Medicijnen zijn per definitie schadelijk. Aan de schadelijke werking danken ze immers hun bestaan. De farmacie probeert via experimenten de ongewenste schade zoveel mogelijk in te dammen maar uiteindelijk is elk medicijngebruik een nieuw experiment. Dat geldt het meest voor de gevoeligste mens: het ongeboren kind. De Wereldgezondheidsorganisatie zei het onlangs aldus: ''Experimenten naar de schadelijkheid voor de ongeboren vrucht worden dagelijks uitgevoerd maar met de resultaten wordt niets gedaan.'' De farmaceute Lolkje de Jong bracht enige lijn aan in de risicodiscussie.
Joep Engels
Haar man zat op een sportschool en pompte er zijn spieren op, niet alleen in het krachthonk; bij tijd en wijle zocht hij zijn toevlucht ook tot de voorraadkast met de preparaten. ''Een belangrijke aanvulling voor mensen die extra veel energie verbruiken'', las zij op de bijsluiter en ze voelde zich aangesproken. Ze was immers zwanger en kon dus wel energie voor twee gebruiken. Misschien vond ze zelf nog wel baat bij de preparaten van haar man, voor haar ongeboren kind was de overdosis vitamine-A echter desastreus. Een abortus was onvermijdelijk. Als de vrouw in dit voorbeeld gevraagd was welke medicijnen ze tijdens haar zwangerschap had geslikt, zou ze de preparaten vermoedelijk niet eens hebben genoemd. De gemiddelde Nederlander ziet vitaminetabletjes of drogistenprodukten zoals hoofdpijnpoeders en huidzalfjes namelijk niet als geneesmiddelen. Laat staan dat aan dergelijke produkten risico's voor het eigen lichaam dan wel het nageslacht worden toegeschreven. De Nederlander is zich daarentegen zeer bewust van schadelijke bijwerkingen van medicij- nen. Hij of zij is dan ook terughoudend in het gebruik ervan en vrouwen zijn tijdens hun zwangerschap nog eens extra alert.
De Softenon-affaire rond 1960 schudde de geesten voorgoed wakker. Het onschuldig ogende slaapmiddel Softenon bleek zeer schadelijk voor de ongeboren vrucht. De slachtoffers moesten het met zwaar onderontwikkelde ledematen stellen. ''Medicijnen kunnen kwaad, wist toen iedereen. En in wezen is nog steeds iedere behandeling met geneesmiddelen experimenteel'', aldus Lolkje de Jong-van den Berg van de afdeling Farmacie en Samenleving van de RUG. ''De kennis over de effectiviteit en veiligheid komt pas in de praktijk, dus ook pas tijdens de zwangerschap, beschikbaar.'' De Jong promoveerde woensdag 29 april op haar onderzoek van de risico's van medicijngebruik tijdens de zwangerschap. Medicijnen zijn in feite vergiften en dus per definitie schadelijk. Om zoveel mogelijk te waarborgen dat het nuttig effect opweegt tegen de schade worden geneesmiddelen altijd eerst uitgetest op proefdieren. Maar een mens is geen rat en een embryo lijkt al helemaal niet op een ongeboren ratje. De risico's zijn daarom, zeker voor het gevoelige ongeboren kind, nooit helemaal uit te sluiten. In de eerste drie maanden van de zwangerschap, wanneer de organen en lichaamsdelen tot ontwikkeling komen, kunnen de zogenaamde teratogene medicijnen die ontwikkeling storen en structurele schade veroorzaken. In het laatste halve jaar leiden ze tot functionele stoornissen. Zo teratogeen (letterlijk 'monsters veroorzakend') als Softenon zijn de meeste medicijnen niet maar dat maakt de gevaren des te sluipender. Zo werd de andere ramp van medicijngebruik tijdens zwangerschap, de DES-dochters, slechts bij toeval ontdekt. In 1971 lagen in een ziekenhuis in Boston zeven vrouwen met een zeer zeldzame vaginale kliercelkanker. Eén van de vrouwen kwam toen op het idee dat een gemeenschappelijke factor dit 'toeval' moest verklaren en achterhaalde zo het DES-gebruik van de zeven moeders. Diethylstilboestrol, een synthetisch oestrogeen, werd gebruikt door vrouwen die keer op keer een miskraam kregen. DES zou dat voorkomen. Bij zo'n ingrijpend middel is het onheil nog wel te verwachten. De Jong waarschuwt in haar onderzoek ook voor de risico's van de huidige ovulatie-inducerende middelen, die qua structuur veel op DES lijken. Vaak echter zijn de verbanden moeilijker te leggen. Kinderen met gedragsstoornissen bijvoorbeeld: er lijkt een verband te zijn tussen deze stoornissen en het gebruik van antidepressiva door de moeder. Maar zijn deze middelen ook werkelijk de oorzaak of wordt het afwijkende gedrag veroorzaakt door de labiliteit van de moeder? En als het afwijkende gedrag of de lichaamsstoornis zich openbaart, is het medicijngebruik al lang verleden tijd. Het is dan vaak niet meer te achterhalen hoeveel de moeder gebruikt heeft en wanneer precies en hoe groot de dosis was voor het ongeboren kind.
Lolkje de Jong richtte zich in haar onderzoek op die laatste onzekerheid. Ze wilde weten hoe een goede registratie van medica- tiegegevens tijdens de zwangerschap zou kunnen bijdragen aan een veilig gebruik ervan. Anderhalf jaar lang volgde ze de medicijn- verstrekking van tien noordelijke apotheken aan tweeduizend zwangere vrouwen. Daarnaast interviewde ze nog eens driehonderd vrouwen op hun kraambed. Want er is een verschil tussen de verstrekking door de apotheker en het feitelijk gebruik door de patiënt. Mensen laten de pillen in hun medicijnkastje staan, ze gebruiken ze later of slikken middelen die bij een familielid zo goed geholpen hebben. Eén derde van hun geneesmiddelen schaffen de zwangere vrouwen zonder apothekersvoorschrift aan. Bij de drogist bijvoorbeeld, of de homeopaat. Toch concludeert De Jong dat de (geautomatiseerde) apotheekgegevens een goede registratiebron vormen. ''Als je de verschillen tussen verstrekking en gebruik in je achterhoofd houdt, verschaffen die gegevens je een goede en goedkope methode om het geneesmiddelgebruik in kaart te brengen.'' De meeste vrouwen (86 procent) krijgen één of meer medicijnen voorgeschreven tijdens hun zwangerschap. Daarvan vormen ijzer (vanwege bloedarmoede) en vitaminepreparaten de grootste groep maar ook middelen tegen maagzuurbranden en vaginale infecties worden relatief veel geslikt. Het gebruik van deze middelen is voor een deel cultuurbepaald, vertelt De Jong. ''In de Verenigde Staten wordt veel minder ijzer geslikt maar Amerikaanse vrouwen slikken weer veel meer vitaminepreparaten en medicijnen tegen misselijkheid.'' Eén op de zes vrouwen krijgt in Nederland tijdens haar zwangerschap medicijnen voorgeschreven die riskant zijn voor het ongeboren kind. In veel gevallen heeft de moeder geen keuze; als ze hartpatiënt is of epileptisch, kan ze niet buiten haar medicijnen. Soms zijn er alternatieven: een veiliger middel of lokale toediening (het 'pufje' voor de astmapatiënt). Maar in andere gevallen moet de moeder afwegen tussen twee kwaden. Een epileptische aanval kan voor het kind ernstigere gevolgen hebben dan het medicijn. De Jong: ''Ik kan me voorstellen dat iemand die ontzet- tend graag een kind wil, de risico's van het medicijn wil nemen. Die risico's zijn bekend, zodat je tijdens de zwangerschap goed kunt volgen of er iets fout gaat. Bovendien gaat het vaak om kleine risico's. Een medicijn vergroot bijvoorbeeld de kans op een afwijking van één op duizend naar één op tweehonderd. Dat risico is te nemen.''
De Jong kwam in haar onderzoek ook verstrekkingen van risicovolle geneesmiddelen tegen waarvoor veiligere alternatieven zijn. ''Het probleem is'', legt ze uit, ''dat huisartsen en apothekers weliswaar van goede wil zijn maar niet altijd op de hoogte van de zwangerschap. Sommige vrouwen bijvoorbeeld houden het heuglijke feit graag even voor zichzelf.'' De farmaceute adviseert daarom om waarschuwingsstickers op de verpakking van risicovolle medicijnen te plakken zodat de vrouwen zelf kunnen zien dat het middel gevaar kan opleveren voor hun ongeboren kind. Daarnaast zou er een langlopend registratiesysteem in samenwerking met gezondheidscentra moeten komen. ''Dan heb je directe feedback. Ik heb ook achteraf moeten concluderen dat een vrouw zwanger was toen ze een bepaald medicijn kwam afhalen bij de apotheek. Als je de zwangerschap direct volgt, kun je ook de doodgeboortes en miskramen in je onderzoek opnemen. Men schat dat ongeveer een kwart van de zwangerschappen op een miskraam uitloopt en er zijn mensen die veel hogere schattingen noemen. Zo'n miskraam kan ook door medicijngebruik veroorzaakt zijn.''
''Religie is opium voor het volk'', luidt een van de meest geciteerde
uitspraken van Karl Marx. Een uitspraak die, zo toonde de
bevrijdingstheologie in Latijns Amerika aan, inmiddels achterhaald
is. Eeuwenlang fungeerden de rooms-katholieke prelaten inderdaad als
opiumschuivers. Zij gaven hun zegen aan de conquistadores en
dictators die Latijns Amerika teisterden. Sinds het Tweede Vaticaans
Concilie (1961-65) woei er echter een andere wind door de RK Kerk.
Priesters gingen de krottenwijken in en kozen voor de armen.
Bevrijdingstheologen als Leonardo Boff verhieven hun stem en zochten
een synthese tussen christendom en marxisme. Anno 1992 moeten we
constateren dat de solidaire kerk in een crisis verkeert. Het failliet
van de grote utopieën socialisme en christendom is inmiddels een feit,
stelde de theologe Berma Klein Goldewijk afgelopen maandag in de
slotlezing van de cyclus 'De erfenis van Columbus'. ''Socialisme,
(neo)liberalisme en christendom hebben een wereldwijd moeras van
verpaupering en vervuiling, van structureel en geïnstitutionaliseerd
onrecht nagelaten.'' Het huwelijk tussen christendom en marxisme
staat dus op springen, aldus de medewerker van de theologische
faculteit van de Katholieke Universiteit Nijmegen. Toch ziet de
theologe licht in de duisternis. Een postmodern licht, zo gezegd. Het
begrip 'democratisch socialisme' is nog levensvatbaar, mits een aantal
verworvenheden van het westers liberalisme wordt geaccepteerd:
vrijheid van meningsuiting, stemrecht en andere zaken die het
Latijnsamerikaans socialisme een menselijk gezicht kunnen geven. Dat
is de theorie. In de praktijk flakkeren verschillende lichtpuntjes
die nog lastig op waarde zijn te schatten. Allereerst zijn er de
kerkelijke basisgemeenschappen, waarbinnen zich een heel scala aan
groeperingen bevindt van liturgiegroepen tot solidariteitsgroepen voor
straatkinderen en prostituées. Deze kerkelijke gemeenschappen zijn
volgens basisdemocratisch model georganiseerd en onderhouden nauwe
banden met niet-kerkelijke bewegingen, zoals vrouwenen
milieu-organisaties. Evenals de vorige spreker in deze lezingencyclus,
de journalist John Schlanger, heeft Klein Goldewijk haar hoop
gevestigd op deze volkse bewegingen. Al waarschuwt ze voor de
restauratie van het centralisme in de roomse kerk: ''Komend najaar
is er weer een Latijnsamerikaanse bisschoppenconferentie. Ik houd
mijn hart vast of de huidige koers dan nog wel bevestigd zal worden.''
Een geheel nieuw fenomeen, dat zich als een olievlek uitbreidt, maakt
de toekomst van de Latijnsamerikaanse kerk nog onzekerder. De laatste
jaren winnen de mediumreligies snel terrein. In Brazilië, Haïti, Cuba
en Venezuela floreert deze vorm van religieuze beleving, waarin via
een medium contact wordt gezocht met het heilige. Zo'n zestig procent
van de Brazilianen heeft ervaring met de mediumreligies, die
kleinschalig in eigen tempeltjes worden beleden. Opium voor het volk?
Klein Goldewijk aarzelt. ''Aanvankelijk verwierpen de
bevrijdingstheologen de mediumreligies op deze grond. Maar nu komen
sommigen er op terug. Deze vorm van religie, die wortelt in het verzet
van de zwarte bevolking, doorbreekt het monopolie van de katholieke
kerk. Veel leden van de kerkelijke basisgemeenschappen doen er aan
mee. Dus het is een machtsfactor van belang. Anderzijds weet de
Braziliaanse overheid ze aardig in te palmen, met een eigen tv-kanaal
en andere privileges. Of dit een vruchtbare bron van verzet is, is
voor mij nog een open vraag.'' (Guus Termeer) Pauline van Vliet (64)
was tot 1989 wetenschappelijk hoofdmedewerker bij de sectie algemene
pedagogiek van de RUG. Sindsdien bereidt ze de herdenking voor van de
500ste geboortedag van de pedagoog/geleerde Jan Amos Comenius, die van
11 tot 17 mei in Amsterdam zal plaatsvinden. Voor haar werk kreeg ze
eind maart in Praag de Comenius-gedenkpenning met oorkonde:
''Ik hoorde eergisteren van de Tsjechische ambassadeur dat dit de hoogste onderscheiding in zijn land is. Ik zie het als een blijk van waardering voor al die jaren dat ik contact had met collega's in Tsjecho-Slowakije. Ten tijde van het communistische regime viel dat niet mee. Comenius was wel een volksheld die stond voor vrijheid, vrede en onafhankelijkheid. Maar zijn theologische en filosofische opvattingen waren taboe. Dat is nu anders. Zijn werk wordt daar nu pas echt onderzocht. Voor mij is Comenius niet alleen inspirerend als pedagoog, maar ook als utopisch denker.'' (Guus Termeer)
Het onderzoeksbudget van de vier jongste universiteiten in ons land wordt in twee jaar met 30 miljoen gulden opgehoogd. Minister Ritzen gaat hiermee in op het verzoek van de vier om hun achterstand op gevestigde universiteiten recht te trekken. De verhoging moet worden opgebracht door de overige instellingen. De gelukkigen zijn de universiteiten van Twente, Maastricht, Tilburg en Rotterdam. De eerste twee krijgen vijf, de laatsten tien miljoen extra per jaar. Hiermee wordt de scheefgroei rechtgetrokken. Het merendeel van het universitaire onderzoeksgeld (de zogenaamde ''b-delen'') kent namelijk al tien jaar een vaste verdeling, die nog gebaseerd is op de studentenaantallen van 1982. De vier jongste universiteiten, waar juist in de jaren tachtig het aantal studenten groeide, voelen zich benadeeld. Afgelopen juli werd de kwestie urgent, toen universiteiten en minister het eens werden over een meer ''dynamische' manier om het geld te verdelen. De vier jongste instellingen eisten dat zij in dat systeem, dat in 1993 begint, een gelijkwaardige startpositie zouden krijgen. De dertig miljoen moet worden opgebracht door de rest van de instellingen. Achter de schermen hebben deze hiermee al ingestemd. Over de precieze manier waarop het geld vrijgemaakt zal worden, volgt in juni nog overleg. Ruwweg zullen de meeste universiteiten in twee jaar tijd een procent van hun personeelsbudget moeten inleveren. Voor de grootsten komt dat toch neer op zo'n vier miljoen gulden per jaar. (Frank Steenkamp, HOP)
Universiteitsbibliotheken hebben steeds meer moeite om hun voorzieningen op peil te houden. Dat blijkt uit een onderzoek van de Raad van Advies voor Bibliotheekwezen en Informatieverzorging. De RABIN heeft op verzoek van minister Ritzen de ontwikkeling van de universiteitsbibliotheken in de afgelopen tien jaar onderzocht. Deze budgetten zijn onder steeds grotere druk komen te staan. De meest duidelijke oorzaak is de prijsstijging van wetenschappelijke tijdschriften. Deze bedroeg gemiddeld meer dan 10 procent. Een van de verklaringen van die stijging wordt nota bene veroorzaakt door efficiëntie maatregelen van de bibliotheken zelf. Veel instituutsbibliotheken zijn in de jaren tachtig gefuseerd en bezuinigden door 'dubbele' abonnementen op te zeggen. De uitgevers zagen zich hierdoor genoodzaakt de abonnementsprijzen te verhogen. Een aantal van de financiële bedreigingen kan volgens het rapport enigszins worden ondervangen door verdergaande samenwerking van de universiteitsbibliotheken. De technologische vooruitgang maakt een dergelijke samenwerking mogelijk. In de praktijk zijn al stappen gezet. Zo werken de bibliotheken op het moment aan een gezamenlijke catalogus met een gemeenschappelijke basisclassificatie. Op grond hiervan wil men in de toekomst landelijke collectievormingsprofielen maken. Gespecialiseerde tijdschriften of boeken komen op één plaats terecht. Op kleine schaal experimenteert men al met deze werkwijze. (Ries Agterberg, HOP)
Studenten voelen er niets voor om zogeheten algemeen vormende vakken verplicht te stellen, voorzover die nu niet in de onder- wijsprogramma's zijn opgenomen. Dat blijkt uit het overleg dat de Grunk-fractie heeft gevoerd met studentvertegenwoordigers in de faculteitsraden en -besturen. De studentenfractie in de universi- teitsraad sprak met deze vertegenwoordigers over het Ontwikke- lingsplan 1993-1996 van de RUG. In dit meerjarenplan van de universiteit signaleert het college van bestuur dat algemeen vormende vakken sinds de invoering van de twee-fasenstructuur minder aandacht krijgen. Het college zegt er naar te streven dat in ieder geval de vakken wetenschapsfilosofie, geschiedenis van de wetenschap en de eigen discipline, en ethiek en ethische aspecten van wetenschappelijk en beroepsmatig handelen in alle onderwijsprogramma's voorkomen. De Grunk vindt dat deze vakken, voorzover ze nu niet verplicht zijn, in de vrije keuzeruimte van de onderwijsprogramma's moeten worden opgenomen. De invoering van de trimesterindeling blijkt niet aan de verwachtingen te beantwoorden. De Grunk constateert dat de nieuwe indeling er niet toe heeft geleid dat studenten vaker een vak bij een andere studierichting volgen. Grootste probleem van het trimestersysteem is echter het gebrek aan studieplaatsen en tentamenzalen in de tentamenperiodes, zo blijkt uit de gevoerde gesprekken. Capaciteitsproblemen doen zich ook voor bij de beschikbaarheid van computers. De Grunk vindt dat er in 1996 per tien studenten één vrij toegankelijke pc of terminal moet zijn. Nu is dat één per vijftig studenten. Het Ontwikkelingsplan 1993-1996 wordt aanstaande donderdag in de universiteitsraad besproken. (Laurens Berentsen)
Verdwalen in de aarde donkere nacht; de benen uit je lijf lopen en dan bij een wisselpunt vergeefs wachten op de ploeggenoot die het van je moet overnemen; en veel blikschade natuurlijk, met die tientallen busjes en gelegenheidschauffeurs op de smalle landweggetjes in de Achterhoek. Afgelopen weekend werd voor de twintigste keer de Batavierenrace gelopen, Europa's grootste estafette-loop van Nijmegen naar Enschede. Een verslag met een Groningse topper en een feestploeg uit de Martinistad. Het is een drukte van jewelste, vrijdagavond op het Nijmeegse Sportcentrum. Nog een paar uur en dan gaat de twintigste editie van de Batavierenrace van start. Studenten met sporttassen betreden de kleedkamers om een geschikte outfit aan te trekken. De strakke runners-pant is populair, maar ook de ouderwetse trainingsbroek wordt nog goed gedragen. Nerveuze ploegleiders houden een laatste peptalk om de lopers voor te bereiden op wat komen gaat. Vijfentwintig etappes van in totaal honderdvierenzeventig kilometer tussen Nijmegen en Enschede. Een van de veertien Groningse ploegen die acte de présence geven, is het team 'de Tartantrappers op TV'. ''We gaan voor een plaats bij de eerste drie'', kondigt Okko Jan Bosker, een van de ploegleiders, vantevoren aan. ''Eerste worden we niet, er doet een team mee met nationale toppers.'' De Tartantrappers, samengesteld uit studenten van de atletiekvereniging GVAV-Rapiditas, hebben een naam hoog te houden. De ploeg grossierde de afgelopen jaren in tweede plaatsen tijdens de Batavierenrace. Een andere Groningse formatie die meeloopt is die van 'voorheen Zoef Zoef'. ''Vorig jaar werden we 199-ste, ook dit jaar hopen we bij de eerste tweehonderd te eindigen'', vertelt captain Nynke de Zwart. Haar team bestaat uit economiestudenten van de RUG en volleyballers van Donitas. ''We doen vooral mee voor de gezelligheid'', waarschuwt De Zwart.
Het loopt inmiddels tegen elven. De Tartantrappers zijn een en al activiteit. Ploegleider Reyer Klopman controleert de uitgedeelde routeboekjes op fouten, en coach Wycher van den Bremen adviseert zijn atleten om tijdens het begeleiden van de lopers op de fiets trainingskleren te dragen: ''Dan kun je overnemen als de loper geblesseerd raakt.'' Buiten het gebouw van het Nijmeegse Sportcentrum liggen de lopers van 'voorheen Zoef Zoef' relaxed in een grasperkje. Enkelen van hen drinken nog even een laatste biertje voordat ze aan de bak moeten. ''Ach, het maakt niet zoveel uit hoe hard je loopt'', relativeert co-assistent Joost Leferink de estafettewedstrijd. ''Het feest morgenavond in Enschede begint er geen minuut eerder door.'' Ploeggenoot Ronald Nijland vraagt zich af of zijn conditie toereikend is om een etappe van 6,9 kilometer uit te lopen. ''Ik heb drie keer getraind, maar nooit langer dan twintig minuten.'' Rond middernacht valt het startschot. Om de twintig minuten schiet de rector magnificus van de Nijmeegse universiteit een vijftigtal loopsters weg. In startgroep vier wordt vaart gemaakt. Tartantrapster Wencke Taatgen weet wel raad met het slingerende parcours. Professioneel snijdt ze de bochten af. Hoewel Taatgen boven de 16 kilometer per uur loopt, verliest ze meer dan een minuut op de atletes van de ploegen 'Kronos' en 'de Slopers'. Taatgen geeft het fluorescerende hesje met ploegnummer door aan econometriestudent Leon Tolboom. Met soepele tred snelt deze door de heuvels buiten Nijmegen. Het is donker en de wegen lijken uitgestorven. Tolboom achterhaalt de langzaamste lopers uit startgroep drie. Na de binnenkomst van de derde Tartantrapper, bezet de Groningse formatie de vierde plaats. Dan is de beurt aan kunstenaar Steven Sloof. Met grote passen beukt hij 11,7 kilometer lang tegen de wind in. Op donkere smalle fietspaadjes tussen Gelderse boerderijen passeert hij meer dan dertig lopers. ''Kom op, harder, het moet harder'', jaagt hij zijn begeleider op de mountain bike op als deze vertelt dat de kilometerteller 19 per uur aangeeft. Een bestelbusje met deelnemers dat de voorschriften negeert en zich op de lopersroute begeeft, wordt door de atleet op een hartgrondig ''godverdomme, weg hier'' getrakteerd. Sloof zorgt ervoor dat de Tartantrappers doorschuiven naar de tweede plaats. De lange atleet loopt echter zo snel dat hij ploeggenoot Reyer Klopman verrast. Klopman zit nog gehurkt in de struiken als zijn Sloof het wisselpunt in Rindern nadert. Met de broek half op de enkels neemt Klopman het hesje over om vervolgens in de nacht te verdwijnen. Als later marathonloper Paul Römkes zijn 12,1 kilometer lange etappe naar het pittoreske Gendringen wint, bezetten de Groningers de koppositie. Dit is van korte duur, de ploeg moet de eerste plaats weer snel afstaan aan het Tilburgse team de Slopers. ''Dit winnen we niet'', concludeert een Tartantrapper nadat hij van de Brabantse concurrentie vernomen heeft welke atleten nog moeten lopen.
Zaterdagochtend versperren bestelbusjes en personenauto's de straten van Dinxperlo. Verse lopers worden aangevoerd en de vermoeide atleten uit de nachtploeg verdwijnen richting Enschede. In de acht etappes tussen Dinxperlo en Barchem verliezen de Tartantrappers definitief de aansluiting met de Slopers. De ploeg van 'voorheen Zoef Zoef' presteert boven verwachtingen. Na negen etappes is het team op een 187ste plaats in het tussenklassement terug te vinden. De ochtendploeg laat echter enkele steken vallen. Patrick Wiersma heeft 51 minuten nodig om 7,9 kilometer af te leggen. ''Het ging langzamer dan vorig jaar'', verzucht hij als hij strompelend de finish gepasseerd is. ''Toen wist ik nog vijf lopers achter mij te houden. Het publiek was gelukkig enthousiast, ik werd overal aangemoedigd. Het is wel leuk, die Batavierenrace. Dat meefietsen bevalt me prima, en het rijden in het busje is ook gezellig, maar dat hardlopen had van mij niet gehoeven.'' Wiersma eindigt als 257ste. De lucht boven Barchem is donker gekleurd als even voor twaalf de middaggroep van start gaat. De eerste etappe, 4,3 kilometer lang, voert de lopers over zandpaadjes en groene velden langs de uitlopers van de Lochemse Berg. Tartantrapper Joost Wessels arriveert als eerste in Lochem. Assistent in opleiding Wim Cnossen van 'voorheen Zoef Zoef' maakt eveneens een goede tijd. Jammer genoeg weten zijn ploeggenoten deze prestatie niet op juiste waarde te schatten. ''Toen ik finishte stond er niemand klaar om de volgende etappe te lopen'', verhaalt Cnossen verontwaardigd. ''Ik heb twintig minuten staan blauwbekken in de kou. Daarna ben ik maar met een ander team naar het volgende wisselpunt meegereden. Twee jaar geleden liep ik deze etappe ook, en toen gebeurde precies hetzelfde.'' Cnossen wijst teamgenoot Ronald Peddemors als schuldige aan. Deze arriveert uiteindelijk drie kwartier na Cnossen op het wisselpunt, en besluit vervolgens om maar niet meer van start te gaan. Dit kost 'voorheen Zoef Zoef' vele minuten straftijd en schopt het uitgedokterde loopen fietsschema behoorlijk in de war. Ook het volgen van de juiste autoroute van wisselpunt naar wisselpunt levert 'voorheen Zoef Zoef' de nodige problemen op. ''Laten we deze weg maar eens inrijden'', meent chauffeur Gerard ten Berge. Vele kilometers later concludeert Ten Berge ''dat dit misschien niet de goede richting is.'' Een ploeggenoot attendeert Ten Berge erop dat hij de route voor de lopers verwisselt met die van de auto's. ''Laten we dan maar die andere busjes achterna rijden.'' Als klap op de vuurpijl raakt een van de gehuurde 'Zoef Zoef'-busjes in Boekelo bij een aanrijding betrokken.
De sintelbaan op de campus van de technische universiteit in Enschede vormt het decor voor de finish van de laatste etappe. Dansmariekes doen een poging het in grote getale aanwezige publiek te vermaken, terwijl de stadionspeaker een helikopter van de reddingsbrigade probeert te overschreeuwen. Intussen komen de eerste atleten het stadion binnen. Bij de heren gaat de overwinning naar nationaal veldloopkampioen Tonnie Dirks. Okko Jan Bosker van Tartantrappers toont zich na afloop tevreden met de tweede plaats van zijn ploeg. ''We hebben het niet slecht gedaan. Bovendien was het heel gezellig.'' Nynke de Zwart van Zoef Zoef vertelt dat haar ploeg tot diep in de nacht gefeest heeft. Met de 234ste plaats is ze minder tevreden. ''Maar dat komt door Wim Cnossen. Die had gewoon moeten wachten bij het wisselpunt in Lochem.''
Toen de zuilen in Nederland nog fier overeind stonden, was het leven duidelijk en overzichtelijk. Omroepverenigingen hoefden geen ledenwerfacties te houden en politieke partijen maakten zich niet druk om zwevende kiezers. Iedereen wist waar hij of zij bij hoorde. Verkiezingsaffiches hoefden ook geen twijfelaars te lokken en konden de eigen achterban vrijelijk toespreken. Kunstenaars als Albert Hahn en Jordaan maakten prachtige symbolische voorstellingen waarin de eigen ideologie werd verheerlijkt of die van de ander verketterd. Prof. D.J. Elzinga van de vakgroep Staatsrecht en G. Voerman van het Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen van de RUG verzamelden 250 affiches voor verkiezingen van de Tweede Kamer sinds 1918. Ze bundelden de werken in een boek dat afgelopen dinsdag ter gelegenheid van de opening van het nieuwe onderkomen van de Tweede Kamer verscheen. De affiches zijn tot 11 september tevens te bezichtigen in een tentoonstelling in het nieuwe parlement.
'Om de stembus...'; verkiezingsaffiches 1918-1989 is uitgegeven door de SDU-uitgeverij en kost 25 gulden.
