GUUS TERMEER
Het einde van de vakgroep Polemologie is in zicht. De personele omvang wordt gehalveerd en de overgebleven polemologen zullen als sectie worden ondergebracht bij de vakgroep Rechtsfilosofie, rechtssociologie en rechtsinformatica. Met de vakgroep dreigt ook de leerstoel van prof.dr. Hylke Tromp van het toneel te verdwijnen. De positie van het Polemologisch Instituut binnen de Faculteit der Rechtsgeleerdheid is al bijna tweeëneenhalf jaar uiterst wankel. Februari 1990 velde de faculteitsraad rechten het oordeel: er is geen geld meer voor een zelfstandige vakgroep Polemo- logie. Pogingen om de vakgroep om te zetten in een universitair instituut, waarin verschillende faculteiten participeren, kwamen niet van de grond, zodat er niets anders overbleef dan de polemologen in te lijven bij een bestaande vakgroep binnen de rechtenfaculteit. Deze vakgroep lijkt nu gevonden. Onlangs presenteerde de commissie die sinds vorig jaar juni belast is met de reorganisatie van het Polemologisch Instituut een concept-reorganisatieplan. Polemologie zal als sectie worden ondergebracht bij de vakgroep Rechtsfilosofie, rechtssociologie en rechtsinformatica. De omvang van de wetenschappelijke staf wordt teruggebracht van zeven naar drie volledige arbeidsplaatsen. De plannen zijn doorgesproken met de beide betrokken vakgroepen, vertelt Marius Klomp, directeur-beheer van de rechtenfaculteit en lid van de reorganisatiecommissie. Op 18 juni wordt het plan voorgelegd aan de Dienstcommissie rechten. Wanneer ook de bonden in het georganiseerd overleg en het college van bestuur hun fiat geven, kan de opheffing van de vakgroep Polemologie nog dit najaar zijn beslag krijgen. Consequentie van het voorstel is dat de huidige leerstoel van Hylke Tromp in ieder geval wordt opgeheven. ''Maar in ons voorstel is wel de mogelijkheid voor een deeltijdleerstoel opgenomen'', vergoeilijkt Klomp. Binnen de vakgroep Polemologie wordt verdeeld gereageerd op het reorganisatievoorstel. ''Deze reorganisatie grijpt diep in allerlei persoonlijke belangen in'', zo verwoordt universitair docent dr. Theo van den Hoogen de stemming. ''Het hangt van de persoonlijke consequenties af hoe medewerkers reageren.'' Zelf is hij een van de drie medewerkers voor wie een plek is gereserveerd in de nieuwe sectie. Hoewel hij de forse aderlating betreurt, zegt hij zich redelijk te kunnen vinden in het voorstel: ''We behouden drie formatieplaatsen plus een structurele aio-plaats. Wanneer we onze kaarten zetten op de externe financiering, de tweede en derde geldstroom, dan zijn er zeker perspectieven voor de polemologie in Groningen.'' De bedreigde hoogleraar Hylke Tromp onthoudt zich liever van commentaar: ''Er is nog geen officieel reorganisatievoorstel. Maar ik kan wel zeggen dat dit concept binnen onze vakgroep niet met vlag en wimpel is geaccepteerd.''
LAURENS BERENTSEN
De Universitaire Gezondheidsdienst (UGD) heeft vrijwel zeker zijn langste tijd gehad. In het concept-formatieplan van de Dienst Studentenzaken, waarvan de UGD onderdeel is, stelt de directeur van deze dienst voor, de huisartsenpraktijk op te heffen. De beide andere afdelingen van de Gezondheidsdienst, de studentenpsychologen en de afdeling studie ondersteuning, moeten worden ondergebracht bij het vernieuwde Bureau Studentendecanen. Hoewel het concept-formatieplan van directeur Ger Weening nog een lange weg te gaan heeft voordat er formele besluiten worden genomen, is het niet goed denkbaar dat Weening zich niet heeft vergewist van voldoende steun binnen het universiteitsbestuur voor zo een ingrijpende maatregel als het sluiten van de huisartsenpraktijk. Met de overheveling van de twee andere afdelingen naar het Bureau Studentendecanen, is door deze afdelingen zelf al ingestemd. Dat gebeurde in reactie op een eerder door Weening rondgestuurde notitie met uitgangspunten voor het formatieplan. Alleen de huisartsen spraken zich in hun reactie uit tegen het opheffen van de UGD en het verdwijnen van de huisartsenpraktijk. Huisarts Erik van der Bij zegt desgevraagd dat de praktijk zich nog beraadt op een reactie op het concept-formatieplan. Volgens hem ontbreken in het plan deugdelijke argumenten voor de sluiting van de praktijk. Hoewel niemand het met zoveel woorden zegt, lijkt men zich elders binnen de UGD al te hebben neergelegd bij het formatieplan van Weening. UGD-beheerder Jan Kappenburg wijst er op dat het hoe dan ook nog een hele tijd zal duren voordat de huisartsenpraktijk sluit. Klaasje Dijk zegt namens de afdeling studie ondersteuning dat de dreigende opheffing van de UGD de medewerkers emotioneel niet onberoerd laat, maar dat een goede voortgang van het werk verzekerd lijkt binnen het vernieuwde Bureau Studentendecanen. Directeur Weening wil op dit moment geen openlijk commentaar geven op het formatieplan, omdat de afdelingen er nog tot 20 juni op kunnen reageren. Als belangrijkste argument voor de sluiting van de huisartsenpraktijk wordt in het formatieplan genoemd dat studenten heel g oed terecht kunnen bij 'gewone' huisartsen. Een bijkomend voordeel lijkt te zijn dat Weening laat zien dat hij kan snijden in de taken van zijn dienst. En dat is nodig, wil hij politieke steun krijgen voor zijn overige plannen. Want afgezien van de artsenpraktijk, pleit hij bij vrijwel alle andere onderdelen van zijn dienst, waaronder het Sportcentrum, voor uitbreiding van de formatie. In totaal zou de dienst dan ook moeten groeien van 56 naar 60 arbeidsplaatsen. Dat is des te opmerkelijker, omdat een van de aanleidingen voor het nieuwe formatieplan een financieel tekort is.
LAURENS BERENTSEN
De Sorug-fractie heeft in de afgelopen verkiezingen de zetel terug veroverd die zij vorig jaar aan de Grunk verloor. Beide studentenfracties keren na de zomervakantie met vier vertegenwoordigers terug in de universiteitsraad. Algemene trend bij de afgelopen weken gehouden verkiezingen voor universiteitsraad en faculteitsraden is het dalende opkomstpercentage. Van de studenten nam 40,1 procent de moeite om het stembiljet voor de u-raadsverkiezingen te retourneren. Dat is een dieptepunt voor de Groningse universiteit. Met een opkomstpercentage van 43,8 procent leek vorig jaar een eind te komen aan de reeds jaren dalende opkomst onder studenten. Dat blijkt nu niet het geval te zijn geweest. Met 3857 stemmen moet de Grunk een verlies incasseren van ruim 700 stemmen. De Sorug daarentegen boekt met 3600 stemmen een winst van bijna 400 stemmen. Woordvoerders van beide partijen zijn het er over eens dat de Sorug haar winst op de eerste plaats te danken heeft aan een beter gevoerde verkiezingscampagne. ''Daar moeten we voor volgend jaar onze les uit trekken'', zegt vertrekkend Grunk-raadslid Jeroen van den Brink. Over de opvolging van Van den Brink als lid van het presidium van de raad (de drie leden van dit presidium wonen de wekelijkse vergadering van het college van bestuur bij) is een strijd ontbrand tussen Grunk en Sorug. De Sorug heeft in de persoon van Dimitri Otterbeek voor het eerst een kandidaat voor het presidi- umschap naar voren geschoven. Voor de Grunk is Taetske van der Reyt kandidaat. Een commissie bestaande uit de huidige fractievoorzitters in de raad moet nu een keuze maken tussen de beide kandidaten. ''We waren er liever onderling uitgekomen zodat we één kandidaat namens de studenten naar voren konden schuiven'', vertelt Van den Brink, ''maar dat lukte deze keer niet.'' Niet alleen bij de studenten liep het opkomstpercentage terug. Van het wetenschappelijk personeel heeft deze keer 56,6 procent het stembiljet voor de u-raadsverkiezingen teruggestuurd, tegen 60,8 in 1990. Twee jaar eerder, in 1988, was dat percentage overigens 54,1 procent. Het percentage uitgebrachte stemmen van het ondersteunend en beheerspersoneel is met 52,5 procent gelijk gebleven vergeleken met twee jaar geleden. Ook in de verkiezingen voor de diverse faculteitsraden zijn de opkomstpercentages over vrijwel de hele linie gedaald. De studenten bij letteren komen met 35,9 procent het dichtst bij de kritische grens van 35 procent. Zodra een vertegenwoordiging van een geleding daar onder zakt, blijven er zetels onbezet. Bij de enige faculteit met twee studentenvertegenwoordigingen, rechtsgeleerdheid, blijft de zetelverdeling tussen Progressief Rechten en Ten Behoeve van Rechtenstudenten onveranderd. TBR krijgt opnieuw drie van de vijf zetels. Het meest stemlustig zijn de studenten bij godgeleerdheid, met een opkomstpercentage van bijna vijftig procent. Ook het wetenschappelijk personeel van de theologische faculteit kent het hoogste opkomstpercentage van de faculteiten, namelijk 86,2 procent. Het ondersteunend en beheerspersoneel van deze faculteit moet met 90 procent alleen de collega's bij wijsbegeerte voor laten gaan. Daar heeft letterlijk elke obp'er gebruik gemaakt van zijn of haar stemrecht.
De USVA wil hom of kuit. Het cultureel studentencentrum aan de Oude Boteringestraat kampt met ruimtegebrek. Dat werd enkele maanden geleden door het Cen traal Bestuursorgaan voor de Studentenvoorzieningen nog eens onder de aandacht gebracht van het college van bestuur. Het CBO adviseerde om de USVA de mogelijkheid te bieden te verhuizen naar een ander pand. Tot op heden mocht het cultureel studentencentrum daarop geen antwoord ontvangen van het college. Reden voor het dagelijks bestuur om in de pen te klimmen. Na nogmaals de nijpende huisvestingssituatie uit de doeken te hebben gedaan, dringt het bestuur er bij het college op aan op korte termijn een standpunt in te nemen over het CBO-advies. Navraag leert dat de USVA nog enig geduld moet betrachten. Het college is juist bezig een commissie in te stellen die de culturele taak van de universiteit onder de loep gaat nemen. Een verhuizing van de USVA kan in dat bredere verband ter sprake komen, aldus beoogd commissievoorzitter en collegevoorzitter Bleumink. Na de zomer moet er een stuk liggen over het culturele imago van de RUG. Eventuele besluitvorming is gepland voor januari 1992. (Laurens Berentsen)
De RUG dient dit jaar het Centre for Ecological Studies (CEES), het Groningen Utrecht Institute for Drugs Exploration (GUIDE) en het Centrum voor Recht, Bestuur en Samenleving (CRBS) in als aanvragen voor een Stimulans-subsidie van de onderzoeksfinancier NWO. In CEES participeren ook onderzoeksgroepen van andere universiteiten, maar de RUG heeft het penvoerderschap van dit centrum. Datzelfde geldt voor GUIDE, de opvolger van het Groningen Institute for Drugs Studies (GIDS), sinds de Utrechtse farmaceuten zich hierbij hebben aangesloten. Alleen het CRBS is een puur Groningse aangelegenheid. Naast de eigen aanvragen spreekt de RUG haar steun uit voor aanvragen van andere universiteiten, waarin Groningse onderzoeksgroepen deelnemen. NWO heeft jaarlijks 12 miljoen gulden te verdelen in het Stimulansprogramma. Iedere universiteit mag daarvoor drie aanvragen indienen. Een toegekende subsidie wordt min of meer beschouwd als een opstapje naar het zo fel begeerde predikaat onderzoekschool. Van de vijf mogelijke aanvragen waaruit het college dit jaar kon kiezen, vielen de biotechnologen van het GBB en de gedragswetenschappers van het BCN buiten de boot. Beide centra liepen om verschillende redenen een blauwtje bij de Stimulansronde 1991. Dat ze nu niet opnieuw zijn ingediend, betekent niet dat ze volgend jaar niet alsnog door de RUG kunnen worden voorgedragen als onderzoekschool, aldus college- voorzitter Bleumink in een toelichting op de Stimulansaanvragen. (Laurens Berentsen)
De huisvesting van studenten is in de eerste plaats een kwestie van de universiteitsbesturen, vindt Ritzen. Zij moeten gemeenten en woningcorporaties ertoe bewegen meer kamers voor studenten te bouwen. Zijn eigen rol wil Ritzen beperken. De studentenvakbond LSVb heeft minister Ritzen enkele weken geleden gevraagd actie te ondernemen tegen de kamernood en de hoge huren. In het overleg met de bonden in de Studentenkamer zei Ritzen afgelopen dinsdag dat de studenten bij hun besturen moeten aankloppen. Volgens de minister kunnen de universiteiten, als zij dat willen, nog wel geld vrijmaken voor de bouw van kamers. Vorig jaar oktober wekte Ritzen nog de indruk zich zeer betrokken te voelen bij het huisvestingsprobleem van studenten. Ook afgelopen dinsdag zei Ritzen weer dat studenten goed moeten kunnen wonen om succesvol te studeren. De extra inspanningen zijn echter beperkt gebleven. Volgens Ritzen heeft staatssecretaris Heerma (Volkshuisvesting) er ook bij gemeenten met universiteiten en/of hogescholen op aangedrongen meer woonruimte voor studenten beschikbaar te stellen. Het woord is wat Ritzen betreft verder aan de universiteitsbesturen. Ritzen zei veel te verwachten van de beperking van huurbescherming, een initiatief van Heerma dat inmiddels ook door de Eerste Kamer is aanvaard. Volgens LSVb-voorzitter René Danen is dat juist een gevaarlijke maatregel, omdat huurders dankzij die maatregel makkelijker op straat kunnen worden gezet, als zij bij voorbeeld klagen over onredelijke huurprijzen. (Pieter Evelein, HOP)
Minister Ritzen heeft in principe zijn goedkeuring verleend aan de aanpassing van de universitaire predikantenopleiding van de Hervormde Kerk en enkele kleinere kerken. De opleiding kan nu worden geïntegreerd in de studies theologie aan de openbare universiteiten van Amsterdam, Groningen, Leiden en Utrecht. Aan die vier universiteiten ontstaat één nieuwe opleiding theologie met kerkelijke en staatsvakken naast elkaar, die zowel gevolgd kan worden door 'gewone' studenten, als door studenten die predikant willen worden. De opleiding tot predikant bestaat nu nog uit een tweejarig programma, dat begint na het doctoraal theologie aan de vier universiteiten. De Hervormde Kerk wilde deze grondwettelijke scheiding tussen staatsen kerkelijke vakken, de zogenaamde duplex ordo, een andere vorm geven. Studenten zagen na hun doctoraal nogal eens af van de vervolgopleiding tot predikant. De Hervormde Kerk wilde daarom aanvankelijk een eigen theologische universiteit oprichten. Na bezwaren van Ritzen kwam de Hervormde Kerk met de universiteiten de mogelijkheid van integratie overeen. Die houdt tevens in dat staats- en kerkelijke vakken wetenschappelijk gelijkwaardig zijn, en dat kerkelijke hoogleraren in principe ook bij de faculteit worden benoemd. (Pieter Evelein, HOP)
Veertig miljoen gulden wegens verlaagd ziekteverzuim. En misschien wel het dubbele bedrag wegens daling van het aantal wachtgelders. Die rekening samen zo'n drie procent van het totale personeelsbudget, vanaf volgend jaar op te brengen legde minister Ritzen dezer dagen voor aan het hoger onderwijs. Volgens de vereniging van universiteiten VSNU gaat het om bezuinigingen die weinig meer met werkelijke besparingsmogelijkheden te maken hebben. Maar omdat deze bedragen zijn ''ingeboekt'', moeten ze worden opgebracht. Ook toen het kabinet vorig jaar bij de Tussenbalans besloot een flink deel van zijn bezuinigingen te halen uit besparing op ziekteverzuim en wachtgelden, werden er al veel wenkbrauwen gefronst. Inmiddels is het idee om werknemers een deel van hun verzuim te laten betalen gesneuveld in de landelijke CAO-onderhandelingen. Daarmee is feitelijk een van de peilers onder het bezuinigingsplan weggeslagen. Maar het geld moet worden opgebracht, is de strekking van een brief die Ritzen op 27 mei naar de onderwijskoepels stuurde. Zijn begroting staat genoteerd voor op den duur jaarlijks 300 miljoen besparing op ziekteverzuim. Daarbij komt nog eens 365 miljoen voor vermindering van wachtgelden. Dit jaar moet hiervan al een kwart worden opgebracht, volgend jaar ongeveer de helft. Universiteiten en hogescholen krijgen daarvan minstens hun deel te verwerken. De komende tijd moet het ministerie met VSNU en HBO-raad praten over realisering van de bezuinigingen. Minister Ritzen houdt vol dat met gerichte maatregelen de ziekteen wachtgeld-uitgaven wel degelijk te verlagen zijn. Hij denkt in eerste instantie aan beter management. Maar hij sluit niet uit dat ook op het personeel zelf gerichte ''prikkels'' nodig zullen zijn. Als het aantal wachtgelders te hoog blijft en die kans is er zeker lijkt ook een ingreep in de geldende wachtgeldregelingen tot de mogelijkheden te behoren. (Frank Steenkamp, HOP)
PIETER EVELEIN
GUUS TERMEER
De Nederlandse faculteiten godgeleerdheid verkeren in ernstige problemen. Studenten doen veel te lang over hun studie. Zij missen steeds vaker de juiste vooropleiding. Ook is de samenhang in de onderwijsprogramma's ver te zoeken. Bovendien slagen faculteiten er niet in de forse daling van het aantal studenten te keren. Dit blijkt uit het rapport van de visitatiecommissie Godgeleerdheid, een commissie van onafhankelijke specialisten die namens de gezamenlijke universiteiten vorig jaar de kwaliteit van het onderwijs in zeven theologische faculteiten onderzocht. Het gemiddelde studietempo ligt bedroevend laag. Van de studenten die in 1982 aan hun studie begonnen, had na acht jaar slechts 39 procent het doctoraaldiploma behaald. Een ''uiterst zorgelijke'' situatie, vindt de commissie. Opvallend is dat het rendement van de propaedeuse over het algemeen goed is. Volgens de commissie toont het grote verschil met de doctoraalrendementen aan dat de propaedeuses te makkelijk zijn. Bij de slechte rendementen moet worden aangetekend dat de meerderheid van de studenten een programma volgt dat zeseneenhalf jaar duurt: vier jaar voor de staatsopleiding, twee voor de kerkelijke opleiding en nog eens zes maanden om Latijn en Grieks onder de knie te krijgen als die vakken ontbraken in het eind- examenpakket (de zogenaamde deficiënties). Een voorname oorzaak van de ernstige vertraging in de studievoortgang is de slechte organisatie van het onderwijs. Om te beginnen raken studenten in de problemen omdat faculteiten veel te weinig tijd inruimen voor het wegwerken van de deficiënties. Verder worden studenten soms overstelpt met een aanbod aan vakken. Doordat zij een grote keuzevrijheid hebben, raken zij het spoor bijster. Dat wordt nog eens verergerd door de solitaire opstelling van de (te grote hoeveelheid) vakgroepen. Bij de Groningse faculteit leidt deze opstelling tot een propaedeuse die de commissie bestempelt als een ''vrij heterogeen en onsamenhangend geheel''. Een coördinator die er voor zorgt dat het eigenbelang van de vakgroepen wordt overstegen is geen luxe, aldus de commissie. ''Een onbegrijpelijke passage'', vindt de Groningse decaan G. Luttikhuizen. ''Wij hebben een algemene studiecoördinator die in het rapport alle lof krijgt, evenals onze studierichtingscommissies. Ik erken het probleem, maar een aparte coördinator voor de propaedeuse biedt geen oplossing.'' De decaan zegt tevreden te zijn over de conclusie van de visitatiecommissie: ''Het hoofdstuk over Groningen is lovend. Onze instroom is op peil en de kwaliteit van het onderwijs beoordeelt de commissie positief. De algemene conclusies die de commissie trekt, zijn lang niet allemaal op ons van toepassing.''
