Sales menager of verkoopleider Gaat het anglicisme teloor?

Virgie Withagen en Tom Boves - Vakgroep Algemene Taalwetenschap en Dialectologie, KU Nijmegen

Het Nederlands kent nogal wat anglicismen, woorden uit het Engels, die nu bij ons ingeburgerd zijn. Vooral sinds 1863, het oprichtingsjaar van de HBS, gaat het hard, en het einde van de toevloed is nog niet in zicht. In de jaren zeventig en tachtig is het aantal zelfs explosief gestegen.

Het gebruik van anglicismen kan iedereen constateren, maar een probleem apart is: wat vinden we van al die woorden? Staan jongeren er anders tegenover dan ouderen? Hebben academici hiertegenover een andere houding dan minder hoog opgeleiden? Op deze vragen kunnen we nog geen algemeen geldig antwoord geven. Wel kunnen we een tipje van de sluier oplichten aan de hand van een kleinschalig onderzoek.

LEEFTIJD EN OPLEIDING

`Nederlanders gebruiken meer Engelse woorden dan nodig en wenselijk is.' `Het gebruik van Engelse woorden klinkt aanstellerig.' Deze en nog 27 andere stellingen over anglicismen in de Nederlandse taal hebben we voorgelegd aan 61 Nederlanders. Zij moesten aangeven of zij het met die stellingen eens zijn. De 61 deelnemers (mannen en vrouwen) werden op leeftijd ingedeeld in jongeren (van 20 tot 30 jaar) en ouderen (50 plus). Van beide groepen had de ene helft een lage opleiding (LBO of Mavo) en de andere helft een hoge (HBO of universiteit). Het eerste resultaat van onze enquête zal niemand verbazen. Ouderen spreken hun voorkeur uit voor zuiver taalgebruik. Vooral ouderen met een lage opleiding vinden dat ze ook zónder anglicismen uitstekend kunnen uitdrukken wat ze denken en voelen. Jongeren daarentegen lijken wat minder te hechten aan een zuivere Nederlandse taal. Tegen onze verwachting in bleek echter dat juist de jongeren met een láge opleiding menen dat ze regelmatig een Engels woord nodig hebben om hun gedachten en gevoelens uit te drukken.

HET LOON VAN DE SALES MANAGER

Zou een sales manager meer verdienen dan een verkoopleider? Welke indruk maakt iemand op u die veel Engelse woorden gebruikt? Slim, slijmerig, aardig of arrogant?

Een manier om op deze vragen een antwoord te krijgen, is de volgende. Laat iemand met een prettige stem twee stukjes tekst inspreken op een band of cassette. Zorg ervoor dat het ene fragment doorspekt is met anglicismen, en het andere louter Nederlandse woorden bevat. De twee fragmenten moeten voor de rest identiek zijn. Laat de deelnemers luisteren naar deze bandopnames, en laat hen opschrijven wat ze over de twee sprekers denken.

Uit de resultaten van deze test bleek dat hoog opgeleide jongeren niet erg onder de indruk zijn van het gebruik van anglicismen. Zij vinden het, in tegenstelling tot hun leeftijdgenoten met een lage opleiding, eerder overdreven. Ouderen vinden iemand die veel anglicismen gebruikt juist wel vriendelijk en betrouwbaar overkomen.

GAAT HET ANGLICISME TELOOR?

Onze resultaten duiden erop dat het prestige van de Engelse woorden aan het slijten is. Alleen jongeren met een lage opleiding zijn er nog van onder de indruk. Deze algemene conclusie geeft te denken, vooral voor onze reclamemakers. Bij hun prestigieuze doelgroepen verkoopt voor z'n hele lijf nu weer beter dan voor z'n hele body .

Is de tijd rijp voor een nieuwe taalmode, nu iedereen zijn woorden in het Engels verpakt? Als we ons wagen aan een voorspelling voor de toekomst, dan beantwoorden we deze vraag met een voorzichtig `ja'. We geven het Duits een goede kans, indien tenminste de Duitse economische opmars doorgaat. Of het Russisch, mocht de perestrojka echt gaan vlotten.

Een andere vraag is wat er met onze anglicismen van nu in de toekomst gaat gebeuren. Voor een antwoord kunnen we kijken naar wat er gebeurd is met leenwoorden uit andere talen, zoals het Frans, Duits en Latijn. Die woorden hebben zich wat klank, klemtoon en betekenis betreft geleidelijk naar ons eigen, Nederlandse taalsysteem gevoegd. Het zijn gewone Nederlandse woorden geworden. Zou het met anglicismen anders gaan?

Withagen, W.V., Sales manager of verkoopleider ? Doctoraalscriptie Algemene Taalwetenschap & Dialectologie. KU Nijmegen 1990.

De meeste anglicismen die we in het Nederlands tegenkomen verraden onmiddellijk hun afkomst: spelling en uitspraak doen ze duidelijk kennen als Engelse woorden. Andere zijn moeilijker herkenbaar, omdat ze schuilgaan achter een Nederlands uiterlijk. Het is zeker niet de eerste keer dat, in Onze Taal of elders, aandacht wordt geschonken aan deze verborgen anglicismen: het is vooral prof. Zaalberg geweest die er al verscheidene te boek heeft gesteld.

Harry Cohen te Brussel heeft in de afgelopen maanden uit dagbladen een nieuwe collectie verzameld. Het is een momentopname geworden die beslist geen aanspraak wil maken op volledigheid. De verzameling bevat naast oude bekenden ook verschillende nieuwe gevallen. Een deel ervan wordt hier onder de loep genomen door J. Posthumus, die zelf ook vondsten heeft aangedragen.

Anglicismen in Nederlandse vermomming

J. Posthumus - ex-medewerker Anglistisch Instituut, RU Groningen

Een eerste vraag is hoe we verscholen anglicismen kunnen herkennen. Bij sommige is dat niet zo moeilijk. Ze verraden zich als vormen van krom of ronduit foutief Nederlands, die duidelijk op onnadenkende wijze uit het Engels zijn omgezet. We komen ze nogal eens tegen in de krant, vooral wanneer daar met Engelstalige bronnen wordt gewerkt. Andere gevallen van Engelse invloed zijn moeilijker herkenbaar, omdat ze beter in het Nederlands zijn ingepast. We vinden ze vooral onder de nieuwe uitdrukkingen en woordbetekenissen die in het Nederlands nog steeds aan populariteit winnen.

NUTTIG OF HANDIG

De volgende vraag is dan: hoe verreikend is deze Engelse invloed op het Nederlands? Hebben we hier inderdaad te maken met een `sluipende' aantasting van onze taal, des te verraderlijker omdat ze als het ware ongemerkt plaatsvindt? Om dit verschijnsel in beeld te krijgen kunnen we het best wat preciezer nagaan wat er zich eigenlijk afspeelt. Allereerst zijn een aantal gevallen van krom Nederlands waarschijnlijk te beschouwen als ongelukjes bij de rechtstreekse omzetting van een Engelse basistekst. Ze horen dan in wezen thuis in de algemene categorie van onverzorgd Nederlands. Frappante voorbeelden zijn moeilijkheden overkomen (E. overcome = overwinnen) en een nerveus wrak (E. a nervous wreck = ongeveer een (menselijk) wrak).

Anders wordt het wanneer deze verschijnselen zich gaan voordoen in een zuiver Nederlandse omgeving, zonder dat dus een Engelse voorbeeldtekst de taalgebruiker rechtstreeks beïnvloedt. Als een bepaald geval verschillende malen voorkomt, hebben we inderdaad te maken met een nieuwe ontwikkeling in het Nederlands onder invloed van het Engels. Acceptatie in het Nederlands is hierbij geenszins een kwestie van louter willekeur of toeval. De spraakmakende gemeente geeft zulke nieuwe anglicismen vooral plaats als ze nuttig of handig in het gebruik zijn, en in ruimere zin binnen het Nederlandse taalpatroon vallen. We kunnen hierbij denken aan een nieuw beeldend of kernachtig gezegde, of aan een uitbreiding van de betekenis of de syntactische mogelijkheden van een al bestaand Nederlands woord. Een voorbeeld van het eerste is zijn nek uitsteken , van het tweede het gebruik van overleven zonder lijdend voorwerp. Om recht te doen aan de gemaakte onderscheidingen heb ik de gevonden voorbeelden hieronder in drie rubrieken opgevoerd.

ZEGSWIJZEN/UITDRUKKINGEN

Naast het al bekende zijn nek uitsteken en het als warme broodjes over de toonbank gaan (deze laatste uitdrukking wordt gezien als een vrije omzetting van `to sell like hot cakes') werden onverwacht veel voorbeelden gevonden van het tot nog toe minder bekende zijn zegeningen tellen (E. count one's blessings). Deze kennelijk bewust uit het Engels overgenomen uitdrukking, die aangeeft dat er bij wat als negatief wordt ervaren toch ook een aantal positieve punten te noemen zijn, voorziet duidelijk in een behoefte. Zo probeerde minister-president Lubbers eind juni 1990 bepaalde verontruste aanhangers van de Partij van de Arbeid gerust te stellen met de volgende woorden: `Het beleid heeft duidelijk ook PvdA-profiel. Ik zou zeggen: mensen tel je zegeningen.' Nog een nieuwe typische uitdrukking is koude voeten krijgen (E. get cold feet, d.w.z. bij nader inzien niet de moed kunnen opbrengen iets te doen).

Andere min of meer schilderachtige gezegden lijken eerder gedachteloze vertalingen van een rechtstreekse Engelse bron. Daartoe behoren: Het Grand Hyatt (Hotel) zette hem op de kaart (E. put him on the map = vestigde zijn reputatie), en massale actie is de naam van het spel (E. ... is the name of the game = het gaat om ...). Onnadenkend vertaald is misschien ook We zullen ons huiswerk moeten maken (E. do one's homework = zich grondig voorbereiden), een uitdrukking die men overigens gemakkelijk in de gewenste zin kan verstaan.

We moeten trouwens niet al te gauw klaarstaan met beschuldigingen van slordigheid of domheid. Sommige vertalingen kunnen van een knipoog vergezeld gaan. Is dit wellicht het geval bij `Academische commissies kunnen debatteren tot de koeien naar huis komen ' (E. till the cows come home = tot in het oneindige), of het gras bij de buren is altijd groener (E. the grass is always greener across the fence)?

Ook kortere idiomatische uitdrukkingen zijn in opmars. Naast het nog steeds uiterst populaire te gaan (`hij heeft nog 18 jaar te gaan', e.d.) en het maken (`mijn broer is ontzettend rijk; hij heeft het gemaakt!') hebben we nu een explosie van `te ... voor woorden', geënt op Engelse uitdrukkingen als `too silly for words' = meer dan woorden kunnen beschrijven, d.w.z. `in de hoogste mate'. De Nederlandse voorbeelden die in ons korte tijdsbestek werden gevonden, zijn `te gek/dol/zot/erg/kinderachtig/onwaarschijnlijk/ridicuul/neurotisch voor woorden'. Ook het gebruik van staan voor (E. stand for = beduiden, betekenen) als in `het getal 36 staat voor 36ste vlucht' lijkt al heel gewoon. Opvallend was het tweemaal voorkomen in zuiver Nederlandse context van het figuurlijk gebruikte achterover leunen . Het heeft dan de betekenis van E. `lean back', of ook `sit back' (= zijn gemak nemen, de zaak verder op zijn beloop laten), zoals in `Toch is er geen reden voor Kok om achterover te leunen'. Dit is in elk geval beter dan de domme vertaling `achterover zitten', die voorkwam in `Moegabe vindt niet dat zijn land rustig achterover kan zitten'.

Ook bij de korte idiomatische uitdrukkingen vinden we kennelijk bewuste vertaalgrapjes, zoals `dat is beslist niet mijn kop thee (E. not my cup of tea = niet mijn favoriet onderwerp of favoriete bezigheid), en hete stof (E. hot stuff = iets dat zeer interessant of opwindend is). Het ging hier om een film die beschreven werd als `hete stof om zijn inhoud, maar geen artistiek hoogstandje'. Vertalingen met een knipoog zijn ongetwijfeld ook Renate Dorresteins borende recensies (E. boring = vervelend) en G.L. van Lenneps het werkt wel soberend (E. sobering = ontnuchterend). Wel weer ondoordacht vertaald lijkt in lijn met (E. in line with = in overeenstemming met). In termen van , rechtstreeks afkomstig van het Engelse `in terms of', zoals in `iets beschrijven in termen van neuronen' is een gemakzuchtige stoplap die niet meer weg te denken is uit het wetenschappelijk jargon. Een laatste onachtzame vertaling die ik hier wil noemen is `twee verschrijvingen op een rij ' (E. in a row = achter elkaar). Meer idiomatisch klinkt op rij , een uitdrukking die tegenwoordig schering en inslag is in de sportjournalistiek (`twee overwinningen op rij', e.d.).

VERRUIMING WOORDBETEKENIS

Onder dit hoofd vallen zowel ondoordachte vertalingen als aanpassingen die min of meer in het verlengde liggen van bestaand Nederlands taalgebruik. Tot de eerste categorie hoort het veel gelaakte gebruik van administratie (E. administration) in de betekenis `regering', en controleren (E. control) in de betekenis `beheersen'. Minder storend, we kunnen gerust zeggen al geheel geaccepteerd, is het aan het Engels ontleende gebruik van boeken in de betekenis `bespreken', als in `een reis, een hotel boeken'. In onze recente verzameling vinden we weer eens de domme vertalingen pathetisch (E. pathetic) waar `zielig' wordt bedoeld, theater (E. theatre) waar `strijdveld' op zijn plaats is, brutaliteit (E. brutality) waar `wreedheid' had moeten staan, en leidende (E. leading) politici en dito industrilen die in goed Nederlands `vooraanstaand' zouden moeten heten. Vreemd zijn ook eigenlijk onderliggende (E. underlying) problemen en het opeisen (E. to claim) van ontvoeringen of aanslagen. (Ze worden natuurlijk ook dikwijls `geclaimd'). Dat genezers ergens helers (E. healers) worden genoemd, heeft ongetwijfeld te maken met de Engelse vertaalcontext, maar dit zelfstandig naamwoord kan ook gemakkelijk worden afgeleid van het werkwoord helen (in de betekenis `genezen').

Interessant is het ongewone gebruik van winnaar (E. he is a winner) en overlever (E. she is a survivor) met de betekenis `iemand die altijd (over)wint', respectievelijk `er altijd weer bovenop komt'. Dit gewoonteaspect (= iemand die altijd ...) komt in het Nederlands veelvuldig voor: men denke aan `leugenaar', `bedrieger' etc. Toekenning van deze algemenere betekenis ook aan `winnaar', `verliezer' en dergelijke (hoezeer ook onder Engelse invloed tot stand gekomen) valt dus wel degelijk binnen een Nederlands patroon.

Al behoorlijk ingeburgerd zijn inmiddels de lekken (E. leaks) in de pers, en het gebruik van het werkwoord lekken in de betekenis `(iets) doen uitlekken' (E. to leak), getuige onder andere de prachtige krantekop `Lekkende ambtenaren steken hun nek uit'.

ZINSBOUW EN WOORDVORMING

Zinsbouw en woordvorming behoren tot de diepgewortelde structuurelementen van een taal die moeilijk vatbaar zijn voor duurzame buitenlandse beïnvloeding.Toch zijn daar ook marginale aanpassingen mogelijk. Een geval van nieuwe woordvolgorde onder Engelse invloed betreft het al langer bekende gebruik van ooit als nabepaling, zoals in `een van de grootste kunstdiefstallen ooit'. Deze constructie is voor het Engelse ever heel gewoon, maar het Nederlands gebruikt toch normaliter een bijzin, zoals `die ooit heeft plaatsgevonden'. Dat de Engelse constructie wordt nagevolgd, komt ongetwijfeld doordat deze veel korter is. Een tweede vrij sterk verbreid geval van Engelse woordvolgorde vinden we in een voorbeeld als de `Polgar-zusjes'. De Hongaarse zusjes Polgar die onlangs weer in Nederland kwamen schaken, werden in de krant regelmatig met de Engelse woordvolgorde aangeduid.

Wat de onnederlandse woordvorming betreft, zien we nogal eens gevallen, meestal in een Engelse vertaalcontext, als zelfuitgeroepen (`een zelfuitgeroepen [= self-proclaimed] wetgevend lichaam') en zelfverklaard (`de zelfverklaarde [= self-declared] nihilist'). Deze lijken op correct gevormde samenstellingen als `zelfgekozen', maar dit Nederlandse woordvormingspatroon wordt normaliter niet toegepast bij wederkerende werkwoorden zoals `zich uitroepen', `zich verklaren (tot)', en dergelijke.

Ik hoop duidelijk gemaakt te hebben dat er onder de anglicismen in Nederlandse vermomming allerlei variëteiten bestaan. We vinden slordige vertaalfouten, taalgrapjes, bewuste overname van handige gezegden en uitdrukkingen, verruiming van gebruiksmogelijkheden van bestaande Nederlandse woorden, en ook, zij het marginaal, enige aanvreting van heersende Nederlandse taalregels. Niemand zal willen ontkennen dat de taal door de tijd heen steeds verandert. Bij dat proces hoort ook het overnemen van vreemdtalige woorden en zegswijzen, en verrijking met beeldende uitdrukkingen of bepaalde betekenisuitbreidingen. Laten we echter het goede daarin behouden, en het louter onachtzame vermijden.

Wie was Tante Betje? Mr. A.S. Nolst Trenité - Rotterdam

R.F. van Dijk (Onze Taal, novembernummer blz. 201) kan gerust zijn. Zijn oudoom Charivarius heeft de nagedachtenis van oude tantes of andere al dan niet oude dames niet bezwadderd. Zijn tante Wilhelmina Elisabeth - mijn bet-oudtante - heette tante Willimien. Hij erfde het weinige dat zij bezat en was haar executeur-testamentair. Tante Betje en Zuster Keetje zijn aan zijn fantasie ontsproten.

Mijn oudtante Betje J.G. Nolst Trenité - Velsen-Noord

Een beetje merkwaardig stukje; dat Wie was tante Betje ? in het novembernummer van Onze Taal door R.F. van Dijk uit Gorinchem over mijn oom Char, kort voor `Charivarius', nom de plume Gerard Nolst Trenité. Niet omdat hij de voornaam van mijn grootvader verkeerd spelt (moet zijn Jean Gédéon niet Jean Gideon; Gédéon is de Franse versie van Gideon), maar omdat hij zonder veel reden twijfelt of tante Betje als vrouw van vlees en bloed ooit heeft bestaan. Toch voert Van Dijk zelf aan dat Gerard een (oude) tante had: Wilhelmina Elisabeth, geboren 23 april 1837, overleden 6 januari 1918. Dat was die tante Betje waarover Gerard schrijft. Hijzelf was toen 47 jaar oud zij dus 80.

Waarom twijfelt Van Dijk of tante Betje echt heeft bestaan en niet een figuur is als de fictieve tante Truus van oud-minister Onno Ruding?

In 1940, in hoofdstuk X van zijn boekje Is dat goed Nederlands ?, schrijft oom Char: `Ik heb deze fout (namelijk: verkeerde woordschikking na het voegwoordje en ) lang geleden naar mijn toen reeds hoogbejaarde tante Betje genoemd, omdat die wonderlijke wending al hare brieven sierde.'

In de Nieuwe Amsterdammer van 2 februari 1918 antwoordde oom Char op de vraag hoe hij aan de naam van dit verschijnsel kwam: `... omdat het ook (behalve een kenmerk van handelscorrespondenten) wonderlijk genoeg de vaste briefstijl is van bedaagde dames'. In deze twee uitspraken ziet Van Dijk een mogelijke tegenspraak, al voegt hij er zelf aan toe: `De conclusie kan zijn dat Charivarius in 1918 niet de nagedachtenis van zijn zojuist overleden tante wilde compromitteren.'

Of dit laatste oom Chars overweging is geweest, weet ik niet. Maar ik weet wel dat hij genoemde stijlfout, of moet ik zeggen eigenaardigheid, naar deze tante heeft genoemd. In het feit dat hij in de tweede aanhaling Betje niet met name heeft genoemd, zie ik geen enkele tegenspraak.

Anglicismen in computerhandleidingen Arthur Kooyman - Edinburgh

De stelling dat het Nederlands invloed van het Engels ondergaat op het gebied van woorden die te maken hebben met computers en computerprogramma's is het intrappen van een volledig open deur. Deze invloed kan echter geanalyseerd en zelfs genormeerd worden (zoals het Nederlands Normalisatie-Instituut tracht te doen). Woorden als directory zijn in zoverre onproblematisch dat deze niet in het Nederlands voorkomen en dus ook niet voor verwarring kunnen zorgen. Anders wordt het wanneer een Nederlands woord een tot dan toe niet bestaande betekenis in het Nederlands krijgt. Kan men bij Engelse woorden die nieuw door het Nederlands overgenomen worden, spreken van ontlening, in het tweede geval moet men spreken van een `anglicisme', omdat de Engelse betekenis wordt toegevoegd aan het Nederlands. Ik geef hier zeven voorbeelden.

*HELP

Veel computerprogramma's hebben hulpschermen waar de gebruiker informatie kan vinden. Het bevreemdende is dat de meeste programma's (ik noem Wordperfect, het Nederlandse Apple-toetsenbord en de handleidingen daarbij, maar ook Microsoft Word, versie 3.0) de Engelse term laten staan. Dit is enigszins vreemd, want het Nederlandse woord help is geen zelfstandig naamwoord zoals het Engelse help , maar een uitroep, afgeleid van het werkwoord helpen . De Nederlandse vertaling zou hulp moeten luiden. Het wordt nog vreemder als in een zin beide woorden ( hulp en help ) door elkaar worden gebruikt: zo las ik in een handleiding als kop van een alinea `Hulp vragen over de opdracht Help'. In het Nederlands moet men help interpreteren als een uitroep van radeloosheid van de gebruiker. @SUBKOPREGEL = *SCHALEN

Vooral in desktop publishing-programma's komt een werkwoord schalen voor (zie bijvoorbeeld het handboek van de Teleac-cursus uit 1989 over desktop publishing). Men dient een illustratie te `schalen'. Let wel: het gaat hier om een werkwoord, niet om het meervoud van het zelfstandig naamwoord schaal . Het betreft hier een volledige overname van het Engelse to scale , wat beter vertaald zou kunnen worden met `op schaal brengen', `vergroten of verkleinen'. @Z_KADERTEKST = *FORMAAT

Het woord formaat is een synoniem van het woord grootte . De grootte van de pagina is hetzelfde als het formaat daarvan. Wanneer men over bepaalde bestandsstructuren praat, heeft men het echter eveneens over een `formaat'. Dit is een vertaling van het Engelse `format', dat `vorm van de indeling' of `bestandsstructuur' betekent. In andere programma's kan het woord `format' ook gebruikt worden in de zin van `vormgeving' (van tekst bijvoorbeeld: dit lettertype, deze grootte en cursief gezet). Beide keren vindt er interferentie plaats van een Engels en een Nederlands woord. STATUS

Het Engelse woord status duidt in het algemeen een situatie aan, een stand van zaken. Het Nederlandse woord status betekent iets heel anders. Iets heeft een hoge status, maar `stand van zaken' is niet gebruikelijk als betekenis van status. Niettemin wordt status line vertaald met statusregel , waarin de huidige toestand van een bestand wordt aangeduid. SELECTIE/SELECTEREN

De Engelse woorden selection en to select - die gebruikt worden in de zin van `select this option here' - worden steevast vertaald in `selectie' en `selecteren'. Deze woorden betekenen in het Nederlands wel `kiezen', maar een bepaalde vorm van kiezen. Selecteren heeft te maken met onderscheid, zoals iemand sollicitanten selecteert of de juiste bananen op een groenteveiling. De vertaling `selecteren' is meestal een niet geheel juist Nederlands woord. REVISEREN

Men kan als computergebruiker van gedachten veranderen en een bepaalde indeling wijzigen. Dit heet in het Engels `to revise your document'. In het Nederlands wordt dit vaak vertaald met `uw document reviseren'. Het Nederlands kent wel reviseren , maar dan alleen in plechtstatige taal of in `een automotor reviseren'. Een betere vertaling zou doodgewoon `wijzigen' zijn.

REFERENTIEMATERIAAL

De handleiding en alles wat bij een computer hoort, wordt vaak `referentiemateriaal' genoemd. De betekenis van referentie in deze nieuwe samenstelling is ons in het Nederlands vreemd.

Referentiemateriaal is een volledige overname van het Engelse `reference material'. Het Nederlands kent daarvoor `documentatiemateriaal'.

Toch ben ik benieuwd welke van de zeven woorden in het jaar 2010 in de genoemde betekenissen volledig ingeburgerd zullen zijn in het Nederlands.

Taalcuriosa Plaatsnamenspel Jules Welling - Best

Op het bestelde menu wachten in een restaurant hoeft niet onaangenaam te zijn. Goed gezelschap kan de tijd doen vergeten. Maar soms, vooral als de eter alleen is, kan het vervelend lang duren. Het Best Western Hotel Erica in Berg en Dal heeft daar iets op bedacht. Op de papieren placemat staat geen boers middeleeuws tafereeltje afgebeeld, maar wordt de klant een taalspelletje voorgelegd, hetgeen ik nog niet ergens anders gezien heb en derhalve hierbij tot curiosum verhef.

Het spelletje zelf is niet nieuw. Er wordt een niet afgemaakte zin gegeven en het in te vullen woord moet een plaatsnaam in Nederland zijn. Seth Gaaikema is - voor zover ik weet - de geestelijke vader. Ik herinner me een liedje waarin hij zong over een boer die naar zijn `zwijn drecht'. De placemat-ontwerper van het genoemde hotel is met dat gegeven aan de gang gegaan, en ik moet zeggen dat hij enkele zeer curieuze vondsten heeft gedaan, zonder overigens de naam van Gaaikema als bron te vermelden. Maar goed, er staan 22 vragen op de placemat. Sommige vult een geoefend `curiosist' blindelings in, maar het gaat natuurlijk om die paar moeilijke opgaven.

Het mij toegezonden placematje bleek zeer goed bruikbaar op feestjes. Ik leg het de lezers hierbij onder het bord. Inzenden van oplossingen hoeft niet, prijzen zijn er niet te winnen. Test uw eigen kennis van de vaderlandse topografie in combinatie met uw taalgevoel. Ik geef alleen de aardigste.

1. Toen in de herberg een vechtpartij had plaatsgevonden, vond de waardin bij thuiskomst een ... 2. Toen de klei op was, kon men gelukkig nog een hele tijd met ... 3. De koekoek vroeg zich af: waar zal ik mijn ... 4. Ze hoeft maar even in de zon te liggen en ... 5. Ik schaak slecht, maar weet je dat ik nog ... 6. Het leek of Jan scheef liep, maar hij liep ... 7. Ik dacht: hij komt nog lang niet, maar plotseling was ... 8. De bal loeide naar het doel, de keeper sprong en ... (2x) 9. Mijn zusje moest overgeven; oh, oh, wat ... 10. Oude lol is niet leuk. Geef mij maar ...

