel iets als een dispuut zou moeten worden opgericht om dieper op onderwijskundige materie in te gaan sprak Wim Moes sceptisch: ''Ga het veld in en trek ten strijde.'' Moes en Van der Molen hadden hun vinger op de zere plek gelegd: te weinig studenten interesseren zich daadwerkelijk voor de kwaliteit van hun onderwijs. Dat werd eens te meer duidelijk omdat van de honderdtachtig onderwijskundigen er vorige week maar tweeëntwintig kwamen opdagen.
Het wetenschappelijk personeel presenteert voor de verkiezingen van de Universiteitsraad een kieslijst waarop niet één hoogleraar prijkt. De studenten van de GRUNK, in het verleden geroemd om hun inzet en hun kennis van zaken, dreigen dit jaar te worden ingehaald door de gelegenheidspolitici van de SORUG; het loon voor twee zwakke jaren in de raad. Het Administratief en Technisch Personeel doet zijn best, maar slaagt er ook niet in de U-raad nieuw leven in te blazen.
De universitaire democratie staat op zijn laatste benen, lijkt de onontkoombare conclusie. Of valt het toch nog een beetje mee?
Luuk Hajema
Studenten van de vereniging Hendrik de Cock hebben de afgelopen weken net als de voorgaande jaren ruim 40.000 stembiljetten voor de verkiezingen van Universiteitsraad en Faculteitsraden gevouwen. Het geld dat zij daarvoor krijgen komt ten goede aan de vereniging. De Hendrikkers zijn waarschijnlijk met de kandidaten voor de raden zelf de enigen aan deze instelling die zich nog druk maken om de verkiezingen.
De gedachte dat de Universiteitsraad, het symbool van de democratische universiteit, de jaren tachtig wel eens niet zou kunnen overleven, wordt gevoed door uitspraken van belangrijke instanties in het hoger onderwijs, en vooral door de lauwe reacties op die uitspraken. De scheidende Amsterdamse bestuursvoorzitter dr. J.A. van Kemenade merkte in zijn afscheidsrede eerder dit jaar tussen neus en lippen op dat de U-raad wat hem betreft mag worden vervangen door een raad van toezicht, met een louter adviserende taak. Er was niemand die de moeite nam Van Kemenade tegen te spreken. De Adviesraad voor het Hoger Onderwijs (ARHO) liet vorige week eenzelfde geluid horen. Veel tijd om daarop te reageren is er nog niet geweest, maar het zou precies in het beeld passen als ook de ARHO onweersproken bleef.
In Groningen overheerst ten aanzien van het functioneren van de Universiteitsraad de mening dat de raad mag blijven, omdat niemand er last van heeft. Dat is geen wonder, want de U-raad heeft de afgelopen jaren weinig ondernomen. De meeste vergadertijd ging zitten in belangwekkende zaken als de bestuursvergoedingen van studenten, of de positie van het Centraal Bestuursorgaan voor de Studentenvoorzieningen. De raadsvergadering van vorige week dat moet gezegd worden vormde wat dat betreft een uitzondering. Een raadsmeerderheid kreeg het College van Bestuur zo ver de faculteiten te vragen streefcijfers op te stellen voor het aantal vrouwen in hogere posities. In feite vertoont de Groningse Universiteitsraad anno 1988 grote overeenkomsten met de adviesraad die Van Kemenade voor ogen heeft. Alle raadsfracties beroemen zich er tegenwoordig op zich te beperken tot de 'grote lijnen'. Het echte beleid wordt elders gemaakt: In Zoetermeer, in het Bureau van de universiteit en aan de faculteiten.
Toch zijn de bevoegdheden van de huidige U-raad nog steeds niet gering. De belangrijkste twee zijn het vaststellen van de begroting en van het instellingsof Ontwikkelingsplan. Daarnaast geeft de U-raad richtlijnen voor de organisatie en coördinatie van het onderwijs en het onderzoek, en heeft hij de zorg voor de studentenvoorzieningen. In het Ontwikkelingsplan waarmee de U-raad vorige week accoord ging, presenteert de universiteit haar beleidsvoornemens aan de minister. Het plan van de RUG legt het accent op de technische vakken, maar dat is niet aan de U-raad te danken. Minister Deetman gooide in september een balletje op, het College van Bestuur pikte dat op, het Bureau werkte in samenwerking met de faculteiten een plan uit en de U-raad hoefde alleen nog maar van dichtbij in te tikken. De macht die de Universiteitsraad te verdelen heeft, is kennelijk niet interessant genoeg om hoogleraren zo ver te krijgen dat ze in de raad zitting nemen. In de huidige raad is de jurist mr. D.A. Lubach de enige die de hoogleraarstitel voert. Volgend jaar zullen de professoren helemaal het veld hebben geruimd.
Onder het regime van de WWO '86 is de positie van de U-raad natuurlijk ook danig verzwakt in vergelijking met de situatie onder de Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB) van de 15 jaar daarvoor. Het College van Bestuur behartigt de lopende zaken, waar de U-raad dat, formeel althans, onder de WUB deed. Bovendien is de Raad in omvang geslonken: van 41 tot 29 leden. Van de 29 plaatsen zijn er acht te vergeven voor elk van de drie geledingen: wetenschappelijk personeel, niet-wetenschappelijk personeel en studenten. De resterende vijf plaatsen zijn voor de buitenuniversitaire leden.
De kleinere omvang van de U-raad lijkt een voorname reden voor de afgenomen daadkracht van de 'universitaire volksvertegenwoordiging'. De tijd die de afzonderlijke leden te besteden hebben is uiteraard beperkt. De studenten storten zich nog altijd vol overgave op het raadswerk, maar missen de ervaring die hun voorgangers wèl hadden, in een tijd waarin niet werd gekeken op een jaartje studeren meer of minder. Een gebrek aan ervaring speelt overigens niet alleen de studenten in de U-raad parten. Ook WP en NWP kampte daarmee het afgelopen jaar. Het personeel voelt bovendien de toegenomen werkdruk aan de faculteiten en vindt ieder vergaderuur er één te veel. Een lichtpunt is dat relatief veel raadsleden, afkomstig uit alle fracties, 'blijven zitten' volgend jaar. De raad van '88/'89 zal dus minder groen zijn dan die van '87/'88. De verkiezingen van de komende weken zijn de tweede onder het regime van de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (WWO '86). Behalve de Universiteitsraad kiezen studenten, wetenschappelijk en niet-wetenschappelijk personeel op decentraal niveau de faculteitsraden. Daarnaast moeten in de faculteiten voor de eerste keer Dienstcommissies worden gekozen. Aan die verkiezingen komen de studenten niet te pas. Daarentegen krijgen studenten een belangrijke rol toegedicht in de Studierichtingscommisies, die later decentraal nog moeten worden samengesteld.
De Faculteitsraden kennen een andere samenstelling dan de U-raad. Op facultair niveau bezet het wetenschappelijk personeel de helft van de zetels. NWP en studenten verdelen de andere zetels. Taken van de faculteitsraden zijn onder andere het vaststellen van het onderwijsprogramma en van de facultaire begroting. Op dat laatste gebied is voor de faculteiten in de toekomst een grotere rol weggelegd. Het College van Bestuur is van plan de faculteiten verstrekkende bevoegdheden te geven. Faculteiten mogen gaan sparen en mogen overschotten overboeken van de ene begrotingspost naar de andere. De beperkingen voor het overboeken die nu nog geleden worden dan overboord gezet. De opkomstcijfers voor de verkiezingen zijn aan de RUG in absolute getallen bedroevend. In 1987 bracht 45 procent van de studenten, 57 procent van het WP en 48 procent van het NWP zijn stem uit. Landelijk gezien is dat echter niet eens slecht. Aan de universiteiten van Amsterdam, Twente, Wageningen en Leiden stemde bijvoorbeeld slechts 30 á 40 procent van de studenten. De dalende trend die al voor 1980 werd ingezet gaat elders nog door, maar is in Groningen enkele jaren geleden al tot stand gebracht. Het zou mooi zijn als die trend nu kan worden omgebogen. Zeker op facultair niveau is stemmen nog altijd de moeite waard.
Onder iedere beschikking van de Informatiseringsbank staat ''de minister, namens deze''. Dat is niet zo maar een holle frase. Volgens de wet is minister Ritzen voor iedere individuele beslissing over studiefinanciering verantwoordelijk. De Informatiseringsbank is onderdeel van zijn departement en valt daarmee onder zijn ministeriële verantwoordelijkheid. Voor elke fout die wordt gemaakt, kan de Tweede Kamer de onderwijsminister op het matje roepen. Het is echter niet gebruikelijk dat kamerleden zich met individuele gevallen bemoeien en voorzover bekend doet de minister dat ook niet. Dat zou ook al snel tot ongelijke behandeling leiden en dat is in strijd met het eerste artikel van de Grondwet. Niet alle bewindslieden zijn zo terughoudend. Staatssecretaris van Financiën Koning raakte in 1985 in opspraak toen hij ingreep in de belastingaanslag van enkele personen, waaronder Wibo van der Linde. De Kamer oordeelde dat hij daartoe de bevoegdheid had, maar dat hij het beter achterwege had kunnen laten. Kamerleden zelf hebben overigens ook geen smetteloos blazoen. Het is niet ongebruikelijk om in de commissie voor Financiën de problemen van individuele belastingplichtigen ter sprake te brengen. En als er subsidies te vergeven zijn aan het bedrijfsleven, schrikken kamerleden er niet voor terug te interveniëren ten gunste van bedrijven uit de eigen regio.
Afgezien van dit soort voortrekkerij leidt de gedetailleerde bemoeienis van politici met de uitvoering van het beleid zelden tot een efficiënte bedrijfsvoering. Integendeel, allerlei regeltjes zijn voor de uitvoerders op de werkvloer vaak een sta-in-de-weg. Door zich blind te staren op de details dreigen de politici bovendien het zicht op de grote lijn te verliezen. Om de politici van onnodige ballast te bevrijden en vanuit het idee dat het elders beter kon, is de overheid vanaf de jaren tachtig taken gaan afstoten en verzelfstandigen. De Groningse vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde doet onder leiding van prof.mr. M. Scheltema onderzoek naar deze verzelfstandiging. Onlangs rondde de vakgroep een onderzoek af in opdracht van de Informatiseringsbank naar de verzelfstandiging van de Groningse vestiging van het Ministerie van Onderwijs. Het onderzoek is gepubliceerd onder de titel 'Verzelfstandiging: publiek of privaat?'. Er bestaan al enige jaren plannen om de Informatiseringsbank meer armslag te geven. In haar bedrijfsvoering is de bank nu gebonden aan de regels die gelden voor de rijksoverheid, en dat komt de doelmatigheid niet ten goede. Zo heeft het weinig zin geld over te houden, want dat vloeit aan het eind van het jaar terug naar de schatkist. En de bank werkt noodgedwongen met dure uitzendkrachten, omdat ze volgens de modellen van het ministerie niet meer mensen in vaste dienst mag aanstellen. ''Via veel overleg met het eigen departement en het Ministerie van Financiën zijn voor sommige van die problemen wel oplossingen te vinden. Maar dat kost veel tijd en inspanning en je moet de juiste circuits kennen wil je iets bereiken'', zo licht mr. J.L. Boxum het verlangen van de Informatiseringsbank naar verzelfstandiging toe. Boxum is een van de vijf onderzoekers die meewerkte aan 'Verzelfstandiging: publiek of privaat?'. Hij deed eerder onderzoek naar reeds verzelfstandigde overheidsonderdelen.
''Iedereen vindt het vervelend wanneer hem van bovenaf wordt gezegd wat hij precies moet doen. Het is praktischer om bevoegdheden te decentraliseren. Dat is overal de trend. Maar de verkregen vrijheid moet wel gecontroleerd worden'', zo schetst professor Scheltema het dilemma van de verzelfstandiging. ''Bij de affaire met de Groningse Kredietbank zie je wat er kan gebeuren als die controle ontbreekt.'' In de jaren tachtig was privatisering de favoriete methode van de overheid om terug te treden. Bekendste voorbeeld: de PTT die vrije ondernemer werd. Laat de vrije markt haar werk doen; door de concurrentie wordt er vanzelf doelmatiger en dus goedkoper gewerkt, zo luidde de achterliggende gedachte. De Groningse juristen zijn niet op voorhand gecharmeerd van het vrije ondernemerschap. Zij bepleiten maatwerk: kijk eerst naar het soort overheidstaak dat moet worden verzelfstandigd, en bepaal daarna hoe dat het beste kan, in een publiekrechtelijke of privaatrechtelijke organisatie. Voor de uitvoering van een publieke taak geven zij de voorkeur aan een publiekrechtelijke organisatievorm. ''Dat is een breuk met de praktijk van de afgelopen tien jaar'', stelt Boxum. De Informatiseringsbank moet een zogeheten zelfstandig bestuursorgaan worden, een publiekrechtelijke organisatie. Een van de redenen voor dit juridisch advies is dat de Informatiseringsbank overheidsgeld uitkeert, en dat dient met de nodige waarborgen te worden omgeven. De democratie vereist dat minister en parlement op hoofdlijnen het beleid bepalen en de uitvoering controleren. Daarnaast verlangen de burgers een behandeling die strookt met wat juristen de beginselen van behoorlijk bestuur noemen. Het gelijkheidsbeginsel is daar een voorbeeld van. Wil men in een privaatrechtelijke organisatie deze waarborgen inbouwen, dan moet zo'n organisatie worden opgetuigd met een scala aan regels en bepalingen die vaak strijdig zijn met de aard van de privé-onderneming. Eventuele voordelen worden hierdoor teniet gedaan. Een zelfstandig bestuursorgaan daarentegen wordt in het leven geroepen voor het uitvoeren van specifieke taken. Daardoor kan de benodigde wetgeving precies op die taken worden toegesneden.
Er is nog een tweede belangrijke reden waarom de onderzoekers voor een publiekrechtelijke organisatie kiezen: het is volgens hen een fabeltje dat de overheid met privatisering per se goedkoper uit is. Scheltema noemt het loodswezen als voorbeeld: ''Dat is geprivatiseerd. Er wordt nu efficiënter gewerkt, maar tegelijkertijd is het duurder geworden voor de overheid. De loodsen verdienen nu meer. Dat komt omdat ze slim hebben onderhandeld.'' Dat privatisering niet altijd voordelig is, komt omdat de werking van de vrije markt nogal eens ontbreekt. De taken van de overheid lenen zich daar vaak niet voor. Ondernemingen staan niet in de rij om het specialistische werk van de Informatiseringsbank over te nemen. Indien dat wel het geval zou zijn, zouden zij zich indekken tegen het risico dat de overheid na afloop van het contract voor een andere partner kiest, met als gevolg een hogere in plaats van lagere prijs. Ook de verzelfstandiging in een publiekrechtelijke vorm hoeft echter niet altijd een besparing voor de schatkist te betekenen. De marktprikkel om doelmatiger te werken valt weg. ''Wordt er wel doelmatiger gewerkt, dan is het nog de vraag waar het bespaarde geld terechtkomt. Dat hangt af van de onderhandelingen tussen de overheid en de verzelfstandigde uitvoerder'', aldus Scheltema. Toch gelooft de hoogleraar dat bezuinigen eenvoudiger wordt door verzelfstandiging, zij het om een wat secundaire reden: ''De ervaring heeft geleerd dat het moeilijk is de departementen zelf te laten inleveren. Bezuinigen gaat gemakkelijker bij de provincies en de gemeenten. Het hemd is nu eenmaal nader dan de rok. Dat geldt na verzelfstandiging ook voor de uitvoeringsorganen.'' Volgens Boxum kan zich echter ook het tegenovergestelde voordoen: ''Je hoort op de ministeries nu wel klachten dat juist de verzelfstandigde onderdelen bij bezuinigingen de dans ontspringen.''
''Het gaat goed, hardstikke goed. Alleen, het kan beter'', zegt Ton Kee van de ATP-fractie. ''Wij zitten niet in de raad om hallelujah te roepen, maar om invloed uit te oefenen'', vult Henk Köhnke aan.
Ook het niet-wetenschappelijk personeel moet deze maand het stembiljet invullen om acht vertegenwoordigers in de universiteitsraad aan te wijzen.
Berto Merx
Lidy Nienhuis, lijsttrekker van de ATP, Henk Köhnke en Ton Kee geven hun visie op het personeelsbeleid van de Groningse universiteit: er moet iets gebeuren, dat is duidelijk. De universiteitsraad is in deze kwestie betrekkelijk machteloos omdat het personeelsbeleid tot de bevoegdheid van het College van Bestuur behoort. Is het ontwikkelen van een plan voor een vernieuwd personeelsbeleid dan niet hetzelfde als water naar de zee dragen? Het personeelsbeleid van de universiteit staat onder druk. Onder invloed van de niet-aflatende bezuinigingen, het perspectief van een tamelijk drastisch dalende aantal studenten in de jaren negentig, leidt ertoe dat met elkaar opvolgende reorganisaties, met knippen en bijpassen, nauwelijks nog een personeelsbeleid te voeren is. Afgezien van deze omstandigheden, is het personeelsbeleid gebonden aan de richtlijnen van Deetman, en het College van Bestuur kan slechts die richtlijnen uitvoeren, met hier en daar een kleine accentverschuiving. Henk Köhnke, hoofd van de werkplaats bij Natuurkunde, hij zit al drie jaar in de universiteitsraad, bestrijdt het idee dat de raad tamelijk machteloos zou zijn in het sturen van het personeelsbeleid: ''Formeel, juridisch is de raad inderdaad machteloos. Maar, het College luistert weldegelijk naar wat er in de raad gezegd wordt. Het kan geen personeelsbeleid voeren zonder goed in de gaten te hebben wat er in de universitaire gemeenschap leeft. Het College is bezig de Nota Personeelsbeleid op te stellen. In het najaar zal het College met deze nota aangeven waar het met het personeelsbeleid naar toe gaat. Onze fractie heeft een aantal punten naar voren gebracht waar het toekomstige personeelsbeleid aan moet voldoen, samengevat met: verbetering van de opleidingsmogelijkheden, bevorderen van de mobiliteit en aanpassing van het personeelsbestand aan de behoefte van de organisatie. We hebben de raad bewerkt en zover gekregen dat deze punten zijn overgenomen. Het College zelf heeft ons aan het jasje getrokken. Het wilde weten wat er leefde, welke ideeën we hebben.''
Ton Kee: ''Tot voor kort was het personeelsbeleid een beleid van ''een nietje erdoor''. De richtlijnen van Den Haag werden bijelkaar verzameld, er werd nog even gedacht hoe die moesten worden uitgevoerd, op een stapel ermee en een nietje erdoor. Sinds Bleumink het personeelsbeleid doet, is die houding van ''een nietje erdoor'' aan het verdwijnen.'' Lidy Nienhuis, lijsttrekker, in het dagelijks leven directie-secretaresse bij Pedagogie, zucht: ''Hoe dan ook, het personeelsbeleid staat nu op de agenda van de raad. Dat heeft moeite gekost. Wat het allemaal zo gecompliceerd maakt is dat de raad natuurlijk in het najaar een mooie nota kan aannemen, maar welke feitelijke resultaten daar uitkomen, daar valt weinig over te zeggen. Er is een verschil tussen beleidsvoornemens en feitelijk beleid. Onze fractie zal er alles aan doen om de voornemens en feitelijk beleid zo dicht mogelijk bij elkaar te krijgen.''
Naast de beïnvloeding van het beleid, het prikkelen en stimuleren van het College van Bestuur om gegeven de bestaande richtlijnen tot personeelsbeleid te komen dat tot het maximaal mogelijke gaat, richt de ATP-fractie zich ook op een verdedigend personeelsbeleid: behoud en mogelijk uitbreiding van de werkgelegenheid bij de Groningse universiteit. Het is duidelijk dat de eerste en tweede geldstroom, waar de overgrote meerderheid van het personeel uit betaald wordt, de komende jaren alleen maar minder wordt. Voor het huidige personeel, zowel het wetenschappelijk als het niet-wetenschappelijk, betekent dit een gevaar voor de werkgelegenheid. Ton Kee: ''Je kunt in deze situatie wel roepen dat Deetman meer geld voor personeel moet geven. Dat is onzin, dat levert niets op, laten we daar reëel in zijn. De financiering van het personeel is gebonden aan het aantal studenten; de werving van studenten loopt goed, kan misschien beter. Daarnaast menen we dat het versterken van het contractonderzoek en het contractonderwijs mogelijkheden biedt nieuwe werkgelegenheid aan te boren. In de Nota-HOOP wordt geconstateerd dat er in Nederland een markt is van ongeveer 5 miljard gulden voor contractonderwijs en contractonderzoek. Dat is de markt waar geld te verdienen is voor universiteiten. Het Nederlandse bedrijfsleven geeft zeer weinig uit om de opleiding van mensen die aan het werk zijn, te verbeteren. Dat gaat veranderen, het Nederlandse bedrijfsleven kan daarin niet achterblijven bij Japan, Amerika en andere landen. Als de universiteiten niet uitkijken, springen de particulieren opleidingsinstituten en particuliere onderzoeksorganisaties in dit gat in de markt.'' Maar, dit is wel wat vaag. Hoe moet je je dat voorstellen, de universiteit die in contractonderwijs gaan doen om de werkgelegenheid te behouden? Köhnke: ''Het ligt bij wijze van spreken voor het oprapen. Het Science Park waar universiteit en bedrijfsleven nauw samenwerken, biedt mogelijkheden te over om daar werk voor de universiteit vandaan te halen. De PTT-Telematica die zich in Groningen vestigt zal ongetwijfeld samenwerking zoeken met de universiteit voor onderzoek en aanvullend onderwijs. De Gasunie behoort ook tot de potentiële markt voor onderwijs en onderzoek. Zulke bedrijven bieden prachtige perspectieven voor samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek in de regio Groningen. Die kansen màg je niet laten liggen.'' Dat is wel aardig, het aanboren van nieuwe bronnen om de werkgelegenheid van het huidige personeel te beschermen, werp ik tegen. Op dit moment begint echter de discussie op gang te komen vanuit de VSNU waarin geroepen wordt het ambtenarenreglement maar overboord te gooien en de salarissen aan te passen aan de vrije markt. Dit alles om makkelijker personeel te kunnen ontslaan en makkelijker personeel te kunnen aantrekken waar op het moment van de dag behoefte aan is.