Het aantal studenten theologie is landelijk gezien schrikbarend gedaald. In 1975 stonden nog 2100 studenten ingeschreven. Vorig jaar waren dat er nog slechts 1150. Rond de eeuwwisseling zullen het er nog zo'n 950 zijn. Sinds enkele jaren proberen faculteiten het tij te keren door naast de klassieke opleidingen ook vrije of experimentele studierichtingen aan te bieden. Dat heeft echter nauwelijks effect gesorteerd omdat de vernieuwing vaak ondoordacht is aangepakt. Er was niet nagedacht over beroepsperspectieven. Ook was er geen marktonderzoek gedaan. Het resultaat zijn opleidingen die nauwelijks verschillen van de klassieke programma's. Over de experimentele studie godsdienstwetenschappen aan de RUG is de commissie positief. Godsdienstwetenschappen heeft een behoorlijke werfkracht en is op weg naar een eigen ''wetenschappelijk profiel''. Maar ook hier geldt: het beroepsprofiel van de studie blijft onduidelijk. De faculteiten zullen alle zeilen moeten bijzetten om uit hun vaak penibele situatie te geraken, aldus de commissie. Studenten moeten veel meer in het gareel gaan lopen, onder meer door een strakker tentamenschema en een opdeling van het programma in modulen. Fusies van vakgroepen en intensieve samenwerking tussen faculteiten moet leiden tot heldere onderwijsprogramma's en complementariteit in het aanbod van keuzevakken. Dat alles kan de rendementen verhogen. Maar er is, volgens commissievoorzitter prof.dr. J. Weiland een cultuuromslag nodig om de theologie te redden. ''Er heerst nu een sfeer van leven en laten leven. De hoogleraar gaat zijn eigen gang; de student wordt nauwelijks lastig gevallen.'' Dat moet anders. Niet de individuele hoogleraren maar de studierichtingscommissies en de faculteitsraad moeten bepalen hoe het theologie-onderwijs eruit ziet. (HOP)
De universiteiten van Groningen en Utrecht mogen toch studenten toelaten bij de deeltijdse doorstroomstudie verplegingsweten- schappen. Minister Ritzen had twijfels over de waarde van deze opleiding, die dient voor afgestudeerde hbo-verpleegkundigen. De HBO-raad verweet de universiteiten branchevervaging. Om de studenten duidelijkheid te bieden, geeft Ritzen nu toch voor twee jaar groen licht. Verplegingswetenschap werd enkele jaren geleden in Limburg opgezet als afstudeerrichting binnen de experimentele studie gezondheidswetenschappen. Toen de belangstelling groot bleek, ontstond er een samenwerking tussen Maastricht, Utrecht en Groningen (MUG). In 1990 openden de laatste twee instellingen dependances van de Maastrichtse opleiding. Een jaar later moesten ze hun poorten weer sluiten: minister Ritzen was tegen deze uitbreiding, op een moment dat de Limburgse opleiding nog niet goed was geëvalueerd. Ritzen heeft voor twee jaar toestemming gegeven voor de opleiding in Groningen en Utrecht. Met nadruk wijst hij erop, dat hij over het wetenschappelijk gehalte van de doorstroomopleiding nog geen duidelijke informatie heeft. Een definitieve beslissing neemt hij pas over twee jaar. RUG-collegevoorzitter Bleumink is niet echt tevreden over de beslissing van Ritzen. Hij vindt twee jaar een te korte termijn. ''Je begint nu iets dat je over één jaar al weer moet evalueren, terwijl er dan nog weinig over te zeggen valt. Meestal krijgen experimentele studierichtingen vijf jaar de tijd. Maar ik heb er alle vertrouwen in dat het lukt, nu de minister eenmaal door de bocht is'', aldus Bleumink. (Frank Steenkamp, HOP)
Het is niet dat ze er niks aan gedaan hebben. Het soos-gebouw op de Reitemakersrijge hangt vol met de posters waarmee studenten- vereniging Cleopatra naambekendheid probeerde te krijgen. ''Het is geel en het beweegt'' en ''Who's afraid of yellow''. Ze hebben door de hele stad gehangen en er zal geen student in Groningen zijn die ze nog nooit gezien heeft. Ze hebben het geprobeerd met ludieke acties: ''wortelen'' op de Grote Markt met een peentje en een deken, op reuzenski's door de Herestraat strompelen. Maar de groeiende naambekendheid van de vereniging heeft geen image opgeleverd. Cleopatra is nog altijd een onbekende gele vlek voor de buitenstaanders. ''Veel mensen denken dat we een meisjesvereniging zijn, vanwege de naam'', vertelt bestuurslid Mireille Beentjes. En voorzitter Lotje Riemers voegt eraan toe: ''Mijn moeder dacht zelfs dat ik lid was van een feministische studentenvereniging''. Misschien hebben ze het ook wel aan zichzelf te danken. Tenslotte is de vereniging zo'n zeven jaar geleden heel bewust begonnen als 'niks'. Je had clubs voor ballen, voor gereformeerden, voor Friezen, maar er was geen vereniging voor mensen die niets van dat alles waren. Mensen die gewoon gezellig bij elkaar wilden zitten en leuke dingen doen. Voor die mensen is er dus Cleopatra. Kenmerken: openheid, geen verplichtingen en alles kan. Een succesformule blijkbaar, want Cleopatra groeit de laatste jaren gestaag. Er zijn nu al ruim tweehonderd Cleopatranen en meer moeten het er ook niet worden. Enerzijds omdat Cleopatra een ''bewust kleine vereniging'' wil zijn, anderzijds omdat er gewoon niet meer leden in de soos gepropt kunnen worden. Er wordt niet voor niets gezocht naar een ander gebouw.
Nu al is het er warm en benauwd. En het is nog niet eens overdreven druk. De meeste leden brengen de zomerse avond blijkbaar liever door in de frisse lucht, dan op de warme zolder waar de LOVE, het ledenoverleg van Cleopatra, wordt gehouden. ''Het benauwdste plekje van het hele pand'', merkt een jongen die wat later binnenkomt terecht op. ''Zelfkastijding gewoon.'' Veel valt er deze avond niet te overleggen. Het collegejaar loopt op zijn eind en het bestuur heeft eigenlijk niets wat ze onder de leden wil brengen. En de paar leden die op zijn komen dagen, hebben deze maand ook geen grieven. Zo'n vijf minuten na de aanvang wordt de LOVE dus maar weer beëindigd. ''Laten we dan maar wat gaan drinken'', klinkt het. Toch is de LOVE een essentieel onderdeel van Cleopatra. Het is de manier waarop het bestuur in contact blijft met de leden. Zo wordt voorkomen dat het bestuur een anonieme groep wordt, die maar aanrommelt zonder binding met de leden. ''Een paar jaar geleden waren er klachten over het bestuur en toen is als oplossing de LOVE ingesteld'', aldus Riemers. ''Gewoonlijk wordt er ook flink gediscussieerd.'' Zoals toen het bestuur besloot om de zogenaamde 'stammen' in te voeren. Een stam bestaat uit twee of drie ouderejaars die een aantal eerstejaars Cleopatranen onder hun hoede nemen. Zes keer moet het groepje bij elkaar komen, teneinde de ''verticale integratie'' te bevorderen. Verplicht. En dat is dus een vies woord binnen Cleopatra. De vereniging doet haar uiterste best om een tegenhanger te zijn van Vindicat, wat betekent dat alles mag en niks moet. Zo ongeveer. En iedereen staat op gelijke voet. Geen speciale rechten voor ouderejaars, geen ontgroeningen en zeker geen disputen, waar je je ''in moet slijmen''. Cleopatra kent alleen maar 'colleges' en 'zuilen'. Een college is een soort officiële activiteit, zoals het fotocollege Flits (dat overigens op zijn gat ligt) of de (wel zeer succesvolle) toneelclub. De zuilen herbergen de meer spontaan verzonnen activiteiten, zoals de taart-eet-zuil en de risk-zuil, die vaak een wat korter leven beschoren zijn. ''Iedereen kan daar lid van worden. Zonder aanzien des persoons'', aldus Riemers. Niet dat Cleopatra helemaal geen kliekjes kent. Er zijn een paar 'ondergrondse' disputen (''maar dat is alleen om het bestuur te pesten'') en natuurlijk verworden de zuilen al snel tot hechte vriendenclubjes, waar het soms moeilijk tussenkomen is. Maar dat is natuurlijk niet de bedoeling. Officieel zijn er geen beperkingen, behalve als de zuil echt vol is, wat dan weer resulteert in twee zuilen rond eenzelfde activiteit. En zo krijg je de risk-zuil en de Enige Echte Riskzuil.
Ondertussen wordt beneden de muziek aangezet. Het bier begint te stromen en de benedenbar wordt langzaam voller. Een paar meisjes beginnen verwoed te dansen op ''Freeze Frame'' van de J. Geils Band. Waar ze de energie vandaan halen in deze hitte, is volkomen onduidelijk. ''Dat zijn leden van het bestuur'', vertrouwt een jongen aan de bar me toe. ''Die proberen een goede indruk te maken'', en keert zich weer naar zijn pilsje. Een moment later wordt de muziek plotseling uitgezet en barsten de aanwezigen los in een lang-zal-hij-leven. Een student die een beetje eenzaampjes in een hoekje van de bar zit, staat even in het centrum van de belangstelling. ''Ken 'm niet'', vertelt een jongen die later René blijkt te heten en vernietigt daarmee meteen de mythe dat ''iedereen iedereen kent'' bij Cleopatra. ''Wel eens gezien natuurlijk, maar ik zou niet weten hoe hij heet.'' René maakt zich al snel bekend als de ''kankeraar van Cleopatra''. ''Ik ben indertijd lid geworden, omdat de ideeën van de vereniging op mijn lijf geschreven waren'', vertelt hij. ''Geen ontgroening, en dat alles kon, dat zag ik helemaal zitten.'' Hij kwam er echter al snel achter, dat Cleopatra geen luilekkerland is. ''Ze zeggen wel dat alles kan en zo, maar dat is helemaal niet zo. Als je eens wist hoe moeilijk er gedaan wordt over het draaien van een blowtje op de soos! Belachelijk gewoon. En openbare dronkenschap is van hetzelfde laken een pak. Ze kijken je aan alsof je gek bent.'' René staat op om de betreffende blikken te demonstreren, trekt een paar gekke bekken en gaat weer zitten. ''Maar ik heb nu eenmaal vrienden gekregen binnen de vereniging. En dan ga je niet zo snel meer weg.'' Hij neemt een slok van zijn bier, denkt even na en begint weer te praten. ''Weet je wat ze zelfs eens hebben ingevoerd? Een Klef-emmer. Als je te klef werd met een meisje, kon je een emmer water over je heen krijgen. En ik weet bijna zeker dat dat op mij sloeg. Zoiets kan toch gewoon niet. Waarom zou je niet klef mogen zijn als je daar zin in hebt.'' De emmer heeft maar een korte levensduur gehad. De vergelijking met Vindicat, waar te grote innigheid wordt bestraft met het gedwongen ledigen van een bierglas koffiemelk, was voldoende om het fenomeen af te voeren. ''We konden het inderdaad niet maken'', vindt ook Lotje Riemers, ''niet als je de regel hebt dat alles moet kunnen. Maar het was wel leuk! De Emmer is twee keer uitgekeerd. We hebben alleen nog een stampverbod. En dat is voor de buurvrouw. Die klaagt nogal eens bij de gemeente over lawaai-overlast.''
René is niet de enige die vindt dat de vereniging minder los en makkelijk is dan ze doet voorkomen. ''Het bestuur doet vaak moeilijk over van alles. Een beetje truttig'', verklaart een andere bar-fly. ''Maar, de gewone leden zijn wel anders hoor. Heel individualistisch. Daar hou ik wel van.'' Al zijn er dus mensen die vragen hebben bij de 'alles-kan'-mentaliteit van Cleopatra, het is wel degelijk een actieve club. Er zullen niet veel studentenverenigingen zijn die kunnen bogen op een aantal van 75 procent actieve leden. Nieuwe leden wordt op het hart gedrukt dat er van hen verwacht wordt dat ze iets gaan doén binnen de vereniging (al is dat natuurlijk niet verplicht) en het resultaat is dat er heel weinig 'grijze' leden zijn. ''Die zijn vaak ook al weer vrij snel verdwenen'', vertelt Riemers. ''Voor hen kunnen dan weer anderen in de plaats komen. We hebben ook twee momenten waarop mensen lid kunnen worden. In de KEI hebben we plaats voor zestig man, en in de Kiezel, in februari kunnen er nog eens dertig bij. Met die maximale aantallen houden we het ledental zo ongeveer stabiel.'' Ondertussen is het piekuur aangebroken en wordt de bar belegerd door mensen die goedkoop bier willen bemachtigen. De muziek-installatie wordt nu beheerd door René en al snel dreunen Rooie Rinus en Pé Daalemmer door de boksen. De dansvloer stroomt weer vol, deze keer met zwetende jongens die luidkeels ''Jelle gaat lekker'' meebrullen. Van het stampverbod lijkt niemand zich veel aan te trekken.
Een lappendeken, een verouderd systeem en een fiets die nooit een auto zal worden. Het zijn maar enkele omschrijvingen van Basis, het computersysteem waarmee de studievoortgang wordt geregistreerd. Twee jaar geleden had Basis ingevoerd moeten zijn aan de hele universiteit. Maar dat proces is nog steeds niet afgerond. De faculteiten staan niet te springen om een systeem in te voeren dat binnen een paar jaar weer vervangen moet worden.
Christien Boomsma
''Het is gewoon een schandaal'', moppert A. Kroon, hoofd van de afdeling onderwijs en studiezaken bij biologie. ''Wij hadden hier bij biologie een prima functionerend registratie-systeem. Maar het college van bestuur vindt dat iedereen met Basis moet werken en dus wordt er tegen heug en meug een verouderd systeem ingevoerd, dat er over enkele jaren uit gaat. Dan moeten we weer een nieuw systeem aanleren. In het bedrijfsleven zou zoiets nooit voorkomen.'' Het studievoortgangsregistratie-systeem Basis wordt sinds 1986 gebruikt aan de Groningse universiteit. Toen was het nog een modern computerprogramma. Een prima manier om individuele studenten te kunnen volgen tijdens hun verblijf aan de universiteit. Vooral voor grote studierichtingen als economie en geneeskunde, was het handig de voortgang van de studenten op de voet te kunnen volgen. In die faculteiten draait het systeem al jaren en functioneert het betrekkelijk goed. ''Die mensen hebben nooit iets anders gekend. Die kunnen lezen en schrijven met dat systeem'', geeft Kroon toe. ''Maar het is zo achterhaald, dat het maken van een printje op de werkplek al enorme problemen oplevert. Dat moet dan via de centrale computer op het Rekencentrum. Vandaar gaat het dan weer met de post naar het Biologisch Centrum.'' In 1989 besloot het college van bestuur Basis over de hele universiteit in te voeren. Dat zou goedkoper zijn dan alle afzonderlijke registratie-systemen die op dat moment bestonden, en bovendien zou één systeem de uitwisseling van gegevens tussen de faculteiten bevorderen. Of de studierichtingen per september 1990 maar wilden beginnen met de invoering van de gegevens van eerstejaars studenten in Basis. Een aantal faculteiten ging mopperend akkoord.
Biologie was een van de richtingen die verplicht werd het programma in te voeren. En het resultaat is, dat daar tegenwoordig gewerkt wordt met twee verschillende computerprogramma's. Dat is efficiënter dan alleen met Basis. ''Het oude systeem houdt bijvoorbeeld rekening met tentamens die zijn gekoppeld aan practica'', legt Kroon uit. ''Basis is daar niet op berekend. En dat is maar één voorbeeldje. Vandaar de dubbele administratie.'' De juridische faculteit geeft ongeveer hetzelfde beeld. De faculteit doet niet zoveel met het pas ingevoerde Basis, vertelt Kor Roeters van de onderwijsadministratie. Basis functioneert als een soort adressenbestand. ''Wij hadden een eigen voortgangsregistratie, dus we zaten niet echt op een ander programma te wachten.'' De faculteit had echter weinig keus en heeft het programma wel op de computer gezet. ''Al het werk wordt nog altijd met het oude systeem gedaan'', vertelt Roeters. Slechts één keer per trimester gaat iemand aan het werk om alle verzamelde gegevens over te hevelen naar Basis. De paar studierichtingen die er tot nog toe in geslaagd zijn om Basis buiten de deur te houden, doen er dan ook alles aan om dit voorlopig zo te houden. Deze richtingen doen de administratie doorgaans nog met de hand, en zijn daar dik tevreden over. Ze staan dan ook niet te trappelen om te automatiseren, voordat Basis vervangen is. ''Met de hand gaat het allemaal veel sneller en makkelijker dan met zo'n systeem'', vindt T. Musschenga, beheerder van de theologische faculteit. ''Maar'', voegt hij er voorzichtigheidshalve aan toe, ''ik wil de invoering van Basis niet geheel uitsluiten.'' Het probleem met Basis is met name dat het niet berekend is op de eisen die aan het systeem worden gesteld. Het programma is gericht op persoonlijke studievoortgangsregistratie. Het bijhouden van de resultaten van elke student apart. ''Dat breekt ons nu op'', vertelt J. van Boetzelaer, directeur van de Dienst Onder- wijs Onderzoek en Planning van de RUG en voorzitter van de stuurgroep Basis. ''Groepsevaluaties kan het programma niet uitvoeren. Ook kunnen er geen knelpunten in studieprogramma's mee worden opgespoord.'' Aan dat laatste heeft de universiteit nou juist dringend behoefte. Met een minister die aandringt op betere rendementen en visitatiecommissies die de deur plat lopen, is de oppervlakkige registratie die Basis biedt, zwaar onvoldoende.
Een voorlopige oplossing voor het probleem van de groepsevaluaties biedt Progress, een evaluatie-programma dat is ontworpen door Ed Welling van het COWOG (Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs). Hij maakte systeem dat aan de gegevens van Basis gekoppeld kan worden. Op die manier kunnen alsnog grote evaluaties worden uitgevoerd. Maar ook Progress is niet zaligmakend. Want bij faculteiten als letteren, waar studenten bijvakken doen in allerlei verschillende richtingen, instromen uit verschillende propaedeuses, is evaluatie met Progress onmogelijk. ''Dat kan het systeem niet aan'', zegt Welling. ''Progress werkt prima bij richtingen waar het studieprogramma grotendeels vastligt. Er is zelfs een zelfstandig programma voor een aantal hogescholen ontwikkeld. Maar in geval van veel individuele keuzemogelijkheden, werkt het niet.'' Daarnaast is Progress vrij moeilijk in het gebruik gebleken. Bij veel studierichtingen is maar één persoon aanwezig die ermee om kan gaan. En het blijft natuurlijk een lapmiddel voor het Basis-systeem dat onvoldoende mogelijkheden heeft. Dat gebrek aan mogelijkheden heeft er mede toe bijgedragen dat Basis in de loop der jaren veel te ingewikkeld is geworden. Het is voortdurend aangepast en bijgeschaafd. Het gevolg is, dat bij geen enkele studierichting hetzelfde Basis op de computer staat. ''Sommige dingen zijn inderdaad wat omslachtig'', moet Paul Woldendorp, medewerker van het bureau onderwijs en examens bij letteren en lid van de gebruikersgroep van Basis, toegeven. ''Als systeem is het een lappendeken, met allerlei kleine aanpassingen. Dat maakt het behoorlijk lastig in het gebruik.''
Vooral de kleinere studierichtingen die overgingen op Basis, hebben daar de gevolgen van ondervonden. Daar is geen geld voor het aanstellen van full-time computerdeskundigen, en is het een behoorlijke klus om Basis te leren beheersen. De gebruikers-onvriendelijkheid gecombineerd met het gebrek aan mogelijkheden van het programma, is de reden dat er momenteel gezocht wordt naar een vervanger voor Basis. De Basis-stuurgroep moet die overgang regelen, liefst binnen drie jaar. Maar dat gaat niet gemakkelijk. ''De SUAA (Stichting Universitaire Administratieve Automatisering, cb), die Basis heeft ontwikkeld, komt met een nieuw programma'', legt Van Boetzelaer uit. ''Dat nieuwe systeem is past echter niet in de ontwikkelingsfilosofie van deze universiteit. Het gaat draaien op IDMS, en wij hebben gekozen voor DB-2 als database management-systeem.'' De SUAA is ondertussen opgehouden met het onderhouden van Basis. Daardoor is Basis al een jaar niet meer up-to-date gebracht en veroudert het razendsnel. De universiteit denkt erover zelf een programma te gaan ontwikkelen, maar dat is weer een tijden geldrovende aangelegenheid. ''Ik hoop in elk geval dat ze goed om zich heen kijken, voordat ze daarmee beginnen'', aldus Ed Welling. ''Zodat ze niet voor de zoveelste keer het wiel gaan uitvinden.'' Ondertussen gaat de invoering van Basis gewoon door. Algemeen wordt geklaagd over de haast waarmee het college Basis erdoor gedrukt heeft. ''Als ze weten dat het programma toch weer vervangen moet worden, waarom konden ze dan niet even wachten'', klaagt Kroon. ''Het kost vreselijk veel tijd en geld om iedere keer weer mensen te leren werken met een nieuw systeem. Om maar niet te spreken van de frustraties die het oplevert.''
Foto BERT JANSSEN/Tekst ELLIS ELLENBROEK
Je kunt aan Ingrid Abels (25) zien dat ze een 'ballet-meisje' is. Aan hoe ze zich beweegt, haar voeten neerzet. De vierdejaars bedrijfskunde moest een carrière op de planken echter uit haar hoofd zetten. Een tijd lang hingen haar spitzen aan de wilgen. Maar eenmaal in Groningen werden ze weer van de takken gevist. ''Ik was negen toen ik begon met dansen, op een balletschooltje in Leidschendam, bij een Russische docente. Niet dat ik zo graag wilde, maar ik moest van de dokter vanwege mijn holle rug. Nou, en dan vind je het leuk, bent één van de besten van de school. Als dan de lerares komt met: 'Zou je niet naar het conservatorium willen?', weet je niet beter dan dat je in ieder geval auditie moet gaan doen. Aan het Haagse conservatorium heb ik zes jaar de vooropleiding gevolgd. Tot ik moest stoppen. Mijn cijfers waren door de bank genomen nét niet voldoende. Maar wat ook heeft meegespeeld, is dat ik heel verlegen was, dat moet je niet zijn als danser. Je moet voor jezelf op kunnen komen, op je strepen kunnen staan. Ik kon dat niet, liet te makkelijk over me heen lopen. Ik kon nog naar pedagogenopleidingen. Tilburg, Amsterdam of Londen. Londen wilde ik wel, maar dat viel af omdat het niet te betalen was. Toen ben ik heel goed gaan nadenken of lesgeven aan amateurs eigenlijk wel was wat ik wilde. Nee, dacht ik, toch maar niet, ik stop ermee. Even heb ik nog lessen gevolgd op amateur- scholen, maar eigenlijk had ik ook genoeg van ballet. Het was mijn grote liefde, maar ik kon het niet meer zien. Ongeveer twee jaar heb ik helemaal niets meer gedaan, maar in Groningen kwam het terug. Je luistert naar klassieke muziek, gaat naar een voorstelling... Ik doe klassiek en modern ballet. Tot oktober zit ik nog in het dagelijks bestuur van de USVA, waar ik de sector Dans, Drama & Beweging onder me heb. Het afgelopen jaar heb ik ook les gegeven, twee lessen per week. Ooit zag ik ervan af lerares te worden, maar het bevalt me uitstekend. Al leg ik iets tien keer uit, dan vind ik het nog niet erg, misschien ook wel omdat het niet mijn baan is. Dat bedrijfskunde nou een geweldige studie is, kan ik niet zeggen, maar ik kan er denk ik wel iets mee. Het liefst aan de kunsten cultuurkant. Ballet is niet meer het enige in mijn leven, al zal ik blijven dansen tot ik te oud ben voor een acceptabel niveau.''
''M'n vrouw mocht absoluut van niets weten, maar het zinderende verlangen bij mijn minnares te zijn, maakte me gek. Tot niets was ik meer in staat. Gode zij dank vielen die eerste verliefde maanden in de zomer, ik hoefde geen colleges te geven; ik kon alleen brieven en gedichten schrijven. Ze was zo oneindig diep ingedaald in mijn ziel, met haar speelse verleidelijkheid, haar ogen met een licht mysterieus verdriet, haar golvende verschijning, haar ontwapenende, hartverwarmende woorden ik was haar 'upper lover'. Ze beheerste mij in al mijn zinnen.''
