Studenten die geneeskunde gaan studeren willen doorgaans arts worden. Sommigen worden tijdens hun studie echter aangestoken door het virus dat 'onderzoek' heet. Sinds vijf jaar hebben deze jonge onderzoekers zich in Groningen verenigd in het Watson Dispuut.
Laurens Berentsen
De visitatiecommissie die de medische studies aan de Nederlandse universiteiten beoordeelde, adviseerde vorige week in haar eindrapport dat iedere aankomende arts een wetenschappelijke stage moet lopen van tien weken. Het advies van de visitatiecommissie had afkomstig kunnen zijn van het verlanglijstje van het Watson Dispuut, dat vorige week zijn eerste lustrum vierde. Het Watson Dispuut vernoemd naar de mede-ontdekker van de DNA-structuur, maar eveneens naar de sullige assistent van Sherlock Holmes telt zo'n vijfentwintig geneeskundestudenten en zojuist afgestudeerde medici die wetenschappelijk onderzoek doen of daarin geïnteresseerd zijn. Een van de verlangens van het dispuut is dat medische studenten eerder en vaker dan nu het geval is, kennismaken met wetenschappelijk onderzoek, vertelt Laurens van der Waaij, lid van Watson. Nu hangt het van toevalligheden af of een student tijdens zijn studie enige ervaring opdoet met zelf onderzoek verrichten. Hoewel bijna alle studenten gaan studeren met het idee arts te worden, schat Van der Waaij het percentage studenten dat geïnteresseerd is in onderzoek op zo'n tien à twintig procent. Zelf vormt Van der Waaij overigens de bekende uitzondering op de regel: hij had tijdens zijn inmiddels afgeronde studie steeds het wetenschappelijk onderzoek als einddoel voor ogen. Wanneer de faculteit vanaf het eerste jaar het belang van onderzoek sterker zou benadrukken, zouden studenten eerder aankloppen bij een vakgroep met de vraag of er voor hen iets te onderzoeken valt, denkt Van der Waaij. Tijdens een vorige week donderdag gehouden symposium ter gelegenheid van het lustrum, onderstreepte de allergoloog dr. Jan Monchy dat het bij het doen van onderzoek door studenten om meer gaat dan een hobby van enkele buitenbeentjes: ''Artsen moeten een tijdschriftartikel kritisch kunnen lezen, zich niet laten overdonderen door artsenbezoekers. Artsen nemen allerlei testen af, waarvan de uitslagen niet altijd eenduidig zijn. Ze moeten keuzes maken tussen verschillende medicijnen. Kortom, allerhande ingewikkelde afwegingen maken. Daarvoor is een wetenschappelijke opleiding nodig.'' De kindergeneeskundige prof.dr. Hugo Heijmans stelde zelfs de vraag of in de opleiding tot arts niet een examen zou moeten zitten voor het doen van onderzoek.
Het Watson Dispuut wil studenten en recent afgestudeerden die wél onderzoek verrichten, ervaringen laten uitwisselen. Om het houden van voordrachten onder de knie te krijgen, organiseert het dispuut maandelijks een avond waarop leden iets vertellen over hun onderzoek. Maar ook studenten die zelf geen onderzoek doen, maar wel geïnteresseerd zijn, zijn van harte welkom, benadrukt Van der Waaij. ''We willen graag meer leden krijgen. Misschien is de naam 'dispuut' daarom niet zo gelukkig gekozen. Dat klinkt nogal besloten en elitair, maar dat zijn we zeker niet.'' Ook het stille leed van de jonge onderzoekers komt in het dispuut aan bod, zij het dat de leden niet veel meer kunnen doen dan elkaar mentaal ondersteunen wanneer het bijvoorbeeld niet goed botert met de begeleider. Er bestaat nogal wat van dat stille leed, zo bleek vorige week tijdens het symposium. Bijvoorbeeld beloftes over congresbezoek die niet worden nagekomen, of een begeleider die wanneer de student-onderzoeker een aardige vondst heeft gedaan, met de eer gaat strijken door zijn naam als eerste auteur boven een artikel te zetten. En dan zijn er de praktische problemen: heeft een begeleider voldoende tijd, is er een werkruimte aanwezig en zijn er genoeg faciliteiten beschikbaar. ''Ik heb heel wat collega-studenten zien afknappen, toen de werkelijke begeleiding moest komen en ze nul op het rekest kregen. Ze kregen een mooie worst voor gehouden, maar daar bleef het bij. Dat is echt sneu en dat is óók een reden waarom Watson is opgericht'', zo hield dispuutslid Wim de Graaff de symposiumbezoekers voor. De meeste aanwezigen allemaal trouwens even enthousiast over het verrichten van onderzoek voelden wel wat voor een lijst met aandachtspunten, die de begeleider en de aspirant-onderzoeker samen langslopen alvorens het onderzoek te starten. Zo kunnen de wederzijdse verwachtingen op elkaar worden afgestemd en toekomstige teleurstellingen worden vermeden. Ook Heijmans vond daar veel inzitten. ''Maar toch word ik er zo ongelukkig van'', vervolgde hij. ''Energie besteed je aan elkaar, als je elkaar inspireert. Ook al heb je stapels werk, je doet ook nog wel iets voor iemand omdat je het leuk vindt. Een stapel contracten op mijn bureau daar krijg ik het zuur van.'' ''Wat is die gotverdommese Volkskrant toch eigenlijk een belachelijke reactionaire kutkrant geworden!'' brieste Fredje, terwijl hij woest de zaterdagaflevering van het gewraakte dagblad dichtsloeg. ''Als je zulke taal gaat bezigen, denk ik dat ik maar liever op mijn eigen kamer ga zitten'', sprak Annie Stortemelk koeltjes. ''Hè nee, kom op An, blijf nou even gezellig hier'', legde Aernout van Wassenaer zenuwachtig een hand op haar arm. ''We zitten net zo lekker te kletsen met elkaar.'' Stanley Druiprek was een weekend naar zijn zus in Amsterdam, en Hedwig Verschuur bevond zich op het hockeyveld, of in ieder geval in de bijbehorende kantine. De andere bewoners van Huize Mussengang waren door Aernout op de koffie gevraagd, dat wil zeggen: Yvette had voor zichzelf koffie gezet, Annie had een potje thee meegenomen, en Fredje en Aernout plengden op deze winderige zondagmiddag hun eerste offer aan Bacchus, in de vorm van een flesje bier. ''Wat is er dan met de Volkskrant, Freddie?'' vroeg Yvette, die ondanks het koude weer niet veel kleren had aangetrokken, en dan ook zo'n beetje in de kachel was gekropen. ''Moet je dit lezen man: nou bestaat er opeens zogenaamd geen generatiekloof meer! Pfah!'' ''Nou, dat kan toch? Ik ken tegenwoordig genoeg mensen die het inderdaad best met hun ouders kunnen vinden'', beaamde Yvette. ''En ik zeg: over mijn lijk! Om iets te kunnen veranderen aan deze hele klote-maatschappij moeten we blijven strijden tegen de gevestigde krachten, en aangezien onze ouwelui nou eenmaal bij het establishment horen, vallen zij automatisch in de categorie vijanden van de vooruitgang!'' Fredje had een extra lange teug aan zijn flesje nodig om bij te komen van deze uiteenzetting. ''Dat heb ik altijd al eens willen vragen, Freddie...'' Aernout aarzelde. ''Jij heet toch eh... Gualthérie van Weezel van je achternaam?'' De ex-WNC-kraker verslikte zich bijna in zijn pils. ''Hoe... hoe weten jullie dat?'' stamelde hij bleekjes. ''Van Hedwig gehoord'', zei Aernout snel, ''toen je vorig jaar die scriptie-prijs had gewonnen. Maar vertel 's... die CDA'er Gualthérie van Weezel, is dat familie van je?'' ''Shit shit shit!'' Aangeslagen staarde Fredje naar de volrakende asbak. ''Nou ben ik er bij. Fuck!'' ''Hoezo er bij?'' Annie keek opeens geïnteresseerd, en negeerde zelfs Fredje's veeltalige vloekenvocabulaire. ''Ik vind dat een hele nette man, die vaak heel verstandige dingen zegt. Dus dat is echt familie van jou?'' Er blonk een traan in Fredje's ooghoek. ''Ja, gotverdomme! Die vieze racistische christenhond, dat gluiperige pommade-koppie in zijn krijtstreeppakkie, die hypocriete rechts-extremist, die... die... die LUL, dat is mijn vader!'' In de kamer was nu een tijdje alleen het snorren van de cilinderkachel te horen, onregelmatig onderbroken door een zachte snik uit Fredje's keel. Na een paar minuten deed Aernout een poging om zijn huisgenoot op te peppen. ''Je moet maar zo denken, Freddie: je woont nu in ieder geval in het gezelligste huis van Groningen. En ik begrijp nu tenminste beter waarom je in de kraakbeweging bent terechtgekomen. Je zal maar zo'n vader hebben zeg: die CDA'ers zijn inderdaad allemaal hypocriete gluiperdjes als je het mij vraagt. Een beetje de fatsoensrakker uit lopen te hangen in naam van onze lieve hee... oeps!'' Aernout slikte de rest van zijn enthousiaste verhaal in, toen hij recht in de ijzige blik keek van degene die tot voor kort nog zo verliefd op hem was geweest.
HORIZONTAAL:
1. stapel diploma's in een kaastent. (8) 5. het speelgoed van die jongen is scherp. (6) 10. ontzettende knoeier. (7) 11. hoort als een onderkruipsel. (7) 12. zo'n organisatie geeft geen hechting. (12) 13. het westers spirituele wordt gekort. (3) 14. die buitenlanders vliegen voor hun god. (8) 15. voor en boven haar. (4) 17. huisstukken. (13) 20. belegen wijn voor over de grens. (6) 21. snijdende kuch. (8) 25. zo'n vogel legt haar vrucht in de boom. (9) 27. heeft vader 't gegeten. (5) 28. snorren houden van vliegen. (7) 29. met sport er in. (5)
VERTICAAL:
1. Europa's leenbaas. (8) 2. prijs de kudde. (11) 3. gewoontedier. (7) 4. klaar met paren. (10) 6. in beroep wezen. (9) 7. het tweede gezicht. (4) 8. slap plassen. (8) 9. voor samenwerkende borsten is het een beest. (5) 13. het eenvoudige nummer. (11) 16. druknoot. (9) 18. het aanleggen met de bak willen ze gelijk stellen. (8) 19. vroeger zat het er ook niet in. (7) 22. hoort er boven. (6) 23. naast de hemelse concurrent. (5) 24. wees een waterstand van hout. (5) 26. loos in monopolie. (4)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
cryptogram 35 dienen vrijdag 22 mei 1992 voor 12.00 uur in het bezit
te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv. cryptogram 35. De
goede oplossing vindt u in UK 37.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 33
Horizontaal: 1.onderwijs; 8.zwoerd; 9.hamburger; 10.
doping; 11.essays; 12.toerental; 13.herenkapper; 15.miauw;
17.sukkelig; 18.delict; 19.aflegt; 21.re; 23.eiwitten; 24.stomst.
Verticaal: 1.ochtendhumeur; 2.damesverband; 3.werkstuk;
4.sleutelpositie; 5.az; 6.hospita; 7.kranslegging; 10.dievenklauw;
14.geklets; 16.walvis; 20.tint; 22.eet.
De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: M.
Lubbers, Eendenveld 6, 7827 LA Emmen.
HERHAALDE OPROEP De UK zoekt een actieve
Van de kandidaat verwachten wij een frisse kijk op de rol van een onafhankelijke krant binnen de universitaire gemeenschap. Hij/zij moet beschikken over een vlotte pen, een onafhankelijke, kritische instelling en een fikse dosis enthousiasme en creativiteit. Enige journalistieke ervaring strekt tot aanbeveling.
In de redactie van de UK hebben drie studenten zitting. Zij zijn mede verantwoordelijk voor de totstandkoming van de krant. Daarbij vragen wij van hen een speciaal oog voor het universitaire onderwijs en andere zaken die de RUG-studenten ter harte gaan. Het correspondentschap van een faculteit behoort eveneens tot de vaste taken. Gezien de achtergrond van de zittende studentredacteuren gaat onze voorkeur uit naar kandidaten met een bètaof gamma-achtergrond.
De UK biedt een aanstelling als student-assistent (0,1 fte. of één dagdeel in de week). De gewenste tijdsinvestering ligt echter eerder in de buurt van de twee dagen per week (voor extra bijdragen geldt het freelance-tarief).
De aanstelling betreft één jaar; verlenging is mogelijk.
Sollicitatiebrieven moeten uiterlijk maandag 21 oktober in ons bezit zijn. Brieven richten aan UK, Sollicitatiecommissie student-redacteur, Postbus 80, 9700 AB Groningen. Wij stellen het op prijs wanneer je enkele recente artikelen meestuurt. Voor nadere informatie: Guus Termeer, hoofdredacteur, tel. 636697 (735437) of Alfred Kazemier, student-redacteur, tel. 636693 (128596).
In de kamer van BIG, de faculteitsvereniging van Bedrijfskunde, komen de aanwezige studenten na stemming met meerdere lastige studieonderdelen. Eén ervan is het tweedejaarsvak 'Modellen ten behoeve van de besturing van Primaire Processen', kortweg Primaire Processen, PriPro of PP genoemd. ''Dat vak spreekt gewoon niet zo tot de verbeelding'', aldus Joost Johan Krikhaar. ''Ik deed er zelf in 1988 tentamen in en heb toen ontzettend geboft. Op een of andere manier was het tentamen heel eenvoudig en lag het slagingspercentage heel hoog. Voor velen is het echter een gruwelijk vak. Er zijn nog genoeg vierdeen vijfdejaars die al bijna klaar zijn met de studie en Primaire Processen nog moeten doen.'' Studenten die in de studiegids over PriPro lezen, schrikken zich rot. Het gaat bij het vak om het herkennen en beschrijven van bedrijfsprocessen op het gebied van produktie, personeel, financiën, onderhoud en kwaliteit. Die processen moeten in wiskundige modellen worden vertaald. De onrust van de student neemt alleen maar toe als hij kijkt naar het Curriculum Vitae van de docenten. Zo is bijvoorbeeld dr.ir. H. van de Water afgestudeerd aan de TU Delft in de richting toegepaste wiskunde. Dat het vak wordt afgesloten met een open boek tentamen doet aan de ongerustheid nauwelijks iets af. Primaire Processen krijgt in het eerste jaar al zijn slechte naam. Dan namelijk staat het vak Modelbouw op het programma, min of meer de voorloper van PriPro. ''Dat vak is lastig, maar nog wel te doen'', aldus tweedejaars studente Jeannette Andringa. Andringa is door wat studievertraging nog niet aan PriPro toegekomen, ''maar dat heeft deels ook te maken met het feit dat ik nogal tegen dat vak opzie.'' Derdejaars Gerda Veltman heeft het tentamen al een keer gedaan en kreeg een onvoldoende. ''Toch was het achteraf gezien nog niet eens zo moeilijk. Het is meer dat er heel vreemd tegen dat vak wordt aangekeken. De wiskunde overdondert je en je hebt al gauw iets van: god, waar gaat het nou over. Veel studenten stellen daarom het vak maar uit en doen eerst de meer relevante, praktische vakken. Of ze volgen alleen de hoorcolleges en laten de werkcolleges schieten. Dat heb ik ook gedaan. Bovendien zijn er al die verhalen. Alleen daardoor raak je al in paniek.'' Bij docent dr.ir. H. van de Water zijn de verhalen rond zijn vak bekend. ''Maar ze hebben absoluut geen waarheidsgehalte. Ik kan me nog wel voorstellen dat sommigen wat moeite hebben met die wiskunde. Dat gaat niet op de standaard manier van de middelbare school. Hier krijgen de studenten een verbale tekst en moeten die vertalen in een wiskundig model. Overigens zonder dat ze daarbij nog extra problemen moeten oplossen. Zo'n soort wiskunde zijn ze niet gewend. Je kan het eigenlijk alleen goed leren door er veel mee bezig te zijn. Daar hebben we werkcolleges voor. Maar ja, die worden door veel studenten niet gevolgd.'' Dat veel ouderejaars door PriPro echt in moeilijkheden komen, zegt Van de Water met cijfers te kunnen ontkrachten. Het zijn er hooguit een paar. Ook het hardnekkige gerucht dat de moeilijkheidsgraad van de tentamens nogal uiteenloopt ''en dat je daarmee kunt boffen'', verwijst hij naar het rijk der fabelen. Studieadviseur K.R. Labberté laat eenzelfde geluid horen. Filomeen Schriemer, vierdejaars, heeft net voor het eerst tentamen PriPro gedaan en behaalde een vijf. ''Ik was nog nooit aan dat vak begonnen. Wel eens een hoorcollege gevolgd, maar ik snapte er niks van. En dan al die verhalen om je heen. Nu ik me er een beetje in heb verdiept, valt het allemaal reuze mee. De stof is helemaal niet zo moeilijk. Ik baal nu ontzettend dat ik PriPro steeds maar heb uitgesteld. Ik had het gewoon in het tweede jaar bij moeten houden. Bij het volgende tentamen lukt het me vast om te slagen.'' Misschien wordt het zo langzamerhand tijd voor een nieuw gerucht: ''Ik heb PriPro uitgesteld'', zegt een student bedrijfskunde: ''Niet dat het zo moeilijk is, maar ik wil het lekkerste voor het laatst bewaren.''
In een piepklein kamertje, thuis in Heerenveen, schreef hij een stevige roman. Tijdens vakanties, in de weekeinden en soms in de avondof ochtenduren. Overdag werkte hij aan zijn dissertatie. Wetenschap en literaire kunst, Kees Glimmerveen, aio bij de Faculteit der Wijsbegeerte van de RUG, vindt het een onmogelijke combinatie. Steeds weer moet hij de knop omzetten: van de klinische wereld van de wetenschap naar het rijk der fantasie. Zijn besluit staat vast: na het aio-schap kiest hij volledig voor de letterkunst. Zijn eersteling 'Judas' werd in de pers verguisd en geprezen. Volgens de evangelist Mattheüs kwam de verrader Judas Iscarioth jammerlijk aan zijn einde. Een dag na zijn fatale kus in de tuin van Gethsemane kreeg hij spijt, bracht het bloedgeld dat hij voor zijn verraad ontvangen had terug en verhing zich. Judas exit? De jonge filosoof Kees Glimmerveen vond het een ongeloofwaardig einde en schreef zijn eigen versie van de 'blijde boodschap'. 'Judas': het Evangelie volgens de inmiddels spreekwoordelijke valsaard, in de vorm van een historische roman. Het verhaal speelt zich af in het jaar 73 na Christus. In een klein vissersdorp op het eiland Kreta woont de 73-jarige Judas Iscarioth. In de dorpse rust van het eiland hoopt hij met zichzelf in het reine te komen en verlost te worden van het traumatische verleden, waarin hij zich schuldig maakte aan politieke moorden. Maar de komst van een nieuwe buurman, de geneesheer Simon Lucas, drukt hem opnieuw met zijn neus op de feiten. Lucas, een volgeling van de apostel Paulus, is de schrijver van het derde Evangelie. Ook hij voerde Judas ten tonele als de verrader van Jezus zij het in iets mildere bewoordingen. Aan deze Lucas vertelt Judas zijn levensverhaal, dat in vele opzichten afwijkt van de bijbelse versie. Hij blikt terug op zijn strijdbare jonge jaren onder de sicariërs, een militante joodse verzetsgroep die sluipmoorden pleegde op Romeinse soldaten. Zijn toevallige doop door een val in de Jordaan, vlak voor de voeten van Johannes de Doper. De ontmoeting met Jezus, gevolgd door een nieuwe kijk op de verhalen die we zo goed uit de evangeliën kennen. Met als apotheose de ontkrachting van het verhaal over het 'verraad met een kus' en een debat tussen Judas en Jezus, dat ertoe leidt dat Judas aan de kruisweg begint.
''Een historische roman maakt, anders dan een geschiedkundige verhandeling of een theologisch betoog, geen aanspraak op weten- schappelijke of religieuze waarheid. In een roman wordt de geschiedenis gebruikt als een toneel waarop de schrijver een spel laat opvoeren uit zijn verbeelding'', schrijft Glimmerveen in de 'verantwoording' aan het einde van 'Judas'. Als bron voor de opzienbarende persoonsverwisseling van Judas en Jezus noemt hij een ''fraaie'' variant van het lijdensverhaal uit de vierde eeuw na Chr. ''Maar daar kwam ik bij toeval achter, toen de roman al voor driekwart gevorderd was'', vertelt hij. De aanleiding voor de roman lag, heel eigentijds, in de omstreden film 'The last Temptation of Christ' van Martin Scorsese. ''Ik las een recensie van deze film en dat werkte als een soort 'trigger' voor plannen die vermoedelijk al langer in mijn hoofd zaten.'' Als assistent in opleiding had hij een jaar lang hard gewerkt aan zijn dissertatie over de 'krachtbegrippen' in de natuurfilosofie van Leibniz, Kant en Hegel. ''Ik was het wetenschappelijk bedrijf een beetje zat en wilde eens iets anders doen.'' De verklaring klinkt simpel, maar een historische roman van bijna driehonderd pagina's over een gevoelig bijbels onderwerp, is toch een hele onderneming. En zeker voor een debutant, die nooit eerder een letter in een literair tijdschrift heeft gepubliceerd. Kees Glimmerveen haalt met een Friese nuchterheid de schouders op: ''Ik heb nooit gedacht: laat ik eens aan een roman beginnen, dat is een zwaar project. Ik had op een gegeven moment een idee en ben dat achter de tekstverwerker gaan uitwerken. Al schrijvend ben ik van alles gaan uitzoeken, zoals hoe de huizen er in die tijd uitzagen, wat men at en wat voor vee men had. Intussen groeide het verhaal uit tot een roman.''
Wat boeide je in Judas, waarom de keuze voor dit bijbelse thema? ''Dat heeft te maken met een dubbele fascinatie: zowel voor Judas als voor Jezus. Beiden worden in het Evangelie volledig uit ieder menselijk verband getrokken. Andere discipelen hebben nog wel eens twijfels, gaan soms gewoon dom tekeer. Maar Judas en Jezus worden volstrekt exemplarisch afgeschilderd, als de ideale god-mens en de duivel. Dat ging me steeds meer irriteren. Het is hetzelfde zwart-wit denken dat ik nog steeds sterk herken in onze huidige Westerse cultuur. Zowel bij gelovige als niet-gelovige mensen. Je ziet het in de ethische normen die we in het Westen aanleggen. Het ideaal is toch de volstrekt onschuldige die zich voor de schuldigen opoffert. Daar draait het altijd op uit. Ik vind dat een verwrongen opvatting. Bijna pervers. ''Er wordt altijd gezocht naar exemplarische figuren. Neem het recente proces tegen Winnie Mandela. Van een leider van de anti-apartheidsbeweging wordt verwacht dat ze absoluut 'wit' is al klinkt dat in dit verband wat lullig. Dat is natuurlijk onmogelijk. Waarom moet je dat van iemand verwachten? Je kunt haar beter gewoon als mens benaderen in plaats van te oordelen met absolute begrippen als 'goed' en 'kwaad'.'' In de roman verkondigt Judas deze opvatting. Hij zet zich af tegen predikers van de absolute waarheid. Zowel tegen Paulus ''met zijn onverdraagzame voorschriften en absolute overtuiging'' als tegen de sicariërs die met hun extreme ideeën nooit enig politiek resultaat zullen bereiken. Maar zelf lijkt hij zich in het tegendeel te koesteren. Hij hangt een soort al-relativisme aan. Je roman biedt de lezer geen oplossing voor de controverse dogmatisme-relativisme. ''Dat is ook niet het doel van mijn boek. Ik geef alleen een toelichting op het probleem met zo menselijk mogelijke personen. De controverse die door mijn roman speelt is een constante in de geschiedenis. Vooral in tijden van grote maatschappelijke veran- deringen komt er een hang naar vaste waarden. Mensen kunnen niet zonder houvast. Ook in onze tijd zie je die ruk naar dogmatische posities. In de milieubeweging bijvoorbeeld duiken begrippen op als 'moeder aarde', die een bijna religieuze status krijgen. Aan de andere kant zie je in de praktische politiek een steeds cynischer, pragmatischer houding.''
''Ik denk dat de controverse die ik aansnijd uiterst actueel is. En, zo blijkt uit de reacties in de pers, dat maakt het nodige los. De recensies zijn of buitengewoon lovend of buitengewoon negatief. De negatieve komen, zeg maar, van de kant van de gevestigde orde. Van recensenten met een opvatting over hoe de dingen moeten zijn. Jaap Goedegebuure, zijn katholieke achtergrond als hoogleraar aan de Katholieke Universiteit Brabant indachtig, schrijft in HP/De Tijd dat mijn Judas 'het demonische mist'. Hij heeft blijkbaar de opzet van de roman niet begrepen, of kan hem niet accepteren.'' Maar Arnold Heumakers in de Volkskrant bekritiseert de roman toch duidelijk op formele gronden. Het eerste deel is veel te traag en de stijl zit vol clichés. ''Ik weet niet hoe serieus je de argumentatie in recensies moet nemen. In zekere zin heeft Heumakers gelijk dat de stijl wat droog is misschien is dat nog de invloed van de wetenschap en het begin kan zeker krachtiger. Het is een debuutroman en er kan een hoop aan verbeterd worden. Maar ik vermoed ook dat mensen door het thema geprikkeld raken. Als je naar de formuleringen van Heumakers kijkt: die zijn bijna persoonlijk. Te stellen dat de helft van het boek 'desnoods blindelings' geschrapt kan worden! Waar heeft dat voor nodig, denk ik dan. Hier spreekt meer uit dan alleen kritiek op de stijl.'' Lig je wakker van deze negatieve oordelen? (glimlachend) ''Ja hoor: één nacht! Als ik zo'n recensie lees, voel ik me ontzettend gepakt, ga ik vloekend door het huis. Dan pak ik het boek weer erbij om te kijken of het echt zo is. Er zit immers altijd een grond van waarheid in; mensen schrijven zelden ècht onzin... Het blokkeert me een, twee dagen in het schrijven, maar daarna kruip ik weer achter de tekstverwerker.'' Het raakt je niet zodanig, dat je gaat twijfelen aan een toekomst als schrijver? ''Nee, net zo min als ik uit de lovende recensies concludeer, dat ik dus de Nederlandse inzending voor de Nobelprijs heb geschreven.''
Kees Glimmerveen blijft nuchter. Ook wanneer het zijn toekomst betreft. Over een half jaar promoveert hij ''of niet, als ik de financiering van het proefschrift niet rond krijg'' en gaat zich voor de volle honderd procent aan het schrijverschap wijden. Het lijkt een wilde sprong, maar de debutant heeft geïnvesteerd in de toekomst. Een tweede roman komt dit najaar nog op de markt. Het thema: hoe te leven in het jaar 2010, tegen de achtergrond van een dreigende ecologische ramp? En nummer drie, over de botsende werelden van wetenschap en kunst, is in de maak. Denkt hij van de pen te kunnen leven? ''Ik verkeer in de gelukkige omstandigheid dat mijn vrouw werkt'', bekent de schrijver. ''Maar met ieder jaar een roman en wat literaire nevenactiviteiten als voorleesavonden moet ik een eind kunnen komen.'' Al moeten die nevenactiviteiten wel binnen de perken blijven. Want als Glimmerveen ergens de pest aan heeft, is het aan de poespas die de moderne Nederlandse schrijvers omgeeft. Voor hem geen talkshows, quizen of ander teevee-gebabbel. En dus ook geen AKO-literatuurprijs? De vraag brengt hem geenszins in verlegenheid: ''Oh jawel, dat lijkt me prachtig. Je roman zal veel meer gelezen worden en die 50.000 gulden is ook nooit weg. Maar ik zou absoluut weigeren om daar te verschijnen om de prijs in ontvangst te nemen. Het gaat om het boek en niet om mij.'' Kees Glimmerveen 'Judas', uitgeverij de Prom, 287 pagina's, prijs F 32.50.
Veertig jaar lang is het bestuur van universiteiten in Oost-Europa opgelegd door de staat. Belangrijke beslissingen over onderwijs en onderzoek werden op centraal niveau genomen. In die situatie is verandering gekomen. Universiteiten moeten hun eigen zaken regelen, maar het ontbreekt veelal aan bestuurservaring. Zestien bestuurders van de Comenius universiteit in Bratislava en de Eötvös Loránd universiteit in Boedapest waren afgelopen week te gast in Groningen. Ze volgden een managementcursus en probeerden de kunst van het besturen af te kijken van hun Groningse collega's. Als je kijkt naar de uitkomsten van het simulatiespel, waarbij de opdracht was een bezuiniging van tien procent te realiseren, dan hebben in elk geval een paar deelnemers heel goed door hoe de Groningse universiteit bestuurd wordt: een van de werkgroepen stelde voor te bezuinigen door met onmiddellijke ingang een vacaturestop in te stellen. De uitwisseling van kennis en vaardigheden met betrekking tot het besturen van universiteiten, vindt plaats in het kader van het TEMPUS programma, het 'Trans European Mobility Project for University Studies'. Het programma wordt mede gefinancierd door de Europese Gemeenschap. De managementcursus is een initiatief van RUG in samenwerking met de universiteit van Heidelberg. Behalve het simulatiespel omvatte het programma een reeks lezingen over onderwerpen als de autonomie van universiteiten, de bewaking van de kwaliteit van onderwijs en onderzoek en de verdeling van gelden over verschillende faculteiten.
De deelnemers zeggen veel behoefte te hebben aan inzicht in de manieren waarop universiteiten te besturen zijn. ''We proberen onze eigen situatie te verbeteren, en daarbij kijken we graag naar de voorbeelden van anderen'', zegt de Hongaarse wiskundige dr. Gyula Soós. Een ideale bestuursstructuur bestaat volgens Soós niet. Er zijn hooguit goede en minder goede organisatievormen. Aan de Hongaarse universiteit is de besluitvorming, na het wegvallen van de directe invloed van de staat, in handen van de decanen van faculteiten. Een centraal bestuursorgaan ontbreekt. ''Over een dergelijk centraal orgaan zijn we nu wel aan het nadenken. De bezoeken aan Heidelberg en Groningen hebben ons wat dat betreft wel op ideeën gebracht.'' De universiteit van Bratislava kent al wel een centraal bestuur voor de universiteit. Daar maken sinds kort ook een gekozen senaat en een gekozen universiteitsraad deel van uit. ''Veel ervaring met democratische structuren hebben we nog niet. We moeten het leren. Daarom is het nodig dat we goed om ons heen kijken en ervaringen uitwisselen. Dat is niet alleen belangrijk voor de bestuurders van de universiteiten, maar ook voor studenten en de mensen die het middenkader van de universiteit vormen'', aldus Viera Stráznická van de Comenius universiteit. Uit de losse pols formuleert Gyula Soós een wetmatigheid die hij in de afgelopen maanden op het spoor is gekomen. Hij noemt het de wet van Soós: ''Neem de hoeveelheid autonomie die een universiteit heeft, en zet dat af tegen de geldmiddelen waarover de universiteit beschikt. Dan zien we dat elke toename van autonomie gepaard gaat met een rechtevenredige vermindering van de beschikbare budgetten.''