Het is zeker dat het Grand Theatre een structurele rijkssubsidie van ruim driekwart miljoen tegemoet kan zien. Dit blijkt uit het Kunstenplan dat deze week door minister d'Ancona is gepresenteerd. Toch is er geen juichstemming bij het Grand Theatre. De affaire rond de Groningse Kredietbank zal de verbouwingsplannen in ieder geval flink vertragen. Het toekennen van een structurele rijksbijdrage van 775.000 gulden aan het Grand Theatre geldt als een erkenning van de kwaliteit van de eigen produkties op het gebied van de vernieuwende podiumkunsten. De Raad voor de Kunst, die minister d'Ancona adviseerde, tekende daarbij aan dat het Grand in staat gesteld moet worden binnen de theaterwerkplaats professioneler te werken. Om dat mogelijk te maken wordt een verbouwing van het theater aan de Grote Markt noodzakelijk geacht. Het gebouw kraakt in zijn voegen. Er is, zoals zakelijk leider Jan Stelma het formuleert, sprake van achterstallig onderhoud, en daarmee is niets teveel gezegd. Verbetering van de geluidsisolatie moet het mogelijk maken de twee podia tegelijkertijd te gebruiken voor het geven en het produceren van voorstellingen. Het aantal voorstellingen per jaar kan dan toenemen, waarmee het theater tegemoet komt aan de door de gemeente geuite wens meer publiek te trekken. De gemeente Groningen is doordrongen van de noodzaak het Grand Theatre ingrijpend te verbouwen. Tijdens de behandeling van de cultuurnota 'Het Pamflet' van de toenmalige wethouder Y. Gietema heeft de gemeenteraad ook met de voorgenomen verbouwing ingestemd. Gietema had als wethouder zowel cultuur als ruimtelijke ordening in z'n portefeuille, en dat vergemakkelijkte de planontwikkeling rond de verbouwing aanmerkelijk. Met de verbouw is naar schatting 5,5 miljoen gulden gemoeid. De financiering daarvan was nagenoeg rond, toen de politieke realiteit roet in het eten gooide. De gevolgen van de Kredietbank-affaire dreigen voor het Grand Theatre een vervelend staartje te krijgen. De planontwikkeling rond de verbouwing is stil komen te liggen, en de wethouder die zich in de raad als pleitbezorger van het Grand heeft laten kennen is van het toneel verdwenen. H. Hofstra, beleidsmedewerker voor de sector cultuur van de gemeente Groningen, blijft echter vol goede moed dat het toch nog tot een verbouwing komt. ''De zaak ligt nu even stil omdat er een nieuwe wethouder is die ingepraat moet worden. Maar ik verwacht dat de lijn die onder Gietema is ingezet wel doorgezet wordt.'' De financiering is nog steeds ''nagenoeg rond''. Of het ooit goed komt is volgens Hofstra ''een beetje van de rentestand afhanke- lijk.''
De RUG kan een zinvolle bijdrage leveren aan de verbetering van het universitair onderwijs in Zuid-Afrika. Met name wat betreft bijscholing van docenten en het opzetten van volwassenonderwijs. Met deze boodschap komt een Groningse identi- ficatiemissie terug uit Zuid-Afrika. Door deze nieuwe koers kan het Winnie Mandela Fonds worden vervangen door een fonds met de neutraal-klinkende naam Groninger Universitair Zuid-Afrika Fonds.
Guus Termeer
Na 15 jaar academische boycot gaat de RUG officieel samenwerken met Zuidafrikaanse niet-blanke universiteiten en onderwijsorganisaties. Nadat in november het licht al op groen werd gezet voor ''selectieve samenwerking'', bezocht een identificatiemissie van 6 tot 24 maart Zuid-Afrika. Deze week verscheen de rapportage van de missie, die bestond uit Hans Paul Klijnsma, coördinator van de Werkgroep Ontwikkelingsvraagstukken van de RUG, Lolle Nauta, hoogleraar wijsbegeerte, Max van der Kamp, hoogleraar andragogiek, en Jeroen van den Brink, studentlid in het presidium van de Groningse universiteitsraad. De missie constateert dat bij de Zuidafrikaanse onderwijsinstellingen een grote behoefte bestaat om het jarenlange isolement te doorbreken. ''Zo wil men contacten met bepaalde technische universiteiten, zocht men samenwerking met de hortus in verband met bijzondere Zuidafrikaanse planten, was men geïnteresseerd in samenwerking met linguïsten en literatuurwetenschappers enz.'', meldt het verslag. Maar er zijn ook mogelijkheden voor langerlopende samenwerkingsprogramma's. De commissie adviseert het opzetten van een ''Staff Development''-project aan de University of the North. Deze oorspronkelijk zwarte universiteit in het noorden van Transvaal heeft een jonge staf met een zware onderwijsbelasting. Er bleek een grote behoefte te bestaan aan didactische training en bijscholing van docenten. De RUG heeft sinds 1988 al een dergelijk project aan de Eduardo Mondlane Universiteit in Maputo, Mozambique. Deze ervaring kan nu goed worden benut, aldus de commissie. De RUG gaat vanaf september aan een projectvoorstel werken. In de hoop dat er externe financiering bij het Directoraat Generaal Internationale Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de Europese Gemeenschap valt los te peuteren. ''Dit is een onzekere factor'', erkent delegatielid Hans Paul Klijnsma. ''Er zitten beleidswijzigingen aan te komen die Zuid-Afrika tot officieel 'programmaland' van Nederland maken. Wanneer dat rond zal zijn is niet te zeggen. In ieder geval moeten we goede voorstellen hebben klaar liggen, zodat we snel op de nieuwe financieringsmogelijkheden kunnen inspelen.''
De commissie ziet ook mogelijkheden voor steun op het gebied van het volwassenonderwijs. Organisaties als UDUSA, de bond van universitaire medewerkers waarmee de RUG al nauw samenwerkte bij de uitwisseling van studenten en docenten, en de South African Council of Higher Education willen alfabetiseringscursussen gaan opzetten. Zodra er concrete plannen liggen, kan de RUG hier op inspringen, aldus de delegatie. Op het financiële vlak stellen de missieleden een uitbreiding van het Winnie Mandela Fonds van 30.000 naar 60.000 gulden per jaar voor, met name om het bijscholingsproject met de University of the North voor te bereiden. Het bedrag wil het college van bestuur overnemen. Het Winnie Mandela Fonds wordt echter vervangen door het neutraal-klinkende Groninger Universitair Zuid-Afrika Fonds (GUZAF). ''Omdat het Winnie Mandela Fonds was bedoeld voor uitwisseling van studenten en docenten en de samenwerking nu een veel breder karakter heeft'', luidt de officiële verklaring. Al erkent voorlichter Wim Janssen dat men zo gelijktijdig van de inmiddels omstreden naam ''Winnie Mandela'' af is. Een begeleidingscommissie, bestaande uit de delegatieleden, gaat de verdere samenwerking met Zuid-Afrika voorbereiden. Na drie jaar zullen de resultaten worden geëvalueerd.
Door LAURENS BERENTSEN Even dreigde het jaarlijkse verkiezingsdebat tussen de Grunk en de Sorug van afgelopen maandag een discussie tussen docenten en studenten te worden. Forumlid A. Schoonen, docent bij farmacie, poneerde de stelling dat de kwaliteit van het wetenschappelijk onderwijs uiteindelijk bepaald wordt door de kwaliteit van de studenten en niet door de kwaliteit van de onderwijsorganisatie, zoals de verkiezingsprogramma's van Sorug en Grunk suggereren. Forumvoorzitter G. Rutgers deed er nog een schepje bovenop. De hoogleraar privaatrecht vroeg zich af hoe het met de plichten van de studenten zit. Om het te concretiseren: mocht hij, bij wijze van spreken, mevrouw Ebels (zittend universiteitsraadslid voor de Sorug) de deur wijzen wanneer zij voor de zoveelste keer onvoor- bereid op zijn werkcollege verscheen? Eerstejaars moet je een aanloopperiode gunnen, omdat ze moeten wennen aan de nieuwe situatie, antwoordde Sorug-lijstaanvoerder Sietsche Dijkstra. Maar na het eerste trimester zou Rutgers studenten die chronisch in gebreke blijven mogen verwijderen. De huidige fractievoorzitter van de Grunk, Louwarnoud van der Duim, reageerde met een tegenvraag: ''Wat doe ik met een docent die voor een werkgroep staat te stamelen? Mag ik die ook wegsturen? Daar heb ik het wetenschappelijk personeel nooit voor horen zijn.'' ''Het wp wil dat soort collega's graag kwijt'', wist forumlid M. Gosman, maar dat gaat niet vanwege rechtsposities. ''Ik zou heel wat mensen graag kwijt willen'', onthulde de decaan van de letterenfaculteit. Om vervolgens te nuanceren: ''Laat ik niet generaliseren. Tachtig procent van de docenten doet het goed, twintig procent maakt de problemen. Dat geldt ook voor de studenten.'' Aanleiding voor de gedachtenwisseling over de plichten van de student was het thema studierendementen. De Sorug pleitte voor mentoraatsgroepen waarin ouderejaars eerstejaars begeleiden, met als beloning enkele studiepunten. Uit den boze, aldus de Grunk, want dat gaat ten koste van het onderwijsprogramma. De universiteit moet voor een goede studiebegeleiding zorgen en wanneer daar studenten bij nodig zijn moeten die normaal betaald worden. Forumlid en studieadviseur bij bedrijfskunde K. Labberté waarschuwde de studenten niet alle heil van de studiebegeleiding te verwachten: ''Waar het op aankomt is dat het onderwijs van de docenten goed is.'' Na de student die het niet haalt (Rutgers: ''De zwakke, zieke en misselijke, die we volgens de Grunk zoveel mogelijk moeten begeleiden''), was het de beurt aan de ''topstudent''. Volgens de Sorug verdient ook die speciale aandacht. Nee, vond de Grunk, de goeden komen vanzelf wel goed terecht, laat de universiteit de toch al beperkte middelen daar niet aan verspillen. Bovendien, hoe selecteer je de top? Van der Duim: ''Wie zegt mij dat Rutgers niet alleen de knappe vrouwen ziet zitten?'' De felheid waarmee de studentpolitici elkaar afgelopen maandag in de haren vlogen, was omgekeerd evenredig met de inhoudelijke verschillen tussen de beide fracties. Vooral de oud-gedienden lieten zich daarbij niet onbetuigd, met aan Grunk-zijde een absolute hoofdrol voor de vertrekkende Van der Duim. De Grunk probeerde het vijftigkoppige publiek met het verkiezingsprogramma van de tegenstander in de hand duidelijk te maken dat de Sorug niet weet waar ze over praat. De Sorug scoorde met het item emancipatie. Van de negentien Grunk-raadsleden van de afgelopen jaren waren er slechts vijf vrouw. Bij de Sorug waren dat er zeven van de dertien. ''In de faculteitsraden zitten weinig vrouwen en wij willen kandidaten die al bestuurlijke ervaring binnen de universiteit hebben'', verdedigde Van der Duim. ''Hoeveel vrouwen zaten er in de sollicitatiecommissie voor de kieslijst van deze verkiezingen?'' zette Dijkstra door. Ze kende het antwoord: geen enkele. En dat terwijl in het Grunk-programma staat dat dat juist van groot belang is. Een gat in de Grunk-verdediging.
De Faculteit der Geneeskunde heeft van de ministeries van onderwijs en WVC een subsidie van bijna 1,9 miljoen gulden ontvangen. Dat geld is bedoeld voor een vijf jaar durend onderzoek naar de mogelijke veranderingen in het lichamelijk, geestelijk en sociaal functioneren van ouderen. Het onderzoek maakt deel uit van het landelijke stimuleringsprogramma NESTOR. De totale kosten van dat programma bedragen zo'n vier miljoen gulden. In Groningen zijn het Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken, het Interuniversitair Centrum voor Sociologie en de vakgroepen Huisartsgeneeskunde, Gezondheidswetenschappen, Bewegingswetenschappen en Psychiatrie bij het onderzoek betrokken. De onderzoekers zullen proberen de kwaliteit van het leven van oudere mensen in kaart te brengen. Daarvoor zullen gedurende een aantal jaren 4000 mensen in noord-Nederland van zestig jaar en ouder op de voet worden gevolgd. Extra aandacht krijgen ouderen die te maken krijgen met bijvoorbeeld een hartinfarct, een depressie of het verlies van een dierbare. Doel is om na te gaan hoe dergelijke ingrijpende gebeurtenissen inwerken op de kwaliteit van hun leven. Het tweede deel van het onderzoek richt zich op de vraag in hoeverre die kwaliteit van invloed is op de vraag naar zorgvoorzieningen. De overheid hoopt in de toekomst via voorlichting, passende maatregelen en hulpverlening, de kwaliteit van het leven van ouderen dusdanig te verbeteren dat druk op de dure gezondheidsinstellingen vermindert. (Arjan Wildeboer)
FRANK STEENKAMP
Wie in 1993 gaat studeren, krijgt in de hele studie te maken met een ''tempobeurs''. Dat staat in een nieuw plan van minister Ritzen. Eerder werd al vastgelegd dat studenten in de propaedeuse minstens 4 van de 42 studiepunten moet behalen om hun beurs te behouden. In latere jaren wil de bewindsman de eisen hoger stellen. Universiteiten, hogescholen en studentenorganisaties vinden dat een voorbarig plan. ''Ritzen heeft dezer dagen blijkbaar de behoefte om aan collega's zijn goede wil te tonen'', zegt H. van den Bedum van het Interuniversitair Studenten Overleg over de nieuwe tempobeurs-plannen die de bewindsman kort voor Pasen presenteerde. Het ISO staat niet alleen in zijn verwondering. Ook de universiteiten en hogescholen, die tot nu toe dachten dat ze volgende week eens verkennend met de bewindsman over deze materie zouden praten, zijn verbaasd dat er nu al een uitgewerkt plan ligt. In zijn plan geeft Ritzen aan dat hij vanaf jaargang '93 ook verderop in de studie minimum-prestaties wil eisen als voorwaarde voor de studiebeurs. Hij baseert zich mede op een rapport van het Twentse studiecentrum CSHOB over studieregistratie en studiefinanciering in het hoger onderwijs. Daarin staat dat de eisen aan doctoraalstudenten ''niet te laag'' moeten zijn, willen ze nog prikkelen. Over de gewenste hoogte wordt echter geen uitspraak gedaan. Ritzen wil wachten tot het CSHOB een internationale vergelijking heeft afgerond. Volgens de minister heeft elke beursstudent de morele plicht om te studeren. Die ''voor wat hoort wat''verplichting mag best gecontroleerd worden. De bezwaren van studenten (dat eerst het onderwijs beter georganiseerd moet worden) en universiteiten (dat deze operatie enorm veel werk oplevert) zijn in dat licht slechts pogingen tot uitstel van executie. Wel heeft de bewindsman enkele tegenargumenten te weerleggen. Vraag is bijvoorbeeld of niet een kostbaar kanon wordt opgetuigd om op een mug te schieten. De mug zijn de ''luie'' studenten. Volgens Van den Bedum van het ISO wordt die groep al gedecimeerd door de propaedeuse-tempobeurs en de beperking van de studiebeurs tot vijf jaar. Het kanon is de invoering van centrale voortgangscontrole per instelling. Het nieuwe is dat straks alle gegevens op instellingsniveau steeds exact bekend moeten zijn. Een kostenraming van die omschakeling ontbreekt nog. Verder is er een principieel verschil van mening tussen de bewindsman en de universiteiten over de uitvoering van dit plan te verwachten. In plaats van een eindeloze en fraudegevoelige formulierenstroom van studenten die hun voortgang aan 'Groningen' melden, wil Ritzen dat de universiteiten deze gegevens centraal aanleveren. De instellingen hebben zich tot nu toe tegen een dergelijke rol verzet. Ze willen geen politie-agent van de studievoortgang worden. (HOP)
De kans dat de opleiding verplegingswetenschap in Groningen en Utrecht in september weer de deuren kan openen, lijkt kleiner te worden. In antwoord op vragen van twee CDA-kamerleden zegt minister Ritzen dat hij nog steeds twijfels heeft over het bestaansrecht van de opleiding. De bovenbouwstudie, die nu alleen in Maastricht gegeven wordt, opende vorig studiejaar een dependance in Groningen en Utrecht. Minister Ritzen maakte bezwaar tegen deze MUG-constructie, zodat de poort afgelopen september weer dichtging. Eind maart vroegen de kamerleden Janmaat-Abee en BoersWijnberg of de bewindsman niet het belang van een goede landelijke spreiding van deze opleiding zag. Ook stelden ze dat deze studie, die vooral gevolgd wordt door afgestudeerden uit het hbo, een in de gezondheidszorg gewaardeerde vorm van samenwerking tussen wetenschappelijk onderwijs en hbo zou zijn. De kamerleden vroegen de minister snel een beslissing te nemen, in verband met het naderende studiejaar. In antwoord hierop zegt Ritzen nu dat hij nog niet genoeg informatie heeft voor een goede beslissing. In januari had hij al in een brief aan de Kamer zijn bedenkingen geuit over een Maastrichts evaluatierapport, omdat dit te weinig inging op het nut van meerdere vestigingen van de opleiding. De Inspectie Hoger Onderwijs blijkt die twijfels te delen. De bewindsman wacht nu af of het landelijke visitatierapport over gezondheidswetenschappen, dat komende week verschijnt, hem wijzer zal maken. Overigens stelt Ritzen in zijn antwoord ook nog de vraag aan de orde of het wetenschappelijk onderwijs wel opleidingen moet inrichten die zozeer gericht zijn op het verder opleiden van hbo-afgestudeerden. Wanneer de minister voor 1 juni geen uitsluitsel geeft over verplegingswetenschap, zal de opleiding in Groningen in september niet van start gaan, zo luidt het standpunt van het college van bestuur van de RUG. Collegevoorzitter E. Bleumink blijft er van overtuigd dat de opleiding op een gegeven moment in Groningen gevolgd kan worden: ''Bij het ministerie moet men daar nog even aan wennen. Dat gaat wel vaker zo met nieuwe studies.'' De medische faculteit denkt al verder vooruit. In een officieel document over de samenwerking met het academisch ziekenhuis staat dat faculteit en AZG zullen bijdragen aan de uitbouw van verplegingswetenschap tot een volwaardige doctoraalopleiding aan de Groningse Faculteit der Geneeskunde. (Frank Steenkamp, Laurens Berentsen, HOP)
Haas en schildpad lopen Batavierenrace
De jaarlijkse Batavierenrace, van Nijmegen naar Enschede, kent toppers en feestploegen. De Groningse 'Tartantrappers op TV' haalden vorig weekend de tweede prijs binnen. De stadgenoten 'voorheen Zoef Zoef' maakten hun naam waar. De 234ste plaats was hun deel. Een reportage op 9
Risico medicijnen blijkt pas tijdens zwangerschap /7
De eerste meesterklas van Gerrit Jan Zwier /5
Winnie Mandela Fonds opgeheven /8
Op 1 mei start de Stichting Studentenhuisvesting Groningen met het Niet-Kommercieel-Kamer-Bemiddelingsburo-Groningen, afgekort NKKBG. Dit bureau, gehuisvest aan de Visserstraat 46, moet gaan bemiddelen tussen woningbouwcorporaties, beleggers en met name particulieren die kamers aanbieden en veelal jeugdige woningzoekenden. Woningzoekenden die zich inschrijven bij het NKKBG betalen daarvoor vijftig gulden. Vinden ze binnen vijf maanden buiten bemiddeling van het bureau om woonruimte, dan krijgen ze een deel van dat bedrag terug. Is er sprake van een geslaagde bemiddeling, dan zijn ze hun inschrijfgeld kwijt. Woningzoekenden worden geacht regelmatig bij het bureau langs te komen om te kijken of er kamers beschikbaar zijn. Het NKKBG is momenteel druk bezig om een bestand op te bouwen van aangeboden kamers, vertelt SSH-medewerker S. Venema. Er worden gesprekken met particuliere verhuurders gevoerd en Venema hoopt dat ook de woningbouwcorporaties kamers via het bureau gaan verhuren. Verhuurders mogen een voorkeur uitspreken voor een man of een vrouw, wel of geen student en een leeftijdsindicatie geven. Het bemiddelingsbureau zal proberen daarmee rekening te houden, lukt dat niet dan stuurt men iemand anders, aldus Venema. Aan de te verhuren woonruimte worden op voorhand geen kwaliteitseisen gesteld. Het idee om een inspecteur op pad te sturen, heeft de SSH laten varen vanwege de hoge kosten. ''We sturen naar elke kamer drie potentiële huurders'', vertelt Venema. ''Komen die alle drie terug met de mededeling dat de woonruimte niet deugt, dan halen we hem uit het bestand.'' De kosten van het NKKBG bedragen jaarlijks één ton. De SSH hoopt van de gemeente Groningen, de RUG en de hbo-instellingen in de stad, telkens 25.000 gulden subsidie te krijgen. Het restant komt voor rekening van de SSH, minus de opbrengst van de inschrijfgelden. De SSH vindt het bureau geslaagd, wanneer er jaarlijks tussen de drieen vijfhonderd kamers worden bemiddeld, aldus Venema. (Laurens Berentsen)
FRANK STEENKAMP
Onderzoeksfinancier NWO wil zijn koers verleggen. Stimulering van universitair onderzoek moet meer in de diepte plaatsvinden, gericht op toponderzoek. Nieuw instrument voor selectieve stimulering wordt het programma PROMINENT, dat aan topgroepen premies van ongeveer tien miljoen gulden moet uitdelen. NWO wil een verdubbeling van zijn budget tot 400 miljoen gulden. ''NWO kan zo niet verder. Minister en parlement moeten nu kiezen voor een tweede geldstroom die budgettair op maat is gesneden.'' Dat is een van de kernboodschappen in het nieuwe meerjarenplan dat de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek op 1 mei aan minister Ritzen heeft aangeboden. Op den duur denkt NWO jaarlijks 200 miljoen extra nodig te hebben. Het plan betoogt dat voor een goed en flexibel onderzoeksbeleid waarin toponderzoek en relevante nieuwe ontwikkelingen herkend en gesteund worden, een landelijke organisatie als NWO het aangewezen instrument is. Het beleid van universiteiten is immers van nature gericht op lokale belangen. Net als in andere westerse landen kan juist de tweede geldstroom daaraan een krachtig tegenwicht bieden. Maar dan moet die geldstroom groter zijn dan een ''zeer bescheiden'' 3 procent van de Nederlandse onderzoeksuitgaven. NWO verwijst naar de discussie van de laatste jaren, waarin de minister Ritzen ervan afzag een deel van de universitaire budgetten naar NWO over te hevelen. De bewindsman wil de universiteiten nog een kans geven, zelf een selectief onderzoeksbeleid op te zetten. Voor de landelijke invalshoek moet een systeem van strategische verkenningen gaan zorgen, dat na landelijk overleg in het onderzoeksbeleid moet doorwerken. Volgens NWO zijn deze plannen weinig realistisch. Als alternatief wordt een ''dieptestimulering'' via de tweede geldstroom genoemd. Concreet betekent dit dat NWO de algemene zorg voor goed onderzoek in een breed scala van vakgebieden aan de universiteiten wil laten. De eigen steun kan dan selectiever worden gericht op belangrijk vernieuwend onderzoek en op het in de ''voorhoede'' brengen van topgroepen. Er blijven wel losse subsidies voor promovendi. Maar daarnaast komen er meer ''zware'' programmaen subsidievormen. Als nieuwe, zwaarste subsidievorm lanceert NWO het programma PROMINENT, waaruit topgroepen straks voor vijf of tien jaar een omvangrijke premie van zo'n tien miljoen gulden kunnen krijgen. Dit programma, dat in plaats komt van de huidige STIMULANS dient vooral voor onderzoekscholen. Maar NWO wil ook steun geven aan anderen die de ''allure'' van zo'n school hebben, maar (nog) geen officieel keurmerk hebben. Het budget voor het PROMINENT-programma moet volgens NWO in vijf jaar groeien van 12,5 naar bijna vijftig miljoen gulden. Daarnaast zou er 64 miljoen gulden extra nodig zijn voor vernieuwingsprogramma's. Daarmee wil de organisatie in alle disciplines een even ''agendabepalende'' en stimulerende rol gaan spelen als ze nu heeft in de exacte wetenschappen. Samen betekenen deze wensen 100 miljoen gulden extra in vijf jaar. (HOP)
JOEP ENGELS
De chemicus prof. Wim Hol verruilt de RUG voor de Universiteit van Seattle. Het college van bestuur gaf begin dit jaar nog één miljoen gulden aan Hol om hem voor Groningen te behouden. De carrière van Wim Hol kwam verleden jaar in een stroomversnelling. Een publikatie in het vooraanstaande tijdschrift Nature ging aan de toekenning van de prestigieuze Keilin-medaille vooraf. De aandacht van de wetenschappelijke headhunters was gewekt. Hol kreeg diverse lucratieve aanbiedingen, onder andere van de University of Washington in Seattle. Het college van bestuur greep in. Het stelde de strategische beleidsreserve in, een fonds van één miljoen gulden om snel en daadkrachtig op de wetenschappelijke transfermarkt te kunnen opereren, en maakte Hol tot de eerste gelukkige. ''Dat geld gaat het weghalen van deze persoon een stuk bemoeilijken'', zei de hoogleraar in januari. Op dat moment was volgens Hol ''Seattle zo dood als een pier'', maar een maand geleden kwam de universiteit met het nieuwe, ''niet te weigeren'' aanbod. Hol kan hoofd van de biomoleculaire onderzoeksafdeling worden, mag een gehele verdieping van het laboratorium naar eigen inzicht inrichten en weet zich omringd door tal van verwante onderzoeksgroepen. ''Het mooiste is'', vertelt hij, ''de nauwe samenwerking met farmaceutische en medische groepen zodat we gericht kunnen gaan werken aan het ontwerpen van medicijnen en vaccins. Dat heeft altijd al mijn speciale interesse gehad. Het is niet dat de ambiance hier niet goed genoeg zou zijn, maar het is daar gewoon fantastisch.'' De gebeurtenissen roepen vragen op over het nut van de strategische beleidsreserve. Hol heeft zijn miljoen weliswaar nog niet uitgegeven dus dat kunnen en zullen de bestuurders terug- vorderen maar het middel heeft ook niet gewerkt. Collegevoorzitter Erik Bleumink erkent dat, maar is niet van plan het fonds op te heffen. ''Het is juist onze handicap in Europa dat we niet flexibel over geld kunnen beschikken. We hebben dit soort fondsen hard nodig in de concurrentiestrijd, hoewel we tegen zo'n aanbod uit Seattle nooit op kunnen.'' Ook Hinne Riddersma, voorzitter van de wp-fractie in de universiteitsraad, vindt het fonds een goed instrument om mensen hier te houden maar zou er wat meer garanties aan willen verbinden. ''Er zou tegenover moeten staan dat zo iemand toezegt vier jaar aan de RUG te zullen blijven. In elk geval moet voorkomen worden dat mensen het voor hun eigen strategische doelen kunnen inzetten. Dat ze in hun onderhandelingen kunnen zeggen: 'Groningen geeft mij een miljoen; wat hebben jullie te bieden?''' Het vertrek van Hol is de tweede klap in korte tijd voor het recent opgerichte onderzoekscentrum GBB (Groningen Biomolecular Sciences and Biotechnology). Twee maanden geleden kondigde een andere coryfee, de biochemicus prof. Bernard Witholt zijn vertrek uit Groningen aan. Het GBB is een beoogde onder- zoekschool en moet een van de paradepaardjes van de RUG worden. Het gevaar dreigt dat de buitenwacht het centrum eerder als een duiventil gaat zien en zal aarzelen met het verstrekken van geld. GBB-directeur prof. George Robillard deelt die angst niet. ''We gaan gewoon door. Zulke dingen kun je niet tegenhouden maar je moet je er vooral ook niet bij neerleggen. Hol en Witholt zijn hier als jonge onderzoeker binnengekomen en hebben zich tot hun huidige niveau opgewerkt. Oké, moeten wij dan zeggen, we zoeken opvolgers en met hen lukt het ook weer.''
Door GEERT DE JONG
''De psychologische kant van het raadswerk is wat me tot nu toe het meest boeit. De psychologie van het overtuigen. De manieren waarop mensen proberen hun mening gezaghebbend te doen zijn. De retoriek die ingezet wordt en die soms succesvol is, maar soms ook doorgeprikt wordt. Het valt me op dat er een heel subtiel spel ten grondslag ligt aan de manier waarop meningen uiteindelijk tot stand komen. Raadswerk is natuurlijk wel een serieuze aangelegenheid, maar de uitvoering gebeurt vaak heel speels'', zegt Adoesja Lette, sinds oktober vorig jaar lid van de fractie van het ondersteunend en beheerspersoneel (obp) in de faculteitsraad rechtsgeleerdheid. Lette, medewerkster van het bureau studieadvies bij rechten is de komende twee jaar, als ze gekozen wordt, een van de twee vertegenwoordigers van het obp in de raad. De ongeschreven regels in de faculteitsraad van rechten schrijven voor dat individuele raadsleden zich in de raad niet behoren op te stellen als verte- genwoordiger van een geleding of een vakgroep. Een raadslid, zo luidt het voorschrift, behartigt in de eerste plaats het algemeen faculteitsbelang. Lette: ''Ik deel de opvatting dat mensen die in de raden zitten een algemeen belang moeten behartigen. De raad moet de kwaliteit van het onderwijs bewaken en ervoor zorgen dat het onderzoek niet in de knel komt. Dat gaat niet als je stelselmatig groepsgebonden belangen boven het faculteitsbelang laat prevaleren.'' Dat klinkt nobel, het raadslid als belangeloos zaakwaarnemer, ongebonden en freischwebend. Maar de faculteitspolitieke realiteit is weerbarstig. Onlangs nog probeerde de fractie van het wetenschappelijk personeel een deel van een noodzakelijke bezuiniging op het onderwijs af te wentelen op het obp. Lette erkent dat vakgroepsbelang en geledingsbelang niet altijd parallel lopen met het algemene faculteitsbelang. ''Natuurlijk, er is een verschil in belangen tussen studenten, wetenschappelijk personeel en obp. Maar ik denk dat er uiteindelijk niet zoiets is als een specifiek obp-belang. Onze opstelling is dus over het algemeen heel pragmatisch: wat zijn de consequenties van beslissingen voor het werk dat het obp moet uitvoeren. Omdat elke beslissing indirect van invloed is op het functioneren van het obp, is het belangrijk om op beslissingen toe te zien. Als de raad instemt met een derde tentamenkans voor studenten, dan brengt dat voor het obp veel werk met zich mee. Dat soort consequenties moeten in de raad voor iedereen duidelijk worden gemaakt.'' Lette is ervan overtuigd dat een raad invloed kan hebben op het beleid van de faculteit. ''De raad heeft middelen om greep te hebben op het reilen en zeilen van de faculteit. Of men daar gebruik van maakt is vers twee. Invloed veronderstelt dat raadsleden hun stukken lezen, wakker zijn en attent zijn.''