Onthutsend! Een aantal weken geleden deed ik in de UK een oproep om mij te schrijven over 'Liefde in Meervoud' (in de volksmond wel overspel genoemd) en ik word me toch overstelpt met indringende verhalen... Allemachtig, ik ben nog niet over m'n verbazing heen; wat de RUG betreft kun je gerust spreken over 'Liefde in Veelvoud'. Op het laatst kreeg ik de indruk dat ik de enige ben die aan deze universiteit wetenschap bedrijft door de liefde te onderzoeken, alle anderen houden zich bezig met het bedrijven ervan. Vooral de hoogleraren lieten van zich horen. Wat ik zoal niet onder ogen kreeg..., hypothese na hypothese werd aan flarden gescheurd.
Natuurlijk wist ik al wel dat het gemiddelde wetenschappelijke congres er niet in de eerste plaats is ter meerdere glorie en vermeerdering van kennis, maar dienst doet als opening van het jachtseizoen op groot liefdes-wild. Natuurlijk begreep ik al wel dat als een mens de intense status-ambitie aan de dag legt hoogleraar te worden, dat zoiets wel gepaard wil gaan met hoge ambities op het gebied van veroveringen binnen andere levensterreinen. Maar ik had er toch niet bij stilgestaan dat deze liefdesreizen in de vorm van wetenschappelijke congressen maar steeds royaal gedeclareerd worden bij de universiteit.
Verbluffend wat er uit alle hoeken tevoorschijn kwam. Neem de economen; ik maar denken dat dat saaie modellen-bouwers zijn die het menselijk handelen beoordelen op het economisch nut. Niets is minder waar; de prachtigste liefdestaferelen waar geen koers of aandeel aan te pas kwam , vloeiden uit hun pennen. Van scheikundigen had ik verwacht dat ze de chemische reacties in de liefde zouden analyseren. Vergeet het maar; diep ontroerende verhalen met fraaie schetsen van de geliefde ontvouwden zich voor mijn ogen. Zo kan ik nog wel kolommen doorgaan langs alle wetenschappelijke disciplines. De wiskundigen moet ik hier ook even rehabiliteren na mijn venijnige aanval van een paar weken geleden; bij het lezen van hun epistels rolden de tranen over mijn wangen.
Ik kan dus geen vakantie nemen, met zóveel extra onderzoeksmateriaal moet ik wel doorwerken. Maar voor de meeste RUG-gers zal het weer een hete zomer worden, al was het alleen maar vanwege het smachten naar de geliefde die tijdens de keurig met het gezin doorgebrachte vakantie zover weg lijkt. De hoogleraren zullen zich wel beroepen op overwerk; nu begrijp ik ook waarom mensen in hoge posities altijd menen dat hun werk niet in deeltijd kan worden verricht. Als deze zware liefdesklus er óók nog eens bijkomt, ja, dan wil je wel fulltime bezig zijn buitenshuis. En dan te bedenken dat deze proffen in september, bij de opening van het academische jaar, weer keurig emotieloos in hun allesbedekkende zwarte jurken en witte beffen de aula zullen binnensjokken wat een volksverlakkerij!
ITEKE WEEDA
In de Verenigde Staten is het een gevestigd fenomeen: het sabbatical year. Een korte adempauze in de wetenschappelijke loopbaan, waarin een academicus de boel de boel laat en een jaar lang eens lekker mag bijtanken. Het Netherlands Institute for Advanced Study (NIAS) in Wassenaar geeft jaarlijks veertig onderzoekers (''fellows'') uit binnenen buitenland de mogelijkheid om zich te bezinnen op het vak en eindelijk eens dat ene boek te schrijven. Twee Groningse fellows blikken terug. ''Het idee is geweldig, maar die organisatie is veel te star.''
Guus Termeer
Wanneer de buschauffeur de plaats van bestemming hoort fronst hij de wenkbrauwen. Het Rijksdorp? Daar krijgt hij zelden passagiers voor. Daar rijden de limousines af en aan; Jan met de strippenkaart heeft er doorgaans niets te zoeken. Het Rijksdorp ligt verscholen in het lommer. Een chique villawijk aan de rand van Wassenaar, op een steenworp afstand van de duinen. Vogelzang en ruisende beuken. Voor jachtige managers de ideale plek om bij te komen en een mekka voor academische denkers die tot topprestaties willen komen. ''NIAS KNAW.'' Een bordje met spaghetti-letters markeert het domein van de wetenschap. Twee klassieke villa's en een derde pand in aanbouw vormen het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences. Hier worden onderzoekers met een alfaof gamma-achtergrond in de watten gelegd. Hier scheidt de bloem der wetenschap zijn pennevruchten af. ''Je moet er voor geschapen zijn'', zegt Doeko Bosscher, hoogleraar contemporaine geschiedenis aan de RUG, en dit seizoen een van de uitverkoren fellows. ''Maar het basisidee is dat je je een jaar lang geheel geeft aan de wetenschap en de wereld vergeet. Idealiter woon en werk je hier vijf dagen per week.'' Bosscher werkt met zes collega's aan een interdisciplinair project over de ontvangst van de Amerikaanse massacultuur in Europa. Het idee voor dit project is al een paar jaar oud, legt hij uit. ''Twee jaar geleden hadden we met een aantal specialisten een proefsymposium bij het NIAS om te zien of het idee levensvatbaar was. Wanneer het NIAS dan akkoord gaat, volgt er nog een individuele selectieprocedure, maar het hangt natuurlijk ook van toevalligheden af wie dat jaar ook daadwerkelijk tijd heeft.'' Zelf kon hij maar een half jaar vrij maken. ''Vorig jaar augustus ben ik hoogleraar geworden. Dan kun je niet zeggen: Aju paraplu, ik ben het eerste jaar niet aanspreekbaar.''
Een ideale ''fellow'' is hij niet: ''Een deel van mijn werk in Groningen gaat gewoon door. Colleges, scriptiebegeleiding, benoemingscommissies, het werk voor de universiteitsraad... Gemiddeld ben ik maar zo'n dag of twee drie per week hier.'' En dat geldt eigenlijk voor alle Nederlandse fellows, weet Bosscher. ''Een buitenlander is in het voordeel. Hij sluit bij wijze van spreken de telefoon af, zet de ijskast uit en stapt op het vliegtuig.'' Maar het is ook een kwestie van mentaliteit: ''Het Nederlandse academisch systeem is niet toegesneden op een sabbatical year. In de psyche van de Nederlandse universiteiten is het een luxe die een onderzoeker zich eigenlijk niet kan veroorloven. De thuisbasis blijft een beroep op hem doen. En de Nederlandse wetenschapper legt zichzelf dan te weinig een regime op.'' In de Verenigde staten is het sabbatical een gevestigd begrip, weet Bosscher. ''Daar onderhandelen wetenschappers bij hun aanstelling over het recht op sabbaticals.'' Ook prof.dr. Dirk van der Ka, directeur van het NIAS, weet dat hier de achilleshiel van zijn instituut zit. ''Amerikanen kun je bij wijze van spreken bij honderdtallen krijgen. Ook uit Duitsland, Engeland en de Scandinavische landen komen veel aanvragen. Die mensen maken zich graag vrij. Maar Nederlandse universiteiten blijven een beroep doen op hun medewerkers. Ik zie dat als een slecht begrepen eigenbelang van vakgroepsen faculteitsbesturen.'' Nu is er wel een wezenlijk verschil: de buitenlanders krijgen een redelijk stipendium van het NIAS, terwijl de Nederlanders alleen vergoedingen voor de extra gemaakte onkosten ontvangen en verder voor rekening van hun eigen instelling werken. ''Daar ligt mijn belangrijkste wens'', vertelt Van der Ka. ''Een vervangingssubsidie voor Nederlanders. Zodat een onderzoeker kan zeggen: hier, huur komend jaar maar een ander voor me in.'' De directeur, tevens hoogleraar demografie aan de Universiteit van Amsterdam en vice-voorzitter van onderzoeksfinancier NWO, heeft goede hoop dat de Nederlandse mentaliteit zal veranderen: ''Het aantal Nederlandse aanvragen voor een fellowship is stijgende. Ik denk dat vakgroepen steeds meer het belang inzien van medewerkers die publiceren. Het NIAS claimt immers geen enkele publikatie. Het werk dat hier wordt verricht draagt direct bij aan het prestige van de universiteiten.''
Dr. Dirk-Jan Kamann, universitair hoofddocent bij de vakgroep Bedrijfseconomie van de RUG, kon het afgelopen jaar zo'n drie dagen per week vrijmaken om in Wassenaar te studeren. Kamann werkt met vijf collega's aan een project over mobiliteit in het nieuwe Europa. Momenteel legt hij de laatste hand aan zijn boek over organisatiecultuur en strategie. ''Dat gaat over de wijze waarop de diverse bedrijfstakken in de vervoerssector tegen het verkeer aankijken'', legt hij uit. ''De cases had ik al klaar, de methodiek was uitgetest, het was dus vooral een kwestie van uitschrijven en een beter theoretisch kader ontwikkelen. Daarbij heb ik veel gehad aan drie antropologen die dit jaar aan het NIAS werken. Dus die doelstelling van het NIAS dat onderzoekers elkaar kunnen stimuleren, werkte in mijn geval wel.'' Toch is Kamann niet onverdeeld positief over zijn verblijf aan het NIAS. ''Mijn ervaring is een beetje ambivalent. Als idee vind ik het NIAS geweldig. Ik heb er een goede tijd gehad. Maar wanneer ik als bedrijfseconoom naar dit instituut kijk, dan moet ik constateren dat het NIAS niet klantgericht is. Scherper geformuleerd: de doelgroep van het NIAS is de eigen staf en het management en niet de fellows.'' Kamann, die naast zijn werk bij de vakgroep Bedrijfseconomie ook een eigen bedrijfsadviesbureau runt, zou graag eens de bezem door het NIAS halen. ''Het is een vrij starre organisatie die weinig rekening houdt met de onderzoekers die er komen werken. Dat zijn mensen met een workaholische tic. Die houden niet precies om vijf uur op; werken in de weekenden en op feestdagen. Maar daar wordt geen rekening mee gehouden. Buiten de precieze werktijden is er geen catering meer, geen computerondersteuning etcetera. Als de fellows hierover klagen dan krijgen ze te horen: Dat is nu eenmaal NIAS-policy; het is altijd zo geweest. Wanneer de doelstelling van het instituut is: ondersteuning geven aan wetenschappers die een boek moeten schrijven, dan haalt men die niet. Daarvoor is het instituut te weinig flexibel. Het gemiddelde hotel is klantvriendelijker dan het NIAS.'' De bedrijfseconoom dist een heel scala aan voorbeelden op waaruit blijkt dat de bureaucratie heerst in de Wassenaarse villa's. Onder de fellows heerst veel onvrede, is zijn ervaring. ''NIAS, zo doet een grapje de ronde, dat betekent: Never Improve Any Situation.'' Het klinkt wat ''zeikerig'', om achteraf af te geven op een instituut waar je toch een prima tijd hebt gehad, realiseert Kamann zich. ''Maar deze kritiek blijft altijd onder de tafel. De buitenlanders voelen zich te veel gast, en de Nederlanders zitten er maar een paar dagen per week, dus het zal hun tijd wel duren. Het wordt tijd dat ook een respectabele instelling als het NIAS overgaat op een eigentijds vorm van management.''
Ook Doeko Bosscher erkent dat het NIAS-personeel wel eens wat bureaucratisch is, maar verder is hij vol lof. ''De staf doet er alles aan om dat idee van synergie, onderlinge wetenschappelijke bevruchting, te realiseren. Iedere fellow houdt een lezing over zijn onderzoek en het is een soort morele plicht dat je daar bij bent. Er zijn borrels en gemeenschappelijke uitstapjes naar culturele evenementen en musea. Men probeert om een nieuwe sociale kosmos te scheppen. En dat resulteert ook in het opbloeien van vriendschappen die soms een permanent karakter krijgen. Er zijn hier zelfs wel eens huwelijken ontstaan.'' De historicus gelooft in de formule van het NIAS: ''Je hebt intensief contact met mensen die op jouw specifieke vakgebied minstens zo goed zijn. Dat is inspirerend. En dat kun je binnen je eigen universiteit moeilijk tot stand brengen, omdat je daar vaak de enige specialist bent en bovendien zoveel andere zaken aan je hoofd hebt. Dit fellowship bood me een unieke kans en het is honderd procent mijn eigen schuld dat ik 't niet optimaal heb benut.''
Het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (NIAS) werd in 1970 opgericht met steun van alle Nederlandse universiteiten en met als hoofdfinancier het Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen. Een jaar later ging het instituut van start in het gebouw van de voormalige Politie Academie in Wassenaar. Als gevolg van de bezuinigingsoperaties in de jaren tachtig trokken de universiteiten hun bijdrage in en kwam het NIAS onder het beheer van de Koninklijke Nederlandse Akademie voor Wetenschappen (KNAW). Het NIAS biedt jaarlijks veertig onderzoekers uit binnenen buitenland de mogelijkheid om zich volledig op hun wetenschappelijk specialisme te concentreren. Ieder seizoen worden drie grote multidisciplinaire projecten uit de alfaen gammahoek geselecteerd. Daarnaast is er ruimte voor individuele projecten. De animo voor een verblijf in Wassenaar is groot. Jaarlijks dingen zo'n vierhonderd (voor het merendeel buitenlandse) onderzoekers naar de veertig plaatsen voor een ''fellowship''. Vanuit Groningen waren onder anderen de socioloog I. Gadourek, de historicus M.A. Wes, de anglist H. Wekker en de psychologen W.K.B. Hofstee en J.A. Michon als fellow aan het NIAS verbonden.De laatste weken heeft de plakkoorts weer toegeslagen. Overal in de stad hangen affiches van studentenorganisaties als GRUNK, SORUG en Interface. Daarnaast doet ook het clubcircuit van zich spreken. Zo valt op grote zwart-wit posters te lezen dat Burning Spear binnenkort een concert geeft in de Oosterpoort. Het plakken van posters is een illegale bezigheid. Nu er grote plakzuilen in de binnenstad verrezen zijn, treden de lokale autoriteiten hard op tegen plakvandalen. Vijfhonderd gulden boete en een maand hechtenis zijn de maximumstraffen die geëist kunnen worden. Op de UK-redactie schrok men dan ook hevig toen KEI-secretaris Sandra Taekema meedeelde dat haar team volgende week overal affiches gaat ophangen, als onderdeel van het KEI-promotieplan. Dat loopt nooit goed af, was de heersende mening. Om aan te tonen hoe gevaarlijk het plakken is, besloot de redactie zelf eens een avondje de lijmkwast te hanteren.
Het is donderdagavond kwart over elf als we, gewapend met een emmer lijm, door de Kleine Kromme Elleboog lopen. De posters die we gaan ophangen zijn afkomstig van het jongerencentrum Vera. 'Yo la tengo' treedt binnenkort op in de Oosterstraat. De eerste plakkaten bevestigen we aan een groene deur, schuin tegenover café 'het paard van Troje'. Het is een mooie deur, de affiches blijven goed hangen. We nemen de plakcode in acht en lijmen alleen over gedateerde posters heen. De Kromme Elleboog is een easy job. In een mum van tijd hangt de steeg vol met aankondigingen van Vera-concerten. Daarna is de Uurwerkersgang aan de beurt. Een echtpaar van middelbare leeftijd volgt argwanend onze verrichtingen. We gaan sjofel gekleed in oude vodden. De rode bivakmuts op mijn hoofd vloekt met de blauwe jas die ik draag. Bij het Harmoniecomplex aangekomen wordt het tijd om de spanning wat op te voeren. Mijn compaan belt de politie. ''Er staat een idioot met rode muts m'n huis onder te plakken'', vertelt hij de dienstdoende agent van het hoofdbureau. ''Kunnen jullie even langskomen?'' Ondertussen krijgt het Voorlichtingscentrum een beurt. Dat gaat moeizaam, de ramen bieden weinig houvast. Gelukkig is het beeldje van Aletta Jacobs een makkelijkere klus. Ook het UK-kantoor moet eraan geloven. Vijfentwintig minuten lang zweten en lijmen, maar de politie verschijnt niet ten tonele. Mijn plakgenoot besluit een tweede keer te bellen. ''Die idioot is nog steeds bezig. De hele Oude Kijk in 't Jatstraat hangt vol, waar blijven jullie?'', maant hij het hoofdbureau. ''Onze helikopter is stuk en onze speedboot doet het ook niet, maar we komen eraan'', luidt het grappige antwoord. Vijf minuten later rijdt een stevige dertiger met snor onopvallend op een mountainbike door de Oude Kijk in 't Jatstraat. Vanuit z'n ooghoeken houdt hij het plakgebeuren nauwlettend in de gaten. Plotseling klinkt het geluid van een mobilofoon onder zijn jasje vandaan. De snor is een stille. Ik verplaats m'n werkterrein richting Vismarkt. De mountainbiker zet de achtervolging in. De Kwantumhallen plakken uitstekend. In trance hang ik de ene na de andere poster op. ''Politie!'', waarschuwt een voorbijganger. Oost-indisch doof plak ik door. Een witte Golf stopt met gierende banden. Twee breedgeschouderde agenten vragen wat ik aan het doen ben. ''Gewoon, posters plakken.'' ''Ah, voor Vera'', merkt de grootste van het duo op terwijl hij mijn spullen doorzoekt. ''Hoeveel heb je er al geplakt?'' ''Niet zoveel'', repliceer ik, ''zo'n driehonderd.'' Ik probeer brutaal te kijken. De agenten blijven echter vriendelijk. ''Je moet ophouden met plakken, anders wordt het zo'n troep in de stad'', waarschuwt de grootste. ''Ik plak alleen op ramen en op winkels'', provoceer ik nog een keer. Het lukt niet, het duo blijft stoïcijns. ''We hebben meer te doen dan jongetjes zoals jij. Taaien, wegwezen, we willen je niet meer zien.'' Met de pot lijm in de hand en een handjevol posters onder mijn arm, loop ik naar huis. De KEI-commissie hoeft zich geen zorgen te maken, ze kan straffeloos de hele stad vol plakken.
Lourens Kluitenberg
van Haks 'Première' is een overzicht van de aanwinsten van het Groninger Museum van ''de afgelopen jaren''. Wegens ruimtegebrek is het overzicht overigens niet compleet; wel mag worden aangenomen dat de werkstukken op de tentoonstelling samen een representatief beeld geven van de speerpunten van het verzamelbeleid. In globale zin bevestigt de expositie het beeld van het Groninger Museum als een museum voor moderne beeldende kunst waarin de afdelingen archeologie, kunstnijverheid en oude beeldende kunst een min of meer kwijnend bestaan leiden. Het hoofdmaal, overduidelijk de nieuwste beeldende kunst en het moderne buitenlandse design, wordt geserveerd in de vier grote bovenzalen. De andere schotels zijn naar de periferie gemanoeuvreerd. Raakvlakken tussen de verschillende gerechten in de collectie zijn ver te zoeken; deze afdelingen zijn om historische redenen in één huis ondergebracht, maar sinds jaar en dag slapen ze niet meer rustig op hetzelfde kussen. Het is in zeker opzicht spijtig dat dit tweeslachtige beleid ook gecontinueerd zal worden in de toekomstige behuizing. Beter ware het wellicht geweest als de overduidelijke keuze die museumdirecteur Frans Haks maakt voor hedendaagse kunst volmondig door de politiek werd ondersteund (ook financieel) en dat men hem op zijn specialisme de vrije hand had gegeven. Nu dreigt het toch weer een opgewarmd prakkie te worden met van alles wat er in, dat echter naar niks smaakt.
Wat de collectie moderne kunst betreft, valt de bescheiden aanwezigheid van de beeldhouwkunst op. De liefhebber moet het doen met fantasie-maquettes van Bodys Isek Kingelez uit Zaïre, twee nogal jolige sculpturen van Joost van den Toorn en een schitterende, met keramieke maiskolven doorboorde reuzenkom van Rhonda Zwillinger (waarvan ook twee bonte schilderijen geëxposeerd zijn). Deze werken vormen echter in geen enkel opzicht een afspiegeling van de stand van zaken in de beeldhouwkunst, zelfs niet van het meer decorerende gedeelte van de beeldhouwkunst waarop het Groninger Museum het patent lijkt te hebben. Als je, goedwillend, aan de net genoemde ruimtelijke werken toevoegt Alessandro Mendini's grootschalige installatie 'Interno di un interno' (een kruising tussen vormgeving en sculptuur), het intrigerende Delfts Blauw wandobject van zuiderbuur Wim Delvoye en het stemmige tapijtbeeld van Jeroen Vinken, dan blijft de conclusie dat werken in het platte vlak in dit collectie-overzicht het primaat hebben. Mogelijkerwijs liggen daar financiële overwegingen aan ten grondslag. In haar verzameling hedendaagse schilderkunst vertoont het museum een opmerkelijke dichotomie. Naast hedendaagse Afrikaanse kunst, Graffiti-kunst en Pattern Art, treft de bezoeker bijvoorbeeld oubollig aandoende computergraphics van Peter Struycken aan. Oppervlakkig gezien lijken deze kunststromingen misschien wel op elkaar, maar ze hebben inhoudelijk niets met elkaar te maken. De reden voor de aanwezigheid van grand master Struycken is dat het museum in een ver verleden de beleidslijn heeft opgesteld een aantal belangrijke Nederlandse kunstenaars (onder anderen Struycken, Carel Visser, Ger van Elk) door middel van aankopen te blijven volgen. En aan die lijn wordt nog immer vastgehouden.
Aangezien de activiteiten van deze oudere kunstenaars amper binding hebben met het decoratieve geweld van de jongste generatie kunstenaars, kun je je met recht afvragen of het wel zinvol is om hun oeuvre te blijven volgen. De grote kracht van het Groninger Museum ligt uiteindelijk toch in het signaleren en presenteren van de allernieuwste trends in de kunst (met nadruk noem ik niet het verzamelen ervan). Het is modieus, trendgevoelig, en daar kan het zich ook het beste op toeleggen. Wat is de waarde van een (incompleet) overzicht van het oeuvre van iemand als Peter Struycken, als je collectie verder bestaat uit vooral jeugdwerken van kunstenaars die status en bekendheid verwierven in heel andere richtingen (als Walter Dahn, Rammelzee en Arch Connely)? Naar mijn gevoel zou het museum voor de toekomst ook op dit gebied een duidelijke keuze moeten maken en de speciale sensibiliteiten van Frans Haks voor design en voorhoede-kunst ruim baan geven. De getoonde aanwinsten voor de collectie hedendaagse kunst zou ik willen omschrijven als bijzonder maar niet voortreffelijk. Als totaliteit geeft de expositie een aardig beeld van de meer decoratieve tendensen binnen de mondiale kunst, maar afzonderlijk zijn de werken kwalitatief niet sterk. Graffiti-art (Daze) blijkt heden ten dage bijvoorbeeld slechts geringe zeggingskracht te hebben; het was destijds misschien boeiend als een verschijnsel uit de subcultuur, maar is nu onverbiddelijk passé. Eveneens louter interessant als cultureel fenomeen is de Amerikaan Mark Kostabi (1960), die een kunstfabriek runt compleet met een showroom zo groot als een voetbalveld en een heuse directeurskamer. Kostabi heeft een team bedenkers, uitvoerders, kwaliteitsbewakers en verkoopleiders voor zich aan het werk. Zijn eigen inbreng is mij onduidelijk. 'Kostabi World' is in ieder geval een misplaatste variant op de werkplaatsen met leerlingen en gezellen die kunstenaars in vroeger tijden employeerden. Dit Amerikaans-platte studio-concept zal vooral veel publiciteit en handel ten gevolge hebben; een serie tekeningen en twee schilderijen getuigen evenwel van de artistieke bloedarmoede van de opzet.