Zijn jullie, met het verdedigen van de positie van het huidige personeel niet met een gevecht in de achterhoede bezig? ''Oh nee,'' zegt Kee fel. ''Wij verdedigen de zittende mensen in een dynamische organisatie. Wij willen arbeidsplaatsen behouden en tegelijk vernieuwingen doorvoeren. Een organisatie als de universiteit moet zich voortdurend aanpassen aan de ontwikkelingen in de samenleving. Daar is veel te lang mee gewacht. Het personeelsbeleid moet flexibeler, door is iedereen het over eens. Alleen, flexibiliteit betekent voor ons dat je vooral de potenties die je in huis hebt, beter weet te benutten. Je moet het personeel doelgericht opleiden voor functies waar de organisatie in de toekomst behoefte aan heeft. Dat betekent dat flexibiliteit vooral moet uitgaan van de organisatie zelf, de universiteit moet de mensen stimuleren kennis en opleiding op peil te houden. Ter verwezenlijking van de doelen van de organisatie. Als je die nota van de VSNU volgt, kun je alleen maar makkelijker nieuwe mensen aantrekken en overtollige mensen ontslaan.
Ons gaat het erom de kwaliteit die we in huis hebben, beter tot wasdom te laten komen. het moet maar eens duidelijk gezegd worden: bij de Groningse universiteit werken uitstekende mensen. Alleen, er zit nog méér in en dat moet eruit gehaald worden.'' Ons gaat het erom de kwaliteit die we in huis hebben, beter tot wasdom te laten komen. het moet maar eens duidelijk gezegd worden: bij de Groningse universiteit werken uitstekende mensen. Alleen, er zit nog méér in en dat moet eruit gehaald worden.'' Ons gaat het erom de kwaliteit die we in huis hebben, beter tot wasdom te laten komen. het moet maar eens duidelijk gezegd worden: bij de Groningse universiteit werken uitstekende mensen. Alleen, er zit nog méér in en dat moet eruit gehaald worden.'' Ons gaat het erom de kwaliteit die we in huis hebben, beter tot wasdom te laten komen. het moet maar eens duidelijk gezegd worden: bij de Groningse universiteit werken uitstekende mensen. Alleen, er zit nog méér in en dat moet eruit gehaald worden.'' Ons gaat het erom de kwaliteit die we in huis hebben, beter tot wasdom te laten komen. het moet maar eens duidelijk gezegd worden: bij de Groningse universiteit werken uitstekende mensen. Alleen, er zit nog méér in en dat moet eruit gehaald worden.'' Ons gaat het erom de kwaliteit die we in huis hebben, beter tot wasdom te laten komen. het moet maar eens duidelijk gezegd worden: bij de Groningse universiteit werken uitstekende mensen. Alleen, er zit nog méér in en dat moet eruit gehaald worden.'' Ons gaat het erom de kwaliteit die we in huis hebben, beter tot wasdom te laten komen. het moet maar eens duidelijk gezegd worden: bij de Groningse universiteit werken uitstekende mensen. Alleen, er zit nog méér in en dat moet eruit gehaald worden.'' Ons gaat het erom de kwaliteit die we in huis hebben, beter tot wasdom te laten komen. het moet maar eens duidelijk gezegd worden: bij de Groningse universiteit werken uitstekende mensen. Alleen, er zit nog méér in en dat moet eruit gehaald worden.''
De universiteit is een kinderloze instelling. En in de bedrijfscultuur van de RUG is het combineren van ouderschap en werk nog steeds een ondergeschoven kindje. Godelieve Meijers, vierdejaars studente filosofie, ergert zich aan deze gang van zaken. Ze riep een werkgroep in het leven om zich over dit 'privé-probleem' te buigen.
Bart Brandsma
In plaats van rose wolkjes lijkt er een dichte mist te hangen rondom het krijgen van kinderen. Filosofiestudent Godelieve Meijers, zelf nog geen moeder, spreekt dan ook over een systematische zwijgstrategie: ''Kinderen combineren met een carrière houdt een keuze in die je zelf maakt met je eventuele partner. En daarmee is het verhaal dan vaak afgelopen. Vrouwen moeten niet zeuren, en wanneer ze professioneel willen overkomen dan lossen ze hun problemen achter de schermen op.'' Godelieve Meijers nam, met steun van het Centrum voor Vrouwenstudies Filosofie, het initiatief om een werkgroep op te richten die de RUG kindvriendelijker moet maken. Zo'n tien personeels- leden en studenten van de Faculteit der Wijsbegeerte gaven gehoor aan de oproep. Ouderschap is ook een issue voor studenten, stelt Meijers. ''Zeker voor de studenten filosofie. De leeftijd van de gemiddelde student ligt hier hoger dan bij andere studies. Dat maakt het zwijgen over dit probleem tot een hachelijke zaak. Het gaat om de vraag: wat is een geschikt moment om kinderen te nemen? Je kunt er niet tot aan je veertigste mee wachten. Hoe kun je bijvoorbeeld een aio-plaats combineren met kinderen? Gezien de enorme concurrentie en de gewoonte om meer dan veertig uur per week te werken is dat een groot probleem. Klop je aan bij het professionele universitaire circuit, bijvoorbeeld het Loopbaan Advies Centrum, dan word je snel doorgestuurd naar een bureau gezinsplanning. Op die manier verdwijnt het probleem op de RUG uit zicht.'' En ook studieadviseurs hebben een blinde vlek, is haar ervaring. ''Ik heb dit probleem meerdere malen in de vragende vorm gesteld, maar ze weten er niets over te melden. Tijdens de eerste bijeenkomst van onze werkgroep hebben we geïnventariseerd welke oplossingen studenten op dit zogenaamde privé-probleem hebben gevonden. De uitkomsten daarvan sturen we de studieadviseurs op schrift toe. Ik erger me aan hun onkundigheid op dit gebied. Het is een onbegrijpelijke misvatting dat loopbaanplanning en gezinsplanning twee totaal verschillende dingen zijn.'' Het krijgen van kinderen in het laatste studiejaar of aan het begin van een aio-schap is heel wel mogelijk, stelt Meijers. Dan zijn de verplichtingen op onderwijsgebied vaak nog niet zo groot, en is er de mogelijkheid om flexibel met werktijden om te gaan. ''Toch wachten veel wetenschappers met hun eerste kind tot ze zich helemaal hebben waargemaakt in hun vak. Terugblikkend vanuit hun baan verzuchten ze dan dat er eigenlijk een periode achter hun ligt waarin de omstandigheden om kinderen te krijgen veel gunstiger waren.'' Katherine Jurgens-Gardner, ook in haar vierde jaar filosofie, verwacht eind april haar eerste kind. De bijeenkomsten van de werkgroep zijn voor haar heel verhelderend: ''Ik merk nu dat aan de universiteit studie, werk en ouderschap gescheiden blijven, en dat de wereld van kinderen krijgen idioot ver weg staat van het intellectuele leven.'' Ze is echter niet van plan haar studie op te gaan geven. ''Misschien dat ik maar zoveel mogelijk zelfstandig literatuurpakketten ga samenstellen en thuis ga studeren.''
De werkgroep constateert dat in de dagelijkse praktijk van de RUG de factor kinderen geen rol speelt. Meijers noemt de universiteitsbibliotheek als voorbeeld: ''Probeer eens in de UB, met een kind op je arm, een artikeltje op te zoeken. Je moet haast misdadig terroriserend te werk gaan om dat kind een uur stil te houden. We zullen daarom zeker met de UB-directie gaan onderhandelen over een aparte hoek met wat legoblokken. Een idee dat heel snel belachelijk te maken valt, en ik weet ook wel dat het ver ligt van de praktijk nú. Maar zoiets kleins zou een dubbele functie kunnen hebben; kinderen zouden zo voor het eerst op de RUG zichtbaar worden.'' En de werkgroep heeft meer noten op de zang. Bijvoorbeeld een experiment met studieruimten voor ouders met kinderen in de bibliotheken. ''Ik denk daarbij aan een dikke plaat glas tussen studiehokje en de speelruimte'', vertelt Meijers. ''Je kunt de kinderen dan nog net horen als ze vallen en janken. Het gaat me hierbij om klusjes die je even op de bibliotheek hebt te doen. Of dit werkt en hoe het precies moet weet ik ook niet, maar er kan in ieder geval eens over worden nagedacht.'' De enige voorzieningen die de RUG kent voor studerende ouders zijn de kinderopvangplaatsen, met een wachttijd van meer dan twee jaar, en het auditorenfonds. Via dit fonds kunnen studenten drie maanden extra studietijd krijgen in gevallen van zwangerschap of bij overlijden van een van beide ouders. ''Een soort calamiteiten-toeslag'', vindt Godelieve Meijers. ''Als contrasterende vergelijking: een bestuursfunctie bij Vindicat levert een forse extra zes maanden op.''
Ridder Orde van de Nederlandse Leeuw: Prof. dr. J. Borgman, thans voorzitter van het Algemeen Bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). De heer Borgman is oud-voorzitter van het College van Bestuur van de Groningse universiteit.
Prof. dr. G.J, Anders, emeritus-hoogleraar in de Antropogenetica aan de Rijksuniversiteit hoogleraar. Prof. dr. G. Harmsen, oud-hoogleraar Dialectische en Oost-Europese Filosofie aan de Groningse universiteit. De heer Harmsen geniet faam vanwege zijn bijdragen aan de geschiedschrijving van de Nederlandse arbeidersbeweging.
Prof. dr. W. Lammers, oud-hoogleraar farmacologie. Prof. Lammers, onlangs met emeritaat gegaan, was lange tijd decaan van de Medische Faculteit.
Officier Orde Oranje Nassau met zwaarden Dr. G. Mik. De heer Mik was jarenlang als psychiater werkzaam bij de universiteit van Groningen. Hij geniet bekendheid vanwege zijn betrokkenheid bij de 'Affaire Oude-Pekela'.
Eremetaal in goud Orde van Oranje Nassau B. Siekman. De heer Siekman vierde onlangs zijn veertigjarig jubileum bij de universiteit van Groningen. Hij is werkzaam als technisch onderwijs-assistent bij de Vakgroep Pathologische Anatomie.
Het leven is niet eenvoudig voor de milieubewuste consument. Het is tegenwoordig bijna onmogelijk iets te kopen waar niets mis mee is. Als het niet het ozongat opentrekt, stookt het wel het broeikaseffect op of scherpt het de verzuring aan. Iedereen is nog maar net van de schrik bekomen dat het verwijderen van fosfaten uit wasmiddelen de vis in de Noordzee slecht is bevallen, of de milieuvriendelijke verven blijken nog grotere rotzooi te zijn dan de oude chemische lakken. Gelukkig biedt de natuur nog enig houvast; die gaat tenminste vriendelijk om met het milieu. De consument kan zich aan natuurprodukten geen buil vallen. Aan wol of katoen kleeft geen milieubederf. Ook dat houvast is nu achterhaald. 'Katoen milieuvriendelijk: vergeet het maar!' heet het onderzoek dat Miriam Hall en Attie Bos in opdracht van de Biologiewinkel uitvoerden. De katoen zelf is nog wel verantwoord maar bij de verbouw ervan worden, met name in de Derde Wereld, zoveel chemicaliën ingezet dat het ernstige gevolgen heeft zowel voor de teeltopbrengsten als voor natuur en milieu. De onderzoeksters hebben zich in hun literatuurstudie geconcentreerd op de katoenteelt in India. Daar ligt de bakermat van de katoenteelt. Er zijn in India katoenweefsels gevonden van meer dan vijf duizend jaar oud. Tegenwoordig is katoen het belangrijkste handelsgewas van het land. India bezet de vierde plaats op de wereldranglijst van katoenproducenten en neemt ongeveer tien procent van de totale produktie voor zijn rekening. Op die ranglijst wordt echter ook het probleem duidelijk. Qua plukselopbrengst (kilo's katoen per hectare) moet India de hele wereld voor laten gaan. Slecht zaaigoed, bodemerosie en slechte voorlichting zijn daar debet aan. Maar ook planteziektes, onkruid en vooral insektenplagen bedreigen de Indiase katoen. De boeren zetten daarom op grote schaal en vaak op ondeskundige wijze chemische bestrijdingsmiddelen in. Jaarlijks spuiten ze 50 duizend ton insekticiden over hun katoenplanten. Dat is meer dan de helft van het totale Indiase insekticidengebruik. Het is niet alleen een zware belasting voor het milieu waardoor de oogsten zelf ook teruglopen de ziektes en insekten worden langzaam resistent tegen de middelen. Dat weten de boeren ook wel maar ze kunnen niet anders dan steeds meer en zwaardere middelen inzetten. Om die vicieuze cirkel te doorbreken pleiten de onderzoeksters voor herstel van de traditionele teeltmethodes. De belangrijkste daarvan is het inlassen van een rustpauze tussen oogsten en zaaien. Ook van biologische landbouwtechnieken verwachten Bos en Hall het nodige heil. In het zuidoosten van Turkije wordt al geëxperimenteerd met teeltwisseling en het inzetten van natuurlijke vijanden. Voor zover bekend bestaan dergelijke projecten nog niet in India. (Joep Engels)
(J.H. Wolf)
Gezien de nog in Nederland beschikbare hoeveelheid groen dient de lokatie en de aanleg van nieuwe golfbanen beperkt te blijven tot voormalige vuilstortplaatsen.
(J.H. Wolf)
Het verdient aanbeveling bij de uitslag van wielerrondes in plaats van de naam van de ploegleider die van de ploegarts te vermelden.
(J.G. Brouwer)
Waarom PSV? Wil het Nederlands elftal van de Ruskovs en de Engelsen winnen, dan zal het huidige elftal van PSV met enkele kleine wijzigingen het Nederlands elftal moeten worden. Praktisch is dat niet zo bezwaarlijk: gewoon andere truitjes en broekjes aan. Wie trouwens niet in de voetballerij is geïnteresseerd, moet maar even wat anders lezen. Neem maar een willekeurige nota van het College van Bestuur, lees daar de éérste bladzijde van (komt zo ongeveer overeen met een stukkie van mij, qua grootte bedoel ik) en je zult als een baars naar adem happend mij weer ter hand nemen. De toestand is zorgwekkend: tot voor kort was het Nederlands elftal zo ongeveer gelijk aan de kern van Ajax, aangevuld met wat spelers van Feyenoord, PSV en één voetballer van FC Groningen (als reserve). Sinds die Cruijff, nog te stom om een diplomaatje te halen, bij Ajax zogenaamde kwaliteitsaankopen heeft gedaan, talentvolle spelers heeft weggetreiterd, toptalenten heeft kapotgemaakt of verkocht, is die club niks méér als een verzameling krukken: jongens die nauwelijks over loopvermogen beschikken, nauwelijks enige baltechniek hebben, de term 'spelinzicht' als een moeilijk woord beschouwen en praten als Cruijff. Dat wil zeggen: verliezen, maar wel praatjes hebben van hier tot Keulen. Er is maar een oplossing: PSV exclusief die ouwe Willy van de Kerkhof als Nederlands elftal nemen, en Gullit er natuurlijk ook bij (en nog een jongen van Ajax en Feyenoord om die buitenlanders te vervangen). Bijkomend voordeel van PSV als Nederlands elftal is dat die trainer, zo'n rustige, bescheiden man die alleen met het voetbalgebeuren bezig is en dus weinig heeft te vertellen, meteen ook maar bondscoach kan worden. Die man is zo met het voetballen bezig dat-ie nauwelijks tijd heeft om Smeets en Bakker (en Nelissen) te woord te staan: wat ons weer bevrijdt van het eindeloos gekwebbel (Smeets: ''Guus wat ging er door je heen?'' Niks). Er is een omgekeerd verband tussen de kwaliteit en het gekwek van de trainer. Cruijff presteert niks en leutert het hele land plat. Die man van PSV (hij is zo bescheiden dat ik zijn naam niet weet), wint en wint. En praat weinig. Waarom stelt de Rijksuniversiteit Groningen voor personeel dat met de Personeelsvereniging BRuG naar Duitsland gaat om PSV bij te staan in de strijd tegen de Ruskovs en Engelsen niet wat extra faciliteiten ter beschikking? Om te beginnen: zo'n fraaie stropdas (kost maar zeventien gulden per stuk) zodat we tijdens de reis er een beetje gekleed op staan. Zodat iedereen denkt: Kijk-es, personeel van de universiteit. Wat zien die er goed uit in hun blazer met fraaie das. En als men dan toch wat extra wil doen voor het personeel, waarom niet vijfendertig Mark uitgekeerd aan de Duitsland-gangers in plaats van vijfendertig gulden korting op een credit-kaart van American Express regelen? Het is maar een idee en ongetwijfeld zijn wij daar in Duitsland bereid om de sportieve universiteit van Groningen te promoten, met een leuk spandoek in het stadion, wereldwijd op de televisie. Voor een paar kratjes bier, doen we dat.
In het interview met Geertje Lycklama à Nijeholt (UK 31) is een fout geslopen. Het Institute for Social Studies streeft niet in de eerste plaats naar erkenning van het doctoraaldiploma, maar wil het doctoraat, dat is verkregen bij het ISS, erkend krijgen. De Tweede Kamer heeft daar inmiddels mee ingestemd.
De redactie
ting
De oplossing om rendementen te verbeteren bestaat niet. Toch moet er wat gebeuren om de schandalig lage rendementen van de RUG te verbeteren. Dit stuk geeft een aantal suggesties van de Grunk, die zich toespitsen op de propaedeutische fase. Het verbeteren van de rendementen begint volgens de Grunk al voordat studenten aan de RUG zijn gaan studeren, en wel door het geven van goede voorlichting aan aspirant-studenten. Bij deze voorlichting moet vooral duidelijk worden gemaakt welk vakkenpakket men op de middelbare school gehad moet hebben om met een reële kans op succes een bepaalde universitaire studie af te ronden. Voor sommige studies zullen hardere eisen moeten worden gesteld aan het vakkenpakket dat op de middelbare school gevolgd is. Voor mensen met een hbo-vooropleiding geldt dat vooral duidelijk moet zijn welke studies binnen de universiteit aansluiten bij de gevolgde vooropleiding. De overgang van de ''schoolse'' middelbare school naar de ''academische'' universiteit levert vaak vertraging op. Om dit te voorkomen zal de propaedeuse, meer dan nu het geval is, een overgangsjaar moeten zijn. Het eerste trimester moet strak worden georganiseerd. Dit betekent onder andere dat de docent een uitgebreide studiehandleiding moet schrijven voor de studenten. Hierin staat precies wanneer welk deel van de stof bestudeerd dient te worden; welke onderdelen van de stof belangrijk zijn en het bevat enkele voorbeeldvragen voor het tentamen. Tijdens het eerste trimester moeten voortgangstoetsen afgenomen worden die studenten inzicht geven, in hoeverre zij een kans hebben om voor het vak te slagen. Alle studenten zouden in dit trimester een gesprek met een docent/studieadviseur moeten hebben. In dit gesprek worden studieresultaten en eventuele problemen die de student bij de studie ondervindt besproken. Het tweede trimester moet minder strak worden georganiseerd. De studiehandleiding kan dan minder gedetailleerd zijn, er kan worden volstaan met een afsluitend tentamen. Alleen studenten die tot dan toe slechte resultaten hebben gehaald worden uitgenodigd voor een gesprek. Het derde trimester is de laatste stap in de overgang naar het doctoraal en dient daarvan een goede afspiegeling te zijn om deze overgang soepel te laten verlopen. In ieder geval gelden in de propaedeutische en doctorale fase van de studie de volgende regels: de studielast moet evenredig over de trimesters gespreid zijn. De laatste week voor het tentamen worden er geen colleges meer gegeven. De docent heeft de colleges goed voorbereid. Het tentamen moet representatief zijn voor de bestudeerde stof. Om voor de student een goede planning mogelijk te maken zijn er tenminste drie data per vak per jaar nodig waarop het tentamen gedaan kan worden. Het is belangrijk om één van de herkansingen in augustus te programmeren om zo piekbelasting door concurrentie met andere vakken of tentamens zoveel mogelijk te voorkomen. Het is voor de student altijd mogelijk om begeleiding te krijgen van een docent of de studieadviseur. Deze laatste regels lijken heel vanzelfsprekend, maar worden ze binnen alle faculteiten consequent toegepast?