(Oplossingen: zie pagina )

Oplossingen plaatsnamenspel:

1. Dodewaard; 2. Zandvoort; 3. Eibergen; 4. Bruinisse; 5. Rotterdam; 6. Haastrecht; 7. Deventer; 8. Hattem, Miste; 9. Wassenaar; 10. Nieuwegein.

Enkele data's W. v. Kuilenburg - Boxmeer

Sinds Nederland op het late NOS-journaal een overzicht krijgt van Beurzen en Valuta denken velen dat de uitgang -a automatisch een meervoud aanduidt. Niemand wil er kennelijk van verdacht worden dat hij/zij het even gemakkelijk over data's en musea's heeft. Zo kon men onlangs een radioprogramma beluisteren waarin een organist verschillende toccata ten beste gaf. Het Politienieuws in een Boxmeers huis-aan-huisblad vermeldde dat maar liefst twee cafetaria in dezelfde straat ongenood nachtelijk bezoek hedden gehad.

Nog eens foetballen Jo Daan - Barchem

In nummer 2/3 van jaargang 1990 van dit blad schreef prof. Zaalberg over Engelse resten in de uitspraak van het woord voetballen . Hij eindigt zijn inzending met de volgende zin: `Lieden die in hun spraak onderscheid laten horen tussen f en v, spreken voetballen veelal uit met een f aan het begin.'

Wat verstaat hij onder deze beide medeklinkers? Waarschijnlijk is voor hém de v stemhebbend en f stemloos. Theoretisch is dat voor mij ook het geval, al ben ik lang niet bij elke spreker en bij elke v er zeker van dat ik die stem hoor. Ook als de f en v stemloos worden uitgesproken, blijven ze vaak verschillend: de f wordt dan `vast' gearticuleerd (dat is met kracht, met meer spierspanning), de v `los' (dat is met minder spierspanning). Ik heb de indruk dat het verschil tussen f en v geleidelijk kleiner wordt: de klanken vallen samen in f.

Jaren geleden heeft Gussenhoven hierop al gewezen. Maar toen moest ik er aandachtig naar luisteren om het te horen. Nu valt het op, ook als ik alle aandacht besteed aan de inhoud van het gezegde. Dit laatste was onder andere het geval in een documentaire die ik onlangs zag. Ik herkende de commentaarstem, die tot mijn verwondering veel stemloze v's produceerde, terwijl het verschil tussen `los' en `vast' minimaal was. Dit alles voor zover het op het gehoor af is vast te stellen.

Vreemd is nu dat de s en z, die net zo'n stemloos/stemhebbend paar vormen als de f en v, een heel andere ontwikkeling doormaken. Die worden hoe langer hoe meer allofonen. Dat wil zeggen dat de uitspraak bepaald wordt door de positie in het woord. Om het eenvoudig te houden: zowel het teken z als het teken s worden aan het begin van een woord en van een lettergreep stemhebbend uitgesproken, als z dus. In een nummer van Taal en Tongval heb ik een kleine bloemlezing gegeven: zamen, zuper, huizelijk, zène (scène), zingel (single) en zelfs noblèze (het Franse noblesse), gevallen van hypercorrectie; zestig, zeventig, op zondag en broekzak , gevallen van spellinguitspraak. Deze medeklinkers worden duidelijk onderscheiden, misschien nog wel duidelijker dan vroeger het geval was.

Ik geloof dat er nog een ander opvallend verschil tussen beide paren is. De z/s-hypercorrectie (dat is z uitspreken, ook als er s gespeld is), valt vooral op bij televisie-uitzendingen. Spellinguitspraak en hypercorrectie zouden net zo goed kunnen optreden bij v/f, maar doen dat veel minder.

Ik heb de indruk dat er een taalverandering bij het leven te betrappen is. Wat gebeurt er? De normen? De articulatie? Het gehoor? Of de sociale waarderingen? S voor z zou plat zijn, want het is nog steeds een kenmerk van het Amsterdams (zie Schatz, Lik op stuk , blz. 63).

Over deze problemen is een dissertatie te schrijven. Maar over tien jaar is de ontwikkeling misschien voltooid, dan zal de aardigheid eraf zijn.

Gezocht: het trouwste lid

1931 - 1991: dat zijn maar liefst zestig Onze-Taaljaren! Ter gelegenheid van deze gedenkwaardige leeftijd verschijnt in november van dit jaar een jubileumboek over de geschiedenis van het genootschap en zes decennia wisselwerking tussen Onze Taal en onze taal.

Al enkele maanden wordt aan de totstandkoming van dit boek hard gewerkt. De samenstellers ervan hebben ons laten weten dat zij graag in contact komen met

HET TROUWSTE LID VAN HET GENOOTSCHAP = DE TROUWSTE ONZE-TAALLEZER

Helaas kunnen wij die lezer niet via ons huidige abonneebestand achterhalen. Daarom aan u de vraag: als u Onze Taal al heel erg lang op de voet volgt (liefst vanaf het eerste nummer abonnee bent, maar even daarna is natuurlijk ook bijzonder trouw!), of iemand kent die al zeer lang Onze Taal leest, wilt u dat dan telefonisch of schriftelijk doorgeven aan Liesbeth Gijsbers via het secretariaat?

Gezocht: oude jaargangen

De zestig jaar van het genootschap waren vol van verhuizingen, wijzigingen van redacties, en liefhebbers van oude jaargangen.

Tot onze schrik hebben wij moeten constateren dat het genootschap over slechts één complete verzameling van Onze Taal beschikt. Dat is angstaanjagend weinig. Daarom de volgende dringende oproep: mocht u van plan zijn van een of meer (vooral: oude) jaargangen Onze Taal afstand te doen, schenk ze dan aan het genootschap. Uiteraard zijn de verzendkosten en eventuele andere kosten voor onze rekening. U kunt contact opnemen met het secretariaat voor verdere informatie.

Gevraagd: knipsels

Natuurlijk viel het u onmiddellijk op: de rubriek Vierkantjes op de achterkant van Onze Taal werd vervangen door de rubriek Ruggespraak, een grafische grabbelton vol opmerkelijke uitspraken over taal, mislukte of juist gelukte beeldspraak en krantekoppen, ergerniswekkend en vermakelijk taalgebruik, enzovoort.

Vele honderden trouwe achterkantlezers hebben PCUdB gedurende veertien jaar rijkelijk voorzien van onderwerpen voor het schrijven van zijn vierkantjes: zij stuurden de redactie stapels knipsels en signalementen van curieuze taalfeiten.

Wij roepen u op daarmee vooral door te gaan! Een selectie uit uw knipselinzendingen zal voortaan maandelijks in Ruggespraak verschijnen. Zonder commentaar, want de knipsels en voorbeelden zullen zelf boekdelen (moeten) spreken!

Hollanders? Dr. Jo Daan - Barchem

Met enige verwondering heb ik in het juli/augustusnummer (1990) van dit tijdschrift gelezen dat de Nederlandse overheid de Nederlandse omroepen verboden heeft luisteraars en kijkers in Vlaanderen nog als Vlaamse aan te spreken. Over de juistheid van dat verbod wil ik het nu niet hebben.

Mogelijk met nog meer verbazing heb ik gelezen dat de omroepen zich aan dit verbod houden. Ik wist niet dat de Nederlandse overheid zoveel autoriteit had. Ik zou willen dat ze dat gezag ook gebruiken om een einde te maken aan een echte misstand in eigen land. Er wordt nog heel vaak over `Hollanders' en `Holland' gesproken en geschreven als Nederlanders en Nederland bedoeld zijn. De echte `Hollanders' valt dat waarschijnlijk niet op, maar voor de niet-Hollanders is het een vorm van discriminatie.

Onze overheid zal haar gezag in dit opzicht wel buiten de grenzen kunnen laten gelden, hoewel ze misschien toch iets meer haar best zou kunnen doen. Maar als het zo gemakkelijk gaat ten opzichte van onze zuiderburen, dan moet het binnen Nederland een klein kunstje zijn de media te verbieden te spreken van `Holland' en `Hollanders' als `Nederland' en `Nederlanders' bedoeld zijn.

Jo Daan, Hollandse van geboorte, Gelderse van woonplaats, Nederlandse van nationaliteit

TAAL EN BETEKENIS IN ÉÉN WOORD H.J. Verkuyl - hoogleraar Semantiek en Nederlandse Taalkunde, RU Utrecht

Regelmatig hoor ik mensen zinnen zeggen als: `In één woord, het was prachtig', meestal als afronding van een betoog of een paar uitspraken. In beide gevallen geldt blijkbaar 1 = 3.

WOORD IS DUBBELZINNIG

Deze ongerijmdheid is op twee manieren op te lossen. De eerste is: het woord woord is dubbelzinnig. In de ene betekenis heeft het dan betrekking op iets dat in geschreven vorm tussen wit staat, in de andere betekenis op een begrip. Wat een begrip ook is: het is niet iets taligs. Het is juist iets dat in taal wordt uitgedrukt: het is een inhoud die een talige vorm krijgt. Zo wordt het mogelijk de drie woorden een mooi resultaat te zien als de uitdrukking van één begrip.

Dat zou dan ook gelden voor een zin als `Lubbers' machtswoord was beslissend'. Om ervan uit te gaan dat Lubbers maar één woord zal hebben gesproken, gaat wat ver, zoals wij allen weten. Zelfs `Ik doe het niet' geldt als een machtswoord.

Een tweede manier om de ongerijmdheid op te lossen, is aan te nemen dat intonatie en accentuering een beslissende rol spelen. Als sterke nadruk wordt weergegeven met vet moeten we dus lezen: `In één woord, een mooi resultaat', of zelfs: `In één woord, het was prachtig '. De intonatie stuurt dan de hoorder vanzelf naar dat ene woord dat de spreker samenvattend wil gebruiken en accent geeft.

De nadruk-oplossing lijkt op het eerste gezicht wel plausibel, maar ik ben toch niet direct overtuigd. De nadruk zou in `In één woord, niet te geloven ' moeten vallen op niet eerder dan op geloven . Er zou dus een ingewikkelder intonatievorm moeten worden gevonden, bijvoorbeeld niet te geloven . Maar hier hebben we weer drie woorden.

Voor de eerste optie, namelijk: woord = begrip, pleit wellicht dat niet te geloven synoniem is met ongelooflijk , wat weer één woord (in de zin van `voorafgegaan en gevolgd door wit') is. Dat een woord ( ongelooflijk ) dezelfde betekenis kan hebben als drie woorden ( niet te geloven ), kan worden gezien als ondersteuning voor de stelling dat niet te geloven één woord (= begrip) is.

SYNONIEMFUNCTIE

Een interessant aspect van het gebruik van in één woord is dat sprekers niet praten over een situatie in de werkelijkheid, maar over de taal die ze gebruikten om over die werkelijkheid te praten.

Dat komt veel voor. Een zin als `Sinterklaas telt elf letters' is in gesproken taal dubbelzinnig: hij kan over het woord Sinterklaas gaan of over de persoon die elk jaar in december opduikt. Deze dubbelzinnigheid kan schriftelijk niet worden uitgedrukt. Wie ` Sinterklaas telt elf letters' schrijft, haalt de dubbelzinnigheid weg en heeft het over het woord Sinterklaas . Wie de cursivering weglaat, kan het alleen meer hebben over de persoon van Sinterklaas.

Wie zegt `Marie heeft dat heel goed gedaan; in één woord, een mooi resultaat' praat in `Marie heeft dat heel goed gedaan' over Marie en iets dat ze goed gedaan heeft. In één woord last een rustpauze in: het woord goed of de woorden goed gedaan worden nader uitgelegd: goed (gedaan) betekent `een mooi resultaat'. Het gaat nu niet meer direct over Marie en wat ze gedaan heeft, maar over de woorden die gebruikt werden om daarover iets te zeggen. Het gebruik van in één woord geeft aan dat de spreker een synoniem wil gebruiken voor een al gegeven omschrijving.

HOUTEN TAFELS IS EEN....

Onze taal zit vol van dit soort overgangen tussen gebruik van een woord om iets aan te duiden en het verwijzen naar dat woord zelf. Zo zegt men: `Oh, bestuurskunde, tja is dat een wetenschap? Nou ja, zoals het woord al zegt, het is een kunde meer dan een wetenschap'. Ook hier verschuift de optiek van zaak naar woord en vandaar weer naar de zaak.

Onlangs stond in de Groninger Gezinsbode de volgende door mij enigszins ingekorte tekst (geknipt uit en door Vrij Nederland): `Zondagavond zal op Eelde een Boeing landen die letterlijk geen bemanning aan boord heeft. Het toestel wordt namelijk gevlogen door twee vrouwelijke piloten.' Ook hier wordt, terwijl het gaat over een zaak, door het woord letterlijk aandacht gevraagd voor een woordvorm. Interessant genoeg laat dit voorbeeld de grenzen zien van een zeer bruikbare conventie in het schriftelijk taalgebruik. Er verschijnt een echte paradox.

Zichzelf respecterende taalkundigen maken in het schriftelijk taalgebruik streng onderscheid tussen houten tafels en houten tafels , door aanhalingstekens of door cursivering. Met de cursivering hierboven geef ik aan dat het gaat over een naamwoordgroep houten tafels , terwijl het ontbreken ervan inhoudt dat er gesproken wordt over houten tafels. De zin ` Houten tafels telt twee woorden' heeft daarom een enkelvoudige persoonsvorm, terwijl `Houten tafels zijn mooi' meervoudig congrueert. In de laatste zin gaat het over tafels.

TAALREGEL OVERTREDEN

Conventies, zoals cursivering en aanhalingstekens, hebben dus wel degelijk zin, en het is dan ook ergerlijk te zien dat de conventie vaak wordt genegeerd. In kranten houden veel journalisten, columnisten en eindredacteuren zich niet aan de regel om het genoemde onderscheid aan te houden. Ook veel brievenschrijvers die anderen attenderen op taalfouten, vallen op deze manier door de mand.

SPREKEN WORDT NOOIT SCHRIJVEN

De paradox ontstaat als volgt. In het voorbeeld met letterlijk is het niet goed mogelijk het woord bemanning te cursiveren. De Boeing had geen woord aan boord, maar een bemanning. Maar als men niet cursiveert, kun je niet over het woord bemanning schrijven. Je zou kunnen tegenwerpen dat letterlijk de cursivering uitspaart en dat de conventie dus goed blijft werken, maar stel dat men zich daardoor laat overtuigen, er zijn ook zinnen waarbij die uitweg niet geboden wordt: `Hij heeft erg moeten lijden (ja, met een lange ij)', `De postbode had een prachtige loopbaan, strikt genomen', `Het leidde tot een climax, wat in het Grieks `ladder' betekent', etc.

Deze voorbeelden laten zien dat taalgebruikers bij het spreken zonder enig probleem overschakelen van het normale verwijzende gebruik van woorden naar het praten over de woordvorm. Dit is een uitermate handige eigenschap van gesproken taal. Als we dat niet konden zou de eerste zin helemaal uitgespeld moeten worden als `Hij heeft erg moeten lijden (ik gebruik nu het woord lijden , dat met een lange ij gespeld wordt)'. Bij het woordgrapje over de postbode kan men een loopbaan (in de zin van een beroep) niet strikt nemen, wel het woord loopbaan . En, ten slotte, een climax is een hoogtepunt, terwijl het woord climax afkomstig is uit het Grieks.

Mondeling is er niets aan de hand, het is pas in het schriftelijke taalgebruik dat het probleem ontstaat. Cursivering kan niet, zonder cursivering kan het eigenlijk ook niet. Is hier sprake van slordig taalgebruik? Nee, absoluut niet. Wie dat vindt, roert wel heel erg diep in de inktpot van Meester Pennewip. De voorbeelden laten eerder zien dat het systeem van gesproken taal en dat van het schriftelijk taalgebruik nooit voor de volle honderd procent op elkaar zijn af te stemmen: het zijn wezenlijk verschillende organisatievormen binnen een veelomvattend systeem.

PERSPECTIEFWISSELINGEN

Als er systematisch iets mis gaat met de onderlinge afstemming van de deelsystemen, is er meestal iets boeiends aan de hand, iets dat ons de mogelijkheid verschaft dieper inzicht te krijgen in eigenschappen van ons taalvermogen, in dit geval de mogelijkheid voor taalgebruikers om tijdens het spreken tegelijkertijd te praten over de woorden die ze gebruiken. Bij voortduring blijken we te verschuiven van het ene perspectief naar het andere. Dat kan in gesproken taal beter dan in de schriftelijke weergave ervan.

Dit soort perspectiefwisselingen, die ik in eerdere bijdragen ook wel aan de orde heb gesteld, laten zich in één woord samenvatten: taal op afstand.

Inzicht (colofon) Nico Groen & Erik Viskil TAALSPECIALISTEN

Liesbeth Koenen, de bekende taalcolumniste en recensente van NRC Handelsblad en Vrij Nederland, schreef Het vermogen te verlangen . Het boek, waarvan de titel een cryptogram is van `de kunde te talen' (taalkunde dus), bevat twintig vraaggesprekken met taalspecialisten over hun vakgebied. Allerlei ingewikkelde taalproblemen en de theorieën die erover ontwikkeld zijn, worden door Koenen uitgelegd op een manier waardoor ze voor een ieder te begrijpen zijn.

Het vermogen te verlangen wordt uitgegeven door Nijgh en Van Ditmar en kost f 25,-. ISBN 90 236 6914 2

CONTACTADVERTENTIES

Onlangs verscheen Langs deze mij onsympathieke weg van Wil Zeeghers; een boek waaraan in de media, vooral vanwege de uniciteit van het onderwerp, inmiddels uitgebreid aandacht is geschonken. Langs deze mij onsympathieke weg kan beschouwd worden als een beknopte sociale geschiedenis van de contactadvertentie. De auteur bespreekt de criteria die in vroeger tijden werden gehanteerd bij het censureren van dit soort advertenties, schetst portretten van de mensen achter de advertenties en beschrijft aan de hand van de veranderingen in de advertenties allerlei maatschappelijke ontwikkelingen. Hij besteedt ook aandacht aan het taalgebruik waarvan de adverteerders zich bedienen. In hun pogingen zich in een beperkt aantal woorden op een treffende manier te presenteren, komen de schrijvers vaak tot een bijzondere originaliteit en grappigheid.

Langs deze mij onsympathieke weg is een uitgave van Uitgeverij Bert Bakker en kost f 24,90. ISBN 90 351 0872 8

OPMERKELIJKE UITSPRAKEN

Bij de Standaard Uitgeverij verscheen de eerste volledig herziene editie van het Modern citatenboek van de Gerd de Ley, dat door de uitgever wordt aangeprezen als `een uitgebreide samenvatting van het gedachtengoed uit deze eeuw'. Het boek, waarvan de eerste druk in 1973 verscheen, is ingrijpend gewijzigd: ongeveer vijfduizend citaten werden vervangen door nieuwe, en het register werd aangevuld met meer dan honderdvijftig auteursnamen. Bovendien is ruim plaats gemaakt voor oorspronkelijk Nederlandse citaten: ongeveer een derde van de geciteerde auteurs behoort tot het Nederlands taalgebied. Behalve de omvangrijke citatenlijst bevat het boek een apart gedeelte met zo'n vijfduizend moderne definities en een inleiding waarin wordt ingegaan op aforismen, spreekwoorden en bon-mots.

Het Modern citatenboek telt 960 pagina's en kost f 55,-. ISBN 9002 18141 8

TAALSPELLETJES

Wie zich vaak in gezelschap verveelt, zal ongetwijfeld ontdekt hebben dat het spelen van een taalspelletje, zoals galgje of ik-ging-op-reis-en-ik-nam-mee, een aardig tijdverdrijf kan zijn. In Jennen , een nieuw toonbankboekje van uitgeverij Wolters-Noordhoff, geven Ad van Gaalen en Ineke Mathieu de regels van zestig van dit soort taalspelletjes. De spelletjes stammen uit verschillende eeuwen en zijn afkomstig uit allerlei landen en culturen; ze zijn eenvoudig beschreven en makkelijk te spelen. Per spel worden spelregels, scoringsvoorschriften en moeilijkheidsgraad aangegeven. Bovendien hebben de auteurs bij een aantal spelletjes komische wetenswaardigheden, historische informatie en waarschuwingen opgenomen.

Jennen en zestig andere taalspelletjes kost f 12,50. ISBN 90 01 32 72 4

NEDERLANDSE DIALECTENDAG

Nederlanders en Belgen hebben veel belangstelling voor dialecten; dit blijkt onder meer uit de grote aantallen mensen die actief zijn binnen heemkundekringen en dialectverenigingen. De interesse was tot nu toe alleen regionaal georganiseerd. Op wetenschappelijk gebied werken de gevestigde instituten in het Nederlandse taalgebied wel samen, maar de meer lokaal werkende (amateur-)dialectologen weten van elkaar nauwelijks of niet wat ze doen. Dat is jammer, omdat ze veel gemeen hebben. Daarnaast is het voor geïnteresseerden moeilijk om een overzicht te krijgen van wat er gebeurt op dialectgebied.

Om iedereen die geïnteresseerd is in dialect en dialectonderzoek te informeren hebben enkele instituten in Nederland en België het initiatief genomen tot het houden van een Nederlandse Dialectendag. Deze dag zal worden gehuden op 16 maart 1991 in de Brabanthallen in Den Bosch.

PROGRAMMA

's Morgens: vier lezingen over plaats en functie van het dialect in Nederland en België.

's Middags een informatiemarkt, waarop per regio een of twee stands een overzicht bieden van het beschikbare materiaal over de dialecten in die regio. Daarnaast zijn er stands van dialectverenigingen, heemkundekringen, gespecialiseerde uitgevers en boekhandels, en demonstratiestands van computer- en automatiseringsbedrijven. In de middag worden ook workshops georganiseerd over onderwerpen als: - Hoe zet ik een dialectwoordenboek op; - Waar komen de woorden en namen vandaan; - Dialect en school; - Dialect en cultuur, van literatuur tot popmuziek; - Computers in dialectonderzoek en dialectcartografie.

Gedurende de middag zal er een café-chantant zijn met zangers en dichters in dialect.

Ter gelegenheid van deze dialectendag is een boek samengesteld waarin onder meer de dialectsituatie in de verschillende delen van Nederland en België beschreven wordt aan de hand van een top-tien van dialectwoorden. Dit boek bevat ook een overzicht van de belangrijkste adressen en bronnen voor geïnteresseerden in dialectonderzoek.

Plaats: Brabanthallen, Den Bosch Datum en tijd: Zaterdag 16 maart van 10.00 tot 16.30 uur Kosten: f 40,- voor deelname, lunch en boek f 25,- voor deelname en lunch

Men kan zich aanmelden voor de Nederlandse Dialectendag door het inschrijfgeld over te maken op RABO-banknummer 1557.33.303 (gironummer bank: 1093179 onder vermelding van `Dialectendag '91'). Voor deelname aan een of meer van de workshops dient men zich vóór 1 maart op te geven op onderstaand adres:

Nederlandse Dialectendag p/a NCDN Katholieke Universiteit Nijmegen Erasmusplein 1 5625 HT Nijmegen

InZicht

InZicht wil u informeren over nieuwe boeken, over congressen en lezingen in taalkundig Nederland. Voor een zo volledig mogelijk beeld hebben wij ook uw hulp nodig. Weet u iets waarvan u denkt dat het in deze rubriek thuishoort, laat het ons dan weten!

Nico Groen & Erik Viskil

De leesplank P. Waelput - Schiedam

Onlangs zag ik in het museum de aloude leesplank, die diende voor het leren van de uitspraak van de letters van het alfabet. Bij weerzien met dit nuttige hulpmiddel moest ik onwillekeurig denken aan de uitspraak die velen er thans op nahouden.

De z van zus en de v van vuur ; speciaal met deze letters wordt de laatste jaren raar omgesprongen. Sprekers en lezers op radio en tv bezondigen zich veelvuldig aan het foutief uitspreken van deze letters. Onlangs had een nieuwslezeres het tot driemaal toe in een nieuwsbericht over het afsluiten van de IJzelbrug bij Zwolle ten gevolge van gesmolten asfalt, sprak ze over een feerboot onderweg van Liforno naar Sicilië, en nam een verslaggever het woord `zenzatie' in de mond.

Terwijl bij sommige woorden de s werkelijk als z dient te worden uitgesproken (dus tussen twee klinkers, bijv. in pose en fase ) laat men veelal bij woorden als fusie en asiel een scherpe s horen in plaats van een z.

Het zou mijns inziens voor velen goed zijn de leesplank als onmisbaar leermiddel weer te voorschijn te halen.

Een nieuw naslagwerk over leestekens P.A.J. Wels - hogeschooldocent Nederlands/Taalbeheersing te Sittard

Sinds enkele maanden heeft de Schrijfwijzer er een broertje bij: de Leestekenwijzer . Onder deze hoofdtitel verscheen bij de SDU een publikatie met de vormgeving die we van de Schrijfwijzer kennen. De auteur is P.J. van der Horst. De ondertitel van het boek luidt: Praktische handleiding voor het gebruik van leestekens en andere tekens .

Het boek geeft, aldus de auteur in het Voorwoord, veel informatie over de `gewone' leestekens, zoals de punt, komma, puntkomma en dubbele punt. Ook is aandacht besteed aan allerlei andere tekens die bij het schrijven een nuttige of onmisbare functie vervullen, zoals aanhalingstekens, apostrof, deelteken, accenttekens en diverse streepjes. Overal zijn korte en eenvoudige voorbeelden bij gegeven. Niet alleen de taalkundige aspecten van de leestekens zijn besproken, maar ook de typografische kanten. De auteur wijst er in zijn Voorwoord nadrukkelijk op dat hij adviezen geeft en geen voorschriften, ten eerste omdat die niet bestaan en ten tweede omdat de normen voor leestekens steeds veranderen. Voor het gebruik van het afbreekstreepje, de apostrof en het trema geldt trouwens niet dat er geen voorschriften zijn: het Groene Boekje geeft hiervoor regels.

NOODZAAK VAN EENHEID

Het is nog de vraag of de Leestekenwijzer het bereik van de Schrijfwijzer verdient.

Het is natuurlijk zonder meer bijzonder verheugend dat er een handleiding voor het gebruik van leestekens is verschenen. De leestekens zijn stiefmoederlijk bedeeld in taalkundige publikaties. Inderdaad treedt er in het leestekengebruik verandering op en zijn de diverse `normen' onvast. Leestekens zijn echter van groot belang: ze kunnen een tekst maken en breken. En er bestaat veel onkunde op het gebied van de leestekens.