De twee in de collectie aanwezige Nederlandse abstract-decoratieven Bert Boogaart en Cecile van der Heiden kunnen evenmin overtuigen. Hun werkstukken zijn te gekunsteld, missen een bepaalde noodzakelijkheid of overtuigingskracht. Plezierig op 'Première' was vooral het weerzien met de Afrikaanse kunst. Met name de verbeeldingsvolle en intrigerende werken van Francois Thango en van Cyprien Tokoudagba vielen opnieuw positief op. Maar voor de Afrikaanse kunst geldt dat de ontdekking van deze 'stroming' nog dermate recent is, dat pas over een paar jaar een completer en volwassener beeld zal ontstaan. Het is niet onmogelijk dat dan de Groningse aankopen (wederom) weinig kleurvast zullen blijken te zijn. De jaarlijkse opstellingen van de vaste collectie van het museum roepen bij mij altijd weer de vraag op waarom het Groninger Museum met zijn eigenzinnige galerie-achtige filosofie van vooroplopen en signaleren eigenlijk een collectie aanlegt. Het vroegtijdig signaleren van belangwekkende ontwikkelingen kan immers ook uitstekend geschieden zonder de beslommeringen van aankopen en collectiebeheer. Door de aard van het beleid en door de beperkte middelen komt die verzameling immers toch niet tot kwalitatieve wasdom. Het Groninger Museum zou, gezien haar eigen intenties, eigenlijk louter een presentatie-functie moeten hebben, zoals de Duitse Kunsthallen. De vrijgekomen aankoopgelden bieden het museum dan voldoende financiële armslag om de gehele globe af te stropen naar jong talent.
'Première. Aanwinsten voor het eerst getoond'. Tot en met 14 juni in het Groninger Museum. Open dinsdag-zaterdag 10-17 uur, zondag 13-17 uur.
''De totale gekte heeft toegeslagen onder de mindere goden van de wetenschap. Sinds de Tweede Wereldoorlog proberen ze de problemen niet meer te begrijpen maar maken ze overal statistiek van.'' De Amerikaanse wiskundige Rudolf Kalman speelde vorige week in de Aula een thuiswedstrijd. De Groningse wiskundigen hadden hem uitgenodigd om de eerste Bernoulli-lezing te houden en zijn schimpscheuten naar de beunhazen van de statistiek gingen er bij zijn gehoor in als Gods woord in een ouderling. Kalman: ''Bertrand Russell heeft eens gezegd dat wat we weten wetenschap is en wat we niet weten filosofie. Tegenwoordig lijkt het er meer op dat wat we niet weten onder de statistiek valt.'' De gamma-wetenschappers begrijpen volgens Kalman het verschil niet tussen de grilligheid van een dobbelsteen en de diversiteit van het dagelijks leven. Hoe vaak je ook met een dobbelsteen gooit, er valt geen patroon in de worpen te bespeuren en elke nieuwe worp is weer onvoorspelbaar. Op die grilligheid is de statistiek gebaseerd en die statistiek geeft vervolgens precies aan hoe groot de kans is om na zeshonderd worpen tussen de 95 en 105 keer zes te hebben gegooid. Die grilligheid is iets heel anders dan de onvoorspelbaarheid van bijvoorbeeld menselijk gedrag. Als Maurice de Hondt iemand vraagt op welke partij hij zou gaan stemmen, weet hij niet welk antwoord hij zal krijgen. Maar hij had het wel kunnen weten door bij de echtgenote van de ondervraagde te informeren. Toch behandelt De Hondt het antwoord alsof hij met een dobbelsteen heeft gegooid en baseert er zijn prognose op. Verkrachting van de waarschijnlijkheidsleer, vindt Kalman: ''De economen zijn het ergst. Die bouwen modellen en stoppen er gegevens in die ze behandelen alsof ze puur willekeurig zijn. Om vervolgens te gaan zoeken naar relaties tussen die gegevens. Dat is erg onwetenschappelijk. Als de gegevens willekeurig zijn, bestaan die relaties natuurlijk niet.'' De Amerikaan moest toegeven dat aan zijn eigen vakgebied ook de nodige haken en ogen zitten. Want terwijl economen en andere gamma's verstrikt raken in de grilligheid van het bestaan, negeert de wiskunde die diversiteit eenvoudig. Wiskundigen proberen mooie, zuivere constructies te bedenken; zelfs de vraag of die constructies iets met de werkelijkheid te maken hebben, is al platvloers. Zo'n dobbelsteen is voor wiskundigen veel te onzuiver. Erover peinzen willen ze nog wel maar nagaan of hun gedachten kloppen door daadwerkelijk te gaan gooien, dat gaat hun te ver. En waarom zouden ze ook? Waarschijnlijkheid is een produkt van de geest, geen meetwaarde. Bij dat meten kan het alleen maar fout gaan. God dobbelt niet, heeft Einstein ooit beweerd. Maar, zo hield Kalman zijn gehoor voor, Einstein wilde niet zeggen dat er in de natuur geen ruimte voor grilligheid is. ''Die ruimte is er wel degelijk, alleen en Einstein zou minzaam lachen als we zijn uitspraak zo interpreteerden wie zegt ons dat de modellen voor het dobbelen toepasbaar zijn op de werkelijkheid? Dat weten we niet.'' En zo was Kalman weer terug bij zijn parafrase op Bertrand Russell. ''Of is het dan toch de filosofie waarmee we ons gebrek aan kennis moeten afdekken?'' (Joep Engels)
In de jaren vijftig probeerde het Amerikaanse chemieconcern Du Pont met man en macht zijn leiderspositie op de nylonmarkt te handhaven. Het bedrijf moest de concurrentie zien voor te blijven op een commercieel gezien zeer belangrijk toepassingsgebied van nylon: de versteviging van autobanden. Daarin voldeed de vezel eigenlijk prima, op één klein detail na. Autobanden die een tijdje stil hadden gestaan, zakten in en de deuk verdween pas als de banden na een paar honderd meter rijden warm werden. Met name dealers vonden dat een vervelend euvel. Hun auto's maakten immers geen goede indruk op de klant als het proefritje nogal hobbelend begon. Banden die niet indeukten, zouden daarom bij dealers gretig aftrek vinden. En omdat de meeste consumenten hun versleten banden laten vervangen door nieuwe van hetzelfde merk, zou de fabrikant van de altijd ronde autoband meteen marktleider zijn. Du Pont slaagde in zijn opzet, alleen was de ontwikkelde vezel te duur. Zoveel geld zou de automobilist nou ook weer niet voor zijn hobbelprobleem over hebben. Maar, zo dachten de strategen van Du Pont, in het leger speelt geld geen rol; misschien was de luchtmacht wél geïnteresseerd in de nieuwe vezel. De militairen hadden echter niet zo'n moeite met dat hobbelen maar Du Pont zou hen wel met een ander probleem kunnen helpen. De moderne vliegtuigen en raketten hadden zulke hoge snelheden dat de rem-parachutes verbrandden bij de landing. De vezel van Du Pont was hittebestendig, zou het voor die toepassing geschikt te maken zijn? Dat gaf begin jaren zestig een omslag in de research van de vezelchemie. Tal van bedrijven ontwikkelden hittebestendige materialen waarvan brandwerende pakken gemaakt konden worden of bloesjes die met de kookwas meekonden.
In de tweede helft van dat decennium ontdekte een viertal bedrijven een methode om het materiaal zodanig te spinnen dat er een vier maal zo sterke vezel ontstond. Onder ander bij Du Pont zelf en daar viel de ontdekking in zeer vruchtbare aarde. Er dreigde namelijk een nieuw gevaar op de autobandenmarkt. Michelin was met de radiaalband gekomen en bood daarmee een oplossing voor een veel nijpender probleem dan het hobbelen. Automobilisten zouden met de met staaldraad verstevigde radiaalband een veel kleiner risico op een klapband lopen. Du Pont had reeds de krachten gebundeld met bandenfabrikant Goodyear om aan de Franse invasie weerstand te bieden en in dat pact paste de sterke vezel uitstekend. In een mum van tijd werd een nieuwe produktielijn uit de grond gestampt.
Het verhaal illustreert dat er binnen een bedrijf een netwerk moet zijn waarbinnen de nieuwe technologie past, een draagvlak om niet aan interne concurrentie ten onder te gaan. Bij een concurrent van Du Pont, Monsanto, was namelijk dezelfde vezel ontdekt, tot tweemaal toe zelfs, maar sneuvelde de ontdekking in de laboratoria. Eerst omdat de betreffende onderzoeker een andere functie kreeg en de tweede keer omdat de divisie die het vezel andermaal ontdekt had, bij een groep werd geplaatst die koolstofvezels ontwikkelde. ''Dat werd een concurrentieslag die laat ik het netjes zeggen niet volgens rationele regels werd beslecht'', vertelt Karel Mulder. ''De koolstofjongens wonnen de strijd met gekonkel en achterklap.'' Mulder promoveert op 25 juni aan de RUG op zijn onderzoek naar de keuzes van bedrijven voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Officieel promoveert Mulder bij bedrijfskunde maar in feite is hij de laatst overgeblevene van de twee jaar geleden opgeheven werkgroep Chemie en Samenleving (C&S). ''Die opheffing is ook een mooi voorbeeld van het belang van informele relaties. We zaten niet dicht genoeg bij het vuur toen er bezuinigd moest worden'', zegt Mulder fijntjes. C&S, erfenis uit de jaren zestig, luis in de pels in de jaren zeventig, ontpopte zich in het afgelopen decennium tot wetenschappelijk onderzoeker van technologiebeleid. ''Onze groep is altijd de bedrijven ingedoken'', aldus Mulder. ''Wat ging er mis met een bepaalde technologie, met welke instrumenten kan een overheid stimuleren? Op dat soort vragen wilden we antwoord. Toen ik aan mijn onderzoek begon, woedde de octrooistrijd tussen Akzo en Du Pont over de supersterke vezel nog na. Twee bedrijven die met hetzelfde produkt bezig zijn, dat biedt mooi vergelijkingsmateriaal, dacht ik toen.''
Akzo mengde zich pas rond 1970 in de vezelstrijd toen de geruchten over de vinding van Du Pont de ronde deden. Mulder vermoedt dat Akzo (en andere concurrenten) aan monsters van het vezel is gekomen via de bandenfabrikanten. ''Die hadden belang bij concurrentie voor Du Pont en lieten daarom oogluikend toe dat sommige bezoekers stukjes van het rubber met vezel meenamen.'' Akzo wilde op zijn minst een licentie voor het vezel in Europa verwerven en stortte zich op onderzoek om procesverbeteringen aan te brengen. Dat zou de licentie-onderhandelingen begunstigen. Dat onderzoek leverde wat successen op en allengs raakten de twee concerns in een bikkelhard conflict gewikkeld over de vraag van wie de vezel nu eigenlijk was. In 1988 werd het geschil bijgelegd. Mulder beschrijft niet alleen hoe de strijd tot een verharding binnen de bedrijven leidde: ''Toen een Amerikaanse rechter die ten gunste van Akzo leek te gaan beslissen, aan een hartinfarct overleed, suggereerden Akzo-medewerkers dat die plotselinge dood geen toeval was geweest.'' Hij vertelt ook hoe Akzo de jarenlange onzekerheid over de vraag of het concern een vezelfabriek in Nederland zou oprichten, uitgebuit heeft om zo veel mogelijk overheidsgelden binnen te slepen. ''Met name Terlouw, minister 'high tech' van Economische Zaken, en de Commissaris van de Koningin in Groningen Vonhoff hebben veel instanties moeten masseren om de Akzo-vestigingen in Delfzijl en Emmen van de grond te krijgen. Ik zeg niet dat de uiteindelijke uitkomst fout is maar ik plaats wel vraagtekens bij de rol van de provincie als onafhankelijk bewaker van meerdere belangen. Ook deze kant van het verhaal geeft aan dat Akzo een draagvlak heeft moeten creëren voor de start van zijn fabriek.'' Het was een avontuur, vertelt de promovendus, om bij de bedrijven binnen te stappen en hun geschiedenis te achterhalen. In eerste instantie reageerden ze afwerend, vervolgens wilden ze niet onderdoen voor de concurrent die Mulder wel had toegelaten en tenslotte begonnen ze hem te vragen wat de motieven van die concurrent in het verleden waren geweest. De hoeveelheid feitenmateriaal en het gemak waarmee hij de zaken boven water wist te krijgen, hebben hem verrast. ''Het gebeurt niet zo vaak dat dit soort processen onderzocht worden, eigenlijk alleen als het mis gegaan is. Bedrijven hebben de naam gesloten te zijn maar men bleek overal over te willen praten, zolang het maar lang genoeg geleden was en niet al te pijnlijk.'' Het onderzoek leidde hem tot de conclusie dat de netwerken cruciaal zijn voor de uiteindelijke keuzes. ''Ik heb het bewust geen circuits of iets dergelijks genoemd maar netwerken omdat daar een structuur in zit. Het is belangrijk wie centraal zit, dicht bij het vuur van headquarters. Als dat wetenschappers zijn, zullen ze andere keuzes maken dan verkopers. Wetenschappers vinden dat verkopers bij de waan van de dag leven, en niet voldoende vooruitzien. Verkopers vinden wetenschappers maar zweverig; in de periodes waarin die denken is het bedrijf al lang failliet gegaan.''
HORIZONTAAL:
1. het hoort eerst met een breuk. (12) 9. het beweegt slechts een voet. (5) 10. pro aarde loopt het meest in het oog. (9) 12. daarmee zwemt hij zich in het zicht. (7) 13. die kleine betaalt tweemaal. (9) 16. dit wordt uitgeroepen tot een korte tussentijd. (2) 17. dat rij ik in tempo. (5) 18. zo blaas je die plassen leeg. (8) 19. zo'n ouwe gaat te voet. (3) 20. letterafstand. (2) 22. wanneer waren dat kolonien in Azië. (6) 23. met de Loeks onder de arm. (5) 25. ten eerste mag het niet zoet wezen. (4) 27. zo kunnen ze het schilderen afschaffen. (8) 28. dit rijdt alleen op dubbelspoor. (9) 29. laten we het kort houden: weg met die tweedehands prent. (3)
VERTICAAL:
2. bij het NNO is het het mooist. (10) 3. wentel je in je scheiding. (12) 4. weten dat er geen eten over is voor de kinderen. (12) 5. je kunt met zo'n noot heen en weer spelen, maar leven doet het niet. (4) 6. deponeer het toegestane bier. (6) 7. de armoedzaaier en de filantroop doen hetzelfde werk. (7) 8. hij heeft het land aan die snelheidsbron. (14) 11. dat noemt men met rede een gebed. (6) 14. zolang nog niet alle voetballers binnen zijn, zullen we dit nog vaak zien. (10) 15. wat hij er van bakt, is van geen betekenis. (9) 21. zo'n sprookjesprostituee is enigszins overstelpend. (6) 24. die weet alles van ons en hun. (4) 25. trommel voor de reizigers. (3)
Onder de inzenders van de goede oplossing van het
cryptogram wordt een boekenbon van 25 gulden verloot. Oplossingen van
cryptogram 38 dienen uiterlijk dinsdag 9 juni 1992 om 09.00 uur in het
bezit te zijn van UK, Postbus 80, 9700 AB Groningen, ovv. cryptogram
38. De oplossing staat in UK 39.
OPLOSSING CRYPTOGRAM 36
Horizontaal: 1. verkiezingsleus; 9.ragebol; 10.doelman;
11.naald; 12.gelegener; 13.wo; 14.diva; 15.nadagen; 18.tegoed;
19.aanwas; 21.depot; 23.dure; 24.lor; 26.loens; 27.bijdraai;
28.koffiedikkijkers. Verticaal: 1.verantwoordelijk; 2.rugzak;
3.inbedding; 4.zaligmakend; 5.nadelen; 6.stemgedrag; 7.emmen;
8.saneringsproces; 16.geweldige; 17.stopverf; 20.predik; 22.tosti;
25.nabij; 27.bad.
De boekenbon voor deze oplossing gaat naar: E.
Huisman, Bosstraat 50, 9401 PV Assen.
''Twaalf kratten Leeuw.'' De man van de slijterij sloot zijn ogen. ''Dat is dan twaalf maal negentiennegentig min vijf procent kwantumkorting'', zei hij na een paar seconden. ''Plus twaalf maal achtzestig statiegeld is tweehonderdachtendertigtachtig min elfvierennegentig plus honderddrieëntwintig, dat maakt precies driehonderdnegenentwintig gulden en zes cent. Wilt u een bonnetje?'' ''Nee laat maar.'' Fredje krabde achter zijn oor. ''Doet u dat allemaal uit uw hoofd?'' ''Altijd goed opgelet met hoofdrekenen meneer'', zei de man. ''En niet te veel drinken hè. Deze jongen heeft geen compjoeter nodig. Mijn harde schijf zit tussen de oren.'' Fredje knikte ongelovig, terwijl hij een cheque uitschreef. ''Zo kunnen we in ieder geval vooruit tot de halve finale'', zei hij, met een tevreden blik op de twee stapels kratten, die bijna tot het plafond reikten. ''Als we er dan nog in zitten bel ik u nog wel. Bedankt voorlopig en tot ziens.'' ''Graag gedaan meneer'', zei de slijter. ''Laten we hopen dat we de finale halen.''
Het liep tegen vijven, vrijdagmiddag. Alle bewoners van Huize Mussengang hadden zich verzameld in de TV-kamer in het souterrain, waar de grote kleurenbak van Hedwig pontificaal stond opgesteld. En allemaal hadden ze een steentje bijgedragen aan wat een onvergetelijk voetbalavondje beloofde te worden. Fredje en Hedwig hadden het bier geregeld, Stanley de pinda's en de wokkels, en Annie had een appeltaart gebakken en een fles spa meegenomen. Yvette zou in de pauze voor bitterballen zorgen en speciaal voor de eerste wedstrijd hadden Jeroen en Aernout een fles Johnny Walker (Black Label) aangeschaft. ''Ik hoop toch zo dat Kieft er nog in komt'', zei Yvette. ''Dat vind ik zo'n ongelooflijke spetter.'' ''Kieft blijft vanavond op de bank'', zei Jeroen koeltjes. ''Ik zie mezelf er nog eerder inkomen.'' Alleen Yvette gniffelde. ''Ik ben er niets gerust op'', zuchtte Stanley. ''Met die Schotten weet je het maar nooit. Altijd lastig.'' ''Een bal kan raar rollen'', meende Aernout. Jeroen stond op. ''Ik zet 'm maar aan'', zei hij. ''Ik vind het Wilhelmus altijd zo mooi.'' ''Als je maar niet meezingt'', kefte Fredje. ''Die nationalistische toestanden, daar ben ik niet van gediend. Je ziet in Bosnië en Servië waar het toe leidt.'' Hij zette zijn Gullit-petje nog eens goed recht. Op het scherm verschenen de vertrouwde beelden van supporters die de wave deden en Rinus Michels die de laatste norse aanwijzingen gaf. Toen groepeerden de elftallen zich voor de volksliederen. Plotseling werd het stil. ''De NOS houdt ook niet van dat nationalistische gedoe'', grinnikte Fredje. ''Ik weet het niet'', zei Hedwig nerveus. ''Laatst deed-ie ook al raar.'' ''Een klap wil nog wel eens helpen'', zei Jeroen. Hij voegde onmiddellijk de daad bij het woord. Het toestel maakte een sissend geluidje. Toen verdween het beeld in een steeds kleiner wordend rechthoekje middenop het scherm. Jeroen keek beteuterd. ''Lul'', schold Hedwig. ''Zaadkerel.'' ''Dat was niet zo handig De Bock'', zei Aernout. ''Ga Scala maar bellen.'' ''Weinig kans man'', mompelde Stanley. ''Ik geef jou weinig kans.'' Soepel gooide hij een pinda in zijn mond. ''Jullie kunnen kiezen'', zei hij kauwend. ''Ik heb nog een klein portable toestelletje. Zwart-wit. Maar wel het enige dat we verder in huis hebben. En anders wordt het de kroeg van Klaas.'' De medische faculteit is zielig. Omdat het Ministerie van Onderwijs vindt dat de zorg voor patiënten niet thuishoort in de faculteit, gaat een groot deel van haar personeel in de zogeheten AM-operatie over naar het Academisch Ziekenhuis. Van degenen die achterblijven voor onderwijs en onderzoek, moeten er nog eens zo'n zestig verdwijnen vanwege een reorganisatie. Al met al wordt de faculteit gehalveerd, van bijna 700 naar plusminus 350 volledige arbeidsplaatsen. Om bij de tijd te blijven zien de medici zich ondertussen genoodzaakt hun onderwijsprogramma geheel te vernieuwen. Tenslotte moet vrijwel iedere medewerker een dezer jaren zijn boeltje oppakken en verkassen naar een nieuw onderkomen. Een faculteit met zo veel problemen verdient steun, vindt een meerderheid van de universiteitsraad. Die meerderheid stemde vorige week donderdag dan ook in met het voorstel van het college van bestuur om geneeskunde de komende vier jaar telkens één miljoen gulden extra te geven. Maar wáárom is geneeskunde zielig? De AM-operatie kost de instellingen volgens het ministerie geen cent; het is geen bezuiniging, maar een verschuiving van geld en personeel. De operatie levert nergens zo veel gekrakeel op als in Groningen. Dat komt onder meer omdat geneeskunde met het geld voor patintenzorg personeel heeft aangesteld dat zich met heel andere zaken bezighoudt. Veel belangrijker is, dat de relatie tussen faculteit en ziekenhuis op zijn zachtst gezegd te wensen over- laat. De reorganisatie van de onderzoeken onderwijstaken is vooral een erfenis uit het verleden: de faculteit heeft de grote bezuinigingsoperaties uit de jaren tachtig niet consequent uitgevoerd. Onderwijsvernieuwing mag gerekend worden tot de normale taken van een faculteit. Verhuisd zijn er tenslotte al heel wat faculteiten. De studentenfracties in de u-raad vroegen vorige week tevergeefs om een analyse van de situatie bij medicijnen alvorens geld uit te delen. Daarin had ook de bedrijfsreserve van geneeskunde, die eind vorig jaar ruim vier miljoen gulden bedroeg, meegenomen kunnen worden. Maar kritisch kijken naar de oorzaken van problemen en zo mogelijk de verantwoordelijken daarop aanspreken, is niet gebruikelijk binnen de RUG. De meerderheid van de raad wenste slechts een plan te zien waarin geneeskunde aangeeft welke vernieuwingen ze gaat uitvoeren met de vier maal één miljoen. Voor vier miljoen gulden leuke dingen verzinnen mag niet al te veel hoofdbrekens kosten. Had een kritischere houding dan moeten leiden tot: eigen schuld, dikke bult? Niet per se. Maar wellicht had zo'n houding een paar wijze lessen opgeleverd. In ieder geval waren de criteria duidelijker boven tafel gekomen, voor wat nu wel erg veel lijkt op een douceurtje. Want dat geneeskunde zich in een weinig begerenswaardige positie bevindt, is zonneklaar. Maar dat dat, zoals het college van bestuur beweert, vooral te wijten is aan externe oorzaken, is minder doorzichtig. Nu onstaat de indruk dat slecht beleid beloond wordt. Het plan voor de extra steun kwam naar buiten nadat collegevoorzitter Bleumink en faculteitsdecaan Huisjes samen een week op Curaçao hadden doorgebracht. Maar die twee dingen hebben vast en zeker niets met elkaar gemeen. En zo zal het evenzeer toeval zijn dat de enige andere faculteit die zich tot nu toe in zo'n genereus gebaar heeft mogen verheugen de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen is.