De Grunk
Bij de dalende rendementscijfers van de RUG moet allereerst een kanttekening worden gemaakt. De rendementscijfers worden berekend op het moment van het behalen van de propaedeuse en op het moment van afstuderen. Doordat geen rekening wordt gehouden met de in een jaar behaalde studiepunten kan een enigszins vertekend beeld ontstaan. Toch moet niet voorbij worden gegaan aan de signaalfunctie die deze rendementscijfers hebben. Het negatieve signaal dat op dit moment wordt gegeven vraagt dan ook om serieuze aandacht. De Sorug-fractie is van mening dat het behalen van streefrendementen niet een doel op zich mag zijn. Wij zien als hoofdtaak van de universiteit het afleveren van studenten op academisch niveau. Het mag niet zo zijn dat faculteiten het niveau van de studies verlagen om op die manier te voldoen aan de gestelde streefcijfers. Het uitgangspunt van de faculteiten moet zijn dat afgestudeerden voldoen aan de gestelde eindtermen en niet dat een faculteit voldoet aan opgelegde streefcijfers. Wij zijn van mening dat het wel degelijk mogelijk is om met behoud van niveau de rendementen te verhogen. Wij zien in onderstaande punten mogelijke oplossingen. De Sorug-fractie pleit voor een betere benadering van de functie van de propaedeuse. De student moet in zijn eerste jaar een duidelijk beeld krijgen van zowel inhoud als zwaarte van de studie. De propaedeuse moet een goede afspiegeling van de doctoraalfase zijn, zodat een student in het eerste studiejaar een beslissing kan nemen over het al dan niet voortzetten van de studie. Studenten die hun propaedeuse hebben behaald moeten in staat geacht worden af te kunnen studeren. Op deze manier kan aan de selecterende, verwijzende en oriënterende functie van de propaedeuse worden voldaan. De uitval in het doctoraal kan hierdoor worden beperkt. Dit wil niet zeggen dat de benadering in de propaedeuse niet anders mag zijn dan in de doctoraalfase. Studenten die net met een studie beginnen moeten wennen aan een nieuwe leefen studieomgeving. Studenten moeten worden gemotiveerd en gestimuleerd in hun studie. De Sorug-fractie is van mening dat dit het beste kan door het werken in kleine groepen. Studenten worden niet enthousiast voor hun studie als ze dagelijks met driehonderd mensen in een collegehal zitten. Met name in de propaedeuse is een meer individuele benadering van belang. Gezien de beperkte financiële middelen van de faculteiten moeten voor de begeleiding van kleine groepen eerstejaars studenten ouderejaars worden ingezet. De begeleiders moeten de eerstejaars studenten kunnen helpen bij vragen over de stof zelf en over de wijze van studeren. Van groot belang bij deze wijze van begeleiding is dat de begeleiders een goed contact hebben met docenten en studieadviseurs. Om ouderejaars te motiveren deze taak op zich te nemen zou aan hen hiervoor (een gering aantal) studiepunten kunnen worden toegekend. Wij beseffen dat er nog vele andere problemen zijn die leiden tot de dalende rendementen. Vele studies kennen een overvol programma doordat het eindniveau in een steeds kortere periode moet worden bereikt. Hierdoor wordt de studielast vergroot en haken mensen eerder af. Wij hebben in het bovenstaande geprobeerd een idee te geven hoe een begin kan worden gemaakt met het stoppen van de huidige daling van de rendementen. De klemtoon is daarbij door ons gelegd op de propaedeuse. Niet alleen vanwege de grote uitval in deze fase, maar ook vanwege de belangrijke selecterende functie die de propaedeuse moet hebben. De Sorug
De eerste posters zijn weer geplakt, de eerste discussie-avondjes gehouden. De verkiezingsstrijd tussen de van oorsprong radicale GRUNK en de behoudender SORUG om acht zetels in de Universiteitsraad is losgebrand. De verdeling dit jaar: 5-3 in het voordeel van de GRUNK.
Veel vuurwerk hoeft echter niet verwacht te worden: onder druk van het Deetman-regime zijn de partijen in elkaars armen gedreven en vaak verdedigen ze gezamenlijk het belang van De Student. Wat blijft zijn vooral cultuurverschillen.
We spraken met vier studenten-politici: Bibi Tegzess en Truus Huisman, respectievelijk lijsttrekker en nummer vijf op de GRUNK-lijst, en Yung Lie en Marjolein van Dijk, die bij de SORUG op de eerste en de tweede plaats staan. Een speurtocht naar de minimale verschillen.
Hieke de ZeeuwMartin Enserink
Yung Lie en Bibi Tegzess, allebei student aan de Juridische Faculteit, zijn al enigszins door de wol geverfd: ze gaan straks hun tweede het tweede jaar als U-raadslid in. Marjolein en Truus zijn nieuwkomers in het universitaire bestuurscircuit. Hoe zijn zij op de lijst gekomen? Truus Huisman, studente Geschiedenis en Internationale Organisaties: ''Ik werd op een goede dag opgebeld door een kennis van mij die contact had met de GRUNK. Ik had toen nog nooit iets gedaan in de studentenpolitiek, maar de interesse in de universiteit was er wel, en ik was ook actief geweest bij het Europa Dispuut. Marjolein van Dijk, studente Frans: ''Ik ben ook op een goede dag benaderd door iemand uit het SORUG-bestuur die ik vrij goed ken. Ze kenden mij al van de acties bij Letteren. Ik was al wel lid van de SORUG, maar nog niet actief. Mijn eerste reactie was: dat lijkt me geweldig om te doen!'' Jullie staan nu elk op een andere lijst. Waarop baseer je die voorkeur voor één van beide partijen? Truus: ''Tja, ik heb altijd het beeld gehad dat ze bij de GRUNK heel deskundig zijn, dat er meer over het beleid nagedacht werd''. En bij de SORUG dus niet? ''Nee, ik had het gevoel dat de SORUG vooral af en toe met leuke leuzen kwam''. Marjolein: ''Ik kende gewoon meer mensen bij de SORUG, ik zit veel meer in dat wereldje. En de GRUNK heeft zeker ook zijn kwaliteiten maar doet bijvoorbeeld meer aan internationale politiek. Ik houd mij liever alleen met studentenpolitiek bezig. Als ik internationaal bezig zou willen zijn zou ik bijvoorbeeld naar een JOVD gaan''.
Wat is het nu eigenlijk het leuke van het U-raadswerk? Yung Lie: ''Het politieke spelletje dat er gespeeld wordt. Wat in de U-raad gebeurt is in feite allang voorgekookt, en soms is het voor een buitenstaander dan ook heel vreemd dat niemand het woord vraagt. Maar dat is vaak een resultaat van vooraf onderhandelen en soebatten met het College van Bestuur. Dat politieke proces, dat interesseert mij''. ''Maar dat is toch niet wat het leuk maakt'', valt Bibi hem in de rede. ''Voor mij zijn dat de onderwerpen waar je mee bezig bent, die maken het leuk. Vooral die waar je veel van af weet, en waar je zelf mee bezig bent. En natuurlijk de verantwoordelijkheid die je draagt''. De interesse in de universitaire politiek onder studenten is de laatste jaren flink afgenomen; GRUNK en SORUG zijn nog maar hele kleine clubjes zonder een echte achterban. Is het niet vervelend dat de studenten eigenlijk helemaal niet zitten te wachten op vertegenwoordiging in de U-raad? Bibi: ''Zitten ze er niet op te wachten? Ik weet het niet! Natuurlijk is het zo dat een groot deel van de studenten niet geïnteresseerd is in wat er daar heel hoog boven gebeurt, omdat ze geen relatie zien met hun eigen onderwijs. Dat is heel vervelend, dat mensen wel op je stemmen maar niet geïnteresseerd zijn in wat je daarna allemaal doet. Maar het maakt mijn verantwoordelijkheidsgevoel niet minder.''
Maar hoe weet je dan wat je kiezers willen? Yung: ''Eigenlijk ben je in de U-raad heel autonoom bezig. Maar kijk, wat je in de U-raad verdedigt is bijna altijd algemeen studentenbelang, en dat is helemaal niet zo moeilijk. Je moet nooit vergeten dat je student bent. Het gaat dan ook veel minder aan om je te bemoeien met Dienst Bouwzaken of met het personeelsbeleid. Dat komt op de tweede plaats''. Bibi ziet dat heel anders: ''Je bestuurt de héle universiteit. Je bent dus niet alleen bezig met studentenen onderwijszaken, al ben je daar misschien deskundiger in. Maar neem nu iets als emancipatie. Weet ik veel of dat in het belang van de student is? Ik vind dat in het belang van de universiteit''. Als wij jullie verkiezingsprogramma's naast elkaar leggen is inderdaad één van de weinige concrete verschillen te vinden in de benadering van emancipatie. Jullie pleiten allebei voor het hanteren van streefcijfers, waarmee vastgelegd wordt hoeveel procent vrouwen er over een bepaalde tijd aan de universiteit moet werken. Maar De GRUNK zegt: in sollicitatieprocedures moet, als ze voldoende geschikt is, een vrouw worden aangesteld. De SORUG gaat minder ver, maar wil dat er bij gelijke geschiktheid van de kandidaten een vrouw wordt aangesteld. Bibi: ''Dat 'principe van voldoende geschiktheid' is een middel om de streefcijfers te halen, waarover binnen de GRUNK nog veel discussie is. Ik persoonlijk vind niet dat je dat principe dwingend aan faculteiten moet opleggen. Emancipatie moet ook veel meer gezocht worden in bijvoorbeeld management-opleidingen voor vrouwen, loopbaanbegeleiding en zwangerschapsverlof. Afgelopen U-raad werd trouwens beslist dat die streefcijfers er nu moeten komen. Dat was een enorme overwinning, daar ben ik nu nog gelukkig van''. Een ander punt dat op het ogenblik sterk in de belangstelling staat is de internationalisering van het onderwijs. Is dat nou echt zo vreselijk belangrijk? Marjolein: ''Ja. Vooral voor talenstudenten is het heel belangrijk om een tijdje naar het buitenland te gaan, au-pair, of om te studeren''. Truus: ''Ik denk ook dat in de toekomst steeds meer mensen een deel van hun carrière in het buitenland zullen doorbrengen. Er moeten dus meer mogelijkheden komen om in het buitenland te studeren. Niet alleen in Europa, maar ook in de Derde Wereld''.
Ook bij de internationalisering is het eensgezindheid wat de klok slaat tussen GRUNK en SORUG, en hetzelfde geldt voor een ander item als de modularisering, het opdelen in blokken of modules, van het onderwijs. Het gesprek komt op de studentenvoorzieningen. De universitaire subsidie voor de mensa staat weer op de tocht en voor Bibi is dat onverteerbaar: ''De mensa is een onmisbare eetvoorziening, die door de universiteit gesteund moet blijven. Wij hebben ons daar heel erg voor ingezet. We vinden ook dat ze de gevraagde extra subsidie, die bedoeld is om de aantrekkelijkheid te vergroten, moeten krijgen. Ze hebben daar hele goede ideeën over, en die moeten gesteund worden''. Maar moet de universiteit die subsidie ook blijven geven, nu blijkt dat nog maar de helft van de bezoekers uit universitaire studenten bestaat? Bibi: ''Ja. Er moet wel veel meer getrokken worden aan de gemeente en het HBO, zodat die ook aan de mensa gaan meebetalen. Maar de universiteit mag niet zeggen: we betalen alleen nog voor onze eigen studenten''. Yung: ''Daar ben ik het niet mee eens. Het zou toch belachelijk zijn, als niet-studenten, die helemaal geen collegegeld betaald hebben, gewoon profiteren op de zak van de universiteit. De universiteit is geen charitatieve instelling. Het is wel belangrijk dat er een eetvoorziening blijft, maar er zijn nog wel alternatieven''.
Marjolein, wat vond jij van het GRUNK-plan om condoom-automaten op te hangen in de universiteit? Is dat niet een beetje goedkoop scoren? ''Tja, ik was zelf nogal verrast door die motie'' Bibi: ''Het was geen motie''. ''Door dat voorstel..'' ''Het was ook geen voorstel''. ''Door die rondvraag. Ik ben er zelf niet zo voor, omdat ik denk dat de universiteit niet zo'n sterk verzorgende functie op zich moet nemen''. Bibi: ''Wij hebben dat gevraagd omdat een universiteit een bepaalde verantwoordelijkheid heeft, en er nauwelijks nadelen aan het installeren van die automaten zijn. En misschien kunnen we er heel veel studenten mee helpen. Alleen al door ze neer te zetten zeg je: dit is normaal, ze staan hier ook''. Een opmerkelijke SORUG-actie waren Yung's pogingen Yvonne van Gennip over te halen om in Groningen te komen studeren. Truus: ''Ik vond dat niet zo nodig. De universiteit zou zich in plaats van met dat topsport-beleid beter met iets anders bezig kunnen houden''. Yung: ''Yvonne heeft ook nog niet teruggebeld. Natuurlijk was dat een publiciteitsstunt, maar ik geloof echt dat de universiteit er aantrekkelijker van geworden zou zijn''. De SORUG wordt door Deetman naar links gedreven, de GRUNK laat nauwelijks nog echt radicale geluiden horen. Zouden de twee partijen niet net zo goed kunnen fuseren? Bibi: ''Jawel. Als de SORUG zich helemaal achter ons programma zou kunnen scharen, en GRUNK zou willen gaan heten..'' Yung: ''Dat zou een overname zijn! Kijk, er zijn wel verschillen, maar die zijn heel moeilijk te identificeren. Het is meer de cultuur.. Ik vind het bij de SORUG heel gezellig, heel informeel. De GRUNK is een beetje een formele, bureaucratische organisatie''. Bibi: ''Wij vatten inderdaad alles wat zwaarder op. Maar ik ben vol lof over jullie, de SORUG groeit wel naar ons toe'' Yung: ''Nee, we groeien naar elkaar toe. Maar goed, uiteindelijk hoop je dat mensen op je stemmen omdat je het gewoon beter doet.'' Bibi: ''Precies, wij binn'n de beste. Maar het belangrijkste vind ik dat studenten in godsnaam èrgens op stemmen. Het zou wel dieptriest zijn als ze, door zich afzijdig te houden, nog minder invloed zouden krijgen. Daarom moeten we ook wel campagne voeren, hoe afgrijselijk ik het ook vind.''
De Faculteit der Economische Wetenschappen staat er financieel nog slechter voor dan eerst werd aangenomen. De lopende rekening van de faculteit vertoont over 1991 geen tekort van 1,6 miljoen gulden maar van 2,1 miljoen. In een jaar tijd kelderde daardoor de bedrijfsreserve van 2,7 miljoen naar ruim zes ton. De faculteit heeft centraal zelfs een negatieve bedrijfsreserve van ruim acht ton. Dat wordt rechtgetrokken doordat de afzonderlijke secties in hun eigen fondsen samen nog een positief saldo van 1,5 miljoen hebben. Voor een aanzienlijk deel van dat geld zijn echter al contractuele verplichtingen aangegaan en bestaan er ver gevorderde bestedingsplannen. Afgelopen vrijdag boog de faculteitsraad economie zich over de herziene begroting voor 1992. Gezien de financiële situatie werd besloten de vacaturestop voorlopig te handhaven. Wel werd er een kwart miljoen gereserveerd om de allergrootste problemen op te lossen die nu door leegloop ontstaan. Dat kan niet verhinderen dat met name het aantal assistenten in opleiding sterk zal verminderen. Decaan J. Bouma stelde de raad bovendien in het vooruitzicht dat het faculteitsbestuur nog voor de zomer met voorstellen komt voor een nieuw formatieplan. Volgens het bestuur van de faculteit dient de totale personele bezetting in de periode tot eind 1994 met circa dertien procent af te nemen. (Arjan Wildeboer)
Het onderwijs aan eerstejaars studenten economie zal er het komend studiejaar geheel anders uit gaan zien. Vorige week vrijdag ging de faculteitsraad vrijwel unaniem akkoord met een voorstel om de propaedeuse beter te structureren. Deze wordt nu opgedeeld in vijf periodes verdeeld over drie trimesters. Ook kunnen de studenten desgewenst in kleine groepjes deelnemen aan een aantal practica, een soort huiswerkklasjes. Doel daarvan is vooral om de eerstejaars enige studievaardigheden en discipline bij te brengen. Aan studenten met alleen wiskunde A in het eindexamenpakket zal extra aandacht worden besteed omdat met name deze studenten slechte studieresultaten behalen. De economische faculteit hoopt met deze reorganisatie van het eerste studiejaar het schrikbarend lage rendement wat op te krikken. Op dit moment behaalt slechts 6 procent van de eerstejaars studenten na één jaar studeren de propaedeuse. De reorganisatie van het propaedeuseonderwijs economie komt na een periode van felle interne discussies en druk van buitenaf om snel iets aan de lage rendementen te doen. ''Het college van bestuur zit voortdurend in onze nek te gluren'', zo hield decaan J. Bouma de raad voor. Volgens hem was verder uitstel dan ook uit den boze. Alleen raadslid E. Wester hield vast aan haar bezwaren. ''We krijgen nu een nog grotere wirwar van onderwijsvormen. Ik voorspel dat het een rotzooi wordt.''(Arjan Wildeboer) WP-lijst voor Universiteitsraad zonder vrouwen en hoogleraren
'Eenheid in verscheidenheid'
De verkiezingen onder het Wetenschappelijk Personeel lijken op het eerste gezicht minder spannend dan die onder studenten. Al meerdere jaren prijkt immers slechts één lijst op de stembiljetten voor WP-vertegenwoordigers in de Universiteitsraad. Maar schijn bedriegt. Door het relatief kleine aantal kiezers leggen bij WP-verkiezingen voorkeurstemmen relatief veel gewicht in de schaal, waardoor de uitslag nog wel eens verrassingen wil opleveren.
Geen wonder dat bij de vaststelling van de lijst weinig aan het toeval wordt overgelaten. Continuïteit, spreiding naar functiecategorie en meer vrouwen is het parool. Vooral van dat laatste komt dit jaar echter weinig terecht.
Die ene verkiezingslijst voor het Wetenschappelijk Personeel komt tot stand volgens een speciale procedure om de acht topposities van de lijst, die de grootste kans bieden op een één van de U-raadszetels, zo goed mogelijk te verdelen. Daarbij spelen verschillende dingen een rol. Om te beginnen krijgen de zittende fractieleden een voorkeursbehandeling, om de continuïteit in de Raadsfractie te garanderen. Bij het verdelen van de rest van de rechtstreeks verkiesbare plaatsen wordt geprobeerd van alle zeven faculteiten of groepen van faculteiten tenminste één vertegenwoordiger te krijgen, en een vertegenwoordiger van het tijdelijk wetenschappelijk personeel. Wanneer daarnaast dan ook nog alle functiecategorieën, zoals universitair docent (UD), hoofddocent (UHD) en hoogleraar vertegenwoordigd moeten zijn, en bovendien voldoende vrouwen op de lijst moeten staan, mag het duidelijk zijn dat het samenstellen van een enkele WP-lijst een allerminst eenvoudige opgave is. Nu de rookwolken van de procedure zijn opgetrokken blijkt de lijst niet overal in de opzet geslaagd. Opvallend is bijvoorbeeld het volledig ontbreken van vrouwen. Peter Rehwinkel, lijsttrekker van het WP en AIO aan de Rechtenfaculteit: ''Dat is inderdaad heel jammer. We hebben wel bewust naar vrouwen gezocht; verschillende fractieleden hebben daar heel veel energie in gestoken. Dat we uiteindelijk niemand hebben kunnen vinden valt vooral de vrouwen zelf te verwijten.'' Het enige positieve resultaat van de zoektocht is dat er ''op langere termijn'' meer uitzicht op vrouwelijke kandidaten lijkt te zijn. Een andere zwakke plek op de lijst is de totale afwezigheid van hoogleraren. Is dat een teken aan de wand? Vinden hoogleraren de U-raad niet belangrijk meer? Theo van den Hoek, UHD aan de Faculteit der Letteren en nummer twee op de lijst: ''Als het jaar in jaar uit het geval zou zijn, dan zou het een teken aan de wand kunnen zijn. Nu zou je het nog toeval kunnen noemen. Als het een blijvend effect zou worden dan zou dat depreciatie van het U-raadswerk betekenen. Ik sluit overigens niet uit dat die onder hoogleraren aanwezig is.'' Peter Rehwinkel: ''Er blijven natuurlijk wel contacten met hoogleraren. Het is niet zo dat er geen aandacht meer zal zijn voor de positie van hoogleraren.'' Wordt het aanzien van de WP-fractie ten opzichte van het hooglerarencorps hierdoor niet geschaad? Van den Hoek: ''Alleen het aanzien van de fractie binnen de U-raad is relevant. Daarvoor maakt het niet uit of er hoogleraren in zitten.''