`Taal heeft een autoriteit nodig', schreven J.F. van Wijnen en S. Hesselbach in NRC Handelsblad van 20/5/87, en dat geldt ook voor de leestekens: het is goed dat iemand het aandurft om aan te geven hoe momenteel het leestekengebruik is. Het boek vervult op dit gebied dan ook een verdienstelijke functie.

De Leestekenwijzer slaagt er echter niet in eenheid te brengen in de interpunctie-adviezen die we voor het Nederlands uit uiteenlopende publikaties kennen. Zo wil de auteur, tegen goed gebruik in, het nootcijfer of de asterisk soms voor en soms na de punt (blz. 2). Ook ontraadt hij komma's in opsommingen (blz. 7), terwijl hij toch zelf voorbeelden geeft van opsommingen met komma's (blz. 25). Ook is er de kwestie van de komma in een onderbroken citaat (blz. 31): moet de komma voor of na het sluitteken van het eerste deel van het onderbroken citaat? Onder sommige omstandigheden ervoor en onder andere erna, meent de auteur.

De uitleg die Van der Horst geeft voor legt aan het gebruik van het koppelteken lijkt onjuist (blz. 77): het koppelteken is er niet in de eerste plaats om samenstellingen te verduidelijken, zoals de auteur stelt, maar om aan te geven dat woorden die we om de een of andere reden tegen de hoofdregel in niet aaneen kunnen schrijven, toch een samenstelling zijn.

ONVERWACHTE AANPAK

In de Leestekenwijzer vallen frequente herhalingen op. Voorbeeldzinnen worden herhaald (o.a. op blz. 49 en 100/101) en uitleg wordt herhaald (o.a. op blz. 7 en 37). `Herhaling leek ons beter dan steeds te verwijzen', zegt de auteur hierover (blz. XVI). De consequentie is wel dat dit het boek dikker en duurder maakt.

Voorts valt op dat veel voorbeelden ontleend zijn aan de neerlandistiek. Voorbeeldzinnen als `We noemen deze stijlfout pleonasme' zijn schering en inslag. Het gebruik van voorbeeldzinnen als deze oogt nogal beperkt en is in strijd met de brede doelgroep die de auteur voor ogen stond (blz. V).

Ook valt op dat de auteur soms een simpele stijl hanteert. De lezer voelt zich soms als een schoolkind behandeld.

Ten slotte is opmerkelijk dat de auteur nogal apodictisch is in zijn uitspraken, die hij toch slechts als adviezen presenteert. De lezer van de Leestekenwijzer , die op zoek is naar de juiste grond voor een taalkundige beslissing, wil de motivéring van bepaalde adviezen wegen. Die motivering ontbreekt nogal eens. Zo zegt de auteur (blz. 119/120) dat m'n en mijn beide voorkomen. Hij adviseert de apostrof in zakelijke teksten te vermijden. De lezer wil nu weten waarom dat beter is. Dat zegt Van der Horst niet. Integendeel. Hij herhaalt zijn advies, als ware het een conclusie van een betoog: `U kunt deze verkorte vormen dus beter niet gebruiken....' (curs.: P.W.). Juist op belangrijke punten ontbreekt een motivering. (Zo komt de lezer er bijvoorbeeld niet achter, waarom puntkomma's de voorkeur hebben in opsommingen.)

Al met al voldoet de Leestekenwijzer niet aan mijn hooggespannen verwachtingen. De auteur zet weliswaar op een verdienstelijke wijze alles over `leestekens en andere tekens' op een rij en biedt aldus heel wat informatie, maar brengt niet die eenheid in onze interpunctie die we allemaal graag zagen.

Eigentijdse managersconversaties Drs. N.A.F.M. Schreiner - `outplacementadviseur', Wassenaar

A: Zeg, nu ik je tóch zie, heb je het nieuwe business plan al gezien?

B: Nee, ik dacht dat het nog geprocessed werd. De marketing options waren toch nog niet gemonitored ?

A: Jawel hoor, de product managers hebben 't al gemonitored . Was jij dan niet involved ?

B: Nee, ze hadden me wel op stand by , maar ik was even in Bangkok voor die turn around job , weet je wel? En door die trip ontbrak mij de feed back .

A: Ah, I see ! Dus je weet dan niet dat we nu in de final stage zitten?

B: O, dat verbaast me! Zeg, wat zijn de legal opinions bij het plan? En wat was de assessment van de controllers ?

A: Ja zeg, kom nou. Make it a little ! Die boys delayen de business alleen maar! Dat kost je je opportunities !

B: Not your cup of tea dus... Maar ik vind het toch wel safe als die boys het even auditen . Dan voel ik me wat meer gecovered .

A: Ja, hold it !! Die yuppies zijn net geheadhunt van de campus . Denken dat ze sophisticated bezig zijn... Geen know how , alleen maar brains ... en floppies vreten... Onze MD had Human Resources nooit opdracht moeten geven deze boys te recruiten ...

B: Sorry , maar dat is jouw point of view . Ik vind het een asset voor de company dat ze er zijn. Herinner je je vijf jaar geleden nog die failure met die spares ? in de Far East ? Dat was toch een complete disaster ?

A: Jawel, maar dat is nu out of the question ...

B: O ja? Dat deden we toen als een soort test case . Completely out of the blue ... Als we toen die controllers al hadden gehad, en behoorlijk hadden involved , dan was het ` hands off ' geweest. Reken maar van yes !

A: Maar, anyway , we hebben daar nu toch een leuke joint venture ? Zonder die failure hadden we anders nu niet die mooie bread and butter line in de Far East gehad...

B: Ja, if, if, if ! Maar denk eens aan die rottige course of action van toen? De hele bottom line van onze P en L was dat jaar opgefokt! De Board was pissed off ...

A: Ach daar moet je niet meer over worriën ... Hoor je de Board er nu nog over zeuren? Nee toch? Die hebben 't al lang gedigest ...

B: Nou, we waren anders bijna broke !

A: D'r is toen toch een flinke shuffle geweest, herinner je je dat niet meer? De Board heeft toen onze MD gedropped ...

B: Ja, dat was niet bepaald cheap-cheap ... Kostte de company een sky high golden handshake ! Gelukkig hebben we nu een MD met een goede helicopter view .

A: Kunst! Die laat zich surrounden door een complete company staff . Jij zeurt nu wel over die golden handshake van toen, maar be wise , al die staff is wel een exposure ...

B: So what ?

A: Nou, ik zag laatst nog de pay roll op spread sheet . Al die staff-yups te zamen: een jaarlijkse cash drain van 1 punt 2!

B: 't Is onze brain trust , my friend ! Hadden we vroeger niet. Ze beschermen ons voor misjudgement . Zodat die failures zoals vroeger niet meer voor kunnen komen...

A: Come on ! 't Is alleen meer work duplication van datgene dat wíj doen. Zo creëer je in de business units natuurlijk geen echte hands-on managers ! Dat worden kleuterklasjes, met de yups als nurse !

B: Nonsens! Die BU-managers zijn allemaal A-one . Die voelen zich echt niet zo hauw pushed around door een yup ...

A: O ja ? No sir , denk maar eens aan onze nieuwe diversification manager . Was in 't begin een echte workaholic . Wordt nu behoorlijk geshort door die campus boys . Voelt zich nu sik and tired ... De helft van de tijd not on seat ... Over efficiency gesproken...

B: Was ook wel nodig! Die zat me daar op een high horse ! Hij dacht dat hij een blank cheque had, die oelemetoetel! 't Is maar goed dat die vent nu gehandcuffed is. Bij hem was ècht de sky de limit ...

A: Maar dat is wel pity-pity ... Hij levert nu geen enkele contribution . Logisch: dismotivation . Ik zag hem laatst nog bij de management meeting . Voelt zich nu knap outcast !

B: That's hís problem ! Had hij zich voor deze job maar niet moeten laten headhunten ... Waarom gaat-ie niet terug naar z'n ouwe job ? Daar was-ie een voortreffelijke trouble shooter !

A: Kom nou? Be reasonable ! Hij heeft toch geen return ticket ? Zijn vroegere MD ziet hem al terugkomen... Hatsekidee, closed door, sir !

B: Fair enough , maar als hij een beetje give-in had gedaan, had hij gesurvived en nog gescored ook. Nogmaals, hís problem !

A: Je doet alsof die vent een pain in the neck is! Nee, de company is hier fout! En maar praten over management development en zo... Talks, talks only ... Maar als je to the point komt...

B: Waarom laat hij zich niet outplacen ? Voor een ander soort company zou hij echt een big shot zijn...

A: Hoe krijg je dat in line met de policy van onze human resource manager over de gevaren van brain drain ?

B: Hoezo?

A: Nou, lees het nieuwe business plan , daar kom je ook een paper tegen over brain drain ...

B: Maar - by the way - zijn we niet een beetje afgegleden van de oorspronkelijke issue ? Want we hadden 't toch over het nieuwe business plan ?

A: Verrèk, you're right ! Als ik jou was zou ik maar zorgen dat je hiervan snel even een personal copy laat xeroxen . Ik vind het plan een echte eye opener ... Maar, see for yourself ...

B: OK, seeing is believing ... Zeg, ik moet nu hurry-hurry naar de MT-meeting ... We keep in touch , hè? See you !

A: See you !

Hoe komen wij tot `namaak-buitenlands'? Het Engels als inspiratiebron J. Posthumus - ex-medewerker Anglistisch Instituut, RU Groningen

Het komt wel voor dat leenwoorden in de taal waarin ze zijn opgenomen anders worden gebruikt dan in de taal waaruit ze afkomstig zijn. Als we dit verschijnsel enigszins denigrerend als `namaak-buitenlands' bestempelen, dan schemert daarin de mening door dat zulk taalgebruik eigenlijk niet helemaal in de haak is. Afkeuring zou inderdaad terecht zijn als er een taalregel bestond die inhield dat leenwoorden dezelfde vorm en betekenis moeten houden als in de brontaal. Hoe logisch of wenselijk deze regel ook mag schijnen, hij gaat maar zeer ten dele op.

Wij moeten ons ervan bewust zijn dat een woord dat ontleend is, de rechtstreekse band met de oorspronkelijke taal kwijt is. In de nieuwe omgeving gaat het een nieuw leven leiden, geregeerd door de regels en wetten van de taal waarin het terechtgekomen is. Daardoor kunnen er duidelijke verschillen ontstaan tussen de oude en de nieuwe betekenis van het woord in kwestie. Voor het opsporen van die verschillen kunnen we veel hebben aan de opmerkingsgave van de `native speaker' van de oorspronkelijke taal, die bij verblijf in het buitenland niet zelden met verbazing constateert wat voor vreemde dingen men daar met zijn taal uithaalt.

Een taalkundig onderlegde Engelsman die geruime tijd in Duitsland had gewoond, heeft indertijd een artikel over dit onderwerp geschreven met de aardige titel `self-made Englisch', waarin self-made de in Duitsland gebruikelijke, maar on-engelse betekenis `zelfgemaakt' had, en de spelling Englisch aanduidde dat we met een Duitse vorm van Engels te doen hadden. Elke taal kent zijn vormen van `namaak-buitenlands' en zo herbergt ook het Nederlands aardig wat gevallen van `Nederlands' Engels. Hieronder volgen een aantal voorbeelden, ingedeeld in rubrieken die iets zeggen over hun wijze van ontstaan. Allereerst besteed ik aandacht aan enkele vrij vanzelfsprekende ontwikkelingen van vorm en functie die soms toch opmerkelijke gevolgen hebben. Vervolgens behandel ik de meer flagrante verschillen tussen het echte en het Nederlandse Engels.

KLEINE AANPASSINGEN

Het zal duidelijk zijn dat ontleende Engelse woorden die functioneren in een Nederlandse zin verbogen moeten worden op een wijze die zo goed mogelijk past in het Nederlandse patroon. Er bestaat zelfs een groepje leenwoorden waarbij wij het verschil tussen enkel- en meervoud veel logischer gestalte geven dan de Engelsen dat zelf doen. Het betreft hier een aantal benamingen van kledingstukken die in het Engels alleen maar met een meervoudsvorm voorkomen, zoals pyjama's , overalls , shorts , knickerbocker , hotpants en dergelijke. Als Engelssprekenden een bepaald aantal van die voorwerpen willen aanduiden, dan kan dat alleen maar door pair of tussen te schuiven : `a pair of pyjamas, two pair of pyjamas', enz. In het Nederlands zijn we minder omslachtig. Daar verwijderen we eenvoudig de slot-s en maken zo onze eigen enkelvoudsvorm, zodat we kunnen spreken van `een pyjama, twee pyjama's; een short, twee shorts, enz. Het woord jeans blijft voorlopig een uitzondering op deze regel: een enkelvoud jean ben ik tenminste nog niet tegengekomen.

Interessante ontwikkelingen doen zich ook voor bij ontleende woorden van het type aquaplaning , bodybuilding , brainstorming , carpooling en het al heel lang ingeburgerde training . Wanneer ze ingeburgerd raken, krijgen deze activiteit-aanduidende woorden op -ing al gauw een Nederlandse infinitiefvorm aquaplanen , bodybuilden , enz. naast zich. Nog een stap verder en ze hebben een volledige verbuiging met alle gangbare vormen van het Nederlandse werkwoord, een stadium dat al is bereikt door brainstormen (`hij brainstormt, zij brainstormde, wij hebben gebrainstormd') en natuurlijk het aloude trainen . Tegenover het Nederlandse `Laten we morgen wat brainstormen' staat in het Engels `Let's do some brainstorming tomorrow'. Beslist on-engels is het telbaar gebruik van enkele van deze zelfstandige naamwoorden op -ing . Bij de vertaling van een zinnetje als `de training werd slecht bezocht' kan men in het Engels niet spreken van `the training', maar moet men zijn toevlucht nemen tot `the training session'. Hetzelfde geldt voor het Engelse equivalent van `Hij nam deel aan een brainstorming', waarvoor ook weer `a brainstorming session' vereist is.

Een derde punt dat in deze rubriek van kleine aanpassingen genoemd moet worden, is dat het Nederlands heel gemakkelijk werkwoorden vormt van zelfstandige naamwoorden, ook wanneer deze aan een andere taal ontleend zijn. Bij lift , hoort liften , maar het Engels vereist hier to hitch-hike . Het Nederlands heeft ook veel sporten uit de Engelse wereld geleend, zoals bijvoorbeeld voetbal , volleybal en het afgeleide werkwoordsvorm: voetballen, volleyballen, bridgen . In het Engels zegt men echter `to play football, volleyball, bridge', enz.

IN DE BRONTAAL VEROUDERD

Het komt natuurlijk voor dat woorden in een taal in onbruik raken. Zo kan het gebeuren dat wij hier in het Nederlands nog welgemoed Engelse leenwoorden bezigen die de Engelsman of Amerikaan niet meer in de mond neemt, of zelfs helemaal niet meer kent. Het woord goal-getter is in het Nederlands een bekend begrip voor `iemand die veel doelpunten maakt'. De Engelsman kent het niet meer; na veel zoeken is het nog terug te vinden in de begintijd van het voetbal, met overigens de meer neutrale betekenis `iemand die een doelpunt maakt'. Evenmin is in het Engels de benaming butterfly voor het `vlinderdasje' nog in zwang. Dat staat nu bekend als bow-tie . In deze categorie valt ook crack in de betekenis `uitblinker'. Dit wordt nu alleen nog als bijvoeglijk naamwoord gebruikt in een paar vaste uitdrukkingen, zoals a crack shot en a crack regiment . Als laatste voorbeeld - er zijn er zeker nog meer - wil ik hier nog noemen de bij ons nog steeds bekende fancy-fair , die thans in het Engels wordt aangeduid met bazaar .

VERKORTE VORMEN

Als er gup gebruiken in de betekenis `guppy' en junk in de betekenis `junkie', leidt dit tot communicatiestoornissen met de Engelse `native speaker'. Naast deze getalsmatige zeer beperkte categorie vinden we aanzienlijk meer verkortingen van een algemener soort. Volgens het principe dat de goede verstaander slechts een half woord nodig heeft, kunnen we in het Nederlands (en ook natuurlijk in andere talen, zoals het Engels) een deel van een samengesteld woord gebruiken met de betekenis van het geheel. Zo vinden we motor voor `motorfiets', spoor voor `spoortrein', enz. Het Nederlands en het Engels gebruiken niet zelden dezelfde inkortingen, zoals aftershave voor `aftershave lotion'. Soms kort het Nederlands een Engelse of hybride samenstelling zelfstandig in, en dat levert dan vormen op die in het Engels met de vereiste betekenis niet te vinden zijn. Flat bestaat in het Engels ook met de betekenis `appartement', maar niet als korte aanduiding voor `flatgebouw' (= E. `apartment building' of `block of flats'). Detective is natuurlijk een goed Engels woord, maar betekent in die taal nooit `detectiveroman' (= E. `crime story'). In het Nederlands (en ook in het Zweeds) wordt pocket gebruikt als afkorting van `pocketbook/pocketboek', oorspronkelijk een Amerikaans merk `paperback', zoals dat soort boek met slappe kaft in het Engels wordt aangeduid. Het zal duidelijk genoeg zijn dat ook hier sprake is van typisch buitenlands Engels.

SAMENSTELLINGEN

Nederlandse woordstammen kunnen gemakkelijk aan Engelse leenwoorden worden gekoppeld, wat leidt tot woordvormingen als racefiets , hockeyveld en dergelijke. Hetzelfde geldt voor het combineren van twee Engelse woorden die we toch al geleend hebben. Zo zijn (militaire) dump en shop samengevoegd tot dumpshop , een soort winkel die in het Engels bekend staat als army surplus store . Deze vorming leidde in september 1982 tot de volgende uitspraak van PCUdB op de achterkant van Onze Taal: `Waarin een klein land groot kan zijn, blijkt maar weer: het verrijken van talen die buiten de landsgrenzen gesproken worden.' Even vreemd is het gesteld met de hometrainer . Dit woord komt ook in het Duits voor, maar in het Engels heet dit instrument een exercise bike , of exercise machine .

Een tweede soort on-engelse samenstelling kan worden gevormd naar analogie van een overdacht Engelse ontlening. Zo is quizmaster een bestaand Engels woord, maar dat geldt niet voor de verwante begrippen showmaster en talkmaster . Dit zijn pseudo-engelse vormen, die we overigens met het Duits gemeen hebben. De op deze wijze gecreëerde woorden verdienen wellicht het etiket `namaak-Engels', ook al is het vormen van samenstellingen uit, of naar analogie van bestaande woorden een heel legitiem onderdeel van het taalgebruik. De taal die we op deze manier `verrijken' is dan trouwens niet het Engels, maar het Nederlands.

ECHT NAMAAK-ENGELS

Met echt namaak-Engels hebben we zeker te doen als er, buiten de Nederlandse woordvormingsregels om, zo maar wat fantasie-Engels wordt gesproken. Als iemand schrijft dat een Oostenrijks casino zal worden opgetrokken in de plaatselijke house style - het gebouw gaat eruit zien als een gigantische alpenhut - dan kan men in goed Engels building style of architectural style verwachten. Het doet niet minder komisch aan wanneer iemand een Engels klokje heeft horen luiden, maar niet weet waar de klepel hangt. Zo iemand heeft het dan bijvoorbeeld over een lonely wolf , een prachtig malapropisme voor de geijkte uitdrukking a lone wolf , ook in het Nederlands bekend als een loner , iemand die zijn eigen weg gaat. Puur fantasie-Engels wordt zeker ook gebruikt in de wereld van kleding en mode. Een voorbeeld daarvan is de aanduiding teddy voor een soort ruimzittende body of bodystocking .

VALSE VRIENDEN

Uit het bovenstaande is voldoende gebleken hoe Nederlandse taalprocessen vaak heel normaal op geleende Engelse woorden kunnen inwerken, zodat vorm en vaak ook betekenis van de ontleende woorden in meer of mindere mate gaan afwijken van het oorspronkelijke Engelse gebruik. Betekenisverschuivingen kunnen zich overigens ook voordoen zonder veranderingen in vorm en grammaticale functie. Aan dit aspect heb ik vrijwel geen aandacht besteed, maar het al genoemde woord goal-getter (vroeger in het Engels `iemand die een goal scoort', nu in het Nederlands `iemand die veel goals scoort') kan hier als voorbeeld dienen. Het bestaan van verschillen tussen het Nederlandse en het Engelse Engels levert trouwens evenzovele valstrikken op voor de Nederlander die correct Engels wil spreken. Het in 1986 verschenen `Van Dale Groot Woordenboek Nederlands-Engels' komt de eer toe voor het eerst systematisch aandacht te hebben geschonken aan deze `false friends'. Leenwoorden die moeilijkheden opleveren, staan in dat woordenboek met de juiste Engelse vertaling opgenomen. Dat daarbij toch nog een aantal gevallen aan de aandacht is ontsnapt, is alleszins begrijpelijk.

Meer voorbeelden van namaak-buitenlands Arthur Kooyman

Op mijn artikel `Namaak-buitenlands' in Onze Taal van december 1989 zijn bijzonder veel reacties gekomen. Er worden meer dan honderd woorden genoemd, die als volgt ingedeeld kunnen worden:

a. woorden die in de Nederlandse taal wel mogelijk zijn maar niet bestaan in de vreemde taal (het eigenlijke namaak-buitenlands)

b. woorden die ooit met behoud van hun betekenis ontleend zijn en waarvan de betekenis in die vreemde taal of in het Nederlands veranderd is, waardoor kortsluiting optreedt wanneer zij in het buitenlands gebruikt worden.

Het merendeel van de woorden komt uit het Engels, Frans en Italiaans. Ik zal er hieronder een aantal bespreken.

Frans

COURANT (als zelfstandig naamwoord voor `krant'): heet in het Frans `journal'.

HORLOGE Wie in een winkel in Parijs vraagt om `un horloge' zal tot zijn verbazing merken dat men hem een klok probeert te verkopen. Dit keer is dat geen verkooptruc, maar een taalkundige verwarring. Horloge is in het Frans klok , een polshorloge is un montre .

COLBERT is de naam van een minister van Lodewijk de veertiende. Een jasje wordt in het Frans een veston of veste genoemd.

ASSURADEUR Dit lijkt perfect Frans, maar in Frans heet zo iemand een assureur .

INTRODUCÉ is een zelfstandig naamwoord dat gevormd wordt van het werkwoord introduceren , dat teruggaat op het Franse introduire . Het Frans kent dit woord niet, ook niet als voltooid deelwoord. Doordat het Nederlands vele Franse woorden -é overnam (bijvoorbeeld procédé , assemblée , prostituée , employée , communiqué ) werd ook introducé gevormd, een namaak-Frans woord.

LOGÉ Van het Franse werkwoord loger werd het Nederlandse werkwoord logeren afgeleid en daarvan een namaak-Frans woord op -é: logé (in het Frans hôte ).

CONDUCTEUR Deze heet in het Frans een contrôleur . De conducteur is in het Frans de bestuurder, niet degene die de kaartjes controleert.

ORDINAIR betekent in het Frans doodgewoon gewoon , alledaags . (Vergelijk het Engels ordinary , dat teruggaat op hetzelfde woord maar niet de sterk negatieve gevoelswaarde van onze ontlening heeft.) Het Nederlands gaf het de draai van ` gewoon = niet-hoogstaand = van laag allooi '.

Engels

Allereerst dien ik te vermelden dat chips en button wel degelijk Engels zijn, maar Amerikaans-Engels. Hetzelfde geldt voor fish stick (in het Brits-Engels fish finger ) en voor duster (het Brits-Engels kent dit woord voornamelijk als `stofdoek', maar niet als `stofjas voor dames'. LUNCHROOM bestaat niet in het Engels, wel tearoom .

BOX (in de zin van houten constructie voor kinderen). Dit woord kan in het Engels voor een vorm als een rechthoek of vierkant staan. In het Engels heet een box een pen of play pen . (Ook het Italiaans kent het woord in onze betekenis.)

OLD-TIMER In de betekenis `oude auto' is het woord in het Engels ongebruikelijk. De auto zal vermoedelijk vintage/veteran car genoemd worden. Het Brits-Engels kent het woord wel in de betekenis `oude man'.

SMOKING heet in Groot-Brittannië dinner jacket , in de Verenigde Staten tuxedo . ( Smoking is ook gebruikelijk in het Deens, Duits en Frans.)

TOTAL-LOSS In het Engels wordt altijd gesproken van een write-off , maar nooit van een total-loss .

PANTY In Brits-Engels tights . Panty is een verkorting van het Amerikaans-Engelse panty hose .

POCKET Ook een verkorting uit het Amerikaans-Engels: pocket is een verkorte vorm van pocket book (= zak-boek, boek dat een formaat van een jaszak heeft)

SLIP is in het Engels een `onderjurk', `petticoat'. (Hoewel de Van Dale Engels-Nederlands meent dat slip slip in het Engels is, is dat niet het geval.) Niettemin is de vorm zeer begrijpelijk. Is een slipper een soort schoen die men gemakkelijk om de voet laat glijden ( to slip = o.a. glijden), een slip(je) is een kledingstuk dat men om het onderlijf laat glijden.

Andere voorbeelden die genoemd worden, zijn all risk , city bag , happy end (wel begrijpelijk voor Engelstaligen, maar ze zouden eerder spreken van happy ending ). Deze laatste drie voorbeelden zijn afkomstig van Battus in zijn boek Opperlandse Taal- en Letterkunde .

De gemiddelde kennis van de Engelse taal beïnvloedt waarschijnlijk de frequente vorming van namaak-Engels door Nederlanders; hierdoor gaan zij gemakkelijker en sneller op eigen houtje woorden vormen. Dit is geen speciaal Nederlands fenomeen. Ook in bijvoorbeeld het Deens is pseudo-Engels bekend: zo kent het Deens covercoat (beschermende jas), cottoncoat (regenjas) en babylift (reiswieg).

Italiaans

CONFETTI In het Italiaans zijn dit amandelbonen. Vermoedelijk hebben het Nederlands en het Engels dit woord uit negentiende-eeuwse Zuid-Frans overgenomen. De Fransen noemden in die tijd ovaalvormige stukjes pleisterwerk die tijdens het carnaval geworpen werden `confetti'. Later werden dat stukjes papier. Het Italiaans kent het woord echter nog steeds als amandelbonen. Wat wij confetti noemen, heet in het Italiaans cariandoli .

SALVO Dit woord lijkt Italiaans, maar het Italiaans kent het alleen als voorzetsel in de betekenis `behoudens', `uitgezonderd'. Vermoedelijk gaat het terug op het Latijnse salve , een groet. Het woord ontwikkelde zich tot `groet door kogels af te vuren'. Vandaar kreeg het woord de betekenis `het snel afvuren van kogels', het tegenovergestelde van een heilswens. Het Nederlands kent de oorspronkelijke groetbetekenis nog via het Franse woord dat zich vanuit het Latijnse salve ontwikkelde: saluut .