De avond van donderdag 18 juni heeft alles in zich om gedenkwaardig te worden. Enerzijds is er de voetbalwedstrijd Nederland-Duitsland, waarbij het huzarenstukje van vier jaar geleden herhaald kan worden. Anderzijds treedt Yo La Tengo op in VERA. Hun muziek komt voort uit het erfgoed van de Velvet Underground gecombineerd met de poppy-sound van de Feelies. Onlangs leverde Yo La Tengo met 'May I sing with me' een plaat af die ongetwijfeld de definitieve doorbraak betekent. Een schitterende mix van rustige semi-akoestische, psychedelische passages en ram-er-maar-op-los-nummers. En steeds weer is er dat onmiskenbare geluid van de Velvet Underground. Ronduit prachtig zijn de nummers waarin zanger Ira Kaplan vocaal ondersteund wordt door zijn vrouw/drumster Georgia Hubley. Zo intens zongen zelfs Lou Reed en Nico niet samen. Yo La Tengo als een veredelde kopie van de Velvet Underground? Welnee. Tijden veranderen, het goede blijft, zullen we maar zeggen. (Perry ten Hoor)
Het project Noordpool Composers Orchestra is een samenwerkings- verband van De Noordpool, café de Spieghel en de Stichting Jazz in Groningen. De stichting Noordpool verzorgde in het verleden vele workshops eveneens in samenwerking met de Stichting Jazz en helpt vaak muzikanten aan oefenruimte. Het project Noordpool Composers Orchestra, dat in 1987 voor het eerst werd uitgevoerd, wordt gerealiseerd met medewerking van 18 professionele Groningse muzikanten. Onder leiding van dirigent Jan Lameris speelt het orkest composities van de hand van Gerard Ammerlaan, Johan Huizing en Alan Laurillard. De repetities van dit orkest zijn zo'n anderhalve maand geleden begonnen en op woensdag 17 juni is de laatste keer dat zij het repertoire ten uitvoer zullen brengen. Het geheel vindt plaats in café De Spieghel en de toegang is gratis. (Jerry Remkes)
Het bewijs is geleverd: niet-professionele theatermakers zijn in staat in korte tijd een boeiende interpretatie te geven van teksten uit de internationale toneelliteratuur. Vorig weekend zag ik een voorproefje van het workshopproject in het Kruithuis en het Grand Theatre en dat was veelbelovend. De formule van dit project is overigens heel eenvoudig. Deelnemers uit verschillende theaterdisciplines, zoals regisseurs, vormgevers en dramaturgen, worden in één groep ondergebracht; ze krijgen een toneeltekst, een begeleider, een repetitieruimte, een beetje geld en twee weken de tijd om een voorstelling voor het publiek te maken. De eerste presentatie was de Doodendans van Strindberg, een verhaal over een onaangenaam echtpaar. De drie speelsters hadden op ingenieuze wijze tekstgedeelten uit dit toneelstuk gecombineerd met scènes uit 'Who's afraid of Virginia Woolf' van Albee en 'Eindspel' van Beckett, klassiekers met dezelfde thematiek. De acht workshoppresentaties zijn te zien in het weekend van 12 t/m 14 juni in het Kruithuis en het Grand Theatre, mét interes- sante lezingen. (Lida Coumou)
Houd je van blokfluit of prefereer je een heel orkest? In beide gevallen kom je het aanstaand weekend goed aan je trekken want het studentenorkest Bragi viert een groots jubileum op zaterdag 13 juni en Musica Antiqua Nova zorgt voor een uitgebreid Festival Nieuwe Blokfluitmuziek. De blokfluitist Laurens Tan speelt zaterdag tussen 12.00 en 13.00 uur op het terras voor de Korenbeurs eigen composities voor elektrisch versterkte basblokfluit. 's Avonds speelt het Loekie Stardust Kwartet in de Lutherse Kerk. Dit concert wordt voorafgegaan door een lezing over de blokfluit anno 1992 door muziekrecensent Paul Herruer om 19.15 uur. Als afsluiting geeft Michael Barker zondag om 11.30 uur een koffieconcert in de Synagoge. Bij zijn concert hoor je de blokfluit van de toekomst: hij geeft een doorlopende voorstelling waarin hij improviseert, de elektronica hanteert en de elektronische kontrabasblokfluit demonstreert. De blokfluit, de Doornroosje onder de instrumenten, is bezig aan een onstuimige tweede jeugd na een sluimerperiode van bijna twee eeuwen. (Yvonne van den Berg)
Een beetje laat ontdekt, maar Grand Canyon van Lawrence Kasdan blijkt een prachtige film. De film dreigt na twee weken alweer te verdwijnen, en is deze week alleen nog in de nachtvoorstelling te zien. Grijp je kans nu het nog kan. 'Grand Canyon' volgt een aantal inwoners van Los Angeles op hun gang door de door raciale problemen geteisterde stad. Juist omdat de film nauwelijks een plot heeft, worden de personages echt en geloofwaardig. Af en toe beweegt Kasdan, die eerder al opviel door uitstekende films als 'The Big Chill' en 'Silverado', langs het randje van de goede smaak. Sommigen zullen vinden dat hij te ver gaat, maar wat mij betreft wordt het sentiment steeds net niet sentimenteel. Gevolg is een ontroerende film, waarin alle Hollywood-trucs meewerken om de toeschouwer een brok in de keel te bezorgen dat nog lang na afloop blijft zitten. Zien, nu het nog kan. (Frank Blaakmeer)
tect Siebe Jan Bouma? Daar hadden de zeven studentes kunst-, architec- tuurgeschiedenis en archeologie eerlijkgezegd nooit van gehoord toen ze zich inschreven om een tentoonstelling over de man te maken. Hoefde ook niet, vertelt Ineke Gerritsen, een van de zeven. Bij het verplichte afstudeeronderdeel 'tentoonstelling samenstellen' gaat het om zaken die bij samenstellen in het algemeen komen kijken. Zij koos voor Bouma omdat het tijdstip dat het Centrum voor Architectuur en Stedebouw (CAS) in zijn hoofd had voor een posthuum eerbetoon aan Bouma goed in haar planning paste. ''We hebben ons wel ingeleefd'', roept collega Annemarie Hermsen. Uitgaande van een dikke map informatie die een van hen als stagiaire bij het CAS gemaakt had, werkten het zevental het afgelopen halfjaar aan een overzicht van het werk van Bouma. Met behulp van een startkapitaal van de vakgroep, ongeveer 2000 gulden, aangevuld met sponsorgeld. Vrijdag wordt het resultaat dat ze 'Bouwen & Bewaren' noemden geopend. Veelzijdig man, dat is wel het minste wat je Bouma (1899-1959) kunt zeggen. Van origine timmerman schopte hij het tot tekenaar eerste klasse bij de gemeente Groningen. Maar architect had beter gepast op zijn visitekaartje. Hij ontwierp een groot deel van de Oosterparkwijk, het Grafisch Museum en het paviljoen in het Noorderplantsoen. Dat zien we in het eerste deel van de tentoonstelling, getiteld 'Architectuur & Stad'. Maar ook veel straatmeubilair zoals urinoirs (dat op de Grote Markt bijvoorbeeld), transformatorhuisjes en brugwachtershuisjes. Normaal gesproken bouwsels waar je niet lang bij stilstaat. Wellicht is dat ook de verklaring, beamen de samenstelsters, dat de naam Bouma niet veel bellen doet rinkelen. Bouma's werk is een mengelmoes van stijlen. Bouwde hij de galerijwoningen aan de Turfsingel naar de Delftse School, het gebouw Gemeentewerken, naast het CAS, ging volgens de Amsterdamse school. En behalve buitenhuiswas hij ook binnenhuisarchitect. Vanuit de expositieruimte is nog net een glimp te zien van de door Bouma ontworpen glas-in-loodramen boven een Bouma-trapleuning. Bouma onderhield nauwe contacten met de Groningse kunstenaarsvereniging De Ploeg (werk van Ploeg-beeldhouwer Willem Valk siert heel wat van zijn bouwsels). Maar hij werd geen lid, omdat hij Groningen in 1942 verliet. Het laatste gedeelte van de tentoonstelling, Architectuur & Traditie, laat zien hoe Bouma zich in de laatste jaren van zijn leven sterk maakte voor het behoud van de landelijke bouwkunst. Hij wilde, zoals dat heet, objecten en gebouwen in hun context laten zien. De ontwerpen die hij leverde voor het Arnhemse Openluchtmuseum en het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen zijn er bewijzen van. En natuurlijk ook Madurodam. Een replica van Kasteel Voordesteyn is van Madurodam geleend. Voor de rest bestaat 'Bouwen & Bewaren' vooral uit foto's, bouwtekeningen en schilderijen, grotendeels ook weer van Bouma. Daarnaast nog wat items die hij in een verloren ogenblik moet hebben geknutseld. Stoelen, ternauwernood van de vuilnisbelt gered, en een kinderledikantje, van de zolder van zoon Bob, de televisiepresentator, die de tentoonstelling opent. (Ellis Ellenbroek)
'Bouwen & Bewaren, S.J. Bouma, architect (1899-1959)', van 15 juni t/m 7 augustus te zien in Centrum voor Architectuur en Stedebouw, Zuiderdiep 98. Geopend tijdens kantooruren.
De economische faculteit zal zeker tot begin 1994 vastzitten aan een vacaturestop. Dat staat in een notitie van het faculteitsbestuur die afgelopen vrijdag tijdens de faculteitsraadvergadering werd besproken. De faculteit soupeerde in 1991 2,1 miljoen gulden op van de bedrijfsreserve. De totale begroting is ongeveer 24 miljoen gulden. De faculteit verwacht door het onvoorziene vertrek van personeel dit jaar nog een besparing van ongeveer honderdvijftigduizend gulden; in 1993 zal die besparing verder oplopen tot ruim een half miljoen. Voor de grootste knelpunten die door deze leegloop ontstaan is een speciaal reservepotje ingesteld. Daaruit zullen onder andere nieuwe hoogleraren in de wiskundige economie, de econometrie en de micro-economie worden betaald. Voor gastdocenten is echter geen geld meer en het huidige aantal van 36 assistenten in opleiding wordt bevroren. ''Verdeling van de armoede'', zo typeerde een cynische decaan J.L. Bouma de stand van zaken. ''Voor verdere besparingen op korte termijn moeten we hopen op een massaal vertrek of een massale sterfte van personeel.'' Over verdergaande maatregelen wordt nog nagedacht. De werkgroep financiën van de faculteit zal, in samenwerking met deskundigen van het Bureau van de universiteit, in oktober een nieuw formatieplan presenteren. Ook zal deze werkgroep de begrotingsprocedure binnen de economische faculteit gaan herzien en met voorstellen komen voor een betere organisatie en inrichting van de financiële afdeling. (Arjan Wildeboer)
Nederlandse studenten die in Vlaanderen of NoordrijnlandWestfalen gaan studeren krijgen met ingang van augustus 1993 een beurs in plaats van kinderbijslag. Dit heeft het kabinet vorige week besloten. De meeste studenten die nu een volledige studie in het buitenland volgen, krijgen geen beurs maar kinderbijslag. Dat bedrag is lager. Minister Ritzen wil Nederlandse studenten in de toekomst voor elke studie in een land uit de Europese Gemeenschap een beurs meegeven. Voorwaarde is wel dat studenten uit die lidstaat daar ook een beurs voor krijgen. Begonnen is met Vlaanderen en Noordrijnland-Westfalen, omdat daarmee al een intensieve samenwerking bestaat. Van de beurs wordt wel de vergoeding voor het collegegeld afgetrokken. Volgens een uitspraak van het Europese Hof van Justitie moet het gastland die gaan betalen. Studenten die nu in Leuven geneeskunde studeren gaan er daardoor bij voorbeeld op achteruit. De Nederlandse overheid betaalt hun een vergoeding die is gebaseerd op het Nederlandse collegegeld van 1850 gulden. In Vlaanderen bedraagt het collegegeld slechts enkele honderden guldens. De mogelijkheden om tijdelijk in het buitenland te studeren, worden komend studiejaar verruimd. Wie aan een Nederlandse universiteit of hogeschool staat ingeschreven, kan nu maximaal een jaar naar het buitenland zonder daarmee zijn beurs te verspelen. Die beperking vervalt. Studenten van de Nederlandse Antillen en uit Aruba kunnen in de toekomst ook een Nederlandse beurs krijgen, zodat zij in hun geboorteland kunnen studeren. Voor veel overzeese studenten is studeren in Nederland te zwaar. Ritzen verwacht dat de maatregelen hem geen extra geld zullen kosten. (Pieter Evelein, HOP)
De korting van vier gulden op de beurzen is in strijd met eerdere beloftes, vindt de Landelijke Studentenvakbond (LSVb). De bond eist in kort geding dat minister Ritzen de maatregel terugdraait. Sinds 1 juni krijgen studenten maandelijks vier gulden minder. Volgens een woordvoerder van het ministerie van onderwijs is de korting een uitvloeisel van de Tussenbalans. Het kabinet sprak daarin af dat elke Nederlander meer moet gaan betalen voor openbaar vervoer. Voor studenten betekent dat, dat hun OV-kaart duurder wordt. De LSVb verwijst echter naar een mededeling van de Informatiseringsbank in november. Daarin zou zijn aangekondigd dat de beurzen niet zouden worden gekort. (Pieter Evelein, HOP)
Ambtenaren die vallen onder de Interimregeling Ziektekosten
Rijksambtenaren, krijgen in november van dit jaar een eenmalige
uitkering. Deze uitkering bedraagt 11,3 procent van het salaris over
de maand oktober, met een maximum van 431 gulden. Bovendien wordt de
inkomenstoeslag met ingang van 1 januari van 1992 verhoogd met 72
gulden op jaarbasis. Dit zijn de werkgever en de vakcentrales na een
half jaar onderhandelen overeengekomen, ter compensatie van het
koopkrachtverlies van de rijksambtenaren als gevolg van de invoering
van de tweede fase van het plan Simons. Vergeleken met werknemers in
de marktsector, hebben zij aanzienlijk meer moeten inleveren. Met
ingang van 1 januari 1993 stelt het ministerie geld beschikbaar voor
de verschillende sectoren om ze in staat te stellen met de centrales
een eigen regeling af te spreken. (Nicolette Scholten) Rita
Landeweerd, aio Franse taalkunde, en Mark Kas, aio Nederlandse
taalkunde, hebben de tweede prijs gewonnen in de Prix des Ambassadeurs
1991, een tweejaarlijkse essaywedstrijd van de Franse ambassade in Den
Haag. Hun essay 'Multilinguisme et construction Européenne, ou
l'optimisme' heeft als conclusie dat meertaligheid om een tolerante
houding vraagt:
''In ons essay is het twaalf minuten voor twaalf in het jaar 1992. De hoofdpersoon ontmoet Voltaire en samen maken ze een reis door de twaalf landen van de Europese Gemeenschap. In ieder land spreken ze met een markant figuur over het probleem van zoveel talen in een verenigd Europa. We benadrukken de charme van de meertaligheid en bepleiten een tolerante en open houding. Tijdens de prijsuitreiking was daar weinig van te merken. De oud-ambassadeur, die de prijs uitreikte, hield een ronkend betoog: iedereen moet Frans leren, dat is dé taal!'' (Guus Termeer)
Faculteiten moeten in hun begrotingen voor 1993 1 procent van hun algemene inkomsten reserveren voor een zogeheten vrije begro- tingsruimte. Dat heeft de universiteitsraad vorige week donderdag besloten. Het geld uit deze ruimte is bedoeld voor vernieuwingen. Aan de beslissing van de universiteitsraad ging een discussie tussen de raad en het college van bestuur vooraf. De faculteiten krijgen volgend jaar bij de verdeling van het geld dat afkomstig is van het Ministerie van Onderwijs gezamenlijk tweeëneenhalf miljoen gulden meer dan tot nu toe was voorzien. Het college was aanvankelijk van plan de faculteiten te verplichten dit geld uitsluitend te reserveren voor de zogeheten matching van de centrale beleidsruimte. De centrale beleidsruimte is een potje waaruit het college en de u-raad gewenste vernieuwingen in faculteiten kunnen subsidiëren. Voorwaarde is dat de faculteit eenzelfde bedrag bijpast. In de praktijk gebeurt dat vaak niet, omdat de toewijzingen uit de centrale beleidsruimte pas in december geschieden, terwijl de faculteiten hun uitgaven dan al volledig hebben vastgelegd. Het oorspronkelijke collegevoorstel ging de u-raad te ver; het zou de faculteiten te weinig bestedingsvrijheid laten. Nu mogen faculteiten het geld uit de vrije beleidsruimte ook besteden aan andere vernieuwingen dan matching van de centrale beleidsruimte. In de u-raadsvergadering bleek de ATP-fractie moeite te hebben met de 1-procentsregeling. Als het goed is voor faculteiten om geld voor vernieuwing te reserveren, laat dat dan aan de faculteitsbesturen over, betoogde Hans Geenen. Collegelid Kooijman hield vol dat college en u-raad hierin een verantwoordelijkheid hebben. Bovendien meende hij dat de regeling een steuntje in de rug is voor faculteitsbesturen die te horen krijgen dat ze al het geld moeten doorsluizen naar de vakgroepen. (Laurens Berentsen)
''Ik ga persoonlijk met dit plan op stap'', zei collegevoorzitter Erik Bleumink bij de presentatie van het rapport milieuzorg. Sindsdien is er niets meer van het plan vernomen, op wat geruzie in bestuurskamers na. Kan de universiteit wel een milieubeleid van de grond krijgen? Eén van de opstellers van het rapport houdt zijn hart vast: ''Ik hoop dat het niet beperkt blijft tot wat krenten uit de pap vissen.''
Joep Engels
Erg van harte gaat het niet met het milieubeleid van de RUG. Het is alweer vier maanden geleden dat het college van bestuur het rapport milieuzorg van de Interfacultaire Vakgroep Energie en Milieukunde (IVEM) officieel heeft vrijgegeven en aan faculteiten en beheerders om reacties heeft gevraagd. In april zou het college zijn definitieve standpunt bepalen. Die termijn is inmiddels verschoven tot na de zomer en insiders verwachten zelfs dat het spannend wordt of het standpunt er nog dit jaar komt. Die slag om de arm kan inderdaad geen kwaad. De universitaire bestuurders hebben zich tot nu toe niet als voortvarend laten kennen. Het bewuste rapport dateert al van november 1991 maar men heeft drie maanden geaarzeld met het vrijgeven ervan. De provincie heeft meer dan een jaar moeten leuren bij de RUG vóór de lozingsvergunningen geregeld waren. En dan zijn het nog voorlopige vergunningen ook; de universiteit kon eenvoudigweg niet aangeven wat reele dan wel haalbare lozingen waren. ''We kennen de RUG zo langzamerhand wel'', verzuchtte een provincie-ambtenaar toen weer eens een termijn overschreden werd. Natuurlijk, er liggen enkele algemene beleidsuitspraken, en ook de andere universiteiten zijn nog in het stadium van papieren plannen en proefprojecten, maar je zou toch van een universiteit die zich graag als 'groen' afficheert, verwachten dat er met iets meer elan aan de interne milieuzorg werd gewerkt.
''De universiteit is een rare mengvorm van een ambtelijke instelling en een bedrijf. Die is moeilijk tot verandering te bewegen'', verklaart Wim van de Pol, één van de opstellers van het rapport milieuzorg, de traagheid in de besluitvorming. ''Een bedrijf reageert sneller op dit soort ontwikkelingen omdat de winst, en dus het voortbestaan ervan af kan hangen. In een ambtelijke instelling wordt gewerkt met ministeriële richtlijnen die moeten worden opgevolgd. Universiteiten zijn daarentegen nogal autonoom, terwijl ze ook niet echt bedrijfsmatig hoeven te denken. Ze zullen er over een paar jaar heus nog wel zijn.'' Van de Pol, die als extern onderzoeker aan het IVEM-rapport meewerkte, constateerde verleden jaar dat de kloof op de universiteit tussen de huidige stand van zaken en het ideaalbeeld nog erg groot is. Dat is bij meer instellingen en bedrijven het geval maar wat hem verraste, was dat de kloof ook op het organisatorische vlak bestond. Taken en verantwoordelijkheden bleken slecht, en vaak helemaal niet gedefinieerd. Iemand had soms wel een bepaalde taak op milieugebied maar was daar vervolgens niet verantwoordelijk voor, het college bleek taken gedelegeerd te hebben aan beheerders die daar niets van af wisten of het op hun beurt weer gedelegeerd hadden aan mensen die geen boodschap aan die taken hadden. De maatregelen die de RUG tot nu toe genomen heeft, stemmen nog niet erg optimistisch. ''Het inzamelen van koffiebekertjes of het stimuleren van het gebruik van kringlooppapier is natuurlijk wel belangrijk, maar het zet niet echt zoden aan de dijk'', merkt ook Van de Pol op. ''Waar het om gaat is dat op deze universiteit bijvoorbeeld nog altijd kankerverwekkende chemicaliën in het milieu worden geloosd, stoffen die op de zwarte lijst voorkomen. Maar als je daar over begint, beroepen onderzoekers zich op hun academische vrijheid. Het is wel goed met dat milieu, zeggen ze, maar ik ga mijn experimenten niet aanpassen. Het is juist andersom, antwoord ik dan, je garandeert je academische vrijheid pas als je de milieuzorg integreert in je onderzoeksbeleid. Als je zelf geen keuzes in je chemicaliëngebruik weet te maken, roep je over je af dat de overheid ingrijpt.''