De wet van Soós heeft de instemming van zijn Slowaakse collega Stráznická. Het geeft in een notedop weer met welke problemen de veelal nieuwe bestuurders van universiteiten in Oost-Europa kampen. Stráznická: ''We hebben weinig ervaring met het oplossen van bestuursproblemen, alles werd immers bij decreet geregeld, als ik het zo mag noemen. En we kampen met een enorm gebrek aan middelen. Er is te weinig geld, we hebben gebrek aan computers, communicatiemiddelen en onderzoeksfaciliteiten.'' Dan is het weer de beurt aan Soós om z'n instemming te betuigen. ''Veertig jaar is het bestuur van de universiteit gedicteerd door de staat. Wij hoefden geen keuzes te maken, want die lagen al vast in het vierjarenplan. Er was maar een zeer kleine marge van vrijheid voor de universiteit. Van autonomie was geen sprake. ''Men moet niet denken dat in onze landen het roer van de ene op de andere dag om is gegaan. We zitten integendeel nog midden in de periode van verandering. Oude structuren laten zich maar langzaam verdringen. Een wet op de universiteiten is er in Hongarije nooit geweest. Vier ministeries, elk met een eigen Plan, oefenden invloed uit op de universiteit. Dat is een van de tragische erfenissen van veertig jaar communistisch bewind. Onderwijs en onderzoek moet weer onder de verantwoordelijkheid van één ministerie worden gebracht. Dat vergt veel tijd en uithoudingsvermogen.''
Tijdens het simulatiespel is in de groep van Stráznická en Soós soms heftig gediscussieerd. Het ging dan ook om een niet misselijke bezuinigingsronde van tien procent. Het radicale idee om de hele economische faculteit maar te sluiten, is met algemene stemmen verworpen. Het is Stráznická daarna opgevallen dat naarmate de voorstellen subtieler, meer gedetailleerd werden, de discussie met grotere felheid werd gevoerd. ''Ik denk omdat de voorgestelde maatregelen er reëler en herkenbaarder op werden'', zegt ze. Een onderwerp waarover lang is gepraat is bijvoorbeeld de vraag of vakbonden iets in de melk te brokkelen moeten hebben als er ontslagen dreigen te vallen. Maar ook is de vraag aan de orde geweest in hoeverre universitaire bestuurders verantwoordelijk kunnen worden gesteld voor de kwaliteit van het onderwijs en onderzoek. Een heet hangijzer draait om de vraag hoe het toelatingsbeleid er uit moet zien. Met name bij de vakken rechten en economie zijn er vier keer zoveel aanmeldingen als er studieplaatsen zijn. Soós: ''Er moet dus geselecteerd worden, maar de grote vraag is hoe je dat doet, op welk moment en op grond waarvan. Laat je mensen loten, of laat je studenten toetsen maken waarna je alleen de besten toelaat.'' Op de laatste dag van het bezoek werden uitgewerkte plannen voorgelegd aan een college onder voorzitterschap van het Groningse collegelid M. Kooijman, die voor de gelegenheid in de rol van minister was gekropen. Er hoeven geen faculteiten gesloten te worden, zo besloten de kersverse bestuurders. Maar alle faculteiten zijn een beetje de klos, en aan ontslagen valt niet te ontkomen. Het voorstel van een van de werkgroepen om vergaand te bezuinigen door de instroom van studenten te beperken, komt hen te staan op een standje van de adviseur van de minister, omdat studenten en afgestudeerden toch kapitaal voor een land vormen. In alle drie werkgroepen zijn plannen voor nieuw beleid ontwikkeld, die een weerspiegeling vormen van de problemen waarmee men in Hongarije en Tsjecho-Slowakije worstelt. Zo moet er milieu onderzoek van de grond komen, en er moeten wetenschappelijke instituten opgericht worden die zich bezig gaan houden met de controle van voedsel en oppervlaktewater. Uitbreiding van de commerciële dienstverlening, het verrichten van contract onderzoek en het opzetten van nieuwe bedrijven moet het geld opbrengen om alle plannen te realiseren. De bestuurders van de Eurotopia Universiteit leggen vooralsnog een groot vertrouwen in de markt aan de dag. ''In het nieuwe denken zijn universiteiten aanbieders van diensten, en er wordt klakkeloos van uit gegaan dat daar ook wel een vraag naar bestaat'', zegt George Mulder, medewerker van de RUG en een van de bedenkers van het simulatiespel. ''Dat is wel kenmerkend voor het gebrek aan ervaring met het fenomeen markt.''
Een tijdje geleden had je twee bands uit Boston: Bullet Lavolta en Moving Targets. En je had Kenny Chambers, die maar niet kon besluiten in welke band hij wilde spelen. Dus speelde hij in beide bands. Nu heeft Kenny en besluit genomen en dat is een verstandig besluit geweest. De platen zijn op dit moment niet van de lucht. Een paar weken geleden verscheen de tweede Moving Targets elpee binnen korte tijd. Zogenaamd een plaat met de overblijfselen van de vorige elpee, maar volgens ondergetekende vreemd genoeg leuker, speelser, dan de eerste. En plotseling was daar een soloplaat van Chambers, waarop hij laat horen in zijn eentje ook wel een Moving Targets plaat te kunnen maken. Kenny's songs zijn sterk beïnvloed door met name die van Hüsker Dü: sterke melodieën tegen een muurtje van gitaren en met mooie vocalen. Zo opgeschreven klinkt dat reuze saai, maar op het podium levert Moving Targets het zoveelste bewijs dat live rock & roll heel enerverend kan zijn. Donderdag, Vera. (Jan Kooi)
Zaterdag 8 juni geven het koor en orkest van Bragi o.l.v. Leendert Runia en studenten van de Christian Albrechts Universität uit Kiel gezamenlijk een concert in het kader van een uitwisselingsproject tussen de beide verenigingen. Als goede gastheer opent Bragi het concert voor de pauze met de compositie 'Summer' van F. Bridge en drie delen van 'Five Tudor Portraits' van R. Vaughan Williams. Dit laatste stuk is gecomponeerd in 1934 -35 op teksten van John Skelton. Het eerste deel draait om een brouwerij waarin de klanten in verschillende toonsoorten het bier proberen te bemachtigen. Het liederlijke gedrag van een van hen ('Drunken Alice') is te horen in het boeren en hikken in het thema in de fagot en contrabas. Na de pauze, waarin u rustig uw kopje koffie en glaasje fris kunt drinken, zorgen de Duitse gasten weer voor wat meer beschaving met de 'Messiah' van Handel, bewerkt door Mozart. Dit feestelijke concert is te beluisteren op 8 juni in de St. Jozefkerk, Radesingel 2, aanvang 20.15 uur (Yvonne van den Berg)
Zo'n 120 jaar geleden groeide Helen Beatrix Potter op in een Victoriaanse omgeving met strenge ouders die haar in een voor die tijd gebruikelijk isolement plaatsten. Zij fantaseerde evenwel dat ze contact had met de dieren om haar heen; ze tekende muizen, konijnen en eenden na die ze zag tijdens haar vakantie in het Lakedistrict en ze beschreef hun beestenleventjes in kleine fabeltjes. De bekende beeldend theatermaker Rieks Swarte liet zich inspireren door deze prachtig geïllustreerde kindervertellingen. Hij koos er vijf uit. Om het niet te zoetsappig te maken confronteert Swarte het publiek met een soort openbare repetitie waarin vier acteurs een toneelstuk voorbereiden: ze geven elkaar aanwijzingen, wisselen zelf het decor en richten zich rechtstreeks tot de toeschouwers. Een prachtige vondst die werkt. Je vergeet dat je zit te kijken naar vier heren, die met Potters Beesten zitten te spelen en je gelooft in het verhaal van bijvoorbeeld de naïeve Jemima Puddleduck die zich door de valse maar o zo charmante vos laat verleiden tot een kerstdiner voor twee. Spannend, komisch en ontroerend, te zien in het Grand Theatre op vrijdag 7 juni, zaterdag 8 juni (21.00 uur) en op zondagmiddag 9 juni om drie uur. (Lida Coumou)
Een van de echt grote meesterwerken van de stomme film is komende week bij Simplon te bewonderen (donderdag 13 juni). Het gaat om Greed van Erich von Stroheim, een film die onder filmhistorici een mytische klank heeft, omdat ongeveer zeven uur van de oorspronkelijke kopie verloren is gegaan. Er schijnen nog mensen rond te lopen die scènes uit het zeventig jaar geleden verloren gegane materiaal enthousiast kunnen navertellen. Hoe dan ook, de twee uur die van Greed is overgebleven is zeer de moeite waard. Het verhaal speelt, in tegenstelling tot de doorsnee films uit de jaren twintig, in de lagere milieus van de Amerikaanse samenleving. Von Stroheim wilde een sterk realistische film maken, die als het ware het leven zelf zou betrappen. Inderdaad doet Greed hier en daar documentair aan, maar de film is behalve realistisch vooral meeslepend. Met name het dramatische slot in Death Valley is de moeite waard. Okee, het is een stomme film, maar dat doet echt niet zeer. Zien dus. (Frank Blaakmeer)
De confrontatie van werken van de Groningers Martin Tissing, Drewes de Wit, Monique Middelhoek, Gerrie Babtist en Pim Benus ligt in eerste instantie niet voor de hand. De streng geometrische schilderijen van De Wit naast de wulpse keramiek van Middelhoek? De kleurrijke poëtische beeldtaal van Tissing bij de postmodernistische meubels van Babtist? 'De Connectie' bij galerie Puntgaaf (t/m 14 juni) bewijst echter dat zulke onverwachtse koppelingen juist bijzondere effecten kunnen veroorzaken. Deze perfect getroffen combinatie van verschillende artistieke temperamenten opent je de ogen voor kwaliteiten van de werken die gewoonlijk minder evident zijn. Allerhande onderlinge relaties worden zichtbaar en voelbaar. Zo blijken bijvoorbeeld de dikwijls koel ogende schilderijen van De Wit opeens veel rijker, warmer en toegankelijker te worden in deze context. Op zijn beurt toont zijn vormentaal zich weer een directe bloedverwant van de absurdistische tafels van Babtist, die zelf weer ... enzovoort, enzovoorts. Er springen voortdurend vonken over tussen de werkstukken en in het licht van dat vuurwerk staan de kunstwerken er stralend bij. Een heerlijke expositie! (Gerard Lakke) ''Met Urgentmail'', sprak Yvette de Bruyne met haar beste luchthavenstem in het mondstuk van de telefoon. Ze luisterde even: ''Heeft u een momentje, dan geef ik u even aan meneer van Wulfthe Palthe.'' Ze legde haar hand op de hoorn en fluisterde hard: ''iemand met een buitenlands accent.'' Peter van Wulfthe Palthe nam de telefoon over. Hij luisterde geruime tijd, toen zei hij: ''hoe groot zijn die pakketten, meneer Lasagne?'' Hij wachtte even: ''Onze koeriersdienst werkt namelijk met het openbaar vervoer, wij hebben geen auto's dus dat zal moeilijk worden. Als wij onze mensen als pakezels gaan behandelen zonder dat daar een uitzonderlijke vergoeding tegenover staat lopen ze naar de concurrent. Dat begrijpt u natuurlijk wel meneer Lasagne.'' Na nog even luisteren lichtte zijn gezicht op. ''Voor het bezorgen van documenten ter grootte van een attachécase rekenen wij in het weekend 250 gulden, dus een zware koffer komt al gauw op het drievoudige....Ah, dat is geen bezwaar? Goed, dan geef ik u voor de details weer terug aan mijn manager rayon Groningen voor de administratieve details als plaats van bezorging en dergelijke... Wat zegt u? Daarover hoeven wij ons niet druk te maken? Maar meneer Lasagne, ik begrijp dat wij de koffers kunnen ophalen bij de balie van het Américain, maar ze moeten neem ik aan toch ergens bezorgd worden?'' Peter pakte en blocnote en begon te schrijven. ''Nee, dat moet kunnen'', zei hij, ''geen bezwaar.'' Hij luisterde verder. Yvette hoorde wat grommende klanken uit de telefoon komen. ''Nee, maakt u zich geen zorgen meneer Lasagne, morgen staan ze om acht uur op de genoemde plek.'' Hij gooide de haak op de telefoon. ''Wat was dat?'' vroeg Yvette. ''Dat was een meneer Lasagne. Meneer Lasagne heeft er 1500 gulden voor over wanneer ik twee koffers van Amsterdam naar Groningen breng.'' ''Ongelooflijk.'' ''Ja sterk hè, vooral wanneer je bedenkt dat de koffers op mijn naam opgehaald kunnen worden in het Américain-hotel, sterker nog, in Groningen hoef ik ze alleen maar achter te laten op het station voor het Brunawinkeltje. Daarna kon ik gewoon rustig weglopen, sterker nog, meneer Lasagne drong er sterk op aan dat ik dat zou doen.'' ''Wat zat er in die koffers?'' Peter van Wulfthe Palthe lachte. ''Dat heb ik niet gevraagd.'' Hij keek even bedachtzaam rond. ''Kom'', zei hij, ''aan de slag.'' ''Wat gaan we doen?'' ''Een aantal dingen, om te beginnen huur jij even een klein busje bij Gal, op je eigen naam graag. Intussen begin ik hier alles in te pakken, in het halletje staan nog een stapel opgevouwen kartonnen verhuisdozen.'' ''Maar, maar...'' ''Naait soezen maar dwan, zeggen ze dat hier niet? Het zou kunnen zijn dat het plezierig is wanneer meneer Lasagne of zijn vrienden ons na deze opdracht niet meer kunnen vinden, daarom lijkt moven mij op dit moment geïndiceerd.'' ''Maar waar wil je heen?'' ''Ik ben blij dat je zelf over dit punt begint en dank je recht hartelijk voor de uitnodiging die ik erin meen te bespeuren. Voor korte tijd maak ik graag gebruik van je gastvrijheid.''
Ik wil reageren op het artikel van Ellis Ellenbroek over haar bezoek aan, ondergetekende, de astroloog, in UK 33. Ik heb Ellis proberen duidelijk te maken wat de zin en onzin is van astrologie. Dat is in het artikel, dat vol staat met citaten die ik niet gedaan heb of uit hun verband gerukt zijn, niet tot uiting gekomen. Nu ben ik van mening dat Ellis dat niet met opzet deed, maar zoals ik haar ook heb gezegd, alhoewel ze het in haar artikel uit het verband rukt, kunnen subjectieve gevoelsindrukken haar objectieve vermogen van kritisch analyseren wel beïnvloeden. Hiermee wil ik zeggen dat ze met een verkeerde opvatting over astrologie bij me is gekomen en dat alles wat haar stelling versterkt, wordt waargenomen en alles wat op het tegendeel wijst terzijde wordt geschoven. Astrologie is niet een duister vermaak maar kan een belangrijke bijdrage leveren aan het welzijn van de mens. En de cliënt is meestal niet een onnozele ziel op zoek naar waarzeggerij. Hij kan depressief zijn zonder aantoonbare uitwendige oorzaak, bezorgd of angstig, in het gewoel van een emotionele crisis zitten of het stuklopen van een relatie zitten of geplaagd worden door apathie en het onvermogen de eigen talenten te ontplooien. Kortom, het is mogelijk dat hij psychologische problemen en vragen heeft, en op intelligente wijze inzicht in deze problemen probeert te krijgen om meer mogelijkheden tot keuzes en responses te hebben een situatie die zich op een bepaald punt in het leven van iedereen kan voordoen. En hierbij kan de astroloog door middel van een horoscoop, 'DNA van de psyche', behulpzaam zijn en inderdaad heb je daarvoor enig psychologisch inzicht nodig. Jammer dat Ellis dit niet heeft begrepen maar misschien is een herkansing mogelijk. Ze weet waar ik woon, dus... Hans H. Noeken
In UK nr. 34 en 35 heeft Peter Bügel moeite gedaan om de weliswaar niet nieuwe, maar toch altijd nog wel zinnige discussie over abortus aan te zwengelen. Opvallend vond ik onder andere dat hij verzet tegen abortus ''levensgevaarlijk'' noemt. Verbijsterend is echter dat hij zijn frustraties over dit onderwerp plus een hele waslijst andere wereldproblemen afwentelt op de Evangelische Studentenbeweging Ichtus. Haar leden zouden er uitgesproken ''fundamentalistische anti-abortus-ideeën'' op na houden. Het gekke is dat ik daar als lid nog nooit iets van heb gemerkt en ze zelf ook niet heb. Ik wil Peter Bügel dan ook vriendelijk verzoeken om in het vervolg geen verbanden meer te trekken die er niet zijn. Het is erg naïef om via een onduidelijke kronkel in je verhaal een groep mensen die je nauwelijks kent, de grote problemen van de samenleving in de schoenen te schuiven; van vrouwenonderdrukking tot het wereld-honger-probleem toe. Zo'n 50 jaar geleden leefde er iemand die dit zondebok-principe tot het uiterste heeft doorgevoerd. Het is triest dat er nog steeds mensen rondlopen die daar blijkbaar weinig van geleerd hebben. Levensgevaarlijk! Jan Simon Bakker
In de vorige UK stond een brief van Jeroen Croughs die mij verweet in mijn vorige column niet uitgebreid ingegaan te zijn op het politically correct thinking aan de Amerikaanse universiteiten. Omdat dit een interessant onderwerp is, en omdat uit zijn brief blijkt dat hij het verschijnsel niet goed heeft begrepen, hij meent namelijk dat deze ''terreur'' afkomstig is van minderheidsgroepen, zal ik mijn omissie nu goedmaken.
Op 4 mei, enkele uren voordat Bush met hartklachten in het ziekenhuis werd opgenomen hield hij een speech voor de Universiteit van Michigan waarin hij zei dat ''the notion of political correctness'' geleid had tot ''inquisition'', ''censorship'' en ''bullying''. Omdat toen nog niet bekend was dat hij leed aan een schildklierkwaal, werd de opwinding van die rede als mogelijke oorzaak genoemd voor zijn arythmie.
In universiteiten over heel Amerika worden hoogleraren en studenten momenteel aangespoord op hun woorden te passen zodat mensen uit minderheidsgroepen niet nodeloos gekwetst worden. Het tot een onderdrukte minderheidsgroep behoren adelt momenteel aan de Amerikaanse universiteiten. Omdat niet iedereen een zwarte lesbienne kan zijn, worden nieuwe minderheidsgroepen uitgevonden. Zo kan men het slachtoffer zijn van ''lookism'' (het opleggen van schoonheidsnormen), ''agism'' (leeftijdsnormen) of ''ablism'' (onderdrukking van de ''differently able'': gehandicapten). Vertegenwoordigers van zulke groepen moeten in de universiteitsbesturen, en studieprogramma's moeten aangepast worden zodat ze niet ''eurocentrisch'' zijn.
Zo zou in het onderwijspakket van de colleges minder de nadruk gelegd moeten worden op Dead White Males als Shakespeare en Plato. De oude Grieken hadden per slot al hun wijsheid van de zwarte Egyptenaren.
Een en ander gedijt in de voedingsbodem van schuldgevoel en schaamte bij de blanke intelligentsia over het racistische verleden van de Verenigde Staten. Tegenstanders van dit gedoe hebben de Orwelliaanse uitdrukking ''politically correct thinking'', afgekort PC, bedacht voor deze inperking van de academische vrijheid. Het is het moderne equivalent van Newspeak of Doublespeak. De anti-PC'ers hebben zich verenigd in de 'National Association for Scholars', een snel groeiend netwerk van wetenschappers. Een aardig boek dat een tegenwicht tracht te bieden tegen de PC-gekte is 'Illiberal Education' van Denish D'Souza, voormalig hoofdredacteur van de 'Dartmouth Review': de Amerikaanse equivalent van Propria Cures. Als Indiase immigrant was hij stomverbaasd over de manier waarop universiteitsbesturen en studenten de Westerse democratie relativeerden en buitenlandse culturen, zoals de Indiase, idealiseerden. Hun ideeën, schreef hij, hebben weinig gelijkenis met de Derde Wereld zoals ik die ken. Verder bestreed hij de opinie dat de Westerse cultuur de enige is die andere culturen heeft onderdrukt en dat de wereldgeschiedenis niets anders is dan de geschiedenis van de Westerse onderdrukking.
Kortom, het ideeëngoed dat eind jaren zestig ook, en op even intolerante wijze, beleden werd door de zogenaamde democratiseerders van de Nederlandse universiteiten. In die tijd hadden ze het in de VS te druk met protesteren tegen Vietnam. Het lijkt erop alsof ze nu een inhaalmanoeuvre uitvoeren. Tot welke hoogte deze ongein kan leiden meldde een hoogleraar aan de universiteit van Californië in de Wall Street Journal. Een blanke mannelijke collega was tijdens een vergadering in huilen uitgebarsten omdat hij niet tot een minderheidsgroep behoorde. PETER BÜGEL
Op Maandag 10 juni wordt de Wolters-Noordhoff Academieprijs uitgereikt aan de filosoof Rob van Es voor zijn scriptie 'Een ethiek van belangen. Moreel handelen door onderhandelen over belangen, met als casus ondernemen in Zuid-Afrika''. De prijs, die voor de tweede keer wordt toegekend, bestaat uit het uitgeven van een handelseditie van de scriptie. De criteria waarop de jury, onder leiding van de Rector Magnificus prof. dr. L.J. Engels, de ongeveer dertig ingezonden scripties beoordeelde zijn wetenschappelijkheid, leesbaarheid en maatschappelijke relevantie. Wetenschappelijkheid en leesbaarheid zijn vanzelfsprekende eisen voor een willekeurig wetenschappelijk werk dat uitgegeven gaat worden. En het moet gezegd, de scriptie van Van Es is inderdaad helder geschreven en heeft een heldere betoogtrant. De schrijver combineert theoretische overwegingen met intermezzi in dialoogvorm tussen vooren tegenstanders van verschillende stellingen. Bovendien heeft hij een wat pedante, betweterige stijl, die je aanspoort om op zoek te gaan naar tegenwerpingen. Blijft over de maatschappelijke relevantie. Kan filosofie maatschappelijk relevant zijn? Volgens Rob van Es wel. Hij wil met zijn scriptie zelfs aantonen dat filosofie een maatschappelijk belang heeft en doet dat met behulp van een theoretisch en een praktisch gedeelte. Het theoretische deel betreft het opstellen van een belangenethiek. Een onderhandelingsproces waarin de belanghebbenden bepaalde rechten bezitten. In eerste instantie speelt in dit theoretisch deel de vraag hoe men door middel van onderhandelen een conflict succesvol kan beslechten. Hiertoe worden voorwaarden gegeven. De schrijver baseert deze voorwaarden op enkele ethische normen die voor vrijwel iedereen acceptabel zijn. Namelijk de eisen van wederkerigheid en billijkheid, zoals die tot uitdrukking komen in gezegden als 'gelijke monniken, gelijke kappen', en 'voor wat hoort wat'. Het praktische deel bestaat uit het beantwoorden van de vraag of multinationale ondernemingen in Zuid-Afrika de morele plicht hebben om de politieke situatie in hun land te verbeteren ten gunste van de zwarte bevolking. Van Es geeft een analyse van de politieke en economische situatie in Zuid-Afrika (in begin 1990). Apartheid, zo stelt hij, is moreel verwerpelijk, omdat het niet is gebaseerd op billijkheid en wederkerigheid. De vraag is dan hoe dit belangenconflict met economische middelen kan worden beslecht. Vervolgens bekijkt Van Es hoe aan de morele voorwaarden van de belangenethiek kan worden voldaan en wat de uitkomst van deze onderhandelingen zou zijn. Hij stelt vast dat economische en politieke belangen zodanig verstrengeld zijn dat ondernemen in Zuid-Afrika in feite politiek handelen is. Ondernemingen dienen (zijn moreel verplicht) in hun eigen belang ook de belangen van de zwarten te erkennen. Zij moeten daarom wel meewerken aan de verbetering van de economische en politieke positie van de zwarten. Dit is Van Es' argument tegen de toentertijd populaire stelling dat ondernemingen die handel dreven met Zuid-Afrika geboycot moesten worden. Zo'n maatregel is volgens hem contra-produktief voor blanken en zwarten. De situatie in Zuid-Afrika is inmiddels veranderd, maar Van Es' stelling dat er uit belangenconflicten morele verplichtingen ontstaan kan nu worden toegepast op de conflicten van de zwarten onderling. (Rixt Schambach)
De wachttijd voor een plekje in de universitaire kinderopvang bedraagt nog steeds drie jaar. Ondanks mooie voornemens stagneert de uitbreiding. Het College van Bestuur lijkt zich voornamelijk bezig te houden met een herverdeling van de huidige plaatsen-armoede. Door JAN WOLTHUIS Vorige week werd ik gebeld door een personeelslid. Zij wilde zich opgeven voor een plaats bij de universitaire kinderopvang en kreeg te horen dat de wachttijd nog wel drie jaar kon bedragen. Wie zich de goede voornemens van het College van Bestuur van vorig jaar nog herinnert, ervaart zo'n bericht als een schok. Het College wilde in '90, '91 en '92 in totaal 25 kindplaatsen extra om daarmee de wachttijd terug te brengen tot één jaar. Tussen beleid en uitvoering gaapt echter een groot gat. Najaar '90 is het aantal universitaire kindplaatsen uitgebreid van 25 naar 35 (een kindplaats bedraagt tien dagdelen, waarvan gemiddeld twee kinderen gebruik maken). Desondanks is het aantal kinderen op de wachtlijst in dezelfde periode gestegen: van ruim vijftig in mei vorig jaar tot bijna zeventig nu! Kinderen die in 1989 zijn geboren, komen nu, in 1991, pas aan de beurt om te worden geplaatst. Voor 1991 is geld uitgetrokken voor tien plaatsen meer. Deze uitbreiding is echter nog niet officieel aangevraagd bij de Stichting Kinderopvang Groningen (SKG), waar de RUG en andere werkgevers hun kindplaatsen hebben ondergebracht. Omdat realisering van deze uitbreiding tenminste zes maanden tot één jaar zal duren (voor het zoeken van een geschikte lokaliteit, de inrichting ervan en de werving van personeel), is er weinig kans dat het beschikbare geld in 1991 wordt uitgegeven. Het Platform Universitaire Kinderopvang (PUK), sinds twee jaar actief voor meer en snellere uitbreiding van het aantal universitaire kindplaatsen, vond de uitbreiding met 25 plaatsen in drie jaar al te mager. Uit een peiling onder personeelsleden was gebleken dat er in de toekomst een veel grotere behoefte aan universitaire kinderopvang bestaat. Nu blijkt dat de huidige plannen ook nog vertraagd worden uitgevoerd, ontstaat er een uitzichtsloze situatie voor veel RUG-ouders. Het PUK heeft daarom vorige week het College verzocht om de voor '91 geplande uitbreiding met tien plaatsen snel officieel aan te vragen, evenals de geplande vijf nieuwe plaatsen voor '92.
Waardoor wordt de traagheid van het CvB veroorzaakt? De eerste reden is, zoals gezegd, dat er nog geen zicht is op realisering van een nieuwe SKG-crèche. Als men echter met een aanvraag voor uitbreiding wacht tot er een nieuwe crèche is, spant men het paard achter de wagen. Het College stelt zich te afhankelijk en afwachtend op. In de onlangs door de Gemeente Groningen besloten uitbreiding van kindplaatsen in onder andere Selwerd en Vinkhuizen kunnen ook bedrijven participeren. Wanneer de RUG, bijvoorbeeld voor de gebruikers van het Zernike-complex, hierin is geïnteresseerd, dan dient zij snel stappen te ondernemen. De tweede reden is de onduidelijkheid in het gemeentelijk meerjarenbeleid. De gemeenten hebben geld gekregen voor uitbreiding van de kinderopvang. Zij dienen profit en non-profit bedrijven hierin te laten delen, maar hieraan zitten nog vele haken en ogen (bijvoorbeeld de hoogte van de gemeentelijke subsidie voor bedrijfsplaatsen, het beleid voor werknemers die buiten de gemeente wonen en nabij hun bedrijf een kindplaats willen, en de samenwerking tussen de kinderopvang-organisaties). Dit mag echter geen belemmering zijn om genomen besluiten niet uit te voeren en het beschikbare geld op te potten. Financiële redenen zijn er niet: een deel van de decentrale werkgelegenheidsgelden wordt gebruikt voor uitbreiding van het aantal kindplaatsen. De geplande uitbreiding voor '91 wordt betaald met geld dat in '89 reeds ter beschikking is gekomen. Het College voorzag vorig jaar al een positief saldo van ruim 6 ton in '91; door de uitgaven uit te stellen loopt dit bedrag nog verder op!
De houding van het College heeft enkele onaangename consequenties. De wachttijden worden steeds langer en er ontbreekt een perspectief voor plaatsing. Ouders worden gedwongen alternatieven te zoeken. Met als gevolg dat de wachtlijst minder betrouwbaar wordt. Het blijkt steeds vaker voor te komen dat ouders, wanneer zij eindelijk aan de beurt zijn, voor de aangeboden plaats bedanken: zij hebben al wat anders geregeld en voelen er weinig voor om hun kind voor de basisschool nog een ingrijpende verandering mee te laten maken. Personeelsleden worden zo gedwongen direct aansluitend op hun zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof op te nemen. Ouderschaps- verlof had een vrije keuze moeten zijn, naar wens op te nemen gedurende de eerste vier levensjaren van het kind. Door het ontbreken van een kinderopvangplaats na het bevallingsverlof wordt het echter bittere noodzaak. Op het personeelsbeleid van de RUG, en in het bijzonder het emancipatiebeleid, is de onvoldoende kinderopvang een blamerende smet. Ook faculteiten hebben in de positieve actieplannen voor vrouwen gewezen op het gebrek aan goede kinderopvang als een belemmering voor vrouwen in hun loopbaan. De enige consequentie die het College daaraan verbindt, is het voorstel om bij sollicitaties 'schaarse' vrouwen binnen drie maanden een kinderopvangplaats te beloven. De mensen die al jaren op de wachtlijst staan dreigen daarmee te worden gepasseerd. Het zou zeer terecht zijn als U-Raad en Georganiseerd Overleg hier een stokje voor steken. Hèt probleem is uiteraard het gebrek aan plaatsen, maar het College kiest kennelijk de weg om de huidige plaatsen-armoede te herverdelen. Deeltijd-studenten zijn al geweerd van de universitaire kinderopvang en voltijd-studenten krijgen met moeite een plaats voor het eind van de studie, waarbij het College nog op zoek is naar alternatieven als gastouderprojecten. Nu men ook nog voorstelt om bepaalde categorieën te bevoordelen, is het einde zoek. Enkel met voldoende kindplaatsen is het, door de faculteiten gesignaleerde, probleem op te lossen. Alleen als het College toont dat het haast maakt met de uitbreiding van de kinderopvang, kan het op geloofwaardige wijze van faculteiten verlangen dat zij een beleid van positieve actie voeren. Drie jaar wachttijd mag niet voorkomen. Alleen de mogelijkheid tot plaatsing na het bevallingsverlof is acceptabel. Het College heeft nog een lange weg te gaan. Het geld is er; nu nog de nodige wil en inzet.