Door CHRISTIEN BOOMSMA ''Ik ben niet van plan een soort meeprater te worden. Of een zwevende stem die door de bestuursleden meegetrokken moet worden. Daarvoor heb ik het karakter ook niet. Als iets me hoog genoeg zit, dan schreeuw ik wel.'' Annegreeth Lameijer is nu tweede- jaars studente filosofie. Na één jaar stapte ze in de faculteits- raad, en de studierichtingscommissie. Na de verkiezingen verruilt ze deze functies voor een plekje bij het centrum van de macht: het faculteitsbestuur. ''Studenten moeten zich concreet bezighouden met de politiek aan een faculteit. Er gebeurt zo verschrikkelijk veel hier bij filosofie. Het basisdoctoraal is net ingevoerd, we zijn nog bezig met de curriculumherziening voor het derde en vierde jaar, er is het nieuwe formatieplan waar straks over beslist moet worden. Dat gaat ook de studenten aan. Je kunt je wel kwaad maken, roepen dat je het ergens niet mee eens bent, maar daar bereik je niets mee. Als je recht van spreken wilt hebben, dan moet je iets doen. Dat probeer ik nu.'' Om te garanderen dat ze geen speelbal wordt van de meer ervaren bestuursleden wordt Lameijer het hele jaar bijgestaan door een collega-student, die vorig jaar nieuw in het faculteitsbestuur kwam. Zijzelf zal het jaar daarop als ''bijzit'' functioneren. Zo'n sterke positie is geen luxe. Vooral op onderwijsgebied rommelt het momenteel bij wijsbegeerte. Een afgeronde bovenbouw is er niet. De studenten die straks aan hun derde jaar beginnen, krijgen een voorlopig programma voorgeschoteld. Lameijer zelf wordt één van de derdejaars proefkonijnen. Het is geen ideale situatie. Toch lieten de studenten in de raad geen woord van kritiek horen. ''Misschien komen we soms een beetje mak over, maar ik denk eerder dat we realistisch zijn. We hebben nu eenmaal te maken me lager rendementen en studieduur-beperking. Daar moet je mee werken, of je dat nu leuk vindt of niet. En wat zo'n derde jaar betreft: je kunt wel blijven praten. Maar de studenten hebben vastigheid nodig. Dat besef maakt je misschien wat meegaander. Nu is er tenminste een programma waar mee gewerkt kan worden. De toon is gezet. En onvolkomenheden kunnen nog worden weggewerkt.'' Lameijer ziet geen heil in eindeloos gefilosofeer over hoe dingen in het verleden misschien anders hadden gemoeten. Al is de onderwijssituatie bij filosofie niet ideaal, veel aanpassingen zijn noodzakelijk door de Haagse politiek. ''Veel docenten beseffen volgens mij nog niet dat studenten straks echt nog maar vier à vijf jaar hebben om te studeren. Dat betekent dat je óf vanaf het begin moet specialiseren, óf de hele studie breed moet houden. Die keuze is voor mijn tijd gemaakt met de brede invulling van het basisdoctoraal. En dat algemene moeten we nu vasthouden in de rest van de studie. Niet langer zeuren, maar iets doen. Er moeten nu eens spijkers met koppen worden geslagen.''
Door GUUS TERMEER
De faculteitsraad letteren lijkt de roerigste periode achter de rug te hebben. Vorig jaar werd nog net voor de zomervakantie een nieuw formatieplan aangenomen en kregen de uit hun krachten gegroeide algemene letteren studies 'internationale organisaties' en 'communicatie, documentatie en voorlichting' een zelfstandige status. Waarmee voorlopig een einde kwam aan een slepende kwestie. Bovendien kon afgelopen september de omstreden opleiding journalistiek van start gaan binnen de vakgroep Geschiedenis. Buitenstaanders hebben zich vast verwonderd over het gekissebis rond deze nieuwe opleiding, denkt Jan Willem Drijvers, de afgelopen twee jaar vertegenwoordiger van het wetenschappelijk personeel in de faculteitsraad letteren. Drijvers, werkzaam bij de vakgroep Geschiedenis (sectie oude geschiedenis): ''Als wp-fractie hadden we het idee dat we geen enkele grip hadden op deze zaak. Toen de opleiding journalistiek in de raad kwam, waren er al allerlei toezeggingen gedaan. Om het grof te zeggen: het faculteitsbestuur wilde ons deze opleiding door de strot douwen.'' En dat is, achteraf beschouwd, ook wat er is gebeurd. ''Als faculteitsraad hebben we ermee ingestemd dat er al een aanvraag voor financiering uit de Centrale Beleids Ruimte van de universiteit uitging, voordat alle ins en outs duidelijk waren. Het bestuur hield ons voor: jullie kunnen deze zaak altijd nog terugfluiten. Nou, ik heb wel geleerd: doe je als raad zo'n toezegging dan kun je met geen mogelijkheid meer terug.'' De kwestie-'journalistiek' bracht het raadslid in een lastig parket. Het vakgroepsbestuur geschiedenis, waarin hij ook zitting had, wilde juist graag zo'n spraakmakende opleiding binnenhalen. ''Ik zit zonder last of ruggespraak in de faculteitsraad, en dus niet voor geschiedenis'', stelt Drijvers principieel. Al wil hij, na enig aandringen, best toegeven dat beide functies niet altijd te scheiden zijn. ''Soms zit je in een dilemma. Sommige zaken bekijk je, daar moet ik eerlijk in zijn, toch vanuit het vakgroepsbelang, ook omdat je daar het best ziet hoe facultaire maatregelen uitpakken. Maar ik probeer het te scheiden: vorig jaar heb ik bijvoorbeeld voor het facultaire formatieplan gestemd, hoewel dat voor geschiedenis helemaal niet zo gunstig uitpakt.'' Jan Willem Drijvers doet het raadswerk met plezier ''meestal vermaak ik me kostelijk'' en voorspelt dat er de komende raadsperiode weer een aantal harde noten is te kraken. De facultaire onderzoekscentra, die in juni het fiat van de raad zullen krijgen, moeten voor januari '93 zijn opgetuigd. En Zoetermeer komt in '94 met een nieuw financieringssysteem waarin studierendementen een belangrijke rol gaan spelen. Het raadslid voorziet problemen: ''Voor kleine studierichtingen met weinig studenten kan dit slecht uitpakken. Het is de taak van de raad om een stammenoorlog tussen kleine en grote studierichtingen te voorkomen.'' Hoewel het in de facultaire 'verkiezingsstrijd' nauwelijks gebruikelijk is, wil Drijvers hier best een verkiezingsbelofte aan wagen: ''Als wp-fractie garanderen we een bescherming van de oude vakgroepen die dan in het gedrang zullen komen.''
Door ALFRED KAZEMIER ''Het is de bedoeling dat we goed opletten wat er op de faculteit speelt en dat we een hoop reacties krijgen van de kant van de studenten. Daar ontbreekt het hier nog wel eens aan.'' De lijsttrekker voor de studentenfractie 'Interface', derdejaars studente Renate Kamp, hoopt met die fractie een serieuze gesprekspartner in de faculteitsraad te worden. Interface is bij bedrijfskunde de hofleverancier van studenten voor het facultaire bestuurswerk. Eerste zorg van de studentenfractie is de koppeling tussen de studenten en de faculteit, maar aan die verbinding schort het een en ander vindt Kamp. Kamp: ''Als fractie moet je niet alleen reageren op wat er tijdens de vergadering besproken wordt, je moet zelf ook een bepaalde inbreng hebben. De rol die Interface speelt in de raad moet zogezegd van reactief naar proactief.'' Interface zou meer een aanspreekpunt voor studenten moeten zijn, stelt Kamp. Nu de fractie eindelijk de beschikking krijgt over een eigen kamer in het WSN-gebouw hoopt zij dat het contact met de achterban verbeterd kan worden. ''Studenten kunnen dan makkelijker even binnen komen lopen. Nu zijn we vaak onvindbaar.'' De actievere rol, die studenten bij bedrijfskunde in het raadswerk willen gaan spelen, werd dit jaar al zichtbaar bij de discussie over het studiebelastingsmodel. Op aandrang van Interface is het model een richtlijn voor de berekening van studiepunten in het onderwijsprogramma opgenomen. Hoewel het wetenschappelijk personeel uit 'zelfbescherming' de boot wilde afhouden, slaagde de studentenfractie er toch in om de rest van de raad van de noodzaak van zo'n model te overtuigen. Renate Kamp wil de aandacht van de compleet nieuwe studentendelegatie vooral op dit soort onderwijszaken gaan richten. ''Het gaat ons om de kwaliteit van de studie. In het eerste jaar is bijvoorbeeld het onderwijsprogramma helemaal omgegooid. Inhoudelijk functioneert het eerste jaar daardoor veel beter. Je moet nu veel meer doen: een referaat schrijven, een statistisch practicum op de computer. Het onderwijs heeft veel meer diepgang gekregen. Maar dit soort ontwikkelingen moet niet afzwakken.'' Interface moet volgens Kamp meer veranderingen op gang kunnen brengen. ''Ik zat eerst in het overleg van de vakgroep, maar daar krijg je alleen te maken met allerlei voorgekookte besluiten. Bij de vergadering ben je al te laat. In de faculteitsraad heb je volgens mij meer inspraak.'' Door ELLIS ELLENBROEK Er is op haar secretariaat geen computer of printer waarvan ze kan zeggen dat zij direct invloed gehad heeft op de aanschaf ervan. Al vindt ze wel dat dat voor de hand ligt. Christien Vijlbrief-Stomphorst, secretaresse bij de vakgroep Sociale en organisatiepsychologie, nam twee jaar geleden zitting op een van de twee obp-zetels in de raad van de Faculteit der Psychologi- sche, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen. Gevraagd naar haar beweegredenen zegt ze, heel voorzichtig: ''Ik had de hoop dat ik het gevoel zou krijgen eventueel structureel wat te kunnen veranderen voor 'mijn' obp'ers.'' Spectaculaire veranderingen die het ondersteunend en beheerspersoneel betroffen herinnert ze zich evenwel niet. Goede niet, rampzalige gelukkig evenmin. Vijlbrief staat de komende verkie- zingen bewust derde op de lijst. Ze vindt het welletjes. Het was frustrerend te merken dat zaken, vóór ze in de raad komen, al door ettelijke andere clubs behandeld zijn: het faculteitsbestuur, de besturen van de afzonderlijke vakgroepen, of één van de vele commissies die de faculteit rijk is. ''Besluiten liggen allang vast. En komt het op stemmen aan dan wordt er gevraagd of je het voorstel wilt accepteren, in verband met de haast van de besluitvorming. Was er dan eerder aan begonnen, denk ik wel eens.'' ''Over een benoeming van een hoogleraar hoef ik heus niet mee te praten'', vindt Vijlbrief. Maar ze kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de obp'ers in de raad ook op andere punten nogal eens overvleugeld werden. ''Of ik serieus genomen werd? Ik vraag het me af.'' Een paar maanden geleden stond er in de PPSW-bestuursmededelingen iets over onvrede bij de vakgroep Orthopedagogiek. Vijlbrief wilde in de raadsvergadering weten wat er aan de hand was, maar werd door decaan Gerrit Lang handig afgescheept. Er was ''harmonieus overleg'' gaande met ''Orto'', meldde Lang. En hij herinnerde tegelijk aan een oude afspraak: iedereen die iets wil zeggen over de bestuursmededelingen hoort dat van tevoren schriftelijk aan het bestuur mee te delen. ''Ik was met stomheid geslagen. Op dat moment dacht ik: Nou jongens, we hebben ons best weer gedaan. Pas later was mijn reactie: Verdorie, hoe kan ik dat dan weten? Die regels staan nergens.'' ''Ik ben met een kluitje in het riet gestuurd'', constateert Vijlbrief achteraf. ''Het faculteitsbestuur wilde gewoon niet teveel ruchtbaarheid geven aan die problemen.''
Door LAURENS BERENTSEN
Lou Raedts is de personificatie van de uitzonderlijke positie die de Faculteit der Geneeskunde binnen de universiteit inneemt. Hij is full-time in dienst van het Academisch Ziekenhuis Groningen, maar ongeveer eenderde van zijn salaris wordt betaald door de medische faculteit. Daar heeft hij als de sub-beheerder van de vakgroep chirurgie een nulaanstelling. Bij het AZG is hij de beheerder bij de afdeling chirurgie. Raedts is sinds vier jaar namens het ondersteunend en beheerspersoneel lid van de faculteitsraad en is opnieuw kandidaat. Voor wat betreft patiëntenzorg zijn het AZG en de faculteit de taken op dit moment aan het scheiden. Patiëntenzorg wordt de exclusieve taak van het ziekenhuis. Deze zogeheten AM-operatie betekent dat 28 miljoen gulden en zo'n 280 arbeidsplaatsen van de faculteit naar het ziekenhuis overgaan. Daarnaast reorganiseert de faculteit haar onderwijsen onderzoekstaken. Terwijl de faculteit onrustige tijden doormaakt nu de mensen worden aangewezen die overgaan naar het AZG of die van baan moeten veranderen vanwege de reorganisatie, zijn deze twee operaties voor de faculteitsraad een gepasseerd station. ''Wij hebben het formatieplan opgesteld, het is nu aan anderen om dat in te vullen met goede personeelsplannen'', vertelt Raedts. In het formatieplan zijn voor het obp mooie resultaten behaald, vindt de lijstaanvoerder. ''Wij hebben er voor gezorgd dat de verhouding wetenschappelijk personeel en obp één op één is geworden, in plaats van één op 0,8, zoals eerst de bedoeling was. Dat konden we bereiken doordat onze fractie niet alleen opkomt voor het obp, maar ook oog heeft voor wat reëel is voor de hele faculteit.'' AZG en faculteit zijn niet alleen voor de buitenstaander een onontwarbare kluwen, ook op de werkvloer lopen beide organisaties vaak dwars door elkaar heen. Dat de onderhandelingen over de AM-operatie desondanks stroef verliepen, komt volgens Raedts omdat er geen mensen van de werkvloer bij betrokken waren: ''Bestuurders hebben loopgraven gegraven terwijl dat nergens voor nodig was.'' Binnen geneeskunde leeft de vrees dat het tienmaal grotere AZG de faculteit volledig zal overheersen, wanneer het daartoe de kans krijgt. Raedts denkt daar anders over en vindt dat de faculteit nauwer moet samenwerken met het ziekenhuis: ''Domineren doet het ziekenhuis toch. De vakgroep Chirurgie heeft jaarlijks 65 duizend gulden voor overige lasten; de afgelopen twee jaar heeft de ziekenhuisafdeling chirurgie alleen al twee miljoen gulden bezuinigd. De faculteit moet eerst orde op zaken stellen, omdat we in het verleden een aantal reorganisaties niet goed hebben doorgevoerd. Het AZG is bang voor dat wanbeheer de prijs te moeten betalen. Daarna moeten we de kant op van het Universitair Medisch Centrum, waarin faculteit en ziekenhuis samengaan.''
Door ARJAN WILDEBOER Het is het afgelopen jaar misschien wel de meest zwijgzame fractie geweest van alle faculteitsraadfracties die de universiteit rijk is. De vertegenwoordigers van het ondersteunend en beheerspersoneel bij economie lieten tijdens de faculteitsraads- vergaderingen geen woord horen, zaten minzaam in de vergaderzaal en lieten het besturen over aan de wetenschappers en de studenten. En dat terwijl de economische faculteit volop in beroering was over veel belangrijke zaken: de lage studierendementen, het getouwtrek rond de oprichting van een onderzoeksinstituut samen met bedrijfskunde en ruimtelijke wetenschappen en de perikelen rond de technische bedrijfswetenschappen. Om nog maar niet te spreken van de weinig rooskleurige financiële positie van de faculteit en de nu geldende vacaturestop. ''Ik zelf heb ook zo links en rechts wel vernomen dat het obp weinig van zich heeft laten horen'', zegt Rina Koning, secretaresse bij en secretaris van de vakgroep Econometrie. ''Maar dat heeft ook te maken met de cultuur hier. Sommige wetenschappers denken eigenlijk dat je van bepaalde onderwerpen geen verstand hebt en je wordt daarom vaak niet voor vol aangezien.'' Koning staat voor de aanstaande verkiezingen op een verkiesbare plaats. ''Ik ben er niet voor gevraagd, ik heb er gewoon belangstelling voor. Ik ben nu eenmaal graag op de hoogte van wat er om mij heen gebeurt, sta graag met m'n neus vooraan. De stukken die naar de faculteitsraad gaan krijg ik in mijn functie sowieso al onder ogen, dus voor mij is het niet zo'n grote stap. Bovendien: besturen, dat ligt me gewoon wel.'' Samen met Ineke Vugteveen van het facultaire Bureau Onderwijs en Examens is ze vast van plan het aloude zwijgen van de obp-fractie te doorbreken. ''We zijn er natuurlijk in de eerste plaats voor de obp'ers maar daartoe hoef je je niet te beperken. Er gebeurt zoveel op de faculteit dat ook ons aangaat, die dingen staan heel dicht bij elkaar. Het gaat nu gewoon niet zo goed met de faculteit. Om te bezuinigen is er nu een vacaturestop en er komt een nieuw formatieplan. Bij econometrie bijvoorbeeld lopen nu goede mensen weg omdat elders de zaken sneller en beter geregeld zijn. Zo ver had het natuurlijk nooit mogen komen.'' Koning zal in de raad afgaan op haar gezond verstand en bij problemen gewoon zeggen wat zij de beste oplossing vindt. ''Ik word niet boos als tien mensen er anders over denken. Maar de confrontatie ga ik niet uit de weg. Als ik een karaktereigenschap moet geven: ik ben eigenwijs, dat weet ik wel zeker.''
Door LOURENS KLUITENBERG ''In onze faculteitsraad vinden over het algemeen weinig botsingen plaats'', vertelt professor Jan van den Bremen, voormalig decaan en nog steeds raadslid van de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen. ''Het is natuurlijk het voordeel van een overzichtelijke faculteit. We hebben een platte organisatiestructuur en men kent elkaar. Voordat voorstellen in de faculteitsraad behan- deld worden, zijn ze al op de werkvloer besproken.'' Van den Bremen vindt dat de raad een belangrijke taak heeft op het gebied van voorlichting. ''Het is voor studenten en personeelsleden onmogelijk om alle ontwikkelingen binnen de faculteit te volgen. De faculteitsraad is dan het podium waar het faculteitsbestuur een overzicht geeft van de belangrijke zaken die spelen binnen ruimtelijke wetenschappen.'' Een belangrijke wapenfeit van de raad, zo stelt de hoogleraar, was het goedkeuren van het ontwikkelingsplan waarin het facultair beleid voor de komende jaren wordt geformuleerd. ''Een goede zaak, want het plan biedt mogelijkheden om de huidige studierich- tingen beter aan te laten sluiten op de arbeidsmarkt.'' Ook zal het aantal aio-plaatsen worden uitgebreid en moet het onderzoek een belangrijker plaats in de faculteit krijgen. Is Van den Bremen niet bang dat de toename van de aandacht voor onderzoek ten koste gaat van het onderwijs? ''We hebben onlangs een visitatiecommissie op bezoek gehad'', verdedigt hij. ''Die constateerde dat het aantal contacturen in het eerste jaar aan de minimale kant is. Daarentegen had men lof voor het onderwijs in de doctoraalfase. Daar is de begeleiding intensief en van hoge kwaliteit. Dat hopen we zo te houden.'' Toch voorziet Van den Bremen in de nabije toekomst enige knelpunten. ''Laatst hadden we in de raad al een discussie over een verhoging van de eigen bijdrage van tweedejaars studenten die veldwerk doen in Spanje. Dit voorstel van het faculteitsbestuur heeft het niet gehaald. Maar deze discussie komt zeker terug. De studentenaantallen bij ruimtelijke wetenschappen groeien nog steeds en het is de vraag of het beschikbare budget even sterk stijgt.'' De oud-decaan is echter van mening dat er best een prijskaartje aan belangrijke doctoraalvakken mag hangen. ''Als de faculteit dergelijke vakken belangrijk vindt, moet zij dit ook financieel tot uitdrukking brengen.''
Door JOEP ENGELS Sinds anderhalf jaar komen de wetenschappers in de faculteitsraad van wiskunde en natuurwetenschappen een uur voor de vergadering bij elkaar. Fractie-overleg is een groot woord voor het gezamenlijk doorspreken van de agendapunten maar het is een wereld van verschil met vroeger. Toen leek het er wel eens op dat de wp'ers in de raad pas wakker werden als hun eigen afdeling ter sprake kwam. Het inzicht dat de kracht van één grote faculteit belangrijker is dan de onderlinge verschillen, heeft gezegevierd maar dat wil niet zeggen dat de raad nu een levendig discussie-orgaan is. De onpartijdige toeschouwer krijgt niet zelden de indruk dat de raad slechts zijn zegen geeft aan wat in wandelgangen en afdelingsbesturen bekokstoofd is. Raadslid van het eerste uur, de geneticus prof. Gerard Venema bestrijdt dat beeld: ''We zijn beslist geen club van ja-knikkers. Natuurlijk wordt het beleid in de afdelingen en in de commissies voorbereid maar de faculteitsraad heeft het laatste woord en maakt daar, bij gewichtige zaken, ook gebruik van.'' De harde dobber van nu heet onderzoeksinstituut. Wetenschappers bundelen hun krachten, vaak over de grenzen van de faculteit heen. Venema: ''Het is zaak om als faculteitsraad bestuurlijk greep te houden op die processen. Het is onduidelijk hoe de bevoegdheden van de instituten zich zullen verhouden tot die van de raad maar het is juist een uitdaging om dat goed te regelen.'' De raad heeft de afgelopen twee jaar geprobeerd om het onderzoek van de faculteit te profileren. De raadsleden hebben op een vrije zaterdag over onderzoeksbeleid gediscussieerd, op een andere zaterdag hun researchprojecten aan elkaar gepresenteerd, er is een sterkte-zwakte-analyse van het facultair onderzoek uitgevoerd maar desondanks lijkt de raad niet echt greep op die processen te krijgen. De lijnen worden elders uitgezet. Venema die ook nog waarnemend voorzitter van de facultaire wetenschapscommissie is en prominent lid van het GBB (het belangrijke onderzoeksinstituut van biochemici en biotechnologen), lijkt een spil in het geheel maar hij bagatelliseert zijn rol. ''Als de plannen bij ons in de commissie op tafel komen, zijn ze al bijna in kannen en kruiken. Dit soort zaken wordt door individuen op de rails gezet, door mensen met overtuigingskracht en wetenschappelijke status.'' Dat betekent volgens Venema niet dat de rol van de raad minimaal is. ''De raad heeft een stevige vinger in de pap bij de benoeming van hoogleraren, de mensen dus die de zaken op de rails zetten. Bovendien hebben we het budgetrecht en uiteindelijk geeft het geld voor alles de doorslag.'' Onderzoek is weliswaar het terrein van de wp'ers maar tijdens de discussies wordt ook naar de andere geledingen geluisterd. ''De raad is een zakelijk parlement. Als er een steekhoudend argument komt, wordt dat niet op emotionele of dogmatische gronden afge- wimpeld. We zijn immers een club van logisch denkende mensen en daar voel ik me zeer happy. Geen eindeloos gepalaver maar een efficiënte besluitvorming.''
Door FRANK DEN HOLLANDER Hanneke Canters is vierdejaars student theologie. Ze had al een jaar in de studierichtingscommissie gezeten toen ze zich twee jaar geleden opgaf voor de faculteitsraad, en ze is van plan er nog een derde zittingsjaar aan vast te knopen. ''Een van de punten waar het afgelopen jaar nogal hevig over is gevochten, is het extra verplichte trimester. Tot nu toe was het zo, dat je na het verplichte programma van de eerste twee jaar verder zelf je hoofdvak en bijvakken kon invullen. De studenten konden in de rest van hun studietijd dan zelf iets uitdiepen. Maar doordat er nu minder tijd is, en alles meer rendementsgericht wordt, wil men de programma's meer structureren, en daarom is er nu na die eerste twee jaar een extra verplicht trimester gepland. ''De studentenfractie was daar nogal tegen, maar aan de andere kant is dat extra trimester misschien wel een goede buffer, met vakken die je een beetje voorbereiden op die periode waarin je het allemaal maar zelf moet uitzoeken.'' De Groningse faculteit neemt in Nederland een aparte plaats in, vooral vanwege de bijzondere invulling van de zogenaamde duplex ordo, het naast elkaar bestaan van een kerkelijke en een staatsopleiding. ''In Groningen kunnen die twee het goed met elkaar vinden'', zegt Canters. ''Zeker nu er veranderingen aan zitten te komen, zoals een staats-doctoraalopleiding waarin de kerkelijke opleiding is opgenomen. Je merkt dan echt dat er een soort wij-gevoel heerst; iedereen kent elkaar, de docenten zijn erg student-vriendelijk, iedereen zit op één lijn.'' Ook in de faculteitsraad werkt dat door: ''Als student heb je bij theologie vrij veel te zeggen, men neemt je serieus. Dat komt ook doordat het zo'n kleine faculteit is: ze luisteren naar je, ze zijn blij dat je er bent.'' Het zal dan ook niemand verbazen, dat er alweer acht of negen kandidaten zijn voor de zes zetels van het TGOG (Theologen Godsdienstwetenschappers Overleg Groningen) in de nieuwe faculteitsraad theologie. Hanneke Canters: ''De raad functioneert goed. Je moet wel je zaakjes goed voorbereiden, en als studenten- fractie zoveel mogelijk één standpunt innemen, anders word je tegen elkaar uitgespeeld.'' Behalve met het behoud van een zo breed mogelijk onderwijsaanbod, heeft het TGOG zich het afgelopen jaar druk beziggehouden met de nota-'Positieve actie'. In iedere commissie dient zowel een student als een vrouw te zitten, en een vertegenwoordiger van de taakgroep vrouwenstudies zit in alle benoemingsadviescommis- sies. ''Wat we vooral een belangrijk resultaat van onze inspanningen vinden'', besluit het raadslid trots, ''is dat er in de eerste ronde bij sollicitaties alleen vrouwen zullen worden uitgenodigd.''
Ze wilden niet dat er over hun hoofden heen beslist werd en stelden zich verkiesbaar voor faculteitsof universiteitsraad. Om daarna door te stomen naar faculteitsbestuur of college van bestuur. Veel oud-studentbestuurders zitten nog steeds dichtbij het bestuurlijke vuur. De een vond een baan bij de gemeente Den Haag, een ander bij de FNV, een derde werd rechterhand van minister Ritzen. Hun studentenactivisme vormde een goede leerschool, zeggen ze. Maar wie toen haantje de voorste was werkt nu niet zelden op de achtergrond.
Ellis Ellenbroek
In de dikke twintig jaar dat de universitaire democratie bestaat hebben legio studenten de gelegenheid te baat genomen om mee te praten, mee te denken en mee te beslissen. ''De aard van het beestje'', hoor je vaak op de vraag wat hen dreef. Greetje Lubbi bijvoorbeeld, voorzitter van de Voedingsbond FNV, vertelt hoe ze op de middelbare school haar mondje al roerde. Toen Lubbi in 1972 Spaans begon te studeren in Groningen duurde het dan ook niet lang of ze zat in het bestuur van de vakgroep ''waar de democratisering nog moest beginnen''. Om daarna in de raad en het bestuur van de hele letterenfaculteit terecht te komen. ''Als je je mond opendoet zit je er al snel in'', weet Lubbi. Dat merkte ook Bert Verveld, stafmedewerker van de Dienst Onderwijs Onderzoek en Planning (DOOP) van de RUG. Als student sociale geografie had hij, we schrijven de jaren zeventig, kritiek op de facultaire kiesvereniging Progeo. ''Die vonden we wat incrowd-achtig, dus richtten we het GOG op, het Georganiseerd Overleg Geografen. Het GOG wilde een bredere benadering van de geografie, diep graven, een beetje semi-marxistisch'', gaat Verveld terug in de tijd. Zijn activisme leverde ook hem een plek in het faculteitsbestuur op. Enkele jaren later, na een u-raadszetel voor de PSF (Progressieve Studenten Fractie, later opgegaan in de Grunk) te hebben bezet, werd Verveld student-lid van het college van bestuur.
Yung Lie raakte veel toevalliger in de studentenpolitiek verzeild. ''Ik ben niet iemand die staat te schreeuwen: 'Dit is shit, jullie zijn allemaal sukkels.' Op de middelbare school speelde ik liever in bandjes of cabaret'', vertelt de jurist die tussen 1987 en 1989 als fractievoorzitter van de Sorug in de universiteitsraad zat. Als hij die ene keer niet mee was gegaan naar een vergadering van het Interuniversitair Studenten Overleg (ISO) was dat waarschijnlijk niet gebeurd. Dan had de, vorig jaar afgestudeerde, jurist zich niet verdiept in de studiefinancieringsproblematiek en was hij niet betrokken geraakt bij een procedure bij de Raad van State tegen het pas aan het eind van de maand uitbetalen van de beurzen. ''Voor je het weet ben jij specialist en kom je in de u-raad'', is Lie's ervaring. Hij werkt sinds kort bij de gemeente Den Haag, waar hij zich bemoeit met de behandeling van bezwaarschriften. Een ambtenarenbaan. Heeft hij nooit een carrière in de 'echte' politiek overwogen? ''Ja'', antwoordt Lie. Maar het bleef bij overwegen. ''Ik zou in de problemen komen, politiek is toch niet altijd even zuiver.'' Heel anders dan in de studentenpolitiek, waar je ''zonder ellebogenwerk'' werkt, gaat het toe in de echte politiek: ''Daar spelen toch altijd andere belangen mee dan die van de kiezers. Financiën, de waan van de dag.'' Idealisme en integriteit staan bij Lie hoog in het vaandel en die dingen vindt hij in zijn huidige baan voldoende terug: ''Beslis- singen van de gemeente bekijken wij helemaal opnieuw. Bijvoorbeeld als iemand schrijft 'Die kutgemeente, er komt een torenflat van tien meter voor mijn deur en ik krijg geen licht meer', of: 'Ik moet die verhoogde plee echt hebben.''' Tegelijk met Yung Lie zat Bibi Tegzess in de raad, als voorzitter van de Grunk-fractie. De juriste vertrok vorig jaar, na het behalen van haar bul, naar Amsterdam. Bij de FNV nam ze plaats op het toen net ingestelde coördinatiepunt Europa '92. Ook Tegzess ging niet door in de politiek. ''Daar kies je trouwens niet voor'', vindt ze. ''Daar begin je langzaam mee; ik sluit niet uit dat ik me nog eens tegen de politiek van het stadsdeel waar ik woon aan ga bemoeien.'' Maar Tegzess wil allereerst iets met haar vak doen. ''Dat waar ik voor doorgeleerd heb op een zo prettig mogelijke manier in praktijk brengen. Iets in de sfeer van de dienstverlening, de belangenbehartiging.'' Greetje Lubbi rook tijdens haar studie, die ze overigens vlak voor haar kandidaats staakte, al aan de 'gewone' politiek. Vanaf 1976 werkte ze halve dagen voor de noordelijke PvdA-Tweede Kamerleden Ko Wierenga en Bonno Spieker. Uiteindelijk verkoos ze de vakbeweging boven de politiek. ''Het is tastbaarder, je ziet sneller resultaat.'' Ze is, zegt ze zelf, nog altijd iemand die graag haar stempel op dingen drukt, maar daar hoeft ze niet per se bestuurder voor te zijn. ''Het gaat me er niet om me te verlustigen aan de macht, ik wil vooral graag inhoudelijk bezig zijn.'' Dat verklaart voor een deel haar overstap deze maand naar de NOVIB waar ze beleidsmedewerker wordt. ''Mijn gevoel voor autoriteit verdween naarmate ik meer met de hooggeleerde heren te maken had. In plaats van op te zien tegen iemands functie leerde ik te kijken naar wat hij of zij inhoudelijk wel of niet in huis had'', schreef Greetje Lubbi in 'Broerstraat 5' van oktober vorig jaar in een terugblik op haar ervaringen als studentbestuurder. Ook de anderen trokken profijt van hun ervaringen. Bibi Tegzess: ''Lang praten. Dat is iets waarvan ik zeker weet dat ik het toen geleerd heb. Eerst verwoordde ik alles heel kort en bondig. Hele goede punten, vond ikzelf, maar niemand reageerde erop. Ze knikten me alleen vriendelijk toe. Terwijl mensen die een ellenlang verhaal hielden, veel meer aandacht kregen. Ook al kraamden ze allerlei onzin uit.''