Greep Tegenover de afwezigheid van hoogleraren staat het verrassende lijsttrekkerschap van een assistent in opleiding (AIO). Vorig jaar moest Peter Rehwinkel dankzij voorkeurstemmen nog vanaf een onverkiesbare plaats in de U-raad worden gekozen, omdat er geen steun was voor zijn ideeën over een structurele plaats voor het tijdelijk wetenschappelijk personeel (TWP). Dit jaar staat hij op nummer één. Rehwinkel: ''Toen de procedure dit jaar van start ging heb ik weer zo'n structurele plaats voorgesteld. Nu vond men het zelf eigenlijk ook wel een goed idee.'' Zijn lijsttrekkerschap heeft hij daar echter niet aan te danken. De volgorde van de vier bovenste plaatsen werd met behulp van het lot bepaald. ''Peter deed gewoon een gelukkige greep'', aldus Van den Hoek. Voor Peter Rehwinkel, die twee jaar geleden nog namens de studentenfractie GRUNK in de Raad zat, was het wel even wennen in een fractie die opereert zonder verkiezingsprogramma of gezamenlijke uitgangspunten. De overgang is hem echter niet slecht bevallen. ''De discussies binnen de WP-fractie zijn veel leuker dan in de Raad zelf'', vindt hij. ''Ik ga nu met veel plezier naar een fractievergadering. Het ontbreken van een programma heeft ook zijn aantrekkelijke kanten, als er tenminste discussie plaatsvindt.'' Van den Hoek: ''Onze lijst heet 'Eenheid In Verscheidenheid'. Daarmee wordt aangegeven dat het enige wat ons zeker bindt onze status als WP-er is. Maar onze discussies zijn toch vruchtbaar. Het betekent wel dat soms onze voorzitter één fractiestandpunt kan geven, en dat een andere keer verschillende mensen namens het WP het woord voeren.''
Wat zijn de thema's waar het wetenschappelijk personeel zich in de Raad het komend jaar mee bezig zou willen houden? Beide fractieleden erkennen dat het onderzoek de laatste jaren voorop heeft gestaan, en dat het onderwijs daarbij een beetje in de schaduw is komen te staan. De komende periode zal er dan ook aandacht komen voor zaken als onderwijs-evaluatie, onder WP'ers meer bekend onder de dreigender term docenten-beoordeling. Peter Rehwinkel: ''Wij willen daarbij aandacht vragen voor de privacy-aspecten. Op zich staan we positief tegenover evaluaties, maar er zal zorgvuldig met de resultaten moeten worden omgesprongen. Daarvoor zou een procedure moeten komen.'' Ook op dit punt doet de verscheidenheid zich echter gelden. Theo van den Hoek: ''Ik denk daar wat genuanceerder over. Als docent treedt je in het openbaar op, en sta je dus ook bloot aan kritiek, al is dat soms op het onaangename af. In zekere zin heb je een publieke functie. Een zekere vorm van openbaarheid kan ook erg gezond zijn, al moet je natuurlijk wel regels maken.'' Rehwinkel: ''Maar het is toch niet plezierig om van studenten het eerst te horen 'hoe je gescoord hebt' ''. Van den Hoek: ''In Amerika heb ik eens een boekje gekocht waarin studenten als in een soort catalogus informatie gaven over alle mogelijke cursussen, op grond van enquêtes. Daarbij hoorde zakelijke informatie, maar er waren ook hele losse opmerkingen van studenten bij, zoals een soort 'rapportcijfer' voor de docent. Het was heel informatief. Iets dergelijks zou hier ook niet als privacy-gevoelig ervaren behoeven te worden.''
Een ander punt voor de U-raads-agenda voor de komende jaren is de allocatie-problematiek: hoe moet het beschikbare geld over de verschillende faculteiten verdeeld worden. Vorige week meldde de UK al dat ook binnen het College van Bestuur wordt gedacht over een versoepeling van de begrotingsregels binnen faculteiten. Kosten voor personeel en 'overige lasten' zouden gemakkelijker uitwisselbaar moeten worden. En dat is nodig ook, aldus Rehwinkel. ''Dat overboeken is nu maar zeer beperkt mogelijk. AIO's worden nu maar aangesteld, zonder dat het onderzoeksbudget wordt vergroot. Er wordt nu al voorgesteld dat AIO's hun eigen onderzoeksmateriaal zelf aan zouden moeten schaffen! Je zou moeten overwegen of het aanstellen van AIO's niet afgeremd zou moeten worden.'' Van den Hoek: ''Dat probleem heeft twee kanten. Aan de ene kant zijn al die AIO's bedreigend. Ze genereren niet alleen extra claims op het budget, maar leveren ook problemen op bij de taakverdeling. Omdat er een maximum zit aan hun onderwijstaak, dreigt het zwaartepunt van het onderzoek bij AIO's terecht te komen, zodat de vaste staf een buitenproportionele hoeveelheid onderwijs moet geven. Maar aan de andere kant heb je als WP'er de verantwoordelijkheid ten opzichte van je eerste-fase-studenten: je wilt ze zo veel mogelijk een wetenschappelijke vorming geven.'' De mogelijkheden voor AIO's om zelf over deze thema's mee te praten zijn beperkt. In tegenstelling tot studenten bestaat voor hen nog geen 'verlenging van aanstellingstermijn', om de tijd die in bestuurswerk wordt gestoken te compenseren. Daar zal over gedacht moeten worden, vindt Van den Hoek. Ook de verdeling van het geld over de verschillende faculteiten komt als het aan hem ligt weer ter discussie. De modellen daarvoor moeten veranderen. ''De normen op basis waarvan het geld nu wordt verdeeld over alfa, bèta en gamma-faculteiten zijn achterhaald. De informatisering heeft, vooral binnen de alfaen gamma-faculteiten, investeringen gevergd waar die modellen absoluut niet op ontwikkeld zijn. Bij faculteiten als Letteren, Rechten en Economie botsen ze langzamerhand financieel tegen de muur.''
Afgelopen jaar bood de universitaire politiek een voorbeeld van de betrekkelijk geringe macht van de Universiteitsraad. Nog terwijl alle Nederlandse Universiteitsraden druk doende waren felle afkeurende moties aan te nemen tegen de Harmonisatiewet van minister Deetman, deed een commissie van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten (VSNU), waarin vooral Colleges van Bestuur invloed hebben, belangrijke concessies aan de minister. Heeft het werk in de U-raad eigenlijk nog wel zin?
Peter Rehwinkel: ''Je moet je eigen rol als U-raad niet overschatten. Je maakt je vreselijk druk om dingen, die vervolgens onderaan de stapel komen, om daarna nog door de VSNU-molen te moeten. Dat relativeringsvermogen voel ik steeds meer. Ik heb niet echt het gevoel dat er naar me geluisterd wordt.''
''Latijns Amerika is het continent van de retoriek en het geweld'', schreef de Mexicaanse schrijver en Nobelprijswinnaar Octavio Paz. Afgelopen maandag gebruikte John Schlanger deze uitspraak als opmaat voor zijn betoog over de ''recente tendensen in de Latijnsamerikaanse politiek''. Het geweld, zo betoogde Schlanger, is niet weg te denken uit de politieke praktijk van Latijns Amerika. Meer dan vierhonderd staatsgrepen kende het continent, nadat het Spaanse koloniale juk zo'n 160 jaar geleden werd afgeschud. En wat de retoriek betreft, de verkiezing van presidenten als Carlos Menem in Argentinië en Fernando Collor in Brazilië spreken voor zich. Het zijn politici zonder ideeën, die met hun populistische praatjes grote delen van de bevolking voor zich weten te winnen. Een erg optimistische boodschap had John Schlanger, werkzaam bij het Derde Wereld-persbureau Interpress Service, niet. Zijn hoofdstelling zette de toon: daar waar armoede is, kan er nooit een werkelijke democratie worden opgebouwd. En in Latijns Amerika behoort de armoede, zeker in de snel groeiende steden, tot de praktijk van alledag. Met als uitwassen een hoge jeugdcriminaliteit, straatgeweld en een florerende drugshandel. Optimisme over de komst van democratisch gekozen regeringen die sinds de jaren tachtig in vrijwel alle Latijnsamerikaanse landen de militaire regimes hebben vervangen, is volgens Schlanger niet gerechtvaardigd. Het gaat hier om schijndemocratieën. De werkelijke macht ligt bij de grootgrondbezitters, de industriëlen en de cocane-bazen. Zij beheren het land én het politieke proces. Presidenten worden in zadel gehesen met steun van deze bovenlaag. Ze beloven de allerarmsten gouden bergen en eenmaal president zijn ze het armoede-vraagstuk al snel weer vergeten. Een uitzichtloze situatie, betoogde Schlanger. De zittende politieke partijen zijn failliet. Sinds de omwenteling in het Oostblok is het alternatief van socialisme en communisme, waarvan Latijns Amerika vele varianten kende, totaal verbleekt. Ook de christen-democratische traditie, eens zo sterk in Chili, kan de problemen van drugshandel, straatgeweld en armoede niet het hoofd bieden. Het einde van de ideologieën eist duidelijk zijn tol. En dus kon een outsider als Fujimori in Peru president worden. ''Een man zonder partijpolitieke achtergrond, die vanaf een sinaasappelkistje in Lima zijn ideeën verkondigde.'' En dus kon het gebeuren dat deze democratisch gekozen president vorige week het parlement naar huis stuurde en daarbij het applaus van een meerderheid van de bevolking oogstte. Een unicum, ook voor Latijns Amerika, aldus de spreker, die de recente ontwikkelingen in Peru als het ultieme bewijs ziet voor het failliet van de vigerende partijpolitiek. Toch is er een lichtpuntje. Sinds enkele jaren zijn er de volksbewegingen in de grote stedelijke agglomeraties. Gedreven door de extreme armoede streven deze bewegingen concrete ''laag bij de grondse'' doelen na: een dagelijks bekertje melk van het stadsbestuur; aanleg van riolering. Deze politieke bewegingen, zonder vaste ideologie, gericht op korte-termijn-doelen, hebben de toekomst, stelt Schlanger. Zij weten mensen te mobiliseren en hebben nu al invloed op het parlement. Het is een minuscuul lichtpuntje, maar daar zullen de bezoekers van de derde Columbus-lezing het toch mee moeten doen. (Guus Termeer)
Maandag 27 april spreekt dr. Berma Klein Goldewijk over de crisis in de Latijnsamerikaanse bevrijdingstheologie. Academiegebouw, 20.00 uur.
PETER VERMIJ
Het College van Bestuur gaat accoord met het gebruik van streefcijfers om het aandeel van vrouwen in het personeelsbestand te vergroten. Dat blijkt uit wijzigingen die het College tijdens een vergadering van de Universiteitsraad aanbracht in het hoofdstuk Emancipatie van het Instellingsof Ontwikkelingsplan. @
Op grond van het nu goedgekeurde Ontwikkelingsplan, waarin de RUG haar beleidsplannen vaststelt voor de komende vier jaar, zal het College van Bestuur nog dit jaar in overleg treden met de verschillende faculteiten en beheerseenheden om per onderdeel te komen tot een plan voor ''positieve actie''. Nieuw daarbij is nu dat, aldus College en U-raad, ''in deze positieve actie-plannen streefcijfers per functiecategorie, geplaatst in het perspectief van de arbeidsmarkt, een belangrijke rol zullen spelen.'' De oorspronkelijke tekst van het Ontwikkelingsplan bevatte sterk afwijzende passages met betrekking tot streefcijfers: ''Een stelsel van streefcijfers door het Kabinet voorgestaan lijkt minder effectief voor een universiteit, die sterk decentraal georganiseerd is en die per onderdeel sterk uiteenlopende omstandigheden qua personeelsopbouw, positie op de arbeidsmarkt en beschikbaarheid van gekwalificeerde vrouwen kent''. De nu gekozen formulering betekent dat aan de RUG voorlopig geen sprake zal zijn van quoteringsmaatregelen zoals onder andere de Universiteit van Amsterdam heeft genomen. Daar heeft het universiteitsbestuur de afdelingen dwingend streefpercentages opgelegd, en moeten vrouwen sterk bevoordeeld worden tot het moment waarop die zijn bereikt. De Groningse regeling betekent voorlopig niets meer dan dat faculteiten zelf, in overleg met het centrale bestuur, per functiecategorie (zoals niet-wetenschappelijk personeel, AIO's, universitair hoofddocent e.d.) bepalen naar welk aandeel vrouwen moet worden gestreefd, in samenhang met de beschikbaarheid van geschikte vrouwen in die categorieën. ''Op instellingsniveau zullen de maatregelen en ontwikkelingen regelmatig op effectiviteit worden getoetst'', voegde het College nog aan de plannen toe. In de praktijk zal dit betekenen dat al in 1989 en 1990 bekeken zal worden of er vorderingen worden gemaakt. Al geruime tijd was de onwil van het College om via streefcijfers de emancipatie te bevorderen de U-raad een doorn in het oog. De aarzeling van het College leek gebaseerd op een meer vergaande interpretatie van het begrip 'streefcijfer' dan de meeste U-raadsleden voor ogen stond. In die interpretatie zouden streefcijfers een te sterk dwingend en centralistisch karakter krijgen, die geen recht zouden doen aan de verschillen tussen faculteiten en functiecategorieën. Deze interpretatie is nu verlaten. ''Streefcijfers betekenen voor ons: praten met faculteiten over haalbare doelen op middellange termijn'', aldus collegevoorzitter prof.dr. E. Bleumink. ''Niets opleggen, geen sancties, maar gesprek en dialoog''. Andere emancipatie-bevorderende maatregelen die in het Instellingsplan worden genoemd zijn loopbaanprojecten, via welke vrouwen zich intern kunnen scholen voor hogere functies, en de inschakeling van een gespecialiseerde headhunter, die op de arbeidsmarkt op zoek zal gaan naar vrouwen voor hogere WPen NWP-functies. De Groningse regeling betekent voorlopig niets meer dan dat faculteiten zelf, in overleg met het centrale bestuur, per functiecategorie (zoals niet-wetenschappelijk personeel, AIO's, universitair hoofddocent e.d.) bepalen naar welk aandeel vrouwen moet worden gestreefd, in samenhang met de beschikbaarheid van geschikte vrouwen in die categorieën.
''Op instellingsniveau zullen de maatregelen en ontwikkelingen regelmatig op effectiviteit worden getoetst'', voegde het College nog aan de plannen toe. In de praktijk zal dit betekenen dat al in 1989 en 1990 bekeken zal worden of er vorderingen worden gemaakt. Al geruime tijd was de onwil van het College om via streefcijfers de emancipatie te bevorderen de U-raad een doorn in het oog. De aarzeling van het College leek gebaseerd op een meer vergaande interpretatie van het begrip 'streefcijfer' dan de meeste U-raadsleden voor ogen stond. In die interpretatie zouden streefcijfers een te sterk dwingend en centralistisch karakter krijgen, die geen recht zouden doen aan de verschillen tussen faculteiten en functiecategorieën. Deze interpretatie is nu verlaten. ''Streefcijfers betekenen voor ons: praten met faculteiten over haalbare doelen op middellange termijn'', aldus collegevoorzitter prof.dr. E. Bleumink. ''Niets opleggen, geen sancties, maar gesprek en dialoog''. Andere emancipatie-bevorderende maatregelen die in het Instellingsplan worden genoemd zijn loopbaanprojecten, via welke vrouwen zich intern kunnen scholen voor hogere functies, en de inschakeling van een gespecialiseerde headhunter, die op de arbeidsmarkt op zoek zal gaan naar vrouwen voor hogere WPen NWP-functies. Al geruime tijd was de onwil van het College om via streefcijfers de emancipatie te bevorderen de U-raad een doorn in het oog. De aarzeling van het College leek gebaseerd op een meer vergaande interpretatie van het begrip 'streefcijfer' dan de meeste U-raadsleden voor ogen stond. In die interpretatie zouden streefcijfers een te sterk dwingend en centralistisch karakter krijgen, die geen recht zouden doen aan de verschillen tussen faculteiten en functiecategorieën.
Deze interpretatie is nu verlaten. ''Streefcijfers betekenen voor ons: praten met faculteiten over haalbare doelen op middellange termijn'', aldus collegevoorzitter prof.dr. E. Bleumink. ''Niets opleggen, geen sancties, maar gesprek en dialoog''. Andere emancipatie-bevorderende maatregelen die in het Instellingsplan worden genoemd zijn loopbaanprojecten, via welke vrouwen zich intern kunnen scholen voor hogere WPen NWP-functies.
Door RIES AGTERBERG Nederlandse onderzoekers hebben gelijk als ze klagen over hun gebrekkige apparatuursituatie. Maar de universiteiten hebben dit aan zichzelf te wijten: bij bezuinigingen is het personeel te veel beschermd en mogelijkheden tot samenwerking zijn te weinig benut. Dat verkondigde de Engelse beleidsonderzoeker John Irvine, na een studie voor minister Ritzen, vorige week op een symposium over apparatuurvoorziening. Zijn betoog past in het straatje van de bewindsman. Deze kwam het zelf uitleggen: ''Verzoeken om meer apparatuurgeld zijn naar mijn mening nu buiten de orde.'' Niet alle aanwezigen legden zich daar bij neer. Het was een wat wonderlijke bijeenkomst vorige week bij de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW) in Amsterdam. Aan de ene kant was het symposium 'financing scientific equipment for the 21st century' een studieuze bijeenkomst van beleidsmakers en -onderzoekers zoals er zovele zijn. Australiërs en Zweden, Canadezen en Duitsers, Amerikanen en Nederlanders wisselden er wetenswaardigheden uit over apparatuurgebruik in vele disciplines. Maar de bijeenkomst was niet geheel vrijblijvend. Hij vond plaats op uitdrukkelijk verzoek van minister Ritzen, die van de experts handreikingen verwachtte voor zijn toekomstige beleid. ''Het is onrealistisch aan te nemen dat er meer geld voor apparatuur vrijkomt'', zei hij in zijn openingspraatje. Klachten over de omvang van budgetten of verzoeken om méér noemde hij ''buiten de orde''. De vraag was dus: wat kan er bij een gelijkblijvend budget? Mede-organisator John Irvine deed zijn best om hierop een antwoord te krijgen. Voor veel andere sprekers was deze inperking van de discussie minder vanzelfsprekend.
Als man van de werkvloer temidden van het beleidsvolk kwam vooral dr. Binne Zwanenburg, hoogleraar organische chemie in Nijmegen, met klachten over de huidige apparatuurcrisis. ''Apparatuur met een levensduur van acht tot tien jaar moet het in onze universitaire laboratoria zeker 25 jaar volhouden'', zo vatte hij de situatie samen. Als hoofdoorzaak wees de chemicus recente bezuinigingsoperaties als TVC en SKG aan, die rampzalige gevolgen hebben gehad voor investeringen in nieuwe apparatuur. Nog altijd worden de universiteiten volgens hem structureel 20 procent ondergefinancierd.
Vervolg op pagina 3
Zwanenburgs noodkreet is niet nieuw. Vooral in de jaren zeventig en tachtig zijn de investeringen in nieuwe apparatuur drastisch teruggelopen. Hoewel de apparatuurbudgetten de laatste jaren stabiliseerden, zijn de klachten niet verstomd. Ritzen vroeg daarom begin 1990 John Irvine, van het bureau Science Policy Research Consultance in Hove (Sussex), de problemen in kaart te brengen en te zoeken naar oplossingen. Irvine maakte een internationale vergelijking tussen universiteiten, instituten en industriële laboratoria. Hij concludeert nu dat Nederlandse universiteiten inderdaad achterop raken. Maar de schuld legt hij bij de universitaire bestuurders, die bij bezuinigingen de apparatuurbudgetten offerden om ontslagen te vermijden. De analyse van Irvine sloot goed aan bij de wensen van de minister. Deze maakte bij de opening van het symposium immers duidelijk dat hij hoe ernstig de apparatuurtoestand ook mag zijn oplossingen moet zoeken binnen bestaande budgetten. Hij besefte dat dit kan leiden tot bezuiniging op personeel en op onderwijs. ''Duidelijk een dilemma voor mij'', aldus de bewindsman. Irvines analyse leek dit dilemma mooi op te lossen. Extra geld voor apparatuur is volgens hem niet nodig, want de huidige crisis komt eerder door slecht management dan door geldgebrek. Concrete voorbeelden gaf Irvine echter niet. Hij constateerde slechts dat het bedrijfsleven veel flexibeler omgaat met zijn budgetten. Universiteiten zijn weggelopen voor moeilijke keuzes, zoals ontslag van personeel. En dus is het logisch dat de investering in laboratoria terugliep. Ook van de bekende tegenwerping dat er personeel nodig is om de apparaten te bedienen, was hij niet onder de indruk.