Jan Wolthuis is lid van het Platform Universitaire Kinderopvang. De Universiteitsraad kreeg vorige week donderdag bezoek van een vijftiental universitaire medewerkers uit Bratislava en Boedapest. Zij waren een weekje in Groningen om te zien hoe de RUG wordt bestierd. Een vergadering van het hoogste gekozen orgaan van de universiteit mocht uiteraard niet aan het programma ontbreken. De Europeanen vanachter het afgebroken IJzeren Gordijn toonden zich in een dankwoord aan Raad en College van Bestuur deemoedige en gewillige leerlingen. Van ruim veertig jaar communisme hadden ze niets geleerd over het besturen van een universiteit, bekende een goed in het pak gestoken woordvoerder, maar door de stoomcursus hoopten ze binnenkort waardige partners te zijn van de Westerse zusterinstellingen. Te bescheiden. Want als de Hongaren en Slowaken wat langer bij de U-raad waren gebleven en het agendapunt positieve actie hadden kunnen volgen, waren ze vast en zeker tot de conclusie gekomen dat er niet altijd een wereld van verschil bestaat tussen de bestuursmechanismen die zij van huis uit kennen en de manier waarop in het Academiegebouw de zaken worden geregeld. In sommige gevallen is het verschil tussen het voormalige Oostblok en onze bestuursaanpak vooral gradueel. Het beleid van onze universiteit om vrouwen op te stoten in de vaart der volkeren is daar een goed voorbeeld van. Dat beleid roept onwillekeurig herinneringen op aan de vijfjarenplannen waarin de socialistische landen tot voor kort uitblonken. Veel goede voornemens en goed ogende streefcijfers, die als zeepbellen uit elkaar spatten op de weerbarstige praktijk. Dick de Zeeuw, U-raadslid voor het wetenschappelijk personeel en medewerker bij Geneeskunde, gaf daar een aardige illustratie van. Geneeskunde is vanwege haar positieve actieplan de meest geprezen faculteit van de RUG. Helaas moest De Zeeuw constateren dat hij als lid van verschillende sollicitatiecommissies nog nooit iets had gemerkt van het vrouwvriendelijke karakter van zijn faculteit. In Oost-Europa werden de vijfjarenplannen weliswaar gehaald, maar niemand had dat in de gaten want in de winkels werden de schappen almaar leger. Om het morrende volk in ieder geval nog één worst voor te houden, bleven de leiders hardnekkig de komst van de nieuwe mens aankondigen. Het College van Bestuur van de RUG heeft zijn eigen worst wanneer het allemaal wat lang duurt. Die heet cultuuromslag. Collegevoorzitter Erik Bleumink wordt niet moe te betogen dat verplichtingen niet werken in een intelligente organisatie als de universiteit voorzover het niet om geld gaat, wel te verstaan. Verplichtingen leiden tot sabotage, weet hij. Slechts de cultuuromslag beklijft en die is alleen te bereiken door te overtuigen. U-raadslid Louwarnoud van der Duim mocht dan beweren dat vijf jaar geleden dezelfde goede voornemens op papier stonden, volgens Bleumink ging het wel degelijk de goede kant met de cultuuromslag ten aanzien van de vrouwen aan de universiteit. ''Grote delen van de organisatie zijn voor emancipatie. Misschien zijn er zo nu en dan nog wat stofnesten die moeten worden opgeruimd'', zei de collegevoorzitter. ''Daarom moeten we ook meer vrouwen hebben binnen de instelling'', voegde hij daar tot groot vermaak van de Raad aan toe.
Foto BERT JANSSEN/Tekst ELLIS ELLENBROEK
Hartklachten dwongen prof.dr. F.J. Loomeyer (69) in 1979 zijn bureau, zijn lab en zijn collegezalen vaarwel te zeggen. Van de een op de andere dag. ''Een jaar lang heb ik zitten kniezen'', weet de emeritus, die vanaf 1964 hoogleraar fysiologische chemie was, nog. Een kist met oude papieren bracht de ommekeer: ''Ik was er met een figuurlijke draai om mijn oren uitgekegeld en zat sip thuis. Als de telefoon ging zei ik tegen mijn vrouw: 'Ga jij maar, het is toch voor jou en dat was dan ook zo.' Tot mijn jongste zoon met een kist aan kwam. Een van een zolder gevist archief van de Groningse zeekapitein Ketelaar uit het begin van de vorige eeuw. Ach wat een rotzooi, dacht ik eerst, maar dat heeft niet langer dan en week of twee geduurd. Ik bleek papieren te hebben die niemand had. Over een kanaal tussen de Noorden de Oostzee, waar wij nog nooit van gehoord hadden. Ik ben er naar wezen zoeken en ik heb er een verhaal over geschreven. Toen een gedeelte van het archief van dat kanaal boven water kwam in het Landesarchiv van Sleeswijk vroegen ze : 'Heb jij zin om dat uit te spitten?' Ik zei: 'Ik zit hier, driehonderdvijftig kilometer ver weg, en bovendien ben ik emeritus, ik heb geen secretaresse en geen geld.' Maar ik kreeg subsidie en daar ging ik! Het hele archief kreeg ik in fotocopie op mijn bureau. Maar hoe analyseerde ik zoiets? Daar was maar één middel voor: een computer. Ik heb er tegenaan zitten hikken, want ik wist niks van computers. Maar ja, wat moet je? Ik begon met 1823 en wilde vijftien archiefjaren doen. Het zijn er achttien geworden. Uniek materiaal dat een beeld geeft van de industriële ontwikkeling, want alles wat van de Noordnaar de Oostzee voer staat erin. En dus zit ik nu in de Arbeitskreis für Wirtschafts- und Sozialgeschichte Schleswig-Holsteins. Of ik mee wilde werken aan een boek over de ontwikkeling van het vervoer. 'Ik begrijp jullie waarschijnlijk niet', heb ik nog gezegd. 'Wat voor vaktaal spreken jullie? Jullie begrijpen ook niks van fysiologische chemie.' Maar het gaf niets. In oktober moet ik een praatje houden, heel officieel allemaal, heel Duits. Ik krijg brieven met 'Herr Professor Doktor Emeritus'. Zelf gebruik ik mijn titel nooit meer. Professor suggereert een bepaalde deskundigheid op een vakgebied, maar op dit gebied ben ik een geïnteresseerde leek.''
Wetenschappers moeten niet klagen wanneer buiten- staanders over hun schouders meekijken, betoogde Laurens Berentsen in de vorige UK. Dat past niet in een democratische samenleving. Ook Bert Schoonen houdt niet van klaagzangen. Maar volgens hem gooit Berentsen het kind met het badwater weg wanneer hij in één adem de expansiedrift van de wetenschap op de korrel neemt. Door BERT SCHOONEN De arrogantie van wetenschappers is Laurens Berentsen in het verkeerde keelgat geschoten. Dat is begrijpelijk, maar om in deze hap gelijk de expansiedrift van de wetenschap mee te nemen, geeft gemakkelijk aanleiding tot een hoestbui. Vandaar dat ik hier een zakdoek aanreik. Wetenschappers onderscheiden zich niet van andere mensen, dus klaagzangen over de bemoeizucht van bureaucraten, de lage salarissen, de onderwijsdruk, het te koude weer en de bij voortduring neerwaartse spiraal in niveau van de studenten, moeten worden genomen voor wat ze zijn: onschuldige manieren om je af te reageren. Onschuldig dan in vergelijking met het kraken van panden of het verbouwen van een treinstel na een interessante voetbalwedstrijd. Het is dan ook niet verkeerd zo nu en dan eens de bijl te zetten in dit soort gepraat. Ook is het waar, dat we in de zestiger jaren met de financiering van het onderzoek goed zijn weggekomen. Via een bureaucratische koppeling van onderzoeksgelden aan studentenaantallen. Tenslotte zal niemand tegenspreken, dat wetenschappers, net als alle andere burgers, graag prestige, inkomen en arbeidsplaats op peil willen houden.
De vraag is echter of met deze algemene opmerkingen van Berentsen de academische vrijheid, de creativiteit en ander fraais nu aantoonbaar een vijgeblad is om je achter te verbergen. Nou, zoals Berentsen de wetenschap ervaart, een zich expanderend gezwel, leidend tot stinkende sloten, dat zich al klauwend tot ieder levensterrein uitzaait, wel ja. Geen vijgeblad is dan groot genoeg voor de Alma Mater. Laten we deze opmerkingen dus ook maar zien als een onschuldig afreageren. Onschuldig dan in vergelijking met het kraken van panden of het verbouwen van een treinstel na een interessante voetbalwedstrijd. Er zijn aardige parallellen te trekken tussen de biologische evolutie, de markteconomie, de democratie en de wetenschap. Het zijn namelijk allemaal zoekprocessen. Het leven zelf en de drie genoemde menselijke instellingen gaan alle uit van het feit, dat de toekomst onzeker is. Op voorhand weten we niet wat goed zal uitpakken. Dus werken deze processen met twee van elkaar onafhankelijke mechanismen. Het eerste is het genereringsmechanisme, dat zo pluriform mogelijk is en vaak tamelijk blind. Het zorgt voor variatie in genenmateriaal via mutatie en recombinatie, waarin ook de sexe segregatie een belangrijke rol speelt; het laat vele kooplui toe die allen groenten verkopen op de markt; het geeft vrijheid aan individuen zich in groepen te organiseren om iets te ondernemen, of ideeën uit te dragen en te effectueren; het laat academische vrijheid toe om een onderzoek te starten, waar jij nu van denkt dat het wat zal opleveren, ook al vinden anderen van niet. Dit genereringsmechanisme gaat met verspilling gepaard. Te Meerman en De Jong hebben dus gelijk wat dit aspect betreft. Je kunt niet ongestraft deze vrijheid beperken. Er is geen goed beleid op voorhand uit te voeren in deze zaken, omdat iedere keuze ideologisch is bepaald. Dat kan alleen als je weet, wat in de toekomst goed zal uitpakken. Maar wie weet dat? Is het daarom niet begrijpelijk dat burgers en dus ook wetenschappers wat aarzelend zijn als anderen hen willen vertellen, wat nu zo nuttig en zo nodig is?
Ik moet er niet aan denken trouwens dat de toekomst zeker zou zijn. Stel je voor dat je een geheugen had voor de toekomst en je nu al weet wat er zou gaan gebeuren. Vrije wil, creativiteit, intelligentie en dus de menselijke waardigheid zouden als begrippen volledig hun inhoud verliezen. Je zou als een robot gevangen zitten in de tijd. Denk je dat je dan alleen het vijgeblad kwijt zou zijn? Het tweede mechanisme is het selectiemechanisme. In de biologische evolutie is dit de bekende natuurlijke selectie; op de markt is dat de klant, die zijn eigen onafhankelijke keuze maakt; in de democratie is het de kiezer, die, in een onbloedig ritueel, bepaalt welke groep de macht krijgt om zijn ideeën te effectueren; in de wetenschap is dat ..., ja wat eigenlijk? Het forum van wetenschappers, dat bepaalt of je het goed gezien hebt? Dat lijkt dan wel erg op een soort gespecialiseerde democratie niet waar? Als natuurwetenschapper heb ik sterk de neiging hier het experiment te kiezen, omdat het een directe communicatie is met de wereld waarvan we deel uitmaken. Het resultaat kan ons antwoord geven op de vraag of ons codesysteem van taal of gedachten, ook met de wereld overeen stemt. Dit zijn ijzersterke argumenten, die iedereen inclusief het forum, kunnen overtuigen, daar heb ik nou geen enkele twijfel over.
Ik benijd beleidsmakers niet, want geld is een schaars goed en je hebt weinig houvast om het vooraf goed te verdelen. En dat moet wel, want anders kunnen alleen puissant rijke mensen het zich veroorloven onderzoek te doen. Het enige wat ik vraag is, dat men de moeite wil nemen om zich te verdiepen in de resultaten van wat er door wetenschappers samen met ondersteunende diensten wordt geproduceerd en men niet voor een dubbeltje op de eerste rang wil zitten, door alleen criteria te verzinnen voor toewijzing van gelden, die gemakkelijk zijn toe te passen. Iedereen mag fouten maken, maar de inspanningsverplichting moet er minimaal zijn, anders kunnen we het geld beter in het casino verdelen. Waar het ons allemaal zal brengen, ik weet het niet. Onze Alma Mater mag dan oud zijn, maar het is een mooie vrouw, die zich best kan laten zien zonder vijgeblad. Ze is tenslotte de hoedster van wat je het meest menselijke van de mens zou kunnen noemen, een leidster op weg naar onze onbekende bestemming.
Bert Schoonen is medewerker van het Universitair Centrum voor Farmacie.
VR. 7 JUNI On the Waterfront USA, 1923. Marlon Brando in een film over Newyorkse haven-vakbonden. De film won acht Oscars. Simplon Filmhuis. 21.00 uur.Stagefestival. Toneelgroep NNAT speelt 'Alles voor de tuin'. Regie: Nico van der Wijk. Prinsen- theater. 20.00 uur.
ZA. 8 JUNI Concert The Locke Consort. Werken van Jenkins, Blow, Purcell, Locke, Marais en Leclair. De bezetting bestaat uit twee barokviolen, viola da gamba en theorbe. Lutherse Kerk, Haddingestraat 23. 20.15 uur.Stagefestival. Toneelgroep Solo speelt 'De Koning Sterft'. Regie: Clare Tolsma. 14.00 uur. Toneelvereniging de Ryge speelt 'Met mes en vork'. Regie Anke Riebau. 20.00 uur. Beide in Prinsentheater.
ZO. 9 JUNI Het Groninger kamerkoor Tirana zingt werken van Purcell, Pearsall, Hassler, Wood, Morley, Bartlet, Ravenscroft e.a. olv. Catrien de Boer. Het kerkje van Garnwerd. 15.00 uur.Chanson en Consort omstreeks 1500 door het Ensemble Middeleeuwen Renaissance olv Jankees Braaksma. Een afwisselend programma met vocale en instru- mentale muziek. Kerkje Fransum. 15.00 uur.Latijns-Amerikaans Concert Nieuwe Tango. Het Trio Luis Borda brengt nieuwe tangomuziek uit Argentinie. Combinatie tango-jazz. Een uniek concert. Stedelijke muziekschool. 16.30 uur.Stagefestival. Toneelgroep 't Venster speelt 'Liefde half om half'. Regie: Bernadette Laudy. 14.00 uur. Toneelgroep Saspel speelt 'Dwazen'. Regie: Hiepie Hoogeveen. 20.00 uur. Beide in Prinsentheater.
MA. 10 JUNI Cat People. Zwart-wit film uit USA, 1942. Een ijzingwek-kende horrorfilm van de Franse Amerikaan Jacques Tourneur. RKZ-bios. 21.00 uur.
DI. 11 JUNI Gölge. Regie: Sema Poyraz, 1980 BRD. Een Turks meisje probeert te ontsnappen aan grauwe Berlijnse werkelijkheid. VERA.Wait untill dark. Knappe horrorfilm met Audrey Hepburn als blinde vrouw, die in haar eigen huis geterroriseerd wordt door een psychopaat; een prachtige rol van Alan Arkin. RKZ-bios. 21.00 uur.
WO. 12 JUNI Concert Groninger Kinderkoor en Groninger Jeugdkoor. Onder de titel 'van Bach tot Beat', een liedjes-programma met instrumentale begeleiding olv. Loes Jeltes. Oosterpoort. 19.30 uur.
DO. 13 JUNI Stagefestival. Toneelgroep Fluxus speelt 'Speelgoed op Zolder'. Regie: Bertine Beugels. Prinsentheater. 20.00 uur.
De studenten van nu zijn niet dommer dan die van vroeger. Door de tijdsdruk komen ze echter alleen nog toe aan hun eigen specialisatie. Vaak ontbreekt de meer algemene kennis over het eigen vakgebied. En wat er verder op de universiteit te koop is blijft helemaal duister. Dat moet veranderen, vindt de werkgroep Algemeen Vormende Vakken. Een student godgeleerdheid heeft misschien baat bij een vak wiskundig denken. Een studente natuurkunde maakt eens kennis met de grondslagen van het ethische oordelen.
Arjan Wildeboer
''De reden is eigenlijk simpel'', zegt Bert Verveld van de Dienst Onderwijs, Onderzoek en Planning. ''Al langere tijd komen er van faculteiten en ook van sommige studenten signalen dat het anders zou moeten. Men beseft steeds meer dat bij een universitaire opleiding ook een brede oriëntatie op andere wetenschapsgebieden gewenst is. Er is tenslotte nog wel wat meer onder de zon dan de eigen studie. Op initiatief van het College van Decanen is daarom de werkgroep Algemeen Vormende Vakken opgericht.'' Vroeger was het beter gesteld met de algemene vorming van studenten. Daar kwam bij de invoering van de Twee Fasenstructuur in 1982 de klad in. Pessimisten spraken over de uitholling van het universitaire onderwijs. Algemene, niet direct noodzakelijke vakken als (wetenschaps)filosofie, geschiedenis van de wetenschap en theorievorming werden langzaam naar de rand van het onderwijsprogramma gedrukt en stierven daar een zekere dood. En waar een student voorheen nog alle tijd had om op een andere faculteit rond te neuzen, daar stormt hij nu in zijn eigen vakgebied regelrecht naar het doctoraal. ''Gaandeweg is er een nieuw type student ontstaan'', aldus prof.dr. P.J. van Strien van de vakgroep Psychologie en deelnemer aan de werkgroep. ''De studenten zijn nu veel meer beroepsgericht en worden ook nadrukkelijker opgeleid voor de arbeidsmarkt. De meer brede oriëntering op het eigen vakgebied of de verbinding met andere disciplines heeft daaronder te lijden. Met de instelling van algemeen vormende vakken willen we wat tegenwicht aan die ontwikkeling bieden. Een psychologiestudent zou bijvoorbeeld eens bij geneeskunde kunnen gaan kijken''
Hoe dat precies zal moeten is nog niet helemaal duidelijk. De werkgroep heeft nog maar één vergadering achter de rug en de plannen verkeren nog in een pril stadium. Het College van Decanen heeft wel al drie mogelijke varianten besproken. Gedacht wordt aan een of meerdere vakken verzorgt door de Faculteit der Wijsbegeerte en toegankelijk voor (bijna) alle studenten. Of elke faculteit afzonderlijk geeft zogenaamde grondslagen-vakken met aandacht voor geschiedenis en theorievorming. Een derde optie is, dat iedere faculteit een of meerdere vakken aanbiedt aan studenten uit andere faculteiten. In een notitie van de decanen Maaskant-Kleibrink en Griffiths, respectievelijk van Letteren en Rechtsgeleerdheid, staan wat betreft die derde optie een aantal mogelijkheden genoemd. Te denken valt aan vakken als Islam en Boeddhisme (verzorgt door de Faculteit der Godgeleerdheid), Wiskundig denken (W&N), Natuurlijke en Kunstmatige Intelligentie (Geneeskunde e.a.), Grondslagen van Ethische Oordelen (Wijsbegeerte), Geschiedenis van de 19e en 20e eeuw (Letteren), Algemene Inleiding in het Recht (Rechtsgeleerdheid), en Psychologie, Psychiatrie en Psychoanalyse (PPSW, Geneeskunde). Beide decanen stellen voor om minstens één van de algemeen vormende vakken verplicht te stellen. In alle onderwijsprogramma's moet daarvoor in het derde of vierde studiejaar een ruimte van twee of drie studiepunten worden gereserveerd. De vakken bestaan uit hoorcolleges plus verplichte literatuur en worden met een tentamen afgesloten.
De werkgroep wil liefst al op korte termijn, gedacht wordt aan september 1991, starten met een aantal experimentele colleges. Dan zou bijvoorbeeld een college argumentatieleer bij Bedrijfskunde kunnen beginnen, verzorgd door de Faculteit der Wijsbegeerte. Studieadviseur K.R. Labberté van Bedrijfskunde is voorzichtig met zijn reactie, omdat de plannen nog een voorlopig karakter hebben. Hij is echter sceptisch. ''Van alle kanten wordt steeds vaker aanbevolen dat studenten zich breed moeten oriënteren. Maar een studie bedrijfskunde is al een allegaartje van verschillende vakken. Ik denk dat we er voor op moeten passen dat het onderwijsprogramma steeds breder wordt. Daarmee wil ik niet ontkennen dat een vak als psychoanalyse voor een aanstaande manager heel leerzaam kan zijn. Maar vindingrijke studenten vinden ook nu wel hun weg naar andere faculteiten. Bovendien hebben we ook nog het Studium Generale. En het merendeel van de studenten zit niet op die algemeen vormende vakken te wachten.'' Volgens de werkgroep kan de motivatie van de studenten inderdaad een probleem vormen. De oplossing wordt gezocht in een combinatie van interessante werkvormen en boeiend vertellende docenten. ''En het is daarbij zeker niet de bedoeling om Studium Generale overbodig te maken'', aldus Verveld. ''Daar is de doelstelling veel breder. Ons gaat het om de integratie van algemeen vormende vakken in de bestaande onderwijsprogramma's.''
''Groningen heeft't, 't is Vera'', is de tekst die nu al weer een maand de Oosterstraat overspant. Dat 'ut' slaat op wat wel omschreven wordt als ''dè gitaartempel van Nederland''. Een jongerencentrum met een roemrucht concertpodium waar ooit, aan de vooravond van hun roem, bandjes als U2 en The Cure hun opwachting maakten. Spandoeken bij een jongerencentrum: dat betekent meestal dat de noodklok wordt geluid.
Geert de Jong
Het voortbestaan van jongerencentrum Vera is aan een zijden draadje komen te hangen. In verband met bezuinigingen die doorgevoerd moeten worden, heeft het gemeentebestuur van Groningen eind april voorgesteld de subsidie aan Vera in z'n geheel te schrappen. De subsidie aan Vera bedraagt drie ton per jaar. Dat bedrag wordt in hoofdzaak gebruikt om de personeelslasten, organisatiekosten en de, dure, huisvesting te betalen. Het centrum heeft een totale begroting van 670.000 gulden. Het merendeel van de activiteiten, concerten, films en swingavonden, wordt bekostigd uit eigen inkomsten, entreegelden en baromzet. Tijdens de presentatie van de bezuinigingsplannen gaf de Groningse wethouder van financiën, Van der Vondervoort, te kennen dat Vera wel op eigen benen kan staan. Niet gehinderd door kennis van zaken redeneerde ze dat Vera jaarlijks 300.000 bezoekers heeft en men dus alleen de entreekaartjes met een gulden hoeft te verhogen om uit de zorgen te zijn. ''De wethouder telt ten onrechte het aantal bezoekers van de Mensa Oosterstraat en Vera bij elkaar op'', zegt Wim Feyen, zakelijk coördinator van Vera. Vera trekt ongeveer 50.000 bezoekers per jaar. Daarvan gaan 15.000 mensen naar de concerten. Dan praat je dus over een prijsverhoging van zes tot twintig gulden per kaartje.'' De subsidie aan Vera wordt betaald uit de gemeentelijke welzijnsbegroting. Vera heeft echter de naam vooral een concertpodium te zijn. Aan het podium ontleent Vera ook zijn meer dan landelijke faam en reputatie. Regelmatig steekt dus de discussie de kop op of Vera niet beter ondergebracht kan worden bij Cultuur.
Wethouder Westerink (CDA) van welzijn, die verantwoordelijk is voor de bezuiniging op Vera, rechtvaardigt zijn maatregel door het centrum te beoordelen als welzijnsinstelling. Westerink zegt dat de gemeente binnen de sector welzijn prioriteit toekent aan ''de functie zorg boven de functie recreatie en ontmoeting''. Westerink: ''De kwaliteit van de zorg willen we handhaven. Vera profileert zich nadrukkelijk als muziekpodium. Dat is hun goed recht, maar dan ben je maar heel weinig een specifieke welzijnsinstelling.'' Peter Weening, muziekcoördinator van Vera bestrijdt dat het jongerencentrum de welzijnskant verwaarloost. ''Vijfennegentig vrijwilligers dragen de programmering van Vera. Dat is heel wat anders dan wat cursusjes draaien opdat de bezoekers 'ergens' mee bezig zijn.'' ''Met dat zorg-verhaal geeft de gemeente er blijk van geen sjoege verstand te hebben van de huidige jongerencultuur. Muziek staat daarin nog altijd centraal. Het is de muziek die tot alle andere activiteiten inspireert. Daarbij is een interessant concertbeleid de motor van de club.'' Vera geldt in het land als een gitaar-tempel. Dat is volgens Weening niet terecht, het is een van buiten opgedrongen etiket. ''We richten ons veel breder. Wat is dat eigenlijk, gitaar-muziek. In elk bandje zit wel een gitaar, dus dat is niet het criterium. Nee, Vera richt zich op de onderstroom van de popcultuur. De popmuziek ligt meer dan ooit onder vuur van de commercie, en nu dus ook onder vuur van de gemeente. Popmuziek is big business geworden, en goed beleid moet dus meer dan ooit gericht zijn op het steunen van jong en eigenwijs talent. En of je dat cultuurpolitiek noemt, of welzijn, is niet interessant.'' De grote zaal van Vera kan 200 tot 500 bezoekers herbergen. Voor bands die zulke aantallen mensen aan zich weten te binden is Vera dan ook het aangewezen podium. Voor wat betreft de hedendaagse muziek heeft de stad in het cultuurcentrum De Oosterpoort een zaal waar bands spelen die een publiek van tussen de duizend en 1500 mensen moeten kunnen trekken. Voor bands die alleen in kleine kring bekendheid genieten is De Oosterpoort dus geen alternatief. In Simplon is een concertruimte die maximaal 300 bezoekers kan herbergen. Met ander woorden: als podium is Vera een aanvulling op wat er verder in de stad Groningen te vinden is. Van tijd tot tijd toont de sector cultuur belangstelling om de concerten bij Vera onder haar paraplu te brengen. Volgens Peter Weening valt daarover wel te praten, maar is het idee om alleen de concerten over te nemen onbespreekbaar. Volgens Weening staat de gemeente op het punt ''iets unieks'' te vernietigen. ''Er dreigt niet alleen een zaal te verdwijnen, maar ook een hele organisatie met een enorme know-how en goodwill.'' De noodklok luidt, maar het doek is nog niet gevallen. De adhesiebetuigingen stromen binnen, publicitair ligt Vera goed in de markt, en de publieke opinie wordt krachtig gemobiliseerd. Op 13 juni vergadert de raadscommissie Volksgezondheid, Welzijn en Mediabeleid over de voorgenomen bezuinigingen. Eind juni volgt besluitvorming in de Raad.
De meeste politieke partijen hebben nog geen definitief standpunt ingenomen inzake Vera. Duidelijk is al wel het huidige voorstel niet onverkort gehandhaafd zal blijven. De PvdA aarzelt nog; men wil Vera niet kwijt, maar vindt wel dat er fors bezuinigd moet worden. De partij is verdeeld. De Jonge Socialisten vinden bezuinigingen op Vera ''onacceptabel'', en hebben aangekondigd de partij met moties te zullen overspoelen als dat er toch van komt. Een aantal fractieleden van de PvdA vindt dat de subsidie voor Vera desnoods uit het budget van Cultuur gefinancierd moet worden. Fractielid Klaas Swaak vindt bijvoorbeeld ''dat Vera al lang de culturele prijs van de gemeente Groningen had moeten krijgen.'' Ook binnen D66 wordt nagedacht over de mogelijkheid om het voor Vera benodigde bedrag bij cultuur weg te halen. Fractievoorzitter Alfons Dölle van het CDA vindt de afweging tussen welzijn en cultuur niet interessant. ''Dat is een bureaucratische stammentwist.'' ''Binnen het CDA'', zegt Dölle, ''staat de voorgenomen bezuiniging qua omvang en soort ter discussie. Weliswaar is Vera niet immuun voor bezuinigingen, maar het collegevoorstel zoals het er nu ligt wordt door ons niet geaccepteerd. Wij waarderen de ontwikkeling van Vera in de afgelopen jaren positief. Dat zou beloond moeten worden.'' Als komende donderdag symposium en open dag er op zitten de hotemetoten uit de sociale wetenschappen zijn uitgezwaaid en alle geïnteresseerde pottekijkers zijn naar huis dan hebben de PPSW'ers tijd voor elkaar. Tijd om te vieren dat ze nu samenwonen in de Hortusbuurt en tijd voor een toast op een prettige samenwerking, omlijst door een muziekje. Maar welk muziekje? ''Een groot facultair orkest met koor.'' Bestuurssecretaris Sylvia van de Vijver kondigde het niet zolang geleden vol trots aan. Maar niks NFO (Nieuw Facultair Orkest). In de grote feesttent is het komende donderdag tussen acht en negen muisstil.
Aan Gert Visser, studiecoördinator van psychologie, heeft het niet gelegen. Hij had zich laten bombarderen tot algemeen coördinator muzikale bijdragen. Vijftig muzikanten hadden zich gemeld. Twee violisten, twee fluitisten, een cellist en vier saxofonisten, zoiets. En voor de rest zangers. Een uitvoering van Mahler zou er niet inzitten, zag Visser meteen, maar een ''creatief en onconventioneel programma onder de noemer 'impromptu' vast wel. Wat te denken van een Groot Facultair Koor met orthopedagoog Gijs van Gemert om de maat slaan? En daartussendoor psycholoog Paul van Geert, ''een uitstekend cabaretier'', samen met zijn vrouw op de gitaar?