Eigenlijk zouden de vakgroepen die hun zwarte-lijst-chemicaliën niet afzweren of volharden in hun hoge energieverbruik, daarvan de rekening gepresenteerd moeten krijgen, maar Van de Pol is bang dat het zover niet zal komen. ''Dat het allemaal zo lang duurt, vind ik niet eens zo erg. Als het dan maar goed gebeurt. Maar ik vrees dat de milieuzorg niet systematisch zal worden aangepakt.'' Een systematische aanpak wil volgens de milieukundige zeggen dat de RUG goede afspraken maakt voor taken en verantwoordelijkheden, een centrale milieucoördinator aanstelt met een voldoende groot budget en regelmatig controleert of faculteiten en vakgroepen zich aan de afspraken houden. Dan verbetert het systeem zich zelf omdat eventuele zwakke punten in de aanpak vanzelf blijken. Het risico bestaat echter dat dit idee losgelaten wordt en dat het college het laat bij het aanpakken van enkele in het oog springende milieuproblemen. Van de Pol: ''Het zou jammer zijn als ze alleen de krenten uit de pap vissen. Als ze wat aan de vergun- ningen zouden doen, die ondergrondse olietanks zouden opruimen, en het er verder bij lieten. De verleiding om het zo aan te pakken is natuurlijk groot als je ziet hoe ingewikkeld het nu al is. Maar op zo'n manier komt de milieuzorg niet van de grond. Dan bloedt het dood en zullen, net als bij de energiebesparingsacties gebeurd is, over een paar jaar alleen wat vergeelde stickers herinneren aan de mooie plannen van nu.''
De Faculteit der Rechtsgeleerdheid moet er ''ernstig rekening mee houden'' dat niet valt te ontkomen aan een formele reorganisatie. Dat is de opvatting van de directeur beheer van de faculteit, M. Klomp, naar aanleiding van het formatieplan 1992-1996, dat afgelopen vrijdag in hoofdlijnen door de faculteitsraad is goedgekeurd. Om uit de rode cijfers te komen is het nodig dat de faculteit een structurele bezuiniging van zeven ton op de personeelslasten realiseert. Dit komt overeen met zeven full-time arbeidsplaatsen. Deze reductie is inmiddels nagenoeg gerealiseerd door de vorig jaar ingestelde vacaturestop. De afname van arbeidsplaatsen is echter ongelijk verdeeld over de verschillende vakgroepen. Overplaatsing van personeel en, in het ergste geval, deeltijd-ontslagen zijn de middelen waarmee de faculteit weer tot een bezetting kan komen die in overeenstemming is met het formatieplan. Ook de fusie van vakgroepen maakt deel uit van de herstructurering van de faculteit. Door vakgroepen met een onderen een overbezetting met elkaar te laten fuseren kunnen overplaatsingen worden voorkomen. Dat is het geval bij de fusie tussen de vakgroepen Privaatrecht en Notarieel Recht, die nagenoeg afgerond is. De voorgenomen samensmelting van de vakgroepen Handelsrecht en Sociaal Recht verloopt minder voorspoedig. Sociaal Recht wil alleen als geheel in een andere vakgroep opgaan, dus inclusief de sectie Vrouw en Recht, maar daar voelt Handelsrecht weinig voor. De vakgroep Volkenrecht en Sociologie der Internationale Betrekkingen blijft vooralsnog het zorgenkind van de faculteit, nu een fusie met Europees Recht definitief van de baan is. Het bestuur van de faculteit is echter van oordeel dat er voor handhaving van een zelfstandige vakgroep geen basis is. (Geert de Jong)
FRANK STEENKAMP
Studenten zijn mondige, kritische deelnemers aan het onderwijs, ze moeten vooral meer betrokken worden bij de kwaliteitsbewaking. Dat schrijft minister Ritzen in zijn nieuwe notitie over de bestuursvorm in het hoger onderwijs. Zoals verwacht krijgen de instellingen meer vrijheid bij het inrichten van hun bestuur. Maar de bewindsman stelt ook enkele voorwaarden. Ritzen zegt de rol van de studenten in het universitaire bestuur te willen versterken. Het gaat dan met name om de studierichtingscommissies (src's), die voor de helft uit studenten bestaan, maar die in praktijk vaak weinig invloed hebben. De minister wil geld uittrekken voor scholing van studentleden. En een faculteit moet de nu nog ontbrekende mogelijkheid krijgen, adviezen van de studierichtingscommissie dwingend aan vakgroepen op te leggen. Bovendien wil Ritzen de band van de commissies met de faculteit versterken door haar leden te laten benoemen door faculteitsraad en -bestuur. Naast de studenteninvloed gaat de notitie van Ritzen vooral over de vergrote autonomie van instellingen. Bij het wetenschappelijk onderwijs volgt hij het rapport van ex-Vendex-topman Van der Zwan uit december 1991. Elke universiteit mag in een 'charter' bestuursregels opnemen die afwijken van de huidige wet. Toch legt de bewindsman de nieuwe vrijheid op een aantal punten aan banden. Wil hij een charter goedkeuren, dan is eerst een zware toetsing nodig door een onafhankelijke commissie; een eis is ''blijvende betrokkenheid'' van studenten bij het bestuur. Verder houdt Ritzen vast aan zijn plan voor management audits bij de universiteiten. Dat is een controle van de bestuurskwaliteit door onafhankelijke deskundigen. De Landelijke Studentenvakbond reageert voorzichtig positief op de voorstellen, al vindt de bond dat Ritzen in het hbo niet ver genoeg gaat. Vooral de studierichtingscommissies, die de studieleiding controleren en het programma vaststellen, vindt de bond juist ook belangrijk voor het hbo. Wat de universiteiten betreft is de LSVb tevreden over de verhoogde status van diezelfde commissies. Tegelijk vindt de vakbond dat Ritzen de bezorgdheid over de gevolgen van universitaire charters niet wegneemt: zijn formuleringen over ''betrokkenheid'' en ''invloed'' van studenten zouden daarvoor te vaag zijn. De vereniging van universiteiten VSNU toont zich in haar eerste reactie tevreden met versterking van de src. Visitatierapporten van de VSNU hebben vaak op de noodzaak daarvan gewezen. Wel vindt de vereniging dat een minister die vrijheid wil bieden voor eigen bestuurs-charters daaraan dan niet teveel voorwaarden moet stellen. Juist over die voorwaarden lijkt men de komende weken nog te willen onderhandelen. Maar de tijd is kort: op 6 juli is ''afrondend overleg'' met de minister gepland. (HOP)
ma Alle goede zorgen van de economische faculteit ten spijt, de huidige eerstejaars studenten economie zijn niet vooruit te branden in hun studie. Na afloop van de tentamenperiode in het tweede trimester bleek slechts één student van de ruim zeshonderd eerstejaars op schema te liggen. Alle anderen hadden toen al meerdere tentamens laten lopen. In het eerste trimester namen 35 studenten zelfs aan geen enkele toets deel. De resultaten van de studenten die wel deelnamen aan de tentamens zijn vergelijkbaar met die van vorig jaar. Toen behaalde uiteindelijk slechts 6 procent na één jaar studeren de propaedeuse. De gegevens zijn afkomstig van het Bureau Onderwijs en Examens van de economische faculteit. Volgens Ineke Vugteveen van het bureau lopen de studenten vooral achterstanden op bij de vakken bedrijfseconomie en boekhouden. ''Ze moeten die stof zelfstandig bestuderen en mogen zelf bepalen wanneer ze gaan toetsen. En dat stellen ze zo lang mogelijk uit.'' Gevolg is dat de gedeelde toetszaal van economie en bedrijfskunde in de zomermaanden overbezet raakt. Lidy van Everdingen, onderwijscoördinator bij bedrijfseconomie, zegt dat de zaal voldoende capaciteit heeft. ''Maar het hele jaar komt er bijna niemand, terwijl in de zomer de strijd aan de deur begint wie er wel in kan en wie niet.'' Vorig jaar was de toetszaal daarom ook geopend tijdens de zomervakantie, maar dit jaar blijven de deuren dicht. ''Voor die extra service moeten wij hier namelijk personeel vasthouden'', zegt Everdingen. ''Bovendien hebben we het gewoon te druk. Volgend jaar wordt het propaedeuseonderwijs van economie vernieuwd en dat vraagt veel voorbereiding.'' Die andere propaedeuse moet er toe leiden dat wat meer eerstejaars economie volgens schema gaan studeren. (Arjan Wildeboer)
In het hoger onderwijs bestaat op ruime schaal onvrede met de tentamen-omstandigheden. Bij sommige studies klaagt de helft van de studenten over slecht meubilair, donkere of koude zalen, geluidshinder en traag uitgedeelde opgaven. Ook over de tijdige aankondiging en afhandeling van tentamens is de onvrede wijd verspreid. Dat is een van de in het oog springende resultaten van een enquête die de Keuzegids Hoger Onderwijs heeft laten houden onder bijna tweeduizend studenten van zes universiteiten of hogescholen. Ook de studiebegeleiding en de vooral in het hbo veelvuldige lesuitval oogst kritiek. Over hun studie als geheel zijn de ondervraagde studenten opmerkelijk tevreden. Bij 38 van de 42 bezochte opleidingen geeft de gemiddelde student een (zeer) gunstig totaaloordeel. Geen enkele opleiding scoort negatief. Ook over de kans op tijdig afstuderen en het vinden van een baan heerst optimisme. De resultaten van de studentenenquête, uitgevoerd door het Leidse bureau Research voor Beleid, staan in het tweede nummer van de Keuzegids Hoger Onderwijs. Dit tijdschrift, in oktober gelanceerd als genuanceerde tegenhanger van Amerikaanse best university-guides, biedt per nummer een landelijk vergelijkende consumententest van enkele studierichtingen. Dit keer gaat het om westerse talen (wo), bestuurs-, beleidsen politieke wetenschappen (wo), bouwkunde (wo en hbo), verpleegkunde (hbo) en de zeevaartscholen (hbo). Deels is de gids gebaseerd op visitatieen verkenningsrapporten. Naast deze al bekende 'deskundigen-oordelen' heeft de redactie ook in enkele studierichtingen de mening van de studenten laten peilen, met speciale aandacht voor studie-organisatie en -klimaat. Dit keer gebeurde dat in de clusters: 'bouw', 'bestuur' en 'verpleging'. Hoe specifieker de vragen, des te negatiever blijkt het oordeel van de studenten. Wie een eind in de studie gevorderd is (de ondervraagden zijn grotendeels ouderejaars), spreekt blijkbaar niet snel van spijt over de studiekeus maar heeft wel veel detailkritiek. Van de vele behandelde studie-aspecten komen alleen de stages en bibliotheekvoorzieningen er bij deze merendeels praktische studies goed van af. Op een belangrijk punt als de kwaliteit en inzet van docenten zijn de scores gemiddeld net voldoende. Maar vooral de organisatie van de studie wordt op veel punten bekritiseerd. Een voorbeeld is het uitvallen van lessen, dat overigens een typisch hbo-probleem blijkt: 20 van de 31 hbo-opleidingen scoort hier negatief, terwijl van de elf universitaire studies alleen bouwkunde Delft veel lesuitval kent. Ook over tentamens hebben de hbo-studenten meer klachten, maar het wo blijft daar weinig bij achter. Zo gaat de prijs voor de slechtste 'zit' tijdens het tentamen naat Leiden: meer dan de helft van de studenten politi- cologie en bestuurskunde klaagt er over slechte stoelen. Essentiëler maar minder verrassend is de kritiek op de studiebegeleiding. Die is volgens de studenten bij 14 van de 42 opleidingen ronduit onvoldoende. In slechts drie gevallen is het oordeel gunstig. Des te wonderlijker is het optimisme over het afstuderen. In vrijwel alle bezochte richtingen vindt meer dan tachtig procent van de ondervraagde studenten dat het programma ''tijdig af te ronden'' is. Alleen bij bouwkunde in Eindhoven en verpleegkunde in Breda heerst daarover enige twijfel. (Frank Steenkamp, HOP)
De achterstand van vrouwen in het onderwijs is de laatste tien jaar fors teruggelopen. Op hogescholen zitten nu bijna net zoveel mannen als vrouwen. Bij de universiteiten is het verschil eveneens kleiner geworden. Wat overbleef, is het feit dat meisjes vooral terechtkomen bij studies met weinig arbeidsperspectieven. Niet voor niets voerde de overheid daarom de laatste jaren campagnes als 'Kies exact'. Zo hoopt men de achterstand van vrouwen in de maatschappij terug te brengen. In het STEO-rapport 'Onderwijs en sekse; een verkenning van researchprogramma's' signaleren Geert van Dam, Edith van Eck en Monique Volman dat ook het emancipatie-onderzoek zich is gaan richten op vragen omtrent onderwijs en arbeidsperspectief. Twaalf jaar geleden schreven onderzoekers nog dat het onderwijs meer aandacht moest krijgen voor de ''vrouwelijke waarden'' in het onderwijs. School was gericht op kennis en prestatie. De emotionele ontwikkeling kwam in het onderwijs nauwelijks aan bod. Daardoor zouden meisjes eerder afvallen. Tegenwoordig is de vraag meer waarom vrouwen op school niet kiezen voor de bèta-vakken. Om daar achter te komen is er inzicht nodig in de mechanismen die deze keus bepalen. Nemen de bèta-leraren vrouwen minder serieus of maakt het man-zijn van de meeste docenten in die vakken, dat meisjes zich minder kunnen identificeren?
Aan de Technische Universiteit Twente is enkele jaren terug onderzoek gedaan naar de positie van vrouwen op technische universiteiten. Daaruit bleek dat veel vrouwen op een technische universiteit moeite hebben met integratie in het studiemilieu. Dat begint al met kritiek op de sfeer tijdens de introductiedagen. De vrouwen komen terecht in een mannenwereld vol seksistische opmerkingen. Veel medestudenten en docenten laten zelfs duidelijk blijken dat ze vrouwen in de techniek niet accepteren. En docenten tonen een afstandelijke houding. Ook vinden studentes de gebouwen ongezellig. Je moet een bepaald type meisje zijn om je hier te handhaven, is de stelling van dit onderzoek. Vanaf 1982 organiseren de Technische Universiteiten voor meisjes uit de hoogste vwo-klassen de zogenaamde THEA-voorlichtingsdagen. Het doel is om de deelneemsters in contact te brengen met en hun interesse te wekken voor techniek. De vraag is alleen of dit bij 16en 17-jarigen niet te laat is en of niet op een eerder moment in het onderwijs de interesse van meisjes voor techniek opgewekt moet worden. Vooral bij Vrouwenstudies is de laatste jaren veel onderzoek gedaan naar het thema ''vrouwelijk leren''. Volgens deze studies zouden vrouwen anders omgaan met taal en begrippen. De formele taal die van leerlingen wordt gevraagd (met name het werken met abstracte formules) zouden meisjes als iets buiten henzelf ervaren. Ook lezen doen mannen en vrouwen verschillend. Mannen kunnen een afstandelijke neutrale houding ten opzichte van de tekst aannemen. Anders dan mannen zijn vrouwen niet zomaar in staat de visie zoals verwoord in een tekst te scheiden van hun persoonlijke visie. Dit verschil wordt in het onderwijs te weinig onderkend, waardoor meisjes onnodig zouden afhaken. De auteurs van het trendrapport merken overigens terecht op dat de scheidslijn vrouwelijk/mannelijk niet strikt getrokken kan worden. Er zijn ook mannen met een ''vrouwelijke'' leerstrategie. Daarvoor hebben de meeste onderzoeken echter weinig oog. Men onderzocht alleen vrouwen. (HOP)
Door GUUS TERMEER Afvalcoördinator Rob Kingma keek vorige week vrijdag vreemd op toen hij rond acht uur 's morgens tussen lege containers en dozen in zijn opslagloods bij het scheikunde/natuurkunde gebouw een cilindervormig drukvat ontdekte. Het vat was half vergaan zodat de etikettering hem niet wijzer maakte; noch over de inhoud, noch over de leverancier. De afvalcoördinator riep een facultair deskundige te hulp en zag zijn vermoeden bevestigd: in de cilinder zat hoogstwaarschijnlijk chloor. ''Toen ik dat wist, wilde ik geen risico lopen'', vertelt Kingma. ''De wind waaide richting Nijenborgh 4, het scheikundegebouw. Knapt zo'n vat dan kan chloorgas grote gezondheidsproblemen veroorzaken.'' De afvalcoördinator nam contact op met de calamiteitenploeg van de Akzo in Delfzijl. Vroeg in de middag reden brandweer, politie en de Akzo-calamiteitenploeg over de Nijen- borgh om poolshoogte te nemen. Afvoeren naar Delfzijl leek een oplossing. Maar daar stak de politie een stokje voor: dat kan alleen met speciale toestemming van de Commissaris van de Koningin. Ter plekke onschadelijk maken was een andere mogelijkheid. Men dompele de cilinder in een loogbad, bore voorzichtig een gaatje en laat het gas vleugje voor vleugje ontsnappen. Geen der aanwezigen durfde het aan. Rond half vijf kwam de oplossing. De firma Hoek Loos in Schiedam beschikt over een ''gassenwacht'' en een speciaal voertuig met een veilige mantelcilinder. Bovendien heeft dit bedrijf alle benodigde ontheffingen voor vervoer. Hoek Loos beloofde de gassenwacht op pad te sturen. De brandweer wilde daar niet meer op wachten. De roestige cilinder moest ''uit veiligheidsoverwegingen'' worden verplaatst naar het weiland ten noorden van het Zernike Science Park. Uit voorzorg werd elk gebouw langs de route ontruimd. Om kwart over vijf kreeg het handjevol medewerkers en studenten in het WSN-gebouw te horen dat men verplicht vijf minuten binnen moest blijven. Tegen half twaalf was de gassenwacht ter plekke. Brandweer en politie hadden niet meer op deze ontknoping gewacht. Rond acht uur hielden zij het voor gezien.
Een spannend verhaal met als hamvraag: hoe is dat vaatje in godsnaam in de opslagruimte terechtgekomen? Rob Kingma, die pas enkele maanden in functie is als afvalcoördinator, zegt het niet te begrijpen. Een gespecialiseerd bedrijf heeft begin dit jaar de opslagloods opgeruimd en het vat blijkbaar over het hoofd gezien. De loods is bovendien alleen bedoeld voor chemisch afval dat binnen een paar dagen op transport gaat. Hoe zo'n oud vat daar is terechtgekomen, is voor hem een raadsel. Ook zijn voorganger E. Bottinga kon geen verklaring geven. Jaap Bakker, beheerder van de afdeling scheikunde, vindt dat er ''een goede oplossing'' voor het probleem is gevonden en ''dat het er niet zo veel toe doet van wie dat vat afkomstig is.'' De suggestie dat dat gezien de inhoud van het vat toch zijn afdeling moet zijn, wijst hij van de hand: ''Dat is nog niet bewezen. Het gaat om een algemene ruimte van de Centrale Diensten. Bovendien is het nog maar de vraag of het om chloor gaat.'' Daarover kan Jan Braber, hoofd van de afdeling veiligheid van Hoek Loos, uitsluitsel geven. ''Onze analyse loopt nog, maar het gaat vrijwel zeker om chloor. De cilinder is naar schatting zo'n vijfentwintig jaar oud. Dat is link; voor chloor staat een herkeuringstermijn van twee jaar.'' De veiligheidsdeskundige vindt de voorzichtigheid van de afvalcoördinator en brandweer en politie zeker niet overdreven: ''Ik zeg altijd: liever tien keer teveel veiligheidsmaatregelen dan één te weinig.'' Wel zegt hij het jammer te vinden dat zijn bedrijf pas zo laat is ingeschakeld: ''Zo ontstaat er onnodige paniek.''