Een vaak terugkerend punt in de apparatuurdiscussie en ook op het symposium is de sophistication factor. Volgens veel onderzoekers zorgt de toenemende complexiteit van de wetenschap voor steeds hogere kosten. Om de race met vakgenoten vol te houden zou in steeds meer vakgebieden hoogwaardige apparatuur nodig zijn. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor de archeologie, waarin chemische analyses en krachtige computers oprukken. In zijn onderzoek signaleert Irvine dat wetenschappers de sophistication factor schromelijk overdrijven. Volgens hem is de moderne apparatuur makkelijker door de wetenschappers zelf te bedienen, zodat op ondersteunende staf bespaard kan worden. Toch weten volgens hem de universiteiten, anders dan het bedrijfsleven, de kosten niet in de hand te houden. Irvine vindt verder dat meer mensen met dezelfde apparatuur kunnen gaan werken. Zowel nationaal als internationaal moet dure apparatuur samen beheerd worden. Een monitorsysteem dat internationaal per vakgebied de behoeften signaleert, zou een methode zijn om deze samenwerking te stimuleren. Gemeenschappelijk gebruik van apparatuur is overigens niet echt nieuw meer. Internationaal gebeurt dat onder meer op het gebied van astronomie en kernfysica. In Nederland hebben de instellingen van NWO, zoals FOM voor natuurkundig onderzoek en SON voor chemisch onderzoek, de laatste jaren bijgedragen aan financiering van landelijke apparatuurfaciliteiten. De groeiende samenwerking van universiteiten met het bedrijfsleven heeft nog niet veel soelaas gebracht. De Nijmeegse chemicus Zwanenburg legde uit: ''De behoefte van de bedrijven aan fundamenteel onderzoek is groot, maar investering in apparatuur vinden ze typisch een zaak van de overheid. Ze geven alleen geld om de zaak aan de gang te houden, zoals bij ons voor chemicaliën.'' Wie over de voorspelbare uitspraken heen keek waarbij de man van de werkvloer op de overheid kankert en de minister zegt dat het geld op is kon op het symposium toch soms verrassende eenstemmigheid beluisteren. Zo bleek Zwanenburg de kritiek van Irvine op het universitaire management ronduit te onderschrijven. Als voorbeeld noemde hij de vaste vergoedingen die NWO jaarlijks aan laboratoria verstrekt. Zwanenburg: ''Dit geld komt bij de universiteitsraad terecht en verdampt. Het verdwijnt in de grote pot. Zo'n raad kan natuurlijk nooit goede keuzes maken over onderzoek. In zo'n raad zitten ook secretaressen en studenten. Die zijn niet in staat belangrijke wetenschappelijk gefundeerde keuzes te maken. Je ziet dat marginale studies als vrouwenstudies, homostudies of hoe dat allemaal mag heten, relatief veel geld krijgen.'' De chemicus zag het liefst dat onderzoeksgroepen zelf over hun investeringen konden beslissen. Aan concrete aanbevelingen kwam men op het symposium nauwelijks toe. Wellicht krijgt Ritzen die wel op de nationale discussiedag, die de Adviesraad voor Wetenschapsen Technologiebeleid (AWT) op 26 mei als vervolg op deze workshop organiseert. Hier komen vooral mensen uit het veld aan het woord. In de zomer moet de AWT met een beleidsadvies aan de minister komen. (HOP) Vervolg van pagina 1
Zwanenburgs noodkreet is niet nieuw. Vooral in de jaren zeventig en tachtig zijn de investeringen in nieuwe apparatuur drastisch teruggelopen. Hoewel de apparatuurbudgetten de laatste jaren stabiliseerden, zijn de klachten niet verstomd. Ritzen vroeg daarom begin 1990 John Irvine, van het bureau Science Policy Research Consultance in Hove (Sussex), de problemen in kaart te brengen en te zoeken naar oplossingen. Irvine maakte een internationale vergelijking tussen universiteiten, instituten en industriële laboratoria. Hij concludeert nu dat Nederlandse universiteiten inderdaad achterop raken. Maar de schuld legt hij bij de universitaire bestuurders, die bij bezuinigingen de apparatuurbudgetten offerden om ontslagen te vermijden. De analyse van Irvine sloot goed aan bij de wensen van de minister. Deze maakte bij de opening van het symposium immers duidelijk dat hij oplossingen moet zoeken binnen bestaande budgetten. Hij besefte dat dit kan leiden tot bezuiniging op personeel en op onderwijs. ''Duidelijk een dilemma voor mij'', aldus Ritzen.
Irvines analyse leek dit dilemma mooi op te lossen. Extra geld voor apparatuur is volgens hem niet nodig, want de huidige crisis komt eerder door slecht management dan door geldgebrek. Concrete voorbeelden gaf Irvine echter niet. Hij constateerde slechts dat het bedrijfsleven veel flexibeler omgaat met zijn budgetten. Universiteiten zijn weggelopen voor moeilijke keuzes, zoals ontslag van personeel. En dus is het logisch dat de investering in laboratoria terugliep. Ook van de bekende tegenwerping dat er personeel nodig is om de apparaten te bedienen, was hij niet onder de indruk. Volgens Irvine weten de universiteiten, anders dan het bedrijfsleven, de kosten niet in de hand te houden. Irvine vindt verder dat meer mensen met dezelfde apparatuur kunnen gaan werken. Zowel nationaal als internationaal moet dure apparatuur samen beheerd worden. Een monitorsysteem dat internationaal per vakgebied de behoeften signaleert, is een methode om deze samenwerking te stimuleren. Wie over de voorspelbare uitspraken heen keek waarbij de man van de werkvloer op de overheid kankert en de minister zegt dat het geld op is kon op het symposium toch soms verrassende eenstemmigheid beluisteren. Zo bleek Zwanenburg de kritiek van Irvine op het universitaire management ronduit te onderschrijven. Aan concrete aanbevelingen kwam men op het symposium nauwelijks toe. Wellicht krijgt Ritzen die wel op de nationale discussiedag, die de Adviesraad voor Wetenschapsen Technologiebeleid (AWT) op 26 mei als vervolg op deze workshop organiseert. Hier komen vooral mensen uit het veld aan het woord. In de zomer moet de AWT met een beleidsadvies aan de minister komen. (HOP)
Door FRANK STEENKAMP
Op maandag 13 april opende de Volkskrant met het bericht dat niemand minder dan premier Lubbers de basisbeurs wil schrappen uit het stelsel van studiefinanciering. De opschudding is nu voorbij: zowel de minister van onderwijs als de premier zelf ontkenden maandag dat van een dergelijk plan sprake zou zijn. Is er dan echt sprake van rook zonder vuur? Het was een boeiende vertoning, afgelopen maandag. Terwijl overheidsvoorlichters het nieuws over de ingreep in de studiefinanciering ondubbelzinnig als ''onzin'' betitelden, was de studentenvakbond LSVb er toch als de kippen bij om het bericht een bewuste ''proefballon'' van de heren politici te noemen. De Volkskrant hield de volgende dag vol, dat zij bleef geloven in haar betrouwbare bronnen. Maar was de opschudding over de studiefinanciering nu louter een kortdurende media-event? Enig aftasten in politieke kringen leert dat deze vraag toch niet zo makkelijk met ja te beantwoorden valt. In de worsteling van het kabinet met de begroting van 1993 spelen de problemen van Onderwijs een grote rol. Het departement stond al genoteerd om met 450 miljoen eenderde op te brengen van de bezuinigingen voor komend jaar. Minister Ritzen en zijn staatsse- cretaris Wallage zijn met dit bedrag nog niet akkoord. Integendeel: de PvdA-bewindslieden erkennen na een onlangs afgerond salarisonderzoek dat het vorige kabinet de lerarensalarissen structureel op ruim een miljard achterstand heeft gezet. Met zijn uitlatingen over ''kaalslag'' heeft Ritzen niet alleen zijn eigen nek ver uitgestoken, maar ook de spanning rond de onderwijsbegroting verhoogd.
Vraag is nu hoe die spanning wordt opgelost. Aan de ene kant bewijzen de forse bedragen waarmee het kabinet minister Ritzen de laatste twee jaar heeft gesteund om zijn begroting op orde te brengen, dat deze coalitie het belang van zijn departement en van de groeiende onderwijsdeelname niet onderschat. Tegelijk mag je je afvragen of dit kunststukje nog eens herhaald kan worden. En bovendien: bij vorige gelegenheden werd ook van minister Ritzen zelf een bijdrage verlangd om de problemen op te lossen. Waar valt dan nog geld te halen? Het probleem met de onderwijsbegroting is dat die aan alle kanten ''dichtgetimmerd'' zit. Grote delen van de uitgaven zijn in hoofdlijnenakkoorden voor meerdere jaren vastgelegd. Een discussie over fusies in het basisonderwijs zou de ''schoolstrijd'' doen herleven. En over kleinere posten is de laatste jaren zoveel strijd geleverd dat hier weinig soelaas verwacht mag worden. De studiefinanciering zou dan toch als een van de weinige kandidaten overblijven. Het gaat om grote bedragen. En met de studenten bestaat geen akkoord. Bovendien bleek bij de evaluatie van het vijf jaar oude stelsel geen enkele grote partij er echt tevreden over. Ook Ritzen heeft er geen geheim van gemaakt dat de ouderonafhankelijkheid waarvan de basisbeurs nog steeds een uitwerking is, voor hem nooit de eerste prioriteit zal zijn. Hoe groot de steun van het CDA voor het stelsel is, werd afgelopen week nog eens duidelijk gemaakt door kamerlid G. Terpstra. In een interview met twee ondernemersbladen stelde deze financieel specialist van de CDA-fractie dat de overheid eigenlijk zes tot acht miljard gulden zou moeten bezuinigen. En een van zijn suggesties was, inderdaad: de studiefinanciering. (HOP)
Aan de vooravond van de verkiezingen voor Universiteitsraad en faculteitsraden presenteerde de Adviesraad voor het Hoger Onderwijs (ARHO) een plan voor een nieuwe bestuurlijke structuur van de universiteit. De strekking van het betoog van dit hooggeleerde gezelschap: geef de professor de bevoegdheden terug die hij in de jaren zestig kwijtraakte. Klok terug op 3
Een handvol leden van de studentenvereniging Hendrik de Cock verdiende de afgelopen weken geld voor zijn vereniging door de stembiljetten voor de universitaire verkiezingen in de daartoe bestemde enveloppen te doen. Het is de vraag of ze dat over een paar jaar nog zullen doen. Want de invloed van de gekozen bestuursorganen holt achteruit. Het wachten is slechts op de minister die het aandurft de raden op te heffen. Stemmen kàn nog op 5
Vrouwen en hoogleraren ontbreken op de enige kieslijst van het wetenschappelijk personeel voor de U-raadsverkiezingen. Volgens de kandidaten die er wèl zijn geeft dat te denken, maar is het geen onoverkomelijk bezwaar. Doctorandussen op 7
Kees Willemen op 3
Uitgaan op 18 en 19
De fractie van het Administratief en Technisch Personeel in de U-raad vecht al jaren tegen de bierkaai; dat wil zeggen tegen het ontbreken van een goed personeelsbeleid aan de Rijksuniversiteit Groningen. Optimisme op 11
De SORUG bewerkt het kiezerspubliek van studenten aan de kassa van Albert Heijn en vanaf hoogwerkers op het Broerplein. De GRUNK stelt zich wat meer bescheiden op. De UK doet een poging te achterhalen of er nog andere verschillen zijn tussen de twee rivalen bij de U-raadsverkiezingen. Kijk en vergelijk op 8
VERDER IN DIT NUMMER:
Stad en Ommeland: 2 Willemen: 3 Frank den Hollander: 9 P. Ladder: 11 Uitgaan: 18 en 19 Mussengang: 20
Het onderscheid tussen de eigen promovendi van de universiteiten (assistenten-in-opleiding) en hun collega's die door NWO worden betaald (onderzoekers-in-opleiding), gaat waarschijnlijk verdwijnen. De landelijke onderzoeksfinancier wil de 1500 oio's voortaan door de universiteiten laten werven en aanstellen. NWO kan zich dan beter richten op haar kerntaak: selectie en financiering van goede projecten. Met dit plan, dat NWO de komende tijd nog met de universi- teiten moet bespreken, probeert de organisatie een stukje bureau- cratie kwijt te raken. Tegelijk zou een onderscheid in de rechts- positie van aio's en oio's verdwijnen, waar niemand erg aan gehecht lijkt. Op hoofdpunten zijn er geen verschillen, maar soms belanden oio's nu net tussen de wal en het schip; die situatie zal straks verleden tijd zijn. Ook voor de universiteiten moet het overzichtelijker zijn om alle promovendi op dezelfde manier te kunnen behandelen. Het voornemen van NWO past in de voorbereiding van een nieuw meerjarenplan dat de onderzoeksfinancier begin mei wil uitbrengen en waarin meer koerswijzigingen zijn opgenomen. NWO wil daarover nog weinig kwijt. De uitgelekte plannen met de oio's wil de organisatie echter wel bevestigen. (Frank Steenkamp, HOP)
Volgend jaar kunnen alle hogescholen zich volledig eigenaar van hun gebouwen noemen. Daarover zijn minister Ritzen van onderwijs en een delegatie van de HBO-raad het in principe eens. De hogescholen moeten 1,2 miljard op tafel leggen; in ruil daarvoor krijgen ze jaarlijks een vast bedrag van 350 miljoen voor rente, renovaties en afschrijving. Deze maand moet blijken of het kabinet en het hbo deze deal accepteren. Wat de hogescholen betreft kan het er nog om gaan spannen. Bij de bekendmaking van het onderhandelaars-akkoord sprak minister Ritzen deze week over een positive sum game, een spel waarin beide partijen winnen. Hij wees erop dat hij sinds de start van het kabinet voor de gebouwenverkoop heeft geijverd. Niet om geld te besparen maar om het hbo te stimuleren tot doelmatigheid, zo betoogde de bewindsman. Als uur U geldt nu maandag 27 april. Op die dag moeten de leden van de HBO-raad dus de individuele hogescholen zeggen of ze met de voorwaarden van de koop akkoord gaan. Intussen is ook al enige tijd verkennend overleg bezig met de universiteiten. Hun gebouwen, inclusief die van Academische Ziekenhuizen, zijn volgens de laatste schattingen 12,5 miljard waard. Volgens een woordvoerder van de vereniging van universiteiten VSNU zal het alleen tot een akkoord komen als er ''realistische voorwaarden'' afgesproken kunnen worden. Een eenvoudige rekensom leert dat voor rente, onderhoud en vervanging dan gauw drie tot vier miljard gulden vergoeding per jaar nodig zal zijn. Over zulke omvangrijke bedragen zal ook de Kamer te zijner tijd wel een woordje willen meespreken. (Frank Steenkamp, HOP)
Het Studenten Overleg Psychologie (SOP) is een handtekeningenactie
gestart om te voorkomen dat het aantal tentamengelegenheden voor
doctoraalstudenten met ingang van volgend studiejaar wordt
teruggebracht van drie naar twee. Op 24 april beslist het dagelijks
bestuur van Psychologie over een voorstel met die strekking.
Psychologiestudenten hebben nu jaarlijks drie gelegenheden waarop ze
een tentamen kunnen afleggen. Daarvan mogen ze er twee benutten.
Maar die regeling werkt niet naar behoren. ''Controle erop
ontbreekt'', legt Gerda Holkema, psychologiestudent en lid van de
studierichtingscommissie (src) en het SOP uit. ''Mensen met lef gaan
gewoon drie keer.'' Bovendien kampt Psychologie met organisatorische
overlast omdat studenten die zich voor een tentamen hebben
ingeschreven vaak niet komen opdagen. De src boog zich over mogelijke
oplossingen: de derde tentamengelegendheid gewoon schrappen kreeg
steun van alle docenten in de commissie op één na. Die stemde samen
met de studenten voor behoud van het oude systeem met een strengere
controle. Daardoor kreeg die laatste oplossing de breedste steun.
''Normaalgesproken neemt het bestuur het advies van de meerderheid van
de src over'', aldus Gerda Holkema. In dit geval echter vroeg een van
de tegenstanders, docent Jan Pieter van Oudenhoven, een aparte
uitspraak van het psychologiebestuur over het punt. ''In dat bestuur
zijn de docenten in de meerderheid, er zit maar één student in'',
verklaart Holkema de handtekeningenactie. ''Het lijkt zo democratisch.
Studenten invloed geven, maar als het erop aankomt wordt er toch
gemanipuleerd.'' Bij afwezigheid van Van Oudenhoven reageert
studiecoördinator en src-lid Gert Visser die, ''om
contraproductiviteit tegen te gaan'' ook vóór het schrappen van de
derde gelegenheid is. ''De tijd van de handtekeningenacties is
voorbij'', vindt Visser. ''Ik hoop echter dat volgende week redelijk
overleg de doorslag geeft en niet de macht van het getal.'' (Ellis
Ellenbroek) George Timmer (49), sinds 1981 beleidsmedewerker onderzoek
bij de Dienst Onderzoek Onderwijs en Planning, begint per 1 mei als
coördinator van het Materialen Studie Centrum. Het MSC dingt als
eerste onderzoekscentrum van de RUG naar de status van
onderzoekschool. Afgelopen woensdag plantte Timmer ten afscheid vijf
rozestruiken in de tuin van het Bureau van de Universiteit:
''Je moet wel enige moeite doen om de universiteit een roos te schenken. Eerst heb ik met de beheerder van het Bureau overlegd. Toen volgde de directeur groenvoorzieningen. Er zijn wel een stuk vier memo's uitgewisseld voor die rozestruiken er stonden. Dat vond ik ook het onplezierige van mijn werk bij DOOP. Die onvoorstelbare hoeveelheid papier en dat eindeloze vergaderen. Al zijn wij dan weer slagvaardiger dan de meeste onderzoeksgroepen. Ik heb het hier verder best naar mijn zin gehad, hoor; vandaar de rozen.'' (Guus Termeer) ''Meestal organiseren wij activiteiten die met de studie te maken hebben'', vertelt de woordvoerder van de economische faculteits- vereniging door de telefoon. ''Maar voor de eerstejaars doen we wel eens iets spectaculairs. Vandaar Sjoerd Kooistra van de Febo, toch een soort André Hazes.'' De EFV-bons zegt benieuwd te zijn naar Kooistra's optreden. ''Kooistra heeft moeite met spreken in het openbaar. We hebben verteld dat hij voor twintig mensen optreedt, maar waarschijnlijk worden het er meer.'' En inderdaad, de Geertsema-zaal is afgeladen met studenten als Sjoerd Kooistra dinsdagavond om tien over acht het spreekgestoelte beklimt. Enigszins onwennig kijkt de corpulente Febo-baas, gekleed in knellend maatkostuum, om zich heen. Vervolgens grijpt hij de microfoon en begint voor te lezen van een papiertje. ''Ik ben Sjoerd Kooistra, een en veertig jaar en na de lagere school in het bedrijf van m'n ouders gaan werken.'' In hoog tempo somt hij zijn successen op. Hoe hij aanvankelijk in Groningen een imperiumpje uit de grond stampte. En vervolgens, op zoek naar een nieuwe uitdaging, neerstreek in Amsterdam. Daar kwam hij in contact met het Febo-concern. Kooistra kocht de rechten voor de noordelijke provincies en introduceerde de fast-food-keten in Groningen. Momenteel is hij een van de grootste horeca-exploitanten van Nederland. Zo bezit hij bijkans de hele zuidzijde van de Grote Markt. Kooistra komt op gang. Het hoofd rood aangelopen, de bovenlip nat maar in een langzamer spreektempo, vertelt hij over zijn zakelijke beslommeringen. Dat de horeca een bijzondere bedrijfstak is waar in korte tijd veel geld verdiend kan worden, maar waar succes nooit lang duurt. De meeste bedrijven veranderen om de vijf jaar van eigenaar en een succesformule voor kroegen moet nog uitgevonden worden. Kooistra staat een zakelijke aanpak voor. De uitbaters van zijn gelegenheden krijgen een contract voor een half jaar. Dan bekijkt hij of de omzetcijfers wel naar behoren zijn. Zo niet, dan zet Kooistra de uitbaters op straat. ''In een half jaar kan veel gebeuren, en ik moet mijn hoofd boven water houden.'' Wat dat betreft spiegelt Kooistra zich graag aan banken en 'bierbrouwerijs'. ''Die flikkeren je er ook uit als je niet voldoet.'' De self-made man verhaalt over zijn ervaringen met bierbrouwerijen. Die kunnen soms rottig doen, maar daar heeft hij zo zijn methodes voor. ''Een vakantie voor de agent van de bierbrouwerij naar de Canarische eilanden en de problemen zijn uit de wereld. Relatiegeschenken kun je immers van de belasting aftrekken.'' De jongens en meisjes in de zaal luisteren ademloos toe. Wat kan ome Sjoerd toch mooi vertellen. Ook met de fiscus ligt de nachtburgemeester van Groningen regelmatig in de clinch. Vorig jaar nog werd hij een week lang door de Fiod verhoord over zijn financiële handel en wandel. Via via was hij echter vantevoren getipt. ''Ik had nog tijd om het een en ander te regelen'', geeft de eigenaar van De Blauwe Engel onomwonden toe. Uiteindelijk werd alles in der minne geschikt. ''De belastingdienst tevreden en ik ook tevreden.'' Slagvaardig handelen, daar draait het om in de horeca-scene. Zo kocht Kooistra twee jaar geleden het oergezellige café 't Golden Fust. ''Ik kwam 's nachts op een feestje Herman Ensink tegen, de vorige eigenaar. Die had contant geld nodig omdat zijn vrouw wilde scheiden. Toen waren we snel rond, op de achterkant van een bierviltje hebben we het contract getekend.'' De zaal raakt opgewonden. Is dit niet de droom van iedere econoom, snel en veel geld verdienen? ''Hoe komt het dat de Groningse horeca zo'n slechte naam heeft'', probeert een jongen in de zaal. Kooistra verklaart dat dit nergens op gebaseerd is. Er wordt in Groningen gewoon teveel gekletst, en sommige collega's kunnen zijn succes niet verdragen. ''Ik zeg altijd maar 'waar rook is, is vuur'.'' Kooistra's show wordt beloond met een klaterend applaus. ''Ik hoop dat jullie vanavond naar 't Fust gaan'', adviseert de zakenman zijn publiek. En warempel, een half uur later ziet deze uitspanning zwart van de economen.