FRESCO was vroeger perfect Italiaans, maar het moderne Italiaans gebruikt heden ten dage affresco , dat afgeleid is van al fresco = `op het verse (laagje)'.

TUTTI FRUTTI Letterlijk: `alle vruchten'; geen Italiaan zal weten wat u bedoelt als u deze woorden uitspreekt.

CASINO Als u in Italië naar een casino vraagt, zal men u (als men u al helpt) een bordeel wijzen. Het woord ca si no (klemtoon op de tweede lettergreep) is een verkleinwoord van casa = `huis' en betekent `huisje', `bordeel'. Ons ca si no is in het Italiaans casinó (met de klemtoon op de laatste lettergreep).

Wat opvallend is, is de afwezigheid van Duitse woorden. Het enige woord dat als namaak-buitenlands bekend lijkt, is unheimisch . Vermoedelijk moet het opgevat worden als een verbastering van unheimlich : dit woord betekent `akelig, griezelig' en ook in enigszins familiair taalgebruik `in hoge mate' als in unheimlich toll = `helemaal te gek'. Het fraaie aan het woord is dat het Duits wel heimisch kent als `vertrouwd', `op zijn gemak', maar het Duits vormt de ontkenning met un- niet. Het is perfect pseudo-Duits, want ons woord betekent `niet op zijn gemak, angstig, griezelig' en `had' in het Duits mogelijk kunnen zijn met onze betekenis. (Van Dale erkent het woord niet als Nederlands, maar het is ook geen Duits.)

Met dank aan W. Joris Witkam, L. Hertog, A. Vermazen, E. Muhring, G. Kleywegt, W. van den Akker, J. Stallilng, S. Josephus Jitta, H. Verheij, T. Davids, J. Berend-Bakkenist, J. van Holsteyn, P. Lowenseyn en Ariane Slinger. Special thanks to Roberta Anderson, Hartmut Hemme and Peter Kahl for their information on English, French, German and Italian.

Okselstandig J. Bouma - Arnhem

Het is opvallend hoe de bloemen- en plantenbeschrijving een weerspiegeling vormt van de rijkdom in de natuur; het lijkt wel of ook de taal zich erin verlustigt. Elseviers Bloemengids is op dit terrein een rijke bron. Neem bijvoorbeeld de vlinderbloemigen: `de bloemkroon heeft ven boven een brede, rechtopstaande vlag, aan de zijkanten twee smallere zwaarden die de twee onderste kroonbladen, vergroeid tot kiel, verbergen'.

Je treft binnen deze familie heel wat geslachten en soorten aan, zoals de hokjespeulen, de brem, lupine, wikke, stalkruiden, klaver en lathyrus. Van de astralagus of hokjespeulen zijn de bladeren meestal geveerd, staan de bloemen in trossen of hoofdjes in de bladoksels, is de kiel stomp en zijn de melktanden kort. De gaspeldoorn is een altijdgroene, gedorende, behaarde struik. Het blad ervan is priemvormig, is stijf en heeft een stekelpunt. De bloemen zijn helder goudgeel en okselstandig.

Van de wikkes worden onder andere genoemd de vogelwikke, zachte wikke, tere wikke, heggewikke, voederwikke, lathyrus wikke, ringelwikke, slanke en gele wikke. De wikkes zijn meestal klimplanten; zij klimmen omhoog met behulp van ranken en hebben geveerde bladeren. Door het ontbreken van gevleugelde of vierkantige stengels onderscheidt de wikke zich van het geslacht lathyrus. Daarvan heeft de lathyrus pannonicus roomwitte, enigszins purper aangelopen bloemen en lichtbruine peulen; de breedbladige lathyrus heeft eenjukkige bladeren, van de naakte lathyrus zijn de bladeren in ranken veranderd. Maar bladeren hebben nog veel meer verschijningsvormen: gegolfd, gekarteld, geknot, geleed, gelobd, gespoord, getand, geveerd, gevorkt, gewimperd of gezaagd. Wie geniet niet van zo'n bloemrijk taalgebruik?

Oubollig: grappig of ouderwets? Evelien Eggink & Jolanda van Leeuwen - Tinbergen Instituut, Rotterdam

Gedurende bijna een jaar leren wij een Amerikaanse collega Nederlands. Hij vordert al aardig en kan ons inmiddels in het Nederlands berichten sturen. Door veelal te precies te vertalen, schreef hij echter woorden als zuster en grootmoeder , die ons een beetje oubollig voorkwaen. Het Engelse woord voor oubollig is waggish , maar dit woord kende onze Amerikaanse collega helaas niet. Hiermee startte onze zoekactie naar de betekenis en een vertaling van het woord oubollig .

We zijn begonnen met behulp van Nederlands-Engelse en Engels-Engelse woordenboeken een andere Engelse vertaling te vinden. We vonden onder andere: droll , corny ; comical , jocular ; playfully humorous en done in a joking way . Deze uitdrukkingen kwamen niet overeen met ons idee over het begrip oubollig , namelijk de betekenis `ouderwets, stoffig'. Daarom zijn we de woorden waggish en oubollig in Engels-Nederlandse respectievelijk Nederlandse woordenboeken gaan opzoeken. Zo vonden we: guitig, snaaks, ondeugend ; koddig,komiek, zonderling, boertig ; schalks, schelmachtig en flauw-grappig, onbenullig lollig . Tussen haakjes, driekwart van deze termen vinden wij ouderwets-stoffig, ofwel oubollige woorden. Deze resultaten waren voor ons zeer verrassend, omdat wij het wel met elkaar eens waren, maar alle geraadpleegde woordenboeken ons tegenspraken. We wilden ons niet gewonnen geven en hebben daarom een opiniepeiling gehouden onder onze Nederlandse collega's. Alle respondenten (ongeveer vijftien mensen) antwoordden op de vraag `Wat is de betekenis van het woord oubollig ?' met iets dat in de richting van `ouderwets' gaat, en vrijwel iedereen noemde daadwerkelijk het woord ouderwets . Verwarring alom. De woordenboeken blijken bij het woord oubollig unaniem achter de (of: onze) taalfeiten aan te lopen.

Taal over peinzingen Oud en nieuw Pieter Uit den Boogaart

We gaan nu definitief het laatste decennium in van de twintigste eeuw. Verleden jaar omstreeks deze tijd hebben een paar lezers in de rubriek `Vierkantjes' nog wat gestecheld over de vraag of mijn gelukwens voor een nieuw decennium terecht was. Nu is er in elk geval geen twijfel meer aan dat de jaren negentig zijn begonnen. Wat ik zo graag zou willen weten is het volgende. Als iemand over tien jaar, of desnoods twintig jaar dit blad doorneemt, wat zijn dan de woorden, wat zijn de uitdrukkingen, wat zijn de stijleffecten die onmiskenbaar het stempel dragen van de dan lang voorbije beginjaren negentig? Welke zegswijzen die ons nu vlot in de oren klinken zullen dan belegen en belachelijk aandoen?

Onlangs liet ik me met een trein vervoeren. Vlak boven mijn hoofd was het opschrift `WC' te lezen. De letters waren vergezeld van een grote pijl in ouderwetse vormgeving. Dat zei iets over de ouderdom van het treinstel maar ook over de ijdelheid van al ons streven naar vernieuwing. Ik zag vooor mij hoe een enthousiaste jonge vormgever in dienst van de NS het ontwerp van de pijl bij zijn superieur op tafel legde en hoe deze bromde: `Uitstekend jongeman, precies wat we noeten hebben, een stukje nieuwe zakelijkheid, maar dan aangepast aan de eisen van onze tijd. Mooi gestroomlijnd. Ga zo door.' Waarom is die pijl belachelijk geworden, waarom heeft hij de geur gekregen van te lang doorgekookte koffie, de vaalheid van oude stationswachtkamers? En waarom kont op u, lezer uit 2000, 2010 of 2020, de taal die ik nu schrijf zo hopeloos achterhaald over?

IDENTITEIT

Mocht u in het recente verleden aan een managementcursus hebben deelgenomen, dan weet u ongetwijfeld dat u een `mission statement' moet hebben voor het bedrijf dat, respectievelijk de instelling die door u gemanaged wordt. Een mission statement, dit even voor de niet-ingewijden, is een uitspraak van niet meer dan vijftien geschreven regels die een op middellange termijn te verwezenlijken doelstelling beschrijft, de middelen waarmee die te bereiken valt, de markt waarop men zich richt en nog een paar kleinigheden. Het wordt hoog tijd, dunkt me, dat ook voor onze taal, het Nederlands dus, een mission statement gemaakt wordt. Belangrijk is dat in het mission statement ook duidelijk een profilering ten opzichte van de concurrentie (het Engels en dergelijke) bevat. Ik doe een voorzet.

Het Nederlands stelt zich ten doel binnen tien jaar de taal bij uitstek te worden waarin mission statements geschreven worden, niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten. Om de leesbaarheid van Nederlandstalige mission statements voor het buitenland te vergroten, wordt vooralsnog van Engelstalige modellen uitgegaan waarin uitsluitend lidwoorden en voorzetsels door Nederlanse woorden vervangen worden. Gaandeweg zullen wij steeds meer echte Nederlandse woorden en constructies erin brengen, waarna, over tien jaar ook het mission statement een missie-uitspraak wordt.

Het Nederlands profileert zich daarin ten opzichte van andere talen doordat het zich niet laat uithollen, maar juist vanuit een uitgeholde positie begint.

We moeten nog afspreken wat de markt is die wij als vertegenwoordigers van het Nederlands wensen te bedienen. Ik laat het aan u over er uw gedachten te wijden.

Economisch commentaar, door E. Peereboom Het Engels rukt op &obc1; Avro: uitgezonden op 29 november 1990 door Avro's Radio-journaal

Een paar jaar geleden heb ik op zo'n donderdagochtend al eens licht-ironisch en ook wel licht-kribbig gepraat over het toenemend gebruik van Engelse woorden in het Nederlands taalgebruik - Engelse woorden waar uitstekende Nederlandse woorden voor bestaan, maar die lijken steeds meer vergeten - vooral in het zakenverkeer. Ik heb uiteraard niet de illusie gehad dat ik met zo'n praatje deze malloterie van het Engels zou kunnen verminderen, laat staan stoppen, maar ik moet nu met teleurstelling constateren dat het de laatste jaren alleen nog maar erger is geworden. Ook erger is de betekenis van steeds idioter, steeds vaker gewoon verkeerd Engels voor iets waar een keurig Nederlands woord voor bestaat. Zo hoorde ik kortgeleden nog een opperbaas van een groot Nederlands bedrijf op de televisie zeggen dat zijn bedrijf een bepaald probleem nu niet alleen meer in zijn Europese samenhang wilde bekijken, maar nu ook globaal . Globaal. Ik weet dat de man wilde zeggen dat hij de zaak nu in wereldomvattende samenhang wilde bekijken, maar hij zei: globaal . Dat komt van het Engelse global en dat betekent inderdaad wereldomvattend, maar in het Nederlands betekent globaal `ruw geschat' of `geraamd'. Zoiets, maar in elk geval niet `wereldomvattend'. Eén van de opperpieten van een grote Nederlandse bank zei tenminste van de zomer nog keer op keer dat hij een global player wilde zijn - en hij bedoelde dat hij wilde meespelen op de wereldmarkt, maar hij zei het tenminste helemaal in het Engels en dat is dan wel wat raar, maar niet verkeerd.

Begrijpt u me goed: ik heb niets tegen het Engels (het is zelfs mijn moedertaal) maar we leven hier in Nederland en we hebben een alleraardigste, geheel afdoende taal waarin we (met misschien een enkele uitzondering) alles kunnen zeggen wat we te zeggen zouden kunnen hebben. Maar het kwaad van het Engels-in-het-Nederlands en van vooral ook het Amerikaans-in-het-Nederlands woekert ongeremd voort. Het is nu al zover dat een serieuze bedrijfsadviseur in Den Haag reden heeft gezien om een soort woordenboek samen te stellen dat sollicitanten en anderen kunnen gebruiken om personeelsadvertenties te begrijpen. Dat is op zichzelf een heel nuttig boekje. Het is alleen treurig dat het nodig is, en ik geloof inderdaad dat het zo langzamerhand nodig is.

Er staan een kleine 250 trefwoorden in dit woordenboek dat `Zogenaamd Zogenoemd' heet en dat is geschreven door meneer Schreiner. Een kleine 250 trefwoorden; naar een ruwe schatting is zowat 90% van die woorden Engels. Er staan alleen al 162 Engelse woorden in voor de diverse types van chefs en directeuren en adjunct-chefs en onderdirecteuren en verkopers en wat hogere secretaresses die allemaal worden aangeduid met verschillende bijvoeglijke naamwoorden voor het heel misbruikte woord manager . Het begrip `manager' is indertijd in Nederland begonnen als een soort semi-deftig equivalent voor directeuren en iets lagere dan hoge directeuren. Vervolgens werd het derde niveau van een bedrijf óók manager en daarop bleef de zaak verder in de organisatie dóórdalen.

Er zijn nu bedrijven waar je, geloof ik, wel een buitengewoon onbeduidende taak moet hebben als je niet een of ander soort van manager wordt genoemd. Wat een `huismeester' placht te zijn, is een room division manager geworden. Het hoofd van de kleinste afdeling is nu een section manager , de reisleider is een accommodation manager en een hoofdlokettist een booking manager . En van dat soort titulatuur staan er 162 in dit merkwaardige woordenboekje. Ik aarzel om al die termen `scherts-titels' te noemen, want ik besef heel goed dat dit soort titels voor degenen die ze hebben, waarschijnlijk een mate van belang hebben .... dat ze er status aan ontlenen. En dat hun vrouw het misschien wel mooi vindt om te kunnen zeggen dat haar man niet magazijnchef is, maar parts manager .

Maar ik blijf het raar vinden en opgeblazen. Ik denk dat de hele inflatie van titels hier tientallen jaren geleden is begonnen toen de confectie-industrie geen naaisters meer kon krijgen en om modinettes begon te vragen, maar dat is natuurlijk geen Engels en dus niet zo mooi. De gemeente New York was trouwens in de inflatie voorgegaan toen die geen vuilnismannen meer kon recruteren en advertenties plaatste voor sanitation inspectors - zeg maar - `reinheidsverzorgings-inspecteurs'.

En nu, in 1990, moet u oppassen als u in een advertentie wordt gevraagd te solliciteren naar de functie van sales manager , want het is zeer wel mogelijk dat daarmee een eenvoudige medewerker van de afdeling Verkoop wordt bedoeld. En misschien kent u het begrip mismanagement (dat is gewoon iets dat slecht is geleid), maar nu heb je ook de keurige titel MIS-manager en dat M.I.S. staat voor Management Informatie Service en dat is iemand die over de computersystemen met informatie voor de directeur gaat. De soft selling manager is volgens Schreiner iemand die zoete broodjes bakt en ze ook nog weet te verkopen. En dat is een aardig, ofschoon licht-misleidend begrip in een boekje dat nuttig is en het eigenlijk niet zou moeten zijn. Nog één ding: dit was geen radiopraatje, dit was een spoken column in een van de media .

Besproken boek: `Zogenaamd zogenoemd', door N.A.F.M. Schreiner. Uitgeverij De Fontein, Baarn, ISBN 90.261.0406.5, prijs f 10,-.

Van woord tot woord Ver weg en dichtbij Marlies Philippa

Hoe de situatie in de Golf in januari is, kan ik bij het schrijven van dit stuk (eind november) niet zeggen. Ik beperk me daarom tot wat opmerkingen over de aardrijkskundige namen in het Golfgebied: het ABN (Actiecomité Buitenlandse Namen) leeft nog steeds!

Om welke Golf het gaat, weet iedereen. Maar hoe kun je die Golf het best noemen? Al zeggen wij meestal Perzische Golf , toch zijn er heel wat landen die over Arabische Golf (of een vertaling daarvan) spreken. Wat valt te preferen? Aan de Golf ligt (lag?) Koeweit . De inwoners daarvan worden steeds vaker als Koeweiti's in plaats van Koeweiters aangeduid. Dat de afleiding op - i van bewonersnamen uit het midden-oosten veld wint, blijkt vooral uit Israëli , maar ook uit Iraki en Saoedi . Betsy Udink merkt in haar boek Achter Mekka op dat de `expats' in Saoedi-Arabië `steeds spreken over Saudi's in plaats van Saoedirs' (blz. 29). Haar stoort dat. Mij minder. Er is niets tegen de i -uitgang. Mij irriteert slechts de - au - waar het - aoe - moet zijn: hieruit blijkt een verkeerde klemtoon.

Volgens de ANS (Algemene Nederlandse Spraakkunst) zijn de varianten op - i aanvaardbaar; het verwerpelijke ANP-boekje (Schrijfwijze van buitenlandse namen) rept er niet over. Wat mij opvalt, is dat degenen die Iraki's zeggen, meestal het bijvoeglijk naamwoord Irakees gebruiken, terwijl de Irakezen -sprekers het op Iraaks houden.

HOLLANDS IS ALS VLAAMS

Wat dichter bij huis ligt het verdeelde België. Vorig jaar heb ik in het januari-nummer van Onze Taal (blz. 19) geschreven dat binnen de Kiliaanstichting een team van Nederlandse en Belgische specialisten aan een geheel nieuw wetenschappelijk etymologisch woordenboek werkt. P. Daled verwijt mij op blz. 139 (juli/augustus 1990) dat ik hier het woord Belgische gebruik. Hij vindt dat ik Vlaamse specialisten had moeten schrijven en hij wijst er fijntjes op dat Kiliaan een echte Vlaming was.

Mijn reactie is tweeledig. Enerzijds wilde ik uitsluitend de nationaliteit van de specialisten aangeven (er zitten ook Friezen bij!); anderzijds kan ik het als taalkundige en dialectoloog niet opbrengen een Leuvenaar of een Leopoldsburger uit Vlaanderen te laten komen. Dat is bijna net zo erg als wat Dick Dolman in de Volkskrant van 24 november 1990 signaleert: `Door Europa scheuren de vrachtwagens van Jelle de Vries, Leeuwarden, Holland'. Sinds de Gouden Eeuw voelen de Hollanders (= de inwoners van Noord- en Zuid-Holland) zich superieur en helaas accepteren veel andere Nederlanders deze superioriteit. Laat ik om het onjuiste gebruik van de begrippen Holland en Vlaanderen nader toe te lichten iets citeren uit het boek Taal. Het grote avontuur van H.J. Störig (Nederlandse bewerking door Jef Vromans; Aula 1988, blz. 186-187):

``In de spreektaal heet de cultuurtaal ook wel, ten onrechte, Hollands . Dit gebruik treffen we ook in andere talen aan. Veel buitenlanders blijven `Nederland' en `Nederlanders' hardnekkig aanduiden met Hollande en hollandais (Fr.), Holland en holländisch (Du.) (hoe vaak hebben we op de Duitse autowegen geen vrachtwagens zien rijden die `Geflügel aus Holland' vervoerden!), enz. Dit `misbruik' is overigens wel te verklaren: voor het internationale verkeer zijn de vertalingen van `Holland(s)' veel uniformer en sneller te herkennen dan die van `Nederland(s)'. Om maar één voorbeeld te geven: in het Finse Alankomaat is maar moeilijk `Nederland' te herkennen, terwijl Hollanti (voor `Holland') heel wat duidelijker is. Maar dit excuus geldt niet voor taalkundigen (...).

De standaardtaal van het Nederlandstalige deel van België wordt (vanuit zuiver linguïstisch oogpunt bekeken eveneens ten onrechte) ook vaak Vlaams genoemd. Deze term dient namelijk alleen gebruikt te worden om de dialecten van Oost- en West-Vlaanderen aan te geven. Als zodanig is `Vlaams' een terecht gebruikte benaming, die gedurende de Middeleeuwen en eigenlijk tot in de 19e eeuw een taal en literatuur aangeeft die een niet te onderschatten rol heeft gespeeld in de taal- en cultuurgeschiedenis van de Lage Landen (...).

Met het buurland Frankrijk onderhield Vlaanderen intensieve handelsbetrekkingen. Voor de Franstaligen werd het woord `flamand' langzamerhand de term voor álle dialecten in de Nederlandstalige gebieden. En sinds de 19e eeuw, na de onafhankelijkheid van België, wordt die benaming door hen abusievelijk zowel voor de in het héle Nederlandstalige deel van België gesproken spreektalen als de daar gesproken standaardtaal (die dus Nederlands moet heten) gebruikt."

IN HET VLAAMS VERTAALD

Het gebruik van de term Vlaams naast Nederlands brengt in andere buitenlanden dan België verwarring teweeg. Men denkt dat het om verschillende talen gaat. Zo adverteert het Amerikaanse tekstverwerkingsprogramma Multi Langual Scholar dat het 32 talen in schrift kan brengen, waaronder Arabisch en Grieks, maar ook Dutch en Flemish . Nederlands van nu , het tweemaandelijkse tijdschrift van de Vereniging Algemeen Nederlands, de `Vlaamse' zustervereniging van Onze Taal, ontdekte dat een Engelse firma (Beldray uit Bilston) een trapleertje op de markt had gebracht met een gebruiksaanwijzing in zes talen: Engels, Frans, Duits, Spaans, Nederlands en Vlaams. In het maart/april-nummer werd een gedeelte van de Engelse tekst afgedrukt met de vertalingen in de laatste twee `talen' ernaast. De verschillen bleken van ondergeschikt belang te zijn.

Ik wil nog iets zeggen over Kiliaan. Hij is geboren in Duffel en gestorven in Antwerpen. Hij was dus geen Vlaming, maar een Brabander!

Reacties

Onze taal biedt aan elke lezer de mogelijkheid tot reageren. Stuur uw reactie naar: Redactie Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14a, 2517 AK Den Haag.

Voor bijdragen aan deze rubriek gelden de volgende richtlijnen: * Formuleer uw reactie kort en bondig (bij voorkeur niet meer dan 250 woorden). * Geef in de tekst duidelijk aan op welk artikel wordt gereageerd.

* Stel uw bijdrage zodanig op dat de lezer niet wordt verplicht een vorig nummer erbij te halen.

* Lever uw reactie, bij voorkeur getypt, in onder vermelding van naam en (eventueel) functie.

De redactie kan buiten medeweten van de auteur inkortingen en stilistische verfraaiingen aanbrengen in reacties. Bij belangrijke wijzigingen raadplegen wij de auteur.

Reacties kunnen doorgaans worden geplaatst twee maanden na het nummer waarop u reageert.

Niet geplaatste reacties worden doorgestuurd naar de auteur van het desbetreffende artikel.

S of z in meervoud W. Sterenborg

In gesproken taal komen vormen als kanzen vaak voor. Hier zal wel sprake zijn van hypercorrectie: sprekers die zich ervan bewust zijn dat zij van huis uit een z gemakkelijk verscherpen (son, see), hebben de neiging om behalve de bewuste z's ook s'en stemhebbend (d.w.z. als z) uit te spreken.

Er zijn echter ook mensen die bij het schrijven twijfelen als ze het meervoud van woorden als kans, wens, kruis, hals, pluis nodig hebben. In zulke gevallen kan men steun zoeken bij het werkwoord dat van zo'n zelfstandig naamwoord afgeleid is: de s van werkwoorden als herkansen, verwensen, doorkruisen, opeisen, platwalsen, afpersen, binnenloodsen en ronddansen hoort ook thuis in de meervoudige zelfstandige naamwoorden: kansen, wensen, kruisen, eisen, walsen, persen, loodsen en dansen .

Zo komt de z van reikhalzen, begrenzen, verwezen, aanprijzen, afprijzen, afreizen, verpozen, rondneuzen en uitpluizen ook voor in de meervoudige zelfstandige naamwoorden: halzen, grenzen, wezen, prijzen, reizen, pozen, neuzen en pluizen .

Overigens kan men soms twijfel uitbannen met de wetenschap dat zo'n lettergreep -zen alleen maar mogelijk is na een l, m, n, r of klinker.

Het scrabblereglement: onze aanhoudende zorg waard Henk Reijs

Al jaren erger ik mij aan het rammelend `Reglement uit de doos' van het Scrabblespel. Over de aanvaardbaarheid van woorden is daarin niet meer opgenomen dan: `Alle woorden uit een woordenboek zijn toegestaan, behalve eigennamen etc. die met een hoofdletter beginnen, vreemde woorden, afkortingen en woorden met apostrof of koppelteken. Verbuigingen en vervoegingen zijn toegestaan.'

Via het genootschap kwam ik erachter dat plaatselijke scrabbleverenigingen al een poging deden om tot een taalkundig verantwoord en ondubbelzinnig reglement te komen. Zo stelde de vereniging `Lettergreep' te Amersfoort een nieuw reglement op dat inmiddels door de Landelijke Coördinatiecommissie werd aangenomen. Het hierin opgenomen onderdeel `Scrabble-woordreglement' (zie kader) lost zeker een deel van mijn problemen met de regels uit de doos op, maar het kan (denk ik) nog beter. Het mooie scrabblespel is de aanhoudende zorg van de duizenden liefhebbers meer dan waard. In dat licht moeten de volgende soms kritische kanttekeningen bij het Amersfoortse woordreglement dan ook worden begrepen.

VAN DALE BLIJFT DE BAAS

De `algemene regel' in het alternatieve reglement luidt dat `alle woorden (zijn) toegestaan die in de laatste uitgave van de Grote Van Dale vetgedrukt voorkomen, alsmede alle woorden die, voor zover de verklaring achter het woord dit toelaat, daarvan met de geldende taalregels zijn afgeleid'. Ter verduidelijking van waarschijnlijk vooral die tweede categorie woorden volgt een lijst met voorbeelden van woorden die al dan niet zijn toegestaan.