Yung Lie en Bert Verveld merken alle twee op dat ze genuanceerder zijn geworden door hun studentenbestuurswerk. Lie: ''Hoe meer je van dingen afweet, hoe meer kanten je overal aan gaat zien. Op een gegeven moment moest ik gewoon een studentenbril opzetten, omdat ik door hen gekozen was.'' Zo'n genuanceerde houding, in de politiek misschien niet zo handig, is bij ambtelijke functies juist een pre. DOOP-medewerker Bert Verveld: ''Door je politieke gevoeligheid, je politieke invoelingsvermogen ga je op voorhand rekening houden met de belangen van anderen. Je hebt een antenne voor wat het college wil, voor wat de landelijke politiek wil. Je bent compromisgevoelig, haalbaarheidsgevoelig. Dat is in mijn werk natuurlijk wel handig.'' Peter Rehwinkel is van alle vijf de gesprekspartners het dichtst bij het politieke vuur blijven zitten. Sinds vorig jaar november is de doctor in de rechtsgeleerdheid particulier secretaris van minister Ritzen, die overigens met staatssecretaris Jacques Wallage, nóg een voormalig studentenactivist uit Groningen in zijn kielzog heeft. En sinds 1 mei bekleedt ook Jan Jaap Knol, voorheen beleidsmedewerker bij het DOOP en van 1987-88 studentlid van het college van bestuur, een staffunctie op Ritzens ministerie. Als student diende Rehwinkel twee jaar voor de Grunk in de universiteitsraad. Eenmaal assistent-in-opleiding stelde hij zich beschikbaar voor de fractie van het wetenschappelijk personeel ''omdat ik me er vreselijk aan stoorde dat er alleen maar oudere wp'ers met een vaste aanstelling in zaten.'' Hij werd met voorkeurstemmen gekozen en was tussen 1988 en 1990 zelfs fractievoorzitter. Rehwinkels huidige functie is ''puur politiek''. Want behalve organisatorische dingen, zoals het wenken van de chauffeur, is Rehwinkel Ritzens adviseur, ''zijn rechterhand''. Hij is erbij als de PvdA-bewindsman met fractiecommissies praat en is aanwezig bij gesprekken met individuele kamerleden, voor wie hij het ''politieke aanspreekpunt'' vormt. De particulier secretaris denkt dat zijn u-raadswerk zeker meegespeeld heeft bij het bemachtigen van de baan. Maar omdat ook de rest van Rehwinkels doen en laten steeds in het teken van de politiek heeft gestaan leek voor hem een politieke functie hoe dan ook onvermijdelijk. ''Politieke belangstelling heb ik altijd al gehad. Ik herinner me dat ik als jongetje van zeven de Watergate-affaire volgde.'' Daarnaast promoveerde de jurist Rehwinkel vorig jaar op een proefschrift over de positie van de Nederlandse minister-president. De overvloedige publiciteit rondom zijn dissertatie hebben hem geen windeieren gelegd ''Ritzen wist van mijn bestaan.'' Bovendien kwam hem via de vele hoge pieten in politiek Den Haag die hij voor zijn proefschrift interviewde ter ore dat de plek aan Ritzens zijde vrijkwam. ''Ik heb laten weten dat ik die functie op zijn minst interessant vond.''
Yung Lie vreesde in de politiek zijn integriteit te verliezen. Een probleem dat Rehwinkel herkent. ''Het klinkt zwaar, maar je moet de grens tussen goed en kwaad goed in de gaten houden. Wat wil je en wat wil je niet?'' Hij illustreert het met een voorbeeld van toen hij nog als student in de universiteitsraad zat. ''Je had veel recepties in dat circuit. Als Borgman dan binnenkwam, die was in mijn tijd voorzitter van het college van bestuur, zag je mensen zijn kant uitglijden. Ze hadden nog maar één ding voor ogen. Zo snel mogelijk in de buurt van die VIP komen. Ik wil niet als een heilig boontje overkomen, maar tot dat soort typerend receptiegedrag zal ik mij, ook nu, in gezelschappen nooit laten verleiden.'' Peter Rehwinkel vindt het werken in de politiek ''wel heel erg hectisch''. Dat blijkt tijdens het interview op 21 april jongstleden. De secretaris heeft een weekje vrij, maar speelt voortdurend met zijn pieper. ''Ik heb afgesproken dat ik hem bij me zou hebben'', zegt hij, doelend op de situatie in het ministerie waar Ritzen en Wallage net met opstappen gedreigd hebben. ''Dit is natuurlijk een fantastische kans om in de politieke keuken te kijken, in de pannen zou ik bijna zeggen. Maar je hebt weinig gelegenheid om rustig over dingen na te denken. Soms verlang ik wel weer naar de wetenschappelijke rust en distantie.'' Bij de suggestie dat een hoogleraarschap staatsrecht misschien wel iets voor hem is veert Rehwinkel lachend op: ''Wat? Is er een vacature?''
Aan het einde van het interview waarschuwt Paul Nobelen nog eens: pas op dat het artikel geen te negatieve teneur krijgt. De Groningse universiteit doet het goed, vindt hij, verdient ''een dikke pluim''. Maar er zijn ook zaken waarop hij kritiek heeft. Het buiten-universitair u-raadslid heeft gemerkt dat die kritiek niet altijd in dank wordt afgenomen en hij wil vooral niet hautain of arrogant overkomen. Wel heeft hij het voordeel van de frisse kijk van de buitenstaander, die wellicht dingen opvalt die anderen heel gewoon vinden, denkt hij zelf.
Laurens Berentsen
Paul Nobelen (33) is sinds afgelopen september een van de vijf buiten-universitaire leden in de Groningse universiteitsraad. ''Iemand bij bedrijfskunde vroeg of dat iets voor mij was, lid van de universiteitsraad'', vertelt hij over hoe hij in de raad is terechtgekomen. ''Ik heb ja gezegd, omdat ik maatschappelijk betrokken ben. Je denkt iets te kunnen bijdragen en het is een goede ervaring.'' De ''bullen'', zoals ze wel worden genoemd, worden geacht de maatschappij te vertegenwoordigen in de raad. Ze worden door de minister benoemd op voordracht van hun collega's, de vertegenwoordigers van het wetenschappelijk personeel, het ondersteunend en beheerspersoneel en de studenten in de u-raad. Nobelen gaat binnenkort uit de raad. Hij heeft zijn baan bij de NAM in Assen als head general affairs van de business unit exploratie verruild voor een maatschap in de Amsterdamse vestiging van de headhunter SpencerStuart, en dat laat zich moeilijk combineren met het raadswerk in Groningen. ''Helaas'', beklemtoont Nobelen, ''ik had het graag nog wat langer gedaan.'' Nobelen liet zich het afgelopen jaar een aantal keren kritisch uit over het universitaire bestuur. Reden om hem te vragen naar de verschillen in bestuurscultuur tussen bedrijfsleven en universiteit. ''Het harmoniemodel wordt hoog in het vaandel gevoerd. Op zich is dat mooi. Maar de vraag is of het model niet van middel tot doel is geworden. Het dient niet altijd voor het verkrijgen van draagvlak. Elk mogelijk conflict wordt er van te voren mee gesmoord'', antwoordt de in 1982 in Nijmegen afgestudeerde en in 1987 aan de Erasmusuniversiteit gepromoveerde politicoloog op de vraag wat hem het meest is opgevallen in de bestuurscultuur van de RUG. Het Groningse harmoniemodel betekent dat het college van bestuur de universiteitsraad laat meepraten over zaken die strikt genomen niet tot de bevoegdheden van de raad behoren. In ruil daarvoor doet de raad telkens zijn uiterste best om, liefst unaniem, op één lijn te komen met het college.
Dat laatste is de hond in de pot voor de maandelijkse vergadering van de universiteitsraad, signaleert Nobelen. ''Het irriteert mij wel eens dat debat in de raad zelf niet echt mogelijk is, laat staan dat er verrassingen optreden. Je kunt wel een afwijkend standpunt hebben, maar dat moet je dan een paar weken van te voren in de desbetreffende commissie insteken, waar maar één lid van de fractie in zit. Alles wordt dan tot in het laatste detail voorgekookt. Daarmee haal je iedere spontaniteit en creativiteit uit de beslissingen in de raad. Je mist de kruisbestuiving, je kunt je niet meer laten overtuigen door argumenten van anderen. Daardoor ontstaat er te veel monisme: het college en de raad samen onder één deken. Ik vind dat de hazen in een raadsvergadering ook wel eens anders moeten kunnen lopen, dat je kunt zeggen: ik denk daar anders over. Maar dat word je niet in dank afgenomen door de bestuurders.'' Het raadslid benadrukt dat hij er niet op uit is de besluitvorming te frustreren. Evenmin opteert hij voor een conflictmodel. ''We schieten niet onverwacht uit de heup. Ik wil het college kritisch kunnen volgen. Bovendien, met drie of vier tegenstemmen hou je geen besluit tegen. Ik heb het gevoel dat onverwacht tegenstemmen in de raad je kwalijk wordt genomen. Je doorbreekt de consensus.'' Het is volgens Nobelen juist het tot in den treure zoeken naar het compromis, waar de daadkracht en de slagvaardigheid van het universitair bestuur onder lijdt. Om dat te ondervangen, wordt het paard soms achter de wagen gespannen, meent hij, bijvoorbeeld bij de onlangs ingestelde strategische beleidsreserve. Uit die reserve kan het college per keer maximaal één miljoen gulden toewijzen aan een individuele onderzoeker, zonder dat de universiteitsraad dat van te voren goedkeurt. Nobelen: ''Door daarmee in te stemmen heeft de raad zijn belangrijkste bevoegdheid, het recht om de begroting vast te stellen, uitgehold. Controle achteraf werkt niet in dit soort zaken. Het argument van het college was, dat het alert moet kunnen reageren op externe omstandigheden. Ik vind dat alle bestuursorganen zo flexibel moeten zijn dat ze snel kunnen reageren op prikkels van buiten. Nu begin je aan de verkeerde kant. Zo'n strategische reserve is symptoombestrijding. De universiteitsraad is niet traag, je moet alleen niet bang zijn om te zeggen 'zo en zo gaan we het doen', en dat er dan eens wat mensen tegenstemmen.''
''Het college van bestuur lijkt soms op een acrobaat die op een smal koord zes ballen in de lucht probeert te houden''; ''de besluiten worden waterverf''; en ''alle ingrediënten worden er in gestopt, waarna er een maaltijd overblijft waar kraak noch smaak aan zit''. De jonge ondernemer trekt een register met beeldspraak open om duidelijk te maken dat de bereikte compromissen niet altijd een schoonheidsprijs verdienen: de helderheid van de besluiten laat nogal eens te wensen over. Nobelen: ''Als je een vraag stelt, antwoordt het college net zo lang totdat alle verschillen met elkaar zijn verzoend. Het antwoord op de gestelde vraag zit ergens in de monoloog verpakt. Dat komt de duidelijkheid niet ten goede.'' Wie meent dat de eeuwige queeste naar het compromis een bewijs is voor de invloed van de universiteitsraad, vergist zich volgens Nobelen. Het college van bestuur zit het best in de materie en weet heel goed wat het wil. ''Daar wordt wat op geschoten en dat wordt afgeketst. De honden blaffen en de karavaan trekt verder, heb ik al eens in een commissievergadering gezegd. Het college opereert natuurlijk in een complex krachtenveld, maar het heeft ook de neiging zich te verschuilen achter de minister, de VSNU of de faculteiten; de raad zet zichzelf bij tijd en wijle buitenspel. Als we de vraag van Anne Vondeling moeten beantwoorden: u-raad, lam of leeuw, dan is het antwoord lam. En dat is de verdienste van het college. In mijn beleving tiert het machiavellisme welig.'' De bereikte consensus is in de ogen van Nobelen regelmatig een farce. De methode om er te komen is Uyliaans: ''Men blijft net zo lang in debat totdat alle pionnen zijn gevallen. Ik wil liever omgaan voor argumenten.'' Het verbaast Nobelen niet echt dat het moeite kost voldoende kandidaten voor de gekozen u-raadsfracties te vinden. ''Zo'n uiting van desinteresse is vaak aan jezelf te wijten, of je het over de landelijke, de gemeentelijke of de universitaire politiek hebt. Als de universiteitsraad vruchtbaar en zichtbaar prima discussies voert en die communiceert naar de achterban, dan wordt de betrokkenheid vanzelf groter. Nu stemt de achterban met de voeten: het is niet aantrekkelijk om er bij te horen.'' ''Dwangmaatregelen hebben de schijn dat ze beter werken dan andere manieren om iets te veranderen. De schijn, want ik denk dat dwang juist niet de goede manier is om een ander klimaat te scheppen. Door de introductie van evaluaties bijvoorbeeld worden docenten die het slecht doen zich daarvan bewuster. Weigeren van bijscholing, zie ik dan niet snel gebeuren. In functioneringsge- sprekken kan het onderwijs aan bod komen en kunnen afspraken worden gemaakt. Lukt dat niet, dan is er uiteindelijk de perso- neelsbeoordeling als laatste formele stap om iets te doen. De kwaliteit van het onderwijs moet goed zijn, maar je moet ook zorgvuldig met je personeel omgaan.''
''Er bestaat een spanning tussen meedoen met de nieuwe ontwikkeling richting toponderzoek en het in stand houden van de brede klassieke universiteit. Een deel van onze fractie neigt richting toponderzoek, en dat gaat dan automatisch ten koste van de brede klassieke universiteit. Zelf ben ik voorzichtiger. Een nadeel van toponderzoek is dat de kloof tussen onderzoek en onderwijs groter dreigt te worden. Zeker wanneer toponderzoek in tamelijk onafhankelijke onderzoeksinstituten wordt ondergebracht. Dat heeft ook als nadeel dat de democratische controle binnen de universiteit verloren gaat. Bovendien: toponderzoek is, wat maatschappelijk als zodanig wordt beschouwd. Dat kan over vijf jaar heel iets anders zijn. De vraag is wel of je de ontwikkeling richting toponderzoek kunt tegenhouden. Je moet voorzichtig meedoen, omdat je anders wellicht sowieso het loodje legt.''
''Als vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in een functie en bij een vacature solliciteren voldoende geschikte vrouwelijke kandidaten, dan moet je alleen die kandidaten in de verdere procedure betrekken. Bij hoogleraren blijft het moeilijk, ook omdat in sommige vakgebieden weinig geschikte vrouwen zijn. Je moet in ieder geval zorgen dat de benoemingsadviescommissie zorgvuldig is samengesteld en dat er gerapporteerd wordt waarom er geen vrouw is voorgedragen.''
''De marges waar binnen de universiteitsraad kan beslissen zijn klein, dat klopt. Maar je kunt wel wat sturen. Ik denk dat je je invloed kunt vergroten door de raad politieker te maken. Net als elders in de politiek is de u-raad gedepolitiseerd. Je neemt een fractie-standpunt in en in de raad probeer je ook nog eens tot consensus te komen. Daardoor krijg je voorzichtige standpunten, de grootste gemene deler en nivellerende maatregelen. Als je de raad politieker maakt ontstaan er sneller minderheidsstandpunten en moeten er vanzelf duidelijkere keuzes worden gemaakt. Dat vergroot je mogelijkheid om te sturen en heeft als bijkomend voordeel dat het raadswerk voor de achterban interessanter wordt.'' ''Ik wil niet de verdenking op me laden dat wij het wetenschappelijk personeel willen beschermen, maar dit is een ingewikkeld probleem. De vraag is, in hoeverre los je iets op met een verplichte cursus? Technische vaardigheden kun je leren, maar het belangrijkste probleem is, zijn mensen gemotiveerd voor het onderwijs? Dat is een mentaliteitskwestie. Het klimaat is nu te weinig gericht op het stimuleren van een goed docentschap. De professionalisering van het onderwijs en de evaluatie daarvan is tekortgeschoten. Het afgelopen decennium is er alleen verantwoording afgelegd voor het onderzoek. Wij willen verder gaan dan verplichten: een slechte docent is niet acceptabel, er moet goed les worden gegeven.''
''De eerste keuze is: streven naar de hoogste kwaliteit in de breedte, zowel voor onderzoek als voor onderwijs. Heb je dan ook nog toppen in die breedte, echt excellente mensen, dan moet je die steunen, ook al zijn we in Nederland niet gewend om iets dat boven het maaiveld uitsteekt extra te waarderen. De impuls vanuit de universiteit mag niet ten koste gaan van de breedte. Daarom moet je geld van elders aantrekken, bijvoorbeeld uit de industrie. Dat is ook juist, want top is wat maatschappelijk veel oplevert. Met gezondheid zit je al gauw in de top, omdat we dat met z'n allen belangrijk vinden. Toponderzoekers moeten tenminste ook bijdragen aan het verbeteren van de opleiding. ''Ik geloof er niets van dat de komst van de onderzoekscholen top oplevert. Dat is een bureaucratisch gevecht om erkenning van status geworden, een politiek spel kwartetten. Geen erkenning betekent allerminst dat de kwaliteit slechter is.''
''In de sociale wetenschappen promoveren veel vrouwen. Dan moet je geen streefgetallen in nota's schrijven, maar gewoon zeggen, de eerst volgende keer benoemen we een vrouw tot hoogleraar, tenzij er geen geschikte vrouwelijke kandidaat is. De verhouding man-vrouw in het hooglerarencorps van de RUG heb ik al eens middeleeuws genoemd. Dat heeft te maken met machtsposities. Binnen onze fractie wordt daar trouwens ook wel anders over gedacht.''
''Ik wil niet zeggen dat er geen kern van waarheid in deze stelling zit, maar het is ook niet helemaal zo. Het is een rolverdeling. Het college is dagelijks met de materie bezig, dat moet je niet willen overnemen. We hebben een geroutineerd college, dat beperkt de macht van de ambtenaren. De rol van de u-raad is controlerend en legitimerend. Het college moet altijd langs de raad en het is lastig voor mensen macht in het openbaar te verantwoorden. Een wp'er kan makkelijker tevreden zijn met deze rolverdeling dan een ander raadslid, want in het college zitten mensen uit het wetenschappelijk personeel. In de meeste collegevoorstellen zit meer wp. Verder springen we centraal niet verder dan de dynamiek die in de faculteiten aanwezig is. Anders doen de mensen in de faculteit het niet.'' ''Vakinhoudelijk zal het wel goed zitten, daar worden docenten op geselecteerd. In het aannamebeleid moet echter ook gelet worden op didactische kwaliteiten. Op dit moment worden docenten niet echt op hun verantwoordelijkheid aangesproken. In functioneringsgesprekken moet naar voren komen wat studenten van het onderwijs vinden. Docenten kunnen dan eventueel het advies krijgen om een cursus didactiek te volgen. Als je daar goed over praat, zullen de meesten zo'n advies ook opvolgen, denk ik. Als mensen echt niet willen, mag je ze niet dwingen. Dat heeft ook geen zin. In zo'n cursus moet je vaardigheden aanleren en dat lukt toch niet als je niet gemotiveerd bent.''
''De brede universiteit moeten we handhaven. Alle wetenschappelijk medewerkers dienen onderzoek te doen, ook als basis voor het onderwijs. In principe moet wel het meeste geld naar zwaartepunten gaan, bepaalde gebieden waarop je je specialiseert en profileert en waarop je concurreert met andere universiteiten. Die zwaartepunten kun je het best inbedden in de faculteiten. Toponderzoek in onderzoeksinstituten heeft als voordeel dat je de krachten bundelt, maar als nadeel dat de faculteit geen invloed heeft op het onderzoekprogramma. Criterium voor een onderzoeksinstituut moet zijn dat het ook landelijk erkend wordt als onderzoekschool. Toponderzoekers moeten altijd onderwijs blijven geven. Hoe dat onderwijs eruit ziet, is een volgende vraag.''
''Bij gelijke geschiktheid dient een vrouw voorrang te krijgen, maar op de eerste plaats moet je kiezen voor de beste kandidaat. Het inlopen van de achterstand van vrouwen is een lange ontwikkeling. Je kunt dat bevorderen door vrouwen in sollicitatiecommissies te zetten, ze nadrukkelijk oproepen om te solliciteren, door te adverteren in vrouwenbladen en de arbeidsomstandigheden te vermelden, zoals zwangerschapsverlof en kinderopvang.''
''De invloed van de universiteitsraad is niet gering, maar af en toe zou de raad meer invloed kunnen hebben. Dan probeert het college wat af te knabbelen van het harmoniemodel. De raad moet de vinger dan meer aan de pols houden. Maar over het algemeen is de raad goed geïnformeerd en als er wat mis is, wordt daar op ingesprongen. Het gebrek aan animo onder studenten heeft te maken met de toenemende studiedruk. Hoogleraren zitten denk ik liever in de faculteitsraad dan in de u-raad, omdat het daar meer om hun directe belangen gaat. Voor veel algemene zaken die in de u-raad spelen, geldt dat ze direct consequenties hebben voor de hele studentenpopulatie, bijvoorbeeld de auditorenregeling en de studentenvoorzieningen. ''Aan studenten worden door de studiefinanciering eisen gesteld. Daarom mag je ook aan docenten eisen stellen, wanneer ze moedwillig de studievoortgang belemmeren. Als ze geen goed onderwijs geven, moeten ze desnoods gedwongen kunnen worden een cursus te volgen. Daar gaat ook een preventieve werking vanuit. Nu kan een docent denken: mijn onderwijs is niet zo goed, maar wat maakt dat uit. Het is toch raar dat in het basisen voortgezet onderwijs aandacht wordt besteed aan didactische vaardigheden, terwijl die aandacht ontbreekt in het hoogste onderwijs niveau. Geen promotie is een mogelijk sanctie. Je kunt ook positieve sancties instellen, bijvoorbeeld promotiemogelijkheden voor mensen die goed onderwijs verzorgen.''
''Een zekere schifting in het onderzoek is goed. Toponderzoek moet je stimuleren. Dat gebeurt op dit moment voldoende. Je moet daar niet in doorslaan. Beginnend onderzoek dient ook gestimuleerd te worden, omdat je nog niet weet wat daar uit komt. De RUG moet in ieder geval een brede universiteit blijven, waar alle docenten feeling met het onderzoek hebben. Omgekeerd moeten de toponderzoekers sowieso onderwijs verzorgen. Daarom staan wij heel terughoudend ten opzichte van onderzoekscholen en onderzoeksinstituten. Die dreigen de verwevenheid van onderwijs en onderzoek aan te tasten. Bovendien dreigt de democratische controle verloren te gaan. Onderzoeksinstituten keuren we alleen goed wanneer ze duidelijk inhoudelijke en financiële voordelen opleveren, en wanneer de universiteitsraad de algemene richtlijnen voor het beleid van die instituten kan bepalen.''
''Het standpunt van de Grunk is dat vrouwen bij gelijke geschiktheid voorrang krijgen. Of voldoende geschiktheid werkbaar is, weet ik niet. Als iemand echt beter is, zal toch snel voor die persoon worden gekozen. Het kan ook leiden tot strategisch gedrag: extreem hoge eisen stellen, wat vrouwen kan afschrikken. Je moet werken vanuit de basis, zorgen voor meer vrouwelijk aio's en geschikte kandidaten. Persoonlijk vind ik dat als een vrouw een acht krijgt en een man een negen, je dan voor de vrouw moet kiezen, maar dat is niet het fractiestandpunt helaas.''
''Ik kan me voorstellen dat deze stelling zo geformuleerd is. Toch is het belangrijk dat de universiteitsraad er is. Het college en de ambtenaren weten dat ze door zo'n kritisch orgaan moeten. Daardoor werken ze alerter, regelen ze de zaken bij voorbaat goed. De raad is niet altijd streng genoeg om het college terug te roepen, kan wat vaker zijn tanden laten zien. We moeten niet telkens als we moe zijn van een discussie het college het vertrouwen geven, en achteraf alleen maar mopperen dat het niet goed is gegaan. Het college probeert steeds meer zaken er doorheen te drukken, met als argument tijdsdruk, organisatie, etcetera. Dat is heel slecht. Het gebrek aan animo is een maatschappelijk probleem. Politieke interesse ontbreekt en andermans belangen behartigen is niet zo in.''
De studentenfracties in de universiteitsraad Grunk en Sorug hebben een verkiezingsprogramma; de vertegenwoordigingen van wetenschappelijk personeel en ondersteunend en beheerspersoneel ontberen zo'n geschrift. Wel hebben alle vier fracties een lijstaanvoerder. Hen legden we een aantal stellingen voor. Dat leverde antwoorden op als: docenten worden niet op hun verantwoordelijkheid aangesproken; invloed kun je vergroten door de universiteitsraad politieker te maken; de eerst volgende keer benoemen we een vrouw tot hoogleraar; en, toponderzoekers moeten sowieso onderwijs verzorgen. Doe er uw voordeel mee, maar pin de fracties er niet op vast, want fractiediscipline is een relatief begrip in de soms heterogene vertegenwoordigingen in de u-raad.
Laurens Berentsen
Wanneer het onderwijs van een docent niet aan
minimale kwaliteitseisen voldoet, en zo'n docent weigert vrijwillig een bijscholingscursus te volgen, dan moet hij daartoe gedwongen kunnen worden, bijvoorbeeld op straffe van het achterwege blijven van promotie.
Om toponderzoek een kans te geven, moet bij de
verdeling van het geld voor onderzoek meer rekening worden gehouden met kwaliteitsverschillen dan nu het geval is: goede onderzoekers moeten 'rijk' zijn; slechte onderzoekers 'arm'. Toponderzoekers moet je ook niet lastig vallen met onderwijsen bestuurstaken, wanneer zij dat niet willen.
Om een einde te maken aan de ondervertegenwoordi
ging van vrouwen in hogere functies, dienen zij bij het vervullen van vacatures bij voldoende geschiktheid automatisch voorrang te krijgen op mannen.
De invloed van de universiteitsraad op het reilen
en zeilen in de universiteit is slechts gering. Belangrijke beslissingen worden vaak elders genomen: in het college van bestuur, in het ambtelijk apparaat, in de faculteiten en in het formele en informele overleg tussen collegeleden en facultaire bonzen. Dat verklaart ook het gebrek aan animo om zitting te nemen in de universiteitsraad.
Met een uiterste inspanning, meer is echt niet mogelijk, pers ik het hoofdje eruit. De arts wringt en wrikt om de schouders mee te krijgen en zegt: ''Het zal wel een jongen worden, zo breed.'' Even denk ik nog: als het nu een meisje is? Via mijn laatste krachten verschijnt hij in het volle daglicht. Tien tot mens samengevoegde warme ponden worden op mijn buik gegooid ... een mensenkind, een jongensbaby, een oermoment. En als je dan dit intens voelende, voor alles openstaande wezentje in je armen houdt, kun je dan bedenken dat hij 20 jaar later wiskunde zal studeren? Néé natuurlijk!
Wiskundigen zijn wellicht de meest geprononceerde symbolen van onze beperkte westerse cultuur. Simpele denkers die alles vatten in 'ja' of 'nee', absoluut en te bewijzen 'waar' of 'onwaar'. Overigens zijn ze daarmee niet ver verwijderd van onze theologen, die ook geloven dat geloof waarheden te bieden heeft. ''Wat de westerse godsdiensten onderscheidt van de oosterse is het belang dat zij hechten aan de Waarheid met een hoofdletter'', stelt Geert Hofstede in zijn boek 'Allemaal Andersdenkenden'. Neen, je kunt onze wiskundigen niet aanrekenen dat ze druk doende zijn zich in het verlengde van de oosterse traditie wat meer rekenschap te geven van de 'Deugd', opdat we ooit eens tot een synthese zullen komen.