En toen kwamen de briefjes. ''Leuk idee Gert'', prees psycholo- giesecretaresse Christien Vijlbrief, ''maar ik kan niet. Ik heb mijn klarinet verkocht.'' Het plaatsvervangend hoofd van de bibliotheek zag af van deelname aan het koor: ''Mijn werk vraagt momenteel teveel avonden weekenduren. Jammer dat alles zo tegelijk moet komen. Stel jij Gijs van Gemert op de hoogte?'' Onnodig, zo bleek, want ook dirigent Van Gemert haakte af. Een bemoedigend ''geachte collega'' boven zijn schrijven. En daarna: ''Tot mijn verrassing trof ik mijn naam aan in een briefje over de muziekbeoefening op 13 juni. Ik moet echter negatief reageren op deze 'suggestie'. Ik heb mezelf niet opgegeven voor het Groot Facultair Koor en zeker niet als dirigent o.i.d. De tijd en gelegenheid ontbreken mij om er alsnog aan deel te nemen. Bovendien, ik ben op dertien juni niet in Groningen.''
Vijftig min drie. En daar nog de PPSW'ers vanaf die opeens niet meer durfden, op vakantie bleken of steigerden bij het bericht dat ze voor het feest een kaartje moesten kopen. ''Iedereen vindt het leuk, maar niemand gaat met de billen bloot'', klaagde Visser. Maar hij hield de moed erin: ''Ik raak niet zo gauw in paniek. Psychologen hebben misschien beter geleerd met onzekerheid om te gaan dan anderen.'' Bovendien, socioloog en lingerie-verzamelaar Herman Boeije had ook nog niet genoeg modellen voor zijn badpakkenshow!
Vijf studentes en een aio kwamen uiteindelijk afgelopen maandag naar een door Visser gearrangeerde werkbespreking. En later nog een wp'er, helemaal vanaf het Verkeerskundig Studiecentrum in Haren. Visser verhaalde van zijn 'jongensdroom': met veel instrumenten de Vier Jaargetijden of, als het echt niet anders zou kunnen, maar drie. Een of twee delen uit Schuberts 'Rosamunde' was ook leuk geweest, of desnoods een ''stukkie cantate van Bach.'' Zeven sombere gezichten en hulpeloze blikken. ''Je hebt minstens drie bassen nodig'', constateerde de wp'er, ''zeker als je het niet zo goed kent.'' De studentes probeerden het nog even: ''Half Orthopedagogiek zingt toch?'' ''Als iedereen nou nog een paar mensen meeneemt'', stelde de wp'er voor. ''Dan kunnen we met twee uur repeteren toch wel iets Renaissance-achtigs doen?'' Maar uiteindelijk gaf de aio de doorslag. Hij had er geen zin meer in. ''Een loeier van een orkest'', had hij zich voorgesteld, ''Waar ik dan op een bekken of een triangel zou mogen slaan.'' Maar dit? ''Net een aio-overleg, ook altijd zo treurig'', mompelde hij terwijl hij afdroop, snel gevolgd door de andere zes.
Een achtergebleven vertwijfelde Visser trok zijn conclusies: ''Tsja, zo bloedt het dan dood, daar komt het wel op neer. En het had zo mooi kunnen zijn. Het was in ieder geval nog één vorm van samenwerking geweest.''
Ellis Ellenbroek
''Theologie komt nooit verder, het is altijd weer ab ovo, beginnen bij het begin. En dan kun je je afvragen wat het waarheidsgehalte ervan is. Er bestaat een grapje over het verschil tussen een dokter en een dominee. Als de eerste zijn werk niet goed doet, ligt zijn cliënt zo onder de groene zoden. Maar als de dominee er naast zit, gebeurt er niets. Gaat het leven gewoon verder.''Vorige week promoveerde Egbert de Vries, dominee te Kampen, aan de RUG op een heikel onderwerp binnen de christelijke leer: zijn wij verantwoordelijk voor wat wij doen of worden onze zonden toch wel vergeven?
Joep Engels
Achterin het Nieuwe Testament staan de Handelingen, het boek waarin verhaald wordt hoe het de apostelen verging toen ze het zonder Christus moesten stellen. Brieven zijn het eigenlijk, redevoeringen waarmee ze het nieuwe geloof verkondigden. Het bekendst zijn de brieven van Paulus, de brieven aan de Korinthirs bijvoorbeeld of aan de Romeinen waarin het fundament voor de christelijke leer is gelegd. Een moeilijk geval in de Handelingen vormt de brief van Jakobus. Deze wordt meestal gezien als een onsamenhangende verzameling van moraliserende spreuken. Maar ook die kwalificatie verlost de bijbelverklaarder niet van alle problemen. Op sommige plaatsen lijkt de brief van Jakobus op een regelrechte aanvaring met Paulus aan te koersen. God vergeeft de gelovige alle zonden, had de grote leermeester gezegd en dat verschafte in de loop der tijden menige christen een vrijbrief om er maar op los te leven. Als ik mijn geloof maar eerbiedig, komt alles weer goed, was en is de gedachte. Zo'n geloof dat alleen met de mond beleden wordt, is van generlei waarde, stelt Jakobus. Alleen uit wat iemand doet, blijkt of hij een goed gelovige is. ''Abraham heeft zijn zaligheid ook niet verkregen met zijn geloof, maar met zijn werken'', schrijft hij, ''namelijk toen hij zijn zoon Izaak offerde op het altaar.'' De controverse tussen Jakobus en Paulus is nooit uitgevochten maar wel in het voordeel van de laatste beslist doordat men de brief van Jakobus als onsamenhangend geheel in een hoek gezet heeft.
Twintig jaar geleden al, toen hij als docent van de Theologische Hogeschool van Kampen college gaf over de brief, twijfelde Egbert de Vries aan de gangbare duiding ervan. ''Ik voelde aan het wringen van de begrippen dat er iets niet klopte. Er moest meer samenhang in zitten. In de standaard-uitleg kwam de brief raar over. Het was bijvoorbeeld vreemd dat de oude Kerk, in de eerste eeuwen na Christus, geen problemen had met de brief van Jakobus naast die van Paulus in één bijbel. Blijkbaar hadden de woorden toen een ander gewicht.'' Het idee om de brief nader te onderzoeken bleef echter liggen. Toen hij een paar jaar geleden de draad weer oppakte, bleken meer theologen op zoek te zijn naar een structuur. Maar zo goed als de inmiddels 58-jarige dominee uit Kampen de brief in zijn vingers heeft, zijn er maar weinig. Tijdens zijn promotie vorige week aan de RUG werd hij daarvoor ruimschoots gecomplimenteerd. ''Ik vergelijk het wel eens met breien. Daar kan ik niets van en als ik zie hoe onder de onnavolgbare bewegingen van de handen van mijn vrouw een trui groeit, komt dat wonderlijk over. Die indruk moeten anderen krijgen als ze zien hoe ik van het ene vers naar het andere spring.''
De basis van de conclusies van De Vries is dat alle uitspraken in de bijbel situatief zijn, dat wil zeggen, afhankelijk van de tijd en de plaats waar ze gebezigd zijn. ''Luther heeft eens gezegd dat de problemen zijn begonnen toen men alles is gaan opschrijven. Toen hebben de uitspraken het karakter van algemene waarheden gekregen. Ik vergelijk het wel eens met een medische encyclopedie. Daar staan ook algemene regels in. Je moet een dokter zijn om te weten hoe je die regels in de praktijk moet gebruiken. Katholieken hebben tenminste hun Kerk nog en hun paus die als hun 'arts' kan optreden. Maar protestanten hebben die Kerk afgeschaft. Elke protestant zoekt zijn antwoorden zelf in de bijbel op. Met als gevolg dat iedereen de bijbel als zijn eigen kookboek gebruikt en zijn eigen potje kookt. Dan krijg je dat Paulus en Jakobus tegen elkaar worden uitgespeeld.'' Om de brief in het juiste kader te kunnen plaatsen heeft De Vries de tekst bestudeerd op taal (Grieks), stijl, eventuele reacties op andere geschriften en dergelijke. Hij komt tot de conclusie dat de brief rond 90 na Christus geschreven moet zijn. Niet door de apostel Jakobus, zoals de Statenbijbel suggereert, want deze apostel is al vrij snel als eerste martelaar aan zijn einde gekomen. Ook niet door Jakobus, de broeder des Heren, die in 62 gestenigd is. Volgens De Vries heeft een anonieme schrijver wel deze broer van Jezus voor ogen gehad en de brief zo geschreven zoals Jakobus het gezegd zou kunnen hebben. ''Dat was voor die tijd een hele normale manier van doen. De schrijver is van joodse komaf geweest en heeft Jakobus, een exponent van de joodse traditie, laten optreden. De brief wordt dan goed te begrijpen als een tegenwicht voor en een commentaar op de hellenistische koers die het gedachtengoed van Paulus kreeg.'' De beschaafde wereld was in die dagen door de veroveringen van Alexander de Grote doortrokken van het hellenisme. Een centrale gedachte daarin was het dualisme, de scheiding van lichaam en geest. ''Het lichaam is de kerker van de geest'', had Plato al gezegd. Die volmaakte geest, daar was het om te doen, niet dat krakkemikkige lichaam. Het aardse bestaan verwerd tot een wachten op de verlossing van de geest. De Vries: ''Dat idee is later in extremo doorgevoerd door de katharen. Zij schaften huwelijk en seksualiteit af. Kwam het einde der tijden tenminste sneller.'' Die dualistische denkwijze kreeg vaste voet in de christelijke leer. En leidde tot de al eerder genoemde gespletenheid. De Vries: ''Als ik iets wil stelen, kan ik de schuld van mij afschuiven door te zeggen dat het de schuld van mijn wezen is. En, ver doorgevoerd, dat het de schuld van mijn Schepper is, die mij blijkbaar zo in elkaar gezet heeft dat ik nu in verzoeking gebracht word om iets te stelen. Die gespletenheid van 'mijn geloof is wel goed maar mijn lichaam is slecht', dáártegen richt de brief van Jakobus zich.'' Citerend uit de brief: ''Niemand, als hij verzocht wordt, zegge: ik word van God verzocht; want God kan niet verzocht worden van het kwade en Hij Zelf verzoekt niemand.''
De schrijver van de brief heeft zich willen verweren tegen de schizofrenie. Het dualisme druist ook in tegen de joodse cultuur. ''In hun visie word je bepaald door je werken en blijft er niets over na de dood'', aldus De Vries. ''Het hiernamaals is een uitvinding van het Nieuwe Testament. Oud en Nieuw Testament zijn tegenwoordig zeer duidelijk gescheiden. Het Oude is van de joden, het Nieuwe van de christenen. Maar toen was dat minder sterk. De schrijver heeft geprobeerd de hellenistische koers van het christendom bij te sturen.'' Of hij erin geslaagd is te zeggen wat hij bedoelde (das Gesagte und das Gemeinte), zo besluit De Vries zijn proefschrift, is de vraag, zoals in de geschiedenis van de perceptie van de brief van Jakobus ook gebleken is.
In de twintig jaar die tussen het eerste idee en de uiteindelijke promotie verstreken, ging het niet altijd even gemakkelijk, laat De Vries zo nu en dan doorschemeren. Nu het onderzoek afgerond is, komen toch de complimenten. ''Al had je ook die dualistische reactie. Ze vonden het een mooi boek, maar ze leken zich af te vragen of het allemaal waar was.'' Aan de Faculteit der Letteren is dr. Helen E. Wilcox (36) benoemd tot hoogleraar Engelse Letterkunde na de Middeleeuwen en de Amerikaanse Letterkunde. Wilcox, momenteel docente Engelse literatuur aan de Universiteit van Liverpool, treedt per 1 augustus a.s. in dienst.
Op de eerste economie-olympiade voor studenten, die van 30 juni tot en met 5 juli a.s. wordt gehouden in Leningrad, zal Nederland vertegenwoordigd worden door de vierdejaars RUG-student economie Bert van Selm. Deelnemers van de economie-olympiade moeten een paper presenteren over het thema economische integratie. De inzending van Van Selm, met de titel 'economic aspects of political desintegration in the Soviet Union' gaat over de kosten en baten van onafhankelijkheid voor de Baltische republieken. Dr. E. van Spiegel, sinds 1975 directeur-generaal voor het Wetenschapsbeleid, is op 30 mei j.l. benoemd tot Commandeur in de Orde van Oranje-Nassau. Van Spiegel, die met ingang van 1 juni j.l. met pensioen is, kreeg de onderscheiding van Minister Ritzen. Van Spiegel is de laatste jaren nauw betrokken geweest bij een aantal nieuwe ontwikkelingen. Hij stond aan de wieg van de internationalisering van wetenschapsbeleid en had een sturende rol bij de nota 'Zicht op een nieuw onderzoek- landschap', een nota waar de opzet voor onderzoekscholen min of meer uit is voortgekomen. Verder stimuleerde hij de ontwikkeling van wetenschapsverkenningen, het opsporen van trends op het terrein van de wetenschap, waar de overheid via haar beleid tijdig op in moet spelen.
Nicolas Venette had de gehele zeventiende-eeuwse medische kennis in stelling gebracht maar uiteindelijk kon hij niet anders dan opschrijven dat ''alle behandelingen weinig zullen uitrichten als de hand van een vrouw, het beste middel, niet meer helpt.'' Impotente mannen hoeven tegenwoordig niet meer zo te wanhopen maar het blijft een gevoelig probleem. Het begrip 'mannelijkheid' heeft niet voor niets een dubbele betekenis en vooral jongere mannen kunnen dat onderscheid moeilijk maken. Allemaal psychisch, zei men dertig jaar geleden, en eigenlijk is dat nog steeds zo, al zijn er tegenwoordig ook duidelijke lichamelijke oorzaken aan te wijzen. ''Het zit nog altijd tussen de oren'', zegt Mels Frank van Driel. ''Als je een impotente man op een onbewoond eiland zet, is het probleem verdwenen.'' De uroloog Van Driel promoveert 12 juni aan de RUG op zijn onderzoek 'Erectile Dysfunction diagnosis and treatment'. ''De urologische bemoeienis met erectieproblemen dateert van de jaren zeventig. Toen pas is het vak tot ontwikkeling gekomen. Ik vertel wel eens dat we al mannen op de maan hadden lopen terwijl we nog niet wisten hoe een erectie tot stand komt.'' De eerste hulpmiddelen voor impotente mannen waren de semi-rigide protheses, ''de ouderwetse bureaulampen''. Het vak nam vervolgens een grote vlucht door de ontdekking van papaverine, een middel dat de man zelf in het zwellichaam van de penis moet inspuiten. Bij ongeveer een kwart van de mannen werkt het middel naar tevredenheid. ''Papaverine is, zoals zoveel medicijnen, bij toeval ontdekt'', vertelt Van Driel. ''Het is al langer bekend en werd gebruikt om aderen die aaneengenaaid moesten worden, open te houden. Het middel moet een keer per ongeluk in de penis terecht zijn gekomen waarna de patiënt een erectie kreeg.'' Het aardigste deel van zijn onderzoek vindt Van Driel de cul- tuur-historische verschillen. ''Ik heb in mijn praktijk veel buitenlandse mannen meegemaakt, Surinamers, Turken, Irakezen, en over het algemeen tillen zij zwaarder aan hun erectieprobleem. Het is natuurlijk niet helemaal mijn terrein maar het heeft te maken met verlies van respect bij de vrouw. In de Koran staat bijvoorbeeld dat impotentie een reden voor vrouwen is om te scheiden.'' De groep buitenlanders is ook het moeilijkst te behandelen, vindt Van Driel. ''Ik wil niet discrimineren maar soms ligt het er duimendik bovenop dat het probleem psycho-sociale oorzaken heeft eenzaamheid bij asielzoekers bijvoorbeeld. En dan blijven ze het toch zoeken in lichamelijke oorzaken.'' Zes procent van de Nederlandse mannen heeft regelmatig of permanent erectieproblemen en nog eens tien tot zestien procent af en toe. Een voorzichtige schatting want de meeste mannen komen niet graag met hun probleem voor de dag. ''Ze bespreken het vaak zelfs niet met hun partners. Maar zodra ze de stap hierheen gezet hebben, merk je dat een gesprek oplucht. De drempel van een uroloog is vermoedelijk lager dan van een seksuoloog. We moeten wel uitkijken dat we niet op de stoel van de psychotherapeut gaan zitten. Schoenmaker blijf bij je leest, zeg ik dan.'' (Joep Engels)
Vorige week nam ir. P. van der Schans afscheid als voorzitter van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten. Van der Schans heeft de reputatie een weinig doortastend bestuurder te zijn. De bestuursstijl van zijn opvolger staat daar haaks op. Ir. W.C.M. van Lieshout, die de voorzit- tershamer van het College van Bestuur van de Katholieke Universiteit Nijmegen verruilt voor die van de VSNU, weet precies wat hij wil. Een dubbelinterview.
Margriet van Lith
''Kijk, Deetman heeft mij een briefje geschreven'', zegt ir. P. van der Schans. ''Ter gelegenheid van mijn afscheid. 'Ik begrijp nu wel hoe moeilijk uw taak is geweest', schrijft hij. 'Aan de ene kant verlangt de minister van Onderwijs een krachtige en hechte organisatie, en aan de andere kant bepleit hij zoveel mogelijk autonomie voor de instellingen. Daarbij het juiste evenwicht zien te bewaren is geen eenvoudige zaak.' Nou, ik ben blij dat hij dat begrepen heeft.'' Van der Schans nam op 31 mei afscheid van de Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten VSNU, waarvan hij vanaf het begin, in 1985, voorzitter is geweest. Het afscheid valt hem zwaar. Voorzitter zijn van een vereniging waarvoor al snel de metafoor ''een kruiwagen met kikkers'' was bedacht, was voor Van der Schans niet makkelijk. ''Ik ben vooral bezig geweest om de kikkers in die kruiwagen te houden. Maar je wilt toch ook wel eens gaan rijden. Echt aan iets bouwen waarvan het resultaat direct zichtbaar is.'' Het briefje van Deetman, onder wiens ministerschap VSNU is opgericht en die er zo veel van verwachtte, heeft Van der Schans goed gedaan. Zijn opvolger ir. W.C.M. van Lieshout kan het briefje als een waarschuwing beschouwen. Maar als een van de oprichters van de VSNU, en na 17 jaar voorzitterschap van het College van Bestuur van de Katholieke Universiteit, zal Van Lieshout zo'n waarschuwing niet nodig hebben. Op besliste toon, met zwaar aangezet Limburgs accent, zegt de nieuwe voorzitter: ''Die metafoor van de kikkers, dat moet nu maar eens afgelopen zijn. Dat vindt de VSNU zelf ook. Roeiers in één boot, die vergelijking ligt mij veel meer. Dat is voor mij de uitdaging.''
In een interview met het HBO-journaal uit 1984 zei Van Lieshout het al: ''Ik ben nooit ergens neergezet om alles bij het oude te laten.'' En overigens is hij van mening, dat de Vereniging meer kritiek krijgt dan ze verdient. ''De VSNU maakt naar buiten een zwakkere indruk dan ik zelf in de vergaderingen ondervind. Bij de meeste organisaties is het andersom en eigenlijk is dat beter. Maar daar kunnen we wel iets aan doen...'' De VSNU is niet krachtig genoeg, zo luidt de veel gehoorde kritiek. De scheidende en komende voorzitter zijn zich beiden van die kritiek goed bewust. Van der Schans, voorzichtig als altijd, zoekt naar verklaringen: ''De VSNU is een zeer wisselend gezelschap. Ik heb mij nooit negatief uitgelaten over de bestaande bestuurlijke organisatie, maar laat ik dit nu maar eens eerlijk zeggen: ik vind dat de universiteiten hun bestuurders veel te snel verslijten. Van de 14 collegevoorzitters uit het begin zullen er binnenkort nog twee over zijn. En elke wijziging in de bezetting geeft een andere nuance in de benadering; dat is een wezenlijk probleem voor het functioneren van de VSNU.'' Een probleem dat te meer knelt omdat, zoals de wantrouwende bestuurders ooit hebben afgesproken, in het bestuurlijk overleg van de VSNU minderheden niet door de meerderheid overruled kunnen worden. Van der Schans, nog voorzichtiger: ''Zeker, maar er zijn dan ook zeer uiteenlopende belangen. Natuurlijk, het is wel eens lastig. Maar grotere zelfstandigheid van de universiteiten betekent natuurlijk ook dat je het wel eens niet met elkaar eens bent. En het enige wat dan werkt is geduld, doorzettingsvermogen en overtuigingskracht.'' De nieuwe voorzitter Van Lieshout lijkt in dat profiel redelijk te passen. Vooral de twee laatste eigenschappen zijn hem niet vreemd en, dat in elk geval: hij weet precies wat hij wil. ''In de tweede fase van de VSNU zullen we ons moeten gaan bewijzen'', zegt hij. ''Wat betekent die vereniging precies, wat is haar kracht, welke functie vervult ze als intermediaire organisatie? En wat is het gemeenschappelijke element? Dat betekent dat we ons intern eens goed moeten beraden: waar zijn de universiteiten elkaars broeders en willen we op een lijn zitten en wat is het terrein waar de VSNU alleen maar verdeeldheid uitstraalt. Dat laatste is iets wat de VSNU in elk geval niet moet doen.''
''Zich bewijzen'', daarvoor zullen de universiteiten en de VSNU de komende tijd alle gelegenheid krijgen. Toetsstenen te over. Met de 'programmeervrijheid', die vastgelegd wordt in de nieuwe Hoger Onderwijswet WHW, dreigt het echter meteen al mis te gaan. De manier waarop minister Ritzen aan de wet is gaan sleutelen, vooral onder druk van de Tweede Kamer, doet de universiteitsbestuurders rood aanlopen van woede. Van der Schans spreekt nog voorzichtig van ''koudwatervrees' en ''een onterechte vergelijking met het hbo'', maar Van Lieshout vindt het kortweg ''schandelijk gedrag''. De universiteiten hoeven wat hem betreft niet álles zelf te beslissen, maar het programmeren juist wel. Ook als het om onderzoek gaat, droomt Van Lieshout van een veel grotere rol voor de VSNU. ''Waar het nu eerst op aan komt is dat de VSNU, naar ik hoop met de instemming van de minister, initiatieven neemt voor een systeem waarbij de universiteiten over ruime fondsen kunnen beschikken voor fundamenteel onderzoek, terwijl de politiek en de maatschappij er verzekerd van zijn dat dat geld goed besteed wordt.'' Van Lieshout formuleert zijn idealen met een veelbetekenend lachje om de mond. Dat ze niet gemakkelijk te verwezenlijken zullen zijn, weet hij ook wel: wie kent de universitaire wereld beter dan hij? Maar toch, de universiteiten zijn flexibeler dan men denkt. Wat cryptisch oordeelt Van Lieshout: ''De universiteiten zijn er soms meesters in om niet trots te vertellen wat we hebben bereikt, maar ruzie te maken over dingen waarvan we eigenlijk zeker zijn dat ze in de komende vijf jaar toch worden bereikt.''
De landelijke studentenorganisatie ISO wil een herijking van de cursusduur van alle universitaire studies. Studierichtingen moeten nu eens echt bepalen wat hun eindtermen zijn en hoeveel tijd het programma vergt. Het is mogelijk dat sommige studies, zoals de technische, een langere cursusduur krijgen dan vier jaar en andere een kortere. Tot nu toe speelde dit probleem niet echt, omdat het verschil tussen de cursusduur en de maximale inschrijfduur twee jaar was. De huidige minister echter treft de ene maatregel na de andere om cursusduur en inschrijfduur dichter bij elkaar te brengen en dat noopt, zo vindt het ISO, tot een herbezinning op de programma's. De uitkomst van de herijking zal volgens het ISO slechts bij uitzondering een verlenging tot vijf jaar zijn: sommige studies kunnen in minder dan vier jaar en programma's van bijvoorbeeld vier jaar en twee maanden moeten ook mogelijk zijn. Volgens de studentenorganisatie hoeft de voorgestelde ingreep niet veel te kosten. De kosten van de studiefinanciering zullen stijgen, omdat studenten met een vijfjarige opleiding recht hebben op zes jaar volledige beurs en een zevende jaar lening. Daar staat tegenover, dat minder studenten voortijdig zullen afhaken en er dus minder beroep wordt gedaan op de sociale voorzieningen, rekent het ISO optimistisch voor. (Margriet van Lith, HOP)
GEERT DE JONG
''Bij de Juridische faculteit denkt en handelt men ongelooflijk antropocentrisch, mensgericht. Krijgen ze de kans om een bijzonder hoogleraar aan te stellen die zou moeten gaan werken op het snijvlak van milieu, dier en recht, dan lopen ze eerst drie jaar te soebatten, om zich er vervolgens weer uit te draaien met argumenten waar ik om zo te zeggen onpasselijk van word.''
De faculteitsraad Rechten gaat niet akkoord met de instelling van een bijzondere leerstoel 'Dier en Recht' en drs. J.J. Boersema voelt zich daardoor in zijn wiek geschoten. Boersema is medewerker van de Interfacultaire Vakgroep Energie en Milieukunde (IVEM) en is vanaf het prille begin betrokken geweest bij de voorbereiding van de aanvraag van de bijzondere leerstoel.
De aanvraag is een initiatief van de Stichting Dier en Wetenschap, waarin een aantal organisaties dat actief is op het gebied van de dierenbescherming zich heeft verenigd. ''Het is een interessant rechtsgebied'', verklaart Ariane den Uyl van de Nederlandse Bond tot bestrijding van Vivisectie, ''omdat het een gebied is waar de afweging plaatsvindt tussen menselijk belang en belangen van dieren.''
Dat gaat wel wat verder dan het hondenen kattenbesluit. Natuurlijk gaat het om de positie van dieren in verband met medische proeven en genetische manipulatie, de behandeling van landbouwdieren, maar het omvat eveneens reflectie op de grondslagen van de toekenning van grondrechten. De opvatting dat dieren een intrinsieke waarde hebben, legt Den Uyl uit, wint veld. De politiek en dus ook het recht is met vraagstukken daaromtrent voortdurend in de weer. Wetenschappelijke ondersteuning in de vorm van een leerstoel is daarbij zeer gewenst.
De aanvraag kwam in eerste instantie terecht bij de IVEM en de faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen. Die hadden er wel oren naar en openden overleg met de juridische faculteit. ''Die bedongen eerst dat de aan te stellen persoon bij Rechten benoemd zou moeten worden en vervolgens moest het ook allemaal bij Rechten onder dak komen'', vertelt Boersema. De vakgroep Rechtsfilosofie en Rechtssociologie was enthousiast, het onderwerp bestaat uit vraagstukken die gaan over de filosofische grondslagen van subjectieve rechten.
En toen begon het gedonder. ''De bestuurlijke afwikkeling is daarna bijzonder knullig verlopen, met als gevolg dat de aanvraag in de onderwijscommissie is afgewezen met als enig argument dat het niet past binnen het bestaande facultaire onderwijsaanbod. Zo hoef je natuurlijk nooit iets nieuws te beginnen'', aldus Boersema.
In de veertiende-eeuwse kap van het Biologisch-Archeologisch Instituut (BAI) zit tussen de geblakerde balken een gapend gat. De wind verdrijft de penetrante rooklucht die elders in het gebouw nog duidelijk te ruiken is. Bij de brand is een deel van de unieke collectie botten verloren gegaan. Op de halfvergane planken staan grijnzende, verkoolde schedels. ''Het ziet er allemaal heel droevig uit'', zegt dr. A.T. Clason, hoofd van de afdeling Archeo-Zoölogie. ''Het gaat me niet direct om het geld, maar meer om de vele jaren werk die we in de collectie hebben gestoken. Alle roofvogels zijn weg en daar is nou net heel moeilijk aan te komen. Ook de koppen van bijzondere runderen, die we nog van Wageningen hebben gekregen, zijn door het vuur aangetast. En dan te bedenken dat dit een van de betere collecties van Europa was.'' Op de vroege dinsdagochtend van 4 juni brak brand uit in het studentenhuis naast het BAI in de Oude Boteringestraat. De brandweer was snel ter plaatse maar kon niet voorkomen dat de vlammen oversloegen naar het BAI. Naast het vuur heeft ook het bluswater grote schade aangericht. De RUG is niet verzekerd voor dergelijke calamiteiten. Dezelfde dag nog nam collegevoorzitter E. Bleumink al een kijkje en zegde extra hulp toe aan het Instituut. (Arjan Wildeboer)
MARGRIET VAN LITH
Minister Ritzen wil de gebouwen waarin universiteiten en hogescholen zijn gehuisvest aan de gebruikers verkopen. De opbrengst daarvan wordt voor het lopend jaar gebruikt om een gat in de onderwijsbegroting te dekken. Dat blijkt uit de Voorjaarsnota die het kabinet vrijdag publiceerde. De minister wil het huisvestingsbudget voor de universiteiten en hogescholen voortaan toevoegen aan het lump sum-bedrag dat zij jaarlijks ontvangen. Alle kwesties die met huisvesting te maken hebben, zowel wat aanschaf als wat onderhoud betreft, vallen dan onder hun eigen verantwoordelijkheid. Er moeten twee waarborgfondsen komen, een voor hbo en een voor de universiteiten, die garantie moeten bieden bij hypothecaire geldleningen. Op de overheid kunnen zij op geen enkele wijze nog terugvallen. Het principebesluit om de gebouwen aan de universiteiten en hogescholen te verkopen stond al vermeld in de onderwijsbegroting en het hoofdlijnenakkoord. Hbo en universiteiten voelen er wel voor, als onderdeel van hun grotere autonomie. Deze overdracht impliceert dat zij voortaan op de kapitaalmarkt mogen lenen. Het hbo heeft hierin het voortouw genomen, omdat veel hogescholen na de grootscheepse fusieoperaties nu direct met huisvestingskwesties te maken hebben. De recent gefuseerde hogescholen willen allemaal liefst zoveel mogelijk in één gebouw, of dicht bij elkaar, gehuisvest worden en de verwezenlijking van die wensen nemen ze liefst meteen maar zelf ter hand.