Lourens Kluitenberg
PETER VERMIJ
De RUG krijgt van verschillende ministeries circa 11 miljoen gulden subsidie voor de bouw van een landelijk PET-scan-centrum op het terrein van het Academisch Ziekenhuis. De subsidie is vervat in een bedrag van F 150 miljoen, bestemd voor de economische stimulering in het kader van het Integraal Structuurplan voor het noorden des lands (ISP). Met de nieuw te bouwen apparatuur voor Positron Emissie Tomografie zal de Groningse universiteit in de toekomst in Nederland en internationaal een belangrijke functie krijgen in het onderzoek naar stofwisselingsziekten. Het centrum zal naar verwachting binnen tweeëneenhalf jaar gereed zijn. Met een PET-scanner is het mogelijk stofwisselingsprocessen, zoals het zuurstofverbruik, op elke willekeurige plaats in een levend organisme als de mens te meten. Die eigenschap biedt in de eerste plaats grote mogelijkheden voor het onderzoek naar ziekten als Parkinson en Alzheimer. Volgens prof.dr. W. Vaalburg, hoogleraar Nucleaire Geneeskunde van het AZG, zal het centrum naast dit onderzoek echter ook een bijdrage kunnen leveren aan de behandeling van patiënten. Bovendien verwacht hij grote mogelijkheden voor de ontwikkeling van een nieuwe generatie geneesmiddelen.
Aan de toekenning van de subsidie door de ministeries van WVC, O&W en Economische Zaken zijn uitgebreide voorbereidingen voorafgegaan. Al vanaf 1972 zijn onderzoekers aan de RUG met apparatuur van het Kernfysisch Versneller Instituut (KVI) bezig met voorlopers van het PET-onderzoek. In 1975 deden zij al de eerste aanvraag voor de aanschaf van een eigen cyclotron. Dat het nu eindelijk tot een eigen centrum op het ziekenhuisterrein zal komen, betekent niet alleen dat onderzoek aan en behandeling van patiënten veel minder omslachtig kan worden, maar bovendien dat de apparatuur 24 uur per dag ter beschikking komt.
De PET-scanner kost in totaal ruim 15 miljoen gulden. Het ontbrekende bedrag zal onder meer komen uit de speciale 'vernieuwingspot' van de RUG, die door minister Deetman en de universiteit samen worden gevuld. Daarnaast zal tweede en derde geldstroom-onderzoek de begroting sluitend moeten maken. Daarnaast zal tweede en derde geldstroom-onderzoek de begroting sluitend moeten maken.
De syllabiwinkels van de Faculteit der Economische Wetenschappen en de Faculteit Bedrijfskunde worden met ingang van het volgende studiejaar samengevoegd. Daarvoor is al een ruimte gereserveerd op de begane grond van het WSN-gebouw, vlakbij de reprodienst. Van een echte fusie is geen sprake. De voorraden en kasstromen worden voor de beide faculteiten gescheiden gehouden. Voor de verkoop van de syllabi zullen studenten worden ingezet die daarvoor een kleine vergoeding krijgen. Met name de economiestudenten zullen van de samenvoeging profiteren. Al jarenlang ondervinden zij grote hinder van het omslachtige betalingssysteem dat de economische faculteit bij de syllabiverkoop hanteert. Eerst staan ze in een ellenlange rij bij het secretariaat van het Bureau Onderwijs en Examens om een knipkaart te kopen. Met die kaart staan ze vervolgens weer in de rij bij de syllabiwinkel. In de nieuwe winkel kunnen ze direct tegen contante betaling hun syllabi ophalen. Bovendien zal de nieuwe winkel veel vaker geopend zijn. (Arjan Wildeboer) ''Vóór in de mond, die toon. En maak de kéél wijd.'' De dirigent gaat geestdriftig voor in het produceren van hoge en lage tonen. Binnendruppelende koorleden schrapen nog even de keel, om zich daarna vol overgave te storten op het maken van de meest wonderlijke klanken. Eerst nog wat aarzelend, maar allengs krachtiger klinken de kelen der klerken. De torenkamer van het Academiegebouw raakt langzaam maar zeker gevuld met een immer aanzwellend gezoem. Tot het de baas van 't spul mooi genoeg is. ''En stop'', buldert de dirigent. ''Als zo'n hoge toon aan de moeilijke kant is, laat dan de kaak wat verder vallen'', legt hij uit. Om de rest van de zin daarna zingend te vervolgen: ''maak ruimte in de keel.'' De Burokreten, het koor van het bureau van de universiteit, mag zich verheugen op de aanwezigheid van een nieuwe, buitengewoon energieke dirigent. Gezegend met een bijzonder krachtige stem, een onnavolgbare mimiek en het vermogen spreken en zingen met elkaar te vervlechten, slaagt hij er binnen vijf minuten in een dertigtal ambtelijke bureaustemmen om te toveren tot kwinkelerende kelen. Zijn naam: Luuk Tuinder, 34 jaar en sinds een jaar of twee zanger van beroep. De aanwezigheid van Tuinder heeft onmiskenbaar een aanstekelijk effect. Elke beweging is er op gericht de ambtenaren aan te sporen er een schepje bovenop te doen, tot het koor het gewenste volume heeft bereikt. De koorleden zijn in de ban van hun nieuwe dirigent. Zo zeer zelfs dat een van de sopranen een verzuchting niet kan onderdrukken, zo'n klassieke die gepaard gaat met een naar het plafond gerichte blik en een ademtocht die zwanger is van nauw verholen aanbidding: ''wat een stem hè.'' Gedurende een uur is Tuinder onophoudelijk in de weer. Tomeloos sleurt hij de sopranen door een lange zin. ''O Täler weit, o höhen, o schöner grüner Wald, en dan pas weer inademen dames.'' Dan weer sommeert hij de bassen zich aan hun partij te houden. ''Of moet ik de componist even een briefje sturen dat het zo ook wel heel aardig is?'' Het gaat maar door. Om de vier woorden onderbreekt de donderstem van de dirigent de pogingen van het koor de derde regel van Mendelssohn's 'Abschied vom Walde' ten gehore te brengen. Elk woord gaat gepaard met een halsbrekende mimiek en weidse gebaren. Het is een doorlopende show, een soort totaaltheater met zang, dans en een toefje tovenarij. Het lijkt namelijk wel of de man over twee paar armen beschikt, want terwijl het ene stel nog ten hemel geheven is, is het andere paar al weer op de piano aan het hameren.
Het mag misschien enige verbazing wekken, maar Luuk Tuinder is 'pas' een jaar of zes bezig met zingen. Op het conservatorium was het kerkorgel zijn hoofdinstrument. ''Op het conservatorium vond ik die zangers altijd maar een apart slag mensen. Solisten vormden daar een raar wereldje. Ze leggen een vreemde discipline op; niet roken, niet te laat naar bed, vroeg op. Het duurt namelijk een uur of twee voor een stem goed wakker is, vandaar. Daar wilde ik niet al te veel mee te maken hebben'', verklaart Tuinder. Organist is Tuinder nog steeds, onder meer in de kerk te Vries. Maar het zingen is daarnaast steeds belangrijker geworden. ''Eigenlijk weet ik pas sinds een jaar of twee wat ik goed kan en wat ik wil. En dat is toch zingen. Als organist is het heel goed mogelijk je te verschuilen. Als zanger kan dat niet. In dat opzicht is zingen dus ook riskanter. Je staat voor op het podium, dus je blijft ook altijd wel wat gespannen.'' Van enige vorm van stress is tijdens de repetitie van de Burokreten niet te merken, integendeel. De bas-bariton Tuinder blijft maar welgemoed bezig met de derde regel van 'Abschied vom Walde'. ''Het is ook wel een redelijk moeilijk stuk'', zegt Tuinder later. ''Die derde regel is heel lastig, dus daar ben je zo een hele repetitie mee bezig. Maar het is ook erg mooi en ik heb het gekozen om te kijken wat het koor kan en om de technische aspecten van het koor aan te kunnen pakken.'' Tuinder heeft er alle vertrouwen in dat het wel goed komt met 'Abschied vom Walde'. ''Ik heb het idee dat het wel gemotiveerde mensen zijn die in het koor zingen. Mensen verheugen zich er ook op, elke week een uurtje lekker zingen.'' Volgende week maar eens met de vierde regel aan het werk. Da capo al fine.
Geert de Jong
Foto BERT JANSSEN/Tekst PERRY TEN HOOR
Johan Westerman (24), student geschiedenis en filmen televisiekunde, is al van jongs af aan geïnteresseerd in popmuziek. Op zijn dertiende speelde hij drums in zijn eerste bandje en vanaf zijn vijftiende begint zijn aandacht voor undergroundmuziek. Westerman is nog steeds fanatiek popmuziekbeluisteraar en -beoefenaar. Zijn huidige band is Captain Nemo en zijn stokpaardje het Shimmy Disc-label; een platenlabel met een eigen filosofie en een eigen geluid.
''In muziek moet voor mij iets experimenteels zitten, muziek moet avontuurlijk zijn. Ik hou van mensen die muziek maken met een bepaalde geestdrift en die steeds op zoek zijn naar iets nieuws. Tijdens de muzieklessen vroeger kwam ik erachter dat er eigenlijk heel weinig nodig is om muziek te maken: alleen een bepaalde bezieling. En dat merk ik ook bij Shimmy Disc-groepen. Het zijn vaak groepjes individuen die samen iets maken met een gemeenschappelijke bezieling. Het is bij Shimmy Disc eigenlijk één grote familie. De muzikanten komen steeds weer terug in andere hoedanigheden. Het is grappig te volgen wat men nu weer maakt.
Bongwater, Ween en Dogbowl zijn enkele namen van Shimmy Disc. Het verdiende geld vloeit terug in het bedrijf. De grotere bands verdienen voor de kleinere zodat die zich ook kunnen profileren. Die kleinschaligheid typeert het label.
Zowel op het podium als op de plaat moet een band er het uiterste uithalen. En dat vind ik het goede van Shimmy Disc-bandjes, die halen er het beste uit. Op het podium is het vooral veel experimenteren en ouwehoeren, gewoon een feest. Terwijl ze op de plaat iets extra's brengen, een echootje of vreemde geluidjes. Wanneer ze dit live net zo zouden doen, dan zou dit ten koste gaan van de spontaniteit en het amusementsgehalte. Iemand met de vinger aan de sampler is niet het boeiendste om naar te kijken.
Op zich heb ik wel regelmatig overwogen om me alleen maar met muziek bezig te houden. Maar muziek en studie is eigenlijk een leuke Yin en Yang-combinatie: het ene laadt me op, terwijl het andere me helpt ontladen. Daarbij besteed ik nog steeds aardig wat geld aan het kopen van platen. Dat kan ik onder anderen betalen omdat ik bij Flat-records werk.
Hoe ik het zou vinden als er geen popmuziek meer zou zijn?
Het zou niet slecht zijn voor mijn sociale contacten. Er zijn mensen die denken dat ik alleen maar over muziek kan praten.''
Veel studenten beginnen er al niet eens aan. Bang om kritiek te krijgen. Anderen haken af, nadat ze hun eerste werkstuk ingeleverd hebben; het was moeilijker dan verwacht. Toch heeft de gastcriticus van dit jaar, Gerrit Jan Zwier, een volle meesterklas. Er zijn nog twaalf studenten die willen leren hoe ze een volwaardige boekrecensie moeten schrijven.
Christien Boomsma
De meesterklas die de gastcriticus van de Faculteit der Letteren verzorgt is bedoeld voor studenten ''met belangstelling voor literatuur, die hun schrijftalent verder willen ontwikkelen''. Tenminste, dat stond er in de aankondiging van het werkcollege. In de praktijk blijken de meeste studenten nog nauwelijks serieuze schrijfsels geproduceerd te hebben. Verder dan een stukje voor de schoolkrant of werkstukken voor Nederlands reikt de ervaring over het algemeen niet. Schrijven, dat is immer ''iets magisch''. Je moet ''het'' hebben. Via de meesterklas hopen ze erachter te komen of ze dat speciale talent bezitten. Slechts een enkeling heeft verdergaande ambities: na de studie de kost verdienen met recenseren. Maar voor de meesten blijft het een verre droom. Veel hulp kregen de studenten niet bij de eerste meesterklas van gastcriticus Gerrit Jan Zwier op 24 april. Van te voren was hun gevraagd of er even een recensie van het boek 'Suez' van Bas Heijne gemaakt kon worden. De eindprodukten zouden op het college zelf besproken worden, onder de bezielende leiding van meester Zwier. Hoe je zoiets doet, werd er niet bij verteld. Studenten die een dergelijk college volgen worden verondersteld voldoende recensies gelezen te hebben, om ongeveer te weten hoe zo'n ding in elkaar zit. Alleen de lengte was bekend: vier kantjes. En zelfs dat bleek achteraf niet bindend te wezen.
Een aantal studenten verscheen dan ook met lood in de schoenen voor Zwier. ''Schröder onder vuur, dacht ik, toen ik hierheen ging'', vertelt Carolien Schröder, een van de recensenten-in-spe. ''Ik heb maar wat gedaan. Zelf was ik er absoluut niet tevreden over, maar het is ook de eerste keer. Bovendien heb ik heel erg zitten rekken, omdat ik 'Suez' een vreselijk boek vond. Ik rekende dus op stevige kritiek.'' Dat gold voor meer mensen. Ietwat schuchter maar grondig voorbereid (''ik heb alles gelezen en bij elke recensie uitgebreid aantekeningen gemaakt'') schuifelden de studenten de klas in om in de kring ''meesterklassers'' plaats te nemen. Toeschouwers konden plaatsnemen in bankjes die daar weer achter stonden. Tweede rang dus. Zwier bleek echter een onverwacht milde meester. Recensies werden niet apart, maar thematisch en algemeen besproken. En dat aan de hand van een aantal punten die volgens Zwier in elke recensie moéten staan. Zoals inhoud, interpretatie, iets over de vormgeving, de achtergrond van de schrijver ''en natuurlijk een beargumenteerd oordeel van de recensent'', aldus de gastcriticus. Ieder punt werd besproken via citaten uit verschillende recensies, maar zonder dat de recensie als geheel aan bod kwam, of dat de student in kwestie zijn mening kon toelichten. Zwier voorkwam zo dat hij iemand in zijn hemd zette, maar of studenten er veel aan hadden is de vraag. Gelegenheid tot discussie was er nauwelijks en de studenten schiepen de ruimte hiervoor ook niet zelf. Misschien toch een beetje bang om in discussie te gaan met een autoriteit. ''Of het is een beetje de kat uit de boom kijken'', zoals Zwier zelf meent. ''Dit was tenslotte pas de eerste meesterklas. En het is niet zo dat de studenten geen ideeën hebben over literatuur en dit boek van Heijne. Die staan uitgebreid in de recensies.'' Toch hadden de studenten wel behoefte aan meer duidelijkheid over hun eigen werk. Tegen het einde van het college vroeg één meisje om cijfers. ''Ik wil graag weten of ik er in geslaagd ben een redelijke recensie te maken. En ook wat de anderen er van von- den.'' Ze was niet de enige en dus besloot Zwier het volgende college iets anders aan te pakken en dit college te zien als ''een gelegenheid om de polsen wat los te maken''. De volgende keer wat meer vuurwerk dus, tot opluchting van veel studenten. ''Ik vond hem veel te mild'', aldus Martine van Eck, die om cijfers vroeg. En Els Schröder concludeert: ''Laten we nou eerlijk wezen, niemand weet nu wat Zwier van zíjn recensie vond.'' Ondertussen dromen de studenten verder van een recensentschap bij een grote krant. ''Ik hoop via dit college een beetje te leren hoe je ertussen moet komen'', vertelt Van Eck na afloop. En Schröder, wat minder praktisch, droomt wat voor zich uit: ''Een geweldig vak. De hele dag mogen lezen, en er nog voor betaald worden ook...''
De volgende openbare meesterklas is op 8 mei in zaal 42 van het Harmoniecomplex. Besproken wordt het boek 'Vreemd Water' van Cees Nooteboom.
De Groningse cultuurtempels kennen een hoge drempel. Jongeren pikken eerder een ''filmpje'' dan dat ze een toneelvoorstelling in De Stadsschouwburg bezoeken. Henk Kuiper, student communicatie, documentatie en voorlichting aan de RUG, boog zich over de vraag waarom jongeren de weg naar De Schouwburg en De Oosterpoort niet weten te vinden. ''Een ding is duidelijk: de toegangsprijs speelt geen rol.''
Guus Termeer
Oud-wethouder van cultuur Ypke Gietema had er zo'n mooie term voor bedacht: ''bruisen''. De stad Groningen moet op cultureel gebied gaan bruisen opdat haar allure tot ver buiten de stadsgrenzen voelbaar zal zijn, zo staat in de gemeentelijke cultuurnota 1992-1995 te lezen. Dat klinkt prachtig, maar tegelijkertijd worstelen de gevestigde culturele instellingen met een stevig probleem: grote delen van de Groningse bevolking blijven weg. Met name de jongeren laten het afweten. Een landelijke trend, zo blijkt uit de verkoop van het Cultureel Jongeren Paspoort: in vijf jaar tijd kelderde het aantal aangevraagde CJP's van 140.000 naar 60.000. Tegen deze achtergrond startte de afdeling marketing van de gemeentelijke Dienst Kunst en Cultuur een uitgebreid onderzoek naar het cultuurgedrag van ''potentieel cultuur-geïnteresseerde jongeren'' tussen de 17 en 25 jaar. Het onderzoek richt zich allereerst op de 'studiehoofden' uit het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, het hoger beroeps onderwijs en de universiteit. ''Uit marketing-overwegingen'', verklaart Diana Wind, hoofd van de afdeling marketing van de Dienst Kunst en Cultuur. ''We verwachten dat daar onze potentiële klanten zitten. Eerst moeten we weten hoe zij denken, voordat we een bredere doelgroep zinvol kunnen benaderen.'' De komende maanden houdt een stagiaire van de Hanzehogeschool een enquête onder zo'n driehonderd jongeren. Daarbij kan ze dankbaar gebruik maken van het voorwerk dat Henk Kuiper, in het kader van de algemene letteren studie 'communicatie, documentatie en voorlichting', verrichtte. Kuiper hield ''diepte-interviews'' met 24 Groningse jongeren. Zijn doctoraalscriptie, waarop hij vorige week afstudeerde, bevat een aantal opmerkelijke conclusies.