Wellicht kan het vrouwelijke, associatieve, alomvattende denken uitkomst bieden, maar vooreerst is het vrouwvolk slecht vertegenwoordigd in de wiskundige regionen. Een fraai gebied voor positieve discriminatie van vrouwen; vooruitgang valt namelijk te berékenen. Met de informatiegids RUG in de hand, waarin zo handig is weergegeven dat praktisch overal de 'mw's' ontbreken achter de namen en met het opstellen van een paar eenvoudige eerste orde inhomogene partiële differentiaalvergelijkingen kan worden geconcludeerd dat er binnen de komende 4.37 jaren 35.86 extra vrouwelijke wiskundigen nodig zijn. Voorlopig zullen de secretaresses echter de extra dimensie moeten inbrengen. Uit deze groep trok ik een steekproef van n = 2 om te achterhalen of de wiskundigen al het menselijke vreemd is. Maar deze vrouwen bleken domweg te bang om zich over hun bazen te uiten en voor diepte-interviews ontbrak mij de tijd. Dus ik kan u niets onthullen over gewenste en ongewenste intimiteiten tussen de getallen.
Ach als ik mij nu dan voor de geest haal hoe wiskundigen kneuterig in die gebouwen naar cijfers en formules zitten te turen, hun hersenpan brekend over kleine (on)waarheidjes, ach dan kan ik nog grootmoedig denken: 'leave the toys to the boys!' (behalve natuurlijk als ze écht de symbolen van onze gehandicapte westerse cultuur zijn.) Anders wordt het met psychologen die menen dat ze alléén op deze wereld meetellen als ze de wiskundigen naäpen. Laatst liep ik nog door een gang waar achter open deuren een tiental hoogbetaalde psychologen, toevalligerwijs allen mannen, hun werk verrichtten. Ze staarden naar de computer in de volle overtuiging dat ze de menselijke geest in waarheden aan het ontleden waren. Kijk en dan wordt het eng, dan denk ik direct: 'take the toys from the boys'! Ik nam me dan ook heilig voor absoluut geen psychologische vragenlijsten meer in te vullen, me aan geen enkele psychologische test meer te onderwerpen, alle psychologische experimenten te weigeren, gewoon om mijn niet in waarheden te vatten geest en persoonlijkheid te beschermen tegen de niets en niemand ontziende wisen waarkunde.
ITEKE WEEDA
''Al met al is mijn studententijd in Groningen een rotperiode in mijn leven geweest. Ik had te maken met zo'n English students pub, waar ze in het Engels tegen elkaar praatten. Dat sfeertje was het niet voor mij'', zegt Harrie Jekkers, voorheen zanger van 'Het klein orkest' en tegenwoordig cabaretier. Onlangs ontving Jekkers voor het liedje 'Terug naar af' de Annie M.G. Schmidt-prijs voor het beste theaterlied van 1991. Het lied maakt deel uit van 'Het gelijk van de koffietent', het programma waarmee Jekkers in Groningen staat.
Matee ten Wolde
'ver de muur' heette het liedje waarmee 'Het klein orkest' bewees dat Nederlandstalige songteksten niet per definitie afschuwelijk zijn. 'Het klein orkest' had veel succes, maar werd desalniettemin in 1985 ontbonden. Reden: Harrie Jekkers was het muzikantenbestaan zat. In tegenstelling tot de popmuziek is het cabaret voor Jekkers een grote uitdaging, hoewel hij dat woord nog steeds met huiver uitspreekt. ''Je kunt de zaal niet platspelen op een hit, je moet het publiek op een intellectuele manier in je zak steken. Het is een heel ander vak, waarmee ik wil doorgaan.'' Aanvankelijk was Jekkers (1951, Den Haag) voorbestemd Anglist te worden. Hoewel, voorbestemd: Jekkers groeide op in een arbeiders- milieu en wilde na zijn middelbare school alles behalve een baan van negen tot vijf. Toch ging hij eind jaren zestig Engels aan de RUG studeren. Hij pakte na de zomervakantie zijn spulletjes uit in een kamertje in Selwerd. Niemand kende hij, dus werd hij lid van Albertus Magnus, dat overeenkomstig de tijdsgeest aan het democratiseren was. Jekkers: ''Maar toch waren er voornamelijk van die rijke zoontjes. Ik weet nog dat ik soms zei 'dat is gelul 2000'. Dat vond men grappig, want zoiets waren ze niet gewend. Ik voelde me helemaal niet thuis in het studentenleven. Dat ik via Albertus Magnus in het bandje 'Flat tyre' speelde maakte veel goed.'' Op de RUG, waar hij uiteindelijk met de hakken over de sloot zijn lesbevoegdheid haalde, ontgroeide Jekkers het arbeidersmilieu van zijn jeugd. Het gevoel 'ik hoor nergens meer thuis' is in Jekkers' werk een vaste constante. Jekkers: ''Mijn ouders hebben kromgelegen om mijn broer en mij te laten studeren. Dan komt het moment dat je zelf vier talen spreekt en je moeder maar een. Je gaat ook meer begrijpen. Dat heeft een soort tragiek in zich, maar ook wat moois. Daar gaat het bij mij vaak over: wat heimwee naar mijn arbeideristische, ongenuanceerde jeugd, want je wordt van veel weten soms toch niet veel wijzer. Dat is mijn dilemma.''
Na Groningen gaf Jekkers drie jaar les op een leao in Utrecht. Hoewel hij naar eigen zeggen best populair was, hield hij het lesgeven daarna voor gezien. Jekkers: ''Als je drie jaar leraar bent en je krijgt de kans er tussenuit te knijpen, dan ben je weg hoor. Het is niet zo'n prettig vak. Je slaat het boek dicht om het volgende jaar weer op bladzijde 1 te beginnen. Je bent toch vooral een soort cipier, dat vond ik wel het ergste. Toen Koos Meinderts vroeg of ik met hem een schrijfbedrijfje wilde beginnen, ben ik daar meteen mee begonnen. Dat leek me veel leuker.'' Na twee jaar stonden Jekkers en Koos Meinderts in de boekentop-tien nummer 1 met hun satirische roman 'Tejo, de lotgevallen van een geëmancipeerde man'. Jekkers: ''Applaus krijgen na je werk, dat is wel even andere koek dan lesgeven. Dat krijg je alleen maar als je op het podium staat of piloot bent van een chartervliegtuig dat op Torremolinos landt.'' Jekkers heeft in het verleden veelvuldig getoond een stevige hekel te hebben aan het kunstenaars-circuit. In de roman 'Kunst met peren' wordt de jonge schilder Maarten de Bok gemodelleerd naar de Groningse schaker/kunstenaar/nexioloog Tjeerd Oliemans die aan de RUG Nederlands studeerde uitsluitend bezig met zijn curriculum vitae. Als dat goed in elkaar zit, meent De Bok, kunnen galeriehouders niet meer om hem heen. Aan schilderen komt De Bok, die met het oog op de Franse markt zijn naam wijzigt in Dubocque, nauwelijks toe. Jekkers: ''Bij moderne kunst vind ik het vaak zo veel buitenkant. Ik merk dat vrijwel alle kunstenaars naarstig op zoek zijn naar een trend. Als iemand het heeft gemaakt met driehoekjes, gaan ze ook driehoekjes maken. Daar word ik moe van, het gaat mij om de inhoud. Iemand die tegen de verdrukking in schildert en dat mooi vindt, daar kan ik wel waardering voor opbrengen. Het protserige kunstwereldje met die vreselijke stencils, waarin de kunstenaar uitlegt wat hij bedoelt, zodat het nog minder is te volgen, daar kan ik niet tegen.'' Jekkers heeft in het Noorden met terugwerkende kracht tevens een lachstuip gekregen voor alles wat met de elfstedentocht te maken heeft. Als een 'running gag' komt de Tocht der Tochten steeds terug. ''Ach, ik heb er eigenlijk niets op tegen, behalve dat ik het de grootste satire van Nederland vindt'', zegt Jekkers. ''Als het niet doorgaat, baal ik. Een week van te voren zit ik al met een krat bier voor de tv. Ik kom niet meer bij; die hele kermis, dat pure Nederlandse, met koeken zopietenten wordt door iedereen bloedserieus genomen.'' Toch heeft Jekkers geen hekel heeft aan sport. Integendeel, hij ziet overeenkomsten tussen zijn werk en dat van de atleet. ''Het is allebei een volslagen zinloze bezigheid. Niemand wordt er wijzer van of heeft erom gevraagd. Daarom vind ik sport en kunst eigenlijk het enige zinnige dat er is. Het is gewoon vermaak, dat aan schoonheid en spanning appelleert. Er wordt geen tafel gemaakt, niemand krijgt betere steunzolen; je zit nu eenmaal niet te wachten op een schilderij of op een centimeter hoger gesprongen. Maar het gebeurt wel, met een hoop gekrakeel erom heen. Het is maar een liedje, zeg ik als iets heb gemaakt. En dat liedje is dan weer iemand tot troost. In die zin vind ik het leuk om een soort hofnar te zijn, net als Van Basten.''
Vrijdag 15 en zaterdag 16 mei: Harrie Jekkers met 'Het gelijk van de koffietent'. De Oosterpoort. 20.15 uur
Holland in de Gloria lijkt de nieuwe naam te worden van het 'amateurfestival' in Simplon, voorheen de Vuurdoop. Hiep hiep hoera dus. Zaterdag 9 mei fungeren er weer drie jonge Nederlandse groepen als kaarsjes op de feesttaart. Oet Stad zijn dat de Wise Guys die als doel hebben ''te ontsnappen aan de huiselijke gezelligheid door iets te fabriceren dat op muziek lijkt''. Een nobel streven en met als voorbeeld onder andere Hüsker Dü en New Model Army moet dat toch haalbaar zijn. Uit Deventer komen de Chords, voorheen de Flintstones. Hun debuutsingle 'Different' scoorde aardig, waarna hun concertgemiddelde steeg. Gitaarnoiserock op zijn Sonic Youths inclusief geëmotioneerde dameszang. Tenslotte zullen de Bronstgieters van de partij zijn. Deze masturberende jongetjes uit Kampen kunnen niet spelen, schreef het alternatieve popblad Opscene. Hollandse meligheid qua teksten en Britse Independentpop qua muziek. De wonderen zijn de wereld nog niet uit: Bronstgietergieterist kreeg de titel ''beste gitarist van de Grote Prijs''. (Perry ten Hoor)
Een nieuwe opzienbarende ontwikkeling in de schilderkunst van Marinus de Vries is tot 24 mei te zien in galerie De School. De Vries heeft zich in het verleden laten kennen als een schilder uit de fundamentele school met een sterk gevoel voor kleur en oppervlak-structuur. Aan de zuiver schilderkunstige elementen waarop hij zich voorheen concentreerde, is nu een primitief soort figuratie (á la Penck) toegevoegd. Door middel van lijnpatronen en schetsmatig weergegeven figuren, aardbollen en hemellichamen tast de schilder de grenzen van zijn eigen existentie af en brengt daarover verslag uit. Evenals in het voorgaande werk gaat De Vries in deze figuratieve beeldtaal terug tot de basis; vooral uiterst elementaire begrippen als ik en zij, hier en daar, hemel en aarde fascineren hem. Op het eerste gezicht is de introductie van figuratie onverwachts en onlogisch. Maar er is op een dieper niveau toch een duidelijke gelijkenis in de compromisloze wijze waarop de kunstenaar zijn thema's (het schilderen, het bestaan) te lijf gaat. Ik schilder, dus ik besta! (Gerard Lakke)
Grietje en Ankie zijn twee dappere koeien uit het zuiden des lands. Sinds kort genieten zij nationale faam, wegens hun optreden, te samen met een zestal soortgenoten, in het boerendrama van Eugene O'Neill Het Begeren onder de olmen. Al twee maanden lang reizen deze behaarde dames met Het Zuidelijk Toneel van theater naar theater. Zij vormen niet alleen een levend decor, maar zij zorgen dramaturgisch ook voor een rustpunt in het broeierige sfeertje van hebzucht en passie. In onvervalst Vlaams verwoorden de bejaarde boer, zijn jonge bruid en zijn drie zoons eerlijk en onbarmhartig de weinig liefdevolle gevoelens voor elkaar. Het 'begeerlijke' en tragische hoogtepunt vormt de vurige liefde tussen de jongste zoon en zijn vaders derde vrouw. Volgens Gerard Thoolen, de hoofdpersoon, gaat het toneelstuk over ''grond, beesten en een zoon maken''. Omdat dood en noodlot het verhaal bepalen, lijkt het eerder op een Griekse tragedie dan op een streekroman. Het affiche dat deze voorstelling begeleidt, toont twee stevige vrouwenborsten in een koeiehuid. Dat valt op. Te zien in de Stadsschouwburg op 13 en 14 mei. (Lida Coumou)
RKZ-bios is tegenwoordig gevestigd in een voormalige kapel, en dat zullen we weten ook. Vorige week een religieuze film, deze week weer twee. Maandag 11 mei Pasolini's iets te katholiek uitgevallen poging een marxistische versie van het 'Evangelie volgens Mattheus' te leveren, met een volkse outcast in de Jezus-rol. Nog volkser, en nog meer outcast, zijn de deels kreupele bedelaars die in Bunuels Viridiana (12 mei) een parodie op het laatste avondmaal opvoeren. Leonardo's beroemde schilderij bevolkt door boerende en vloekende bandieten. Bunuels anti-clericalisme leidde in Spanje tot een verbod op de film, maar de kritiek was enthousiast genoeg om hem op het festival in Cannes van 1961 de hoofdprijs toe te kennen. Terecht, want 'Viridiana' is een van Bunuel's beste. Na de meer experimentele films uit zijn beginperiode is het de film waarin Bunuels surrealisme het beste tot zijn recht komt. (Frank Blaakmeer)
Wat betreft de kamermuziekconcerten in de Oosterpoort zit het er voor dit seizoen weer bijna op. Gelukkig kan de klassieke muziek- liefhebber nog wel een paar keer naar het Noord Nederlands Orkest, te beginnen met woensdag 13 mei. Onder leiding van de vaste dirigent Jacek Kaspszyk speelt het orkest het pianoconcert van Schumann, met als solist Jean-Efflam Bavouzet, en de 'Negende symfonie' van Schubert. Het eerste deel van het piano-concert van Schumann ontstond in 1841 als een zelfstandige fantasie voor piano en orkest. Voor deze fantasie was geen belangstelling en Schumann maakte er in 1845, vooral na aandringen van zijn vrouw Clara Wieck, een heel concert van. Van het ongewone compositieproces met vier jaar onderbreking is niets te merken. Evenmin kan de luisteraar horen dat Schumann in die tussentijd een ernstige geestelijke depressie doormaakte. In het concert is de invloed van Beethoven merkbaar, de thema's van Schumann zijn echter veel lyrischer en losser van opbouw. De Oosterpoort, grote zaal, 13 mei, 20.15 uur. (Yvonne van den Berg)
Foto BERT JANSSEN/Tekst JERRY REMKES
''Tijdens mijn promotie zei iemand tegen mij: 'Blijkbaar vind je die muziek nog altijd zo leuk, dat je er ondanks alles toch mee door bent gegaan.' Mijn antwoord was dat het de wetenschap was die ik toch nog zo leuk vond, dat ik ook daar maar mee door was gegaan.'' Dr. J.J. van de Meere (39) werkt sinds 1983 bij de vakgroep Psychologie, waar hij onderzoek doet naar kinderen met concentratie stoornissen. In zijn vrije tijd speelt hij fanatiek altsaxofoon, in navolging van jazzgrootheden als Charlie Parker en Cannonbal Adderley.
''Ik kwam in 1977 naar Groningen om psychologie te gaan studeren en besloot daarnaast ook wat aan muziek te doen. Ik speelde toen ik veertien was al saxofoon, maar had 'm na een tijdje weer aan de wilgen gehangen. Toen ik hier in Groningen in een café iemand tegen kwam die les gaf, dacht ik: dat is wel leuk, om de altsax weer op te pakken. Ik dacht toen werkelijk nog dat ik één keer in de week iets aan muziek zou doen en keurig een half uurtje per dag saxofoon zou spelen, maar het tegendeel was waar. Het ging eigenlijk vrij snel van niets naar zo veel mogelijk spelen.
Ik kwam eigenlijk van het prille begin af aan in een situatie terecht die buitengewoon ongunstig te noemen was. Na een jaartje les kwam ik in een workshop van tenorsaxofonist Alan Laurillard en negentiende van de muziek die wij daar speelden was jazz die ik absoluut niet mooi vond. Dat was nou net in de tijd van de 'Free Jazz', terwijl ik de mainstream kant heel mooi vond; bebop en zo. Ik kon dat echter op geen enkele wijze vorm geven, omdat die muziek hier gewoon niet was. Ik was dus heel erg op mijzelf aangewezen. Ik zat ook niet in een beginnend bandje. Nee, muzikanten hebben mij niet gestimuleerd.
Maar ik oefende dus veel, en nog steeds twee à drie uur per dag, en in de loop der jaren leerde ik wel wat mensen kennen. Gitarist Winfred Buma onder andere, waar ik een groep mee op heb gebouwd, het Jaap van de Meere kwartet. Ik speel echter nog altijd meer in de rest van Nederland dan in Groningen. Zo heb ik zelfs al twee tournees gedaan in de Verenigde Staten met drie Amerikaanse muzikanten. Dat was heel leuk.'' Jaap Kamp (49) is benoemd tot directeur beheer van de Faculteit der Economische Wetenschappen en de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen, waar hij al vanaf 1 december waarnemend directeur beheer was. Voorheen werkte Kamp als subbeheerder bij de afdeling wiskunde en informatica en de afdeling sterrenkunde van de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen. Bij economie komt hij in een financieel weinig florissante situatie te- recht:
''Vorig jaar had economie de financiën niet echt goed op een rijtje. Dat kwam door ziekte van het hoofd van de financiële afdeling. Die is nu weer volop in de running. Maar het is nog steeds zo dat economie op te grote voet leeft. Daarom is er ook een vacaturestop. Deze situatie heeft mij in het geheel niet afgeschrikt; anders had ik dat de afgelopen maanden heus wel aangegeven. Het is een cliché, maar nu weet je ten minste wat je te doen staat. Er valt hier heel wat aan te pakken.'' (Guus Termeer) Fredje klapte het dashboardkastje van de DS open en haalde er een pakje sigaretten en een buitenmodel zonnebril uit. ''Bedankt Stanley'', grinnikte hij, terwijl hij de zonnebril opzette en de sigaret in zijn mond stak. ''Deze ouwe bak rijdt trouwens nog best comfortabel.'' Hij schoof behaaglijk heen en weer in zijn stoel. ''Mooi is het hier'', zei Hedwig Verschuur. Behoedzaam reed ze een smal bruggetje op. ''Nou woon ik al bijna vier jaar in Groningen, maar ik was hier nog nooit geweest.'' ''Mm'', bromde Fredje. ''Hoe heet dit gat ook alweer?'' ''Winsum'', zei Hedwig. ''En zullen we nu verder naar het noorden gaan? Daar schijn je prachtige koolzaadvelden te hebben.'' Omdat het van dat typisch Nederlandse weer was koel, wisselend bewolkt en zo nu en dan een bui , en ze geen zin hadden om de hele dag binnen te zitten, waren ze samen een eindje gaan rijden. Stanley Druiprek had royaal zijn auto ter beschikking gesteld. Hedwig zat achter het stuur en Fredje las de kaart. ''Mijn vader heeft vroeger ook zo'n auto gehad'', zei Hedwig. ''Later is hij overgestapt op Volvo, nadat hij een keer was blijven staan met die snoek.'' ''Dat heb je met die zuideuropeanen'', zei Fredje. ''Daar kun je nooit op rekenen. Mijn pa heeft z'n hele leven alleen Jaguar gereden. De vuile patser. Maar hij heeft wel smaak. Het is mij trouwens een raadsel waar Druiprek die auto van betaalt. Als aio heb je geen cent te makken.'' ''Zo'n snoek koop je voor een prikkie'', zei Hedwig. ''Toch is het geschikt van Stanley dat we 'm mochten lenen.'' ''Ik wil niet discrimineren'', zei Fredje, ''maar onze zwarte medemensen zijn daar een stuk gemakkelijker in dan wij.'' Hij liet zijn stoel nog wat verder onderuit zakken en inhaleerde diep. ''Het is vooral andersom'', meende Hedwig. ''Als je die beelden van Los Angeles ziet van al die zwarten. Keurige mensen, zo op het eerste gezicht. Ze komen met hun auto voorrijden en laden hem vol met gestolen spullen. Koelkasten, magnetrons, zo voor het oog van de camera!'' ''Gelukkig kennen we zulke toestanden hier niet'', bromde Fredje. Hij pulkte in zijn neus. ''Dat moet je niet te hard roepen'', zei Hedwig. ''Vorige week toen ik op een avond uit de Kroeg kwam was zo'n zwartjoekel bezig een fietsslot door te knippen met een betonschaar.'' ''Heb je ingegrepen?'' Fredje gaapte. ''Hij keek niet op of om!'' snoof Hedwig verontwaardigd. ''Hm'', bromde Fredje. ''Waar gaan we nu naar toe?'' ''Ik weet een aardig plekje om koffie te drinken'', zei Hedwig. ''Daar zijn we vorig jaar met m'n jaarclub ook geweest.'' ''Bespaar me de plaatsen waar jij met je jaarclub heen gaat'', zei Fredje. ''Enig niveau stel ik wel op prijs.'' ''Helemaal in het noorden, aan het einde van de wereld.'' Hedwig ging onverstoorbaar verder. ''Daar zul je zeker geen zwarten tegenkomen, en geen krakers ook trouwens. Het heet Noordpolderzijl. Een klein haventje met een café erbij.'' Ze schakelde terug naar de tweede versnelling en draaide naar rechts, een eindeloos lange, kaarsrechte weg op. ''Dit is echt de weg naar het einde van de wereld hè?'' zei Fredje. Hedwig knikte. ''Te gek.'' Fredje vouwde zijn armen achter zijn hoofd. ''Weg van de hele verrotte troep.'' Hedwig drukte het gaspedaal op de plank. ''Ja'', zei ze. ''Gaaf.'' Fredje lachte. ''Wat lach je?'' ''Ik bedacht opeens wat er zou gebeuren als die auto van Druiprek het hier begeeft.''
Het is prima dat minister Ritzen meer ''dynamiek'' in het universitaire onderzoek wil brengen. Maar de bewindsman moet niet denken dat de universiteiten zoiets zelf in onderling overleg kunnen realiseren. Dat staat in het nieuwe meerjarenplan van NWO. Volgens deze onderzoeksfinancier is er maar één aanpak die werkt: verdubbeling van haar aandeel in het universitaire onderzoek tot 400 miljoen gulden. De selectie op ''kwaliteit'' en ''relevantie'' komt er dan vanzelf. NWO-voorzitter Borgman verklaart zijn ongeduld.
Frank Steenkamp
'e universiteiten zijn nu wel bezig met kwaliteitszorg in het onderzoek, maar landelijke afwegingen kan je van hen nooit verwachten. In praktijk komt het behoud van eigen personeel toch altijd op de eerste plaats. Dat remt elke onderlinge verschuiving van onderzoeksgeld.'' NWO-voorzitter dr. J. Borgman weet waarover hij praat. Tot ruim vier jaar geleden was hij zelf universiteitsbestuurder, in Groningen. Hij maakte onder andere mee, hoe de voorwaardelijke financiering van universitair onderzoek verwaterde. ''In dat stelsel is van de beoogde reallocatie niets terechtgekomen. Achteraf zegt men nu dat het alleen om kwaliteitsbeoordeling ging. Feit is natuurlijk dat het niet gelukt is, kwaliteit en relevantie te belonen met extra geld.'' En het alternatief ligt zo voor de hand, vindt Borgman. Voor landelijke selectie is er toch juist de tweede geldstroom, beheerd door NWO? ''De minister zou nog eens naar de landen om ons heen moeten kijken: zaken die de grenzen van de universiteiten overschrijden, liggen daar in handen van landelijke wetenschapsorganisaties.'' Naar hun voorbeeld wil NWO de instantie zijn die in alle universitaire vakgebieden de toon zet. Maar een budget van 200 miljoen gulden tien procent van het totale universitaire onderzoek is dan niet genoeg. ''Minister Ritzen heeft dat vlak na zijn aantreden ook ingezien'', memoreert Borgman. Hij wilde vijf maal 25 miljoen gulden naar NWO overhevelen. Maar na hevig protest van de universiteiten bleef het bij éénmaal 25 miljoen. De universiteiten kregen in een hoofdlijnenakkoord alsnog de kans om zelf tot een landelijk onderzoeksbeleid te komen.
Als uitwerking van het genoemde akkoord wil Ritzen met de univer- siteiten nu een cyclus van verkenningen en overleg opzetten, die tot verschuiving van onderzoeksgeld zou moeten leiden ook tussen de disciplines. Borgman vindt het een naïef plan. ''Waarom zouden de universiteiten het nu onderling wél eens worden: in het verleden is dat toch ook nooit gelukt?'' De mislukking van het overlegcircus is volgens Borgman voorspelbaar. Voor landelijk onderzoeksbeleid heb je een onafhankelijke geldkraan nodig. En dat is NWO. Het kan echter nog even duren voor ook de politiek daarvan overtuigd is. ''En daar worden we toch wat ongeduldig van'', zegt Borgman. Omdat de politiek enkele jaren geleden wilde dat de tweede geldstroom niet alleen in de natuurwetenschappen zijn vernieuwende rol zou spelen, is er ook in de alfaen gammadisciplines een reeks stichtingen opgezet. Maar tot nu toe ontbreekt de bijbehorende bugdetgroei. Dus klagen deze jonge stichtingen. ''NWO kan zo niet verder'', valt dan ook te lezen in het meerjarenplan. De organisatie vindt dat de minister en de kamer nu maar eens duidelijk moeten kiezen. Of er komt meer geld, of NWO zal flink in de eigen organisatie gaan snoeien. Een aantal stichtingen zal dan weer verdwijnen, stelt Borgman.
Is er binnen NWO dan geen krachtige verschuiving mogelijk van de ruim bedeelde exacte wetenschappen naar de alfa's en gamma's? ''Dat zijn we niet van plan'', stelt Borgman. ''In de bèta-vakken zijn wij agendabepalers. Dat willen we ook worden in de alfaen gammadisciplines. Maar als we grootschalig gaan snoeien bij de bèta's, maken we er een grauwe soep van. Daar voelen wij niets voor.'' Borgman benadrukt dat NWO en de universiteiten geen tegenpolen zijn. Het zijn immers de universitaire onderzoekers zelf die binnen NWO de dienst uitmaken en de ontvangers van subsidie zijn. Typerend is alleen dat ze hier in landelijk verband elkaars projecten en programma's beoordelen en selecteren. Als het goed is, raken locale belangen daarbij op de achtergrond en zegeviert slechts de wetenschappelijke kwaliteit. Het opsporen en stevig stimuleren van nieuwe ontwikkelingen is ook bij NWO pas enkele jaren de trend. In de traditie van voorganger ZWO, tot 1988, was de tweede geldstroom vooral een circuit waarin losse projectvoorstelletjes van promovendi voor ondersteuning werden geselecteerd. Van die versnipperde en reagerende aanpak probeert NWO snel los te komen. Het meerjarenplan spreekt al van een cultuuromslag. Steeds beter lukt het, de stichtingen en werkgemeenschappen mee te laten denken over grotere lijnen in het onderzoek. Het nieuwste en duurste subsidiemodel uit de stal van NWO gaat 'Prominent' heten: een premieprogramma met subsidies van rond de 10 miljoen gulden per stuk. ''Dit wordt onze bijdrage aan de concentratie van toponderzoek in onderzoekscholen'', legt Borgman uit. Het idee van zulke premies bestond al langer. Maar Borgman mikt een stuk hoger dan tot nu toe is gebeurd: ''Onderzoekscholen zijn belangrijk genoeg om méér geld in te steken. Wij willen daarom een budget dat in vijf jaar aangroeit tot 50 miljoen gulden.'' De gelukkige winnaars van de premies van 10 miljoen gulden krijgen veel vrijheid bij de besteding ervan: het kan zowel om extra apparatuur of personeel gaan, maar ook om salaristoeslagen voor toponderzoekers. Opvallend is dat NWO de steun niet wil beperken tot officieel erkende onderzoekscholen: ''Wij stellen ook premies beschikbaar voor groepen met de allure van zo'n school, die echter niet als zodanig erkend zijn'', legt Borgman uit. ''Want wij vermoeden dat er zeker de eerste jaren nog veel uitstekend onderzoek buiten de criteria van de KNAW valt.'' Deze onafhankelijke opstelling kiest NWO niet zomaar: ''Het is best mogelijk dat de regels voor minimum-omvang en formele organisatievorm een keurslijf worden waar je precies in moet passen. Wij willen de onderzoekers het veilige gevoel geven dat de KNAW-erkenning niet het enige baken is om op te varen.'' Volgens Borgman houdt de dreiging van een keurslijf veel onderzoekers bezig. ''Stel dat de minister in de bekostiging van de universiteiten een beschermende operatie voor onderzoekscholen opneemt, dan kunnen goede groepen die net niet in het model passen sterk benadeeld worden. Dat kan toch nooit de bedoeling zijn. NWO wil dan zorgen dat er toch duizend bloemen bloeien.'' (HOP)
Met grote ontsteltenis las ik uw verslag over het lustrum van de RKSV Albertus Magnus (UK nummer 31). Als senior van deze vereniging meen ik het één en ander te moeten opmerken over het beeld dat geschetst wordt van de dispuutsstructuur op deze vereniging. Allereerst wordt door één der leden gesuggereerd dat lang niet iedereen in aanmerking komt voor een dispuut. Daarvoor dient men, volgens dit lid, op te vallen op de kroeg. Indien dit daadwerkelijk de huidige situatie op Albertus juist weergeeft, lijkt het me dat de dispuutsbezetting sterk onderhevig is aan degeneratie. In mijn studententijd werd geselecteerd op persoonlijkheid en karakter, en niet op de mate van hanig gedrag van eerstejaars leden binnen de muren van de vereniging. Ten tweede zie ik me genoodzaakt een opmerking te plaatsen over het zogenaamde ''cultuurminnende'' karakter van het dispuut Ianus. Het liederlijke gedrag van de leden van dit dispuut loopt als een rode draad door de naoorlogse geschiedenis van Albertus. Tijdens het seniorenfeest, dat vrijdag 10 april jongstleden plaatsvond, wisten de senioren van het dispuut Ianus de zoveelste zwarte bladzijde in de geschiedenis van de vereniging te schrijven door zich dusdanig te misdragen dat de Kroegcommissie de heren met harde hand moest verwijderen. Het ''cultuurminnende'' karakter lijkt me dan ook volledig uit de lucht gegrepen. Hopende hiermee een aantal zaken namens een grote groep senioren enigszins in verband gezet te hebben, teken ik,
dr. J.W. de Goede
De DienstCommissie Projectmedewerkers (DCP) van de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek heeft met enige verbazing kennis genomen van het bericht, in de UK van 16 april, dat het verschil tussen aio's (in dienst van de universiteit) en oio's (in dienst van NWO) zou verdwijnen. Niet zozeer de overheveling van het werkgeversschap zélf, als wel de melding dat het onderscheid in rechtspositie ''waar niemand erg aan gehecht lijkt'' zou verdwijnen brengt ons tot deze reactie. Drie belangrijke verschillen tussen aio's en oio's zouden wij willen noemen: Ten eerste, NWO schaalt promovendi met meer dan twee jaar onderzoekservaring hoger in dan het aio-salaris. De universiteiten kennen een dergelijk inschalingsbeleid niet; aan de universiteit wordt elke promovendus ingeschaald volgens het wettelijk vastgestelde aio-salaris. Ten tweede, oio's hebben standaard een onderwijsverplichting van maximaal 10 procent (dit is de verplichting om onderwijs te geven; alleen in bijzondere gevallen kan dit verhoogd worden tot 25 procent. Deze maximale onderwijsverplichting is voor alle aio's 25 procent. Ten derde, oio's kennen één centrale werkgever. Dit heeft als belangrijk voordeel dat de belangen van de oio's op centraal niveau via overleg tussen NWO enerzijds en de DCP of de vakbonden anderzijds goed behartigd kunnen worden. Aio's kennen een dergelijke vertegenwoordiging niet: zij zijn hooguit vertegenwoordigd per faculteit en/of universiteit, wat hun onderhandelingspositie niet ten goede komt. Verder leidt een dergelijke pluriformiteit van lokale werkgevers en vertegenwoor- digingsorganen er zelfs toe, dat er verschillen in rechtspositie tussen aio's onderling ontstaan (tussen verschillende universiteiten of nog erger, faculteiten). Het spreekt voor zich dat de DCP zeer gehecht is aan deze en andere voordelen van het oio-schap. Van NWO is vernomen dat de eerste twee verschillen gehandhaafd zouden moeten worden als de universiteiten de oio's onder hun hoede nemen. Verschillen in rechtspositie zullen dan toch blijven bestaan. Aangezien klaarblijkelijk ook de universiteiten weinig waarde hechten aan het handhaven van de verschillen in rechtspositie lijkt het DCP beter als de universiteiten ook hún aio's met ruime onderzoekservaring hoger inschalen dan het aio-minimum en de maximale onderwijsverplichting van aio's terugbrengen tot 10 procent.