Voor de universiteiten is de noodzaak minder dringend. Zij voelen er in principe wel voor ook hun huisvesting voortaan zelf te regelen, maar zij zagen liever een heel geleidelijke invoering. De bedragen waar het bij de twee sectoren om gaat lopen ook nogal uiteen: het hbo beheert panden ter waarde van zo'n twee miljard, de universiteiten van acht miljard. Minister Ritzen zag zich dit jaar echter geconfronteerd met een geweldig gat in de begroting, onder andere als gevolg van het uitstel van de privatisering van de studieleningen. Om dat gat, 480 miljoen, te dichten heeft de minister plotseling haast om een begin te maken met de al afgesproken verkoop van gebouwen. Tot nu toe vond hij de minister van Financiën daarin op zijn weg. Daar ziet men de overdracht van rijksgebouwen een beetje als het verkopen van het tafelzilver, maar minister Kok vreesde bovendien dat de overheid uiteindelijk toch garant zou moeten staan voor eventuele geldleningen van de instellingen. Dat de overheid op geen enkele manier nog als vangnet wil dienen, staat dan ook uitdrukkelijk in de Voorjaarsnota beschreven. (HOP)
Op aandrang van de studentenfracties in de U-raad is de regeling voor auditoren aan de RUG verruimd. De auditorenregeling is bedoeld voor studenten die door ziekte, handicap, zwangerschap of bijzondere familieomstandigheden studievertraging oplopen. Bovendien kunnen studenten die zich op een bepaalde manier verdienstelijk maken voor de universiteit er aanspraak op maken. Tenslotte kunnen studenten een beroep doen op een hardheidsclausule, wanneer er sprake is van ''bijzondere gevallen van onbillijkheden''. Erkende auditoren krijgen al naar gelang de omstandigheden voor maximaal twaalf maanden een beurs en een vergoeding voor het verschuldigde collegegeld uit het auditorenfonds. Het geld voor dit fonds is afkomstig van het ministerie van Onderwijs en iedere universiteit stelt daar haar eigen regeling voor op. Door de zuinige regeling van de RUG en het geringe aantal aanvragen zijn de afgelopen jaren slechts 335.000 gulden uitgegeven van de in totaal 1,6 miljoen gulden die zijn binnengekomen. Naast de studenten die nu al in aanmerking komen voor de audito- renregeling omdat ze bestuurlijk actief zijn in een aantal met name genoemde studentenorganisaties en gezelligheidsen sport- verenigingen, kunnen vanaf 1991/1992 jaarlijks een drietal actieve studenten van vijf grote faculteitsverenigingen voor elk drie maanden aanspraak maken op de regeling. Behalve deze verruiming, wordt de regeling voor auditoren in verband met ziekte en dergelijke versoepeld. De huidige regeling is volgens de studentenfracties onbillijk en te ingewikkeld. De studenten hameren daar al een paar jaar op. Het College van Bestuur is nu omgegaan. Op het idee van het CvB om uit het auditorenfonds een apart fonds voor topsporters te creëren, reageerde de Universiteitsraad afwachtend. Het College zegde toe in juni met een uitgebreider voorstel over topsporters in de Raad te komen. (Laurens Berentsen)
Met een kus verraadde hij zijn meester voor een paar grijpstuivers. Kreeg spijt en verhing zich. Judas exit? De Groningse filosoof Kees Glimmerveen ziet het anders. Hij geeft in zijn roman een heel eigen versie van het evangelie. ''Judas en Jezus worden in het evangelie uit ieder menselijk verband getrokken.'' Judas begint aan de kruisweg op 11
Studenten moeten hun horizon verbreden. Te vaak blijven ze steken in hun eigen specialisme, en daar moet verandering in komen. De werkgroep Algemene Vormende vakken broedt een plan uit. Experimentele colleges op 4
Zijn wij verantwoordelijk voor onze eigen daden, of worden onze zonden toch wel vergeven? Daarover waren Paulus en Jacobus het geheel oneens. God verzoekt niemand op 5
De Eurotopia Universiteit moet bezuinigen. Slecht management in een faculteit? Schop de decaan eruit! Oosteuropese bestuurders oefenden in Groningen. Simulatiespel op 9
VERDER IN DIT NUMMER Ritzen verkoopt gebouwen op 3 VSNU-bestuurders op 7 Kinderopvang stagneert op 8 VERA bedreigd op 19
850.000 (aankomende) studenten met studiefinanciering krijgen hem eerdaags in de bus: de 'Informatiekrant voor studerend Nederland'. Acht pagina's van de Informatiseringsbank en het ministerie van Onderwijs vol informatie over de ingrijpende veranderingen die vanaf volgend studiejaar in het studiefinancieringssysteem worden doorgevoerd. Vorige week werden de wetswijzingingen uit de Heroriënteringsnota van minister Ritzen door de Eerste Kamer definitief goedgekeurd. ''De Informatiekrant is een snelle en aantrekkelijke manier om al die ingewikkelde maatregelen en zoveel mogelijk uitzonderingen daarop uit te leggen'', aldus een voorlichter van de Informatiseringsbank. De uitgave moet een run op de steunpunten voorkomen. De vrolijke kleuren, een grijnzende Ritzen op de cover en de luchtige interviews met studenten in de Informatiekrant verhullen de boodschap niet: behalve ingewikkeld zijn de veranderingen ook zeer drastisch. Tot je zevenentwintigste nog maar recht op een basisbeurs bijvoorbeeld, leningen die duurder worden of een jaarlijkse stijging van het collegegeld met honderd gulden. ''Verandering van studierichting kan fataal zijn'', luidt de waarschuwing dan ook. Maar vooral: ''Het is meer dan ooit zaak om er de vaart goed in te zetten.'' (Ellis Ellenbroek)
FRANK STEENKAMPJOEP ENGELS
De universiteiten willen de onderzoekscholen in eerste instantie 'eerlijk' onderling verdelen. Dat betekent dat de grote universiteiten, waaronder de RUG, nu drie aspirant-scholen mogen aanwijzen, de middelgrote twee en de kleine een. Na twee jaar willen zij dan kijken of in het vervolg een verdeling langs disciplines de voorkeur heeft. Tot dit compromis hebben de collegevoorzitters vrijdag in hun universitair samenwerkingsverband, VSNU, besloten, hoewel zij het wel uitdrukkelijk als 'minst slechte' aanpak bestempelen. De Erasmusuniversiteit was als enige tegen het plan, omdat het niet de mogelijkheid biedt tot het voeren van wetenschapsbeleid. De onderzoeksorganisatie NWO is het wel met de gekozen aanpak eens. De KNAW (Akademie van Wetenschappen) geeft haar oordeel volgende week. De nu gekozen route moet leiden tot de oprichting van 24 scholen in de jaren 1992 en '93: drie bij elk van de vier grote universiteiten (Amsterdam, Leiden, Utrecht en Groningen), twee bij de drie middelgrote (de VU, Nijmegen en Delft) en een bij elk van de zes kleine. De universiteiten dragen daartoe hun beste onderzoeksgroepen voor, waarna de KNAW de goedkeuring moet geven. Deze 'quotering' van de onderzoekscholen heeft als nadeel, dat kwaliteit niet de doorslaggevende factor is voor de toekenning van het predikaat Onderzoekschool. Een kleine universiteit kan maar één onderzoeksgroep voordragen, terwijl het heel goed kan zijn dat haar second best groep veel beter is dan wat de andere universiteiten op dat terrein te bieden hebben. Het alternatief was geweest om de verdeling van de scholen langs de lijnen van de disciplines te laten verlopen. Het argument van de universiteiten om daar niet voor te kiezen was dat dat het tempo zou opjagen. De inrichting van een onderzoekschool vergt nogal wat voorbereiding, vooral in de organisatiestructuur, en de ene groep is daar verder mee dan de andere. Als ervoor gekozen was om elk jaar een paar disciplines uit te kiezen die scholen mogen vormen, zou dat sommige groepen dwingen om overhaast te werk te gaan. In de nu gekozen route kan een universiteit steeds de groep voordragen die niet alleen kwalitatief het best is, maar ook de best ontwikkelde organisatie heeft. De RUG pleitte oorspronkelijk ook voor een disciplinegewijze aanpak, zegt George Timmer van de Dienst Onderwijs Onderzoek en Planning. ''Dat is het meest logisch omdat je dan kunt vergelijken. Maar in bestuurlijk opzicht is quotering natuurlijk veel simpeler.'' Volgens Timmer is nu wel afgesproken dat een universiteit aan de bel kan trekken als een andere instelling een voorstel indient voor een vakgebied waar de eerste ook een zwaartepunt heeft. Welke drie kandidaten in het najaar op de lijst van de RUG terecht zullen komen, is nog niet bekend. Officieel moet het College van Bestuur daarover in gesprek met de faculteiten, maar gezien de voorgeschiedenis van de vernieuwingsgelden en de huidige status van Groningse instituten, lijken de volgende drie de meeste kans te maken: het Materialen Studie Centrum, het BCN (neuroen gedragsonderzoek) en BIOSON/PBEL (biomoleculair onderzoek). Outsiders: GIDS (geneesmiddelenonderzoek), het KVI en het netwerk Systeemen Regeltheorie. (HOP)
Het eerste zondagteam van de Groninger Studenten Voetbal Vereniging 'the Knickerbockers' is afgelopen zondag gepromoveerd naar de derde klasse van de KNVB. In de competitie werd het team van trainer Johan Poppinga tweede achter HSC uit Hoogezand-Sappemeer. De studenten schakelden in de nacompetitie twee Groningse clubs uit, Gruno en Astrea, en versloegen in een beslissingsduel een andere plaatsgenoot, De Vogels, met 1-0. Poppinga zat in de beslissende fase als coach op de bank. Ondanks het slechte spel tegen De Vogels denkt hij dat the Knickerbockers het volgend seizoen zeker zullen redden in de derde klasse. ''Dat lukt wel. Het is moeilijker om erin te komen dan erin te blijven.'' Negatieve kwalificaties in de Groningse pers dat TKB zou misstaan in de derde klasse vindt Poppinga onzin. ''Studentenploegen spelen vaak initiatiefrijk en avontuurlijk voetbal. Natuurlijk maak je ook wel eens fouten als je zo speelt, maar dat is juist het leuke van studentenvoetbal.'' Aanstaand weekeinde spelen de eerste teams van TKB-zaterdag en -zondag beide mee in het derde internationale voetbaltoernooi van the Knickerbockers. Behalve studententeams uit Boedapest, Praag en Moskou zullen er ook weer Engelse, Duitse, Belgische, Franse en Italiaanse ploegen meedoen aan het toernooi op het Sportcentrum. (Alfred Kazemier)
Gewapend met paraplu's bezochten zo'n honderd belangstellenden de eerste dag van het groots opgezette theaterfestival bij het Harmoniecomplex. Gedurende drie dagen vertolken daar docenten en studenten uit binnenen buitenland toneelstukken uit de middel- eeuwen en de vroege renaissance. Na de vermakelijke Klucht van de Kuip, waarin een sullige man zijn vrouw de baas wordt, volgde het overspelige liefdesgenot van Mars en Venus in het toneelstuk 'Hue Mars en Venus tsaemen bueleerden'. Het kijkje in de antieke mythologie kon de weergoden niet gunstig stemmen. Toch speelden de drijfnatte studenten Nederlands onverstoorbaar verder. En zo bleef het stuk, in een authentieke enscenering en in de oorspronkelijke middelnederlandse tekst, met gemak overeind.(Arjan Wildeboer)
De belangstelling van studenten voor het werk van de universi- teitsraad groeit. Bij de studentenverkiezingen voor de U-raad konden de meeste universiteiten een hoger opkomstpercentage melden. De RUG spant de kroon met een opkomst van 43,8 procent (in 1990: 40,6 procent). Vorig jaar sprong de Rijksuniversiteit Utrecht er nog uit, maar dit jaar kelderde de opkomst er met 5,6 procent naar 40,2. De Vrije Universiteit bleef ondanks een groei van ruim drie procent als enige beneden de kiesdrempel van 35 procent hangen; een traditie die al sinds 1982 in stand wordt gehouden. Ook de opkomst bij de studentenverkiezingen voor de faculteitsraad laat over de hele linie een stijgende lijn zien. Kwamen de faculteiten PPSW en Letteren vorig jaar benauwend dicht bij de kiesdrempel, dit jaar groeide het aantal kiezers respectievelijk met 5 en 6,3 procent. Bij de Faculteit der Rechtsgeleerdheid won de kiesvereniging Progressief Rechten weliswaar een respectabel aantal stemmen, maar dit was niet genoeg om concurrent Ten Behoeve van Rechten (TBR) een zetel af te snoepen. TBR blijft de grootste met drie van de vijf studentenzetels. Bij de verkiezingen voor de facultaire dienstcommissies was de uitslag voor een drietal diensten bij voorbaat al bekend. Wiskunde en Natuurwetenschappen en PPSW konden precies voldoende kandidaten bij elkaar krijgen, zodat er niets te kiezen viel. En bij het cluster Letteren, Godgeleerdheid en Wijsbegeerte bleven zelfs drie plaatsen onbezet. Bij de vier overgebleven dienstcommissies viel het grote aantal voorkeurstemmen op. Bij Geneeskunde sprong Eduard Moyaart van de veertiende naar de derde plaats en bij de dienstcommissie Economische Wetenschappen en Ruimtelijke Wetenschappen schoot Ingrid Luttmer-Noest zelfs van een 21ste naar een derde plaats. ''Ik heb geen idee hoe dat kan'', reageert Luttmer-Noest verrast. ''Waarschijnlijk heb ik dan vrijwel alle stemmen gekregen van de vakgroepen Accountancy en Recht waarvoor ik als secretaresse werk. 'Zet me maar niet te hoog op die lijst', had ik gevraagd, maar nu vind ik het toch wel leuk.'' (Guus Termeer)
Het persbericht van januari 1990 wekte een onjuiste indruk. De zin 'Zolang ze achter de joden aanzitten gaan ze niet achter ons aan' is niet gesproken als antwoord op de vraag waarom Bernard Delfgaauw lid is geweest van het Nationaal Front. Het was een opmerking over de houding die veel Nederlanders in het begin van de oorlog hadden. Dat is de kern van een vorige week woensdag door de IKON verstuurde persverklaring. Met de verklaring is een eind gekomen aan een anderhalf jaar durende strijd tussen de omroep en de Groninger emeritus-filosoof Delfgaauw, waarvan de UK vorige week verslag deed. De verklaring komt niet overeen met de eisen van Delfgaauw. In het kort komen die erop neer dat de IKON de veroordeling, als zou de filosoof zich aan een antisemitische mentaliteit hebben schuldig gemaakt, zou moeten terugnemen. ''We hebben dat oordeel niet eens geveld'', reageert dr. L. de Haan, Algemeen Directeur van de IKON. ''Het past niet aan journalisten om een oordeel te vellen.'' Dat de uiteindelijke persverklaring door de media niet is opgepikt, verbaast Haan niet: ''Journalisten willen nieuws en dit gaat over een formulering in een oud persbericht.'' Ook Delfgaauw zelf begrijpt het: ''Het is natuurlijk een oude zaak.'' De emeritus-filosoof over de rectificatie: ''Ik vind het aan de ene kant prettig, maar het is een omslachtige intrekking.'' Delfgaauw hoopt dat er in de landelijke pers nog een artikel zal verschijnen van de Rotterdamse bijzonder hoogleraar Herman van Run, de laatste bemiddelaar in de zaak. ''Dan is voor mij de zaak af.'' (Ellis Ellenbroek)
De Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) is het niet eens met het beleid van het ministerie van Onderwijs omtrent de Harmonisatiewet. Deze wet uit 1988 bepaalt dat studenten zes jaar in het hoger onderwijs ingeschreven mogen staan. Aanvankelijk zou de wet met terugwerkende kracht worden ingevoerd, maar na een uitspraak van rechter Wijnholt zag de toenmalige minister Deetman daarvan af. In een noodwetje werd bepaald dat studenten die reeds aan een studie waren begonnen in de verwachting dat ze die volgens de toen geldende regels zouden kunnen afmaken, zouden worden ontzien. De Harmonisatiewet zou pas in haar volle omvang worden ingevoerd vanaf september 1991. De onenigheid tussen de LSVb en het ministerie spitst zich nu toe op de vraag of studenten die vóór augustus 1988 verlenging van inschrijvingsduur hebben gekregen, vanaf september 1991 gebruik kunnen maken van die verlenging of dat het recht op verlenging moet worden verrekend met het totaal aantal jaren dat deze studenten al staan ingeschreven. Een voorbeeld ter verduidelijking. Een studenten heeft in 1982 en 1983 twee jaar gestudeerd. In september 1985 begint hij met een nieuwe studie, in de veronderstelling dat hij daar zes jaar over mag doen. De Harmonisatiewet dreigt roet in het eten te gooien, omdat hij al twee jaar inschrijvingsduur heeft verbruikt. Maar na het noodwetje van Deetman mag hij in ieder geval tot en met augustus 1991 door studeren. Bovendien heeft hij in 1988 recht op één jaar verlenging van inschrijvingsduur gekregen. Volgens de eerste redenering kan hij vanaf september 1991 nog één jaar studeren. Volgens de tweede redenering heeft de student in totaal al acht jaar gestudeerd en heeft daarmee ook zijn recht op één jaar inschrijvingsduurverlenging verbruikt. De LSVb meent dat de eerste redenering de juiste is en dat het ministerie in zijn voorlichtingsmateriaal daarvan ook steeds is uitgegaan. Maar volgens de bond stapt het ministerie daar nu van af en volgt het de tweede redenering. LSVb-voorzitter Robert Giesberts verwacht dat enkele duizenden studenten hierdoor gedupeerd zullen worden, omdat zij plotseling geen recht op inschrijving meer hebben. In een brief aan het ministerie heeft de LSVb via haar advocaat om opheldering gevraagd. Een aantal universiteiten, waaronder de RUG, onderschrijft het LSVb-standpunt. (Laurens Berentsen)
Foto BERT JANSSEN/Tekst FRANK DEN HOLLANDER
Marten Boonstra is elektromonteur, en via de firma Mennes permanent werkzaam bij de bedrijfsgroep Binnenstad van de universitaire dienst Bouwzaken. Sinds zijn tante hem als zestienjarige jongen vroeg voor een rolletje van dertig zinnen in een toneelstuk, is Boonstra dag en nacht bezig met toneel. Sinds enkele jaren is zingen echter zijn grote passie. ''Via toneelgroep De Stiekelsporen uit De Wijert kwam ik bij het Grunneger Volkstoneel terecht. Onder leiding van Harm Jan Tuin heb ik daar in een hele hoop stukken gespeeld, zoals bijvoorbeeld Agatha Christie's The Mousetrap, bij ons dus De Moezeval. De penningmeesteres van het Grunneger Volkstoneel maakte kostuums voor De Voorziening, en zo kwam ik in 1984 terecht bij het grote Jules Verne-project, waarvoor de hele Oosterpoort was verbouwd. We speelden dertien voorstellingen achter elkaar; ik moest er twee weken verlofdagen voor opnemen. Toen we klaar waren, ging iedereen op vakantie, maar moest ik weer aan het werk. Ik zit nu bij GOOV, de Groningse operaen operette vereniging. Afgelopen seizoen speelde ik twee rollen in Candide van Leonard Bernstein. Hele speciale muziek; ik hou niet zo van dat operette-gedoe, met rozen en zo. Volgend jaar doen we waarschijnlijk weer een modern stuk, omdat de gemiddelde leeftijd bij GOOV zo rond de dertig ligt. Ik hoop op The Most happy fellow, daarvan heb ik de muziek gehoord prachtig. Ik zou best wel professioneel met zang bezig willen zijn, maar weet je wat het is: met een vaste baan heb je nu toch zekerheid, en met een gezin wordt zo'n stap een stuk moeilijker. Voorlopig wil ik die zang in ieder geval steeds verder uitbouwen. Ik zing elke avond, en heb zangles bij iemand van het conservatorium. Mijn ideaal is nog eens in een grote musical te staan: een combinatie van zingen en acteren.''
''Je boft: het is technisch weer'', luidt de welkomstgroet van opzichter Jans Keizer; als het warm en droog is, zoals vandaag, kunnen de medewerkers van Groenvoorzieningen, Terreinen en Wegen ongestoord buiten aan het werk. De kreet 'technisch weer' zal ik die dag nog vaak horen. Om inzicht te geven in het enorme werkgebied van GTW, geeft Rudie van der Wal een rondleiding per dienstfiets over het universiteitscomplex. Hij is voorman van een van de twee ploegen die het Zernike-complex onder hun beheer hebben; het groen en de wegen in de binnenstad worden door een aparte ploeg onderhouden. ''Zo'n beetje alles wat je hier ziet, moet door ons onderhouden worden. Vooral het sportcentrum geeft veel werk: elk voorjaar alleen al zijn we met tien man wekenlang in de weer om de tennisbanen weer bespeelbaar te krijgen.'' Achter de nieuwe tennishal is net een stukje land ingezaaid; hier komt een kampeerweitje dat gebruikt kan worden bij grote sportevenementen. Van der Wal: ''Ook het maaien en onderhouden van de hockeyvelden is veel werk. Omdat we het eigenlijk te druk hebben, laten we langs de sportvelden in de houtwallen tegenwoordig de wilde vegetaties staan.'' Daarmee is, naast het 'technische weer', het tweede hot item van deze dag aangeroerd: de hoge werkdruk, waaronder de dienst momenteel gebukt gaat. Door reorganisaties en andere verdeling van gelden komt het er op neer, dat er steeds meer werk op de dienst afkomt, dat in kortere tijd door minder mensen moet worden uitgevoerd.
Jans Keizer vertelt dat het met de dienstverlening de laatste tijd noodgedwongen steeds minder is geworden, en dat dat in de nabije toekomst alleen nog maar minimaler zal worden. ''Tot nu toe werd al het onderhoud centraal gefinancierd, maar bij de nieuwe 'XYZ-operatie' wordt dat allemaal anders. Onderhoud wordt dan minimaal gefinancierd, wat betekent dat een stuk groen zeg maar vier keer per jaar geschoffeld wordt. Wil een beheerder van een gebouw meer, dan kan gekozen worden voor variant Y, maar dat moet dan door de beheerseenheid worden bijbetaald. Tenslotte is er nog de Z-component, voor projecten zoals een compleet nieuwe tuininrichting bij een gebouw.'' Medewerkster Maria Dutmer is op dit moment druk bezig alle 'objecten' op kaart uit te splitsen per beheerseenheid. ''Dat kan nog problemen gaan opleveren, want hoe moet je nu bijvoorbeeld het groen rond het WSN-gebouw gaan scheiden? Waarschijnlijk gaan we de verdeelsleutels gebruiken die de schoonmaakdienst ook al voor die gebouwen gebruikt. Je moet verder natuurlijk onderscheid maken in wat wij noemen 'gebruikersgroen', dus terrassen en bankjes waar mensen gebruik van kunnen maken, en het 'kijkgroen', waaronder de begroeide bermen langs de wegen bijvoorbeeld vallen. Dat zal toch uit de centrale middelen betaald moeten worden.'' Ook diensthoofd Frits Klein maakt zich zorgen over de toekomst: ''Die decentralisatie van onderhoudsgelden kan nog wel eens pijnlijk worden. De mensen realiseren zich de consequenties nog niet, maar ik zie de eerste beheerder al, die zijn geld liever aan onderzoek spendeert, dan aan de plantjes rond zijn gebouw.'' Jans Keizer: ''Dat zo'n beheerder zegt: asfalteer alles maar. Om dat te voorkomen moeten we met de Centrale Diensten op de nieuwe toer: klantvriendelijk, warm en dynamisch. We moeten onszelf gaan verkopen.''
Over deze klantvriendelijkheid begint ook Peter Pannekoek, die de scepter zwaait over de kwekerij. ''Als je wilt kunnen blijven werken, moet je er voor zorgen dat je veel klanten blijft houden.'' Pannekoek doelt op de verkoop van bloemstukken en boeketten, waar hij en zijn collega Harsema (''De beste bloemschikker van Groningen'') zeker twee dagen per week werk aan hebben. ''We hebben hier nu een lijst hangen met alle verjaardagen van de personeelsleden van bedrijfskunde en de Centrale Diensten. Wij zorgen op zo'n verjaardag voor een mooi boeket. Dat kunnen we voor andere eenheden ook best doen. Trek het maar naar je toe, zeg ik altijd. Dus wat mij betreft: hoe meer zielen, hoe meer vreugd.''
Als we hem opzoeken heeft Pannekoek even geen tijd voor bloem- stukken: de meterslange bakken vol knolbegonia's, afrikaantjes, vlijtige liesjes en duizendschoon moeten besproeid worden. ''Alle twintigduizend eenjarigen die we hier hebben staan, moeten tegelijkertijd klaar zijn om in de verschillende tuinen van de universiteit te worden geplant. Het is poot-aan, hoor, je moet stevig doorgaan. Het is nu chaos, hè: geen winter, nat voorjaar, dat zijn slechte tijden met veel onkruid. De jongens hebben het nu te druk om mij te helpen met het wegbrengen van deze eenjarigen, dus dat lukt nu pas over twee weken. Maar je hebt hier te maken met levend materiaal, dus dat kun je niet zomaar een tijdje laten liggen, hè? ''Ik werk hier nu tien jaar, daarvoor zat ik vijftien jaar bij de gemeente. Toen ik daar wegbezuinigd werd en hier kwam, voelde ik me alsof ik van de hel in de hemel kwam. En het is hier nog steeds goed hoor, maar het wordt wel minder. Met die bezuinigingen moeten ze wel oppassen dat ze het niet een beetje doortrekken naar de andere kant, vind ik. Een juiste behandeling op de juiste tijd, dat lukt al vaak niet meer.'' In de grote kas beschermt een computergestuurd gaasdoek de planten tegen te fel zonlicht. Maar de geavanceerde meetappara- tuur die continu grafieken uitbraakte met gegevens over neerslag en temperatuur heeft Peter Pannekoek vorig jaar uitgezet: ''Gain tied veur, om daarmee te speulen.'' In de kas staan plantenbakken klaar voor vervoer naar universitaire kantines. Pannekoek, lachend: ''Krijg je telefoon: ja, het moet tegen stof kunnen, donker kunnen staan, niet veel water nodig hebben: daarom zie je in kantines altijd dezelfde planten staan.'' Klaas Kamminga is de voorman van de ploeg die de binnenstad onder haar hoede heeft. We treffen hem naast het tandheelkunde-gebouw, bezig plastic zakken uit de struiken te verwijderen. ''Vroeger gingen we zesmaal per jaar overal langs, nu nog maar vier keer. Dat merk je duidelijk. Ik werk hier nu zestien jaar, maar er is veel meer vervuiling gekomen. Die studenten, hebben ze een plastic zak om hun zadel, en waar gooien ze die? Niemand ruimt meer iets op.''
Jans Keizer wijst nog eens op de druk waaronder de mensen van GTW steeds meer moeten werken. ''Wat wij doen, is voor iedereen zichtbaar. Dat heeft als voordeel dat iedereen meteen ziet wat er ligt. Het nadeel is, dat het er door het minimaal onderhoud dat we plegen, niet meer zo mooi bijligt als een paar jaar geleden. Dat valt op, en het is niet goed voor de motivatie. Maar ja: goed onderhoud kost tijd en dus geld.'' Ook de medewerkers van de ploeg-Paddepoel onder leiding van Rudie van der Wal hebben amper de tijd om te praten. Fré Beekman, bezig onkruid te wieden voor het gebouw van de Centrale Fotodienst: ''Dit is de eerste keer dat we dit jaar onderhoud plegen. Kijk, hier, dit perkje: een chaos. Als we hier de volgende keer komen, staat het onkruid weer zó hoog. De aardigheid is er af, mooi werk kun je niet meer afleveren. Maar ja, wat zegt een professor? Meer geld voor onderzoek, minder geld voor onderhoud. Dat potje hevelen we even over.'' Zijn collega Jan Heersema vult aan: ''Je moet steeds gemotiveerd blijven. Daar doen we ons best ook voor, maar op een gegeven moment is dat gebeurd. Bij die voorlichtingsdagen, als al die ouders hier komen, moet het er toch een beetje verzorgd bij liggen? De mensen zien het heus wel hoor, als het een rotzootje is.''
''Gelukkig is de sfeer bij het personeel onder elkaar nog steeds erg goed'', vertelt Beekman. ''Door de bezuinigingen krijgen we steeds meer werk, maar de motivatie is er nog steeds. Toch moet het niet nog minder worden, want qua minimaal onderhoud is het nulpunt nu wel bereikt.'' Henri Geerards, voor de 'technische' zomermaanden als extra kracht aangenomen, is het met hem eens: ''We zijn eigenlijk niet meer in staat om ons werk op een fatsoenlijke wijze uit te oefenen. We moeten nu bijvoorbeeld weer nodig naar de Hanze Hogeschool, terwijl hier ook nog zoveel te doen is.'' Voor de medewerkers is er echter nog genoeg te beleven buiten de zorgen over het af te leveren werk. Klaas Kamminga: ''Hier in de buurt van het Bloemsingel-terrein hebben we veel te maken met de methadonpost in de Bloemstraat. Je vindt leeggeroofde portefeuilles tussen de bosjes, en vorige week was van een van de timmerlui de autoradio gestolen.'' Op de vraag wat er zoal nog meer tussen de bosjes gevonden wordt, verwijst iedereen meteen naar de op Paddepoel werkzame groep. ''Oh, je bedoelt de wip-expres?'' lacht Fré Beekman. ''Daarvoor moet je op de rotonde wezen, hier aan het eind van de weg!'' Tweemaal per week, zo blijkt, geeft een ouder paar zich in een auto op de afgelegen rotonde aan het eind van een doodlopende weg, midden tussen het hoge groen, over aan onstuimig liefdesspel. ''En dat doen ze al zeker twaalf jaar!'' verzekert Beekman. ''Hoe houden ze het vol, hè?''
Door CEES VAN DEN BERG
Enkele assistentenen onderzoekers-in-opleiding blijken gefraudeerd te hebben in hun werk. Dat zal niemand verbazen. Ieder lid van de wetenschappelijke gemeenschap weet dat een klein aantal onderzoekers fraudeert. Waarom zouden enkele van de aankomende onderzoekers dat dan niet doen? Moet dat in de krant? In de regel vinden onderzoekers het vervelend als de media aandacht schenken aan wetenschappelijke fraude; onderzoekers behoren niet te frauderen, en dus frauderen ze niet, zo is de gedachte. Wordt er toch gefraudeerd, dan wordt dat snel intern ontdekt en de fraudeur wordt ontslagen. De wetenschappelijke gemeenschap kent een uitgebreid systeem van controles, waardoor in geval van fraude snel en doeltreffend maatregelen worden genomen. In veel gevallen werkt dat mechanisme prima, zoals blijkt uit het artikel van Frank van Kolfschooten in UK nummer 36. Maar lang niet alle gevallen van fraude worden ontdekt, evenmin worden er altijd maatregelen getroffen. Binnen de wetenschappelijke gemeenschap gonst het van de geruchten. Bijna iedereen kent wel een geval van fraude; iedereen kent wel betrouwbare of minder betrouwbare geruchten over frauderende onderzoekers, die nog steeds een solide of zelfs hoge positie innemen in de wetenschappelijke gemeenschap. Ook al gaat het percentagegewijs om een kleine groep, enkele fraudeurs verkondigen hun ongefundeerde opvattingen nog steeds met groot gezag in de media.