Alles kan bij Cleopatra
Openheid, geen verplichtingen en alles kan, dat is de succesformule van studentenverenging Cleopatra. Maar een blowtje roken kan niet, dronkenschap is uit den boze en kleffen aan de bar is verboden. Vereniging zonder gezicht op 11
Mooie milieuplannen maar weinig concrete actie /6
De strijd om een supersterke vezel /7
Een echt sabbatical is de Nederlandse academicus niet gegund /9
Om economisch en ecologisch te overleven, zal ons land veel meer werk moeten maken van zijn wetenschapsen technologiebeleid. Er zijn grote investeringen nodig en het vertrouwen van het publiek moet versterkt worden. Om dat te bereiken, moet het kabinet een tienjarig ''nationaal plan'' opstellen dat qua inspanning doet denken aan de Deltawerken. Duurzaamheid moet daarin het centrale begrip zijn. Met deze grootse visie kwam de anders toch vrij pragmatische adviesraad voor wetenschapsen technologiebeleid (AWT) vorige week naar buiten. Het kabinet had gevraagd hoe de ''maatschappelijke inbedding'' van technologie in ons land te verbeteren valt. Techniek en natuurwetenschap zouden bij zowel aanstaande studenten als het grote publiek te weinig geliefd zijn. Met die anti-technologische houding van de Nederlanders valt het volgens de AWT nog best mee. Uit opiniepeilingen blijkt wel dat grootschalige technologie in ons land op veel kritiek stuit, maar dit verschilt sterk per toepassing. Gaat het om het milieu of nieuwe geneesmiddelen, dan is de acceptatie groot. Wel blijven de Nederlandse investeringen in wetenschap en technologie achter bij die van concurrerende landen. Een krachtiger overheidsbeleid is nodig, aldus de raad. Een nationaal plan, met een investering van minstens een miljard gulden in tien jaar, moet wetenschap en techniek daadwerkelijk mobiliseren voor de samenleving en de kloof met het publiek dichten. (Frank Steenkamp, HOP)
De RUG heeft minister Ritzen gevraagd de korting op de beurs met zestig gulden in verband met de OV-jaarkaart ongedaan te maken voor Groningse geneeskundestudenten die op Curaçao hun co-schappen lopen. De Groningse universiteit heeft sinds vijfentwintig jaar een overeenkomst met de Nederlandse Antilliaanse Stichting voor Klinisch Hoger Onderwijs. In het kader van die overeenkomst lopen gemiddeld twintig studenten van de medische faculteit gedurende achttien maanden hun co-schappen in het Elisabeth Hospitaal en de Capriles Kliniek te Willemstad. Omdat zij op Curaçao hun OV-jaarkaart niet kunnen gebrui- ken, vindt de universiteit dat hun beurs niet gekort moet worden. Eerder heeft Ritzen laten weten dat een verblijf in het buitenland een persoonlijke keuze is van studenten. De minister ziet daarom geen reden om studenten die via een uitwisselingsprogramma in het buitenland verblijven, niet aan te slaan voor hun OV-jaarkaart. Volgens de RUG gaat deze redenering niet op voor de studenten in Willemstad. De universiteit zou namelijk de verplichting op zich hebben genomen om twintig co-assistenten naar Curaçao te sturen. De effectuering van deze verplichting is een ''zaak van landsbelang in het kader van de Ontwikkelingssamenwerking'', schrijft de RUG in een brief aan de minister. Van een strikt persoonlijke keuze van de betreffende studenten is daarom geen sprake. Minister Ritzen moet nog antwoorden op het verzoek van de Groningse universiteit. (Laurens Berentsen)
FRANK STEENKAMP
De slagvaardigheid van de vereniging van universiteiten, de VSNU, moet groter worden. Om dat doel te bereiken, wil het dagelijks bestuur van de club alsnog proberen het verschijnsel van gewogen stemmen in de statuten te krijgen. In april was de helft van de leden daartegen. Natuurlijk blijft het streven naar overeenstemming een ''centraal uitgangspunt'', zegt het VSNU-bestuur in een toelichting bij de wijzigingsvoorstellen. Maar de praktijk is nu eenmaal dat de universiteiten zich ook onderling profileren en verschillende belangen hebben. Er zal dus vaker gestemd moeten worden. En daarbij is het toch nodig om te kijken of grote leden geen zwaardere stem moeten hebben. Dit idee van gewogen stemming, waarbij de grootste universiteiten vijf stemmen krijgen en de kleinste drie, was tot nu toe een bron van onenigheid tussen de universiteiten. Alleen voor CAO-achtige onderhandelingen werd dit principe geaccepteerd. Maar het VSNU-bestuur komt nu met een subtiel voorstel om ook bij andere kwesties gewogen stemming mogelijk te maken. Op 3 juli komt het in de ledenvergadering aan de orde. Het verschillend wegen van de stemmen moet volgens dit voorstel gehanteerd worden bij kwesties die de ''specifieke belangen'' van de afzonderlijke universiteiten raken. Maar om te voorkomen dat kleine universiteiten bij zulke duidelijke belangentegenstellingen al te makkelijk overruled worden, is voor hen een veiligheidsklep ingebouwd. Eerst moet een kwestie op de agenda van de VSNU-vergadering worden geplaatst en daarover wordt besloten met tweederde van de gewone stemmen. Bij die gelegenheid kan een groep van vijf kleine instellingen een onderwerp dus al van de agenda houden. In dat geval wordt het niet binnen de VSNU behandeld en kan elke instelling zelf voor zijn eigen belang opkomen. (HOP)
LAURENS BERENTSEN
Alles duidt er op dat de RUG het pand van de Stichting Studenten Huisvesting aan de Uurwerkersgang niet per 1 september in gebruik kan nemen als onderkomen voor buitenlandse studenten. Daarmee kan de SSH haar deel van een afspraak met de RUG niet nakomen. De SSH en de RUG spraken vorig jaar juni af dat de stichting haar pand aan de Uurwerkersgang per 1 september 1992 aan de universiteit te huur zou aanbieden. De universiteit wilde er het Erasmushuis vestigen. Naast buitenlandse docenten, die terecht kunnen in het vlakbij gelegen University Guesthouse aan de Kromme Elleboog, zou het Erasmushuis onderdak moeten bieden aan buitenlandse studenten. Als tegenprestatie stelde de universiteit honderdduizend gulden beschikbaar aan de SSH voor de verbouwing van het pand Hoge der A 10. Dat gebeurde in de veronderstelling dat de huidige bewoners van de Uurwerkersgang hier vervangende woonruimte aangeboden zouden kunnen krijgen. Collegevoorzitter Bleumink bevestigt dat de universiteit inmiddels gewaarschuwd is door de SSH dat het waarschijnlijk niet lukt om het pand aan de Uurwerkersgang per 1 september op te leveren. Mocht dat inderdaad niet lukken, dan is de hele afspraak met de SSH van tafel, aldus Bleumink. Er komt dan ook geen geld voor de verbouwing van het pand Hoge der A 10. De SSH weigert ieder commentaar op de nu ontstane situatie. Directeur W. van der Boor laat via zijn secretaresse slechts weten dat de onderhandelingen over de Uurwerkersgang nog niet zijn afgerond. Het probleem voor de stichting zijn de huidige bewoners van de Uurwerkersgang. De SSH kan deze huurders niet zo maar op straat zetten. De bewoners hebben zich inmiddels georganiseerd in een officiële bewonersvereniging om sterker te staan in de onderhandelingen met de stichting. De woordvoerder van deze bewonersvereniging, Martijn van de Heuvel, wenst echter geen enkele mededeling te doen, omdat dat volgens hem schadelijk kan zijn voor de onderhandelingen met de SSH. Een bewoonster van de Uurwerkersgang die liever niet met haar naam in de krant komt, vertelt dat de bewoners alleen willen verhuizen wanneer zij per afdeling een vergelijkbare woonruimte in het centrum van de stad krijgen aangeboden. Tot nu toe heeft de SSH alleen individueel vervangende woonruimte aangeboden. Dat is ook een reden geweest om de bewonersvereniging op te richten, aldus de bewoonster. Zij vertelt verder dat bewoners de plannen voor de Uurwerkersgang ruim een jaar geleden uit de krant moesten vernemen en dat zij pas afgelopen maart persoonlijk door de SSH op de hoogte zijn gesteld. Binnen de universiteit bestaat de indruk dat de bewoners juridisch erg sterk staan en dat de SSH dit probleem vorig jaar had kunnen voorzien. Ger Weening, hoofd van de Dienst Studentenzaken van de RUG en belast met de huisvesting van buitenlandse studenten, laat desgevraagd weten dat die huisvesting geen gevaar loopt wanneer het Erasmushuis niet door gaat. Dat komt omdat er inmiddels voldoende woonruimte beschikbaar is via de vorig jaar opgerichte Stichting Huisvesting Buitenlandse Studenten.
Minister Jo Ritzen van Onderwijs vereerde de Groningse universiteit afgelopen woensdag met een werkbezoek. Na de officiële toespraken bezocht de minister het Materialen Studie Centrum, de Groningse kandidaat voor de erkenning als onderzoekschool. Op de foto bekijkt Ritzen een kunstader en luistert naar de uitleg van voorzitter G. Sawatzky van het MSC.
Foto Elmer Spaargaren
''Meneer, ik heb een duivenhok en een zoon die niet wil deugen.'' Uw Naam? ''God de Vader.'' Deze denktenk van Kees Willemen was in 1977 goed voor 38 ingezonden brieven, waarmee Willemen een record op zijn naam heeft staan. De sollicitatieprocedure bij de Vrije Universiteit, waar sollicitanten op hun geloof werden bevraagd, was de aanleiding voor de gewraakte strip. Kwetsend, aanstootgevend, godslasterlijk en onnodig krenkend, meenden de eerste briefschrijvers. De reacties bleven niet onweersproken. Ongelovigen repliceerden dat er alle reden is om ''zo'n stel intolerante dominees als aan de VU'' aan het kruis te nagelen. Nog een unicum: om alle ingezonden brieven te kunnen plaatsen werd een zeer klein lettertype gekozen.
De geschiedenis van de universitaire democratie begint in Groningen wat eerder dan in de rest van het land. Aan alle andere universiteiten en hogescholen verschafte de Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB) van 1970 de bodem waarop de radenstructuur in 1971 werd opgericht. In Groningen bestond toen al een gedemocratiseerde bestuursstructuur: de in 1970 ingevoerde Tussentijdse Bestuurs Vorm (TBV), die op een aantal punten nogal wat radikaler was dan de wet die minister Veringa had uitgedacht. De Tussentijdse Bestuursvorm was het resultaat van een massadiscussie in de Martinihal, waaraan minstens duizend leden der universitaire gemeenschap deelnamen en dat niet eventjes een uurtje, maar de voorbereidende vergaderingen meegerekend dagen lang. Een partijcongres van de PvdA was er niets bij. Er kon tussen drie alternatieve voorstellen gekozen worden, die ieder op zich ingewikkeld genoeg waren om er een heel leger juristen en andere deskundigen maanden mee zoet te houden.
Alle drie alternatieven werden gedurende de besluitvormende vergadering tot op het bot uitgediscussieerd. En inderdaad: alsof het om het standpunt van een belangrijke politieke partij over de NAVO of de oorlog in Vietnam ging: de massamedia stonden in de rij om het nieuws direct tot in alle uithoeken van het land te verspreiden. Dat nieuws werd, dat de RUG voortaan bestuurd zou worden door een Raad, die geheel beantwoordde aan de ideeën die daar in de Groninger Studentenraad over geformuleerd waren: One man, one vote.
Ook daarover werd met veel vuur gediscussieerd in de periode die volgde: president-curator Dijkhuis en student-activist Waterman schreven elkaar een hele serie openbare brieven, die als de Betje Wolff-Aagje Deken discussie de geschiedenis is ingegaan. En niemand vond dat raar, zoals men het nu wel raar zou vinden als dr. J. Borgman, de voorzitter van het College van Bestuur en prof. dr. H.W. van Os (wij noemen maar iemand) elkaar open brieven zouden schrijven over het Plaats-Geld-Model. Discussiëren over het bestuur was in deze periode voor veel mensen discussiëren over het leven zelf geworden. De gedachte leefde dat de bestuursreglementen die ontworpen werden de toekomst zouden gaan vormgeven. Iedere komma was daarom belangrijk. Er werd in de jaren van de studentenrevolte veel over historisch materialisme gesproken en geschreven. Maar het was in feite puur idealisme dat in die tijd de klok sloeg. Vrijwel onmiddellijk na de euforie waarin de TBV geboren werd, volgde de terugslag. Of misschien is het wel beter om te constateren dat als zo vaak in het euforische begin al de kiem van de daaropvolgende kater lag. Idealisme heeft altijd iets leegs en in de graagte waarmee in de geboorte-uren der universitaire democratie over bestuurstructuren gediscussieerd werd, openbaart zich wellicht al de angst om over andere, belangrijkere aspecten van de werkelijkheid te praten. Er waren natuurlijk wel mensen die kritische vragen stelden: wat heb je aan democratische besluitvorming in een organisatie die bestaat bij de gratie van een heel ondemocratisch soort werk, onderwijs en onderzoek? Waar zouden de grenzen van de universitaire democratie moeten komen te liggen? Al deze vragen werden overwoekerd door het spektakel dat losbarstte als gevolg van de invoering van de WUB.
De Groninger Studentenbond kondigde aan de verkiezingen in het kader van Veringa's wet te boycotten, omdat in die wet aan het College van Bestuur meer bevoegdheden verleend werden dan aan het Dagelijks Bestuur van de Tussentijdse Bestuursvorm en bovendien omdat in de WUB niet voorzien was in collegeleden die niet uit het Wetenschappelijk Personeel afkomstig waren. De eenheid die schijnbaar tot stand gekomen was in de massavergaderingen in de Martinihal verdween als sneeuw voor de zon: de euforie der democratie veranderde in een bikkelhard gevecht om wat ieder als de macht zag. De studentenbeweging werd marxistisch-leninistisch. De ambtenaren groeven zich in. Het niet-wetenschappelijk personeel van de universiteit maakte zich het vakbondsdenken eigen. De enige groep die niet of nauwelijks als een groep optrad, bestond uit de wetenschappelijk medewerkers en zij zijn dan ook (want geschiedenis is een opeenvolging van paradoxen) de grote, ongewilde, overwinnaars van dit helse gevecht. Terwijl alle partijen meer of minder in de illusie leefden dat er machtsposities te veroveren waren, begreep het wetenschappelijk personeel dat het grote verschil met de situatie van voor de TBV en de WUB nu juist was dat de macht verspreid geraakt was over grotere delen van de universiteit. Als de radenen vakgroepstructuur iets inhield, was dat nu juist dat de extreme opeenhoping van zeggenschap in de handen van hoogleraren en topbestuurders vervangen was door een systeem waarin ook de deskundigheid van het middenkader aan bod kon komen. En dat zou niet gebeuren in de U-Raad, maar in de vakgroepen en in de subfaculteiten. De U-raad vormde hooguit de waarborg voor deze nieuwe, gedeeltelijke, spreiding van de macht. De U-Raad was als het ware het vacuüm dat voorkwam dat er een nieuw machtscentrum zou ontstaan.
Het is deze conceptie van de U-Raad die zich ten koste van alle andere doorgezet heeft. Het is ook de enige vorm van democratisering die er aan een universiteit denkbaar en mogelijk is. En het is tegelijk een geweldige stap vooruit in vergelijking met de situatie van voor 1971. Een vacuüm-raad is en blijft echter altijd nog een teleurstelling voor al diegenen die erin stappen met het idee dat de Raad directe invloed op universiteit, onderwijs en onderzoek heeft. De Raad heeft invloed op de wijze waarop op diverse plekken beslist kan worden over onderwijs en onderzoek en op de wijze waarop de middelen verdeeld worden Het is een meta-orgaan geworden. Een orgaan dat zelf heel weinig concrete beslissingen neemt. , maar dat voortdurend voor zorgt dat plaatsen waar die concrete beslissingen. wel genomen worden, de goede zijn. Deze functie blijkt zo belangrijk te zijn, dat hij zelfs in het no-nonsense tijdperk niet meer afgebroken kon worden. De nieuwe Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs heeft enige wijzigingen aangebracht in de verdeling van de bevoegdheden tussen de Raad en het College van Bestuur. Die wijzigingen vormen niet allemaal een versterking van de positie van het College. De Raad blijft wel degelijk aanwezig. Wel is de positie versterkt van de groepering die in de jaren zeventig de bijzondere betekenis van de Raad het beste aangevoeld heeft, die van het wetenschappelijk personeel. De politieke veldslagen die in Groningen rond de WUB gevoerd zijn, hebben geresulteerd in wat nog altijd bekend staat onder de naam Harmoniemodel. Het Harmoniemodel is niets anders dan datgene wat de Groninger U-Raad verschillend maakt van andere raden. Met 'harmonie' heeft het uiteraard niets te maken.
PETER VERMIJ
De inhoud ervan is dat het College van Bestuur twee adviseurs uit de geledingen van de studenten en het niet-wetenschappelijk personeel kent. Het tegenstuk van deze twee pseudo-collegeleden is de lijmcommissie: dat wil zeggen de afspraak dat het College niet van haar bevoegdheid om besluiten van de Raad ter vernietiging voor te dragen aan de minister gebruik zal maken voordat er in een uitgebreide procedure geprobeerd is de scheuren te lijmen. Het Harmoniemodel houdt dus in: Groningen vecht zijn eigen ruzies uit. En we laten Zoetermeer (toen nog Den Haag), dat met die reactionaire WUB gekomen is, erbuiten. Dat laatste is natuurlijk niet gelukt en dat is een tweede en meer reële bron van frustraties voor menig U-raadslid. Hiermee bedoel ik niet, dat de lijmprocedure niet gewerkt heeft, want het tegendeel is waar: dit eigenaardige ritueel heeft zich een geheel eigen positie in de Groningse U-Raadsfolklore verworven en het heeft misschien inderdaad wel tot effect gehad dat Groningen altijd gevrijwaard is gebleven van gruwelen zoals die zich aan de Universiteit van Utrecht afgespeeld hebben, waar de minister op sommige momenten de kans schoon zag rechtstreeks in het bestuurlijk gebeuren in te grijpen. Ook bedoel ik hiermee niet, dat de adviseurs niet gewerkt hebben: het is deze constructie waarschijnlijk geweest die vooral de studentengeleding met de realiteit van de universitaire democratisering verzoend heeft en die van de studentengeleding na het overlijden van de stalinistische gedeelten zelfs één van de stutten van het systeem gemaakt heeft. Wat ik ermee bedoel is, dat de universitaire democratisering doorkruist is door een veel omvattender proces: dat van de bureaucratische planning van onderwijs en onderzoek op nationale schaal. Het is vooral dit proces dat de verhoudingen binnen het universitaire bestuur op een door niemand voorspelde manier van karakter veranderd heeft. Het gevolg ervan is namelijk dat de universiteiten nauwelijks meer bestaan. Wat er in Groningen bij de chemici gebeurt, is nog maar voor een zeer beperkt deel afhankelijk van beslissingen die in Groningen genomen worden. Veel belangrijker is wat er in de landelijke circuits besloten wordt, lokale beslissingen zijn daar hooguit een afgeleide van. De functionarissen die in die landelijke circuits rondstromen, hebben dus weer een hoop concrete macht verzameld: en een deel van die functionarissen bestaat uit leden van de Colleges van Bestuur. Voorzover het mogelijk is om over zoiets ingewikkelds als de universitaire bestuursstructuur voorspellingen te doen, voorzie ik dat de eventuele verbrokkeling van het stelsel langs deze breuklijnen zal gaan verlopen. De tweehonderdste U-Raad zou wel eens symbolisch kunnen worden voor de scheiding tussen het tijdperk waarin de RUG nog net zijn eigen boontjes kon doppen en het tijdperk waarin er helemaal geen RUG meer bestaat, omdat de belangrijke concrete beslissingen allang ergens in een grijze zone tussen de Martinistad, de andere universiteitssteden en Zoetermeer genomen zijn. U merkt het: ik heb het interview dat ik met prof. dr. W.K.B. Hofstee gehouden heb ook goed gelezen. De tweehonderdste U-Raad: reden tot feest of juist reden om ons maar eens flink aan de ongetwijfeld ter gelegenheid van dit getal geschonken alcoholica te vergrijpen? Ik zou zeggen: geen van beiden. Maar: reden om de mouwen op te stropen, te beseffen dat op dit ogenblik de Universiteit nog bestaat en dat de U-Raad bij uitstek het orgaan is dat er voor kan zorgen dat dat ook zo blijft. Ik zou tenminste niet weten welk orgaan dat anders zou kunnen doen.
JAN PAUL VAN DER WIJK
De geschiedenis van de universitaire democratie begint in Groningen wat eerder dan in de rest van het land. Aan alle andere universiteiten en hyogescholen verschafte de Wet Universitaire Bestuurshervorming (WUB) van 1970 de bodem waarop de radenstructuur in 1971 werd opgericht. I n Groningen bestond toen al een gedemocratiseerde bestuursstructuur: de in 1970 ingevoerde Tussentijdse Bestuurs Vorm (TBV), die op een aantal punten nogal wat radikaler was dan de wet die minister Veringa had uitgedacht. De Tussentijdse Bestuursvorm was het resultaat van een massadiscussie in de Martinihal, waaraan minstens duizend leden der universitaire gemeenschap deelnamen en dat niet eventjes een uurtje, maar de voorbereidende vergaderingen meegerekend dagen lang. Een partijcongres van de PvdA was er niets bij. Er kon tussen drie alternatieve voorstellen gekozen worden, die ieder op zich ingewikkeld genoeg waren om er een heel leger juristen en andere deskundigen maanden mee zoet te houden.
Alle drie alternatieven werden gedurende de besluitvormende vergadering tot op het bot uitgediscussieerd. En inderdaad: alsof het om het standpunt van een belangrijke politieke partij over de NAVO of de oorlog in Vietnam ging: de massamedia stonden in de rij om het nieuws direct tot in alle uithoeken van het land te verspreiden. Dat nieuws werd, dat de RUG voortaan bestuurd zou worden door een Raad, die geheel beantwoordde aan de ideeën die daar in de Groninger Studentenraad over geformuleerd waren: One man, one vote. De Raad is het hoogste bestuurslichaam. Het Dagelijks Bestuur van de Raad heeft slechts een uitvoerende taak. En in dat Dagelijks Bestuur waren niet alleen hoogleraren vertegenwoordigd, maar ook studenten en leden van het niet-wetenschappelijk personeel. Uiteraard zaten er nogal wat haken en ogen aan de constructie. De vraag bleef lange tijd hoe dit bestuursmodel in de bestaande wet op het wetenschappelijk onderwijs ingepast kon worden en vooral: hoe groot de overlevingskansen waren van het model als de nieuwe Wet op de Universitaire Bestuurshervorming door de Kamer zou zijn. Ook daarover werd met veel vuur gediscussieerd in de periode die volgde: president-curator Dijkhuis en student-activist Waterman schreven elkaar een hele serie openbare brieven, die als de Betje Wolff-Aagje Deken discussie de geschiedenis is ingegaan. En niemand vond dat raar, zoals men het nu wel raar zou vinden als dr. J. Borgman, de voorzitter van het College van Bestuur en prof. dr. H.W. van Os (wij noemen maar iemand) elkaar open brieven zouden schrijven over het Plaats-Geld-Model. Discussiëren over het bestuur was in deze periode voor veel mensen discussiëren over het leven zelf geworden. De gedachte leefde dat de bestuursreglementen die ontworpen werden de toekomst zouden gaan vormgeven. Iedere komma was daarom belangrijk. Er werd in de jaren van de studentenrevolte veel over historisch materialisme gesproken en geschreven. Maar het was in feite puur idealisme dat in die tijd de klok sloeg.
Vrijwel onmiddellijk na de euforie waarin de TBV geboren werd, volgde de terugslag. Of misschien is het wel beter om te constateren dat als zo vaak in het euforische begin al de kiem van de daaropvolgende kater lag. Idealisme heeft altijd iets leegs en in de graagte waarmee in de geboorte-uren der universitaire democratie over bestuurstructuren gediscussieerd werd, openbaart zich wellicht al de angst om over andere, belangrijkere aspecten van de werkelijkheid te praten. Er waren natuurlijk wel mensen die kritische vragen stelden: wat heb je aan democratische besluitvorming in een organisatie die bestaat bij de gratie van een heel ondemocratisch soort werk, onderwijs en onderzoek? Waar zouden de grenzen van de universitaire democratie moeten komen te liggen? Al deze vragen werden overwoekerd door het spektakel dat losbarstte als gevolg van de invoering van de WUB.