Robert van der Vos Jos Lommerse, resp. voorzitter en secretaris DienstCommissie Projectmedewerkers/NWO
De komende jaren zal het huidige overschot van leraren veranderen in een tekort. In het jaar 2000 zullen er naar schatting 1650 eerste graads docenten tekort zijn, wat 15 procent van de totale behoefte is. Naast het tekort bij de bekende bètavakken zal op korte termijn (1996) ook behoefte zijn aan meer eerstegraads docenten in de talen, met name Duits en Nederlands. Bij tweede graads docenten ligt dat aantal op ruim duizend leraren, wat 2 procent van de behoefte in deze categorie is. Dit blijkt uit een onderzoek van het IVA, het Tilburgse instituut voor Sociaal Wetenschappelijk onderzoek van de Katholieke Universiteit Brabant. De IVA heeft in opdracht van het Ministerie van Onderwijs een model ontwikkeld dat een redelijk betrouwbare voorspelling kan doen van de toekomstige behoefte aan docenten. Voor staatssecretaris Wallage is het onderzoek aanleiding geweest om in een brief aan de Tweede Kamer nog eens op te hameren op de noodzaak het beroepsbeeld van de leraar (en zijn salaris) te verbeteren. Om meer studenten naar de universitaire lerarenopleiding te lokken, verlengt Wallage de maatregel dat studenten in vakken waarin een tekort dreigt een als leraar betaalde stage kunnen lopen. Die regel geldt voor natuurkunde, scheikunde, bedrijfseconomie en algemene economie. Het vak Duits komt daar volgend jaar bij. (Ries Agterberg, HOP)
Een solide, maar wel wat schoolse opleiding. Dat beeld schetst het deze week verschenen visitatierapport van de studie geneeskunde. Er doemen veel parallellen op met hbo-opleidingen: beroepsgericht, niet veel keuze-vrijheid en een opvallend hoog studierendement. ''Men weet precies wat men kiest'', zegt prof. dr. H.L. Langevoort, onder wiens leiding de visitatie plaatsvond. Veel hoorcolleges en weinig zelfwerkzaamheid, dat is van oudsher kenmerkend voor de opbouw van de studie medicijnen. ''Een strak regime met een jaarklassensysteem heeft zijn voordelen'', beaamt prof.dr. H.L. Langevoort. ''Men kan veel informatie kwijt in relatief korte tijd. Maar het werkt niet altijd. Studenten met weinig vrijheid verliezen hun motivatie. In het tweede jaar zit soms nog maar een kwart van de studenten in de zaal. Dan zijn de hoorcolleges niet meer efficiënt.'' Langevoort is voorzitter van de commissie die de opleidingen geneeskunde en gezondheidswetenschappen aan de Nederlandse universiteiten onder de loep nam en die deze week met haar eindrapport naar buiten kwam. Niet al het bestaande onderwijsaanbod hoeft van de visitatiecommissie overboord. De commissie raadt de faculteiten meer variatie in werkvormen aan, bijvoorbeeld door les te geven aan kleinere groepen of in de vorm van responsie-colleges. Ook meer keuze-onderwijs (idealiter 20 procent van het programma) behoort tot de aanbevelingen. Langevoort: ''Wanneer de studenten uit een bepaald aanbod een thema extra mogen uitdiepen, vergroot dat de betrok- kenheid. Overigens vinden wij dat een wetenschappelijke stage van 10 weken ook onderdeel van het keuze-programma moet zijn.''
De meeste opleidingen moeten volgens deze suggesties de opbouw van hun programma veranderen. In het verleden heeft men dat nogal eens nagelaten. ''Bij de invoering van de twee fasen-structuur is bij een aantal faculteiten niets uit het programma geschrapt. De vijfjarige doctoraalfase werd gewoon in vier jaar gestopt.'' Vooral Utrecht en Nijmegen hebben een te zwaar programma. Ondanks het zware programma is het rendement bij de medicijnenstudies hoog. ''Dat hoge rendement heeft deels te maken met de duidelijkheid van de opleiding'', verklaart Langevoort ''Men weet precies wat men kiest. De studenten willen later aan de slag in de gezondheidszorg en het programma is daar ook op gericht.'' Het rendement na vier jaar is gemiddeld 23 procent. In vergelijk met andere studies is dat goed, maar de commissie vindt het toch wat aan de lage kant. Langevoort wijst twee oorzaken aan: ''In de eerste plaats is er het studeergedrag van de studenten. Als er veel herkansingen zijn, stellen zij de tentamens maar liever uit. Dat werkt studievertraging in de hand. Wij vinden daarom dat het aantal herkansingen klein moet zijn. Aan de andere kant vinden we het ook niet goed wanneer een student niet verder mag studeren omdat hij eentiende punt mist. Bekijk dat per individueel geval is ons devies. Een andere factor is de studiefinanciering. Waarom zou ik me haasten als ik twee jaar voor de propaedeuse heb, wordt vaak gedacht.'' Opvallend is het hoge rendement van Maastricht. Het thematische onderwijs werpt in zijn vruchten af. Ook bij andere faculteiten bestaat een tendens om meer aandacht aan multidisciplinair onderwijs te besteden. ''Helaas is er soms sprake van een schijn- integratie tussen de disciplines'', merkt Langevoort op. ''Onder het motto van thematisch onderwijs staan drie docenten afzonderlijk van elkaar voor de klas die hun eigen verhaal vertellen. Bij deze onderwijsvorm moeten docenten veel met elkaar overleggen en elkaar aanvullen.'' Een voorbeeld van integratie is het samenbrengen van praktijkgerichte vakken en de wetenschappelijke, op achtergrondkennis gerichte vakken, de klinisch en pre-klinisch vakken. Veel faculteiten beginnen met de pre-klinische vakken. Langevoort: ''Wij hoorden verhalen van studenten die klagen over de in hun ogen zinloze details die ze moeten leren. Ze snappen niet wat bepaalde kennis voor de praktijk betekent. Wij zijn daarom voor een zo vroeg mogelijke integratie van een klinische en pre-klinische vakken. Een internist kan binnen hetzelfde blok duidelijk maken waarom kennis van bepaalde details in de praktijk noodzakelijk is. Dat vergroot ook de motivatie van de studenten.'' Voorlopig komt de sociale kant van de studie Medicijnen nog niet in voldoende mate in de programmering voor, het accent ligt meer op de natuurwetenschappen. Langevoort: ''Er moet een evenwichtiger verdeling komen, waarbij ook ethische zaken, medische sociologie en patiëntgerichtheid een plaats krijgen. Nu dreigt de sociale component nogal eens onder te sneeuwen.'' De commissie heeft gemerkt dat de overgang van het eerste-fa- se-onderwijs naar de co-assistenschappen, de tweede fase die in principe voor elke geslaagde doctoraalstudent toegankelijk is, enorm groot is. ''De begeleiding laat te wensen over en de co-assistenten krijgen de vervelende klusjes. Wij vinden ook in de tweede fase onderwijstaken voor docenten net zo belangrijk als wetenschap of zorg. Daarnaast gaan de examens nogal eens gepaard met willekeur. Graag zouden we een systeem van kruislings examineren ingevoerd zien, waarbij begeleiders van een co-assistent uit een ander ziekenhuis de examens afnemen.''
Het visitatierapport is voor het eerst tot stand gekomen met hulp van twee student-adviseurs die de commissieleden met raad en daad bij stonden. Langevoort toont zich zeer ingenomen met deze adviseurs: ,,Zonder hen had het rapport niet op deze wijze vorm gekregen. Ze gaven een extra dimensie voor de gesprekken met de faculteiten, wisten veel over studiefinanciering en de wijze van studeren. Wij pleiten ervoor dat in toekomstige visitatiecommissies studenten als volwaardige leden genomen worden.'' Ook Karen Kruijthof is tevreden met de inbreng van de studenten. Zij studeert aan de Vrij Universiteit en is een van de twee studenten die in de visitatiecommissie zat. Kruijthof: ''In het begin is het wennen aan zo'n groep hoge heren. Maar doordat we zo goed op de hoogte waren, zijn we snel geaccepteerd.'' Kruijthof heeft vooral de inbreng van studenten goed in de gaten gehouden. ''Enerzijds door al vooraf contact met studenten van de andere faculteiten te houden, anderzijds door in de commissie bij de verhalen over rendement en studietempo steeds te wijzen op de studiefinanciering. De commissieleden vonden het rendement wel heel belangrijk. Wij wezen er dan op dat zo snel mogelijk afstuderen niet altijd even noodzakelijk is.'' (HOP)
De Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen krijgt van het college van bestuur geen extra geld om de verwachte toename van het aantal eerstejaars te financieren. Dit bleek tijdens de laatste faculteitsraadsvergadering, waar decaan J.H. Voogd vragen van studentraadslid N. Hoepman beantwoordde. Voogd vond dat het college hiermee eerder gemaakte afspraken schendt: ''We hadden de toezegging van Kooijman dat we op extra steun konden rekenen, indien de vooraanmeldingen die van 1991 zouden overtreffen. De vooraanmeldingen zijn gestegen met 27 procent, naar 106 aspirant-studenten, maar van additionele financiering is plotseling geen sprake meer. Kooijman zegt nu dat de faculteit rijk genoeg is om het benodigde geld zelf op te hoesten.'' M.A. Kooijman, portefeuillehouder financiën in het college, bestrijdt Voogds opvattingen: ''Ruimtelijke wetenschappen had in december slechts 96 vooraanmeldingen. Dat is iets meer dan vorig jaar, maar minder dan het aantal waar we in modelberekeningen vanuit gaan. Vandaar ook geen recht op extra financiering.'' ''De heer Kooijman verdraait de cijfers'', houdt prof. Voogd desgevraagd vol. ''Hij komt de afspraken niet na. We hebben wel degelijk 106 vooraanmeldingen gehad.'' De decaan van ruimtelijke wetenschappen zegt overigens het gedrag van Kooijman wel te begrijpen. ''Hij zit op de centen, zoals het een goed penningmeester betaamt.'' (Lourens Kluitenberg)
De herstructurering van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid verloopt uiterst moeizaam. Voorstellen van de commissie-Lokin om het aantal vakgroepen terug te brengen stuiten op grote bezwaren van de betrokken vakgroepen. De reorganisatie van de faculteit is een uitvloeisel van de bezuinigingen die de juristen moeten realiseren. Reductie van het aantal vakgroepen wordt nodig geacht in verband met een te grote kwetsbaarheid van kleine vakgroepen in tijden van krimpende middelen. Ook overwegingen van bestuurlijke doelmatigheid pleiten voor het terugbrengen van het aantal vakgroepen. De commissie-Lokin stelt voor om het aantal vakgroepen met vier à vijf te reduceren. Naar het oordeel van de commissie komen een viertal vakgroepen in eerste aanleg voor samenvoeging of integratie in aanmerking; de vakgroepen Sociaal Recht, Volkenrecht, Europees Recht en Notarieel Recht. De vakgroepen Europees Recht en Volkenrecht/Sociologie der Internationale Betrekkingen komen als eerste voor fusie in aanmerking. Volgens de commissie is er bij de betrokken hoogleraren ''een opening gevonden om een samenwerkingsverband aan te gaan''. Prof. L.W. Gormley (Europees Recht) spreekt dit echter met klem tegen. ''Er is geen enkele opening gevonden. Elke bestuurlijke, wetenschappelijke of financiële rechtvaardiging voor een samenvoeging met volkenrecht ontbreekt. Er is dus absoluut geen sprake van een fusie.'' Ook de voorgestelde fusie tussen Handelsrecht en Notarieel recht is, zoals vakgroepsvoorzitter prof. T. R. Hidma het formuleert, ''omgeven met vakinhoudelijke subtiliteiten''. Beide vakgroepen voelen wel wat voor een fusie met Privaatrecht, maar daarmee zou een mammoetvakgroep ontstaan, wat door de commissie bezwaarlijk wordt gevonden. Voor de vakgroep Sociaal Recht geeft de commissie in overweging de vakgroep te splitsen in een publiekrechtelijk en een privaatrechtelijk deel, die bij verwante vakgroepen moeten worden ondergebracht. Dit voorstel is voor de vakgroep Sociaal Recht onaanvaardbaar. (Geert de Jong)
Een studente van de christelijke Hogeschool Rijn-Delfland gaat opnieuw in hoger beroep tegen de uitspraak van de Haagse rechter dat zij een eigen bijdrage moet betalen voor het aanwezig zijn van de kantine in haar school en de afschrijfkosten van het kopieerapparaat. De studente, gesteund door de studentenvakbond LSVb, hoopt dat de Hoge Raad een einde zal maken aan de praktijk dat hogescholen eigen bijdragen vragen om gebruik te maken van voorzieningen. Het conflict tussen de studentenvakbond en de hogescholen sleept al jaren. Volgens de LSVb is het onzin dat studenten betalen voor het aanwezig zijn van voorzieningen als kantine en kopieerapparaten, omdat dit van de Rijksbijdrage die de hogescholen krijgen, betaald moet worden. In de wet staat volgens hen dat studenten die ingeschreven staan bij een hogeschool gebruik mogen maken van de voorzieningen zonder daar extra geld voor te betalen. (Ries Agterberg, HOP)
Over twintig, dertig jaar zal de vergrijzing pas echt toeslaan in Nederland. De naoorlogse geboortegolf rolt langzaam maar zeker naar zijn pensioen. In de eerste decennia van de volgende eeuw zal een ongekend aantal mensen bij de AOW aankloppen en ook nog eens ongekend lang van die AOW genieten. In 1970 was 27 procent van de Nederlandse bevolking jonger dan vijftien jaar en tien procent ouder dan 65. In 2030 zullen die getallen zijn omgedraaid: volgens het CBS is dan nog maar zestien procent van de Nederlanders jonger dan vijftien en is bijna een kwart (23 procent) ouder dan 65 jaar. ''Een demografische revolutie die zijn weerga niet kent'', aldus dr. Hans Ormel, projectleider van het Groningse onderzoeksprogramma naar het functioneren van ouderen. Zijn onderzoek kan definitief van start nu de ministeries van Onderwijs en Wetenschappen en van WVC onlangs bijna twee miljoen gulden subsidie hebben toegekend. Het programma is een samenwerkingsverband tussen het Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken, het Interuniversitair Centrum voor Sociologie en diverse vakgroepen waaronder Huisartsgeneeskunde, Psychiatrie, Gezondheidsen Bewegingswetenschappen. ''Er zijn twee scenario's voor hetgeen die geboortegolf na zijn pensionering te wachten staat'', licht Ormel toe. ''Er is een stroming die gelooft dat de medische vooruitgang van dien aard zal zijn dat niet alleen de levensverwachting zal verbeteren maar dat ook de kwaliteit van het leven van de oudere zal toenemen. Anderen, waartoe ik mezelf ook reken, zijn minder optimistisch. Aan de chronische ziekten die het leven van ouderen behoorlijk kunnen vergallen, kunnen we nog zeer weinig doen en het is nog maar de vraag of dat de komende jaren veel zal verbeteren.'' Daarmee heeft hij meteen het maatschappelijk belang van het onderzoek geschetst. Of in elk geval het belang dat de overheid erbij heeft. Een gebrekkige oudere doet een beroep op de zorg en de overheid is bang dat ze die zorg met steeds meer 65-plussers niet meer kan betalen. De overheid heeft dus veel baat bij onderzoek dat middelen aanreikt om het leven van ouderen te veraangenamen en hun beroep op de zorg te verminderen. Iedereen kent wel een verhaal van een tachtigjarige die er niet over peinst om in een bejaardenhuis te gaan wonen. Ze kan zichzelf nog goed redden en weigert tussen die oudjes te gaan zitten. Haar tien jaar jongere buurman daarentegen belt bij ieder wissewasje de kruisvereniging en dreigt zonder zorg volledig te verpieteren. ''Dat wordt één van onze onderzoeksvragen'', aldus Ormel. ''Hoe ontstaan de grote verschillen tussen behoefte aan zorg, ook bij schijnbaar vergelijkbare groepen ouderen?''
De tweede vraag van de onderzoekers betreft de mate waarin ouderen herstellen na een ingrijpende gebeurtenis. Dat kan een hersenbloeding zijn of een gebroken heup maar ook de dood van de echtgenoot. Sommigen komen daar relatief snel overheen maar andere ouderen herstellen nauwelijks en zijn na zo'n gebeurtenis in één klap echt oud geworden. Voor een kwart van de ouderen is een gebroken heup en de daaropvolgende operatie zo'n dramatische gebeurtenis, dat ze binnen een jaar overlijden. Hoe kan dat, willen Ormel en zijn collega's weten. ''Als we beter begrijpen waarom mensen al dan niet herstellen na zo'n ingrijpende gebeurtenis, kunnen we het herstelproces beter begeleiden. De verwachting is dat daar, in termen van behoefte aan zorg, veel winst te boeken is.'' Breed van opzet en langdurig in planning, dat zijn de trefwoorden van het programma. De onderzoekers willen vierduizend zestigplussers die ingeschreven staan bij huisartsen die met vakgroep Huisartsgeneeskunde samenwerken, in hun onderzoek betrekken en van alle ouderen de zogenaamde functionele status vastleggen. Hoe functioneren ze lichamelijk (hebben ze moeite met lopen, de trap opkomen of aankleden), psychisch (zijn ze gelukkig) en sociaal (vervullen ze hun rollen als grootouder of burger)? ''De registratie moet een dwarsdoorsnede van de groep Nederlandse ouderen opleveren'', aldus Ormel. ''Met alle verschillen dus tussen de zestig- en tachtigjarigen.'' Daarnaast zijn de onderzoekers geïnteresseerd in de trends in het seniorenbestaan. Hoe vergaat het de groep in de loop der jaren? Een selectie van duizend ouderen, waaronder de groep met de meeste beperkingen in hun functioneren en dus met de grootste behoefte aan zorg, zal elk jaar opnieuw worden bekeken. ''We hebben niet genoeg geld om iedereen jaarlijks te testen'', verklaart Ormel. De grootschalige registratie biedt de mogelijkheid om het effect van een ingrijpende gebeurtenis secuur te bestuderen. Zodra de grote databank meldt dat één van de vierduizend ouderen een hartinfarct heeft gehad of zijn partner heeft verloren, wordt de getroffene in een speciale deelstudie opgenomen en gaan de onderzoekers enkele malen bij hem of haar langs om het herstel en de veranderingen in het functioneren te volgen. Op zich zijn dat soort studies vaker uitgevoerd, vertelt Ormel. ''Maar het unieke van dit onderzoek is dat we al een aantal zaken bij deze mensen hebben gemeten vóór de gebeurtenis, op een moment dus dat ze nog gezond zijn. Daardoor krijgen we een beter inzicht in het effect van de gebeurtenis zelf en in de factoren die het functionele herstel en de behoefte aan zorg beïnvloeden.''
Of dit soort resultaten uit het onderzoek komen, is nog koffie- dikkijken. Het onderzoek moet nog beginnen, de vierduizend ouderen zijn nog niet benaderd. In het dikke rapport waarmee de subsidie is aangevraagd staan enkele theoretische modellen die een verklaring geven voor de relatie tussen functionele status en behoefte aan zorg. Of voor de relatie tussen fysiologische beperkingen, zoals slechtziendheid of geringe spierkracht, en het functioneren. De schema's met de pijltjes die de verbanden weergeven, zien er plausibel uit maar Ormel weet nog niet of alle pijltjes getekend zijn en welke ervan de belangrijkste zijn. Zo is het de vraag of de onderzoekers een reëel beeld weten te krijgen van de kwaliteit van het bestaan van de 65-plusser. Is dat wel hetzelfde als 'functionele status'? Ormel: ''We bepalen die functionele status aan de hand van die drie aspecten: lichamelijke, psychische en sociale beperkingen. Dat doen we op twee manieren. We vragen de mensen of ze nog goed kunnen lopen of een boodschappentas kunnen tillen, en we laten ze dat ook daadwerkelijk doen. Beide antwoorden zijn belangrijk; als iemand denkt dat hij niet meer kan autorijden, betekent dat vaak al dat hij niet meer autorijdt. Je bent wellicht geneigd de kwaliteit van iemands leven af te meten aan wat hij feitelijk kan maar door ouderen wordt die kwaliteit eerder bepaald door het idee dat ze hebben van hun kunnen. Je moet dus beide doen en de discrepanties tussen de twee zijn juist interessant. Die bepalen vermoedelijk waarom de een veel eerder een beroep op de zorg doet dan de ander.''
Studenten die afgelopen september zijn begonnen en studenten die komende september gaan beginnen met een studie medicijnen aan de RUG krijgen de mogelijkheid in plaats van een hertentamen een opdracht uit te voeren. Wordt deze taak volgens de gegeven omschrijving uitgevoerd, dan krijgt de student alsnog een voldoende voor het vak waarvoor hij eerder zakte. De medische faculteit heeft tot deze regeling besloten vanwege de invoering van het nieuwe onderwijsprogramma vanaf september 1993. Door het instellen van de taken hoopt de faculteit de twee laatste jaargangen die voorafgaan aan het nieuwe curriculum zoveel mogelijk bij elkaar te houden. Wanneer deze studenten namelijk al te grote achterstanden oplopen, komen ze in het nieuwe onderwijsprogramma terecht. Dat levert grote problemen op, omdat het nieuwe programma sterk afwijkt van het huidige curriculum. Studenten die voor een taak in aanmerking willen komen, moeten bewezen hebben dat ze de studie naar alle waarschijnlijkheid af zullen maken. Eerstejaars mogen daarom voor niet meer dan twee vakken op een onvoldoende staan (minimaal een vier). Is dat het geval, dan kunnen zij in augustus/september één of twee taken uitvoeren, waarvoor in totaal zes weken beschikbaar zijn. Doctoraalstudenten moeten tweemaal voor een vak gezakt zijn, voordat zij voor een taak in aanmerking komen. En ook bij hen mag de onvoldoende niet lager zijn dan een vier. (Laurens Berentsen)
Mijn zoontje van twee spreekt al een aardig mondje Nederlands. Maar, zoals de meeste leeftijdgenootjes, heeft hij nog moeite met bepaalde klanken. Ziet hij een hond, dan roept-ie: ''Has ,has!'' of ''Hoes, hoes!'' De w en de f zijn duidelijk nog iets te moeilijk en dus kiest hij een variant die hij al wel beheerst. Dat dit niet zomaar willekeurige varianten zijn leert de dissertatie 'Phonological Networks', waarop de fonoloog Dicky Gilbers vandaag promoveert tot doctor in de letteren. Gilbers ontwierp een ''digitaal-fonologisch'' model, waarin hij alle spraakklanken die in natuurlijke talen voor betekenisverschillen kunnen zorgen, heeft verzameld. Zijn uitgangspunt is dat iedere taal op systematische wijze een greep doet uit deze universele klank-inventaris. ''Ik ga ervan uit dat ieder mens, waar op de wereld je hem ook neerzet, een aangeboren fonologisch vermogen heeft. Hij kan dus over al deze klanken beschikken. Leren mensen een specifieke taal, dan maken ze een systematische keuze uit deze algemene inventaris, door een aantal regels toe te passen. Ze bewandelen als het ware bepaalde paden binnen het universele model. Mijn model laat zien hoe het besturingsmechanisme tijdens deze 'wande- ling' werkt.'' Gilbers gaat uit van een hiërarchie in klanken. Voor de ene klank moet een veel complexer pad worden gevolgd dan voor de andere. Voor de schwa, de e-klank in het woordje ''de'', hoeft slechts een minimale inspanning te worden geleverd. De kans op 'verdwalen' is miniem. Kinderen leren de schwa dan ook het eerst. De ''eu'' daarentegen ligt complexer. En bij de medeklinkers levert de ''r'' vaak problemen. Bij deze klank moeten kinderen diverse keren het juiste pad inslaan. Wanneer ze één keer een 'afslag' missen, is het gevolg meteen verstrekkend: ''broek'' wordt dan bijvoorbeeld ''bwoek''. Dit soort versprekingen is systematisch, stelt Gisbers. Met zijn model kan hij laten zien, waarom en op welke wijze de sprekers in de fout gingen. In ieder taal wordt slechts een beperkt aantal regels uit het universele systeem toegepast. Bij het leren van een tweede taal spreken de aangeleerde regels van de eigen taal de spreker parten. Om in de beeldspraak te blijven: paden die men vaak heeft bewandeld slijten in, minder gebruikte paden vervagen. Vandaar dat ouderen vaak moeilijk vreemde klanken onder de knie krijgen, terwijl kinderen zich spelenderwijs een tweede taal eigen maken. De ouderen kennen bijvoorbeeld de regel in de Nederlandse taal dat een ''b'' aan het einde van een woord als ''p'' wordt uitgesproken (voorbeeld: ''web''). In het Engels is dat niet het geval (voorbeeld: ''pub'') en dus moet de Nederlandstalige deze ingesleten regel loslaten. Met alle problemen vandien. Gilbers ziet duidelijke toepassingsmogelijkheden voor zijn abstract fonologisch model. ''Enkele maanden geleden is een aio een onderzoek gestart naar taal- en spraakstoornissen. Zij gaat mijn model toetsen aan de praktijk.'' Zelf ziet de promovendus mogelijkheden voor een vervolgonderzoek in het kader van het interdisciplinair onderzoekszwaartepunt Behavioural Cognitive and Neurosciences: ''Mijn model heeft raakvlakken met de ontwikkelingspsychologie en de neurologie. Ik zou het graag in het kader van BCN verfijnen.'' (Guus Termeer) De UK zoekt een actieve en schrijfvaardige
ter versterking van de redactie
Van de kandidaat verwachten wij een frisse kijk op de rol van een onafhankelijke krant binnen de universitaire gemeenschap. Hij/zij moet beschikken over een vlotte pen en een onafhankelijke, kritische instelling. Journalistieke ervaring strekt tot aanbeveling; enthousiasme en creativiteit zijn een must.
In de redactie van de UK hebben drie studenten zitting. Zij zijn mede verantwoordelijk voor het redactionele beleid van de krant. Bovendien vragen wij van hen een speciaal oog voor het universitaire onderwijs en andere zaken die RUG-studenten ter harte gaan.
De UK biedt een aanstelling als student-assistent (0,1 fte. of één dagdeel in de week). Voor een goed functioneren binnen de redactie is een tijdsinvestering van gemiddeld anderhalve dag per week gewenst (extra werk wordt vergoed volgens de freelance-tarieven). De aanstelling geschiedt voor één jaar; verlenging is mogelijk. De hoofdredacteur begeleidt de student-redacteuren bij hun journalistieke werkzaamheden.
Je sollicitatie moet uiterlijk maandag 25 mei in ons bezit zijn. Brieven richten aan UK, Sollicitatiecommissie student-redacteur, Postbus 80, 9700 AB Groningen. Wij stellen het op prijs wanneer je enkele recente artikelen van eigen hand insluit. Voor nadere informatie: Guus Termeer (hoofdredacteur), tel. 050-636697/735437, Christien Boomsma (studentredacteur), tel. 774424.