Wat is wetenschappelijke fraude? Gegeven het feit dat de wetten van de wetenschap flexibel zijn, is het vrijwel onmogelijk een sluitende definitie te geven van wetenschappelijke fraude. Wat zijn bruikbare criteria? Wie stelt die criteria vast? Geen vaste wetten, dus geen rechters en gerechtshoven. In 'Betrayers of the Truth' (1982) hebben W. Broad en N. Wade, een groot aantal gevallen van wetenschappelijke fraude besproken en geanalyseerd. A. Kohn deed in 'False Prophets' (1986/88) hetzelfde. In de meest gevallen ging het om onderzoekers die in publikaties beweerden dat ze een bepaalde waarneming gedaan hadden, terwijl uit notities en andere documenten gemaakt tijdens het onderzoek bleek dat die waarnemingen verzonnen waren. Dat zijn natuurlijk duidelijke gevallen van fraude. Hoe dikwijls vergelijkt men echter de gepubliceerde waarnemingen met notities uit de laboratoria? Niemand heeft ooit mijn aantekeningen ingezien, die aantekeningen zijn zelfs nogal slordig. Als student, of daarna als promovendus, heb ik niet geleerd een goed wetenschappelijk dagboek bij te houden. Ik geloof niet dat ik daardoor ooit de boel bedonderd heb, maar dat komt vooral omdat ik wel al vroeg leerde experimenten vaker te herhalen dan misschien strikt noodzakelijk was. Stel dat iemand van alle publikaties alle originele waarnemingen zou controleren, dan zouden er vermoed ik nogal wat ongerechtigheden ontdekt worden. Regelmatig kom ik in publikaties in mijn onderzoeksgebied onmogelijke resultaten tegen, die in ieder geval niet verkregen kunnen zijn door het volgens de regels van de kunst toepassen van geaccepteerde en goed uitgeteste methoden. Slordig onderzoek? Frauduleus onderzoek? Onderzoek zonder enig belang? Moeilijk uit te maken, in de meeste gevallen ook niet nodig, omdat er toch niemand is die aandacht schenkt aan de inhoud van deze publikaties. Dat lange publikatielijsten dikwijls grote indruk maken op autoriteiten is uitermate vervelend. En helaas is dat een krachtige stimulans tot de produktie van zulke lange lijsten.
Al moge echt frauduleus onderzoek relatief zeldzaam zijn, fraudu- leus, slordig en zinloos onderzoek bij elkaar vullen vele pagina's van de wetenschappelijke tijdschriften. Dat is overigens geen nieuw verschijnsel. Het is een aloude klacht, zoals trouwens de geruchten over fraude ook van alle tijden zijn. Wie verstandig is wacht met het oordeel over de waarde van een nieuwe ontwikkeling tot het moment dat anderen die nieuwe ontwikkeling bevestigen. Maar ook al wordt er weinig echt gefraudeerd, het lijkt me van het grootste belang dat de wetenschappelijke gemeenschap minder informeel dan tot nu toe geruchten over fraude onderzoekt. Zeker als die fraude gepleegd zou zijn door geaccepteerde leden van die wetenschappelijke gemeenschap. Dat juist in die 'hogere' kringen grote weerstand bestaat tegen betere procedures voor het opsporen van fraude, is uiterst merkwaardig. Zoals het ook merkwaardig is, dat het lot van degene die een geval van fraude aankaart, zelden aangenaam is. Dat enkele assistentenen onderzoekers-in-opleiding bleken te frauderen is geen ramp. Niemand zal hoop ik alle aio's en oio's opeens gaan verdenken als potentiële fraudeurs. De meeste van hen werken hard en zijn integer. Toch dreigen er enkele problemen. Te vaak wordt van aio's en oio's verwacht dat ze al na vrij korte tijd publiceerbare gegevens produceren. Dat zoiets in enkele gevallen lukt is prima, maar in de meeste gevallen is die eis onzinnig, zelfs pervers. Het vreemde is dat die eis afkomstig is van mensen die na vijf jaar studie in het oude systeem nog aan hun hoofdvak moesten beginnen, en toen nog nauwelijks dachten aan het schrijven van een wetenschappelijk artikel, zeker niet aan een stuk voor 'Nature' of 'Science'.
Het aio/oio-systeem van nu is in principe goed; beter dan het promovendus-systeem van vroeger. Maar er is iets fundamenteel mis met de uitvoering. Ten eerste, de opleiding die aio's en oio's krijgen is in de regel veel te gering; ten tweede, ze krijgen veel te weinig kans zich zelf te ontwikkelen, omdat ze primair als goedkope onderzoekskrachten dienen te produceren voor een onderzoeksgroep, die publikaties nodig heeft; en ten derde: de begeleiding van promotoren is in vele gevallen beneden de maat. Ik begrijp absoluut niet waarom we aio's en oio's niet vier jaar de kans geven om te ontdekken hoe je wetenschappelijk onderzoek doet en of je wetenschappelijk onderzoek leuk vindt of niet. Publiceren is natuurlijk een onderdeel van het wetenschappelijk onderzoek, maar niet omdat het per se moet, maar omdat de behaalde resultaten daartoe aanleiding geven. Ik ben bang dat het aio/oio-systeem zoals dat in de praktijk nu in vele gevallen gerealiseerd is, resulteert in eng opgeleide onderzoekers, die misschien wel prestatiebewust zijn, maar lang niet altijd produkten van blijvend belang produceren. En nog vervelender, dat ze nogal gemakkelijk in de verleiding komen om zinloos, slordig of zelfs frauduleus onderzoek te produceren. Tot slot, waarom zouden aio's en oio's als afronding van hun vier jaar werken geen proefschrift schrijven dat in enkele exemplaren geproduceerd achter gesloten deuren beoordeeld wordt door een commissie die bestaat uit echte deskundigen? Leerzaam en niet frustrerend voor de promovendus.
Beste Jaap van den Bosch, Jouw tekencapaciteiten zijn vermaard, maar het beeld dat je geeft van Hendrik (UK 36) is zwart/wit en vertekend. Om met het eerste te beginnen: je maakt weer eens onderscheid tussen de vormende en de gezellige component van de vereniging. Deze sluiten elkaar niet uit. Want je gaat voorbij aan het feit dat ondanks het onderscheid de vereniging uit hele geschikte, positieve, sympathieke en actieve lui bestaat. Wat het vertekende betreft: hier is sprake van projectie. Je wilt graag de trendsetter en winnaar van de eloquentiawedstrijd zijn. Het studentikoze? Prima! Het is vast heel enerverend om een parasol in zee te werpen om maanden later weer een leuk verhaal boven water te halen. Maar doe dat dan alleen met mensen die er op dat moment bij waren. Laat dergelijke vermeldingen achterwege in de pers. Je wordt namelijk niet begrepen want de lezer ziet de lol van een dergelijke actie-an-sich niet in. Het gaat meer om wie je bent dan wat je doet.
Derk Jan Heslinga
Het enige wat eigenlijk nog ontbrak aan mijn curriculum vitae was een 'Jackass' die mijn persoon zou hebben gebruikt om er zijn eigen frustraties en vooroordelen op te projecteren. 'Jackass' schijnt dit te doen in zijn boekje 'Kunst met peren'. Tenminste, als ik de UK van 7 mei moet geloven, want ik heb het werkje niet gelezen. Liever beperk ik mijn lectuur tot Shakespeare, Dostojewski of 'Mussengang'. Tenslotte wil ik nog opmerken dat mijn stilleven 'Votze mit Birnen' niet te koop is via de reguliere kanalen, maar permanent zal worden tentoongesteld in de imaginaire Galerie voor Conceptuele Kunst, waar geen enkele jakhals of Schilderswijker er met zijn klauwen bij kan.
Tjeerd Oliemans
Pauline Westerman pleit in de UK van 21 mei jongstleden voor een Faculteit der Wijsbegeerte die stevige banden heeft met de vakwetenschappen. Samenwerking tussen filosofen en vakwetenschappers is voor beiden inspirerend. Dit was het idee achter de voormalige Centrale Interfaculteiten. Wij betreuren het tot op de dag van vandaag dat deze benaming uit de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (WWO) geschrapt is, al blijft dit idee voor de Groningse Faculteit der Wijsbegeerte uitgangspunt. Dat de faculteit zelf de naam Centrale Interfaculteit geschrapt heeft en zich isoleert is een vergissing van Westerman. Ook in haar formatiebeleidsplan blijft de faculteit gericht op de vakwetenschappen. Het is het hoofdvakonderwijs dat overigens voor alle RUG-studenten toegankelijk is dat het wegens bezuinigingen moet ontgelden, maar toch breed genoeg moet blijven om bij de verschillende gebieden van een klassieke universiteit aansluiting te kunnen vinden. Het avondonderwijs van de faculteit wordt zelfs verbreed. Zo wordt het een aantrekkelijker bijvakprogramma voor studenten uit alle vakwetenschappen en biedt het een betere inleiding op het bovenbouwprogramma, dat toegankelijk is met een propaedeuse in een vakwetenschap. Westerman heeft het meeste bezwaar tegen de behandeling in het plan van onderwijsdienstverlening aan hele kleine groepjes studenten. Ondanks de verhoogde nullast is deze dienstverlening niet meer te bekostigen. Niemand kan het wijsbegeerte kwalijk nemen dat ze geplaagd door geldzorgen hier kritisch naar kijkt. Het schrappen van dit onderwijs is een overhaaste conclusie van Westerman.
Het Bestuur van de Faculteit der Wijsbegeerte, voorheen Centrale Interfaculteit
HORIZONTAAL: 1. zij is geestelijk negatief. (3) 3. hij draagt een bos fletse bloemen. (11) 9. dat gebied was vroeger een lustbos. (11) 10. luchtige houding. (3) 11. met genoeg leesvoer kon hij de hele wereld aan. (5) 12. er zitten borsten in de bar. (3) 13. zo'n dwaas lied is niet gezond. (7) 14. hij heeft een hekel aan die eerste uitvoering. (7) 15. prijs de kleurloosheid van het eten. (6) 17. op zo'n plaats zwijgt zelfs Fries water. (4) 19. deze damper doet het niet meer. (7) 22. zwemt in z'n eigen kom. (6) 24. dubbel diep gaan en toch niet winnen. (9) 27. dat orgaan als afval is onzin. (5) 28. die vliegende vissen komen een heel eind. (11) 29. zo'n slons zit tevergeefs in dat water. (4)
VERTICAAL: 1. voorbij die boom wordt het dodelijk. (6) 2. de bak is
gewoonlijk verwant aan de inhoud. (10) 3. heeft ma zelf voor ons
gebakken. (10) 4. trotseer die halm in het vlees. (7) 5. rond die
letter schijnt het gering te worden. (8) 6. maal het verschil. (9) 7.
het lijkt wel vaders eerste. (9) 8. niet lang en (nauwelijks) luchtig.
(10) 15. rad achteruit. (8) 16. als eerste zingt dat meisje. (4) 18.
doen u veel kwaad. (5) 20. doe het vers. (3) 21. een offer voor boven.
(6) 23. stop bereids hard. (5) 25. die jongen had spit. (4) 26. die
god werpt zich in de strijd. (4) 27. die tweede reeks geeft troep. (3)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
cryptogram 37 dienen vrijdag 12 juni 1992 voor 12.00 uur in het bezit
te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv. cryptogram 37. De
goede oplossing vindt u in UK 39.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 35
Horizontaal: 1. aktentas; 5.sambal; 10.barkruk;
11.oorworm; 12.nietapparaat; 13.chr; 14.engelsen; 15.opzij;
17.woongedeelten; 20.export; 21.broodmes; 25. lijsterbes; 27.patat;
28.spinnen; 29.entree
Verticaal: 1.albanees; 2.tariefgroep; 3.normaal;
4.afkoppelen; 6.aardappel; 7.boog; 8.lammeren; 9. cobra; 13.cij-
fermatige; 16.repressie; 18.normeren; 19.eerloos; 22.oppast; 23.satan;
24.ebben; 26.spui. De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: Wout
Smit, Toppingaheerd 45, 9737 TT Groningen.
Zoals zoveel succesvolle academische disciplines is de linguïstiek een duur woord voor taalkunde of taalwe- tenschap een huis met steeds meer kamers. Zelf beoefen ik een van de weinige legitieme takken van de taalkunde, de formele linguïstiek. Daarnaast, -onder, of -boven moet ik het bestaan dulden van algemene, descriptieve, normatieve, comparatistische, historische, moderne, toegepaste, klinische, algebraïsche, mathematische, modeltheoretische, cognitieve, computationele en zo nog wat linguïstieken, waaronder socio-, psycho-, pathoneuro-, pragma-, teksten zelfs gerontolinguïstiek. Er is altijd wel ergens een leerstoel die zich sterk maakt voor deze subdisciplines, die op hun beurt mogelijk weer opgesplitst zijn naar specialismes: de fonologie, morfologie, syntaxis of semantiek van de .. (begin hier weer van voren af aan met algemene, etcetera). Al deze specialismes kennen ook weer deelspecialismes, maar ik bespaar u verdere varianten. Het loopt in de honderden.
Alsof het nog niet vol genoeg is in dit huis, dient zich alweer een nieuwe toegepaste subsubdiscipline aan, de pornolinguïstiek. Naar verluidt zal de communicatiekunde, een topletterenbovenbouwstudie-in-oprichting, de leerstoel in de wacht slepen. Maar wat is pornolinguïstiek? Een vorm van pragmalinguïstiek gericht op de pornotaal, vergelijkbaar met de pragmalinguïstische studie van vaktalen of groepstalen als turbotaal, studententaal en jongerentaal. Nu zijn we er nog niet. Wat is dan pornotaal? Eerst wat het niet is: talige vuilspuiterij in het algemeen. Daar zijn inmiddels prikkelende onderzoekjes naar gedaan: waarom roepen wij ''Kut!'' als er iets misgaat, en de Duitser, Fransman of Angelsaks in vergelijkbare omstandigheden ''Scheisse!'', ''Merde!'' of ''Shit!''? Nee, de pornolinguïstiek bestudeert het taalverkeer rond het geslachtsverkeer.
Hier bespeurt men twee tendenzen: depornoïsering en pornoïsering van het taalgebruik. Het eerste is zeldzaam: ''emmeren'' betekende ooit ''sodomie plegen met merries (sold)'', zie Van Dale. Soldaat op emmer achter paard. Die interpretatie dringt zich niet direct op in de uitdrukking ''Sta toch niet zo te emmeren!''. Pornoïsering van gangbare woorden is een algemener fenomeen. Op dit gat in de taalkundemarkt heeft de pornolingustiek zich gestort. Enkele voorbeelden: (discreet) relaxen: vrijen; Grieks: geen idee, misschien sex met olijven en ouzo; Frans: zal wel sex met stokbrood en Beaujolais zijn; club: bordeel; gastvrouw(tje): hoer, gedipl. masseuse: niet hoererende masseuse, masseuse, ook wel: masseuze: niet masserende hoer; huisbezoek: hoer bezoekt hoereloper.
Dit lijstje betreft nog alleen de pornoïsering van gangbare woorden. De teksten (zie het Nieuwsblad van het Noorden) zijn nog intrigerender: ''De blonde barones knielt voor 2 staljongens. Haar lippen vinden. 06.. ''. Lippen die zoeken?! Waarnaar? Is het soms donker? Is de barones misschien blind? Geblinddoekt? Waarom staljongens, waarom twee? Wat zijn eigenlijk staljongens? Blonde Jolanda: ''Ik verwen u tot het einde.'' Help! ''Leuk blondje ontvangt privé.'' Ontvangt wat?
Deze natuurlijk uit Amerika overgewaaide porn- olinguïstiek bevredigt niet alleen onze wetenschappelijke nieuws- gierigheid, maar laat zich bovendien ook sociaal legitimeren, in de zin dat de communicatieve interactie met en binnen randgroeperingen erdoor wordt geoptimaliseerd. Ik ken wel een kandidaat voor deze leerstoel.
RON VAN ZONNEVELD
Het gaat niet goed met de Stichting Studenten Huisvesting. Anders dan de eigen monumentale kantoorpanden doen vermoeden, dreigt de stichting in financiële problemen te komen. En op de werkvloer is de stemming om te snijden. Wat dat voor gevolgen heeft voor de huurders laat zich het best aan de hand van een voorbeeld uit de praktijk illustreren. De voormalige bewoners van de SSH-panden aan de Landsteinerlaan dienden op 21 november van het vorige jaar een klacht in wegens een defect verwarmingssysteem. Ze hebben aan den lijve ondervonden wat het is om met een organisatie te onderhandelen die met zichzelf overhoop ligt.
Arjan Wildeboer
Op zaterdag 16 november van het vorige jaar viel in de SSH-panden aan de Landsteinerlaan de verwarming uit, net in de eerste koudeperiode. Een van de vijftien bewoners belde daarom naar de universitaire bewakingsdienst in Paddepoel, waar men de storingsmelding doorgaf aan een monteur van de firma Boer. Met die firma heeft de SSH voor veel geld een contract gesloten om zodoende 24 uur per dag, ook in de weekenden en tijdens feestdagen, verzekerd te zijn van snelle reparaties bij calamiteiten. Een mooie regeling, dat wel, maar gegoten in een omslachtige procedure die fouten in de hand werkt. Want de storingsmonteur gaf aan L.J. Babtist van de SSH per abuis een storing door in het verwarmingssysteem van de flat Maria ten Hoorn in de Boerhavelaan. Omdat er net wat gedonder rond die flat was geweest waarover later meer oordeelde Babtist dat de reparatie wel tot maandag kon wachten. De bewoners van de Landsteinerlaan zaten ondertussen te kleumen van de kou, in afwachting van een monteur die maar niet kwam opdagen. De daaropvolgende maandagmorgen belden ze nogmaals met de SSH en de vergissing werd rechtgezet. Maar de storingsmonteur keerde onverrichterzake terug; het centrale ketelhuis in de Landsteinerlaan zat op slot en hij had geen sleutel. De SSH had die sleutel ook niet. Die lag, zo bleek toen pas, bij de woningbouwvereniging Concordia die de voormalige bejaardenwoningen in afwachting van sloop aan de SSH in beheer had gegeven. Concordia weigerde echter de sleutel af te staan en zou de storing zelf wel verhelpen. Dat gebeurde niet. Dinsdagmiddag om vier uur brandde de kachel nog steeds niet en nogmaals trokken de bewoners bij de SSH aan de bel. Die gaf daarop de opdracht de deur van het ketelhuis open te breken, zodat de monteur van firma Boer aan de slag kon gaan. Maar het was al weer woensdag voordat de kachels na een provisorische reparatie eindelijk weer wat warmte gaven.
Voor iedereen was de kous toen af, zo leek het. Maar de studenten lieten het er niet bij zitten. Ze hadden tijdens die vijf dagen kou extra kosten moeten maken omdat ze zichzelf met gasfornuizen, elektrische dekens, verwarmingselementen en veel warme douches nog een beetje op temperatuur hadden gehouden. Bovendien wilden ze ook wel iets terugzien voor de extra telefoonkosten, de hulp en reiskosten van derden en het verminderde woongenot. Op 21 november stuurden ze daarom een schadeclaim naar de SSH van zo'n 1750 gulden. Met die stichting hadden ze immers hun huurovereenkomst gesloten. Het zag er in aanvang gunstig uit voor de studenten. Eddy Zwerver, vijfdejaars student geschiedenis en woordvoerder van de bewoners, had een informeel gesprek gehad met H. Hendriks, hoofd bewonerszaken van de SSH. Die vond de schadeclaim alleszins redelijk en gaf de verzekering dat de zaak spoedig en in positieve zin zou worden afgehandeld. Maar wat de bewoners niet wisten was dit: Hendriks was kort daarvoor door de directeur van de SSH, Van der Boor, tijdelijk van zijn functie ontheven; al zijn beslissingsbevoegdheden waren hem ontnomen. Als hoofd bewonerszaken had hij de schuld gekregen van de vernielingen die studentbewoners hadden aangericht in de flat Maria ten Hoorn, een voormalig bejaardentehuis in Corpus den Hoorn. Die flat werd rond begin december gesloopt, maar voordat het zo ver was hadden de bewoners, na een wat uit de hand gelopen eindfeest, zelf al een deel van de sloop op zich genomen. Daarbij werden dingen vernield, zoals de alarminstallatie en de liften, die nog wel degelijk enige waarde hadden. Hendriks kreeg daarop binnen de SSH de zwarte piet toegeschoven; helemaal toen er een schadeclaim dreigde van de eigenaar van de flat, de woningbouwvereniging Concordia.
Voor de bewoners aan de Landsteinerlaan met hun ondeugdelijke verwarming hadden de spanningen tussen de SSH en Concordia al vervelende gevolgen gehad. Concordia had na de gebeurtenissen in Maria ten Hoorn niet zo'n hoge pet op van de beheerderskwaliteiten van de stichting. Dat verklaarde ook waarom ze de sleutel van het ketelhuis in de Landsteinerlaan had geweigerd. Maar er was meer. Over de schadeclaim van de Landsteinerlaanbewoners moest nu niet Hendriks maar S. Venema beslissen, hoofd van de financiële administratie van de SSH. En die leek het toch meer een zaak voor R.E. Kasemier, het hoofd van de technische dienst. Moe van al het gezeur, geschrijf en getelefoneer van die lastige, vastberaden studenten met hun schadeclaim, zou Kasemier dit varkentje wel even wassen en de zaak definitief afhandelen. Kasemier schoof de schadeclaim van de bewoners op 6 december door naar Concordia. Bewonersvertegenwoordiger Zwerver werd ondertussen te verstaan gegeven dat hij en zijn medebewoners pas geld van de SSH konden verwachten als die zelf eerst eenzelfde bedrag van de woningbouwvereniging had ontvangen. En daarmee was voor Kasemier de kous af. Maar niet voor de bewoners aan de Landsteinerlaan. Zij hadden, vonden ze, helemaal niets met Concordia, de Maria ten Hoorn flat of met het interne gedonder bij de SSH te maken. Toch werden ze daar nu wel het slachtoffer van, ze werden door de SSH van het kastje naar de muur gestuurd. Bovendien was hun verwarming sinds de eerste schadeclaim nog herhaaldelijk, bij elkaar zo'n vijf dagen uitgevallen. Dus ging er op 9 december een verhoogde schadeclaim van ongeveer 3600 gulden de deur uit en zochten de bewoners contact met de pers, eerst met de UK en een paar dagen later met het Nieuwsblad van het Noorden. De gealarmeerde SSH, bij een feestelijke opening van nieuwe wooneenheden altijd bijzonder happig op publiciteit, probeerde nu krampachtig haar deuren voor de pers dicht te timmeren. Nadat Kasemier zich pas na zeer veel moeite liet opsporen, wilde hij over de eigenaardige gang van zaken enkel kwijt dat hij er geen behoefte aan had ''alles aan de grote klok te gaan hangen of aan een buitenstaander te vertellen''.
De doofpot werkte niet. De kranteberichten sloegen op de SSH-burelen dan ook in als een bom. Voor Kasemier, die zich binnen de SSH had opgeworpen als degene die het allemaal wel even zou regelen, dreigde nu opeens gezichtsverlies. Want hij had zich lelijk verkeken op de vastbeslotenheid van de bewoners met hun schadeclaim. En dus leek er toen zo waar toch nog wat schot in de zaak te komen. Hoofdbewoner Zwerver kreeg op 19 december een brief van Kasemier waarin deze meedeelde dat hij met Concordia het een en ander had besproken en afgehandeld. Zwerver zelf werd uitgenodigd voor een gesprek op 15 januari 1992 op het SSH-kantoor. Op die vijftiende januari gaf Kasemier een nieuwe draai aan de zaak. Hij vertelde dat Concordia in principe al bereid was geweest aan de schadeclaim tegemoet te komen, maar dat de woningbouwvereniging na de berichten in de pers weer was afgehaakt. De bewoners hadden de SSH sowieso te weinig tijd gegund om alles in orde te maken. (''Onzin'', zegt Zwerver. ''We hebben na onze eerste claim drie weken op een officiële, schriftelijke reactie van de SSH zitten wachten voordat we naar de pers gingen. Bovendien kwamen de vele andere contacten altijd door onze bemoeienissen tot stand, nooit nam de SSH zelf het initiatief.'') Op de verdere medewerking van Kasemier hoefden de bewoners nu dus ook niet meer te rekenen, zei Kasemier. En de ooit gedane belofte van het hoofd bewonerszaken Hendriks dat het allemaal wel goed zou komen, was een belofte van Hendriks en niet van hem; daar zou hij Hendriks nog wel even op aanspreken. Niet in de laatste plaats nam hij het de bewoners bovendien bijzonder kwalijk dat ze onderhand ook de klachtencommissie van de SSH hadden benaderd.
Een buitenstaander zal zich ondertussen afvragen waarom de SSH niet direct en zonder morren de eerste schadeclaim van zo'n 1750 gulden uitkeerde. Dat de scheve verhoudingen tussen SSH-medewerkers de zaak onnodig compliceerden is op zich wel duidelijk. Maar over het waarom van die slechte werksfeer is nog niets gezegd. Daarom een intermezzo. De SSH wil groeien en een volwassen woningbouwvereniging worden. Probleem is echter dat de rijkssubsidies steeds verder slinken waardoor nieuwbouw aanzienlijk duurder wordt. Op dit moment bouwt de SSH nog maar zo'n 30 à 40 nieuwe wooneenheden per jaar. In betere tijden sprong de overheid bovendien ook voor renovatiewerkzaamheden met fikse bedragen bij, maar die subsidies zijn de laatste vijf jaar gaandeweg afgebouwd en per 1 januari 1992 definitief stopgezet. Voor het zover was heeft de stichting daarom nog in ijltempo diverse studentenflats gerenoveerd. Toch moest ze bijvoorbeeld bij de laatste klus, de renovatie van de studentenflat Selwerd 3, al een groot deel van de kosten zelf betalen. Het bedrag dat de SSH moest bijpassen had echter oorspronkelijk een andere bestemming. Jaarlijks ontvangt de stichting 500 à 600 gulden subsidie per wooneenheid voor het dagelijks onderhoud, ook voor nieuwe eenheden waar de echte onderhoudskosten nog even op zich laten wachten. Dat reservepotje is nu aangesproken om de grote renovatieprojecten bij de diverse flats te financieren. En dus krijgt de SSH binnenkort de rekening gepresen- teerd van haar weinig vooruitziende blik. Want ook de vele, ooit gloednieuwe wooneenheden die vanaf de beginjaren tachtig zijn gebouwd, vertonen onderhand hun eerste gebreken en zijn over niet al te lange tijd aan een opknapbeurt toe. En dat soort uitgaven kan de stichting zich steeds minder permitteren; volgens onbevestigde berichten zou in 1991 al voor zo'n 3 miljoen gulden zijn ingeteerd op een totale reserve van rond de 7 miljoen.
Oplossingen zijn er ook bedacht, oplossingen die een ware stam- menstrijd binnen de SSH in gang hebben gezet; want het aloude principe van goede en betaalbare huisvesting voor jongeren staat zwaar onder druk. De afdeling bewonerszaken van Hendriks neemt het op voor de huurders. Klachten van bewoners worden nog immer serieus genomen en terechte schadeclaims zullen in de regel vlotjes worden gehonoreerd. Maar de andere stroming binnen de SSH krijgt steeds meer de overhand; boekhouder Venema, hoofd technische dienst Kasemier en directeur Van der Boor houden de hand angstvallig op de knip en zoeken tegelijkertijd naar nieuwe bronnen van inkomsten. Het is dan ook niet toevallig dat de SSH onlangs een zogenaamd niet-commercieel kamerbemiddelingsbureau heeft geopend. Eerder konden studenten op een prikbord een kamer uitzoeken die door particulieren en woningbouwverenigingen via de SSH op de markt werden gebracht; dat was kosteloos. Nu echter moeten dakloze studenten zich eerst voor vijftig gulden inschrijven bij het bemiddelingsbureau. Ook is de SSH in bepaalde gevallen niet meer bereid om rechtstreeks als verhuurder op te treden.
Vervolg op pagina 10
Vervolg van pagina 9.
Dat schept namelijk verplichtingen ten aanzien van huurders en houdt dus ook een zeker risico in. Voor de huisvesting van buitenlandse studenten bijvoorbeeld hebben de universiteit en de hogescholen in Groningen daarom een eigen huisvestingsbureau in het leven moeten roepen. De huurders die de SSH nog wel rechtstreeks bedient zullen ondertussen worden geconfronteerd met stijgende huren, nog los van de wettelijke, jaarlijkse huurverhogingen; want de stichting zal gemaakte kosten steeds vaker doorberekenen. Dat gebeurt nu eigenlijk al, maar soms dan ook nog met een onzorgvuldigheid die vooral voordelig uitpakt voor de stichting zelf.
In februari van dit jaar kwam bijvoorbeeld aan het licht dat de SSH de studentbewoners van de flat Hoendiep 1 in totaal 4000 gulden teveel in rekening had gebracht voor de reparatie van liften en verlichting en het klein onderhoud. Bewoners die hun geld terug wilden zouden echter eerst individueel bij de huurcommissie, een onafhankelijke geschillencommissie ingesteld door het Ministerie van Volkshuisvesting, een officiële klacht moeten indienen. Kosten per student voor zo'n procedure: 25 gulden. Dat procedurebedrag was in de meeste gevallen al hoger dan het bedrag dat ze vervolgens bij de SSH konden terugvorderen. Dus lieten vrijwel alle studenten het er maar bij zitten. Boekhouder Venema concludeerde dan ook ''dat er maar één klacht van één bewoner'' was ontvangen: ''Voor de overige bewoners was daar blijkbaar geen aanleiding toe.'' Terwijl de SSH zich dreigt te verslikken in grote onderhoudskosten, wordt tegelijkertijd de kans op gebreken aan de wooneenheden steeds groter. En daarmee groeit ook de huiver van de stichting voor klachten en schadeclaims van bewoners. De oplossing lijkt te zijn gevonden in een ontmoedigingsbeleid: maak de klachtenprocedure zo onaantrekkelijk en onoverzichtelijk mogelijk. Maar maak die procedure vooral zeer tijdrovend. Studenten kunnen hun tijd immers wel beter besteden. Wat dat in de praktijk betekent ondervonden ook de bewoners in de Landsteinerlaan met hun schadeclaim. Dat ze desondanks niet voortijdig afhaakten heeft een eenvoudige verklaring. ''Het werd een principekwestie'', zegt bewonerswoordvoerder Zwerver. ''We wilden ons niet zomaar door de zeer onfatsoenlijke behandeling van de SSH uit het veld laten slaan.'' Pas na een hele hoop getelefoneer werd het de bewoners duidelijk dat ze voor een procedure bij de SSH-klachtencommissie een schriftelijke verklaring van Kasemier nodig hadden waarin deze hun schadeclaim officieel afwees. Dus stuurden de bewoners een verzoek voor zo'n verklaring op 22 januari naar Kasemier. Die had op zijn beurt ook niet stil gezeten en wilde de confrontatie met de klachtencommissie hoe dan ook voorkomen.