En dan te bedenken dat er in de jaren vijftig tientallen, zo niet honderden rhythm & blues-attracties on the road waren die je gewaagd kon noemen aan B.B. King. Sommigen werken tegenwoordig in het postkantoor of in een autospuiterij, 'n enkeling speelt in de weekends nog in het café op de hoek, maar de meesten zijn dood & begraven. B.B. King evenwel predikt onverdroten de blues, al veertig jaar inmiddels. Zijn concert deze week (vrijdag) in de Martinihal is dan ook verplichte kost.
Je kunt rustig stellen dat B.B. in feite de voornaamste vormgever was van de Britse popmuziek van de jaren zestig. Zoals geen enkele naoorlogse jazzsaxofonist aan het regime van Charlie Parker kon ontsnappen, zo kon geen enkele popgitarist om B.B. King heen. Elke lick van Eric 'God' Clapton, elke cascade van Jimmy Page kwam recht uit B.B.'s Book of the Blues. Merkwaardig genoeg was B.B. zelf op dat moment voor het poppubliek nog een grote onbekende. In haar overigens knap waardeloze Rock Encyclopedia beschrijft Lillian Roxon een jam sessie in het Newyorkse Cafe au go go, nu twintig jaar geleden. Clapton is present en Elvin Bishop (Paul Butterfields lead gitarist) en, ergens op een stoel in de hoek, een wat oudere zwarte man die met een gitaar op z'n schoot een sigaartje zit te roken. Bishop en Clapton soleren na elkaar, de één nog psychedelischer dan de ander. Het gaat allemaal met veel bekketrekkerij en kronkelbewegingen gepaard.
Dan is het de beurt aan de man met het sigaartje. Die staat niet eens op van zijn stoel, slaat een paar noten aan en de collega's kunnen inpakken. Finito. De tent staat op haar kop, dit is nog nooit vertoond!
Natuurlijk was het al veel vaker vertoond. In een interview uit 1957, het jaar waarin B.B. King and his Orchestra 342 (!) optredens voor hun rekening nemen, denkt de blueskoning met heimwee terug aan de tijd dat hij nog een eenvoudig katoenplukker was: "It wasn't like jumping around the country everynight, meeting cats just aching for a chance to cut you down to their size, and traveling all the time." En dan komt die zonnige dag in Nice terug, waar B.B. King vlak voordat hij het podium op moest met een aantal collega-muzikanten herinneringen ophaalde aan de battles of the blues van die tijd. Speciaal voor Guitar Slim uit New Orleans koesterde hij nog altijd een heilig ontzag: "Er waren twee dingen waar hij beter in was dan ik. Hij kon me er uit drinken en hij kon me er uit spelen."
Guitar Slim is niet langer onder ons dat drinken nam hij 'n ietsje te serieus. Nee, veel concurrentie heeft B.B. niet meer. Het is wat stil geworden. Dat evenwel belet hem niet er nog altijd zo'n 250 keer per jaar hàrd tegenaan te gaan.
Als we allemaal duimen zingt hij vast You upset me Baby, zijn eerste million seller, met de schitterende metafoor like bein' hit by a falling tree, woman what you do to me! Eddy Determeyer
JAAP DE BOER
Door de eeuwen heen hebben componisten een dimensie aan hun muziek willen toevoegen, los van de noten, maar tegelijkertijd van grote invloed op het resultaat richting oren. Hierbij doel ik op de ruimte waarin gespeeld of gezongen wordt. Ging het in de tijd van Willaert nog om dubbelkorige werken, al in het begin van de zeventiende eeuw schreven Italiaanse componisten werken voor vier, zes of nog meer koren tegelijk. Een ruimtelijke opstelling, hulpdirigenten ter ondersteuning van de hoofddirigent, en zingen maar! Natuurlijk stopt de componist niet voor niets ruimte in zijn muziek. Door plaatsing van koren op afstand van elkaar kun je een prachtig 'vol' effect bereiken. Zeker bij concerten met vier of meer koren hoeft de luisteraar zich geen moment te vervelen: in elke hoek van het gebouw gebeurt wel iets. Verder heeft meerkorigheid een groot aantal 'special effects' te bieden, zoals bijvoorbeeld het veelgebruikte 'vraagen antwoordspelletje'. Ná de 17e eeuw herontdekten componisten bij tijd en wijle de ruimte. Een zeer bekende hedendaagse opvolger van de Italianen is de Amerikaan Henry Brant. Hij is in ons land vooral bekend geworden door concerten in Amsterdam, met ensembles op platte schuiten in de Amstel. Leuk idee, prachtig gezicht, maar de muziek had naar het schijnt erg te lijden van de elementen en het verkeer.
Moderne Nederlandse componisten die zich met de meerkorigheid hebben beziggehouden zijn bijvoorbeeld Ton de Leeuw en Daan Manneke. Van deze twee componisten voert ook het Nederlands Studenten Kamerkoor werken uit. Want het NSK heeft dit jaar de meerkorigheid gekozen als thema voor haar programma. In de zaal zul je vooral het koor zelf aan het werk horen, af en toe met hulp van een solistenkwartet. In vier van de werken doen de solisten het zelfs helemaal alleen. De oudere meerkorige werken laat het NSK links liggen; Brahms is de oudste der gezongenen. Van hem worden de Festund Gedenksprüche en Waldesnacht uitgevoerd. Van Benjamin Britten zingen de solisten de prachtige Five Flower Songs; van zijn landgenoot Edward Elgar zingt het koor twee Partsongs. Naast de twee eerdergenoemde Nederlandse componisten komen ook de wat minder moderne medelanders Alphons Diepenbrock en Henk Badings aan de beurt. En tenslotte staat er een werk op het programma van de poolse componist Florian Dabrowski. Geschreven in 1978 is dit bijna het nieuwste werk op het programma. Alleen Daan Manneke slaat alles: zijn Chants and Madrigals zijn spiksplinternieuw, speciaal voor het NSK gecomponeerd.
Het tekstueel meest toepasselijke werk is van de hand van Ton de Leeuw: The Birth of Music. De tekst behandelt de Indiaanse mythe over het ontstaan van de muziek. De god Tezcatlipoca klaagt tegen de wind dat de aarde weliswaar licht en kleur kent, maar dat zij ziek wordt van de stilte. De zon, hoog aan de hemel, is omringd door muziek, en Tezcatlipoca vraagt de wind de muzikanten naar de aarde te halen. Door een list van Tezcatlipoca slaagt de wind in deze opzet, en zij keert zingend naar de aarde terug. Thus did all things learn to sing, the awakening dawn, the dreaming man, the waiting mother, the passing water, the flying bird. Life was all music from that time on. Het Nederlands Studenten Kamerkoor, zaterdat 5 maart om 20.15 uur, Jozefkerk aan de Radesingel (bij het politiebureau). Door de eeuwen heen hebben componisten een dimensie aan hun muziek willen toevoegen, los van de noten, maar tegelijkertijd van grote invloed op het resultaat richting oren. Hierbij doel ik op de ruimte waarin gespeeld of gezongen wordt. Ging het in de tijd van Willaert nog om dubbelkorige werken, al in het begin van de zeventiende eeuw schreven Italiaanse componisten werken voor vier, zes of nog meer koren tegelijk. Een ruimtelijke opstelling, hulpdirigenten ter ondersteuning van de hoofddirigent, en zingen maar!
Natuurlijk stopt de componist niet voor niets ruimte in zijn muziek. Door plaatsing van koren op afstand van elkaar kun je een prachtig 'vol' effect bereiken. Zeker bij concerten met vier of meer koren hoeft de luisteraar zich geen moment te vervelen: in elke hoek van het gebouw gebeurt wel iets. Verder heeft meerkorigheid een groot aantal 'special effects' te bieden, zoals bijvoorbeeld het veelgebruikte 'vraagen antwoordspelletje'. Ná de 17e eeuw herontdekten componisten bij tijd en wijle de ruimte. Een zeer bekende hedendaagse opvolger van de Italianen is de Amerikaan Henry Brant. Hij is in ons land vooral bekend geworden door concerten in Amsterdam, met ensembles op platte schuiten in de Amstel. Leuk idee, prachtig gezicht, maar de muziek had naar het schijnt erg te lijden van de elementen en het verkeer. Moderne Nederlandse componisten die zich met de meerkorigheid hebben beziggehouden zijn bijvoorbeeld Ton de Leeuw en Daan Manneke. Van deze twee componisten voert ook het Nederlands Studenten Kamerkoor werken uit. Want het NSK heeft dit jaar de meerkorigheid gekozen als thema voor haar programma. In de zaal zul je vooral het koor zelf aan het werk horen, af en toe met hulp van een solistenkwartet. In vier van de werken doen de solisten het zelfs helemaal alleen. De oudere meerkorige werken laat het NSK links liggen; Brahms is de oudste der gezongenen. Van hem worden de Fest- und Gedenksprüche en Waldesnacht uitgevoerd. Van Benjamin Britten zingen de solisten de prachtige Five Flower Songs; van zijn landgenoot Edward Elgar zingt het koor twee Partsongs.
Naast de twee eerdergenoemde Nederlandse componisten komen ook de wat minder moderne medelanders Alphons Diepenbrock en Henk Badings aan de beurt. En tenslotte staat er een werk op het programma van de poolse componist Florian Dabrowski. Geschreven in 1978 is dit bijna het nieuwste werk op het programma. Alleen Daan Manneke slaat alles: zijn Chants and Madrigals zijn spiksplinternieuw, speciaal voor het NSK gecomponeerd. Het tekstueel meest toepasselijke werk is van de hand van Ton de Leeuw: The Birth of Music. De tekst behandelt de Indiaanse mythe over het ontstaan van de muziek. De god Tezcatlipoca klaagt tegen de wind dat de aarde weliswaar licht en kleur kent, maar dat zij ziek wordt van de stilte. De zon, hoog aan de hemel, is omringd door muziek, en Tezcatlipoca vraagt de wind de muzikanten naar de aarde te halen. Door een list van Tezcatlipoca slaagt de wind in deze opzet, en zij keert zingend naar de aarde terug. Thus did all things learn to sing, the awakening dawn, the dreaming man, the waiting mother, the passing water, the flying bird. Life was all music from that time on. Het Nederlands Studenten Kamerkoor, zaterdat 5 maart om 20.15 uur, Jozefkerk aan de Radesingel (bij het politiebureau). Jaap de Boer
De Groninger Studentenbond kondigde aan de verkiezingen in het kader van Veringa's wet te boycotten, omdat in die wet aan het College van Bestuur meer bevoegdheden verleend werden dan aan het Dagelijks Bestuur van de Tussentijdse Bestuursvorm en bovendien omdat in de WUB niet voorzien was in collegeleden die niet uit het Wetenschappelijk Personeel afkomstig waren. De eenheid die schijnbaar tot stand gekomen was in de massavergaderingen in de Martinihal verdween als sneeuw voor de zon: de euforie der democratie veranderde in een bikkelhard gevecht om wat ieder als de macht zag. De studentenbeweging werd marxistisch-leninistisch. De ambtenaren groeven zich in. Het niet-wetenschappelijk personeel van de universiteit maakte zich het vakbondsdenken eigen. De enige groep die niet of nauwelijks als een groep optrad, bestond uit de wetenschappelijk medewerkers en zij zijn dan ook (want geschiedenis is een opeenvolging van paradoxen) de grote, ongewilde, overwinnaars van dit helse gevecht. Terwijl alle partijen meer of minder in de illusie leefden dat er machtsposities te veroveren waren, begreep het wetenschappelijk personeel dat het grote verschil met de situatie van voor de TBV en de WUB nu juist was dat de macht verspreid geraakt was over grotere delen van de universiteit. Als de radenen vakgroepstructuur iets inhield, was dat nu juist dat de extreme opeenhoping van zeggenschap in de handen van hoogleraren en topbestuurders vervangen was door een systeem waarin ook de deskundigheid van het middenkader aan bod kon komen. En dat zou niet gebeuren in de U-Raad, maar in de vakgroepen en in de subfaculteiten. De U-raad vormde hooguit de waarborg voor deze nieuwe, gedeeltelijke, spreiding van de macht. De U-Raad was als het ware het vacuüm dat voorkwam dat er een nieuw machtscentrum zou ontstaan.
Het is deze conceptie van de U-Raad die zich ten koste van alle andere doorgezet heeft. Het is ook de enige vorm van democratisering die er aan een universiteit denkbaar en mogelijk is. En het is tegelijk een geweldige stap vooruit in vergelijking met de situatie van voor 1971. Een vacuüm-raad is en blijft echter altijd nog een teleurstelling voor al diegenen die erin stappen met het idee dat de Raad directe invloed op universiteit, onderwijs en onderzoek heeft.
De Raad heeft invloed op de wijze waarop op diverse plekken beslist kan worden over onderwijs en onderzoek en op de wijze waarop de middelen verdeeld worden. Het is een meta-orgaan geworden. Een orgaan dat zelf heel weinig concrete beslissingen neemt, maar dat er voortdurend voor zorgt of althans voor probeert te zorgen dat de plaatsen waar die concrete beslissingen wel genomen worden, de goede zijn.
Deze functie blijkt zo belangrijk te zijn, dat hij zelfs in het no-nonsense tijdperk niet meer afgebroken kon worden. De nieuwe Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs heeft enige wijzigingen aangebracht in de verdeling van de bevoegdheden tussen de Raad en het College van Bestuur. Die wijzigingen vormen niet allemaal een versterking van de positie van het College. De Raad blijft wel degelijk aanwezig. Wel is de positie versterkt van de groepering die in de jaren zeventig de bijzondere betekenis van de Raad het beste aangevoeld heeft, die van het wetenschappelijk personeel.
De politieke veldslagen die in Groningen rond de WUB gevoerd zijn, hebben geresulteerd in wat nog altijd bekend staat onder de naam Harmoniemodel. Het Harmoniemodel is niets anders dan datgene wat de Groninger U-Raad verschillend maakt van andere raden. Met 'harmonie' heeft het uiteraard niets te maken. De inhoud ervan is dat het College van Bestuur twee adviseurs uit de geledingen van de studenten en het niet-wetenschappelijk personeel kent. Het tegenstuk van deze twee pseudo-collegeleden is de lijmcommissie: dat wil zeggen de afspraak dat het College niet van haar bevoegdheid om besluiten van de Raad ter vernietiging voor te dragen aan de minister gebruik zal maken voordat er in een uitgebreide procedure geprobeerd is de scheuren te lijmen. Het Harmoniemodel houdt dus in: Groningen vecht zijn eigen ruzies uit. En we laten Zoetermeer (toen nog Den Haag), dat met die reactionaire WUB gekomen is, erbuiten. Dat laatste is niet gelukt en dat is een bron van frustraties voor menig U-raadslid.
Hiermee bedoel ik niet, dat de lijmprocedure niet gewerkt heeft, want het tegendeel is waar: dit eigenaardige ritueel heeft zich een geheel eigen positie in de Groningse U-Raadsfolklore verworven en het heeft misschien inderdaad wel tot effect gehad dat Groningen altijd gevrijwaard is gebleven van gruwelen zoals die zich aan de Universiteit van Utrecht afgespeeld hebben, waar de minister op sommige momenten de kans schoon zag rechtstreeks in het bestuurlijk gebeuren in te grijpen. Ook bedoel ik hiermee niet, dat de adviseurs niet gewerkt hebben: het is deze constructie waarschijnlijk geweest die vooral de studentengeleding met de realiteit van de universitaire democratisering verzoend heeft en die van de studentengeleding na het overlijden van de stalinistische gedeelten zelfs één van de stutten van het systeem gemaakt heeft. Wat ik ermee bedoel is, dat de universitaire democratisering doorkruist is door een veel omvattender proces: dat van de bureaucratische planning van onderwijs en onderzoek op nationale schaal. Het is vooral dit proces dat de verhoudingen binnen het universitaire bestuur op een door niemand voorspelde manier van karakter veranderd heeft. Het gevolg ervan is namelijk dat de universiteiten nauwelijks meer bestaan. Wat er in Groningen bij de chemici gebeurt, is nog maar voor een zeer beperkt deel afhankelijk van beslissingen die in Groningen genomen worden. Veel belangrijker is wat er in de landelijke circuits besloten wordt, lokale beslissingen zijn daar hooguit een afgeleide van.
Waarom is het kijken naar een verfilming van een opera zo'n tweeslachtige en vaak teleurstellende bezigheid, met name voor de filmliefhebber? Het is een vraag die opgeroepen wordt door de cyclus met operaen muziekfilms die al weer een aantal maanden om de twee weken op zondagochtend in het Concerthuis draait. De cyclus wordt verlevendigd met een koffieconcert en appelgebak en schijnt overigens uitstekend te lopen. Talrijke gerenommeerde regisseurs hebben zich al aan de opera gewaagd, het verfilmen van een klassiek muzikaal meesterwerk lijkt een grote uitdaging. De oorzaak daarvan ligt waarschijnlijk in de grote liefde die filmers voor het theatrale en totale medium opera koesteren, maar de vraag is natuurlijk wel of die liefde ook daadwerkelijk resulteert in aantrekkelijke dramatische beelden. Opera is een uitermate theatrale kunstvorm met eigen wetten en gebruiken. Zang en muziek worden op het podium doorgaans begeleid met brede armgebaren en een pathetische mimiek. Van opera moet je op afstand genieten, vanuit een theaterzaal. Weidse gebaren zijn daarentegen dodelijk op het filmdoek. Daar kan de zeggingskracht van een moment besloten zitten in een knipoog of een lichte trilling rond de mondhoeken. Opera is nauwelijks te combineren met de intimiteit van de filmcamera. (Rob de Kam)
Toch kiezen de meeste regisseurs voor een vrij simpele registratie, al dan niet opgesierd met wat persoonlijke franje. Hooguit vinden de opnames plaats in de vrije natuur in plaats van op een podium, maar dat maakt het onzinnige van de registratie vaak alleen maar duidelijker voelbaar. Wanneer de als acteur meestal slecht geschoolde zangers dan ook nog belabberd worden nagesynchroniseerd, is het resultaat een parodie op de op zich zo aantrekkelijke kunstvorm. Waarschijnlijk zijn commerciële motieven doorslaggevend bij de keuze voor een traditionele opera-verfilming. Een echt groot publiek is er toch al niet voor en waarom de liefhebbers dan voor het hoofd stoten met een tegendraadse bewerking? Toch kan het ook anders. In onze buurlanden circuleert al geruime tijd de film Aria, waarin acht regisseurs van naam en faam (waaronder Robert Altman, Derek Jarman, Bruce Beresford en Jean Luc Godard) elk één aria onder handen nemen. Hopelijk wordt deze compilatie ooit nog eens in Nederland uitgebracht. In Aria ontbreken de braaf nagespeelde opera-scènes. In plaats daarvan krijg je acht eigenzinnige korte speelfilms voorgeschoteld, waarin de aria slechts aanleiding is voor een origineel verhaal. Zo speelt Lully's 'Armide' in de versie van Godard zich af in een sportschool vol patserige body-builders en smachtende vrouwen. De acteurs pretenderen gelukkig niet dat zij zingen. Muziek en zang beperken zich tot de geluidsband. (Karel Hupperetz)
Inspirerende en vernieuwende operaverfilmingen zijn dus mogelijk, maar voorlopig moeten we het in Nederland nog doen met wat meer traditionele produkties. De cyclus in het concerthuis biedt op 20 maart nog de populaire en met veel muziek gelardeerde Mozart-biografie Amadeus en op 3 april Die Zauberflöte in de versie van Ingmar Bergman. Komende zondag presenteert het Concerthuis een wat vreemde eend in de bijt met de leuke, maar wel gedateerde Disney-klassieker Fantasia
Waarom is het kijken naar een verfilming van een opera zo'n tweeslachtige en vaak teleurstellende bezigheid, met name voor de filmliefhebber? Het is een vraag die opgeroepen wordt door de cyclus met operaen muziekfilms die al weer een aantal maanden om de twee weken op zondagochtend in het Concerthuis draait. De cyclus wordt verlevendigd met een koffieconcert en appelgebak en schijnt overigens uitstekend te lopen. (Jan Kooi)
Talrijke gerenommeerde regisseurs hebben zich al aan de opera gewaagd, het verfilmen van een klassiek muzikaal meesterwerk lijkt een grote uitdaging. De oorzaak daarvan ligt waarschijnlijk in de grote liefde die filmers voor het theatrale en totale medium opera koesteren, maar de vraag is natuurlijk wel of die liefde ook daadwerkelijk resulteert in aantrekkelijke dramatische beelden. Opera is een uitermate theatrale kunstvorm met eigen wetten en gebruiken. Zang en muziek worden op het podium doorgaans begeleid met brede armgebaren en een pathetische mimiek. Van opera moet je op afstand genieten, vanuit een theaterzaal. Weidse gebaren zijn daarentegen dodelijk op het filmdoek. Daar kan de zeggingskracht van een moment besloten zitten in een knipoog of een lichte trilling rond de mondhoeken. Opera is nauwelijks te combineren met de intimiteit van de filmcamera. Toch kiezen de meeste regisseurs voor een vrij simpele registratie, al dan niet opgesierd met wat persoonlijke franje. Hooguit vinden de opnames plaats in de vrije natuur in plaats van op een podium, maar dat maakt het onzinnige van de registratie vaak alleen maar duidelijker voelbaar. Wanneer de als acteur meestal slecht geschoolde zangers dan ook nog belabberd worden nagesynchroniseerd, is het resultaat een parodie op de op zich zo aantrekkelijke kunstvorm. Waarschijnlijk zijn commerciële motieven doorslaggevend bij de keuze voor een traditionele opera-verfilming. Een echt groot publiek is er toch al niet voor en waarom de liefhebbers dan voor het hoofd stoten met een tegendraadse bewerking? (Eddy Determeyer)
Toch kan het ook anders. In onze buurlanden circuleert al geruime tijd de film Aria, waarin acht regisseurs van naam en faam (waaronder Robert Altman, Derek Jarman, Bruce Beresford en Jean Luc Godard) elk één aria onder handen nemen. Hopelijk wordt deze compilatie ooit nog eens in Nederland uitgebracht. In Aria ontbreken de braaf nagespeelde opera-scènes. In plaats daarvan krijg je acht eigenzinnige korte speelfilms voorgeschoteld, waarin de aria slechts aanleiding is voor een origineel verhaal. Zo speelt Lully's 'Armide' in de versie van Godard zich af in een sportschool vol patserige body-builders en smachtende vrouwen. (Jaap de Boer)