''Goede raad, stem Sorug'' en ''Grunk, omdat er al genoeg light produkten zijn'', met deze leuzen dingen beide studentenkiesverenigingen voor de Groningse universiteitsraad weer naar de gunst van de kiezer. Voor wie het is ontgaan: de universitaire verkiezingen komen er weer aan. Alle zetels in de universiteitsraad en in de faculteitsraden worden opnieuw gevuld (met uitzondering van de faculteitsraad bedrijfskunde, waar alleen de studentzetels vacant zijn). Deze week stuurt het Centraal Stembureau de stembiljetten rond. En vervolgens kunnen alle studenten en personeelsleden tot en met 22 mei hun stem uitbrengen.Verkiezingskoorts? Campagnes waarin de kandidaten elkanders doopceel lichten? Zo gaat het er al lang niet meer aan toe. Want, eerlijkgezegd, er valt niet zoveel te kiezen. Natuurlijk de Grunk en de Sorug strijden om de acht studentenzetels in de universiteitsraad (huidige stand: 5-3 in het voordeel van de Grunk). En bij rechten kunnen de studenten kiezen uit 'Progressief Rechten' en 'Ten Behoeve van Rechten Studenten' voor hun faculteitsraad. Voor de rest gaat het gewoon om een volledige bezetting van de beschikbare zetels, waarvoor een opkomstpercentage van minimaal 35 procent vereist is.Gebeurt er dan zo weinig in die raden? De trouwe lezer van dit blad zou beter moeten weten (hij of zij beschouwe de volgende alinea als niet-geschreven). Voor de nieuwkomers of 'laatbloeiers' mag een beknopte cursus 'universitaire huishoudkunde' uitkomst bieden. De universiteitsraad telt 24 gekozen leden uit de drie geledingen, wetenschappelijk personeel, ondersteunend en beheerspersoneel en studenten, plus 5 door de minister van Onderwijs te benoemen buiten-universitaire leden. De u-raad controleert het college van bestuur, het dagelijks bestuur van de universiteit, stelt onder andere de universitaire begroting vast en is belast met de zorg voor de algemene studentenvoorzieningen. De faculteitsraden op hun beurt zijn niet simpel ondergeschikt aan de u-raad, maar hebben hun eigen bevoegdheden. Zo stellen ze de facultaire onderwijsprogramma's op en geven ze richtlijnen voor de wetenschapsbeoefening. De leden van de faculteitsraad, afkomstig uit de drie genoemde geledingen, controleren het faculteitsbestuur. In dit themagedeelte passeren de tien faculteitsraden die de RUG rijk is de revue. Zittende leden vertellen over hun ervaringen en verwachtingen. Vervolgens is het woord aan de oud-studentbestuurders, die een glanzende bestuurlijke carrière maakten. Diende hun raadswerk als opstapje? Op de middenpagina's, tot slot, staat het werk van de u-raad centraal. Vier lijstaanvoerders buigen zich over vragen als: ''mag je een docent verplichten om een didactische cursus te volgen?'' en ''moeten vrouwen bij sollicitaties voorrang krijgen?'' Buiten-universitair u-raadslid Paul Nobelen vormt een pittige afsluiter. Fris van de lever geeft hij zijn kijk op de universitaire politiek: ''In mijn beleving tiert het machiavellisme welig.'' (Guus Termeer)
Door LAURENS BERENTSEN
Het plan om een zwaargewicht, dr. K.L. Leenders, vanuit Zwitserland naar Groningen te halen om hier het neuro-wetenschappelijk onderzoek met de PET-scan op poten te zetten, dreigt te mislukken nu de faculteitsraad van geneeskunde tweeëneenhalve formatieplaats voor wetenschappelijk personeel heeft toegewezen aan het PET-centrum. Leenders is een professoraat in Groningen in het vooruitzicht gesteld. In de onderhandelingen met Leenders vroeg deze alleen voor zijn werk met de PET drie medewerkers. Het Academisch Ziekenhuis Groningen achtte dit mogelijk, omdat daar het misverstand bestond dat de faculteit in totaal zeveneneenhalve formatieplaats aan het PET-centrum zou toewijzen. Het PET-centrum is ondergebracht bij het AZG. Maar ook de RUG droeg één miljoen gulden bij aan de mammoetinvestering van ruim vijftien miljoen gulden in deze geavanceerde beeldtechniek waarmee stofwisselingsprocessen in het lichaam zichtbaar worden gemaakt. Het apparaat wordt gebruikt voor cardiologisch, oncologisch en neurologisch onderzoek. Het is aangeschaft met onder andere de verwachting dat er vanuit de medische faculteit fundamenteel onderzoek mee zou worden verricht. Toen vorig jaar het nieuwe formatieplan van de faculteit werd vastgesteld, bleken er in de faculteitsraad echter grote twijfels te bestaan over de omvang en de kwaliteit van dit onderzoek. De raad eiste een onderzoekprogramma. Vorige week lag dat programma in de faculteitsraad en werd tweeëneenhalve formatieplaats vrijgegeven. Maar inmiddels had bij het AZG het misverstand postgevat dat het om zeveneneenhalve plaats ging. De neuroloog prof.dr. J. Minderhoud deed nog een tevergeefse poging de raad op andere gedachten te brengen, met een verwijzing naar de ''externe kandidaat''. Minderhoud noemt het desgevraagd van groot belang dat Leenders naar Groningen komt. De onderzoeker moet het hiaat dichten tussen de techniek van de PET en het klinisch onderzoek in de neuro-wetenschappen. Het hoofd van het PET-centrum, prof.dr. W. Vaalburg, is gespecialiseerd op het eerste terrein. Als Leenders of een vergelijkbare onderzoeker niet komt, ''moeten we de boel met plankjes aan elkaar spijkeren'', aldus Minderhoud. ''Dan komt het onderzoek wellicht niet uit de verf.'' In tegenstelling tot het AZG loopt de faculteit niet echt warm voor het PET-centrum, vindt de neuroloog. Hij erkent dat het onderzoek nog niet vlekkeloos verloopt, maar benadrukt dat de kosten voor de baat gaan: ''De faculteit kijkt de kat uit de boom, terwijl je eerst moet investeren. Dan kun je over drie à vier jaar goed draaien.'' G. Scherphof, portefeuillehouder onderzoek in het faculteitsbestuur, zegt verbaasd te zijn over het misverstand bij het AZG. Hij schrijft het toe aan wishfull thinking. Volgens hem neemt de faculteit een redelijk aandeel in het PET-centrum. ''Het is een algemener verschijnsel dat men eerst een bepaalde aanschaf weet door te drukken en dat men vervolgens dat feit gebruikt als breekijzer om nog meer geld binnen te halen'', analyseert Scherphof. ''Dan is het terecht dat de faculteit zegt: laat nu eerst maar eens wat zien.'' Overigens voelt het bestuurslid er wel voor om te kijken of er vanuit de beleidsruimte van de faculteit iets te doen valt om de beoogde kandidaat alsnog naar Groningen te halen.
RIES AGTERBERG
De loonachterstand van universitaire docenten op rijksambtenaren is niet kleiner dan bij andere onderwijssectoren. Die mening ventileert de vereniging van universiteiten, VSNU, in een boze brief aan minister Ritzen. Het ministerie schreef onlangs in een persbericht dat de loonachterstand bij universiteiten kleiner is dan in overige onderwijssectoren. Dit beeld klopt volgens de VSNU niet en zou zelfs tendentieus zijn.
Het Ministerie van Onderwijs baseerde de uitspraken op een loonstructuur-onderzoek naar de achterstand van onderwijssalarissen in vergelijking met ambtenaren. Dit onderzoek is verricht op basis van twee methoden. Het steekt de universiteiten dat de berichtgeving gebaseerd is op methode nummer één, terwijl de tweede methode juist het omgekeerde beeld te zien geeft. De eerste methode stelt persoonskenmerken centraal. De vraag is: wat verdient iemand van een bepaalde leeftijd met een bepaalde opleiding in het onderwijs dan wel op een departement? Op grond van deze methode blijkt dat leraren in het basisonderwijs gemiddeld 764 gulden en in het hoger beroeps onderwijs 305 gulden minder verdienen, terwijl het verschil met de universiteit maar 26 gulden per maand is. Bij de tweede methode wordt het functie-niveau onderzocht. De vraag is: wat betaalt een school dan wel een departement voor een functie van dezelfde zwaarte? De cijfers geven dan een achterstand ten opzichte van de rijksambtenaren te zien van 390 gulden bij het basisonderwijs, 601 gulden bij het hbo en 641 gulden bij de universiteit. Volgens deze methode is de achterstand binnen het wetenschappelijk onderwijs dus het grootst. Welke methode is nu de goede? Het wekt weinig verbazing dat de VSNU vindt dat naar functiewaardering gekeken moet worden. De medewerkers op de universiteiten geven niet alleen onderwijs, ze zijn ook gekwalificeerd en vaak gepromoveerd onderzoeker. Bovendien is er zoveel ondersteunend en beheerspersoneel, dat uitvoerende taken niet tot de functie-omschrijving van de docenten behoren. De VSNU wijst in de brief verder nog eens op het enorme verschil bij de aanvangssalarissen. Het gemiddeld salaris ligt voor de beginnende docent 2000 gulden lager dan bij de beginnende rijksambtenaar. In totaal is volgens de VSNU 1360 miljoen gulden nodig om de achterstanden weg te werken. Voor het hbo gaat dat om 112 miljoen, voor de universiteiten om 200 miljoen gulden. (HOP) Hoe zou het toch komen dat u nooit de gehele UK leest? En waarom ergert u zich vrijwel altijd groen en geel aan de stukjes die u wél onder ogen krijgt? Welnu, dat komt door de journalisten van deze krant. Die schrijven over de leukste onderwerpen van die saaie, rationele verhalen. Want zo hoort dat, denken ze. Maar u, beste lezer, weet natuurlijk wel beter; die journalisten schrijven zo strontvervelend omdat ze een ernstig gebrek moeten camoufleren: ze zijn namelijk bang voor hun eigen gevoelens, ze kennen die zelfs niet, en ze kunnen er dus ook niet mee omgaan. Eigenlijk zijn het hele zielige, incomplete mensen. En zeg nou zelf, je gaat toch echt niet voor je lol de verhalen van dat soort mensen lezen. De hoofdredacteur oordeelde daarom dat alle redactieleden met de billen bloot moesten en zich wat gevoeliger, menselijker dienden te presenteren. Niet allemaal tegelijk, dat zou wat te gênant worden, maar voorlopig eerst maar eens één journalist op proef. Waarom iedereen toen direct mij aankeek is me nog steeds een raadsel. Gelukkig hoefde mijn gevoel niet van je hup, in één klap open en bloot in de krant. Ze stuurden me naar een schildercursus om zo eerst mijn verwaarloosde gevoel te ontsluiten en het vervolgens verder te ontwikkelen. Die cursus van mij is eigenlijk niet bedoeld voor journalisten maar voor studenten geneeskunde. Het is allemaal georganiseerd door MACHAON, de werkgroep andere geneeswijzen van de studentenvereniging Panacea. Want ook veel artsen zijn immers van die dichtgeslibde, rationele wezens die zichzelf niet kennen. En zoiets maakt een echte vertrouwensrelatie tussen een arts en een patiënt onmogelijk. Op de eerste schilderbijeenkomst zijn zo'n acht geneeskundestudenten naar het Panacea-gebouwtje gekomen. En er is een kunstzinnig therapeut, Ditte den Breejen heet ze; een ontzettend leuk mens met aardige ogen en in een zwierige rok. ''We gaan nat in nat schilderen'', zegt zij. ''Door al het water dat je bij die techniek gebruikt zul je met de verf geen duidelijke contouren kunnen maken, alles vervloeit. Dat is ook de bedoeling, we zullen de concrete voorstelling loslaten. Je zult ook bemerken dat je voor dit schilderen alle rust en tijd moet nemen. We werken zo alleen vanuit het gevoel, in feite spreek je zo een diepere laag aan in jezelf.'' De therapeut heeft ook een thema bedacht en dat thema is 'leven'. ''Wat is er nodig voor leven?'', vraagt ze aan de groep. ''Ademen'', zegt een studente. ''Warmte'', zegt een ander. Die warmte wordt het uitgangspunt en iedereen krijgt papier, penseel, water en wat rode verf. Praten mag nu niet meer, je mag alleen nog maar schilderen. Je moet onderaan het vel beginnen, van links naar rechts in horizontale streken. En dan zo verder naar boven. Hoe het de anderen vergaat weet ik niet, maar bij mij blijft het gevoel nog even weg. Hoewel, dat karmijnrood is wel een mooie kleur en het penseel strijkt ook wel prettig over het papier. En dan hangt er toch opeens ook een echt gevoel in mijn hoofd, een zeer onplezierige onrust. Waar zou dat nou van komen? Pas een uur later, na de pauze, gaat er mij een licht op: het is die verf, niet de kleur maar de geur ervan. Die verf ruikt veel te veel naar mijn tandarts. Vol sombere gedachten blijkt het schil- deren nu vooral een lange lijdensweg. ''Het roept soms helemaal geen prettige gevoelens op'', zegt later ook Den Breejen als iedereen wat eigen ervaringen heeft verteld. Gelukkig hebben de meesten toch alleen onverwacht prettige dingen beleefd. De therapeut brengt iedereen ''met de voeten terug op aarde'' door even iets heel anders met ons te doen: ter afsluiting zingen we nog gezamenlijk een canon in het Duits. En zie, als sneeuw voor de zon verdwijnt daarbij mijn sikkeneurigheid. Later, buiten, begin ik zelfs te fluiten als een cursiste mij voorbij fietst en me veel sterkte wenst bij het schrijven van dit stukje.
Arjan Wildeboer
Het zit er op voor het cyclotron, de deeltjesversneller van het Kernfysisch Versneller Instituut. Deze maand is een begin gemaakt met de ontmanteling van het instrument, dat sinds 1970 het hart van het KVI vormde. ''Het eerste stukkie ijzer kwam op 2 januari 1968 binnen'', herinnert chef operator C. Smit zich. Het laatste ''stukkie'' gaat eind juli de deur uit. ''De ontmanteling willen we voor de bouwvakvakantie hebben voltooid.'' Sommige losse onderdelen vinden ''voor een vriendenprijsje'' hun weg naar collega-instituten. De rest gaat gewoon naar de sloop. In de loop van 1993 zal een nieuwe supergeleidende cyclotron de plaats van het oude, door Philips gebouwde, apparaat innemen. Al vanaf 1984 heeft het KVI contacten met het Franse Institute Physique Nucléaire in Orsay, ten zuiden van Parijs. De Fransen wilden een supergeleidend cyclotron bouwen maar hadden het geld niet. December 1985 sloot het KVI een contract het Frans kernfysica-instituut en werd een begin gemaakt met het A- GOR-project (Accelerateur Groningen Orsay). ''De taakverdeling is simpel'', vertelt projectleider ir. H. Schreuder. ''Bijna alle menskracht komt uit Frankrijk en het geld uit Nederland. In ruil voor de bouw zullen de Fransen recht krijgen op minimaal 20 procent van de bedrijfstijd van het cyclotron.'' In totaal is er zo'n 45 miljoen gulden met hele project gemoeid, waarbij de menskracht van de Fransen buiten beschouwing is gelaten. De bulk van het geld komt uit het Intentioneel Apparatuur Schema, de apparatuurpot van het Ministerie van Onderwijs. De RUG zal de komende drie jaar 1,4 miljoen ter beschikking stellen voor vernieuwing van de meetopstelling. (Guus Termeer)
RIES AGTERBERGLAURENS BERENTSEN
De studies medicijnen krijgen in het afgelopen woensdag verschenen visitatierapport een positief oordeel. Vooral het hoge rendement stemt de commissie die het medisch onderwijs aan de Nederlandse universiteiten onder de loep nam tot tevredenheid. Kritiek is er op het gebrek aan keuze-mogelijkheden en de schoolse inrichting van het programma. In vergelijking met andere studies is het rendement bij medicijnen hoog. Na twee jaar haalt gemiddeld 89 procent zijn propaedeuse en na zes jaar heeft 75 procent van alle studenten zijn doctoraaldiploma op zak. Het hoge rendement wordt niet veroorzaakt door een makkelijk programma. Integendeel. De programma's van de medicijnenstudies zijn in een aantal gevallen zelfs overladen. Tot de kritiekpunten van de commissie behoorde ook de schoolse inrichting van de studie. De commissie pleit voor meer variatie in werkvormen, zoals het les geven in kleine groepen. Ook moet er meer keuze-onderwijs komen. Dat vergroot de zelfwerkzaamheid en de motivatie van de studenten. Bovendien kan de wetenschappelijke oriëntatie in de eerste fase versterkt worden door een weten- schappelijk stage van 10 weken. De commissie heeft ook enkele inhoudelijke aanbevelingen. Een voorbeeld is meer integratie van wetenschappelijke vakken (pre-klinisch) met vakken die meer gericht zijn op de praktijk van de kliniek (klinische). Daarnaast waarschuwt de commissie voor een te sterk accent op de natuurwetenschappelijke kant van de medicijnen. Ook sociale thema's als medische sociologie, ethiek en patiëntgerichtheid verdienen aandacht. Over Groningen schrijft de commissie dat in het onderwijsprogramma meer aandacht nodig is voor de geneeskunde buiten de muren van het ziekenhuis, ondanks de keuze van de faculteit voor patiëntgeoriënteerd onderwijs en onderzoek in de intramurale geneeskunde. Ook de samenwerking tussen de eerste lijn en de tweede lijn in de gezondheidszorg verdient meer aandacht.
De meeste algemene kritiekpunten komen ook in het hoofdstuk over Groningen terug. Daarnaast heeft de commissie kritiek op de kwaliteit en de spreiding van de tentamens in Groningen. Ze heeft de indruk dat de examenregelingen en de onevenwichtige verdeling van de studielast studievertragend werken. Ook is de commissie ontevreden over het onderwijsklimaat in het Academisch Ziekenhuis Groningen, waar studenten in de tweede fase van hun opleiding een deel van de co-schappen lopen. Volgens dr. H. van Rossum, hoofd van de afdeling onderwijs en onderzoek van de faculteit, komt geneeskunde met haar nieuwe curriculum, dat vanaf 1993 wordt ingevoerd, tegemoet aan de kritiek van de visitatiecommissie. De commissie spreekt ook haar steun uit aan deze vernieuwing. Maar ook de ''face-lift'' van het huidige programma komt ten dele tegemoet aan de kritiek, aldus van Rossum. ''Door de invoering van het trimestersysteem vanaf september zijn de onderwijslast en de toetsen beter verspreid. Van het vierde jaar is een stuk afgegaan, dat verdeeld is over de andere jaren.'' Een reeds afgeronde overlegronde tussen het faculteitsbestuur en de klinische vakgroepen zal bijdragen aan een beter onderwijsklimaat in het AZG, denkt Van Rossum.
Naast de studies medicijnen heeft de commissie ook de gezond- heidswetenschappen onderzocht. Kritiek van de commissie op deze studies betreft vooral het onduidelijke beroepsperspectief. De studies zelf doen te weinig om een helder beeld van de mogelijkheden te geven. De visitatiecommissie geneeskunde en gezondheidswetenschappen had een primeur. Voor het eerst waren student-adviseurs actief betrokken bij het geheel. De commissie bleek onder de indruk van de studenteninbreng en heeft in haar rapport geadviseerd in de toekomst studenten als volwaardige leden in de komende visitatiecommissies op te nemen. (HOP)
(Zie ook pagina 4)
De ontknoping kan nog even op zich laten wachten, maar steeds sterker worden de signalen uit politiek Den Haag dat de steun voor de wet Studiefinanciering afkalft. Tot drie keer toe stelden CDA-kamerleden afgelopen week dat op studiefinanciering wel valt te bezuinigen. Uiterlijk op Prinsjesdag wordt duidelijk hoe minister Ritzen volgend jaar 350 miljoen bezuinigt en tegelijk tegemoetkomt aan salariseisen van de onderwijsbonden. Leden van de CDA-fractie in de Tweede Kamer deden afgelopen week echter in verschillende toonaarden dezelfde suggestie: schaf de in 1986 ingevoerde basisbeurs af, en bespaar zo 600 miljoen gulden. Het begon vorige week woensdag met CDA-fractievoorzitter Brinkman, die overigens niet voor het eerst in de Kamer opmerkte dat op studiefinanciering nog wel te bezuinigen valt. Twee dagen later tekende Het Parool zelfs uit de mond van een anoniem CDA-kamerlid op dat beide regeringsfracties het al eens zouden zijn over ''vervanging'' van de Wet Studiefinanciering. Dat bericht bleek echter voorbarig. Tenminste een deel van de CDA-fractie houdt tot nu toe vast aan de afspraak uit het regeerakkoord, dat de ouderonafhankelijke basisbeurs overeind blijft. Maar die stemming lijkt veranderd, sinds Ritzen in de discussie over onderwijssalarissen het beleid van voorganger Deetman als ''kaalslag'' heeft betiteld. Maandag liet voor het eerst ook een onderwijsspecialist van het CDA, Ad Lansink, zijn steun voor het beurzenstelsel vallen. ''Als minister Ritzen zo nodig de onderwijssalarissen wil verhogen, moet hij maar korten op de studiebeurzen'', was zijn boodschap. De PvdA-fractie verzet zich nog tegen de suggesties van het CDA. De betrokken kamerleden, Netelenbos en Vermeend, spreken stellig tegen dat er al afspraken zouden zijn. Ook wijzen ze op het regeerakkoord. Ideologisch gezien is dat eigenlijk opvallend. Want bij de discussie over het huidige beurzenstelsel in 1985 was juist de PvdA gekant tegen het ''denivellerende'' karakter ervan. Ook rijkeluiskinderen kregen voortaan immers een basisbeurs. Vraag is daarom hoe lang de PvdA weerstand zal blijven bieden. (Frank Steenkamp, HOP)
Verkiezingen op de universiteit
Deze week vallen de stembiljetten weer in de bus. Studenten en medewerkers kunnen hun kandidaten voor de universiteitsen de faculteitsraad een duwtje in de rug geven. In dit nummer een themadeel over het werk in de faculteitsraden, de standpunten van de u-raadsfracties en een pittige kritiek van een 'buitenstaander'. Kiezen vanaf 7
Onderwijs geneeskunde te schools /3
Ouderen op de voet gevolgd /5
Harrie Jekkers over zijn Groningse studententijd /23
De redactie van de Studentenkrant heeft de naam van haar blad gekocht van de uitgeefster, de Stichting Studenteninformatie. Daartoe werd een nieuwe stichting opgericht, de Stichting Studentenkrant. Via deze constructie moet schuldeiser Salland Rotatiedrukkerij B.V. in Deventer worden afgeschud. De krant staat daar voor ongeveer 50.000 gulden in het krijt. De financiële sores van de Studentenkrant kwamen begin 1991 aan het licht, amper een jaar nadat de krant op de landelijke toer ging. Van het advertentiegeld dat nodig was om te verschijnen bleek nauwelijks tweederde binnen te komen. Sinds afgelopen september probeert de Studentenkrant het opnieuw, met een nieuwe acquisiteur en een omen omconstructie: de ene maand een landelijke, de andere maand alleen een Groningse editie. Maar de schuld van 50.000 gulden staat nog altijd. Philippe Petit, voorzitter van de Stichting Studenteninformatie, schat dat de schuld de helft minder is. Desalniettemin zag de Stichting zich genoodzaakt de krant te verkopen toen de drukker een voorgestelde afbetalingsregeling van de hand wees. ''Wij hebben niks met die oude schuld te maken'', weet Harald de Groot, penningmeester van de nieuwe stichting. ''Dat staat in ons contract.'' H. Elferich, commercieel directeur van de drukkerij, denkt daar anders over. Hij verwijst naar regelingen van het Koninklijk Verbond van Grafische Ondernemingen: ''Je kunt niet onder een schuld uitkomen door een andere stichting op te richten.'' ''Mocht de rechter vinden dat er sprake is van misbruik van de wet'', reageert Philippe Petit, ''dan nog is er bij geen van de twee stichtingen iets te halen. Heeft Elferich trouwens niet verteld dat hij speciaal voor ons een kredietverzekering heeft afgesloten?'' (Ellis Ellenbroek)
Door JOEP ENGELS
De gemoederen waren niet vrolijk gestemd vorige week, toen het college van bestuur de fractievoorzitters in de universiteitsraad inlichtte over het vertrek van de chemicus Wim Hol. Had het college eindelijk eens zijn nek uitgestoken door een toponderzoeker een miljoen gulden toe te stoppen, liet deze zich een paar maanden later toch verleiden door de bekoringen van de universi- teit van Seattle. ''Een Beenhakker-kater heb ik er wel aan overgehouden'', omschrijft buiten-universitair u-raadslid Paul Nobelen de teleurstelling onder de bestuurders. College en raad gaan zich de komende maanden bezinnen op de vraag hoe ze de strategische beleidsreserve (het potje van een miljoen) kunnen optuigen om dit soort tegenvallers te voorkomen. Er tekent zich al een meerderheid af om aan het miljoen een clausule te verbinden die de gelukkige verplicht minstens enkele jaren aan de RUG te blijven. ''Een inspanningsverplichting? We zijn toch geen kinderen meer'', reageert prof. George Robillard resoluut. De directeur van het GBB, het onderzoekscentrum waarvan Hol één van de boegbeelden moest worden, heeft zich verbaasd over de krampachtige reacties op het vertrek van zijn collega. ''In de Verenigde Staten verkast elke dag wel een toponderzoeker maar als het hier gebeurt, schreeuwt iedereen moord en brand.'' De bèta's begrijpen over het algemeen de keuze van hun collega. Het is vervelend dat ze hem kwijt raken maar ze overleven het wel. Nederland heeft nu eenmaal te weinig grote instellingen om alle wetenschappers van het kaliber Hol te herbergen. ''We moeten ons tevreden stellen met onze rol als kweekvijver'', aldus Robillard. ''Dat is ook niet slecht. Ze hebben de beste tijd van hun wetenschappelijke leven hier gezeten en wij krijgen nu mooie stageplaatsen in Seattle.'' De gebeurtenissen zijn voor Robillard geen reden om de strategische beleidsreserve af te schaffen. Het college heeft, als een soort directie van een concern, eerder meer armslag nodig. Ook prof. Gerrit Scherphof, directeur van het instituut voor geneesmiddelonderzoek GIDS, vindt één miljoen wat aan de 'zûnige' kant. ''Ik zou er zelf aardig mee uit de voeten kunnen maar in andere disciplines is het te weinig. Bovendien zou je het middel vaker per jaar moeten kunnen inzetten. Ook om eens een vette vis binnen te halen, al begrijp ik dat er dan het risico ontstaat dat jan en alleman een vette vis weet te zitten.'' Hoe verder men van de bèta-faculteit verwijderd is, des te groter is de scepsis over de 'affaire-Hol' en over de strategische beleidsreserve. Ed Taverne, hoogleraar architectuurgeschiedenis, vindt het instrument meer ''een verkapte prijzenkast'' en een indirecte wijze van extra geld naar de bèta's loodsen. ''Maar mijn belangrijkste bezwaar is dat dit middel indruist tegen mijn idee van goed beleid. We hebben voldoende mogelijkheden voor stimulansen, het college moet niet met nog een extra ondemocratisch potje willen komen.'' U-raadslid Nobelen heeft geen moeite met het middel maar vindt dat de RUG eerst moet antwoorden op de vraag of ze een brede universiteit wil blijven of zich wil concentreren op enkele centres of excellence. ''Het zal uit de lengte of uit de breedte moeten komen, we moeten niet de pretentie hebben dat we alles kunnen. En dan vraag ik me af of je studenten trekt omdat je honderd studierichtingen hebt of omdat je in één bepaalde discipline uitblinkt.'' Rein Vos, wetenschapsonderzoeker bij Farmacie en Samenleving, gaat nog een stap verder. ''Je moet je afvragen of geld het goede middel is. Het bieden van laboratoriumfaciliteiten of het wegnemen van bestuurlijke belemmeringen kan meer effect hebben. Ook de timing is relevant; zolang ik hier zit, hoor ik van de kwalitei- ten van Hol. Misschien hadden ze hem veel eerder moeten belonen.'' De kwestie wordt volgens Vos nogal negatief afgeschilderd. Hij vindt het prima als goede groepen met uitstraling gestimuleerd worden. ''De kunst van goed beleid is echter om dat te doen zonder de afgunst van anderen te wekken.''
Er gaat geen seizoen voorbij of de Faculteit der Psychologische, Pedagogische en Sociologische Wetenschappen stuurt een enquête rond in de kring van het wetenschappelijk personeel. De vraag is of daar ooit enige respons op komt. De voorlaatste enquêteur had niet eens de moeite genomen om een toelichting te verstrekken bij de onoverzienbare lijst van adjectieven, die als gradueel predikaat zouden passen bij het subject ''een goede wetenschappelijk onderzoeker''. Voorbeeld: je bent het eens met de stelling ''Een goede wetenschappelijk onderzoeker is beschaafd'', dan vul je de mate van instemming in op een zevenpuntsschaal voor beschaafd, waar 1 staat voor het positieve uiterste helemaal mee eens en 7 voor het negatieve uiterste, helemaal niet mee eens. Verzin een adjectief, grote kans dat het in de lijst van slordig tot vindingrijk voorkomt. Die lijst heb ik meteen in de papierversnipperaar gestopt.
Hetzelfde lot trof de laatste enquête, al moet ik toegeven dat die iets zorgvuldiger is opgezet. Weer een lijst met adjectieven, 44 stuks de vorige telde er zeker tweehonderd , nu uitgezet op een vijfpuntsschaal, plus opnieuw een serie predikaten voor graduele eigenschappen. De toelichting vermeldt dat het gaat om (on)gewenste eigenschappen van universitair hoofddocenten en hoogleraren. In hoeverre vindt u de betreffende eigenschap ongewenst danwel gewenst voor een universitair hoofddocent? wordt mij gevraagd, en dan mag ik van ''1. tactvol'' tot ''44. dromerig'' een graad bepalen tussen de extremen zeer gewenst en zeer ongewenst.
Waar slaat dit op? ''Onderzocht wordt in welke mate (impliciete) criteria, zoals die worden gehanteerd in bijvoorbeeld beoordelingsof selectieprocedures voor universitair hoofddocenten (uhd's) en zoals deze door universitair docenten (ud's) worden verondersteld, doorwerken in het loopbaanperspectief van categorieën ud's''' Wat een krakkemikkige tekst! Nu nodigt de begeleidende brief uit om de enquêtrice eventueel te bellen. Dat heb ik dus maar gedaan. Zij wil een profiel van een uhd/hoogleraar krijgen op basis van twee dingen: een enquête naar de werkelijke criteria die het loopbaanperspectief bepalen en een enquête om het beeld te vormen dat over deze criteria bestaat bij degenen wier loopbaan daarvan afhankelijk zou zijn, de ud's. De werkelijke criteria ontleent zij aan aparte formulieren voor uhd's en hoogleraren; het beeld daarvan, de criteria ''zoals deze door de universitair docenten (ud's) worden verondersteld'' ontleent zij aan aparte formulieren voor ud's. Wat aandoenlijk naïef!