Hoofd bewonerszaken Hendriks werd van stal gehaald (hij was door het stichtingsbestuur inmiddels weer in ere hersteld) om een brief aan de bewoners te schrijven. In die brief maakte de SSH officieel bekend dat ze op basis van de eerste schadeclaim, van 21 november 1991, had besloten aan de bewoners een vergoeding toe te kennen van iets meer dan honderd gulden per persoon. Omdat de brieven van de bewoners en van Hendriks elkaar kruisten, volgde op 28 januari nog een schrijven van de SSH, maar deze keer weer van Kasemier. Zonder tegenbericht ging hij er vanuit dat alles nu in orde was. Dat kon hij wel vergeten. De SSH had alleen de eerste claim over de eerste vijf dagen kou ten dele gehonoreerd, oordeelden de bewoners. Hun verhoogde schadeclaim van 9 december, na nogmaals vijf dagen kou, werd in feite genegeerd. En dus dienden ze op 29 januari toch een officiële klacht in bij de klachtencommissie van de SSH. De panden aan de Landsteinerlaan bestonden toen al lang niet meer; ze waren gesloopt. (Die sloop begon eerder dan gepland. De al vertrokken bewoners werden daarover niet tijdig geïnformeerd. Eén bewoonster kon zelfs haar nog achtergelaten spullen uit de vuilnis vissen.) De bewoners waren in andere SSH-eenheden ondergebracht, verspreid over de hele stad. Voor Zwerver betekende dat veel extra werk om de oud-bewoners als groep bij elkaar en bij de les te houden. De klachtencommissie van de SSH nam geen genoegen met de klacht die Zwerver namens iedereen had ingediend. Dus was hij weer vele uren zoet om alle bewoners een klachtenformulier toe te spelen en om deze na ondertekening weer op te halen.
Op 20 februari 1992 organiseerde de klachtencommissie voorzichtig een 'informatieve bijeenkomst' waar de bewoners hun zegje mochten doen. Later werden ook Hendriks en Kasemier van de SSH aan de tand gevoeld; op donderdag 12 maart volgde daarop de officiële zitting. En op 9 april viel het besluit van de commissie bij Zwerver in de bus. De teleurstelling van de bewoners was groot. De eerste claim was door de commissie als uitgangspunt genomen, stond er in de brief. De bewoners hadden recht op een vergoeding van iets meer dan honderd gulden per persoon en dat bedrag was al aan hen uitgekeerd. Maar de latere, verhoogde claim werd van de hand gewezen met een verwijzing naar artikel 14 lid 7 van de Algemene Bepalingen (deel uitmakend van Overeenkomsten van Verhuur en Huur van de stichting 'Stichting Studentenhuisvesting Groningen'). Dat artikel luidt: ''Huurder heeft tijdens de uitvoering van werkzaamheden geen recht op vermindering van de huurprijs, tenzij de werkzaamheden langer dan 40 dagen duren.'' Leuk bedacht door de klachtencommissie van de SSH, maar artikel 14 lid 7 is in deze zaak helemaal niet van toepassing. Dat vermoeden wordt nog eens bevestigd door prof.mr.dr. Wim Reehuis van de vakgroep Privaatrecht van de Groningse rechtenfaculteit. ''Het artikel heeft betrekking op geplande, op voorhand afgesproken renovatiewerkzaamheden waar een huurder mogelijk overlast van ondervindt. In zo'n geval heeft de huurder dan ook geen recht op vermindering van de huurprijs. Maar in deze zaak speelt dat helemaal niet. Het is van de bewoners alleszins redelijk om gemaakte kosten te verhalen op de verhuurder.'' En zo rommelt de SSH straffeloos maar wat aan met haar huurders. De bewoners van de Landsteinerlaan zoeken ondertussen naar andere mogelijkheden om hun recht te halen. Wat de toch al lange lijdensweg hen tot op dit moment nog wel heeft opgeleverd, is dit: hoofdbewoner Zwerver kreeg van de klachtencommissie als beloning voor al zijn inspanningen een tegemoetkoming in de telefoonkosten. En verder hadden de huurders zich volgens de commissie ook volkomen correct met hun klacht tot de Stichting Studenten Huisvesting gewend, omdat zij met die instelling een huurovereenkomst hadden gesloten. Als meest schrale troost bleef voor de bewoners tenslotte over dat het stichtingsbestuur van de SSH het SSH-kantoor geïnstrueerd heeft zelf ook ''in den vervolge in die geest te handelen''.
Tussen twee terpen, in het dorpje Wierumerschouw, woont de bioloog Jaap van der Veen. Hij leerde tijdens zijn studie al van Maarten 't Hart dat cultuur natuur is. Zijn bijna vanzelfsprekende liefde voor het Groningse landschap wilde hij combineren met zijn passie voor toneel. Augustus vorig jaar richtte Van der Veen de Stichting Reitdiepgang op met het doel een theaterproject te realiseren langs het Reitdiep, het oudste cultuurlandschap van West-Europa. De stichting komt voort uit de culturele commissies van Oostum, Garnwerd en Aduarderzijl, en kan dus een echt plattelandsinitiatief worden genoemd. Het is ook een idee dat breed wortelt: bijna iedereen doet mee, de culturele club, de waterstaat, de boeren uit de omgeving en de middenstand. In het stuk van Garnwerd doet zich zelfs de situatie voor dat de rol van de hereboer wordt vervuld door de boer die eigenaar is van het land waarop gespeeld wordt. Met verve legt Van der Veen uit wat de mensen in het Noorden allemaal hebben moeten doen om te overleven in hun eeuwen durende strijd tegen het water: ''Je moet je voorstellen dat eb en vloed doorliepen tot Groningen, het was één sompige massa, in de winter stond alles onder water. De mensen moesten overleven, ze gingen heuveltjes bouwen, dijken aanleggen en stromen reguleren.'' Overal zijn sporen te vinden van deze mensenarbeid in het landschap; die sporen zijn oud en kwetsbaar, bijvoorbeeld het kerkje van Oostum dateert uit 1200, de terp waarop het monument staat is nog veel ouder. De geschiedschrijvers uit de Romeinse tijd verbaasden zich over het feit dat de mensen hier op kluitjes klei konden leven.
Van der Veen vergelijkt het historische landschap met het gezicht van een oude vrouw, die verhalen kan vertellen: ''Het landschap heeft van alles meegemaakt, er zitten barsten, plooien, kieren en gaten in. Als je een kaart van dit gebied ziet, dan herken je meteen de oude stroomdalen en wierden.'' De keuze van de lokaties voor het festival was snel gemaakt: de kade bij Wierumerschouw vormt een natuurlijk openluchttheater, evenals de speelruimte in Garnwerd. De terp van Oostum lag voor de hand, in het verleden zijn daar verschillende culturele manifestaties geweest en het smeedijzeren bruggetje in het weidse landschap roept als het ware om theater. Deze bekende plekjes worden al jaren gekoesterd door Van der Veen. In zijn hoofd had hij duidelijke beelden gevormd, die hij terecht aan de kant moest zetten voor de 'verbeelding' van de betrokken regisseurs. Hoe verschillend lokatietheater kan zijn, komt naar voren in de tien voorstellingen die er dit weekend zijn te zien.
In Garnwerd wordt het 'Witchwicht' gespeeld, geschreven door Ben Smit, de regisseur van de Rederijkerskamer Io Vivat. De spelers komen allen uit de gemeente Winsum, zoals de kinderen uit Garnwerd en het vrouwenkoor uit Feerwerd. Het verhaal gaat over het dorp Garnwerd: het Reitdiep vormde vanouds de grens waarachter het gevaar school van het 'Overdiepse', waarmee Winsum werd aangeduid. In de rug voelde de bevolking een bedreiging vanuit de stad. Het theaterstuk gaat over vreemde invloeden van buitenaf, in de persoon van een heks en een dame, die het idyllische dorpstafereel komen verstoren. De cast met onder anderen de dorpsgek, de hoer en de dominee, speelt vlakbij café Hammingh een tijdloos verhaal over het bedreigde Garnwerd. Zo vormt het dorp het decor, de woonplaats en het verhaal. Halverwege Garnwerd en Wierumerschouw wordt bij de smeedijzeren draaibrug 'Coen' van Slauerhoff opgevoerd. Van de brug is alleen nog het geraamte over, de ene helft hangt boven het water, de andere helft boven het land. Van der Veen: ''Dat ding heeft absoluut geen functie meer, alles is weg, het hout, de bedekking. Je kunt nergens meer aan zien welke betekenis deze brug in het verleden had. Er is geen weg, geen spoor, niets. In the middle of nowhere staat een brug die ooit de stuw bediende, die het water moest tegenhouden.'' Voor Van der Veen roept deze lokatie het ultieme Slauerhoffgevoel op: waar ben ik, wie ben ik, wil ik naar het water of blijf ik liever op het land. Een oerromantisch verlangen dat tot weinig leidt, enkel melancholie. Het bruggetje wordt omgebouwd tot het Batavia van 1629 met de calvinistische gouverneur-generaal Jan Pieterszoon Coen aan het hoofd. Hij is een potentaat en hij leeft volkomen geïsoleerd van zijn omgeving: hij heeft ruzie met Nederland, omdat hij niet genoeg kruidnagelen aflevert, conflicten met de inlanders, die beter betaald willen worden en problemen met Sara, zijn halfbloed petekind. In het midden van de weilanden ontstaat een broeierig Batavia, waarvan de dramatische spanning te herkennen is in de geografische samenstelling van de lokatie: de eenzame plek, het stenen walletje en het loze bruggetje.
De derde intrigerende speelruimte wordt gevormd door het kerketerpje van Oostum. Hier voeren vier bekende groepen uit Groningen hun produkties op. Het performancetheater 'Degedoe' bijvoorbeeld werkt graag met beeldend materiaal; aan hun expressieve optreden kun je zien dat ze stage hebben gelopen bij de Dogtroep. Hun stuk 'Weggegooid geld' spelen zij met behulp van allerlei grof vuil, waar zij een processie van maken die uitmondt in de kerk. De plek als inspiratiebron voor de vertelling.
Het theaterfestival speelt zich in wezen op een klein gebied af: Van Wierumerschouw naar Garnwerd is hemelsbreed niet meer dan 5 kilometer, met gemak per fiets of wandelend te doen. Langs de route staan verschillende performers en horeca-ondernemers, die de tocht veraangenamen. Van der Veen: ''Ik wil mensen leren kijken. Veel Pieterpadwandelaars kijken alleen naar de twee meter voor hun voeten en naar de hielen van hun metgezel; fietsers richten zich op de weg. De uitdaging van dit project is juist om het landschap mee te laten doen.''
De voorstellingen van het theaterfestival Reitdiepgang vinden plaats op zondag 7 en maandag 8 juni van 13.00 uur tot 18.00 uur. Kaartvoorverkoop bij het Prinsentheater (tel:719600).
Door NICOLETTE SCHOLTEN
Met al die zongevulde vrije dagen, uitzicht op vakantie én een extra gevulde bankrekening vanwege het vakantiegeld, is het in mei helemaal zo gek nog niet om loontrekker te zijn van de RUG. Maar er wacht ons nog een aangename verrassing. De bonden en de minister hebben afgesproken dat vanaf april van dit jaar ons salaris verhoogd wordt met 3 procent. De nabetaling over de laatste twee of drie maanden mogen we in juni of juli verwachten. Dat hangt af van het moment waarop minister en bonden definitief overeenstemming bereiken over de arbeidsvoorwaarden voor het komend jaar. Daarover wordt deze week nog onderhandeld.
Dit jaar is het overigens de laatste keer dat de minister van Binnenlandse Zaken en de vakbonden op centraal niveau met elkaar rond de tafel zitten om te onderhandelen over de arbeidsvoorwaarden. Vanaf volgend jaar zullen de werkgevers en werknemers van de acht overheidssectoren hun eigen overleg gaan voeren. Wat de universiteiten betreft, zal de VSNU de rol van werkgever gaan vervullen. Het komend sectoroverleg heeft overigens zijn schaduw al vooruit geworpen: minister Dales en de ambtenarencentrales hebben afgesproken om nu al de uitwerking van een aantal zaken aan de sectoren over te laten.
De belangrijkste afspraken in het akkoord over het arbeidsvoorwaardenpakket, dat loopt van april 1992 tot april 1993, zijn samengevat de volgende:
Vanaf april van dit jaar krijgen de ambtenaren een salarisverhoging van 3 procent. In januari 1993 komt er een procent bij.
In oktober van dit jaar krijgt het over- heidspersoneel een eenmalige uitkering ter grootte van 6 procent van hun salaris.
De VUT-leeftijd wordt gehandhaafd op 61 jaar, evenals het recht op VUT bij veertig dienstjaren. Het uitkeringspercentage wordt echter per januari volgend jaar verlaagd tot 75 procent. Deze verlaging geldt niet voor degenen, die voor die tijd met de VUT gaan of voor juni van dit jaar gebruik maken van een pre-VUT-regeling.
Werkgever en werknemers doen verder een aantal aanbevelingen die in de sectoren uitgewerkt kunnen worden: op dat niveau kunnen werkgevers en bonden onderhandelen over de invoering van een deeltijd-VUT en de aanpassing van wachtgeldregelingen. Als er als gevolg van die aanpassingen (lees: verslechteringen) gelden vrijkomen, dan moeten partijen overeenstemming bereiken over de besteding ervan. Hetzelfde geldt voor vrijkomende middelen bij aanpassingen in de aanspraken bij ziekte. Het ACOP en CCOOP, de ambtenarencentrales van de FNV en het CNV, hebben het akkoord inmiddels schoorvoetend geaccepteerd: de leden van de grootste bonden van beide centrales, AbvaKabo en het CFO, hadden met name grote bedenkingen over de VUT-afspraken. De kleine centrales, de CMHF en het AmbtenarenCentrum, wijzen het bod af. Hun afwijzing heeft echter geen gevolgen, omdat de andere centrales een meerderheid vormen.
Ooit hield hij zich als voorman van de Virgin Prunes bezig met het ontdekken van het primitieve in de mens. Historisch zijn de concerten waarbij de band schaars gekleed als een kudde oermensen het podium besteeg en elkaar met modder bestookte. Het instrumentarium bracht hortende, primitieve klanken voort en qua zang bedienden de Prunes zich van een soort oertaal. Tegenwoordig treedt Gavin Friday aardig sophisticated voor het voetlicht. Meestal keurig in het pak bezoekt hij samen met mede-muzikant The Man Seezer veelal theaters en schouwburgen. Zijn image mag dan wel 100 procent zijn omgeslagen, zijn muziek is er niet minder om geworden. Rustige ballades begeleid door piano en cello en doortrokken van zwarte romantiek. 'Each man kills the thing he loves' is wat dat betreft een veelzeggende titel van een veelzeggende plaat. Zaterdag 6 juni treedt Friday op in de Oosterpoort. Het zal alleen wel even wennen zijn, zo'n concert met zitten en zonder modder. (Perry ten Hoor)
Soms denk ik dat ik stekeblind ben. Of die film met Richard Gere en Kim Basinger die in de dagbladen zo lovend besproken wordt is een andere dan de Final Analysis die ik moest uitzitten. Zouden ze in Groningen de aktes door elkaar hebben gegooid? Ach nee, het verhaaltje liep keurig zonder onderbrekingen naar het lang verbeide eind. Zelden zie je een film die echt lelijk is. Maar zelfs op het eerste leuke plaatje moet je bij 'Final Analysis' ruim een uur wachten. Zelden zie je een film die in alle opzichten oninteressant is. Maar bij 'Final Analysis' hoop je al na een kwartier dat alle hoofdpersonen zo gauw mogelijk plat gereden worden. De thuisblijftip van het jaar. (Frank Blaakmeer)
Met Les Trois Jours de la Grande Musique zo vlak voor de deur en het einde van het seizoen in zicht, kan ik het niet vaak genoeg zeggen: komt dit weekend (6 tot en met 8 juni) luisteren in het Grand Theatre! Het festival Les Trois Jours doet in actualiteit en kwaliteit niet onder voor welk ander muziekfestival dan ook. Dus nogmaals: Komt allen s'il vous plaît. Uit Frankrijk zijn te horen, naast Le Bûcher des Silences, klarinettist Louis Sclavis (in duo met cellist Ernst Reijseger) en de gitaristen Guy Sapin en Marc Ducret. Ducret werkt onder anderen met trompetvirtuoos Herb Robertson. Uit België pianist Fred van Hove, die in 1968 al speelde op Europa's allereerste freejazz-produktie (Machine Gun-Brötzmann Octet), en het Trio Bravo. Uit Nederland tenslotte stemkunstenaar Han Buhrs in Sumbur 5 en het Gronings duo Winfred Buma/Louis Hummel. Voor wie zicht wil krijgen op de huidige stand van zaken in de Europese geïmproviseerde muziek, is dit festival dus van onschatbare waarde. Mis het niet. (Jerry Remkes)
De laatste loodjes al weer. Het studiejaar is bijna voorbij, nog een paar tentamens en de vakantie kan beginnen. Voor de conserva- toriumstudenten bestaan deze tentamens voor een groot deel uit praktische examens: gewoon spelen en kijken (horen dus!) of het goed genoeg is om weer een jaartje verder te mogen. Tijdens de einduitvoering kamermuziek, verzorgd door studenten van het conservatorium, spelen de beste ensembles, voor een groot deel bestaande uit eindexamenkandidaten. Beroepsmusici, klaar om het werkveld verder te onderzoeken, want musiceren hebben zij natuurlijk vanaf hun eerste studiejaar al gedaan. Het programma is nog een verrassing, maar ongetwijfeld zullen zowel de strijkers als de blazers en de pianisten vertegenwoordigd zijn. In ieder geval belooft het een goed concert te worden, verzorgd door jonge musici die de hele dag niets anders willen dan muziek maken. Woensdag 10 juni, in de Oosterpoort, 20.15 uur. (Yvonne van den Berg)
Een aangename verrassing zijn de aquarellen die Elviera Wersche tot en met 29 juni exposeert bij galerie Biemoldsbelang. Wersche's beeldtaal omvat zowel figuratieve als abstracte motieven; symbolische vormen als schepen en ogen zijn vermengd met wiskundige en geometrische tekens, met landschappelijke en florale elementen en met transparante kleurvelden. Het kleurgebruik is helder en lichtvoetig. In de uitgebreide serie met de titel 'Das sinnende sein' lijkt de kunstenares een staalkaart te presenteren van haar ervaringen en fascinaties. De beelden vormen een hecht aaneengeregen ketting waarin diverse rode draden en thema's te ontwarren zijn. Hoewel 'het systeem' achter de serie te persoonsgebonden is om zomaar te doorgronden, brengt de reeks beelden als geheel wel dat voldane gevoel over dat een inventarisatie van de stand van zaken kan geven. Samenhang en compleetheid. Dat geldt eveneens voor de elfdelige linodruk 'De matriarchale en patriarchale kosmos' die een uitdagende kluif is voor beeld-interpretatoren. Tezamen vormen de geëxposeerde werken een moedig en fascinerend persoonlijk statement waar de buitenwereld houvast op kan trachten te krijgen. (Gerard Lakke) ''We moeten maar kijken wat er van terecht komt'', zegt Hendrik de Waard. De emeritus hoogleraar experimentele natuurkunde ziet het wat somber in. ''De condities zijn niet zo goed. De ionosfeer heeft een activiteit van 90 en we hebben eigenlijk 140 nodig.'' En zonder veel vertrouwen begint hij aan de knoppen van zijn zendapparatuur te draaien. ''This is PA 0 ZX calling'', zegt hij, ''Papa Alfa Zero Zoeloe Exray calling, are you there Robbert?''. Ergens aan de andere kant van de wereld, in de buurt van Boston in de VS, draait een natuurkundeprofessor van de Harvard University op dat moment ook aan de knoppen van zijn zendapparatuur. Dat is zo afgesproken, dat doen die twee al jaren. Elke zondagmiddag om twee uur Universal Standard Time (Greenwich-time), vier uur in de middag Nederlandse tijd. Maar vandaag wil het door die verkeerde atmosfeer niet lukken. Normaal gesproken kaatst de ionosfeer op een paar honderd kilometer hoogte de radiogolven onder een flauwe hoek weer terug, naar de Atlantische oceaan. En die kaatst de radiogolven weer schuin omhoog een eind verder. Zo stuitert de stem van De Waard (''Kee vie wan bie, are you there?'') tussen hemel en aarde in stappen van drieduizend kilometer naar een ander continent. ''Hier moet-ie toch zitten'', mompelt de geleerde met een blik op een meter. ''Maar ik hoor niks, ik ben bang dat het niet gaat.'' Aan zijn zendapparatuur ligt het in elk geval niet. Bij de suggestie dat het eigenlijk een soort veredeld bakkie is, veert de emeritus op van zijn stoel. ''Dit is'', zegt hij geamuseerd en streng tegelijk, ''professionele zendaparatuur, goedgekeurd en geregistreerd door de PTT. Overal zit een stickertje op. Er is dan ook niks illegaals aan. Ik heb de hoogste zendmachtiging die je in Nederland kunt krijgen; ik mag op alle banden en met een hoog vermogen werken, van 400 tot 600 Watt. En dat doe ik onderhand al zo'n 46 jaar.'' Dat zenden gebeurt vanaf een zolderkamer tussen gele en oranjebruine muren. Felblauw zeil op de grond, een werkbank in de hoek en veel schroevendraaiers en boormachines. Ook een ingelijst borduurwerkje aan de wand: 'Het is zaliger te zenden dan te ontvangen'. De zon brandt er vandaag naar binnen; de thermometer trilt op 31 graden. Maar onverstoorbaar gaat de professor weer aan de knoppen en probeert eens wat anders. Na een hoop gekraak, gesputter en geloei in de luidspreker (''fjoeoeoeihoeoeoejp''), klinkt een stem vanaf de Kanarische eilanden. Kort daarop is er zelfs contact met een station in India. ''Dat is bijzonder'', zegt De Waard, ''in India heb je er niet zoveel.'' Na nog wat gedraai en geschuif met knoppen spitst hij dan opeens de oren en pakt de microfoon. ''Goeie dag Simon, dat is een verrassing. Ik begrijp dat je op een camping honderd kilometer ten zuiden van Stockholm zit. Met een eenvoudige sprietantenne op de dissel van de caravan. Nou, ik krijg een mooi signaal hier, sterkte 8.'' Op de tafel heeft de natuurkundige een schriftje waar alle contacten in genoteerd worden. Vanochtend heeft De Waard al zo'n twintig mensen gesproken, zo blijkt. ''Dat is een vast clubje dat zo langzamerhand is ontstaan'', zegt hij. ''We voeren populair wetenschappelijke gesprekken met elkaar. Vanochtend ging het over parametrische versterkers die weinig ruis vertonen.'' En hij vertelt ook over de vele bevriende wetenschappers die op deze manier informatie uitwisselen over hun vakgebied, elkaar onder- zoeksproblemen voorleggen en alvast de mogelijke uitkomsten van experimenten bespreken. ''Vorige week nog twee keer contact gehad met Australië, ook met München en dus ook regelmatig met Boston. Jammer dat Boston vandaag niet wil lukken.'' Als we later op het dak van zijn huis verkoeling zoeken en de grote, draaibare zendantenne bewonderen (''zelf gebouwd''), ontvouwt de emeritus ook zijn reisplannen voor de komende maanden. Volgende week gaat hij naar Moskou, en dan naar Johannesburg, Japan, Hawaii en Californië. Komt door een verkeerde ionosfeer zijn stem soms niet aan, een boodschap persoonlijk overbrengen lukt altijd wel. Met het vliegtuig, stuiterend van continent naar continent.
Arjan Wildeboer
''De RUG moet de milieuvriendelijkste universiteit van het land worden.'' Zegt het hoofd van de Dienst Civiele Zaken. Op het terrein van de milieuzorg is de Groningse universiteit echter nog een middenmoter, en in sommige opzichten zelfs hekkesluiter. Een betere organisatie en discipline moet de RUG opstuwen in het klassement. Discipline van alle RUG-leden, wel te verstaan. ''De studenten zijn het ergst, die kunnen het beleid frustreren.'' Rob Kingma is met een inhaaloperatie bezig. De coördinator afvoer chemisch afval van de RUG stroopt de gangen van de werkkamers en laboratoria af op zoek naar rondslingerend afval. Verfblikken en tl-buizen, computerbanden en oude proefopstellingen, achtergelaten door mensen die vaak al lang niet meer op de universiteit werken. Kingma kan om de andere dag een viertonner bestellen om het afval te verwijderen. ''Ik maak zo'n afdeling één keer helemaal schoon'', vertelt hij, ''en voorzie de mensen van voldoende containers. Dan is het hun verantwoordelijkheid. Als de gemeente weigert de container voor het gewone afval op te halen omdat er chemicaliën bij zitten, is dat een probleem voor de mensen op die plek. Dan moeten ze zelf hun stankoverlast oplossen.'' Eigen verantwoordelijkheid en discipline van de werknemers, het zijn de sleutelbegrippen waarmee de Centrale Diensten het afvalprobleem van de RUG te lijf willen gaan. Het uitgangspunt is dat het afval zoveel mogelijk gescheiden wordt en dat alles wat voor hergebruik of 'een tweede leven' geschikt is, eruit wordt gehaald. Er verdwijnt nog teveel van de jaarlijkse 600 ton bedrijfsafval in de vuilcontainers. En dat kost geld. Nu rekent de gemeente nog zo'n 55 gulden per ton afval dat op de vuilstort terecht komt. Als het bedrijfsafval straks (in 1998) naar de vuilverbranding van Wijster moet, zal de universiteit ongeveer het drievoudige moeten betalen.
Het papier vormt de hoofdmoot in die afvalstroom. ''Toen we een jaar geleden met de proef van gescheiden inzamelen van papier begonnen, dachten we dat we 300 ton uit het afval zouden kunnen halen'', vertelt K. Boering, hoofd van de universitaire dienst Civiele Zaken. ''Dat blijken er in de praktijk maar 200 te zijn.'' Of dat betekent dat RUG-medewerkers nog honderd ton papier samen met het andere afval weggooien, is moeilijk te zeggen. Het rekensommetje interesseert Boering eigenlijk ook niet. Hij weet bijvoorbeeld dat sommige mensen het betere oud-papier mee naar huis nemen, ''voor de visclub''. Nou en? reageert hij: ''We zijn toch geen papierhandelaren. Het gaat er ons om dat ons afval papiervrij wordt. Daarom hebben we de gemeente gevraagd zo nu en dan te controleren hoeveel papier wij nog aan de vuilstort aanbieden.'' Op dit moment is dat een flinke hoeveelheid want bij een kwart van de universitaire gebouwen staat geen papiercontainer. De mensen die daar werken kunnen hun apart gehouden papier dus nog niet kwijt. Boering verwacht deze omissie eind dit jaar verholpen te hebben. Afval dat veel in de belangstelling heeft gestaan, is het wegwerpplastic, de disposals. Jaarlijks gooit de universitaire gemeenschap enkele tonnen koffiebekertjes en kroketschaaltjes weg. Acties om zo veel mogelijk over te stappen op afwasbaar serviesgoed liepen stuk op het (aanvechtbare) argument dat dat afwassen belastender is voor het milieu dan het recyclen van het plastic. Maar ook aan dat recyclen kleven bezwaren. Van hergebruik is namelijk geen sprake; de koffiebekertjes moeten, na eenmalig gebruik, als bermpaaltje verder door het leven.
In volume is het kantoorafval het belangrijkst maar het chemisch afval baart de universiteit de meeste zorgen. En het zijn niet alleen de laboratoria die voor dat afval verantwoordelijk zijn. Afvalcoördinator Kingma heeft tijdens zijn rondgang ook verfblikken en accu's opgehaald, evenals koelkasten en afgewerkte olie. Hij noemt wat getallen: ''Jaarlijks vervangt de universiteit 60 duizend tl-buizen. De afgelopen twee maanden heb ik al duizend kilo batterijen afgevoerd en twee kubieke meter aan computerbanden. Vroeger dacht ik bij chemisch afval ook alleen aan de laboratoria. Maar dankzij de kopieerapparaten en vooral die roemruchte laserprinters dragen de kantoren zo'n tien procent aan de chemische afvalberg bij, en met de verfblikken en dergelijke kom je al gauw op dertig procent.'' In 1990 bracht de RUG vijftig ton chemisch afval naar de vuilverwerking. Kingma komt, op grond van zijn korte ervaring, op een schatting van 300 ton chemisch afval per jaar. Dat heeft met zijn inhaaloperatie te maken, en met de definitie van wat precies chemisch afval is. Boering houdt het op structureel vijftig ton per jaar, met dit jaar een uitschieter naar honderd ton. Een groot gedeelte van het afval kan gerecycled worden. Kwik wordt er al op de afdelingen uitgehaald en soms heeft de ene afdeling chemicaliën over die een andere goed kan gebruiken. Kingma bemiddelt dan. De afvalcoördinator noemt de discipline als belangrijkste voorwaarde om de RUG aan de top van het klassement van milieuvriendelijke universiteiten te krijgen. De glascontainers bijvoorbeeld, wat daar allemaal niet ingegooid werd. Kingma: ''De gemeente komt die containers gratis legen. Als het tenminste schoon glas is. Zodra iemand een plastic dopje laat zitten of het glas niet goed spoelt, valt het in de categorie vuil glas en kost het ophalen zo'n duizend gulden.'' Vroeger gooide men het niet opgehaalde spul wel eens bij het gewone vuil. Als de gemeente daar achter kwam, had je pas echt gedonder in de glazen. Het recept van Boering en Kingma daartegen is de beheerders verantwoordelijk maken. Boering: ''Dan kun je tegen zo'n beheerder zeggen: het zijn uw kosten, sluit de container maar af als u er geen rotzooi in wilt krijgen. Dat werkt veel beter. Wij kunnen het van hieruit ook niet overzien. Wij kunnen alleen de faciliteiten bieden, de beheerders moeten de milieuzorg zelf doen.''