In tegenstelling tot de gangbare mening concludeert de RUG-student dat hoge prijzen geenszins een belemmering hoeven te vormen voor de jeugdige doelgroep. ''Alle jongeren die ik interviewde hebben een bijbaantje'', vertelt hij. ''Wanneer ze uitgaan is het geld niet zo'n probleem. Zeker voor de middelbare scholieren is het gedrag van vrienden en vriendinnen belangrijker. Voor hen geldt: sommige optredens mag je gewoon niet missen, wil je nog meetellen. De Urban Dance Squad bijvoorbeeld, of het optreden van de Chippendales, waarvoor ze grif zo'n 45 gulden neertellen.'' Films en popconcerten zijn favoriet bij de hoger opgeleide jongeren. Toneel, dans of klassieke muziek scoren ronduit laag. Deels heeft dat te maken met het imago van de gevestigde podiumkunsten. Jongeren zoeken ontspanning en denken die niet in De Schouwburg of De Oosterpoort te vinden. Een leerling van het Werkman-college verwoordde dit gevoel als volgt: ''Theater is mooi, maar daar moet je je mentaal op voorbereiden. Dat is een ander sfeertje. De mensen zijn opvallend stil. Er is orde. Nu heb ik zoiets van: uitgaan is effe lekker uit je dak gaan.'' De popmuzieken filmindustrie spelen hier handig op in, stelt Kuiper. Zij schotelen de jongeren ''flitsende en spannende programma's'' voor en bovendien weten ze hun produkt goed te verkopen. ''Zij spreken de taal van de jongeren en dat kun je van het promotiemateriaal van de gevestigde podia lang niet altijd zeggen. De Groningse theaters kennen geen apart jongerenbeleid en dat is een gemis'', vindt Kuiper. Toch is het wel degelijk mogelijk om jongeren warm te maken voor de gevestigde kunsten, stelt hij. De scholieren van het Werkman-college waren unaniem enthousiast over de toch onorthodoxe 'Hamlet' die regisseur Dirk Tanghe op de planken zette. ''Tijdens de lessen is deze voorstelling uitgebreid behandeld, en dat werkte. De helft van de respondenten gaf expliciet aan dat onderwijs sterker betrokken moet worden bij het populariseren van de podiumkunsten.'' De Dienst Kunst en Cultuur heeft deze aanbeveling inmiddels overgenomen. ''We hebben al gesprekken met docenten gehad, waarin is bekeken hoe voorstellingen een plaats kunnen krijgen in het lesprogramma'', vertelt Diana Wind. ''Met deze persoonlijke benadering willen we zeker doorgaan. Voorheen beperkten we ons tot het toesturen van de jaaragenda aan het begin van het seizoen, en dat leverde weinig op.''
Dat is niet verwonderlijk, concludeert Henk Kuiper in zijn doctoraalscriptie. Jongeren plannen nu eenmaal geen maanden vooruit. Zij beslissen vaak op korte termijn waar ze naartoe gaan. Een film is dan altijd wel mogelijk, maar bij de gevestigde kunsten vangen ze op die manier bot. ''Zeker omdat ze dan nog naar toppers als Freek de Jonge of Herman Finkers willen. Dat lukt dus niet en zo ontstaat het idee dat De Schouwburg altijd is uitverkocht'', aldus Kuiper. Het huidige distributie-systeem, met reservering aan het begin van het seizoen en beperkte kaartverkoop aan de kassa van de instellingen, is voor de meeste jongeren ondoorzichtig. Meerdere verkooppunten in de stad, in navolging van platenzaken die kaartjes voor popconcerten verkopen, zou een oplossing bieden. Evenals actieve werving op scholen en opleidingen of op uitgaansplekken die wel populair zijn. ''Alleen, dat kost geld'', beseft Kuiper, ''en dat betekent een lastige politieke keuze.'' Diana Wind houdt deze boot dan ook af. ''Eerst wachten we de uitslag van de uitgebreide enquête af. Maar ik voorzie nu al dat een dergelijke op jongeren toegesneden promotie en distributie flink in de papieren gaat lopen. Dat kan de gemeente nooit alleen dragen. Misschien kan er een landelijke campagne komen, in samenwerking met het Cultureel Jongeren Paspoort. Maar dan nog kunnen we de concurrentie met de bioscopen en poppodia natuurlijk niet aan. Films en popmuziek worden uitgebreid gepromoot via de televisie. Daar hebben wij zeker geen geld voor.''
Het universitaire leven in de Verenigde Staten staat in het teken van de recession, ook al was daar weinig van te merken aan de Universiteit van Californië te Los Angeles, de UCLA, waar ik even langsgewipt ben om een lezing te houden en om bij te tanken. Een overweldigende ervaring. De UCLA is een mammoetinstelling. Om even de verhoudingen te schetsen: de 'Daily Bruin', de universiteitskrant van de UCLA, is zeker zo dik als de UK. Deze krant verschijnt echter niet wekelijks, maar dagelijks. De 'Daily Bruin' heeft bijna drie keer zoveel lezers als de UK. Zoals bekend is alles daar vele malen groter. Vergelijk de 5000 personeelsleden en 20000 studenten van de RUG met de 30000 personeelsleden en 35000 studenten van de UCLA. Gaat het hier om een budget van 600 miljoen gulden, daar om vijf keer zoveel: 1,56 miljard dollar.
Wat gebeurt er met al dat geld? Aan de UCLA wordt veel meer geïnvesteerd in onderzoek en in wetenschappelijk personeel, dat bovendien rianter wordt gesalarieerd. De prioriteiten liggen daar duidelijk anders: de UCLA is een onderzoeksinstelling. Het undergraduate onderwijs is voornamelijk in handen van goedkope post-graduate studenten, die toch tevreden zijn met zo'n eervol bijbaantje. Pas bij het post-graduate onderwijs wordt de relatief dure vaste staf van onderzoekers ingezet.
Ook voor het oog is de UCLA een kolos. De omvang van de RUG onttrekt zich aan het oog, omdat de samenstellende delen verspreid zijn over de stad. De Universiteit van Californië is daarentegen een massief geheel, een soort stad in de stad. Het past bij deze opzet, dat de namenen adressenlijst van de UCLA (met alle personeelsleden, studenten en instellingen, alsook advertenties: wel van instellingen voor het realiseren van een probleemloze abortus, niet van bijvoorbeeld boekhandels) de omvang en het gewicht heeft van een fors telefoonboek, zeker twee keer zo dik als het telefoonboek van Groningen.
Toch gaat het daar niet goed. Zoals het in de Verenigde Staten over de hele linie niet goed gaat. Zo schrijft het weekblad 'Time' (13 april) onder de kop ''Campus of the Future'' over de effecten van de recessie voor de universiteiten: ''officials are deciding not only how to do the same with less money but also how to do less with less''. Hetzelfde voor minder geld komt meestal neer op colleges via de computer. Minder met minder leidt tot schrappen van theoretische vorming. ''We cannot afford to train everyone as a scientist'', aldus de Dean of Physics van de UCLA.
De meeste Amerikaanse studenten hebben een bijbaantje om hun studie te betalen. Studeren is er duur. Alleen al het collegegeld bedraagt rond de 20000 dollar per jaar. Niet meer dan 20 procent van de studenten haalt ''one or more certificates of graduation''.
Maar de recessie is pas goed zichtbaar buiten de campus: hoewel de kranten volstaan met opinies pro en contra de doodstraf, pro en contra Clinton, met advertenties voor plastische chirurgie en talloze once-in-a-lifetime buys van (bijna) failliete ondernemingen, is er geen enkele aandacht voor de drop-outs die als een soort clochards in de binnensteden rondhangen. Jong of oud, blank of donker, man of vrouw: ''A dollar please''.
RON VAN ZONNEVELD
HORIZONTAAL:
1. dat brengt een lage manier van handelen bij. (8) 8. die vogel zwemt in z'n spekhuid. (6) 9. dit is een status van dat varken van een McDonalds. (9) 10. een soort banknoot ter stimulering. (6) 11. van die artikelen een boom zeggen in Engeland. (6) 12. veel reizen. (9) 13. deze velt menig man. (11) 15. dat meisje van u doet wel kattig. (5) 17. langzaam als een ezel. (8) 18. bij vergrijp betekent dit cel. (6) 19. met wat hij er voor uittrekt, brengt hij het tot een goed einde. (6) 21. toon wat klinkt als een herkauwer. (2) 23. dit maakt iedere kip een schilder. (8) 24. het meest raar is de stilte rond zo'n heilige. (6)
VERTICAAL:
1. de stemming zit er al vroeg in. (13) 2. netwerk voor vrouwen. (12) 3. dat krijg je van een deeltijdbaan. (8) 4. dat heeft degene die de post openmaakt. (14) 5. kortom dit is de plaats om beter geleerd te worden. (2) 6. inwonende huishoudster. (7) 7. een soort gordel voor aan je benen. (12) 10. poot dat meer zodat ze er niet inkunnen. (11) 14. Baltisch praat raar. (7) 16. droogzwemmer. (6) 20. metaalkleur. (4) 22. een nuttig gebruik. (3)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
cryptogram 33 dienen vrijdag 8 mei 1992 voor 12.00 uur in het bezit te
zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv. cryptogram 33. De
goede oplossing vindt u in UK 35.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 31
Horizontaal: 1.minderheden; 6.ede; 8.negerzoen;
9.chips; 10.opslagruimte; 11.rap; 12.staart; 13.genrestuk; 15.data;
17.kasreserve; 18.persmap; 19.toch; 20.tocht; 22.drent; 23.korenmeel.
Vertikaal: 1.manco; 2.nageslacht; 3.eerwaarde; 4.executie;
5.nachtdienst; 6.enig; 7.eisenpakket; 11.retorische; 12.studietijd;
13.glansrijk; 14.normaler; 16.alphen; 20.ton; 21.tol.
De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: S.
Suurmeijer, Gedempt Kattendiep 35, 9711 PM Groningen.
Wij willen graag reageren op de ingezonden brief van Ronald Katee, initiatiefnemer van de GroenE Overheidspartij (GEO, voorheen Groen Rechts) betreffende De Groenen, in de UK van 16 april jongstleden. Katee blijft voorstander van minder ontwikkelingshulp en het sluiten van de grenzen voor migranten, wat standpunten van de Centrum-Democraten zijn. Dit is geen ''onterechte en kwaadaardige beschuldiging'', maar een constatering. In zijn brief probeert Katee krampachtig De Groenen verdacht te maken door bepaald passages te citeren uit een discussiestuk let wel, een discussiestuk, geen officieel beleidsstuk. Met het eerste citaat over de vele vluchtelingen ''Kunnen wij hen onbeperkt toelaten in onze multiculturele-samenleving-in-opbouw? Nee.'' zal iedereen het eens zijn. Natuurlijk kan dat niet onbeperkt! Het tweede citaat over het dichtbevolkte Nederland ''Zou het niet een goed idee zijn weer de emigratiepolitiek van de jaren vijftig op te nemen?'' is evenmin schokkend. Hier wordt het idee geopperd om de emigratie naar dunbevolkte landen opnieuw te stimuleren. Er wordt niet gesproken over de emigratie van minderheden, dit idee betreft alle inwoners van Nederland. Tenslotte doet Katee nog een poging om De Groenen als 'links' te afficheren door te spreken over ''(inkomens)nivellering''. Hoewel dit woord zowel in het discussiestuk, als in ons programma 'Liever leven' niet voorkomt, zijn wij inderdaad voor het afslanken van de hogere inkomens; dit zou je 'links' kunnen noemen. De Groenen willen echter niet ingedeeld worden bij links of rechts. Wij zijn groen, en daar gaat het om. Wat dat naast een zeer krachtig milieubeleid verder inhoudt, is te lezen in ons programma. Wij raden Katee aan dit programma eens goed te bestuderen, dan zal hij zien dat De Groenen duidelijk verschillen van Groen Links.
Peter Pot Irma Twickler, resp. voorzitter en penningmeester De Groenen, afd. Groningen (discussie gesloten, redactie)
Toen Ellis Ellenbroek 7 april jongstleden (onuitgenodigd) op onze studentendag aanwezig was, hadden wij er nog vertrouwen in dat een beetje journalist in staat is om een gebeurtenis waarheidsgetrouw en fatsoenlijk te verslaan (het verslag stond in de UK van 16 april, onder de kop: 'Waar lullen we in godsnaam over'). Ons vertrouwen is, zoals bij wel meer 'UK-slachtoffers', behoorlijk geschaad. Zoals vaker was Ellis Ellenbroek ook nu niet in staat om genuanceerd verslag te doen, zonder daarbij citaten uit hun verband te rukken en de lamlendige houding van een enkeling als maatgevend voor de houding van alle aanwezige studenten te nemen. Het heeft geen zin om hier alle fouten uit het artikel te verbeteren of uitspraken in hun juiste verhouding en perspectief te plaatsen. Deze brief zou vele malen langer worden dan het gewraakte artikel. Twee dingen willen wij wel vermelden. Ten eerste zijn alle gedane uitspraken ter verantwoording van de respectievelijke individuen, en werden zij niet zonder meer gedeeld door de aanwezige studenten. Ten tweede willen wij wijzen op het vrijwel unieke karakter van een dag als deze, waarin in tegenstelling tot wat gesuggereerd wordt juist wel door studenten over de kwaliteit, en andere zaken, van hun studie werd gediscussieerd. De negatieve toonzetting van het artikel is werkelijk onbegrijpelijk en wordt veroorzaakt door de vooringenomenheid van Ellis Ellenbroek.
Namens het dagelijks bestuur van de STUVO, Robert van der Giesen, voorzitter
Als student geneeskunde kon ik mij zeer vinden in het artikel 'Computer zegeviert bij anatomie' in de UK van 16 april van dr. R.N.J. Cupédo, voormalig staflid van de vakgroep Anatomie en Embryologie. De veranderingen in het curriculum sinds de komst van dr. G. Holstege zijn mijns inziens niet alle even gelukkig en toe te juichen voor de student. In 1991 stond volgens de studiegids het snijpracticum op het programma. Een onderdeel dat de meeste studenten erg appreciëren naast de zeer theoretische eerste fase van de studie tot geneeskundige, in welke hoedanigheid de meesten later toch als practicus zullen werken. Een groot aantal mensen had reeds een snijdoos aangeschaft toen het gerucht de ronde deed dat het snijpracticum plotseling was afgeschaft. Navraag bij de vakgroep deed het gerucht bevestigen: het snijpracticum is afgeschaft ''omdat men de mening is toegedaan dat de student een betere kennis van de anatomie zal verkrijgen door bestudering van duidelijke preparaten die zullen worden vervaardigd door mensen met veel snijkennis''. Teleurstelling en verontwaardiging onder studenten alom, omdat dit interessante onderdeel verdween én deze curriculumherziening niet officieel zelfs niet officieus was medegedeeld. Een eigenaardig fenomeen is dat de preparaten niet worden vervaardigd door mensen met veel snijkennis, maar door collega-studenten die nog nooit de scalpel ter hand hebben gehad. Als fysiotherapeut heb ik een behoorlijke kennis van de anatomie van met name het houdingsen bewegingsapparaat van de mens. Mijns inziens is het zelf prepareren van het lichaam een onderdeel dat de kennis van de anatomie van het menselijk lichaam alleen maar kan vervolmaken. Immers je weet wat je wegsnijdt voor je een bepaalde structuur tegenkomt. Na gesprekken met veel collega-studenten, is mijn standpunt dat verdwijning een verwerpelijke zaak is. Vanwege het feit dat in de studiegids onder de doelstellingen van het anatomie-onderwijs werd genoemd onder punt e: ''dat de student na afronding van het onderwijs in de anatomie wat betreft zijn praktische vaardigheid een gegeven structuur moet kunnen lokaliseren (met een atlas) en op de juiste wijze dient te kunnen prepareren'', heb ik in april 1991 een enquête middels een handtekeningenactie gehouden. De vraagstelling was of de student het snijpracticum oude stijl (zelf snijden dus) prefereerde boven het snijpracticum nieuwe stijl. Vrijwel unaniem stemde men voor het snijpracticum oude stijl. Er werd door mij samen met een collega-student een brief gericht aan de vakgroepsvoorzitter dr. G. Holstege waarin ons verzoek om handhaving van het practicum oude stijl door de ondertekende enquêteformulieren werd begeleid. Bij de vakgroepvergadering is hierop door dr. Holstege alleen gereageerd met de woorden ''slechte brief''. Het hele handeltje is hierna rechtstreeks in de prullenmand verdwenen, zonder dat de brief ter vergadering werd besproken. Wij, maar ook andere studenten, hebben geen enkele respons ontvangen met betrekking tot ons verzoek. Navraag bij de onderwijscommissie leerde ons dat de onderhavige curriculumherziening niet zomaar kan plaatsvinden. Men heeft echter verder geen actie ondernomen. Naar mijn mening is deze hele gang van zaken uiterst laakbaar. Kwalijk is dat dr. Holstege tijdens een college stelt dat zijn vakgroep in eerste instantie de rol van onderzoeksvakgroep vervult en dat onderwijs duidelijk op de tweede plaats komt. Ik ben van mening dat een universiteit er in de eerste plaats is voor de student. Zonder studenten bestaat de universiteit niet. Dat een vakgroep onderzoek bedrijft is natuurlijk van groot belang, maar dat mag niet ten koste gaan van het onderwijs. De vakgroep Anatomie en Embryologie zou zich eens moeten bezinnen op haar taken en doelstellingen binnen de universiteit. Aan een uitspraak die ik las in Triakel: ''Met de komst van dr. G. Holstege waait er een frisse wind binnen de vakgroep Anatomie'', zou ik willen toevoegen dat deze wind waarschijnlijk niet voor iedereen een even frisse geur met zich draagt.
Auke Wagenmakers, geneeskunde-student, fysiotherapeut
Door GERARD LAKKE Na een lange adempauze waarin slechts sporadisch verfrissende initiatieven de kop opstaken, lijkt het kunstleven in Groningen momenteel aan de vooravond te staan van een belangrijke opleving. Het expositie-circuit is langzaamaan in beweging aan het raken. Galerie De School blijkt een aantrekkelijke volhouder; het Centrum Beeldende Kunst heeft twee nieuwe expositieruimtes in gebruik genomen; galerie Anderwereld boert goed en heeft een tweede toonzaal geopend; en de nieuwbouw van het Groninger Museum is eindelijk een feit. Tel daar de recente oprichting van stichting/galerie De Voorruit bij op, en de slotsom toont een positief saldo. Op 11 april jongstleden betrok galerie De Voorruit een nieuw onderkomen in de Turftorenstraat. De Voorruit, oorspronkelijk een initiatief van meubelontwerpers Alex den Braver en Gert den Toom, leidde tot die datum een onnavolgbaar nomadisch bestaan in verschillende etalages en voorkamertjes. De activiteiten waren als gevolg van de wisselende lokaties nogal onopvallend en schemerig. De heldere ruimte waarin de organisatie nu haar intrek heeft genomen, zal daarin vast en zeker verandering brengen en de presentaties toegankelijk maken voor een breed, vast publiek. De openingstentoonstelling wekt in ieder geval een prettige indruk. Het behelst een goedverzorgde, ofschoon ietwat krappe presentatie van 13 leunstoelen die in opdracht zijn vervaardigd door Groningse vormgevers en kunstenaars. Met deze opzet geeft De Voorruit direct haar visitekaartje af, want juist in het grensgebied tussen vormgeving (in dit geval meubelontwerpen), beeldende kunst en andere artistieke disciplines (mode, literatuur, theater) wil zij haar accenten leggen. Hier loopt een parallel met de interesses van museumdirecteur Frans Haks; wellicht dat de projecten van De Voorruit vanuit hun meer lokale geaardheid een welkome aanvulling kunnen vormen op het internationale aanbod in het Groninger Museum. De Voorruits eersteling, het 'Leunstoelenproject', heeft in ieder geval een aantal interessante, veelbelovende toegepaste produkties voortgebracht. Met name de ontwerpen die daadwerkelijk trachten een functionele leunstoel te zijn, vertonen kwaliteit. Het meest interessant blijken de ontwerpen die de traditionele vormentaal van stoelen in essentie in acht nemen, om daarop vervolgens variaties aan te brengen. Goedbedoelde pogingen om ons zitvlak en onze ogen te verwennen met totaal nieuwe materialen, vormen, houdingen en zithoogtes hebben vrijwel altijd iets gekunstelds. Dergelijke ontwerpen wekken wel een kortstondig enthousiasme ('hé, wat een grappig idee'), maar ze beklijven uiteindelijk niet. Ook de sculpturale objecten die een reflectie moeten voorstellen op vormgeving en toegepaste kunst, maar die zelf niet serieus een praktisch doel wensen te dienen, zijn niet overtuigend; beeldend kunstenaars die zich met vormgeving bezig- houden zouden de in het vakgebied gangbare beginselen (functiona- liteit, ergonomie) meer moeten respecteren. Het hoogtepunt van de tentoonstelling is absoluut de 'Helios', een perfect afgewerkte, schitterend belijnde kuipstoel van esdoornhout van Gert den Toom. Esthetisch verantwoord; een fraai staaltje vakmanschap! Ook de robuuste ontwerpen van Lex Bekink en Alex den Braver (beiden vormgever) maken een verzorgde indruk en prikkelen de nieuwsgierigheid. Een positieve vermelding is tenslotte op zijn plaats voor de hoekige, gestileerde decorstukken van Hans Maas. Deze makkelijk verplaatsbare ziten ligmeubels met hun intrigerende huid lijken me uitermate bruikbaar binnen een theatrale context.