TOEGESTAAN

1) Woorden met een trema. bijv. REEEN (reeën) 2) Woorden met een accent. bijv. PRIVE (privé) 3) Leenwoorden die in het woordenboek voorkomen. bijv. PAX, AQUA 4) Verkleinwoorden van concrete zelfstandige naamwoorden. bijv. HUISJE

5) Verkleinwoorden van abstracte zelfstandige naamwoorden, voor zover deze in het woordenboek voorkomen. bijv. GEINTJE, LUCHTJE

6) Het meervoud van persoonsnamen, die afgeleid zijn van een werkwoord, eindigend op `-de'. bijv. FIETSENDEN, INZITTENDEN

7) Het meervoud van persoonsnamen, die afgeleid zijn van bijvoeglijke naamwoorden. bijv. GROTEN, OUDEN

8) D.m.v. het voorvoegsel `ge-' van werkwoordstammen afgeleide zelfstandige naamwoorden, als deze vermeld worden in het woordenboek. bijv. GEBLAF, GEDOE, GEZEUR

9) De vergrotende en overtreffende trap van bijvoeglijke naamwoorden, tenzij deze volgens het woordenboek worden gevormd d.m.v. `meer' en `meest'.

bijv. GROOT, GROTER, GROOTST niet toegestaan: bijv. VATBAARDER, VATBAARST

NB De zogenaamde absolute bijvoeglijke naamwoorden hebben geen trappen van vergelijking. bijv. ZIJDEN, LINKER, BLOEDROOD, OERSTERK 10) Bijvoeglijke naamwoorden met een zogenaamde buigings-s. bijv. (iets) MOOIS, (wat) MOOIERS 11) Onvoltooide deelwoorden van werkwoorden. bijv. BEWAREND(E), SPELEND(E) 12) De aanvoegende wijs van werkwoorden (het hele werkwoord zonder `n'). bijv. LEVE, NEME, LEZE

13) Woorden met een buigings-s, die afgeleid zijn van werkwoorden en voorkomen in staande uitdrukkingen, als deze afzonderlijk vermeld worden in het woordenboek. bijv. MENENS, WILLENS (en) WETENS

14) De lossen delen van scheidbare werkwoorden, die op zichzelf geen bestaan hebben. bijv. (hij wordt) GEWAAR, (hij gaat) TEKEER

NIET TOEGESTAAN

1) Woorden met een koppelteken. bijv. CLOSE-UP 2) Woorden met een apostrof. bijv. AUTO'S, D'R 3) Afkortingen. bijv. IQ, B.G.G., JR. 4) Voorvoegsels. bijv. BIO-, DECA- 5) Woorden die uit één letter bestaan. bijv. U, O 6) Eigennamen en andere woorden waarvan de eerste letter een hoofdletter is. bijv. AFRIKA, DUITS

7) Woorden die deel uitmaken van een uit een vreemde taal afkomstige uitdrukking, tenzij deze woorden apart vermeld worden in het woordenboek. bijv. in de uitdrukking `status quo', wel toegestaan: STATUS; niet toegestaan: QUO

8) Oude buigingsvormen die voorkomen in uitdrukkingen en zegswijzen, tenzij deze apart genoemd worden in het woordenboek. bijv. TELKEN JARE, (de heer des) HUIZES; wel toegestaan: HUNNER

9) D.m.v. een `-e' bijvoeglijk gebruikte voltooide deelwoorden van onovergankelijke werkwoorden, die vervoegd worden met `hebben'. bijv. toegestaan: GEBUNGELD; niet toegestaan: GEBUNGELDE 10) Het onvoltooide deelwoord van onpersoonlijke werkwoorden. bijv. SNEEUWEND, GEBEUREND

11) Een andere dan de derde persoon van werkwoorden, die alleen in de derde persoon vervoegd kunnen worden. bijv. GEBEUR, OXIDEER

12) De vervoegde vorm van werkwoorden, waarvan in het woordenboek vermeld staat dat alleen het hele werkwoord (de onbep. wijs) bestaat. bijv. NIKSTE, LIPLAZEN 13) `Gij-vormen' in de verleden tijd. bijv. STONDT, LAAST 14) De verleden tijd van de aanvoegende wijs. bijv. LAZE, KWAME

15) Woorden met in het woordenboek de vermelding `geen erkende spelling', `niet als samenstelling te beschouwen' of `is geen samenstelling'.

bijv. CREDIET, OPKRIJGEN, OVERRAKEN

En daarmee stuiten we direct op mijn belangrijkste bezwaar tegen dit reglement. Blij was ik met de algemene regel die expliciet meer toestaat dan dat wat Van Dale heeft gehaald (namelijk `alle volgens de geldende taalregels afgeleide woorden'). Maar dan volgt de lijst voorbeelden die weer elke creativiteit van de taalgebruiker/scrabblelaar lijkt te verbieden: nieuwvormingen mogen vaak alleen als Van Dale ze heeft gesignaleerd. Twee voorbeelden. Regel 8 in de lijst `Toegestaan': van mij mogen gezon en getennis (die het reglement verbiedt omdat ze niet in Van Dale staan) evengoed als geblaf en gezeur . Het zijn doorzichtige en bruikbare Nederlandse woorden, keurig gevormd volgens de `algemeen geldende taalregels'. Ik wil bij zulke woorden dan ook pleiten voor goedkeuring (als beloning voor creativiteit), mits de speler het woord in context aanvaardbaar kan verklaren. Natuurlijk ben ik me ervan bewust dat het soms moeilijk zal zijn te bepalen waar de grens tussen `aanvaardbaar' en `onaanvaardbaar' ligt. Vrij van discussie zal Scrabble echter heus nooit worden.

Regel 5 in de lijst `Toegestaan': ook deze bepaling discrimineert. Wat is er bijvoorbeeld mis met een miskoopje naast een koopje ? Waarom kiezen de samenstellers van het reglement trouwens alleen Van Dale als richtsnoer? Het is al zo vaak aangetoond: dit woordenboek kent, net als ieder ander woordenboek, allerlei onvolkomenheden. Moet de scrabblelaar zich daar maar domweg bij neerleggen?

Over Van Dale gesproken: de in regel 9 van de lijst `Toegestaan' genoemde `verboden' woorden vatbaarder en vatbaarst staan wel in mijn driedelige!

WERKWOORDSVORMEN ONDERBELICHT

De werkwoordsvormen zouden in een verantwoord scrabblereglement een verhaal apart moeten zijn. Helaas krijgen ze ook hier onvoldoende aandacht. Er valt iets voor te zeggen uitsluitend de onverbogen vorm goed te keuren: dat zou een eind maken aan veel spelbedervend gediscussieer.

Zodra men echter enige persoonsvorm tolereert, dan ook graag alle, zou ik zeggen. (Vanzelfsprekend bedoel ik met `alle' alleen die vormen die ook werkelijk gebruikt kunnen worden; dus bijvoorbeeld niet liplazen .) Het criterium mag nooit zijn of een vorm al dan niet veelvuldig gebruikt wordt. Archasche gij-vormen in de verleden tijd als stondt en kwaamt mogen naar mijn idee daarom niet worden afgekeurd. Immers, bij welk jaartal zouden we de streep moeten zetten?

SPELLING

Het lijkt me bijzonder nuttig als het reglement expliciet zou vermelden dat zowel de voorkeur- als de toegelaten spelling geoorloofd is. Uit de lijsten van wat mag en niet mag, blijkt dat alle meervoudsvormen van zelfstandige naamwoorden zijn toegestaan, voor zover ze niet met een apostrof worden geschreven: reeën en cafés mogen dus, auto's niet. Uitdrukkelijke vermelding van deze regel lijkt me gewenst.

EEN PERMANENTE SCRABBLEJURY

Zeker: scrabblevereniging `Lettergreep' heeft met de uitgave van haar voorschriften een belangrijke bijdrage geleverd aan een goede reglementering van de spelregels. Dat neemt niet weg dat hier en daar nog wat aan de regels gesleuteld zou kunnen worden. Geen enkel reglement zal in de oplossing van elk twijfelgeval kunnen voorzien. Daarvoor zou eigenlijk een soort permanente jury of werkgroep in het leven moeten worden geroepen, die voortdurend beoordeelt en (desnoods achteraf) vaststelt of woorden aan de gestelde eisen voldoen. Hoe dit in de praktijk valt te verwezenlijken, is het overdenken waard. Denkt u mee?

Contactpersoon scrabblevereniging `Lettergreep': de heer R. Griffioen, Amersfoort, 033-729390.

Er zijn scrabbleverenigingen bekend in Alphen a/d Rijn, Amersfoort, Beverwijk, Bodegraven, Soest, Uithoorn, Utrecht, Woerden en in Vlaanderen. Bestaan er nog meer dan deze negen?

De vorige aflevering draaide om de vraag: bestaan er echte synoniemen? Ja, beweerde Riemer Reinsma. Deze slotaflevering gaat over hyperoniemen en hyponiemen. Is een sok een soort kous (sok = hyponiem), of is een kous een soort sok (sok = hyperoniem)?

Hoe maak je een synoniemenwoordenboek? (6)

Beperkingen van woorden

Riemer Reinsma

Wat is het verband tussen de woorden sok en kous ? Is een sok een bepaald type kous, of is een kous een bepaald soort sok? Dit soort vragen is belangrijk voor iemand die een synoniemenwoordenboek schrijft. Volgens Koenen is een sok een `korte kous tot aan de kuiten'. Daarmee suggereert het naslagwerk dus dat een sok een speciaal soort kous is. Dat is niet zo. Sokken zijn korter dan kousen; ze zijn in de taal dus niet verwisselbaar zonder dat de betekenis van de zin verandert. Hééft sok dan geen hyperoniem? Ja, het heeft hetzelfde hyperoniem als kous , namelijk `kledingstuk'.

KLEINE HUISTIRAN

Niet elk woord heeft een hyperoniem. Ik zou tenminste niet weten wat het hyperoniem is van materie , of van voorwerp , en ik betwijfel of het bestaat. Aan de andere kant komt het voor dat een woord twee of zelfs nog meer hyperoniemen heeft. Benzine heeft minstens twee hyperoniemen: verbinding (vanuit scheikundig oogpunt gezien) en brandstof (uit het oogpunt van bestemming). Wat nu te doen in het geval benzine ? Het hyperoniem verbinding heeft de vervelende consequentie dat je onder deze `vlag' een akelig grote lijst termen zou moeten verzamelen die nauwelijks meer te overzien valt. Zet je benzine met zijn collega-brandstoffen bij elkaar onder het hoofdwoord brandstof , dan ziet de zaak er iets prettiger uit: de lijst is veel kleiner en dus beter hanteerbaar. Brandstof lijkt daarom de voorkeur te genieten.

Sommige woorden zijn vrij gemakkelijk te groeperen en onderling te rangschikken, bij andere is dat lastig. Zelfstandige naamwoorden leveren meestal weinig problemen op. Bijvoeglijke naamwoorden zijn een stuk weerbarstiger, en werkwoorden bezorgen de nijvere lexicograaf niet zelden hoofdpijn.

Die verschillen in moeilijkheid zijn goed te verklaren. Het feit dat je in een zin een bepaald werkwoord gebruikt, legt vaak beperkingen op aan het soort onderwerpen en lijdende, meewerkende en andere voorwerpen die je in die zin kunt gebruiken, en het bepaalt vaak of je überhaupt een lijdend voorwerp of ander voorwerp in die zin mag gebruiken. Het werkwoord is een kleine huistiran, het maakt in een zin de dienst uit. Een zelfstandig naamwoord heeft daartegen nauwelijks iets in te brengen.

MISLUKKEN IN GRADATIES

Hoe moeten de werkwoorden, die lastpakken, nu precies aangepakt worden? Wat te doen met mislukken , spaak lopen , floppen , falen , in de soep lopen , afspringen , in het water vallen en in duigen vallen ? Om te beginnen moeten we afspreken over wélke betekenis van mislukken we het eigenlijk hebben. Een persoon kan mislukken , maar een plan kan ook mislukken . Dat zijn twee verschillende betekenissen.

We kiezen de laatstgenoemde betekenis. Mislukken met een plan, zaak, onderneming, opzet, enz. als onderwerp. Het betekent dan: niet met succes bekroond worden. Is het in die betekenis nu synoniem met spaak lopen ? We verzamelen een stel voorbeeldzinnen: `het plan mislukte, de toeleg mislukte, het voornemen', enz. enz. Kun je in al die zinnen ook spaak lopen gebruiken? Nee. Het blijkt dat spaak lopen alleen in bepaalde gevallen wordt gebruikt, namelijk bij woorden als overleg , onderhandelingen , activiteit en onderneming . Maar je gebruikt het bijvoorbeeld níet in verband met een feest. `Het feest liep spaak' is een rare zin. Spaak lopen is dus een hyponiem van mislukken , want het biedt minder keuzemogelijkheden. Floppen gebruik je wél in verband met een feest, en ook in verband met onderhandelingen, overleg, een plan of een activiteit. Afspringen wordt gebruikt in verband met onderhandelingen of overleg. Het is dus een hyponiem van spaak lopen , dat zelf een hyponiem was van mislukken .

Zo gaan we systematisch aan de hand van voorbeeldzinnen na welke onderwerpen al die werkwoorden en werkwoordelijke uitdrukkingen bij zich hebben. Daarna kijken we zonodig nog of er misschien verschillen zijn op het gebied van het lijdend voorwerp. Bij mislukken hoeft dat niet, want dit woord kan geen lijdend voorwerp bij zich hebben.

KRAKENDE HERSENEN

Ook voorzetselbepalingen kunnen van belang zijn. Dat is te merken wanneer we de woorden en uitdrukkingen oppassen , zich wachten voor en opletten onder de loep nemen. Oppassen kun je met of zonder voorzetselobject gebruiken. Denk maar aan de zinnetjes `pas maar op' of `pas op voor de hond'. Maar je kunt níet zeggen `wacht je' of `wacht je maar', daar moet altijd een voorzetselbepaling bij: `wacht u voor de hond, wacht u voor vergissingen'. Oppassen is dus het hyperoniem van zich wachten voor . Maar het is tegelijk het hyperoniem van opletten , want opletten heeft nóóit een voorzetselbepaling bij zich. Je kunt niet zeggen: `hij moet beter opletten voor vergissingen'.

Hoor ik uw hersens kraken? Ik heb geen medelijden met u, de mijne hebben er ook regelmatig van langs gehad. Gelukkig zijn de zelfstandige naamwoorden veel makkelijker te bewerken dan de werkwoorden. Dat is fijn, want de substantieven beslaan maar liefst tachtig procent van de hele woordenschat.

Bij substantieven speelt de grammatica maar een kleine rol. Toch bewijst ze op gezette tijden ook hier haar nut. Want wat is precies het verschil tussen speeksel en fluim ? Speeksel is niet telbaar (heeft geen meervoudsvorm), fluim wel. Geen hyperonymie dus tussen die twee.

VOOR OF TEGEN?

Zijn zelfstandige naamwoorden nu voor de synonymist `saaier' dan de werkwoorden? Niet altijd. Ik trakteer u nog op een aardig probleempje: het verschil tussen de woorden kruistocht en actie . Toen ik kruistocht onder het vergrootglas legde, besprong mij opeens de gedachte dat je alleen een kruistocht tegen iets kunt houden, niet voor iets. Als ik daarin gelijk zou hebben, zou kruistocht níet synoniem zijn met actie , want je kunt een actie ook voeren voor iets. Maar zeker wist ik het niet. Opzoeken dus. Van Dale schrijft dat een kruistocht het `georganiseerd, heftig of vurig optreden' is `van een groep personen tegen iets dat zij verkeerd, ofwel voor iets dat zij goed achten'. Het woordenboek schijnt daarmee dus te willen zeggen dat je wel degelijk een kruistocht voor iets kunt houden. Ik bleef niettemin een beetje wantrouwend, en keek wat oplettender naar Van Dale's voorbeeldmateriaal. En ja hoor, als voorbeeldzin vond ik alleen `een kruistocht tegen pornofilms'. Bij gebrek aan tegenbewijs hou ik het er voorlopig dus maar op dat een kruistocht iets bestrijdt, niet propageert. Maar ik weet: het blijft oppassen met dit soort zaken. We moeten dus opletten, ons wachten voor vergissingen, ons ervoor hoeden, ervoor waken, of, zo u wilt, ertegen waken!

De taal is niet vanzelfsprekend Taalontwikkeling bij jonge kinderen

Dr. S.M. Goorhuis-Brouwer - Centrum voor Stem-, Spraak- en Taalstoornissen, KNO-kliniek, Academisch Ziekenhuis Groningen

Het leren spreken, het kunnen komen tot taalbegrip en taalgebruik, is welhaast vanzelfsprekend. Vrijwel alle kinderen lijken het te leren. Ouders en andere opvoeders kunnen zich meestal ook nauwelijks indenken dat hun kind niet tot spreken komt, of er problemen mee zal krijgen. Ouders verwachten dat hun kind tussen een en anderhalf jaar woordjes gaat spreken en vervolgens ook zinnetjes gaat maken. Daarmee wordt het kind pas echt een sociaal wezen: het kan met taal dingen aan anderen duidelijk gaan maken. Voordat een kind kan spreken, is het natuurlijk ook een sociaal wezen, vooral doordat de ouders op de reacties van hun kind (lachen, huilen, kraaien, etc.) reageren. Hier ligt al een zeer belangrijke basis voor de taalontwikkeling.

Er zijn kinderen die problemen hebben met de verwerving van spraak en taal. Voor de ouders is dat vaak een onaangename verrassing, en de aanwezigheid van een spraak- of taalstoornis bij hun kind laat hen ook zeker niet onberoerd. Ze maken zich grote zorgen, vooral over de mogelijkheden tot sociaal functioneren.

Of een kind gewoon leert spreken, hangt van vele factoren af. Deze factoren kunnen lichamelijk zijn, maar ook psychologisch (zie tabel 1).

Tabel 1. Basis van spraak-taalgedrag

Medische factoren:

- gehoor - bouw van de spraakorganen (lippen, tong, verhemelte) - bewegingsmogelijkheden van de spraakorganen - gesteldheid van de hersenen - psychische basisgesteldheid (contactgevoeligheid)

Pedagogisch-psychologische factoren:

- omgeving - intelligentie - emotionele instelling en ontwikkeling - taalgevoeligheid

HOREN EN INTELLIGENTIE

Wanneer een kind minder goed hoort (een medische factor), zal het de taalklanken niet goed kunnen waarnemen. Voor een slechthorend kind lijken de klanken /p/, /t/ en /k/, /s/ en /f/, en /m/ en /n/ erg veel op elkaar. Ook klinkerverschillen zullen ze minder goed horen. Daarnaast missen ze vaak woorden uit een zin, waardoor ook de grammatica van de taal onvoldoende geleerd kan worden.

Het volgende taalvoorbeeld is van een vierjarig, slechthorend meisje. De ouders hadden tot op dat moment nooit opgemerkt dat hun dochter minder goed hoorde. De kleuterjuf had hen gewezen op de onduidelijke spraak: `haas in e kool' = de haas zit in de kool `a buik vol' = hij eet zijn buik vol `zag niet e liep?' = zag hij niet wie daar liep? `weg is e haa' = weg is de haas!

Wanneer een kind minder intelligent is, weinig leervermogen heeft meegekregen (een psychologische factor), zal de ontwikkeling van het spreken langzamer gaan dan bij gewone kinderen. Daarnaast zal het taalgebruik meestal fouten blijven bevatten en zal, afhankelijk van de intelligentie, ook het taalbegrip achterblijven. Taal is namelijk een vaardigheid die geleerd moet worden. Dit geldt voor de uitspraak van klanken, de opbouw van woorden en ook voor de formulering van zinnen. Het volgende taalvoorbeeld is van een veertienjarige, mongoloïde jongen:

``Die zwaait weg. Hier gaat ie lifte, mag niet, p.p.po, daar zit de politie en burgemeester wage ook, gaat ie weer lifte, dan mag die mee. Daar gaat ie bovenop en de politie heb band lek. Daar gaat ie weer d'r uitstappe en daar gaat ie met tentje verder. Touw aan de hakken en toen gaat het regenen en toen waait helemaal met de tent weg."

ONGELUK OF AFWIJKING

Wanneer een kind door een ongeluk of een ziekte een hersenbeschadiging oploopt (medische factor), zien we vaak dat de taalschat die vóór het ongeluk was opgebouwd, niet meer goed bereikbaar lijkt. De kinderen begrijpen niet meer wat ze vroeger wel begrepen. Ze kunnen de woorden vaak niet meer snel vinden en ook de zinsopbouw gaat slecht.

Het volgende voorbeeld is van een negenjarige jongen die een auto-ongeluk heeft gehad. (Tot aan het ongeluk was er op zijn taalbegrip en taalgebruik niets bijzonders aan te merken geweest.)

``We doen wel eens........ We gaan eh........ We gaan eerst eh........ Tas uitpakken, boterhammen op de vensterbank leggen"

Wanneer een kind zijn spraakorganen niet goed kan bewegen of afwijkingen aan de spraakorganen heeft (medische factor), dan zal het moeite hebben met het leren uitspreken van klanken. Elke spraakklank vereist een specifieke instelling van de spraakorganen. Bij een /m/ zijn de lippen gesloten, bij de /oe/ zijn de lippen rond, bij de /s/ wordt door de tong een vernauwing aangebracht, enz.

Het volgende taalvoorbeeld is van een driejarige jongen die door zijn achtergebleven mond- en tongmotoriek veel klanken nog niet kan vormen: tij ta doe = jij moet dat doen dit puppetje ja = dit kussentje daar tà-je daa niet = plasje daar niet tò boet aan = toch een broek aan

MILIEU EN OMGEVING

Wanneer een kind opgroeit in een weinig stimulerende omgeving (psycho-sociale factor), dan zal het, omdat het weinig taal aangeboden krijgt, ook minder goed dan andere kinderen zijn taalvermogen kunnen ontwikkelen. Deze kinderen duiden de dingen op hun eigen manier aan, zonder dat ze (kunnen) weten wat de `normale' taalcode hiervoor zou zijn.

Het volgende taalvoorbeeld is van een driejarig jongetje uit een sociaal-zwak milieu. Hij speelt met een pop en `vertelt':

Kijk! (wijst naar pop) Poepe? Ja (lachen) Poep? Hai! Kijk! Kijk! (slaat pop) Hui (= huilen)

Een kind dat zich niet prettig voelt door zijn psychische gesteldheid (medische factor) of emotionele ontwikkeling (psycho-sociale factor), zal vaak weinig zin hebben om te praten. Deze kinderen zeggen veel minder dan andere kinderen, zijn `zwijgzaam', en het komt niet zelden voor dat ze helemaal niets zeggen. We spreken dan van mutisme.

Een voorbeeld hiervan is een vijfjarig Friessprekend meisje dat na een auto-ongeluk werd opgenomen in een Gronings ziekenhuis. Daar werd haar gezegd dat ze Nederlands moest spreken tegen de verpleging. Op haar vragen, gesteld in het Fries, kreeg ze geen antwoord. Na twee maanden ziekenhuis zei dit meisje helemaal niets meer. Pas na een half jaar intensieve speltherapie ging ze geleidelijk aan weer gewoon (Fries) praten.

THERAPIE&obc1;N

De therapieën die nodig zijn voor spraak- en taalafwijkingen bij kinderen zijn zéér verschillend. Soms is er een medische therapie nodig (gehoorverbeterende maatregelen, operatie, medicijnen); soms een psycho-sociale therapie (speltherapie, oudergesprekken); soms gerichte spraak- en taaltherapie. Hierbij is het belangrijk dat de therapeut een gesprek voert met het kind en dat de therapeut zijn taalaanbod aanpast aan het kind. Wij gaan ervan uit dat kinderen, dus ook taalgestoorde kinderen, taal leren in gesprek met de omgeving. Ouders spreken tegen kinderen, kinderen vragen, ouders antwoorden. De gespreksonderwerpen zijn de wensen, verlangens en fantasieën van het kind zelf, en de wensen en pedagogische richtlijnen van de ouders en de omringende wereld. Het gesprek gaat over van alles en nog wat. Kinderen ontdekken hierdoor de regels in de taal. Therapeuten kunnen, wanneer ze rekening houden met dit ontwikkelingsgegeven, niet meer doen dan de taal op een aangepaste manier aan de kinderen aanbieden, waardoor de structuren van de taal voor het kind doorzichtig worden. De kinderen moeten kunnen komen tot eigen, spontane imitaties van aangeboden taaluitingen.

Een gesprekje tussen een taalgestoord kind en de therapeut kan er als volgt uitzien:

kind (2½ jaar) therapeut Baby ham map bad ook Baby Ook in het bad ja, kijk. Baby ook bad Ja, in 't bad uit nu er weer uit? nog e pop meisje uit 't bad jongetje uit 't bad klaar! kaa

Dit taalaanbod door de therapeut is aangepast aan het taalproduktieniveau van het kind. De therapeut is steeds één stapje op het ontwikkelingsniveau van het kind vooruit. Wanneer een kind nog niet spreekt, biedt de therapeut eenwoorduitingen aan; wanneer het kind eenwoorduitingen spreekt, leidt de therapeut het kind door het taalverwervingsproces: van eenwoorduitingen naar tweewoorduitingen naar korte, eenvoudige zinnen en uiteindelijk naar goedgevormde zinnen die wisselend van lengte kunnen zijn. We hanteren hierbij de minimum-spreeknormen als leidraad (Zie tabel 2, die tot slot een overzicht geeft van hetgeen er van een kind verwacht mag worden op een bepaalde leeftijd.)

Tabel 2. Minimum spreeknormen

1 jaar - veel gevarieerd brabbelen. De variaties betreffen zowel het klankpatroon als de melodie. Naast orale klanken kunnen ook veel nasale geluiden voorkomen.

1½ jaar - naast de woordjes papa en mama nog enkele woordjes. Deze woordjes zijn wat de vorm betreft veelal nog onvolledig, bijvoorbeeld: taat = paard; pa-pu = paraplu. Verschillende klanken kunnen nog nasaal gevormd worden.

2 jaar - communiceren via tweewoorduitingen. Ook hierbij is de woordopbouw vaak nog onvolledig, bijvoorbeeld: kinne boem = de vlinder zit op de bloem; fieze buiten = ik wil buiten fietsen. Verschillende klanken kunnen ook nu nog nasaal gevormd worden.

3 jaar - spreken in drie- tot vijfwoorduitingen. De grammaticale structuur van deze uitingen is vaak nog erg afwijkend van de `volwassen' grammaticale structuur. Bijvoorbeeld:

ik is recht bij de wei hardgeloopt, ikke = ik ben langs het weiland gerend; trailer is ook lampjes, blauwe = de trailer heeft blauwe lampjes. Opvallende nasaliteit komt nu meestal niet meer voor.

4 jaar - spreken in eenvoudige, enkelvoudige zinnetjes, met al meer grammaticale structuur, bijvoorbeeld: ik heb de stoel omgeslaagd; dat vind ik niet beterder.

5 jaar - spreken in redelijk goedgevormde, ook samengestelde zinnen. Het taalgebruik is vaak nog concreet. Bijvoorbeeld: En toen gingen we varen met de boot, want anders kan je niet op Terschelling van vakantie .

SLOTWOORD

Onze taal is een kostbaar bezit. Soms kost het verwerven van dit bezit moeite. Als hiervoor hulp geboden moet worden, kan dit slechts gebeuren wanneer na multidisciplinaire diagnostiek, in gespecialiseerde centra voor stem-, spraak- en taalstoornissen, de juiste weg tot therapie is uitgezocht. Niet alle wegen leiden naar Rome wanneer het om taalverwerving gaat.

LITERATUUR S.M. Goorhuis-Brouwer

Niet vanzelfsprekend, taalontwikkelingsstoornissen en afasie bij kinderen, Orthovisie nr. 10, Wolters-Noordhoff Groningen, 1979.

S.M. Goorhuis-Brouwer en G.H.A. de Boer

Gezegd en gezwegen. Uitgangspunten voor de therapie bij spraak- en taalgestoorde kinderen, Acco Amersfoort 1989.