Een uhd of hoogleraar die de lijst invult levert toch niet een soort zelfportret af? Deze lijst geeft hoogstens een beeld van de criteria die de invullende uhd of hoogleraar idealiter zou laten tellen, zonder dat hij zich uitlaat over de vraag of/in welke mate hij daar zelf feitelijk aan voldoet. En alleen dit laatste is interessant voor de ud die hogerop wil. Daar had de enquête dan ook naar moeten vragen. Was dat gebeurd, en was er naar waarheid geantwoord, dan had de ud een rooskleurig toekomstperspectief geboden kunnen worden.
Hoewel dat ook wel uit de losse pols kan: kies een specialisme waar je weinig concurrentie hebt, zoek de juiste vrienden, hang een tijdje in de Verenigde Staten rond, schrijf een proefschrift, wees zo mogelijk vrouw. Voldoe je globaal aan dit profiel, dan moet het wel heel raar lopen wil je nog onder dat uhdof hoogleraarschap uitkomen.
RON VAN ZONNEVELD
Veel studentensportverenigingen hebben hun thuis bij sociëteit 'De Walrus' in de Pelsterstraat. Begonnen als sociëteit van roeivereniging Gyas, is de Walrus in vijftien jaar uitgegroeid tot een kroeg met een eigen identiteit en een roemrijk verleden. Ondanks een brand die eind 1990 roet in het eten dreigde te gooien.
Liefke Knol
Bij de oprichting in 1977 was sociëteit 'De Walrus' het exclusieve domein van roeivereniging Gyas. Al snel was duidelijk dat de borrels van Gyas niet genoeg waren om een kroeg te laten draaien. Dus besloot het bestuur van stichting De Walrus dat ook andere verenigingen toegelaten konden worden. Dit bleek een gouden zet. Vooral studentensportverenigingen stonden in de rij om lid te worden. Begin van de jaren tachtig kende De Walrus zijn glorietijd. Met name de kroeg, die alleen toegankelijk was voor leden en hun introducés, was een geliefde uitgaansplek. Met name in het weekend was het pand in de Pelsterstraat een plek ''waar je geweest moest zijn''. De Walrus probeerde de drukte in de hand te houden door streng te controleren op lidmaatschapspasjes. Maar de kroeg was zo populair, dat er al snel volop gefraudeerd werd met deze pasjes. Volgens Wiebo Duker, de huidige voorzitter van De Walrus, had de toenmalige populariteit van de sociëteit vooral te maken met de algemene sluitingstijden in de horeca. In het begin van de jaren tachtig gingen alle cafés in de stad om twee uur dicht. De Walrus viel niet onder de horeca-wet, dus hoefde de sociëteit zich niet te houden aan vaste sluitingstijden. Stappers konden tot diep in de nacht in de Pelsterstraat terecht. De Walrus kreeg zo de naam een ''doorzakkroeg'' te zijn. Vanaf 1984 verslapte het toezicht op de sluitingstijden in de horeca. De politie liet oogluikend toe dat dancings tot diep in de nacht open bleven. Voor De Walrus pakte dit nadelig uit. De stichting kon de concurrentie met de commerciële kroegen in de Poelestraat en de Peperstraat niet aan. De omzet van de sociëteit daalde tussen 1984 en 1987 met veertig procent. Dat leidde tot een koerswijziging. In 1987 besloot het bestuur dat De Walrus commerciëler moest worden. De sociëteit richtte zich met live-muziek, films en thema-avonden op een breed publiek. Het besloten karakter verdween geleidelijk.
De nieuwe koers wierp zijn vruchten af. De Walrus krabbelde langzaam uit het dal omhoog. Aan dit herstel kwam echter op 9 oktober 1990 een abrupt einde. Een brand verwoestte het gehele interieur: een schade van bijna 300.000 gulden. Het was het begin van een lang touwtrekken tussen de verschillende verzekeringsmaatschappijen en stichting De Walrus. De verzekeraars wilden in eerste instantie niet uitbetalen, omdat De Walrus zich niet aan de voorwaarden gehouden zou hebben. De stichting vocht dit besluit met succes aan, maar het bedrag dat uiteindelijk werd uitgekeerd, was niet voldoende voor de opbouw. De sociëteit moest op zoek naar aanvullende financiering. Pas in april 1991 kwam dit, onder andere via een lening bij de brouwerij, rond en kon het herstel beginnen. Op 3 juli 1991 opende De Walrus eindelijk weer zijn deuren. Maar het was duidelijk dat de sociëteit een gevoelige klap had gekregen. De kroeg was negen maanden dicht geweest. Een aantal verenigingen had in die tijd elders onderdak gevonden en het was moeilijk de vaste klanten weer terug te krijgen.
Ondanks deze problemen heeft De Walrus zich in een jaar tijd weer een eigen plaats in het Groningse uitgaansleven verworven. Sinds december 1991 beschikt de sociëteit over een officiële horeca-vergunning. Dit betekent dat de sociëteit een gewone kroeg is geworden, die voor iedereen vrij toegankelijk is. ''Het is moeilijk om dit aan het publiek duidelijk te maken'', aldus voorzitter Duker. ''De meeste mensen denken dat De Walrus nog altijd een besloten club is.'' Achttien verenigingen, waaronder de 'Groene Uilen' (basketbal), de 'Mattekloppers' (budo), Sissa (schaken), Idéfix (tafeltennis) en zangvereniging Gica, zijn bij stichting De Walrus aangesloten. Nog altijd beschouwen ze het pand in de Pelsterstraat als hun thuishaven. Volgens voorzitter Wiebo Duker is het voor de toekomst belangrijk dat De Walrus blijft vasthouden aan zijn eigen identiteit en niet probeert te concurreren met de grote commerciele disco's. ''Er heerst in De Walrus een gemoedelijke sfeer en dat moet ook zo blijven. Toen het slecht ging met de sociëteit riep iedereen dat wij ons moesten aanpassen, dat we een 'trendy café' moesten worden. Ze verwezen dan naar kroegen als 'Mazzo' en 'The Sound'. We zijn nu een aantal jaren verder: 'Mazzo' is een kraakpand geworden en 'The Sound' een FEBO, maar de Walrus bestaat nog steeds.''
Van 18 tot en met 22 mei viert sociëteit De Walrus het derde lustrum met een speciaal feestprogramma. (Liefke Knol is medewerker van OOG-tv.)
Aldien Kruizenga begon drie jaar geleden Nederlands te studeren. Geschiedenis koos ze al in haar eerste jaar als bijvak. Ze kon Nederlands op haar sloffen af en woonde nog thuis in Assen waar haar zusjes ook huiswerk zaten te maken als zij terugkwam van college. Dus waarom niet iets extra's erbij? Kruizenga woont inmiddels op kamers en staat voltijds ingeschreven bij geschiedenis.
Ellis Ellenbroek
We bekijken een willekeurige dag uit de agenda van Aldien Kruizenga. ''Ik plan alles strak achter elkaar aan. Hier had ik een uur vrij tussen de colleges door. Ik heb even wat uitgedraaid, een boek gekocht en bij Athena nog even naar een ander boek gekeken.'' Ze is eraan gewend om ''overal het maximale uit te halen''. Op de middelbare school koos ze een achtste vak en volgde dwarsfluit-, blokfluitén orgellessen. En nu ze studeert kan ze rustig van acht uur 's morgens tot een uur of twee 's nachts in touw zijn. Met de studie, maar net zo goed op de Gereformeerde Studentenvereniging of met haar baantje als alfahulp. Net terug van een hele dag werken, echter zonder een spoor van uitputting, vertelt Kruizenga dat ze eigenlijk liever niet te koop loopt met haar dubbelstudie. ''Want dan denken mijn vrienden dat ik nergens meer heen wil. Zo van: 'Daar heb jij zeker geen tijd voor?''' Haar keus voor Nederlands was een noodsprong. Vader gaf het op een middelbare school en dochter was wel ''geïnteresseerd in literatuur.'' Bovendien zag ze het als een studie ''waar je veel kanten mee op kunt''. Waarom ze er juist geschiedenis bijnam? ''Ik kende daar mensen en geschiedenis is een hobbie van me. Ik lees al historische romans vanaf dat ik klein was.'' Voor Nederlands hoeft ze lang zoveel colleges niet te volgen als voor geschiedenis en het gebeurt zelden dat colleges samenvallen. Met een tentamen is dat één keer voorgekomen. Kruizenga moest voor het vak Middelnederlandse letterkunde en tegelijkertijd ook voor een geschiedenisonderdeel bij de tentamenhal in Paddepoel zijn. Ze wist de docent van Nederlands over te halen dat ze het tentamen een paar uur later mocht maken. ''Ik ben vanuit Paddepoel met hem meegefietst, 'in quarantaine' noemde hij dat, en heb het op zijn kamer gemaakt'', lacht ze. Nuchter: ''Je raakt eraan gewend om overal doorheen te rollen.'' Maar ze twijfelt geregeld. Over de combinatie bijvoorbeeld. Bij Nederlands heeft ze de taalkunderichting gekozen, waar ze zich bezighoudt met psycholinguïstiek. ''Kindertaalontwikkeling en zo. Maar dat heeft weinig met geschiedenis te maken; als ik nu nog de literatuurkant had gekozen. Ik denk ook wel eens dat ik beter psychologie als tweede studie had kunnen nemen.'' ''Soms heb ik dingen niet af, maar dan voer ik nooit aan dat ik twee studies doe. Dat zeggen anderen wel voor je.'' Maar het komt voor dat ze een boek alleen een beetje doorbladert en niet zo goed leest als ze vindt dat het zou moeten. Vooral bij geschiedenis. ''Ik voel me niet zo'n goede geschiedenisstudent als iemand die het fulltime doet.'' Het valt niet op, heeft ze gemerkt. ''Niet alles komt tot uitdrukking in cijfers. Maar het staat me niet aan dat ik overal net een beetje over mee kan praten, maar er niet het fijne van weet. Ik baal ervan en voel me er wel schuldig over.'' Vanwege die twijfel heeft ze er serieus over nagedacht of het niet beter was geschiedenis op te geven. Maar ze besloot dat ze haar twee studies toch wil afmaken, waarbij Nederlands uitdrukkelijk de eerste keus blijft. ''Ik zou het van mezelf niet goed vinden als ik niet afmaak waar ik aan begonnen ben. Dat zal wel een rare visie zijn, maar ik ben toch een streber. En de dingen die me écht interesseren daar verdiep ik me ook wel in. Bij Nederlands lukt dat wel. En zolang Nederlands maar goed gaat; daar gaat het toch om?''
Het doek is gevallen voor de zelfstandige vakgroep Logische en analytische filosofie (LAF) van de Faculteit der Wijsbegeerte. Vorige week accepteerde de faculteitsraad het reorganisatieplan, waarin het aantal vakgroepen van vier naar drie wordt teruggebracht. Ook de leerstoel logica zal na het vertrek van de huidige hoogleraar prof.dr. Else Barth (september 1993), voorlopig niet meer worden opgevuld. Snijden was noodzakelijk, daar is iedereen het wel over eens. De financiële tekorten van de faculteit maakten een herinrichting onvermijdelijk. De manier echter waarop nu gesneden wordt, heeft flinke kritiek opgeroepen. De keuze voor het verdwijnen van de vakgroep LAF lijkt vrij willekeurig. Een alternatief ''formatiebeleidsplan'', opgesteld door een groepje studenten, werd in de raad weggewuifd onder het motto ''te weinig tijd''. Tot inhoudelijke kritiek op het alternatieve plan kwam het nauwelijks. De studenten van de vakgroep laten het er niet bij zitten. Ze zijn nog ''van alles'' van plan om het tij te keren, al willen ze niet zeggen wat voor mogelijkheden ze nu nog zien. Mochten al hun pogingen tevergeefs zijn, dan overweegt een aantal van hen een andere universiteit te zoeken voor hun afstuderen. In het buitenland dan wel, want de manier waarop Groningen logica en analytische filosofie bedrijft, is uniek in Nederland. ''Ze zeggen wel dat de vakken logica en analytische blijven bestaan, maar dat lijkt alleen maar zo. Dat is de retoriek van het plan'', betoogt Ronald Hünneman, vijfdejaars filosofie. ''Er worden straks vakken gegeven die wel dezelfde namen dragen, maar inhoudelijk totaal anders zijn. Er zijn niet eens mensen beschikbaar die dat zouden kunnen, zoals Barth.'' Barth onderwijst logica op de ''empirische manier''. Ze gaat wetenschappelijke theorieën te lijf met de logica als instrument en onderzoekt wat voor ideeën eraan ten grondslag liggen. ''De filosofie-opvatting van onze vakgroep verschilt fundamenteel van die van de rest van de faculteit'', aldus Hünneman. ''De meesten zien filosofie als iets dat vooraf gaat aan wetenschap, er bovenuit stijgt. Maar Barth, met haar empirische logica, ziet filosofie als verweven met andere wetenschappen, en niet als iets dat erbuiten staat.'' De student stelt dat Barths aanpak onder vakgenoten omstreden is en spreekt het vermoeden uit ''dat dit mede de reden is geweest om de vakgroep op te heffen.'' Natuurlijk speelt er nog mee, geeft hij toe. ''Logica is nu éénmaal de vakgroep met de minste studenten, maar op onderzoeksgebied heeft ze sterk internationaal aanzien. Dat telt toch ook mee.'' De studenten menen dat het huidige formatiebeleidsplan is aangenomen op grond van gelegenheidsargumentatie. Voor hetzelfde geld zou een ander plan, zoals het hunne, kunnen zijn gemaakt en aangenomen. ''Er is niet gekeken of het een constructief opbouwend plan was, alleen de politieke haalbaarheid telt'', stelt Allard Tamminga, vierdejaars filosofie. ''Het plan moest koste wat kost de financiële eisen van het college van bestuur respecteren. Dus hebben ze wat geschoven met posten en namen van vakken, maar het wetenschappelijk profiel van de faculteit wordt zo wel aangetast.'' Volgens de studenten is dat allemaal volstrekt onnodig. ''Er is een alternatief mogelijk'', menen ze. ''Heropen de discussie.'' (Christien Boomsma)
In UK 34 wordt bij de reacties gewag gemaakt van kloppartijen op de kroeg van Albertus Magnus tijdens het seniorenfeest van vrijdag 10 april jongstleden. Gelukkig was er een doctor in de zaal, en niet de slechtste. Het bleek dr. J.W. de Goede te zijn. Deze woordspeling die rechtstreeks uit de Donald Duck zou kunnen zijn gehaald, geeft het niveau wel aan van het verongelijkte gekwaak van deze ''dispuutsinsider'', die in het voortreffelijke lustrum annuarium van Albertus bij geen enkel dispuut op de seniorenlijst valt te ontdekken. Wel weet hij/zij te melden waarop een dispuut zijn leden moet rekruteren. Opvallen op de kroeg en hanig gedrag zijn voor De Goede blijkbaar onlosmakelijk met elkaar verbonden, en gescheiden van karakter en persoonlijkheid. Dat zegt nogal wat over de onopvallende dispuutsvrienden van De Goede. Ik ben blij dat mijn vrienden opvallen dóór karakter en persoonlijkheid. De Goede's opvatting over het verband tussen opvallen en persoonlijkheid geeft natuurlijk wel een verklaring voor het feit dat hij/zij op geen enkele seniorenlijst te vinden is. De tweede opmerking van De Goede is veel meer het influisteren van een waarschuwing in het oor van al degenen, die in hun onschuld denken met een cultuurminnaar van doen te hebben wanneer ze een biertje drinken met een Iansenist: ''Psst! Wist je dat Iansenisten helemaal geen cultuurminnaars zijn? Het is allemaal gelogen, zodat ze ongestoord door kunnen gaan met vechten, plunderen en brandschatten. Ze schakelen zelfs de UK in om hun perversiteiten op de kroeg te verhullen, kijk, hier staat het: ...Ianus, het dispuut der cultuurminnaars.'' Het is jammer dat De Goede het geheim van Albertus verklapt heeft. Aan de andere kant is het een opluchting dat het ''liederlijke gedrag'' nu weer vertoond kan worden zonder literair achtergrondgeruis en dat de obligate behandeling van artikel 16 sub c van de statuten (culturele ontwikkeling der leden) op de dispuutsvergadering voortaan achterwege kan blijven.
J.H. Fellinger, voorheen cultuurminnaar
Het wij-zij denken van mevrouw Weeda begint groteske vormen aan te nemen. Zelfs een persoon die zij er zelf uit heeft geperst, is tot de vijand toegetreden... och arme! De vooroordelen over wiskundigen en het gebruik van wiskunde in de psychologie die deze columniste te berde brengt zijn onvoorstelbaar in hun onbenulligheid. Wanneer ik, als wiskundige, iets soortgelijks over vrouwen zou opmerken, dan zouden we haar horen kwaken! En dan te bedenken dat we hiervoor onze geliefde Bügel moeten missen, die ons steeds amuseerde en vaak aan het denken zette.
Tom Snijders
Door WIEPK HOEKSTRA
Twee jaar geleden vertrok ik naar Michigan State University (MSU) in de Verenigde Staten waar ik was toegelaten tot het masters (doctoraal) programma in American Studies. Bij aankomst op de campus werd mij een folder overhandigd met informatie over de cultuurschok die mij als buitenlandse student stond te wachten. Ik gooide het blaadje met goed bedoelde raadgevingen over heimwee, support systems, en gevoelens van vervreemding meteen in de prullenbak. Alleen studenten uit China of Ivoorkust konden volgens mij wel eens last krijgen van aanpas- singsproblemen. Een grote misrekening bleek achteraf. Ondanks het feit dat MSU geen plaats heeft in de 'Hall of Fame' van Amerikaanse top-universiteiten, zoals Harvard of Stanford, doet ze het toch aardig op de academische hitparade. Dat blijkt uit enkele academische toppers die op de campus rondwaren en de aanwezigheid van een beroemde huisdichteres. Het blijkt ook uit de prestatiegerichte sfeer onder de graduate studenten van de letterenfaculteit. Van academische kwar- tiertjes en uitgebreid koffie drinken in de kantine was geen sprake. Bij de Amerikaanse studenten is de onderlinge concurrentie groot. Het is niet gebruikelijk dat men elkaar helpt door het uitlenen van boeken of het proeflezen van essays. Binnen het Amerikaanse beoordelingssysteem kan een goede prestatie van een klasgenoot namelijk in je eigen nadeel werken. Het hoogste cijfer wordt bepaald in verhouding tot de prestaties van de rest van de klas. Zodoende kunnen maar een beperkt aantal mensen een hoog cijfer krijgen. Nog nauwelijks over mijn jetlag heen werd mij in mijn eerste seminar meegedeeld binnen acht weken een publishable paper van 20 a 25 pagina's te presenteren. Tijdens het openingsrondje vertelden mijn Amerikaanse klasgenoten zelfbewust van hun aspiraties als dichter of als schrijver. Een meisje had net haar eerste korte verhaal in Playboy gepubliceerd. Toen er een levendige discussie ontstond, doorspekt met exotische academische terminologie, was ik even met stomheid geslagen. Het eerste trimester veroorzaakte bij mij dan ook een behoorlijke cultuurschok.
In het algemeen zijn Amerikaanse studenten erg zelfbewust. Ze durven hun mond open te trekken in de klas en zich te presenteren. De grootst mogelijke onzin klinkt uit hun mond nog heel plausibel door hun, van jongs af aangeleerd, gevoel voor retoriek. Ook gaat het schrijven van een essay binnen korte tijd hen relatief gemakkelijk af. Vanaf de lagere school hebben ze voor elk vak wel een opstel moeten schrijven. Graduate studenten zijn dan ook heel handig in het kiezen van een afgebakend onderwerp voor hun paper. Vervolgens doen ze een paar dagen onderzoek waarna ze een heel redelijk verhaal produceren. Men moet wel, want het missen van een deadline is echt dodelijk. Schrijven is een vaardigheid die volgens mij erg verwaarloosd wordt binnen het Nederlandse onderwijs systeem. Hoe vaak leveren studenten hun essays niet te laat in of is de doctoraal scriptie een bijna onoverkoombare hindernis. Binnen Amerikaanse universiteiten heerst een stimulerend klimaat ten opzichte van het schrijven van niet alleen wetenschappelijke artikelen, maar ook van poëzie en proza. Creative Writing is een apart afstudeervak waar men een academische titel in kan behalen. Het is niet toevallig dat zowel studenten als docenten meer publiceren dan hun Nederlandse collega's. De Amerikaanse onderwijs praktijk op doctoraal niveau heeft ondanks de vaak moordende werkdruk en onderlinge concurrentie beslist voordelen. Studenten beginnen soms na een aantal jaren gewerkt te hebben bewust aan een graduate studie en zijn zeer gemotiveerd. Sommigen betalen hun studie zelf, anderen ontvangen financiële steun van de universiteit. Iedereen heeft de aanzienlijke hoeveelheid stof doorgenomen alvorens zich richting klaslokaal te begeven waar vervolgens geanimeerd gediscussieerd wordt. Studenten willen hun intellectuele reputatie vestigen door intelligente opmerkingen te maken. Het gevolg was wel dat ik om mijn naam als slimme Europese studente te vestigen zo'n vijftig uur per week in de bibliotheek doorbracht. Tussendoor at ik een hamburger bij Wendy's. Eetafspraken doen ze niet aan.
Ook docenten zijn goed op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op het vakgebied. Met al die slimme studenten in hun cursus kunnen ze natuurlijk niet afgaan. Ook moeten ze regelmatig publiceren om hun positie aan de universiteit te behouden. In Amerika valt de informele houding van het onderwijzend personeel op. Docenten zijn makkelijk te benaderen, willen je altijd helpen, organiseren soms seminars bij hun thuis en doceren op enthousiaste en professionele wijze hun cursussen. Een letteren studie op graduate niveau in de Verenigde Staten is gericht op de ontwikkeling van de student als academicus. Ook al ga je na je afstuderen niet verder als wetenschapper je hebt wel geleerd jezelf serieus te nemen en jezelf een professionele werkhouding aan te meten. Als je goed bent krijg je een kans verder te gaan, als academicus, of op een andere verkozen weg. In Nederland heerst teveel het idee dat alle spijkers even hoog moeten zijn. Studenten zoeken, door onzekerheid vervuld, hun weg in het doolhof dat letteren heet. Hier worden ze niet of nauwelijks begeleid in het vinden van hun sterke punten. Ik denk dat het onpersoonlijke karakter van een studie aan de letteren faculteit mede verantwoordelijk is voor het stijgend percentage studenten dat de propaedeuse of zelfs het doctoraal niet binnen de afgesproken termijn behaalt. Studenten die wel met goed gevolg afstuderen worden uitgenodigd eerst een cursus 'wie ben ik en wat wil ik' te volgen waarna ze jarenlang genoegen moeten nemen met tijdelijke aanstellingen en baantjes onder hun niveau. Iemand die met een zes als econoom is afgestudeerd heeft een betere kans op de arbeidsmarkt dan iemand die cum laude op zijn of haar bul van de letteren faculteit heeft staan. Zo gaat veel talent verloren.
Wiepk Hoekstra is studente American Studies aan de RUG.
Aanvankelijk was er in het pand een regenjassen- fabriek gehuisvest. Die maakte plaats voor een conservenfabriek. In 1977 stond het pand al geruime tijd leeg toen het betrokken werd door hippies. Zij legden de basis voor de huidige functie: die van een multifunctioneel jongerencentrum. Simplon als pand is jaren oud, Simplon als stichting bestaat binnenkort vijftien jaar. Reden voor een feestprogramma, met als hoogtepunt een openluchtfestival. Eerst een duik in de geschiedenis. Igor Mönnink, verantwoordelijk voor de popmuziek binnen Simplon herinnert zich ''de hippietijd'': ''In de beginjaren werden er vooral alternatieve dingen georganiseerd. Workshops, Tai-Chi, vegetarisch eten, vaginale expressie. Dat laatste is misschien ietwat te ironisch gezegd, maar als je maar gezondheidssandalen aan had. Dat idee. Het was een uitvloeisel van de hippiecultuur.'' Opmerkelijk dat hier de hippiecultuur floreerde terwijl in Engeland de punk al was uitgebroken. Een beweging die zich juist afzette tegen de 'softe' idealen van de hippies. ''In Groningen kwam de punk iets later'', legt Mönnink uit. ''Zo rond '78/'79. Die mensen hingen overal wat rond en toen heeft er hier min of meer een soort revolutie plaatsgevonden. Er kwamen in het Simplonpand steeds meer punks binnen en dat ging niet goed samen met de hippies die er zaten. Aanvankelijk waren ze heel tolerant, maar het aantal punks kreeg de overhand. En die hielden wel van een drankje. De hippies zijn toen maar weggegaan.'' Met de verandering van publiek veranderde niet het karakter van de stichting. De doelstelling bleef hetzelfde. ''De Stichting Simplon richtte zich toen in principe op de jongeren die daar behoefte aan hadden. En dat waren dan de mensen die zich punks noemden. Er waren hier sociaal-cultureel werkers die dachten, we gaan die jongeren eens opvangen, en die hebben toen mogelijkheden geschapen voor die punks om hier wat meer te gaan doen.'' Er werd vooral veel aandacht geschonken aan muziek. Simplon ontwikkelde zich in die tijd tot een landelijk bekend podium. Van heinde en verre kwam men naar Groningen om hier de festivals te bezoeken. Het leverde Simplon al snel de naam ''punkbolwerk van het Noorden'' op. ''Er was hier elke week wel iets te doen'', herinnert Mönnink zich, ''en dan praat je over de tijd tussen '78 en '81. In Nederland had je toen overal kleine bandjes die dan in Simplon optraden op inmiddels legendarische festivals. Er traden ook wel buitenlandse bands op, zoals GBH, The Exploited en Anti-Pasti, maar vooral veel Nederlandse groepen. Die kwamen dan met z'n achten vanuit Rotterdam in een busje om hier voor vijftig piek te spelen. En ze namen dan ook nog eens twee busjes met fans mee. Op die manier is er hier een grote scene ontstaan.''
Toen de punkstorm was gaan liggen brak er in de popmuziek een nieuwe periode aan. De New Wave fungeerde als kraambed van bekende hedendaagse bands als Simple Minds en U2. Voor Simplon betekende dit een keuze maken: of meegaan met de trend of vasthouden aan de oude punkidealen. Het laatste gebeurde. Igor Mönnink: ''Als je achteraf terug kijkt heb ik het idee dat Simplon de slag heeft gemist. Je kan zeggen dat dit de schuld is geweest van Simplon doordat men te eenzijdig in het muziekaanbod was. Aan de andere kant is ook juist in die tijd VERA opgekomen. VERA dat vanaf 1980 echt goed concerten is gaan promoten. De punk bloedde een beetje dood en VERA is in een gat gesprongen. Simplon heeft toentertijd incidenteel aan nieuwere bands gedaan, zoals Theatre of Hate. Wel heeft het eerste zaaloptreden van de Cure in Groningen hier in Simplon plaatsgevonden.'' De laatste vijf jaar valt Simplon op door de 'bredere' programmering. Men wil wat meer aansluiting krijgen bij wat er nu werkelijk leeft, aldus Mönnink. Dat dit zijn vruchten afwerpt blijkt wel uit het percentage bezoekers: in één jaar tijd steeg het aantal concertgangers met zestig procent. Onder andere de verdienste van Mönnink: ''Toen ik hier kwam werd er heel vaak het verwijt gemaakt dat VERA alleen maar Amerikaanse gitaarbands had. Dat gaf ons de gelegenheid om een beetje andere dingen te programmeren die VERA niet oppikte. En dat werkte. Zelf vond ik bijvoorbeeld dat de metal wel wat meer opgepikt mocht worden, daar was een tijd niks aan gedaan. Er is wel degelijk andere muziek dan de gitaarmuziek uit Amerika.'' Ondanks een groeiend aantal activiteiten en bezoekers kampt Simplon nog met een vooroordeel. Veel mensen kennen de naam Simplon wel, maar weten niet wat er zich binnen de muren van de voormalige conservenfabriek afspeelt. Mönnink: ''Heel veel mensen hebben een vooroordeel tegen Simplon. Dat is ontstaan in de punkjaren. Het was altijd knokken in Simplon, er liep werkschuw tuig rond en bij velen heerst dat vooroordeel nog steeds. Daardoor weten heel weinig mensen dat er hier van alles te doen is. Niet alleen popconcerten en film, maar ook actief bezig zijn.'' Om het vijftienjarig bestaan te vieren heeft men allerlei activiteiten op touw gezet. Popmuziek speelt ook hier weer een belangrijke rol. Zeker daar waar het het hoogtepunt van de jubileumweek betreft: Gutterblast, het openluchtfestival. Zondag 31 mei wordt het Boterdiep afgezet en zullen onder andere de Urban Dance Squad, Bad Religion en de Cosmic Psychos hun opwachting maken. Waarom nu juist een openluchtfestival? ''Het moest iets zijn wat je niet elke dag tegenkomt en wat te maken had met Simplon'', antwoordt Mönnink. ''Het is voor de deur en er treden bands op uit de traditie van Simplon. Veel punk dus. Het zomerfestival in het Stadspark is de laatste jaren doodgebloed. En net als onlangs op het Bevrijdingsfestival treden er op zo'n festival één of twee leuke bandjes op en voor de rest kun je wat hangen. We zien dit festival meer als iets dat altijd in Sneek werd georganiseerd, de Sneekwave. Dat liep altijd als een trein, dat vond iedereen leuk.'' Of het een jaarlijks terugkerend evenement gaat worden valt nog te bezien. Dat zal afhangen van het succes van 31 mei. ''Het is in de eerste instantie een feestje. En om te laten zien dat er wel degelijk een verantwoord festival in Groningen neer te zetten valt waar iedereen heen kan'', vertelt Mönnink.
Jubileumweek Simplon 22-31 mei: 31 mei Gutterblast met Bettie Serveert, Gore, the Cropdusters, Cosmic Psychos, Urban Dance Squad en Bad Religion.