'Leunstoelenproject', tot en met 31 mei in galerie De Voorruit, Turftorenstraat 30. Open: donderdag 14-21 uur, vrijdag-zondag 14-17 uur. ''Zooo...'', stelde Stanley Druiprek vast, zorgvuldig door de mond ademend, ''die mag er wezen, zeg!'' ''Ja, wat een kanjer, hè'', beaamde Fredje, die datgene wat zich midden op Hedwig Verschuurs tafel bevond aan een nauwgezet onderzoek onderwierp. ''Maar wat gebeurde er nou precies eigenlijk?'', vroeg Yvette de Bruyne ongeduldig. ''Nou'', zei Fredje, ''ik kwam van m'n kamer, want ik moest naar de wc. Dus ik kom de trap af, staat daar zomaar een vreemde vent in de hal, zo'n pluizig type met een versleten legerjasje aan. Dus ik zeg, hé, wat moet dat? Wie ben jij? Zegt die knakker, ik ben Hans en ik kom voor Alfred. Woont hier ook een Alfred? Ik zeg, nee, hier woont geen Alfred, wat moet jij hier? Dus ik neem een vechthouding aan en toen was-ie door de voordeur ook alweer verdwenen. En toen zag ik dat de deur van Hedwigs kamer openstond en toen, affijn'', Fredje maakte een breed armgebaar, ''toen trof ik dit hier zo aan.'' ''Tje, wat een toestand, zeg!'' zei Yvette, ''en toen?'' ''En toen niks'', zei Fredje, ''toen kwamen jullie. Wat moet zo'n vent in andermans huis, hè? De brutaliteit, zeg!'' ''Pfff'', snoof Yvette, ''dat moet jij nodig zeggen, als exkraker...'' ''Dat lag heel anders'', deed Fredje verontwaardigd, ''dat was een politieke aksie tegen het grootkapitaal en...'' ''Jaja, dat zal wel'', meesmuilde Yvette. Ze keek om zich heen. ''Is er ook wat weg?'' ''Onze Hans heeft wel bij haar kleren gezeten zo te zien'', zei Stanley. Hij bukte zich en raapte een flinterdun zwart-satijnen broekje van de grond. ''Wisten jullie dat Hedwig zulk ondergoed had?'' ''Even serieus, jongens'', zei Yvette zakelijk, ''wat doen we met dit gevalletje hier? Straks brandt het nog een gat door het tafelblad. Je weet het nooit met die junks, met al die giftroep in hun lijf.'' ''Het lijkt net pindakaas, die met die hele stukjes pinda erin, waar je je tandvlees op stuk kauwt...'', overwoog Stanley. ''Ik heb 'ns gelezen dat inbrekers dat wel vaker doen'', doceerde Fredje, ''ze markeren zo hun territorium en alles binnen dat territorium is dan van hun, dat kunnen ze ongestraft meenemen, denken ze.'' ''Typisch het produkt van een vezelrijk dieet.'' Yvette boog zich voorover. ''Kijk hier, je kunt zien dat-ie bruine volkoren boterhammen heeft gegeten. Met hele korrel.'' Op dat moment klonk het dichtslaan van de voordeur. ''Verrek'', mompelde Stanley, ''daar zul je Hedwig toch niet hebben, hoop ik?'' ''Hallo, mensen'', klonk de vrolijke stem van Hedwig Verschuur, ''wat verschaft mij het genoegen van jullie voltallige aanwezigheid hier?'' Ze liep haar kamer in en zette haar tas met een plof op tafel. ''Ha, ik zie het al. Op heterdaad betrapt! Jullie wilden een grap met mij uithalen. Een rubberen feestdrol van Mulder! Nou, daar trap ik niet in, hoor!'' Ze strekte haar hand uit. ''Niet doen...!'' riep Fredje nog, maar het was al te laat. Hedwig staarde met opengesperde ogen naar de inhoud van haar hand. In de langgerekte gil die volgde en de ruiten van de kamer in hun sponningen deed trillen, hoorde niemand het open en dicht gaan van de voordeur, noch de voetstappen in de hal. Terwijl Fredje zich kreunend onder de tafel liet zakken, Yvette de handen voor de ogen sloeg en Stanley Hedwigs onderbroek over z'n hoofd trok, verscheen er een magere jongen in de deuropening. ''Hallo'', schraapte de jongen z'n keel, ''ik ben Alfred. Is er ook iemand voor mij geweest?''
René Meijer komt aan met de middenpagina van de eerste UK van dit jaar. Daarop werden studenten aan de tand gevoeld over hun manier van leven. ''Wat ga je kopen als je vijfhonderd gulden krijgt?'' was één van de vragen. ''Niemand zei: boeken'', aldus een verbaasde Meijer. Hij studeert sinds 1986 geneeskunde en doet er sinds 1987 Hebreeuws bij. Als aan het eind van dit jaar de studietijd op is heeft hij de geneeskundebul op zak. Die van Hebreeuws niet omdat er tussen hemel en aarde meer was dan alleen studeren.
Ellis Ellenbroek
René Meijer (23) vindt grammatica leuk. Onder meer door zijn leraar klassieke talen op de middelbare school. Die had er een paar weken voor de zomervakantie opeens genoeg van en schakelde over op het geven van Arabisch. Meijer wilde tropenarts worden en schreef zich in voor de studie geneeskunde. Maar al in zijn eerste jaar ging hij met een kennis mee naar colleges Oud-IJslands: ''Voor de leut, ik was wel eens in Scandinavië op vakantie geweest.'' Meijer bleef hangen bij de letterenfaculteit. Bij de vakgroep Talen en Culturen van het Midden Oosten viel zijn keus op de studie Hebreeuws, met als tweede taal Aramees. Die keus heeft rechtstreeks te maken met zijn vrijgemaakt gereformeerde achtergrond. ''Hebreeuws is de taal van de bijbel. Dat maakte het voor mij extra interessant.'' Meijer ontdekte dat hij het zichzelf niet makkelijk maakte. ''Het is misschien overdreven om te zeggen dat men in de vrijgemaakt gereformeerde kerk denkt dat de bijbel uit de hemel is komen vallen, maar het ligt er wel dicht naast. Als je documenten van een geloofsgemeenschap tot voorwerpen van wetenschappelijk onderzoek maakt moet je er toch anders naar kijken. Dat Hebreeuws studeren heeft een sterk negatief effect gehad op mijn geloof. Ik ben er minder vrijgemaakt gereformeerd van geworden.'' Door bij geneeskunde wat minder naar college te gaan wist de dubbelstudent de combinatie vol te houden. Toen letteren haar semestersysteem verruilde voor een trimestersysteem en geneeskunde- en letterententamens samen gingen vallen werd het moeilijker. ''Ik heb pas nog een tentamen Hebreeuws moeten afzeggen.'' Maar dat hij binnen de gestelde tijd niet óók doctorandus Hebreeuws kan worden met die studie is hij nu ergens in het derde jaar ligt aan hemzelf, vindt hij. ''Ik plan erg slecht. Mijn planning loopt altijd in het honderd. Voor iemand die twee studies doet zou dat eigenlijk niet moeten. Maar ik maak me er niet echt druk over. Ik ben uit interesse aan een tweede studie begonnen, ik hoef er niks mee te bereiken. Het zou heel leuk zijn om het op een of andere manier formeel af te sluiten, maar het wordt niet minder interessant als dat niet kan. ''Ik ben de enige hier in huis die geen teevee heeft'', bekent Meijer, ''en ik lig weinig in bed.'' Maar de studietijd die hij daar mee uitspaarde ging vaak op aan ''feestvieren en aanklooien''. Bovendien was de dubbelstudent een jaar lang voorzitter van de Gereformeerde Studenten Vereniging (GSV). En, met de eindstreep in zicht, is er nu de organisatie van een congres over Gereformeerde Studenten Verenigingen. Bij geneeskunde zit René Meijer in de faculteitsraad. Omdat hij vindt dat er op de gang van zaken wel het een en ander valt aan te merken. ''Het gaat nu veranderen, maar ik heb problemen met het onderwijs zoals ik het kreeg. De geneeskundestudie vond ik niet zo enerverend, enigszins saai. De stof was heel erg interessant, maar de presentatie niet geweldig. In een geestdodende massaliteit kreeg je een arsenaal kennis over je heengestort. ''De geneeskundefaculteit is wat geïsoleerd. Dat zei de visitatiecommissie ook. Maatschappelijke kaders ontbreken. Vakken als economie van de gezondheidszorg of recht. En je hebt niet de ruimte binnen de studie vakken te volgen bij andere faculteiten. Dat heeft bij mij zeker een rol gespeeld bij de keuze voor een tweede studie.'' Meijer bekent: ''Bij geneeskunde haalde ik alles binnen maar niet meer dan dat. Ik heb er de kantjes wel wat afgelopen. Gezien het beroep dat je ermee gaat uitoefenen vind ik dat wel een beetje onethisch. Mensen moeten toch enig vertrouwen in je hebben. Ik zie de co-schappen maar als een soort tweede ronde.''
Door KEES WAAGMEESTER Ik heb twee keer twee jaar in West-Afrika gewoond, maar wat mij nog steeds mateloos boeit is de vraag hoe een gemiddelde inwoner van een Derde-Wereldland tegen de westerse wereld aankijkt. Ik weet het: gemiddelde mensen bestaan niet en de Derde Wereld bestaat ook niet; die wordt elke maand wel door een of andere hotemetoot opgeheven. Iedereen in de zogeheten Derde Wereld die met een westerling kennis maakt, staat in een of andere functionele relatie met die westerling. Daarin is vrijwel altijd de westerling degene die iets te bieden heeft, iets wat meestal terug te vertalen is tot geld of macht. De kijk op de westerling is dus zelden geheel neutraal. Het kan niet anders of zin kijk op de inwoners van het zogeheten ontwikkelingsland is al ingekleurd. U moet wel heel jong zijn, wilt u aan deze culturele programmering nog geheel ontkomen. U wordt volgens de beste calvinistische principes in zonden ontvangen en geboren, en ook al voelt u dat misschien niet meer zo, vast staat wel dat u opgroeit in een land met een koloniale geschiedenis die naadloos overging in ontwikkelingshulp en ontwikkelingssamenwerking. Daardoor bent u meer geconditioneerd dan u denkt. Ik heb de stap van de Indonesische regering om verdere hulp van Nederland te weigeren in het jongste nummer van 'Onze Wereld' van historische betekenis genoemd. Wat Suharto duidelijk maakt wat u verder ook mag denken van deze man die tot de top tien behoort van wrede dictators van deze eeuw is dat hulp niet, omdat het nu eenmaal hulp is, altijd in dank wordt aanvaard. Geholpen worden blijft vernederend. En wie helpt moet wel heel sterk in zijn schoenen staan om niet te denken (en uit te stra- len) dat hij een tikje superieur is. Wie zich desalniettemin in de psyche van een Derde-Wereldbewoner probeert te verplaatsen hoe moeilijk dat dus met onze culturele achtergrond ook is zal kunnen navoelen dat de geholpene de hulp van zich afschudt zodra hij daar economisch toe in staat is. U begrijpt dat dat voor mij de diepste betekenis is van de stap van de regering-Suharto. Het kwam hem binnenslands goed uit, allemaal waar, maar hij (of zijn opvolger) zou, naar mijn analyse, een dezer jaren de Nederlandse hulp toch hebben geschrapt. Suharto, beweer ik, markeert het einde van het hulpdenken. Wie door deze gedachte ontmoedigd wordt moet ik hebben. Bij u wil ik definitief een einde maken aan uw behoefte om misschien toe te treden tot wat de socioloog prof. Breman noemt ''het ontwikkelingsleger''. Wat u ook aan ontwikkelingstheorieën onder de knie probeert te krijgen, zolang u behept bent met het hulpdenken zal uw zicht op de werkelijkheid er niet scherper op worden. Wie vrolijk wordt bij de gedachte dat het hulpdenken een einde neemt, zit hier trouwens ook goed. Want misschien voelt u zich hier achteraf wel verdwaald en denkt u dat we met het einde van het hulpdenken nu tenminste van dat hele internationalistische gedoe af zijn. Voor u is hulp het enige wat bestaat in de relatie met de Derde-Wereldlanden en nu de hulp van alle kanten onder vuur ligt, neemt voor u de komende jaren de Derde Wereld als politiek en maatschappelijk aandachtsgebied in betekenis af. U zit hier alleen nog even, om bij de begrafenis te zijn van een groots idee uit de tweede helft van de twintigste eeuw. U kunt ook vrolijk worden bij de gedachte dat het hulpdenken een einde neemt omdat het echte werk daarmee begint. Met u wil ik het besef delen, dat er nog een lange weg te gaan is. Het hulpdenken heeft ons op achterstand gezet. Het ontneemt ons het zicht op de geëigende mogelijkheden om aan ongelijkheid een einde te maken. Ontwikkelingssamenwerking moet geen kwestie zijn van iets brengen wat zij niet hebben, maar van ruimte scheppen. Ontwikkelingssamenwerking moet geïnternationaliseerd worden, een zaak worden waar rijke en arme landen in gelijke mate zeggenschap over hebben. Handelsmogelijkheden, know how, milieuge- bruiksruimte en mensenrechten moeten erkend worden als gemeen- schappelijk bezit, als gemeenschappelijke verworvenheden. Ontwik- kelingssamenwerking is het ontwikkelen van instituten, van regels, van systemen van gemeenschappelijk beheer. Idealistisch hè? Ja, maar de enige mogelijkheid die we hebben. En vergeet niet dat dat de condities zijn waarop Suharto of die gemiddelde inwoner van een Derde-Wereldland misschien bereid is samen te werken. Een voorbeeld. In de voorbereidingen van de VN-conferentie over ecologie en ontwikkeling die in juni in Rio de Janeiro wordt gehouden, laten Derde-Wereldlanden de rijke landen voelen dat het milieu óns probleem is. Ze willen meewerken dat op te lossen en stellen hun voorwaarden. Wij zijn in zekere zin de vragende partij, die allereerst in eigen huis orde op zaken moet stellen. Er is veel kennis en inzicht nodig om nationaal orde op zaken te stellen en internationaal mee te kunnen doen. Een student die dit in zijn of haar studie geen vorm geeft, mag dan straks een universitair diploma hebben, een universeel wezen, een wereldbur- ger, is hij daarmee nog niet.
Kees Waagmeester is hoofdredacteur van het maandblad 'Onze Wereld'.
VR.1 MEI Guts. De Groningen University Theatre Society speelt 'Betrayal', een stuk van Harold Pinter over een gecompliceerde driehoeksverhouding tussen de boezemvrienden Jerry en Robert, en Robert's vrouw Emma. Prinsentheater, Noorderbuitensingel 11. Aanvang 20.30 uur.Het Nationale Ballet en het Noordhollands Filharmonisch Orkest met choreografieën van Balanchine 'Violin Concerto' op muziek van Strawinsky, Van Dantzig 'Vier letzte Lieder' op muziek van Richard Strauss en Van Schayk 'Dodeneiland' op muziek van Rachmaninoff. Stadsschouwburg, aanvang 20.15 uur.
ZA.2 MEI Tango van onze jeugd. Regie Albert Mkrttsjan, 1984. Tragikomedie gesitueerd in de jaren vijftig. In het kader van de landelijke Armenië-manifestatie over geschiedenis en cultuur van de Armeniërs. USVA, Oude Boteringestraat 49. Aanvang 20.30 uur.Shudder to Think. Deze band uit Washington DC heeft inmiddels twee platen uitgebracht. Shudder tot Think speelt geraffineerde popnummers. Simplon, Boterdiep 71. Aanvang 21.00 uur.
ZO.3 MEI Theater van het Oosten met 'De Wespendief' van Kester Freriks en 'De Tentoonstelling' van Thomas Verbogt, respectievelijk het derde en vierde deel van het experimenteel project 'Indringers'. Vier Nederlandse auteurs schreven ieder een toneelstuk vanuit een gemeenschappelijk uitgangspunt. Kruithuis, aanvang 15.00 uur.
MA.4 MEI Armenië door de tranen heen. In het kader van het 4 mei project. De Oosterpoort, aanvang 21.00 uur.Marc Ribot's Rootless Cosmopolitans. Popconcert in Grand Theatre, aanvang 20.30 uur.
DI.5 MEI Bevrijdingsfestival. Viering van de bevrijding met pop-muziek, jazz, dans, kleinkunst en theater. Noorderplantsoen, van 14.00 tot 19.30 uur
WO.6 MEI Rob van Deinse. Deze pianist speelt werken van J.S. Bach, R. Schumann en M. Ravel. Aula van de muziekschool, Oude St. Jansstraat 7/9. Van 12.45 tot 13.15 uur.
DO.7 MEI Het Nationale Toneel speelt 'Een zwarte Pool' van Karst Woudstra. Een tragikomedie die zich afspeelt binnen de Amsterdamse grachtengordel. Stadsschouwburg, aanvang 20.15 uur.
Vaak is het gewoon heel erg verantwoord wat de alternatieve filmhuizen vertonen, maar zo af en toe is het ook gek en grappig. Een hele grappige en enigszins gekke film uit 1936, die bijna nooit te zien is, is op 5 mei te zien in RKZ-bios. Ik heb het over Green Pastures van William Keighley en Marc Connelly. In deze naar mijn weten eerste geheel zwarte speelfilm, volgen we de fantasieën van de leerlingen van een zondagsschool. De onderwijzer vertelt over God, die de kinderen zich onmiddellijk als een enigszins strenge maar wel lieve opa voorstellen, en over de grote bijbelverhalen. De ballingschap vindt plaats in een kroeg in New Orleans, en Noach, een erkend dronkaard, bezwijkt voor de charmes van een vat whisky dat aan boord van de ark gebracht wordt. Natuurlijk is het niet alleen maar grappig, want de film heeft wel degelijk een serieuze theologische bedoeling. Het geheel blijft niettemin luchtig en bijzonder aangenaam. (Frank Blaakmeer)
In 26 dagen een roman schrijven, dat lukt slechts een enkeling en dan waarschijnlijk alleen onder grote morele druk. Fjodor Dostojewski moet in 1866 van zijn uitgever deze barbaarse prestatie leveren, wil hij verzekerd blijven van enige financiële steun. Om tijd te winnen, dicteert hij alles aan een stenografe, met wie hij oh, happy end na afloop trouwt. In 'Igrak, de Speler' beschrijft Fjodor de (waar gebeurde) pijnlijke liefdesgeschiedenis met de jonge Russische 'Polina' in het Duitse 'Roulettenburg', waar hij verslaafd raakt aan het gokspel. Op basis van deze roman, de herinneringen van de stenografe en de briefwisseling tussen Fjodor en Polina, schreef Ger Thijs het toneelstuk Spelers voor het Ro-Theater. Thijs schetst in 'Spelers' drie hoofdlijnen: de wanhopige liefde van de berooide schrijver voor zijn minnares Polina, de ontluikende liefde tussen Fjodor en de jeugdige stenografe Anna en het ontluisterende beeld van een schrijfproces. Halverwege schimpt Fjodor: ''dat zogenaamde scheppingsproces. Niks te scheppen. Het vuile schuim van het water scheppen, jawel, en het de lezer in het gezicht smijten.'' Te zien in de Stadsschouwburg op zaterdag 2 mei. (Lida Coumou)
In de week van 4 mei is er maar een tip mogelijk: het 4 Mei-Projekt. Als onderdeel van een grote Armenië-Nederland manifestatie, geeft het koor van het 4 Mei-Projekt in april en mei een aantal concerten, samen met het Volksmuziek Ensemble van het Komidas Conservatorium Armenië. Het concertprogramma omvat, naast het 'Oratorium ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de genocide van 1915' van de Armeense componist Khatchatour Avedissian, een liederencyclus van de grote Armeense componist Komidas en instrumentale Armeense muziek. Voor de eerste keer komt met deze cyclus een samenwerking tot stand tussen een Nederlands amateurkoor en professioneel Armeens orkest. De Nederlandse première van het 'Oratorium' krijgt bijzondere allure omdat de koorzang begeleid wordt door een ensemble van dertig musici die traditionele Armeense instrumenten bespelen. De Nationale Doden- herdenking en de Armeense herdenking van 24 april worden door deze samenwerking in een bijzonder daglicht gesteld. 4 mei, in de Oosterpoort, 20.15 uur. (Yvonne van den Berg)
Nu Polygram geen elpees meer produceert lijkt het cd-tijdperk definitief te zijn ingetreden. Het ongepolijste, krakerige vinyl-geluid wordt vervangen door iets digitaals en cleans. Bij veel bandjes heerst er nu al een weemoedig verlangen naar vroeger tijden, toen het toerental nog 45 was en de kleur van het vinyl rose of fluorgeel. Zo ook bij The Gories. Alex Chilton produceerde hun tweede langspeler en kwam tot de volgende conclusie: wat de Cramps zijn voor de rockabilly, zijn The Gories voor de blues. Dit basloze trio weet moeiteloos de elementaire rock 'n roll te combineren met blues en punk. Resultaat: primitieve garagerock die uitblinkt in simpelheid. De Gorie-koorts. Ben je er eenmaal mee besmet, dan is het zweten geblazen. Oftewel, this here's The Gories from Detroit, hot off the press. It's going to jump on you baby and stay in your dress. 7 mei in VERA. (Perry ten Hoor)