Tijdaanduidingen Leon Schmetz - Tholen

In Onze Taal nummer 10 gaat H.J. Verkuyl in op het gebruik van woorden die tijd aanduiden. Daarbij maakt hij onderscheid tussen `dichte' en `niet-dichte' tijd.

Ik ervaar deze indeling als onnatuurlijk. Ik zou een indeling willen maken in woorden die een tijdstip, een moment aanduiden en woorden die een tijdsspanne of interval aangeven. `Dichte' tijd is dan tijd die wordt gespecificeerd in een moment, één of aaneensluitende intervallen; `niet-dichte' tijd is een serie momenten of niet aaneensluitende tijdspannen.

Nu zult u misschien het idee krijgen dat dit slechts een woordenspel is, maar door de indeling `dicht' en `niet-dicht' wordt de indruk gewekt dat tijd nu eens continu, dan weer discreet is, of dat wij tijd op twee manieren benaderen. Dit is niet zo. Tijd kan alleen maar continu zijn. Als wij tijd op twee manieren benaderen, dan is het doordat wij op het ene moment een tijdstip willen aanduiden en op een ander moment een interval.

Zo kan het meervoud van een `tijd-woord' één tijdsspannen aangeven maar ook een serie intervallen, bijvoorbeeld uur - uren , avond - avonden . Dit verschil wordt door de heer Verkuyl met verschillende voorbeelden geïllustreerd.

Soms verlangen wij een redelijk nauwkeurige opgave van tijd, soms is dat niet nodig of zelfs niet gewenst. `In een maand zijn we verhuisd' is niet exact genoeg; `In die maand zijn we verhuisd' is dat wel, als we tenminste weten waarnaar `die' wijst. Dat nauwkeurigheid niet altijd is gewenst, blijkt uit `Op een dag is zij verdwenen'; hier is het namelijk de bedoeling aan te geven dat het exacte tijdstip er niet toe doet.

Ook de `losgeweekte tijdspanne' ben ik geneigd in dit licht te zien. `Tijdens het uur kwamen we vast te zitten' heeft weinig betekenis door het gebrek aan precisie; `Tijden het spitsuur kwamen we vast te zitten' kan voldoende zijn (iemand kan nog vragen welk spitsuur bedoeld is).

Titulatuurlijsten discrimineren Agnes Verbiest - Vakgroep Nederlands, RU Leiden

Waar Onze Taal het in november 1990 afgedrukte lijstje titulatuur en adressering vandaan heeft, weet ik niet. Het was echter gauw gezien dat deze lijst even discriminerend ten opzichte van vrouwen is als die van de Van Dale elfde druk, het zeer negentiende-eeuwse Groot Woordenboek der Nederlandse taal in driedelig grijs. Haarfijn worden daar de keuzemogelijkheden uitgespeld om een adellijke weduwe aan te schrijven. Verder worden we geïnformeerd over de barones, de doctor, de gravin, de hoogleraar, de jonkvrouw, de koningin, het lid van de gemeenteraad, van een gerechtshof, van de Hoge Raad, de minister, de officier en substituut-officier van justitie, de predikant, prinses, religieuze en de zuster, Alle zevenenzestig andere titeldragers zijn volgens het woordenboek uitsluitend heren. En aan personen zonder titel of functie, zo besluit deze rubriek, schrijft men eenvoudigweg: De Weledele of Weledelgeboren Heer . Geen titel? Dus een heer!

Rubriek `Vierkantjes' ten einde

In 1977 begon Pieter Uit den Boogaart, taalkundige aan de TU Eindhoven - aanvankelijk onder zijn volledige naam, later onder de inkorting PCUdB - met zijn rubriek `Vierkantjes' in Onze Taal. Daarin werden veertien jaar lang in elke aflevering van het blad opmerkelijke taalfeiten, frappante taalkronkels, verbazing- of ergerniswekkende nieuwe woorden en tot nadenken stemmende taaloverwegingen gepresenteerd.

De rubriek `Vierkantjes' is met ingang van dit nummer verdwenen, maar Pieter Uit den Boogaart zal in Onze Taal blijven schrijven. In de rubriek `Taal en ontaal' zal hij het, wederom als PCUdB, regelmatig hebben over taalveranderingen, woordbetekenis, vertaalproblemen en andere opmerkelijke feiten en ontwikkelingen in de vele marges van onze taal.

Goedbedoeld gesleutel in de marge Eindexamen Nederlands voor vwo/havo herzien Liesbeth Gijsbers

De Commissie Vernieuwing Eindexamenprogramma's Nederlandse taal en letterkunde vwo/havo (CVEN) heeft haar huiswerk af: in februari biedt zij haar eindrapport aan staatssecretaris Wallage aan. Waarom vernieuwen? Omdat er al jaren steen en been geklaagd wordt over de taalvaardigheid van de meeste schoolverlaters. De voorzitter van de commissie, de Leidse taalbeheerser dr. A.C. Braet, heeft zelf weinig vertrouwen in het effect van dit vernieuwingsvoorstel: zolang het vak niet meer ruimte krijgt, blijft het een grotendeels papieren vernieuwing.

De belangrijkste aanleiding voor het herzien van het eindexamenprogramma Nederlands vormde de algemene bezorgdheid over het belabberde (vooral schriftelijke) taalvaardigheidsniveau van de gemiddelde schoolverlater. Al jaren wijst men met de beschuldigende vinger mogelijke veroorzakers aan: de leraar, de basisschool, de pedagogische academie, de overvolle klassen, de televisie, enzovoort.

DE ONMOGELIJKE OPDRACHT

Het ministerie van Onderwijs zag in dat er iets moest veranderen binnen het moedertaalonderwijs. De toenmalige staatssecretaris Ginjaar-Maas stelde eind 1988 een commissie in, de CVEN. Opdracht: herzie het programma Nederlands op een zodanige wijze dat zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met maatschappelijke behoeften .

De Stichting Centrum voor Onderwijsonderzoek (SCO) van de Universiteit van Amsterdam kreeg opdracht een grootscheeps behoeftenonderzoek uit te voeren. De resultaten van die breed-maatschappelijke peiling moesten het uitgangspunt voor de CVEN vormen.

De CVEN besefte (terecht) dat dat niet voldoende was: vernieuwingen hebben slechts zin als ze gedragen worden door de achterban: de leraar Nederlands, die zich toch al zwaar overbelast voelt. In haar werk liet de commissie zich daarom óók leiden door wensen en behoeften uit het veld.

Ten slotte stond de commissie voor de feitelijk onmogelijke opgave dat zij de kwaliteit van het moedertaalonderwijs moest zien te verbeteren zonder dat zij daarbij op enige extra ruimte kon rekenen, bijvoorbeeld in de vorm van een uitbreiding van de beschikbare lestijd voor het vak Nederlands; in de bovenbouw van vwo en havo wordt respectievelijk drie en vier uur per week Nederlands gegeven. Een opdracht die je eigenlijk nooit zou moeten aannemen.

Het SCO kwam met nauwelijks verrassende conclusies: vooral aan (zakelijke) schrijfvaardigheid en aan spreekvaardigheid moet meer worden gedaan. Een leraar Nederlands besteedt nu gemiddeld 40% van de beschikbare lestijd aan onze letterkunde. Die tijd zou gezien de behoeften gehalveerd kunnen worden. Voor taalvaardigheidsonderwijs moet minstens 70% van de lestijd beschikbaar zijn: 45% voor schrijf- en 25% voor spreekvaardigheid.

Aan die behoefte kon en wilde de CVEN niet geheel tegemoetkomen. Halvering van de lestijd voor literatuuronderwijs maakt, aldus Braet in Open Forum in de Volkskrant (9 januari), een verantwoorde behandeling van die stof onmogelijk en zal bovendien nooit gedragen worden door het veld. 25% lestijd besteden aan spreekvaardigheid is misschien wel wenselijk, maar al even onhaalbaar: te weinig uren, te volle klassen en leraren die traditiegetrouw toch al weinig aandacht aan dit onderdeel besteden.

Hoe vertaalde de CVEN de resultaten van het SCO- en veldonderzoek dan in haar voorstel? Ik bespreek de belangrijkste veranderingen en betrek daarbij de reacties die uit verschillende hoek (voortgezet onderwijs, wetenschap, vakbond, e.d.) op het voorlaatste rapport van de CVEN (oktober 1990) gegeven zijn. Mogelijk hebben die reacties op het laatste moment nog tot kleine bijstellingen geleid.

KIND VAN DE REKENING

Spreken en luisteren zijn één. Spreekvaardigheid moet daarom worden onderwezen en getoetst in samenhang met luistervaardigheid, bijvoorbeeld in de vorm van een debat , in plaats van apart, via de traditionele spreekbeurt en de opzichzelfstaande luistertoets. Leerlingen moeten `in staat zijn een betogende voordracht te houden en te kunnen reageren op kritische vragen, of moeten een zinvolle bijdrage aan een groepsdiscussie kunnen leveren'.

Dat klinkt allemaal mooi, functioneel en daarom heel zinnig. Maar binnen de 10% lestijd die de CVEN hiervoor reserveert en in klassen met gemiddeld dertig leerlingen, is een grondige aanpak van dit onderdeel tegelijkertijd volstrekt onuitvoerbaar. Veel scholen zullen zich bovendien de moeite van het proberen besparen. De CVEN zegt namelijk dat men ervan mag afzien deze vaardigheden met een cijfer te beoordelen: `Dit onderdeel krijgt dan het karakter van het zogenoemde handelingsgedeelte: een verplicht onderdeel van het schoolonderzoek, dat ook in het schoolreglement vermeld wordt, maar dat geen bijdrage levert aan het cijfer voor het schoolonderzoek.' De praktijk laat zich raden. In zijn reactie schrijft de heer Dautzenberg:

``Realiseert de commissie zich wel dat de mondelinge taalvaardigheid op deze wijze binnen het vak Nederlands dezelfde status krijgt als maatschappijleer, katechese en gymnastiek binnen het totaal van vakken?" En zo blijft het onderwijs in mondelinge vaardigheden kind van de rekening.

MEER (HER)SCHRIJVEN

Om tegemoet te komen aan de wens vooral iets te doen aan de beroerde schrijfprestaties van veel schoolverlaters, heeft de commissie een nieuw onderdeel aan het schoolonderzoek toegevoegd: (her)schrijfvaardigheid. Leerlingen moeten zich gaan bekwamen in het redactioneel beoordelen en (gedeeltelijk) herschrijven van functionele teksten, zoals de zakelijke brief. Behalve het feit dat herschrijven een essentieel onderdeel van het volwassen schrijfgedrag vormt, is het, zo blijkt uit onderzoek, een van de meest doeltreffende schrijfdidactieken.

De reacties uit het veld op dit voorstel zijn onverdeeld positief. Braet is daar, zo schrijft hij in de Volkskrant, eigenlijk een beetje verbaasd over, omdat het een extra belasting van de docent (correctiewerk!) met zich meebrengt: `Met bewonderenswaardige zelfverloochening omarmden de leraren dit voorstel, natuurlijk omdat niemand beter dan de leraar Nederlands weet dat er meer aandacht voor schrijven moet komen.' Gelukkig maar, want misschien vormt deze toevoeging wel het belangrijkste winstpunt van het CVEN-rapport.

VONDEL ALLEEN VOOR HET VWO

Waarschijnlijk kent de gemiddelde Nederlander de vernieuwingsplannen vooral door de waterval aan reacties vorig jaar op de verplichte boekenlijst. Groot tumult om niets, want op het moment dat over de beruchte lijst van twintig luidruchtig werd geruzied, had de CVEN haar huidige, veel gematigder voorstel al zo goed als af:

- de literatuurgeschiedenis wordt uit de doeken gedaan aan de hand van een boekenlijst van vijf verplichte werken;

- daarnaast leggen de kandidaten een leesdossier aan dat gebaseerd is op tien (havo) of twintig (vwo) zelfgekozen werken.

Opvallend detail hierbij: aan beide onderdelen voegt de commissie de opmerking `voor havo vanaf 1916' toe.

Als richtlijn voor de te besteden lestijd aan literatuur noemt de commissie 35%; er is dus slechts een muizehapje van de nu bestede tijd afgesnoept. Over het algemeen lijkt het voorstel brede instemming te vinden. Alleen de beperking dat havo-leerlingen zich niet langer in onze cultureel-literaire geschiedenis van voor 1916 hoeven te verdiepen, stuit hier en daar op verzet. Zo schrijft Camiel Hamans in zijn reactie:

``Boeken uit ons eigen verleden, waarin volstrekt andere waarden en normen de heersende zijn, kunnen (...) bijdragen tot een relativiteitsbesef. De tijd van 1916 tot nu is daarvoor te kort (...). Ook havo-ers moeten leren relativeren..."

Het zou me niet verbazen als het definitieve CVEN-rapport ook havisten enige kennis van Vondel laat nemen.

EXPERIMENT TAALKUNDE

Een meer revolutionair plan van de commissie-Braet vormt het schoolonderzoekexperiment taalkunde voor het vwo, dat (door lestijdgebrek!) ter vervanging van het onderdeel (her)schrijfvaardigheid wordt voorgesteld. Maar, zoals dat voor meer revolutionaire plannen geldt, het is nog maar de vraag of dit voorstel het haalt.

De CVEN wil graag `een einde maken aan de historisch gegroeide situatie dat er in het eindexamenprogramma Nederlands geen herkenbare en zelfstandige plaats is voor taalkunde, ook al geven de uitkomsten van SCO-onderzoeken daartoe geen duidelijke aanleiding. Taal en taalgebruik zijn zulke belangrijke en interessante verschijnselen dat ze enige systematische aandacht in de bovenbouw verdienen.' De commissie voegt als `gedachtenbepaler' een indrukwekkende termenlijst toe. Een kleine greep daaruit: ABN, dialecten, taalverandering, gebarentaal, etymologie, jargon, taalstrijd, taalvermogen . Meer taal beschouwing dan taal kunde dus, hoewel ook puur taalkundig jargon als foneem, morfologie of recursiviteit voorkomt.

Zonder twijfel is aandacht voor taalbeschouwing binnen de lessen Nederlands nuttig, bijvoorbeeld om allerlei vastgeroeste mythes en vooroordelen over taal(gebruik) te lijf te gaan. Toch heb ik er enkele ernstige bedenkingen bij.

Zo vind ik het ónbegrijpelijk dat de commissie dit experiment , waarvan het nut nog maar moet blijken, ter vervanging van het alom geprezen onderdeel (her)schrijfvaardigheid aanbiedt. Tijd voor taalbeschouwing zou gevonden moeten worden in de tijd die wordt uitgetrokken voor het historisch voorgetrokken zusje: de letterkunde. Aan de broodnodige oefening in schrijfvaardigheid mag niet getornd worden, want alleen veel oefening kan de kwaliteit van het schrijfprodukt opvijzelen: laat ze dus schrijven, en herschrijven, en nog eens herschrijven, desnoods tot de vingers er blauw van zien.

Bovendien geloof ik dat taalbeschouwing in de lessen van elke zichzelf respecterende docent terloops al ruimschoots aandacht kríjgt. Wie maakt tijdens een oefening met c's en k's níet gebruik van de gelegenheid iets te vertellen over het ontstaan van onze ongelukkige spellingvoorschriften? Welke leraar zegt níets over de verhouding tussen dialecten en de standaardtaal?

Taalbeschouwing is niet nieuw binnen het moedertaalonderwijs. Wél is er veel te weinig tijd voor, maar dat is een heel ander verhaal.

CENTRAAL SCHRIFTELIJK

Het centraal schriftelijk eindexamen voor havo en vwo bestaat uit de onderdelen leesvaardigheid en stelvaardigheid .

Twee veranderingen springen in het oog. De commissie stelt voor het examen leesvaardigheid niet langer naar schoolsoort verschillend te examineren (dat wil zeggen: voor het havo een tekst met vragen, voor het vwo een samenvatting). Voortaan krijgen zowel havo- als vwo-kandidaten enkele (voorheen één) teksten aangeboden met vragen en opdrachten, waaronder in elk geval een samenvattingsopdracht. Deze gelijktrekking wordt over het algemeen bijzonder positief gewaardeerd: samenvatten en analyseren zijn fundamentele vaardigheden, nodig in werk of vervolgopleiding. En dat geldt voor beide typen schoolverlaters.

De tweede opvallende wijziging betreft de resolute afschaffing van het verhalende opstel uit het examenonderdeel stelvaardigheid, dat voortaan schrijfvaardigheid gaat heten: voortaan mag er uitsluitend nog betoogd of beschouwd worden, ook omdat dit - meer dan het kunnen schrijven van een aardig verhaal - vaardigheden zijn die in werk of vervolgopleiding van belang zijn. Al sinds jaar en dag wordt het verhalende opstel door didactici en leraren verguisd én verdedigd als examenvorm. Het verhalende opstel is nog veel moeilijker dan het betoog of de beschouwing met objectieve criteria te beoordelen. Voor een zo belangrijk onderdeel van het eindcijfer is dat buitengewoon onwenselijk.

Over de manier waaróp de kandidaten een betoog of beschouwing moeten gaan schrijven, was de commissie helaas wat minder besluitvaardig: zij somt maar liefst vier varianten op waaruit kan worden gekozen: - een titelopstel;

- een zogenoemde A-opgave (opstel naar aanleiding van ter plekke verstrekte gegevens);

- het gedocumenteerde opstel (nieuwe variant: kandidaten krijgen van tevoren documentatie en opdrachten, samengesteld door de Commissie Examenopgaven);

- gericht schrijven (de leerling legt zelf een documentatiemap aan over een zelfgekozen onderwerp; de leraar maakt er schrijfopdrachten bij).

Uit de reacties spreekt overduidelijk de behoefte aan minder variatie. Het is te hopen dat de commissie op de valreep nog wat knopen heeft durven doorhakken.

NEDERLANDS OP TWEE POTEN

En die overbelaste leraar? Die raakt straks nóg zwaarder bedolven onder stapels correctiewerk, als er verder niets verandert. We zouden er goed aan doen het vak Nederlands in tweeën te splitsen: in een letterkundige en een taalkundige poot. Daarbij zou niet alleen de gezondheid van de leraar Nederlands gebaat zijn, maar ook de kwaliteit van het moedertaalonderwijs.

Prof. H. van den Bergh schrijft in zijn reactie op het CVEN-rapport:

``Het ideale programma Nederlands? Dat bevat al datgeen waar de betrokken docent met graagte en vuur les in geeft ..."

Tot op zekere hoogte heeft hij daarin gelijk: voor het kunnen overbrengen van stof is enig enthousiasme voor en geloof in wat je te vertellen hebt, onontbeerlijk. Literatuur en taalkunde hebben weinig met elkaar gemeen. De letterkundig en taalkundig gespecialiseerde leraar Nederlands evenmin. Hun interessen en aanleg liggen over het algemeen net zo ver uiteen als die van de wiskundige en de historicus. Toch vinden we het vanzelfsprekend dat die letterkundig gespecialiseerde neerlandicus met `graagte en vuur' of in elk geval duidelijk het verschil tussen een naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde weet uit te leggen. Omgekeerd verlangen we van de taalkundige de gedrevenheid om dertig wantrouwige leerlingen te boeien met de Histoorien van Hooft. Onmenselijk toch?

Zover zal het ministerie van Onderwijs natuurlijk niet willen gaan. Maar zolang op geen enkele manier méér ruimte wordt gecreëerd voor het vak en de leraar Nederlands, blijven vernieuwingsrapporten als die van de CVEN steken in goedbedoeld, maar zinloos gesleutel in de marge.

Dat is de reden waarom Braet zelf zo weinig optimistisch kan zijn over het effect van zijn eigen rapport. Hij is ervan overtuigd dat de taalkundige kwaliteit van de schrijfprodukten van de schoolverlater er niet of nauwelijks op vooruit zal gaan. Verbetering van de mondelinge taalvaardigheden schiet er net als in het verleden eveneens volkomen bij in onder de huidige omstandigheden. Samen met die sombere boodschap zal hij het eindrapport aan Wallage aanbieden. Laten we hopen dat die de ernst van dat sombere geluid serieus neemt. In een tijd waarin onze taal toch al op haar grondvesten staat te schudden, is enig verantwoordelijkheidsbesef van de Zoetermeerse opdrachtgevers wel het minste wat wij mogen verlangen.

Mijn vaderland is de Nederlandse taal

Jozef Deleu , schrijver en hoofdredacteur van de tijdschriften Ons Erfdeel en Septentrion , revue de culture néerlandaise.

Ik ben een Vlaming die Nederlands spreekt, en dat is heel wat anders dan een Nederlander die Nederlands spreekt. Voor veel Nederlanders is het standaard-Nederlands hun moedertaal, de taal die zij of hij thuis heeft geleerd, de taal waarmee kinderen voor het eerst een naam hebben leren geven aan de dingen die hen omringen. Het Nederlandse kind leert dat een voertuig op twee wielen, door de mens zelf voortbewogen, een fiets heet. Het Vlaamse kind noemt een fiets in zijn moedertaal een velo .

De moedertaal in Vlaanderen is, behalve voor een minderheid van cultuurbewuste Vlamingen, het plaatselijke dialect: het Westvlaams, het Oostvlaams, het Brabants, het Limburgs of een van de varianten binnen die dialectgroepen. Nog steeds leert de meerderheid van de Vlaamse kinderen pas op de kleuterschool dat een velo eigenlijk een fiets heet.

Het Nederlands is voor een Vlaming duidelijk iets anders dan voor veel Nederlanders, en dat zal wel altijd zo blijven, want het culturele en maatschappelijke achterland van de Vlamingen is ook al eeuwen zo anders dan dat van hun noorderburen.

EEN ZUIDELIJKE STANDAARDTAAL?

De culturele emancipatiebeweging van de Vlamingen in België, die wij gemakshalve de Vlaamse Beweging noemen, komt op gang na de publikatie van een uiterst merkwaardig geschrift van Jan Baptist Verlooy: Verhandeling op d'Onacht der moederlyke Tael in de Nederlanden , verschenen te Brussel in 1788. In dit boek wordt een krachtig pleidooi gehouden voor het Nederlands als cultuurtaal van de toenmalige Zuidelijke Nederlanden. Deze stellingname won het in de negentiende eeuw van de `particularistische' opvatting, die de verbreiding van een eigen Vlaamse standaardtaal inhield. Guido Gezelle was een vasthoudende voorman van deze stroming.

In de negentiende eeuw koos de Vlaamse Beweging heel bewust voor het Nederlands als enige cultuurtaal van Vlaanderen. Tot op de dag van vandaag steekt het Vlaamse particularisme nog geregeld de kop op. Het wordt altijd weer gevoed en gedragen door die oude vrees te worden `verhollandst'. Ten onrechte voelt het Zuiden zich nog al te vaak door het Noorden niet of verkeerd begrepen. Een hautain en cynisch stukje van bijvoorbeeld Willem Frederik Hermans of een warmbloedige aanval van die nobele, maar onbegrepen minnaar van Vlaanderen die Jeroen Brouwers is, zijn voor veel Vlamingen tastbare tekenen van miskenning. In de grond van hun hart kunnen de Vlamingen het moeilijk verteren dat een Nederlander ze berispt om hun onzorgvuldige omgang met de cultuurtaal. Zij zoeken nog altijd in het Noorden instemming met en bevestiging van hun in de vorige eeuw gemaakte keuze voor het Nederlands. Ze zijn bang voor een open discussie en een kritische confrontatie met taalgenoten.

OEROUD VLAAMS TALENT

En toch liggen de zaken in het spanningsveld tussen aantrekking en afstoting minder eenvoudig dan het op het eerste gezicht wel lijkt.

In de loop van de negentiende en de twintigste eeuw is de Vlaamse Beweging, van aanvankelijk vooral een nationale beweging die opkomt voor eigen taal en cultuur, verbreed tot een politieke, sociale en economische beweging, die uiteindelijk heeft geleid tot verzelfstandiging van Vlaanderen in België.

Het is onmogelijk over de taal van de Vlamingen te spreken zonder stil te staan bij de groei naar autonomie van Vlaanderen in het Koninkrijk België, dat nu een federale staat is geworden.

Bij de oprichting van de unitaire Belgische Staat in 1830 was het Frans in de praktijk de enige officiële taal, al sprak ook in die tijd de overgrote meerderheid van het volk een Vlaams dialect. De Franstalige bourgeoisie had echter geen rekening gehouden met een groot en oeroud Vlaams talent! Traditiegetrouw morde het Vlaamse volk aanvankelijk niet. Het ging, zoals het koren tijdens een onweer, volgzaam liggen, maar zodra het ergste voorbij was, kwam het weer langzaam overeind. Onder de druk van een kleine Vlaamse elite, die nooit het contact met Nederland had verloren, moest de francofone Belgische Staat geleidelijk het Nederlands een plaats geven naast het Frans in onderwijs-, rechts- en bestuurszaken, en uiteindelijk in 1898 die taal naast het Frans als officiële taal erkennen en dat grondwettelijk vastleggen. Dat was de eerste belangrijke overwinning van de Vlaamse Beweging.

NA EEN BITTERE STRIJD

Dankzij de politieke verbreding van de Vlaamse Beweging kon in de jaren dertig het hele onderwijs in Vlaanderen worden `vernederlandst'. Dat gebeurde nu nog geen zestig jaar geleden! Het was het resultaat van de toenemende druk van een democratisch verworven Vlaamse macht in de Belgische Staat. Eindelijk werd het Nederlands, waarvoor de prille Vlaamse Beweging in de negentiende eeuw al had gekozen, dé officiële taal voor het onderwijs in Vlaanderen, van laag tot hoog, van de basisschool tot de universiteit. Deze wetgeving moet als een mijlpaal in ons emancipatiestreven worden beschouwd. Sinds die tijd speelt het Nederlands op alle terreinen van ons openbare leven de eersterangsrol. Dit verklaart waarom de Vlamingen, die het recht op een eigen onderwijstaal slechts na een lange en soms bittere strijd hebben verworven, niet bereid zijn mee te werken aan experimenten - bijvoorbeeld ten gunste van het Engels - die de positie van de eigen onderwijs- en cultuurtaal in het gedrang zouden kunnen brengen. Decennia lang hebben zij, via vernederende ervaringen met het Frans, aan den lijve ondervonden hoe fundamenteel asociaal en ondemocratisch een onderwijssysteem kan zijn dat de eigen cultuurtaal, in het universitair onderwijs bijvoorbeeld, door een vreemde taal vervangt. Wie met name vanuit Nederland ook maar de geringste poging onderneemt om de eentaligheid van Vlaanderen op welk gebied dan ook aan te vechten, zal geconfronteerd worden met een hardnekkige vasthoudendheid aan het principe: Nederlands is en blijft voor alle openbare besturen en voor alle onderwijsinstellingen, van hoog tot laag, onze enige cultuurtaal.