Niet iedere dubbelstudent rondt beide studies met succes af. ''Rechten is een hele saaie studie, het stond me op een gegeven moment zelfs tegen'', geeft Jan Willem Jorink als verklaring voor het voortijdig beëindigen van deze studie. Zijn tweede keuze, geschiedenis, ging hem beter af.
Lourens Kluitenberg
''Ik besloot rechten te studeren vanwege het beroepsperspectief'', verklaart Jan Willem Jorink zijn studiekeus. ''Rechter of advocaat worden, dat leek me wel wat. De studie viel echter vreselijk tegen, het was ontzettend boring, en ook de sfeer beviel me niet.'' Jorink herinnert zich de massaliteit van de eerstejaars-colleges. ''Dan zaten we 's winters met achthonderd man in de Martinikerk de sneeuw en regen uit te zweten die we buiten hadden opgedaan. Voor in de kerk stond de een of andere hoogleraar achter een katheder z'n verhaaltje af te draaien. Als je niet achter een pilaar zat kon je een glimp van de docent opvangen. Het praatje verstaan was vaak moeilijker, want de kerk echode nogal. Daardoor waren gedeeltes van het college niet te volgen. Als ik dan na afloop studiegenoten vroeg of ik die passages van hun mocht overnemen, vonden ze dat maar vreemd. Ik werd dan aangekeken alsof ik gestoord was. Zoiets hoorde je niet te vragen.'' Vooral de manier waarop men bij rechten tentamens afneemt, stuitte Jorink tegen de borst. ''Het draait alleen om het letterlijk reproduceren van wat je geleerd hebt. We werkten met wetboeken waarin je de belangrijke artikelen met gele stift mocht aanstrepen. Tijdens een tentamen moest je dan die passages weer opzoeken. Van enige creativiteit was geen sprake.'' Omdat Jorink rechten zo gortdroog vond, besloot hij een tweede studie te beginnen die meer bevrediging zou geven. De voorkeur ging uit naar geschiedenis. ''Mijn bedoeling was om beide studies te combineren. Rechten op zich is niet zo'n moeilijke studie, het is meer de eentonigheid die het zwaar maakt. Sommige vakken bij rechten kun je weer bij geschiedenis op de lijst zetten.'' Geschiedenis beviel de dubbelstudent beter. ''De studiegenoten en de docenten spraken me meer aan. Ik had het gevoel dat ik ergens mee bezig was waar ik zelf ook iets aan had. Tijdens mijn rechtenstudie betrapte ik mijzelf erop dat ik alleen leerde om een tentamen te halen. Bij geschiedenis daarentegen pakte ik voor mijn plezier een boek om het door te lezen. Dat ik daardoor ook slaagde voor het tentamen was mooi meegenomen.'' Met name de eerstejaars colleges 'oudheid' staan Jorink nog in het geheugen gegrift. ''Een bevlogen docent stond voor de groep met een kaart van het oude Griekenland. Met een stok wees hij plaatsen aan en verhaalde over de oorlogen die gevoerd waren en de handelsroutes die door kooplieden afgelegd werden. Hij legde bijvoorbeeld uit hoe de Minoïsche beschaving zich vanaf Kreta verspreid had. Dat soort verhalen sprak meer tot de verbeelding dan die arresten van iemand die ruzie met zijn buurman heeft over een hek dat vijf centimeter te hoog is.''
Ondanks het voornemen om beide studies tot een goed einde te brengen, liet Jorink, na ruim een jaar dubbelstudent te zijn geweest, de studie rechten voor wat het was. ''Ik heb nog een poging gedaan om de studie weer op te pakken, maar de motivatie was weg. Het stond me tegen. Ik doe liever een studie goed, dan twee studies met tegenzin. Daarnaast denk ik dat geschiedenis me meer mogelijkheden biedt om mijn persoonlijke kwaliteiten te ontwikkelen. Het schrijven van referaten ligt me wel en die vaardigheden komen tijdens de studie ruimschoots aan bod. Verder probeer ik dingen te doen die me onderscheiden van andere studenten.'' Een van die dingen is het studeren in het buitenland. Jorink gaat in september voor een jaar naar het Duitse Tübingen. ''Ik denk erover om af te studeren in 'eigentijdse geschiedenis'. De ontwikkelingen in Duitsland boeien mij. Momenteel is Duitsland bezig met een heroriëntatie van haar internationale politiek en haar positie binnen Europa. Vanuit Nederland wordt dat met argwaan bekeken, en dat is niet altijd terecht. Ik denk dat ik vanuit Duitsland zelf de ontwikkelingen het best kan waarnemen.'' ''Zo, zitten jullie hier?'' vroeg Fredje overbodig, terwijl hij zich in de groen uitgeslagen kussens liet zakken van de schimmelige tweezitsbank, die al sinds mensenheugenis in de tuin van Huize Mussengang stond en doorgaans zó doorweekt was dat hij alleen te gebruiken was na een periode van sterk drogend weer. ''Tjee, wat ben jij bij de tijd, zeg!'' snauwde Yvette de Bruyne, ''Jeroen zit inderdaad. Hij studeert. Ik lig daarentegen. Ik baal.'' ''Yvette is chagrijnig'', lichtte Jeroen de Bock toe, ''de hele middag al.'' ''Wie gaat er dan ook studeren met dit weer?'' viel Yvette uit, ''er zijn toch veel leukere dingen te doen? Met een biertje in de Poelestraat zitten, mensen kijken. Of naar de Hoornse Plas.'' ''Maar ik heb volgende week tentamen bedrijfsinformatica'', protesteerde Jeroen, een lijvige blauwe klapper omhoog houdend, ''en ik ben deze syllabus nog maar voor de helft door!'' ''Tenminste nog één hier in huis die een beetje werk maakt van z'n studie'', vond Fredje. ''Er wordt veel te weinig gestudeerd hier. Een vriendje van mij woont met een stel mensen in een kast aan de Spilsluizen. Dáár wordt pas gestudeerd, je kunt er een speld horen vallen. Maar hier, hier fuckt iedereen maar met iedereen. Jullie met je tweeën, Annie en Aernout...'' ''En jullie dan, jij en Hedwig?'' vroeg Jeroen. ''Hedwig en ik zijn uitzonderingen'', bestudeerde Fredje z'n vingernagels. ''Hedwigje hoeft per definitie niet te studeren met die hobby van d'r. Die Ieootjes lopen alleen maar recepties en cocktailparty's af in de hoop de juiste kruiwagen tegen te komen op weg naar een vette baan in Straatsburg. En ik?'', vervolgde Fredje bescheiden, ''ik hoef ook niet te studeren. Daar ben ik te briljant voor. Ik vergeet niet veel, maar ik ben nu al meer vergeten dan mijn geachte medestudenten ooit zullen onthouden.'' Jeroen trok een denkrimpel in z'n voorhoofd. ''Je bedoelt dat jij zóveel weet dat...'' ''Wat een ongelofelijke kokeleko, makker'', smaalde Yvette, ''je lult uit je nek. Neem Annie, die zit de hele dag op de UB. En ik ben bijna afgestudeerd arts, dat wordt je ook niet zomaar en Stanley heeft het hartstikke druk met z'n onderzoek naar de aardbevingen bij Geelbroek. Wat wil je nou? Volgens mij zijn jij en Hedwig de enigen hier in huis die geen zak uitvreten.'' ''Of bedoelde je dat zo net precies andersom, dat jij zó weinig vergeet, dat de anderen...'', bracht Jeroen aarzelend in het midden. ''Stil, de Bock'', beval Yvette, ''en nog wat trouwens, wist je dat het uit is tussen Annie en Aernout?'' Ze keek Fredje triomfantelijk aan. Deze trok z'n wenkbrauwen op. ''Nou, ik kan me voorstellen dat Aernout er genoeg van had. Als ik van Hedwig een complete geluidsinstallatie op m'n tetter zou krijgen, nou dan...'' ''Oen, jij snapt ook niks van vrouwen hè. Annie heeft het uitgemaakt. Ze...'', begon Yvette. Op dat moment verschenen er om de hoek van het huis een tweetal figuren die hand in hand de tuin in kwamen lopen. ''Hallo, jongens'', straalde Annie Stortemelk, ''we zijn naar de Hoornse Plas geweest! Heerlijk daar, hoor!'' ''En daarna zijn we nog een glas wijn wezen drinken in de Poelestraat. Mensen kijken, weet je'', lachte Stanley Druiprek. ''Nóu snap ik het'', klonk plotseling de triomfantelijke stem van Jeroen de Bock, ''scheikunde is gewoon een verdomd moeilijke studie!''
''Het grootste probleem van de RUG is de gebrekkige interne communicatie. Er moet gewerkt worden aan het 'wij-gevoel'.'' Dat schrijven vijf postdoctoraal-studenten van de opleiding letteren en management (OLM) in hun onderzoeksverslag over de wijze waarop de Groningse universiteit zich profileert. De groep won met haar presentatie de OLM-wisselbokaal.
Lourens Kluitenberg
''Na mijn studie Engels kon ik moeilijk een baan krijgen'', vertelt Sabina Tamsma. ''Ik heb veel gesolliciteerd, maar verder dan wat uitzendbaantjes kwam ik niet. Engels sluit niet goed aan op de arbeidsmarkt. De studie is erg theoretisch en staat enigszins los van de maatschappij. Als je geluk hebt, kun je terecht bij een uitgeverij, maar die markt is momenteel ook verzadigd. Omdat ik toch aan de slag wilde, heb ik me opgegeven voor de post-academische opleiding letteren en management.'' Tamsma is niet de enige. Volgens Wilma Betten, contactpersoon van de opleiding letteren en management (OLM), melden zich jaarlijks zo'n honderd afgestudeerde en werkzoekende letterenstudenten aan. ''We selecteren totdat we twintig kandidaten over houden'', zegt Betten. Tijdens de cursus, die een jaar duurt, worden de deelnemers onderwezen in vakken als financiering, management en marketing. Deze vakken moeten van de afgestudeerde letterenstudent een breed inzetbare communicatie specialist maken. De opleiding wordt afgesloten met een praktijkonderdeel. De OLM'er loopt een half jaar stage in een bedrijf. De stage is niet het enige praktijkonderdeel. Dat bleek afgelopen woensdag toen vier groepen van vijf personen in het kader van het vak marketing en reclame een case-study in wijkcentrum de Trefkoel presenteerden. De groep van Sabina Tamsma hield het beste verhaal en werd daarvoor beloond met een wisselbokaal. ''We kregen van een fictief college van bestuur de opdracht om een kansrijke positionering voor de RUG te ontwerpen'', legt Tamsma uit. ''Hoe dient de universiteit zich te profileren ten opzichte van de andere universiteiten? We moesten een beeld schetsen van de positie van de RUG op de onderwijsmarkt.'' Tamsma's groep inventariseerde de sterke en zwakke punten van de universiteit onder meer aan de hand van een aantal gesprekken met RUG-medewerkers. ''De opdracht was eigenlijk heel breed'', aldus Tamsma. ''We hebben ons op een zestal punten gericht die belangrijk leken en daar een sterkte-zwakte analyse van gegeven.'' Volgens haar groep zit het met het financiële beleid van de universiteit wel snor. De inkomsten uit derde geldstroom zijn het afgelopen jaar gestegen, en ook het exploitatie-overschot is gegroeid. ''Decentralisatie en uniforme richtlijnen voor begroting en jaarrekening lijken het probleem van onoverzichtelijkheid en wanorde te hebben opgelost'', staat in het groepsverslag te lezen. Over de profilering van de RUG, samengevat in negen profielkenmerken, is de groep minder te spreken. ''Te vaag en te algemeen'', luidt de conclusie. Zinsnedes als ''de RUG vervult een functie als centrum van cultuur'' en ''de RUG speelt een belangrijke rol in de regio'' zouden ook door andere universiteiten overgenomen kunnen worden.
Het grootste kritiekpunt betreft echter de interne communicatie binnen de universiteit. Het 'wij-gevoel' op de RUG ontbreekt. ''De medewerkers ontlenen hun identiteit aan hun werkveld en niet aan het feit dat ze lid zijn van de organisatie RUG. Als gevolg hiervan lijkt de RUG een berg los zand'', merken de vijf academici op. ''Het organiseren van een jaarlijks interfacultair congres en het positief naar buiten treden via de pers of in de vorm van een open dag kan het 'wij-gevoel' versterken.'' Wim Janssen, hoofd van de Dienst Interne en Externe Betrekkingen van de RUG, was tijdens de groepspresentaties aanwezig. Wat is zijn oordeel over de aanbevelingen van de cursisten? ''De snelheid waarmee de groepen relevante informatie boven tafel hebben gekregen, heeft me verbaasd'', meldt Janssen. ''Wat men vervolgens met die informatie gedaan heeft, was wat teleurstellend. Men had er meer uit kunnen halen. Dat bijvoorbeeld de interne communicatie binnen de RUG niet optimaal is, hadden we zelf ook al geconstateerd.'' Toch leverde het onderzoek volgens Janssen een nieuw gezichtspunt op. ''Een van de groepen stelde voor om de RUG meer te profileren als een universiteit die opleidingen aanbiedt die goed aansluiten op de arbeidsmarkt. Daar moeten we nog maar eens over nadenken, daar kunnen we misschien wel iets mee.''
Waar je ook kijkt, onderwijskansen zijn ongelijk verdeeld. Een leerling uit een laag sociaal milieu krijgt bijvoorbeeld veel vaker een lager schoolkeuze-advies dan eentje uit een nest wat hoger in de boom. Ook al zijn hun capaciteiten gelijk. ''Het is een hardnekkig probleem'', Anne Bert Dijkstra is de zoveelste onderzoeker die dat onderstreept. Het doet er niet toe of je de voormalige communistische regimes in Oost-Europa doorlicht, zoals één van Dijkstra's promotoren, prof.dr. Jules Peschar, deed, of de westerse samenleving. En het maakt niet uit of je nu kijkt, of tien jaar terug. ''We hebben er nog steeds niet echt grip op'', stelt Dijkstra. ''Alle maatregelen die tot dusver uitgevoerd zijn, hebben, zeker op de lange termijn, geen succes gehad.'' Tegen deze achtergrond zijn beweringen van de gereformeerd-vrijgemaakten dat onderwijsprestaties op hun scholen niet samenhangen met de afkomst van de leerlingen op zijn zachtst gezegd frappant. De richting, die ook wel bekend staat als artikel 31, is één van de weinige nog springlevende zuilen in Nederland. De groep ''waarvoor de GPV'er Schutte in de Tweede Kamer zit'' leest een eigen krant (het Nederlands Dagblad), heeft een eigen bond (het GMV), waar werkgevers en werknemers samen in zitten!), eigen bejaardentehuizen, eigen (studenten)verenigingen en eigen scholen.
In de discussienota 'Taak en Toerusting' signaleren de gerefor- meerd-vrijgemaakten dat ongelijke onderwijskansen naar sociale herkomst op hun scholen niet of nauwelijks zouden voorkomen en dat over de hele linie het schoolsucces hoger zou liggen dan in het doorsnee Nederlandse onderwijs. ''Het zou te maken hebben met godsdienstige kenmerken'', licht Anne Bert Dijkstra toe. ''Gere- formeerd-vrijgemaakten benadrukken dat God je talenten heeft gegeven om hard mee aan het werk te gaan. Komen leerlingen thuis dan mogen ze bijvoorbeeld alleen buiten spelen als ze hun huiswerk gemaakt hebben. Een onderwijsondersteunend klimaat tref je elders voornamelijk in hogere kringen aan, maar bij gereformeerd-vrijgemaakten zou het in alle milieus voorkomen.'' De gereformeerd-vrijgemaakte scholen nemen met 20.000 leerlingen in het basisen 10.000 leerlingen in het voortgezet onderwijs ongeveer één procent van het onderwijsveld in beslag. Desalniettemin waren de uitlatingen in 'Taak en Toerusting' voor Dijkstra prikkelend genoeg om er een promotie-onderzoek aan te wijden. ''Stel dat ze gelijk hebben, dan heb je een volstrekt unieke groep te pakken'', bedacht Dijkstra. ''Overal is onderwijsongelijkheid en je weet niet precies waar je moet zijn om er wat aan te doen. Als het daar, onder invloed van religie, anders is, is het natuurlijk zaak er met een vergrootglas te gaan rondsnuffelen.''
De gereformeerd-vrijgemaakten zoúden gelijk kunnen hebben, beredeneerde Dijkstra die vandaag zijn proefschrift 'De religieuze factor' verdedigt. Aan de ene kant omdat ze toch een apart slag vormen: ''Tja, ze vinden het zelf misschien niet leuk, maar ze staan toch als activistisch bekend. Het is een kleine club die zijn zaakjes goed voor mekaar heeft. Dat hangt samen met het besef dat je niet voor de lol op straat loopt, dat het niet gaat om feestvieren. Maar dat je vooruit moet zien te komen met de gaven die je hebt gekregen.'' Ter vergelijking noemt Dijkstra de reformatorische geloofsrichting, ook wel 'zwarte-kousenkerk' genoemd: ''Daar heerst een ander klimaat. Lijdelijkheid is er meer overheersend. Je moet maar net uitverkoren zijn. God bepaalt dat, daar kun je zelf verder weinig aan doen.'' Aan de andere kant haalde Dijkstra, zelf trouwens gerefor- meerd-vrijgemaakt, uit Amerikaanse onderzoeksliteratuur aanwijzingen dat godsdienst een positief effect heeft op onderwijsprestaties. Omdat scholen van een bepaalde signatuur vaak geworteld zijn in een hecht, veilig netwerk: ouders, kinderen en leerkrachten komen elkaar ook elders tegen en dat zou de onderwijsprestaties ten goede komen. Dijkstra: ''Gereformeerd-vrijgemaakte ouders kennen elkaar ook van veel meer dan van hun kind bij het hek afhalen.''
Anne Bert Dijkstra ''pikte'' in 1986 van gereformeerd-vrijgemaakte scholen uit het hele land 700 pupillen uit groep 8 ''op'', de laatste groep van de basisschool. Die volgde hij tot en met de derde klas van het voortgezet onderwijs. Hij vergeleek ze met het CBS-cohort 1982, 16.000 tieners die in 1982 in groep 8 zaten en sinds die tijd door het Centraal Bureau voor de Statistiek in de gaten worden gehouden om een beeld van schoolloopbanen te krijgen. Met aan het CBS-ontleende vragenlijsten mat Dijkstra onder meer taalen rekenprestaties, ging na in welk soort voortgezet onderwijs de scholieren belandden en wat voor cijfers ze daar haalden. Daarnaast wilde Dijkstra weten of de opvoeding van zijn artikel 31-jongens en -meisjes werkelijk zoveel anders was dan die van andere kinderen. Ouders, afhankelijk van hun opleiding en beroep verdeeld in vijf groepen, moesten daartoe vragen beantwoorden als: 'U zit te eten en uw kind begint tegen u te praten, wat zegt u dan?'. De promovendus vond wel verschillen in de opvoeding maar toch bleek dat de schrijvers van 'Taak en toerusting' het níet bij het rechte eind hadden: gereformeerd-vrijgemaakte kinderen doen het per saldo niet beter op school, ook niet als ze uit een lager sociaal milieu komen. Een derde onderzoeksvraag is er binnen de gereformeerd-vrijgemaakte richting een sterkere samenhang tussen sekse en schoolsucces? zag de promovendus evenmin bevestigd. Het traditionele rolpatroon-denken maakt niet zelden dat meisjes het minder ver schoppen dan jongens. Dijkstra leerde de gerefor- meerd-vrijgemaakten wat dat betreft als vrij modern kennen: ''Ze zeggen tegen alle kinderen: 'Denk erom, je moet doorleren'.'' Maar vermoedelijk treden er vanaf de tweede helft van de middelbare school wél negatieve effecten voor meisjes op. Dan komt voor de gereformeerd-vrijgemaakte meisjes de taak in het gezin toch meer en meer in het vizier. ''Zo gauw het meisje denkt dat ze, als ze tegen een vent aanloopt, trouwt en kinderen krijgt, veranderen haar opleidingskeuzes. Dan kiest ze voor kortere, minder kansrijke opleidingstrajecten.'' De onderzoeker blijft zijn 1986-cohort volgen om dat aan te tonen. Tegelijk kan dan worden onderzocht of er verbanden bestaan tussen milieu, religie en de keuze voor bepaalde beroepen en studierichtingen. De gereformeerd-vrijgemaakten moeten intussen consequenties trekken, nu het probleem van ongelijke onderwijskansen wel degelijk ook in hun gelederen blijkt te spelen. ''Wat mij betreft is het belangrijkste dat ze het probleem op de agenda plaatsen'', aldus Dijkstra. Met andere woorden: meedoen aan het beleid dat er is om het probleem te lijf te gaan.
Weet u hoe de burgemeester van Groningen heet? Waar het museumeiland komt te liggen, of wat de Waagstraatplannen inhouden? Het kan geen kwaad om het allemaal nog snel even op te zoeken want deze week kunt u gebeld worden en dergelijke vragen krijgen. De gemeente wil namelijk weten hoe de burgers denken over de stad en haar bestuur. Twee jaar geleden, bij de gemeenteraadsverkiezingen, waren de bestuurders danig geschrokken van de betrokkenheid van de Stadjers. Zo'n laag opkomstpercentage was nog nooit vertoond. Een plan van aanpak voor bestuurlijke vernieuwing moest de kloof tussen burger en bestuur dichten. Men wilde de fouten uit het verleden niet herhalen en besloot de burgers te raadplegen over het plan van aanpak. Twee studenten Nederlands van de RUG, Jeroen Cornelisse en Anoeschka de Smidt, voeren het onderzoek uit in het kader van hun afstuderen in de richting 'Interne en externe communicatie van organisaties'. Het plan van aanpak is gebaseerd op twee rapporten, legt Cornelisse uit. 'Raad en daad' van de commissie-Dölle en 'De burger aan tafel' van de commissie-Vis. Dölle en Vis zijn overigens beiden verbonden aan de vakgroep Staatsrecht van de RUG. ''Het eerste rapport is meer voor intern gebruik'', aldus Cornelisse. ''De commissie-Dölle stelt bijvoorbeeld voor om in de gemeenteraad het gebruik van jargon af te schaffen.'' Het rapport 'De burger aan tafel' is extern gericht en daarop baseert de gemeente haar voornemens om een consultatief referendum in te voeren en de inspraakprocedures te wijzigen. De Waagstraatenquête is de gemeente zo goed bevallen dat ze ermee door wil gaan en tenslotte streeft ze naar betere voorlichting. ''Die communicatie heeft vooral onze interesse'', zegt Cornelisse, doelend op zijn afstudeerrichting. ''Hoe leren mensen de wegen in het gemeentehuis kennen?'' Over al die plannen mogen 500 burgers deze week hun zegje doen in de enquête. Ze krijgen bovendien vragen over hun woonomgeving (hoe schoon, groen en veilig is het?), hun politieke interesse (zijn ze lid van een partij, gaan ze over twee jaar stemmen?) en hun kennis (wie sneuvelde er in de Kredietbankaffaire?). Dat moet het profiel van de Stadjer opleveren, en over twee jaar vlak voor de nieuwe verkiezingen mag diezelfde Stadjer vertellen of de gemeentebestuurders hun leven al verbeterd hebben. Een maand geleden werd een grote deelgroep van de Stadjers, de Groningse student, al door het blad SUM geënquêteerd. Zowel landelijke als plaatselijke politiek was de student vreemd. En niemand kon vertellen wie de burgemeester van zijn stad was. (Joep Engels)
Het ontstaan van een gat in de ozonlaag boven het vakantieverblijf van George Bush zou een snellere aanpak tot het terugdringen van cfk's kunnen bevorderen.
(P.S.T. Tan)
Na 'ik ben er zelf geweest en weet daarom uit ervaring dat..', volgt vaak een eenzijdige kijk op een bepaald etnisch conflict.
(J.H. Posthumus)
Wetenschap is een gejureerde sport.
(F.E. de Jong)
Homeopathie helpt wel maar werkt niet.
(W.G. Boersma)
Het college van bestuur van de RUG verleende Robert Schoenmaker (22),
vierdejaars student internationale organisaties, onlangs een beurs
waarmee hij zes maanden aan de Universiteit van Siena kan studeren.
De studiebeurs, die jaarlijks wordt toegekend, voorziet in de
reiskosten en de kosten voor levensonderhoud. Schoenmaker hoopt na
zijn studie in Siena nog een tijdje in Italië te blijven:
''Dit is een aardige mogelijkheid om echt kennis te maken met het land en de taal beter te leren. Ik heb een bijvak Italiaans gevolgd en ben al een paar keer in Italië op vakantie geweest. Het land spreekt me aan, de sfeer bevalt me. Waarom precies kan ik echt niet zeggen. Mijn speciale belangstelling gaat uit naar de economische geschiedenis van Italië en de banksector. In die richting ga ik colleges volgen. Bovendien kan ik met deze beurs rustig op zoek gaan naar een mooie stageplek in het bedrijfsleven of bij een bank.'' (Guus Termeer)
Een gratis handleiding om de onderwijskwaliteit in hun studie- richting te evalueren. Dat cadeautje krijgen vierduizend studenten in bestuursorganen van universiteiten en hogescholen de komende weken van minister Ritzen. Afgelopen maandag gaf hij de eerste exemplaren van het boekje ''Kwaliteitszorg door studenten'' aan de voorzitters van de studentenorganisaties LSVb en ISO. ''Deelnemen aan bestuursorganen biedt interessante mogelijkheden om mee te doen aan de kwaliteitszorg van het onderwijs.'' Bladerend in de gids vliegen de dooddoeners en het gebabbel je soms om de oren. Dat is jammer, want studenten die al actief zijn de belangrijkste doelgroep van het boekje hoef je niet zo omslachtig meer te benaderen. Maar de 140 pagina's van het boekje bevatten zeker ook nuttige tips. Wat is het effect van een onderwijsprijs voor de beste docent of ''een meer-dan-consumen- tengids'' waarin studenten over elke cursus een oordeel geven? Met welke voetangels en klemmen moet je rekening houden bij enquêtes? Nieuw is dit soort informatie niet en erg sappig is de presentatie evenmin. Maar het staat nu eens allemaal voor studenten op een rijtje. Dat kan hun inbreng effectiever maken. En wordt die inbreng genegeerd? Dan heeft de evaluatiegids nog enkele tips achter de hand. Ook actievormen als de collegeboycot komen in de gids voor, maar de beschrijving blijft nogal summier. Zo staat er wel dát je eerst genoeg studenten achter je moet krijgen. Maar wie wil weten hóe je zo'n stemming bereikt, zal toch op zoek moeten naar het twintig jaar oude handboek ''Sociale Aktie'' van Piet Reckmann. (Frank Steenkamp, HOP)
Door JOEP ENGELS ''Men zegt wel dat Amsterdammers de afstand tot Groningen groter inschatten dan Groningers de afstand tot Amsterdam. Ik krijg het gevoel dat hier hetzelfde op kleine schaal speelt. De weg van Paddepoel naar Haren is blijkbaar langer dan de omgekeerde route.'' Folkert van der Woude, decaan van Wiskunde en Natuurwe- tenschappen, wist tijdens de mei-vergadering van zijn faculteitsraad op een gegeven moment niet meer waar hij zijn argumenten vandaan moest halen. Er speelden ''bovennatuurlijke krachten'' mee in het verzet tegen het bestuursvoorstel om het faculteitsbureau van Paddepoel te verhuizen naar het Zoologisch Laboratorium in Haren. Drie jaar geleden was besloten dat het faculteitsbureau op 1 september 1992 uit het Zernikegebouw op Paddepoel moest vertrekken. De bèta-faculteit had vier duizend vierkante meter ruimteoverschot en moest dus inschikken. Geen nood, want het bureau kon samen met de milieukundigen één vleugel in het scheikundepand betrekken. Maar de milieukundigen werden steeds massaler en hoe dichter de verhuisdatum in zicht kwam, des te krapper werd de ruimte voor het faculteitsbureau. ''Geen plaats van allure'', oordeelde het faculteitsbestuur en het ging op zoek naar alternatieven. Een apart noodgebouwtje mocht niet en de scheikundigen wat laten inschikken werd veel te duur. Toen kwam het Zoölogisch Laboratorium in beeld: een leuk vrijstaand pandje dat na de verhuisoperaties bij de biologen leeg was komen te staan. Een prachtig onderkomen, dacht het bestuur, en met die afstand viel het wel mee. Men had uitgerekend dat het bureau jaarlijks zo'n duizend bezoekjes krijgt. ''Dat betekent dat elke medewerker van de faculteit één keer per jaar naar Haren moet'', zei Van der Woude. De raad was fel tegen het voorstel. De symboliek van de grote afstand werd nog overtroffen door de symboliek van de verscheurde faculteit. De bèta's koesteren hun aloude wensdroom: met zijn allen bijeen op Paddepoel. Die droom is nooit uitgekomen maar om het ideaal nu zelf aan diggelen te gooien door het hart van de faculteit weg te halen, dat ging de raad te ver. Het faculteitsbestuur moest nog maar eens goed op het Paddepoelterrein gaan zoeken, vond de raad. Over twee weken moet het bestuur met een alternatief voorstel komen. Het ziet er nu naar uit dat sommige scheikundigen toch wat zullen moeten opschuiven.
Ook gereformeerd-vrijgemaakten
hebben ongelijke onderwijskansen /7
SSH ontloopt schadeclaims
Het rommelt bij de Groningse Stichting Studenten Huisvesting. De studenten zijn de klos. Ze kunnen fluiten naar hun schadeclaims en het onderhoudspotje van de SSH is leeg. Schone schijn op 9 en 10
Groenvoorzieningen moet zichzelf verkopen /11
Het 'wij-gevoel' van de RUG laat te wensen over /5
De Lauwersloop van 23 mei jongstleden kende een record aantal deelnemers. 1170 lopers, verdeeld over 78 ploegen, legden het honderd kilometer lange parcours tussen Leeuwarden en Groningen af. Vanwege de hitte kortte de organisatie drie middagetappes in. ''Veel atleten vielen aan het einde van hun etappe flauw'', aldus een woordvoerder. De enige buitenlandse ploeg die meedeed, het Oostenrijkse 'we run for fun' behaalde de overwinning. De Oostenrijkers eindigden zeven minuten voor de Groningse ploeg 'Windkracht 16'. Een derde plaats was weggelegd voor het team van 'GVAV-Rapiditas'. De laatste etappe, die eindigde in de Ebbingestraat, werd gewonnen door de bekende regionale middellange-afstandsloper Joost Wessels. Zo'n vijftienhonderd toeschouwers waren er getuige van hoe de atleet de Oostenrijker Mario Ceone voorbleef. (Lourens Kluitenberg)