DE TAAL VAN DE MEIDEN

Vaak wordt de Vlaamse Beweging een te grote romantische bevlogenheid verweten. De Vlaamse Beweging is echter altijd zakelijker en concreter geweest dan men wel eens veronderstelt. Juist daardoor heeft ze haar fundamentele doelstellingen ook kunnen realiseren. De keuze van deze beweging in de negentiende eeuw voor het Nederlands als cultuurtaal en NIET voor een soort nog te construeren `Algemeen Schoon Vlaams', getuigt van haar zin voor realisme. De moedertaal van de Vlamingen was in de negentiende eeuw vrijwel uitsluitend een of ander Vlaams dialect. De gangbare cultuurtaal van de Vlaamse bourgeoisie was het Frans, dat van jongsaf werd aangeleerd en daarom ook door deze kringen als moedertaal werd beschouwd. De Vlaamse dialecten vormden slechts de taal van de meiden en de knechten, de taal van de kleine luyden, die juist door het gebrek aan een eigen cultuurtaal niet in staat waren om de sociale ladder te beklimmen.

Je kunt de Vlaamse Beweging van die dagen geen kortzichtigheid verwijten. Wel kun je vaststellen dat ze zelfs opportunistisch en met veel cultuurpolitiek inzicht heeft gekozen voor het Nederlands, in de overtuiging dat je slechts met een echte cultuurtaal een tegenwicht kon vormen voor het Frans, de taal van de Belgische bourgeoisie en van het zo taal- en cultuurbewuste buurland Frankrijk.

CLAUS IN HET FRANS

Je moet je bij wijze van nuttige denkoefening eens de vraag stellen hoe Vlaanderen er zou hebben uitgezien indien het in de negentiende eeuw in zijn totaliteit voor het Frans had gekozen en niet voor het Nederlands. Even boeiend, zo niet nog boeiender is een volgende stap: hoe zou Nederland er hebben uitgezien als Vlaanderen geheel was verfranst? Zou die binnen haar rijksgrenzen zo zelfgenoegzame kleine natie, met dat woud van opgestoken en belerende vingertjes, er niet een beetje anders zijn gaan uitzien als de rijksgrens met België, tussen Roosendaal en Essen, ook een taalgrens tussen het Nederlandse en Franse taalgebied zou zijn geworden? Kan men zich in Nederland voorstellen dat, om ons tot de twintigste eeuw te beperken, Streuvels, Buysse, Teirlinck, Van de Woestijne, Van Ostaijen, Elsschot, Timmermans, Walschap, Gilliams, Boon en Claus in het Frans hadden geschreven? Hierdoor zouden ze in Frankrijk met grote vertedering zijn binnengehaald, want `La France est une mère douce et tendre', die altijd met open armen haar verste kinderen in haar welige culturele schoot opneemt en koestert.

Aan deze denkoefening moet ik nu een einde maken. Ik ben de zoon van een Franse vader en een Vlaamse moeder. Vooral dat eerste kan bij sommigen het vermoeden wekken dat hier een doortrapte franskiljon de passie staat te preken en dat Nederland maar beter op zijn ganzen kan passen dan aan mij een vriendelijk oor te lenen. En toch zou dit van een kwaad vermoeden getuigen, ja zelfs van een lichtvaardig oordeel!

OVERLEVEN

Via deze oneerbiedige denkoefening wilde ik u erop attenderen dat Vlamingen niet alleen maar een romantisch en oh zo vaak onzorgvuldig volkje zijn. Wij zijn romantisch, zoveel is zeker, maar we zijn ook een beetje opportunistisch. Wie niet sterk is, moet slim zijn. Vooral als de nood zeer hoog is, ontwaakt in onze luidruchtige en slordige leeuw, de sluwe Reinaert, `den fellen metten roden baerde'. Wij willen overleven - en wij overleven al eeuwen - als grensland tussen Frankrijk en Nederland, de enige twee landen in Europa die naar het woord van Charles de Gaulle, sinds mensenheugenis echte naties zijn. Wij overleven dankzij een onverklaarbare vitaliteit, waardoor wij in de ogen van veel deftige lieden slechts zondige feestvierders zijn. Maar deze vitaliteit, gepaard aan een dosis opportunisme en gevoed door een romantisch elan, heeft ons behoed voor defaitisme en cynisme, twee kwalen die voor de emancipatie van Vlaanderen noodlottig, ja zelfs desastreus zouden zijn geweest.

Wij hebben bewust gekozen voor het Nederlands als cultuurtaal, voor ons Nederlands dat in uw oren vaak té Vlaams klinkt. Laat dat maar zo blijven. Mij hindert het niet. Ik wéét dat u mij begrijpt en begrijp u, volkomen. Althans, voor zover een taal, ook onze taal, naar het gevleugelde woord van Molière, niet dient om onze gedachten te verbergen.

LIEFDESVERKLARING

De beste dichters en schrijvers uit Vlaanderen leveren ook vandaag de dag een essentiële bijdrage aan de Nederlandstalige literatuur. Zij doen dat in het vertrouwde spoor van voorgangers als Willem die Madoc maakte, de schepper van de geniale Van den vos Reinaerde , Hadewijch, Van Maerlant en de auteur van het onvolprezen Egidiuslied. Onze keuze voor het Nederlands gebeurde ongetwijfeld omdat het niet anders kon, uit dwang als u wilt. Wij hebben niet zonder hartzeer onze Vlaamse moedertaal ingeruild voor uw Nederlandse cultuurtaal. Wij hebben echter gekozen voor het Nederlands van de geest én voor de geest van het Nederlands. Daardoor zijn wij schijnbaar onze Vlaamse moedertaal een beetje ontrouw geworden. Maar wij zijn trouw gebleven in onze ontrouw. Zoals een moeder haar kind blijft voeden, zo blijft Vlaanderen mede het Nederlands voeden. Op deze plek, tussen zoveel liefhebbers van het Nederlands, onbeschaamd verklaren dat uw taal ook de mijne is, dat het Nederlands mede gevoed wordt door Vlaanderen, klinkt wat overmoedig, maar het is dat niet. Ik aarzel daarom niet te bekennen dat ik van uw taal hou omdat het ook de mijne is. En als ik door deze liefdesverklaring aanstoot geef, stenig mij dan als de overspelige vrouw die haar liefde niet wist te verbergen.

AAN DE HAND VAN CALVIJN

Het Nederlands is mijn cultuurtaal, maar die cultuurtaal is niet mijn moedertaal. Het Nederlands is echter mijn vaderland, naar het voorbeeld van de Portugese dichter Fernando Pessoa, die in zijn prachtige werk Het boek der rusteloosheid noteert: `Op een bepaalde manier heb ik wel een groot patriottisch gevoel. Mijn vaderland is het Portugees.' Zonder blozen zeg ik: mijn vaderland is het Nederlands. Het is de taal die mij toegang verleent tot alle vormen van schoonheid, tot alle wegen van inzicht en tot alle bronnen van kennis. Via het Nederlands, dat ik heb moeten aanleren, dat ik heb moeten verkennen en waar ik nog altijd intens mee bezig ben, heb ik toegang tot de wereld van de geest. In dat Nederlands, mijn cultuurtaal, herken en ervaar ik ook de oude grondstroom van mijn Westvlaamse moedertaal. Dat dialect zou de cultuurtaal van de Lage Landen zijn geworden indien de zeearm van het Zwin niet voortijdig was verzand, waardoor Brugge ten onder is gegaan en teruggebracht werd tot een schitterend schrijn voor toeristen. Mijn Westvlaamse moedertaal is geen instrument meer van de geest. Het is een taal van het hart, mij dierbaar, maar hoogst ontoereikend.

Vlaanderen blijft echter ondanks alles de moeder van het Nederlands. Nederland is de vader. De Vlaamse moeder moest noodgedwongen afstand doen van haar kind. In het vrije Noorden, ver van het door Alva en de zijnen bezette Zuiden, groeide het Nederlands uit tot een rijke cultuurtaal. De bijdrage van de naar het Noorden uitgeweken zuiderlingen tot de ontwikkeling van onze taal was niet gering. Mede aan de hand van en dankzij de Bijbel bracht de strenge Hollandse vader het Nederlands tot een hoge bloei. Het ging er niet altijd vrolijk aan toe, want groeien doet pijn, onvermijdelijk volgens Calvijn. In het Zuiden daarentegen mocht de Bijbel slechts op straffe van groot onheil worden gelezen. De taal verschrompelde er verder en bleef slechts in vele dialectische varianten voortleven.

De keuze van de ontluikende Vlaamse Beweging lag in de negentiende eeuw zeer voor de hand. Met het Nederlands kreeg de Vlaming een instrument tot zijn beschikking waarin hij, naar het tweeduizend jaar oude woord van Cicero in zijn De oratore , zorgvuldig en helder onder woorden kan brengen wat zijn geest en zijn hart beroert.

GEEN TOEKOMSTVREES

Mijn vaderland is de Nederlandse taal. Ik probeer haar iedere dag opnieuw te verkennen, er mij in te vervolmaken en haar zo te hanteren dat ik tot in de verste uithoeken van ons taalgebied kan worden begrepen. Op die manier denk ik mijn vaderland lief te hebben en mijn moeder te eren.

Ik ben u zeer dankbaar omdat u op deze dag van uw en mijn taal, kortom van ONZE TAAL, een zuiderling, een Vlaming die op de grens met Frankrijk woont, aan het woord hebt willen laten. Ik ben ervan overtuigd dat onze taal niet kan worden bedreigd door grote en nieuwe Europese verbanden, maar alleen door onzorgvuldigheid en gebrek aan creativiteit. Joost van den Vondel parafraserend durf ik te zeggen dat de liefde voor de eigen taal ons nog meer is aangeboren dan de liefde voor het eigen land. Daarom vrees ik de toekomst niet. Nederlanders en Vlamingen hebben een gemeenschappelijke cultuurtaal die het voorwerp moet zijn van gemeenschappelijke zorg.

Volgens de Chinese dichter Duoduo, die verleden jaar naar Londen vluchtte om er aan de terreur in zijn land te ontkomen, moet je een mens honderd jaar lang opvoeden voordat er iets goeds uit kan komen. Welnu, de Vlamingen zullen in het langzamerhand magisch klinkende 1992 precies zestig jaar beschikken over de wettelijke voorzieningen om van laag tot hoog hun kinderen in de Nederlandse cultuurtaal op te voeden. De resultaten zijn nog verre van volmaakt en ze bevredigen ons ook nog lang niet. Maar er bloeien al prachtige rozen in onze tuin en dat vervult het Vlaamse volk met trots en u, naar ik van harte hoop, met enige blijdschap.

De volledige lezing `Mijn vaderland is de Nederlandse taal' is ter gelegenheid van de jaarwisseling verschenen bij Uitgeverij Kritak, Leuven/Meulenhof, Amsterdam.

SCHRIJVEN VOOR DE WERELD Ivo de Wijs, tekstschrijver

We zijn een wereld aan het maken uit één stuk. Muren worden omgewrikt en grenzen opengezet. Al enkele jaren zijn we buitengewoon geïnteresseerd in de oerknal, de geboorte van de planeet aarde, omdat we uitgekeken zijn op de globe in ons wandmeubel: die wereldbol bevat veel te veel kleuren en stippellijnen. We zijn razend benieuwd naar een bol met slechts twee tinten: blauw voor het water, en - laat ik een hoopvolle kleur nemen - groen voor het land. Voor ál het land. Geen grenzen meer, geen oorlogen, geen dictaturen, geen provincialisme, geen misselijkmakende economische wedijver. Vrijheid, gelijkheid, wereldbroederschap.

Pais en vree alom? Nee, nog niet alom. Aan de Belgische taalgrens staan nog twee groepen onverzoenlijken met hooivorken in elkaars strottehoofden te prikken. Niet op goddelijk gezag, niet uit honger of gebrek, maar enkel en alleen bezield door de al dan niet vermeende rechten van hun taal. Er zijn grenzen die niet op de globe staan en die zich ergo niet zo simpel zullen laten uitvegen.

WIJ, DE KOSMOPOLIETEN

Vele landen met vele talen sluiten zich aaneen. Nederland doet volop mee en het proces van internationalisering dat immers allang aan de gang is, wordt daarmee nog eens versneld. Oh, wat zijn wij internationaal! Ohoh, wat worden wij nog met de dag internationaler! Mitterrand kent geen Engels. Wij wél! Thatcher spreekt geen Duits. Wir wohl! Mitterrand, Thatcher noch Kohl spreekt Nederlands. Geeft niet, wij Nederlanders kennen onze talen, wij zijn de voorhoede van het internationale denken, wij zijn de eerste échte kosmopolieten.

Het doel is prachtig: eerst alle Europese landen op één lijn en daarna de hele wereld net zo eensgezind als vlak na de oerknal. De voordelen zijn evident: vrij verkeer van goederen en personen, een economie zonder belemmeringen, gezamenlijke milieu-inspanningen, enz. Het is allemaal zo mooi dat iemand die durft te wijzen op enig nadeel, al snel wordt versleten voor een conservatief of voor een enge nationalist. Mij zullen ze waarschijnlijk een egoïst noemen.

Dames en heren, ik leef hoofdzakelijk van mijn pen. Ik schrijf liedjes, komische schetsen, draaiboeken, verzen, kinderboeken, artikelen, vertalingen, enz. Wanneer ik ergens optreed als presentator, kunt u dat beschouwen als een afgeleide van mijn schrijfwerk: ik lepel zelden teksten op die door iemand anders voor me zijn klaargelegd. Ik maak het liever zelf, want dan kan ik er iets moois of iets geestigs van maken. Welnu... iets moois of iets geestigs maken, kan ik alleen in het Nederlands. Alleen in mijn moedertaal bezit ik voldoende idioom, voldoende grammaticale kennis en vooral: voldoende wendbaarheid. Net als u beheers ik genoeg buitenlands om voor kosmopoliet door te kunnen gaan, maar mijn broodwinning hangt af van de Nederlandse taal en van de mogelijkheden die de Nederlandse taal krijgt van de media, en van de betekenis van de Nederlandse taal voor de Nederlandse cultuur.

OVER DE GRENS SCHRIJVEN?

Er zijn schrijvers geweest die alle stof van hun voeten schudden, die hun vaderland en hun moederspraak lieten voor wat ze waren, die een nieuwe taal omarmden en in die taal vervolgens onvergankelijke meesterwerken schiepen. Joseph Conrad was een Pool die in Engeland verzeild raakte en daar `being a distinguished stylist' onder andere Lord Jim schreef. In het Engels. Vladimir Nabokov was een Rus die naar Amerika ging, waar hij onder andere Lolita schreef in `a fine, lucid and controlled style'. Die beide groten zijn voor mij de uitzonderingen op de regel. Het is vrijwel niemand gegeven zich in een nieuwe, tweede taal even `fine, lucid, controlled and distinguished' uit te drukken als in zijn of haar eerste taal. De auteur Midas Dekkers nam onlangs op zich een Amerikaans boek te vertalen. Dat boek was geschreven door een Nederlandse wetenschapper die zich in de V.S. had gevestigd. Deze wetenschapper meende dat het hem gegeven was zijn boeken meteen in het Engels te schrijven. Maar niets bleek minder waar. `Het was de makkelijkste vertaalklus die ik ooit gedaan heb,' zei Midas, `de man schrijft helemaal geen Engels, de man schrijft vertaald Nederlands dat zich in een handomdraai laat terugschroeven.'

De kunstjes die ik ken, kan ik niet in het Engels en al helemaal niet in het Frans of Duits of Spaans. Ik kan niet schrijven voor Europa of voor de wereld. En ik zal dat ook nooit kunnen leren. Daarmee zit ik vastgespijkerd in Nederland.

Het verdwijnen van allerlei grenzen biedt de makers van literatuur en lectuur weinig perspectieven. De Nederlandse schrijver wacht gelaten naast zijn stapel kleine oplagen op een vertaler die de taalgrens voor hem zal openen.

TOT REGIO VERVALLEN

Een eerste egoïstische conclusie: de landsgrenzen mogen van mij, als broodschrijver, best weg, maar de Nederlandse taal, die moet blijven. Ach, en die taal blijft ook wel. Miljoenen mensen spreken Nederlands en zullen dat blijven doen. Het Fries is er ook nog steeds. Maar gaat het goed met het Fries? Ik vind van niet. Ik vind dat het Fries zich uitstekend leent voor folkloristische hoogtijdagen, waar heit en mem zich vergapen aan fierljeppen, klûnen en skûtsjesilen: kleurrijke vermaken uit den ouden tijdt, gevangen in woorden die al evenzeer geuren naar voorbije eeuwen. Nee, ik vind dat het niet goed gaat met het Fries. En ik verbaas me er weleens over dat me dat zo weinig kan schelen. Ik sta vanuit Amsterdam te kijken naar het Fryske taalgebied rond Ljouwert en ik denk: `Tja, zo gaat dat met een regionale taal, het leeft nog wel, maar het bloeit niet meer...' En dan realiseer ik me ineens dat er op precies dezelfde manier vanuit Londen, Parijs, Berlijn, Rome en Madrid naar het Nederlandse taalgebied gekeken wordt: `Pff... rondom Schiphol spreken ze Nederlands, dat leeft nog wel, maar bloeit niet meer, zo gaat dat nu eenmaal met regionale talen...' En dan schrik ik.

Ons vaderland is op de globe nauwelijks terug te vinden. Zodra we onze eigen kleur verliezen, zullen we niets anders zijn dan een regio van het grote continent Eurazië. En we zijn onze eigen kleur al volop aan het kwijtraken. We zijn immers te klein om voldoende weerwerk te bieden aan de rest. Eigenlijk is dat jammer, want wij zijn een heel verstandig volk, wij kunnen terugzien op een indrukwekkend verleden, wij zijn hoog opgeleid (`wij spreken onze talen'), wij zijn geen heethoofden, wij hebben verlichte opinies over abortus, drugs, criminaliteit, doodstraf, ontwikkelingssamenwerking, euthanasie, enzovoort, maar onze weloverwogen denkbeelden worden uitgehold en platgeperst door het internationale overleg en door het vervallen van de grenzen. Professor A. (Bram) de Swaan, die veel over de rol van Nederland in het Europa van de toekomst heeft gepubliceerd, noemt als voorbeeld het vaderlandse drugbeleid. Dat zag er op papier tolerant en verantwoord uit, maar het mislukte door de overmaat aan buitenlandse verwijten en door de toevloed van buitenlandse gebruikers.

EROSIE VAN DE CULTUUR

Ook op cultureel gebied zijn wij héél bekwaam. Ons eigen culturele geluid is echter eveneens te zwak om weerwerk te bieden. Ons land wordt bovendien dag en nacht bestookt met wat Bram de Swaan in NRC Handelsblad `de vaderlandloze cultuur' noemde. En De Swaan vervolgde met:

De aantrekkingskracht van deze vaderlandloze cultuur is gelegen in het internationalisme, in de grenzenloosheid. Voor jonge mensen is het een manier om afstand te nemen van de ouderlijke macht die juist in plaatselijke verhoudingen geldt. Het is voor arme mensen een manier om althans in de symboliek te ontsnappen aan de plaats waaraan zij gebonden zijn. En voor alle mensen heeft dat wereldwijde een eigen fascinatie, een opwinding en een ontroering.

De fascinatie voor de eerste man op de maan, de opwinding om de clips van Madonna, de ontroering om de verliefde pubertjes in The Wonder Years : de internationalen aller landen vergapen zich aan de schier eindeloze stroom van van origine Amerikaanse, maar in essentie vaderlandloze beelden en muzieknoten. Grenzenloze aanslagen op onze eigen cultuur, een erosie die maar doorgaat, zeven dagen per week op, bij mij thuis, inmiddels 19 kanalen. Mensen die pakweg twintig jaar geleden terugkeerden van een visite aan New York, riepen: `Mijn hemel, die tv-commercials, de eerste dag was het nog wel leuk, maar de tweede dag was het al om hoorndol van te worden: dat moeten we hier nóóit en never hebben!' Maar we hébben het al. En onze kinderen, die Dennis en Geoffrey en Jennifer heten, beoefenen met de afstandsbediening in de hand het zogenoemde `kanaalzwemmen' - en als ze daarbij onverwacht Nederlands tegenkomen, roepen ze: Shit!

OPERA EN TONEEL

De erosie voltrekt zich op allerlei gebieden. En om deel te hebben aan de internationale `scene' dragen we er vaak zelf aan bij. Omdat we zo graag kosmopolieten willen zijn en willen pronken met onze kennis van de moderne talen, zijn we onmiddellijk bereid onze taal te verloochenen en onze cultuur

te veronachtzamen. Ik, nauw verbonden met taal en cultuur, zie allerlei merkwaardige en zorgwekkende dingen gebeuren.

Opera is de meest internationale kunstvorm die er is. Regisseurs en diva's fladderen rond de wereldbol, van de Scala naar de MET. Ons muziektheater is slechts een pleisterplaats voor het internationale ge-operationaliseerde vliegverkeer. In de Nederlandse opera zingen Amerikanen Russisch onder aanvoering van een Franse regisseur en een Duitse dirigent. Zo gaat dat in wat men al jaren de opera- wereld noemt. Opera- landen bestaan niet meer. Als de Nederlandse Opera een échte eigen produktie uitbrengt, worden de wereldwetten er meteen op losgelaten. Peter Schat schakelde voor zijn Nederlandse opera Houdini een Angelsaksische librettist in - en niemand keek ervan op. Louis Andriessen gebruikte voor De Materie wél Nederlandse teksten, maar liet die door een Engelse zangeres onverstaanbaar maken.

In de schouwburgen signaleer ik evenzeer rare ontwikkelingen. Oorspronkelijk Nederlandstalige toneelstukken zijn schaars: van oudsher zijn we daarom op het buitenland aangewezen. De laatste jaren staat dat buitenland ons steeds minder toe om zijn stukken naar onze eigen Nederlandse ideeën op de planken te zetten. We krijgen glashard te horen hoe we het moeten doen. Als we het anders willen doen, krijgen we de rechten niet. Het aanpassen van een stuk (Londen veranderen in Amsterdam, John in Jan en van de zwarte verkrachter om redelijkheidswil een witte verkrachter maken) is niet meer toegestaan.

GLADDE EXPORTPRODUKTEN

De Nederlandse film is al naar het buitenland vertrokken. Ik hoorde de Nederlandse filmregisseuse Marleen Gorris op de radio vertellen dat een beetje film tegenwoordig vier miljoen kost. Dat geld valt in Nederland niet meer bij elkaar te schooien - en ook niet meer terug te verdienen. Nederlandse filmmakers maken daarom films in Amerika, Engeland of Frankrijk in het Engels of het Frans in samenwerking met Engelse of Franse scenarioschrijvers.

Hoe zit het met de Nederlandse televisie? De Nederlandse televisie doet toch weleens wat aan oorspronkelijk nationaal drama? Inderdaad, maar de televisie heeft vooral andere prioriteiten, te weten: kijk- en waarderingscijfers én eventueel internationale verkoopbaarheid. Wie herinnert zich nog de televisiebewerking van het door-en-door Nederlandse boek Karakter van Bordewijk? Dat was prachtig. Ben ik nu werkelijk een cultuurpessimist als ik daarmee vergeleken De Fabriek een soort namaak-Dynasty vind, en Medisch Centrum West een gladgemaakt potentieel exportprodukt?

Het Nederlandse lied beleeft dezer dagen een nostalgische bloeiperiode. In hoog tempo verschijnen er verzamelbundels met radio-liedjes van vroeger en cabaretliedjes van toen. Toen wij van Rotterdam vertrokken was de eerste en in hoog tempo volgden Zij kon het lonken niet laten , Bloesem van seringen , Ik zou je 't liefste in een doosje willen doen en Dat is uit het leven gegrepen . Die stortvloed verbaast. Een historisch tijdvak, de epoche van het vaderlandse deuntje, is afgesloten en wordt in ijltempo in kaart gebracht. De microfoon is nu voor de nieuwe Nederlandse zangers die internationaal Lee Towers en George Baker heten en die internationale liedjes zingen in het internationale Engels. Oh, natuurlijk, er worden nog steeds Nederlandse liedjes gemaakt en gezongen, maar media noch publiek ervaren daarbij de eerder geschetste grenzenloze fascinatie, opwinding en ontroering. De belangstelling voor Nederlandstalige vocalisten en tekstdichters taant. Platen van fenomenen als Jules de Corte, Adèle Bloemendaal, Drs. P of Jasperina de Jong worden nog maar mondjesmaat gemaakt. De jonge, succesvolle cabaretgezelschappen maken in de mediawereld geen enkele kans, hun idioom is te nationaal, te Nederlands. En toptalenten als Koot en Bie maken geen kans in de wereldmedia, om precies dezelfde reden. En intussen zingt George Baker: `We went to your flat, and we shared your bed.' Dat is geen Nederlands, dat is ook geen Engels, dat is internationaal, en dat scoort.

GESUBSIDIEERD KASPLANTJE

Wat ik zoëven somber meedeelde over het Nederlandse lied (`gauwgauw, nog even genieten voor het helemaal weg is!') geldt volgens de columnist Bas Heyne trouwens voor de Nederlandse taal als geheel. Heyne ziet bijvoorbeeld in al die plotselinge taalprogramma's op tv (Tien voor Taal, Taalmeesters, EO-Taalkwis) weinig meer dan omhelzingen van een stervende. Zo ver ga ik niet, al moet ik erkennen dat de kansen voor onze taal afnemen.

Ik had een kinderboek geschreven. Dat was een mooi boek, al zeg ik het zelf. Trouwens, mijn uitgever zei het ook:

`Gossie, wat een mooi boek is dat, maar... uitgeven kan ik het niet. Het is te Nederlands, het is niet geschikt voor de grote Europese markt, ik kom niet uit mijn kosten als ik er maar 3000 stuks van kan maken. Wie een typisch Nederlands boek maakt, zoals jij, vol onvertaalbare Nederlandse rijmpjes, kunnen we niet op een Europese pers leggen en die komt dus onvermijdelijk terecht bij de WVC-subsidie-cultuur - voor zolang als het duurt...'

`Voor zolang als het duurt...' Inderdaad: WVC heeft geen onbeperkte fondsen, WVC subsidieert niet driemaal dezelfde schrijver, WVC moet zorgen dat iedereen een keertje aan de beurt komt. Enfin, die overwegingen kan ik allemaal nog billijken, maar ik sidder als ik hier parafraseer wat ik minister d'Ancona eens heb horen zeggen: `Vanzelfsprekend zullen wij na 1992 in een Verenigd Europa onze subsidie-regelingen ook toegankelijk maken voor kunstenaars van buiten Nederland.' Dat klinkt grootmoedig en gastvrij en internationaal, maar het is voor de Nederlandse taal en de Nederlandse auteurs rampzalig. Een klein taalgebied kan niet concurreren met een groot taalgebied - en moet daar ook niet toe gedwongen worden. Ik hoop dat de minister tijdig nog eens naar Friesland kijkt: in Friesland verschijnt al jaren geen boek meer zónder subsidie, maar een Fries die zou opperen om het Friese subsidiegeld nu eens een keertje aan een veelbelovende Italiaan te geven, zou onverwijld naar Groningen verbannen worden.

WACHTEN OP HET EINDE VAN DE SUPERCULTUUR

Meer conclusies. Nederland wordt een regio waar regionalen het regionale Nederlands tegen elkaar spreken. In de politiek, de handel, de wetenschap, de cultuur zal het Nederlands steeds meer terrein verliezen. De mogelijkheden voor Nederlandse pennevoerders zullen teruglopen, zeker als hun minister hen in de steek laat, maar ook als hun minister hen niet in de steek laat.

Hoe vreselijk is dit alles? Zeker, voor mij en mijn winkeltje zijn er beangstigende vooruitzichten. Ik zou luidkeels kunnen roepen om meer overheidsgeld en meer nationaal cultuurbeleid, maar ik verwacht daarvan op internationaal niveau eigenlijk geen zier. De wereld zit niet te wachten op zwaargesubsidieerde culturele kasplantjes, de wereld wil tulpebollen: de regio Nederland zal alleen met folkloristische artikelen nog kunnen scoren op de internationale markt.

Is er nog hoop? `Een beetje', zegt de socioloog Burgers in zijn proefschrift De schaal van solidariteit . De supercultuur, meent Burgers, `genereert te weinig betrokkenheid om zichzelf in stand te houden, vooral omdat vormen en middelen centraal staan en niet, zoals in de lokale cultuur, inhoud en streefdoelen'.

De internationale supercultuur geeft geen zin aan het bestaan van de moderne mens, levert ons een onttoverde wereld, zegt Burgers en hij citeert in dat verband Cees Nooteboom, die schreef:

`ze waren alleen in een mooi leeg universum dat over zijn zelfgemaakte rails zoefde als een trein zonder bestuurder - en er werd weer uit alle ramen om hulp geroepen'.

De wereld uit één stuk komt eraan, alle tekenen wijzen daarop, maar de cultuur van de grenzenloze continenten zal ons op den duur niet bevredigen. De vaderlandloze cultuur zal zich opnieuw willen voeden en daarvoor op zoek gaan naar de oude, voormalige vaderlanden. Die vaderlanden zijn dan, helaas, verdwenen. Hun grenzen zijn van de kaart geveegd. De enige grenzen die nog terug te vinden zijn, zijn de grenzen die nooit op de globe gestaan hebben: de grenzen van de taal. Binnen die grenzen moeten de mensen gevonden worden die de zinloze cultuur een nieuw gezicht kunnen geven. Op die glorieuze dag zal ik wachten. En tot die dag zal ik me verbazen over de schaalvergroting en me opwinden over de erosie, als een opgeslotene binnen onzichtbare grenzen, als een gevangene van de taal, als een water-en-brood-schrijver.

Summary.

A Dutch writer like Ivo de Wijs is unable to earn his living by writing in another language. Therefore he is really frightened by the huge get-together of countries and continents and the inevitable development that will lead to cultural unity-sausage (eenheidsworst). A hollow super-culture will reign the world. All men will be free except for the Dutch writer who will be the eternal prisoner of language boundaries. I thank you well.

Reactie Het Nationaal Dictee Petro Bierman - secretaris VWS, Wageningen

Op 15 december werd `Het Nationaal Dictee' gegeven. Had dat zin? Ja, dat had het. Welke zin? Het toonde aan dat de spelling van het Nederlands erg moeilijk is. Allen die tot voor kort het tegendeel meenden, zijn hiermee voor eens en altijd geloochenstraft. Niemand had nul fouten, zelfs de grootste spelbolleboos niet...

Maar is dit voor ons aanleiding om de spelling dan (dus) maar wat te verbeteren en beter leerbaar te maken? O hemel nee! Jurylid professor Fens schreef: `Het is in Nederland met de spelling als in Engeland met de kostscholen: iedereen heeft eronder geleden, maar iedereen acht dat lijden voor zijn eigen kinderen toch het beste.'

Het met dit dictee geleverde bewijs dat de spelling moeilijk is (volgens onze Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling, té en bovendien onnodig moeilijk), voegt zich bij het al langer bestaande, maar nog tot weinigen doorgedrongen fenomeen dat dictees vooral voorkomen bij talen met moeilijke en onlogische spellingen zoals die van het Engels en het Frans, maar niet of nauwelijks bij fonologischer spellingen als die van het Italiaans en het Spaans.

Persoonlijk het ik nog een ander bewijs geleverd. Ik heb, met de tv aan, het dictee meegeschreven, en wel in de door de VWS ontwikkelde verbeterde spelling. Doodgemakkelijk was het. Mij ging het in ieder geval, in tegenstelling tot een aantal deelnemers in de zaal, véél te langzaam. Hoeveel fouten? Nul. Geen enkele! Het schreef, zoals elke andere tekst, zo héérlijk weg...

Er is een gezegde: waarom zou je het gemakkelijk doen als het ook moeilijk kan. Was er een onkieser en meedogenlozer afsluiting van het Jaar van het Alfabetisme mogelijk geweest dan dit Nationaal Dictee?

Waarom geen Esperanto? G.F. Makkink - Wageningen

De themadag van Onze Taal was gewijd aan de vraag: wat zijn de kansen van het Nederlands? Nu twaalf staten tot de Europese Gemeenschap zijn toegetreden, is het gebruik van negen talen zó belastend en duur geworden, dat in de instituties van de Europese Gemeenschap het gebruik van de kleine talen afneemt ten behoeve van de grote, ondanks de gelijkgerechtigheid met de grote talen. Waar internationaal wordt samengewerkt voor een bovennationaal doel, zijn rivaliserende talen hinderlijk en misplaatst. Hier is een neutrale, efficiënte taal zoals Esperanto op haar plaats. Het was verheugend dat ongeveer een derde van de aanwezigen op de themadag van Onze Taal hiermee instemde, blijkens het handopsteken na een verzoek van de heer Dolman, voorzitter van het forum.

GOED ALTERNATIEF

Men begint zich bewust te worden dat homo sapiens één soort is, die dringend behoefte heeft aan één soorttaal. Maar de veelheid van etnische talen is een feit, evenals het een feit is dat dit voor de omvangrijke internationale contacten een groot ongemak betekent. Niet het minst omdat die talen veel te veel inspanning eisen om als vreemde taal geleerd te worden. Maar ook omdat men zich als vreemdeling vaak achtergesteld voelt bij de geboren sprekers van zo'n taal. Want die zijn wel vertrouwd met alle onregelmatigheden, ingewikkeldheden en idiomatische kneepjes. Waarom leert de 90% van de wereldbevolking die van huis uit geen Engels kent dan niet het Esperanto, dat hun voor het leren van een andere taal 80% op inspanning of tijd bespaart?

De teloorgang van het Nederlands kan verhinderd worden in het onderwijs, het gebied waar onze moedertaal nu juist al zoveel terrein heeft verloren. Dit is vooral te wijten aan de aanspraken van vreemde talen. Daar één praktische taal nog steeds niet algemeen in gebruik is, heeft het bedrijfsleven altijd op onderwijs in meerdere vreemde talen aangedrongen. Dit belemmert echter de invoer van de taal die voor internationale communicatie is samengesteld en al ruim een eeuw lang voor haar taak geschikt gebleken is.

BESCHERMT KLEINE TALEN

Welk uitgangspunt biedt nu de beste kansen voor het Nederlands? Het is simpel: men moet talen gebruiken waarvoor ze bestemd zijn: de etnische talen - het Nederlands inbegrepen - voor communicatie binnen het eigen taalgebied en het poly-etnische Esperanto voor internationale communicatie.

Voert men in de hele Europese Gemeenschap Esperanto op de scholen als verplichte eerste vreemde taal in, dan wordt daarmee na een reeks jaren met minimale inspanning een internationale communicatie zonder discriminatie mogelijk. Dan hoeft men niet langer een scala aan moeilijke etnische talen voor internationale relaties te leren. Zo maakt Esperanto ruimte in de schoolprogramma's vrij die voor de moedertaal kan worden gebruikt. Door zijn heldere structuur wekt het belangstelling voor taal in het algemeen, en bevordert het het respect voor andere talen. Het draagt dus bij aan het beschermen van de kleine talen.

De gevolgen van het invoeren van Esperanto in vreemde-talenonderwijs zijn uiteengezet in de nota `Dubbel Horizon Taal'. Deze is te bestellen door storting van f 6,- op gironr. 902647, t.n.v. G.F. Makkink te Wageningen, o.v.v. `nota DHT' (porto is inbegrepen).

`Waarom wijst u dat bij voorbaat af...?' Fragmenten uit de forumdiscussie Redactie Onze Taal

De vijf sprekers namen aan het einde van de themadag plaats achter de tafel bij de heer Dolman, bestuurslid van het genootschap. Onder zijn leiding en naar aanleiding van ongeveer vijftig schriftelijk ingediende vragen, opmerkingen en referaten van congresbezoekers werd meer dan een uur gediscussieerd. Over de schoonheid van onze taal, de eenheid , de kansen natuurlijk, én over wat ons allen, de Nederlandse en Vlaamse regering, de Taalunie en het genootschap te doen staat. Hieronder volgen enkele interessante of opmerkelijke fragmenten uit die discussie.

Dolman Twee zwaarwichtige vragen van Monica Wesseling, de eerste aan Van den Bergh:

``Het verhaal van Van den Bergh is eigenlijk niets meer en niets minder dan een volledige ontkenning van de schoonheid en waarde van het Nederlands. Immers, alleen iets waardeloos is niet te betreuren als het verdwijnt." Van den Bergh

De schoonheid van het Nederlands... Ik geloof niet dat enige taal mooier is dan enige andere. Het zijn meestal de sprekers van die taal zelf die denken dat hun taal een soort extra waarde heeft ten opzichte van andere talen. In werkelijkheid is daar niets zinnigs over te zeggen. De Grieken al dachten dat hun buurvolkeren alleen maar barbarbar zeiden (daar is het woord barbaar van gekomen). Veel mensen denken dat talen die zij niet verstaan, lelijk klinken en op de een of andere manier minder waard zijn. Dat is onzin: iedere taal die je gebruikt heeft dezelfde mogelijkheden om schoonheid uít te drukken. Daar gaat het om.

Sprekers van alle mogelijke dialecten vinden hún dialect natuurlijk ook schitterend en zouden daar nooit afstand van willen doen. Dat is toch geen reden om maar te zeggen: ``Laat iedereen zijn of haar dialect maar gaan spreken"? Dat zou een ongelooflijke versnippering tot gevolg hebben, die nergens goed voor is.

Dolman En de tweede aan De Wijs:

``De heer de Wijs verwacht dat het Nederlands glansloos ten onder gaat bij de eenwording van Europa. Wat te doen, en waarom? Eén extra werkloze is geen ramp...of zijn er nog méér nadelen verbonden aan de teloorgang van het Nederlands?"

De Wijs

Ik ga met genoegen de werkloosheidswet in hoor, dat kan me niet zoveel schelen. Maar waar het om gaat, is dat er velen met mij die kant op dreigen te gaan. Wij kunnen onze ideeën alleen in het Nederlands op de best mogelijke manier vormgeven. Als we daarvan verstoken raken, zijn we in de aap gelogeerd.

Dolman

Over naar de eenheid in onze taal. De heer of mevrouw Kooijman schrijft over de Nederlandse televisie:

``Wat valt er te doen aan de verloedering van het Nederlands op de tv, doelend op de vele ergerlijke taalfouten en het niet-accentloos Nederlands van min of meer bekende mensen?

Ten minste twee weermannen zouden op grond van hun uitspraak onverwijld moeten worden `verwijderd'." Iemand behoefte om daarop te antwoorden?

Deleu Moet het Nederlands accentloos gesproken worden?

Als ik kijk naar de Franse televisie merk ik onmiddellijk het verschil tussen een Parijse zender en de Brusselse. Ik vind dat dit heel nauw aansluit bij de vroegere, u welbekende discussie over de slag van de engelen, waar wij nog altijd niet uit zijn.

Een tweede opmerking over het Nederlands op de televisie: de Vlamingen hebben op dat punt een pluspunt. Misschien maken ze taalfouten - blijft u vooral rustig, er komt nog iets onvriendelijks - en gebruiken ze nog vaak veel gallicismen, maar zij spreken hun taal veel beter uit. Ik zou dus de Nederlandse kijker willen aanbevelen, althans een groot deel ervan, om wat uitspraaklessen te volgen. De articulatie op de Nederlandse televisie is soms veel minder zorgvuldig dan in Vlaanderen.

Nuis

Ik ben het er wel mee eens, maar wil toch een tegenstem geven. Als je oude opnamen van de Nederlandse radio-uitzendingen hoort, bijvoorbeeld uit de jaren vijftig van professor Garmt Stuyveling, is dat een zeer keurig en eenvormig Nederlands. De dubbele ee kun je er bij wijze van spreken nog in horen. Nederlands in driedelig pak. Ik zou niet graag terug willen naar díe situatie. Ik denk dat er ook winst in zit dat Nederlanders toleranter zijn geworden ten aanzien van variaties in taalgebruik. Daardoor is bijvoorbeeld ook de tolerantie voor afwijkend Vlaams taalgebruik toegenomen. Het moet natuurlijk niet ontaarden in onverstaanbaar gemompel, maar begrip voor het feit dat iemand anders gebekt kan zijn dan een ander is in het algemeen positief te waarderen.

Dolman Wil De Wijs ook noch iets zechjen ?

De Wijs

Die tolerantie neemt inderdaad ontzettend toe. Ik kom uit Tilburg en dat kun je nog steeds horen. Lange tijd mocht ik niet bij de media verschijnen. Bij de Vara kwamen zelfs brieven: hebben we onze eigen mensen niet meer?

De laatste jaren ben ik daar eigenlijk nauwelijks meer mee lastig gevallen. Het kan natuurlijk zijn dat die zachte g een beetje afgekalfd is, het kan ook zijn dat men het nu toch accepteert. Ik denk dat Chriet Titulaer weinig post meer zal krijgen met `wat doet die man op mijn scherm, hij praat zo raar'. Die man praat helemaal niet raar. Hij praat Nederlands. Je kunt alleen enkel horen waar hij vandaan komt. Hij praat zelfs tamelijk verzorgd. Laten we tolerant zijn voor elkander...

HET VLAAMS ALS WERKTAAL? Dolman

Ik wil overgaan tot wat de kansen zijn voor onze taal in het toekomstige Europa.

Uit het betoog van de heer Ketting haal ik de volgende opmerking: ``Andersen, Dostojewski, enzovoort, zijn inderdaad beroemd geworden buiten hun taalgebied, heel gewoon door middel van vertalingen. Waarom zou dit niet ook van toepassing kunnen zijn op schrijvers als Mulisch, Vestdijk, enzovoort?"

Van den Bergh

Natuurlijk is Andersen bekend geworden door vertalingen, zelfs wereldberoemd. Vestdijk en Couperus hadden ook in al die talen vertaald kunnen worden. Dat is blijkbaar niet in voldoende mate gebeurd. Betekent dat nu dat ze dús ook mindere schrijvers waren dan Andersen? Dat geloof ik niet. Ik heb slechts gezegd dat als over enkele generaties in Europa iedereen dat Intereuropees zal spreken, er veel Nederlandse literatuur in dat Intereuropees vertaald kan worden. Nederlandse schrijvers kunnen dan op den duur dezelfde aanspraak op wereldfaam maken als Andersen nu al heeft.

De Wijs Wat is toch dat Intereuropees. Een soort Esperanto?

Van den Bergh Ik weet het niet. Ik kan niet in de toekomst kijken.

De Wijs Het wordt gewoon Engels, toch?

Deleu Nee...! Het wordt Vlaams!

Ik zou graag een voorstel doen. Er zijn vier grote talen: Engels, Spaans, Frans en Duits. Wij komen er hoe dan ook niet uit om tussen een van die grote talen een keuze te maken, beste Hans.

Ik doe een voorstel waarmee ik meteen tegemoet kom aan uw behoefte aan één intereuropese taal: onze politici uit Nederland en Vlaanderen moeten het Nederlands voorstellen als werktaal van de Europese gemeenschap.

Van den Bergh Prima!

Deleu

En dat heeft zeer veel voordelen. Ten eerste is het Nederlands de taal van twee kleine gebieden waarvan er één een natie is, Nederland, en één een stukje van een natie, of een natie in wording.

Ten tweede is het een gebied dat geen ervaring heeft met culturele en taalkundige agressiviteit. Wij hebben het onze buren nooit om culturele of taalkundige motieven ongemakkelijk gemaakt. De Vlamingen hebben op een zeer vreedzame wijze, af en toe een beetje luidruchtig, de taalstrijd - nee, ik hou niet van dat woord - het taalevenwicht in België zó kunnen bereiken, dat zij volledig aan hun trekken komen.

Ten derde, het Nederlands is een middelgrote taal, niet zo'n heel klein taaltje. Als we nu eens zouden proberen om dat getwist uit de weg te gaan en het Nederlands naar voren te schuiven als werktaal van de gemeenschap, dan zou dat toch schitterend zijn?

Dolman

Dank u wel voor het voorstel, dank u voor het applaus: dat zal dus niet gebeuren.

Deleu Waarom zegt u dat nu al bij voorbaat, meneer de voorzitter? U, die zo hoog gezeten bent.

Dolman

Omdat de Duitsers en de Fransen, laat staan de Engelsen en de Amerikanen dat niet accepteren. De macht van het getal bepaalt dat het Nederlands het als Intereuropees niet zal halen. Is er iemand achter de tafel die er anders over denkt?

Deleu

Ik zou het altijd proberen! Het is een oefening waard, als alle Nederlandse en Vlaamse parlementsleden dat beiden gewoon probeerden, met een soort kleine, ironische doodsverachting, gewoon maar even proberen. Tja, waarom wijst u dat bij voorbaat af? U mag dat niet bij voorbaat afwijzen.Ik meen dat héél serieus!

Dolman

Natuurlijk. Ik geef er ook serieus antwoord op. Het is het bekende dilemma van gelijk hebben of gelijk krijgen. Tuurlijk, Deleu hééft gelijk, maar hij kríjgt het niet!

Deleu Maar...

TWEEDERANGSTAAL EN -BURGER Dolman Ik zou een subvraag aan de orde willen stellen.

Stel dat het Nederlands verdwijnt. Hoe moet het dan met die mensen die nu al een taalachterstand hebben en veelal tot de sociaal zwakkere groepen behoren? Dit geldt uiteraard ook voor andere taalgebieden in Europa. Zullen deze mensen niet helemaal in de versukkeling raken?

De Wijs

Ik denk dus dat het Nederlands níet verdwijnt. We zijn met flink wat mensen, en we blijven het wel gebruiken. Maar het wordt natuurlijk wel een soort pasmunt: je gebruikt het in simpele situaties, overzichtelijk, feestelijke avonden, bij de kruidenier, vult u zelf maar in. Maar wanneer je inderdaad de ruimte opzoekt, de Europese of de wereldruimte, dan heb je wat anders nodig. Mensen die een taalachterstand hebben, blijven dus inderdaad heel erg in hun eigen achterkamer hangen. Absoluut, het wordt er voor hen niet gemakkelijker op.

Van den Bergh

Dat is dus een pleidooi voor het invoeren van die intereuropese taal, meteen al in de kleuterklas. Het is de enige manier om die achterstand te voorkomen. Nuis

Als we zo doorgaan, dan gebeurt dat inderdaad. Dan krijg je tweederangs burgers, die tweederangstalen spreken, en die daarmee enorme achterstand oplopen. Inderdaad, je zou dan moeten overwegen om iedereen mee te nemen in die boot van die nieuwe Europese taal. Alleen, de narigheid is: dat lukt je niet, want er komt niet één Europese taal.

Van den Bergh Dat lukt alleen niet als genootschappen als deze zich zo heftig verzetten...

Dolman

Mag ik één opmerking van orde maken: `hét genootschap' heeft wat dit betreft geen eenduidige mening...eh, geen zelfde mening moet ik zeggen... De heer Van den Bergh is hartelijk welkom, omdat de Nederlandse cultuur en daarmee de Nederlandse taal hem lief is.

Niemand wordt buiten de deur gehouden. We hebben - althans tot dusver - nooit uitgeblonken in het aannemen van resoluties. De verdraagzaamheid van dit genootschap is spreekwoordelijk.

Nuis

Maar zelfs afgezien van dit genootschap, denk ik dat we in Europa in een situatie zitten dat geen enkele taal ook maar bij benádering het begin van een meerderheid heeft. Niemand laat zich een taal opdringen.

Dat gebeurt in geen honderd jaar! En dus zullen we in de toekomst te maken krijgen met een aantal talen die elkaar naar het leven staan. Dát is een realistische toekomst en dáárin moet je het probleem van die achterblijvers bekijken.

Van den Bergh

Politici zeggen wel vaker `dat gebeurt in geen honderd jaar' over dingen die een paar jaar later al heel anders zijn, zoals bijvoorbeeld de Berlijnse muur. Daarover zei men drie jaar geleden ook `daar verandert nooit iets'. En u ziet, dat kan soms heel snel gaan.

Nuis

Dat betekent niet dat nu plotseling, omdat er een onvoorspelbare gebeurtenis is gebeurd, alle onvoorspelbare dingen realiteit zullen worden. Ik heb gezegd dat het niet volstrekt uitgesloten is dat er zó'n geweldig Europees elan door Europa gaat varen dat we zeggen `we gooien al onze taal weg en we pakken die ene op'. Het is nooit helemaal uitgesloten, maar het is toch op zijn minst hoogst, hoogst onwaarschijnlijk.

ALS EEN LEEG COLABLIKJE Dolman

Maar mag ik aan Van den Bergh vragen: heeft hij dus ook, niet alleen de hoop, maar de verwáchting dat er een intereuropese taal op afzienbare termijn zal komen, en zo ja, welke taal is dat dan? Niet een taal die door regeringen en politici wordt bedacht, maar een die natuurlijkerwijs uit de samenleving opkomt?

Van den Bergh

`Natuurlijk' zal het natuurlijk niet gaan. En over de vraag welke taal het precies zal zijn, zal nog veel wijsheid door de hoofden van politici moeten gaan om daar een beslissing over te nemen.

De Wijs ...alleen daarom al...

Van den Bergh

Alleen daarom al is het misschien onwaarschijnlijk, ja. Over een aantal generaties is iedereen gewoon die gemeenschappelijke taal - Engels, Frans, wat maakt het uit - meester, en dan kan je er precies hetzelfde mee doen als nu in het Nederlands. Wat is toch het probleem?

Dolman De overgang...

De Wijs

Ik heb gezegd dat die taal niet gekozen wordt door politici of zo. Die taal komt vanzelf en dat zal de taal zijn van die rond de wereld gierende supercultuur, dus het Engels, de lingua Americana. Dat zal het worden. De taal van de clips, van de filmwereld, van de reclame , van de popmuziek. Wanneer dat eenmaal gebeurt, zal het enorme verlies pas duidelijk worden: die enorme rondgierende supercultuur is namelijk zo leeg als een leeg colablikje. Van den Bergh

De Engelse cultuur... die omvat ook de taal van Milton, Shakespeare en The Holy Bible. Ik zie niet in wat daar minderwaardig aan is.

De Wijs

Die vind je natuurlijk niet terug. Het is een ook over het Engels heen gierend, nieuw soort lege supertaal. Toevallig wel Engels-Amerikaans aangeblazen, maar zonder enige wortels in de cultuur van dát land, laat staan de cultuur van anderstalige landen.

Dolman

Een opmerking over de kansen van het Engels als overlevende taal in Europa, van de heer Koning:

``De vrees dat het Nederlands zal worden ondergesneeuwd is ongegrond. De Nederlander kán geen vreemde taal spreken. Want een taal goed spreken is in die taal denken. De Nederlander vertaalt alleen maar. Wij horen velen over radio en tv een vreemde taal spreken, maar de enige die dat kan is Adriaan van Dis."

ENGELS IN HET BEDRIJFSLEVEN Dolman Een opmerking van de heer Van Alkemade:

``Waar het Nederlands echter het meest bedreigd wordt, is in het bedrijfsleven, waar het op sommige plaatsen al gedegradeerd is tot tweederangstaal. Zou het niet zinvol zijn om in navolging van de IJkwet, die het uitsluitend gebruik van metrische eenheden in handel en techniek voorschrijft, het Nederlands te benoemen tot enig wettige taal voor het bedrijfsleven?" Krol

Ik heb nu ongeveer tien jaar meegemaakt dat de directie van het bedrijf waar ik voor werk, verschillende oekazes heeft uitgevaardigd dat alles in het Nederlands moet. Maar het is een soort onkruid dat van onderaf komt. Het mechanisme is denk ik als volgt te verklaren: het kán wel in het Nederlands, maar dan is de boodschap niet voor iedereen, dus schrijven we meteen maar in het Engels.

Ik doe daar zelf dapper aan mee. Op het ogenblik schrijf ik een boek in - je houdt het niet voor mogelijk - het Engels, omdat ik wil dat het niet slechts door een deel wordt gelezen, maar door veel meer. Als ik vrij ben om me in beide te bewegen, dan heb ik waarschijnlijk dezelfde vrijheid als Deleu. Ik wil niet zeggen dat mijn Engels goed is, maar het is goed genoeg voor mijn werk. Als ik voor mezelf bezig ben, doe ik dat in het Nederlands.

Deleu

Er bestaat in België een zeer democratisch tot stand gekomen wetgeving die wij noemen de Vernederlandsing van het Bedrijfsleven . Dus het bedrijf is verplicht om alle contacten met zijn werknemers in de streektaal te laten doorgaan. Die wetgeving bestaat. Ik kan de hier aanwezige Nederlandse parlementsleden aanbevelen deze wetsteksten op te vragen: ze zijn misschien bruikbaar in Nederland.

Nuis

Een aardige suggesties van Deleu: kijken hoe dat in Vlaanderen geregeld is. Vlaanderen heeft natuurlijk veel meer de positie van de taal geregeld bij wet. Dat is de geschiedenis van de taalstrijd. In Nederland hebben we nooit iets geregeld, omdat we het zo vanzelfsprekend vonden. Dit gaat ook veel sluipender. Vanmorgen gaf ik aan dat we voor het hoger onderwijs een zekere wettelijke regeling moeten maken. Voor het bedrijfsleven is dat veel moeilijker. Dat zal ongetwijfeld op veel meer weerstand stuiten in Nederland. In de sociale sfeer zou je het kunnen verdedigen: mensen die alleen Nederlands spreken, hebben namelijk minder kans om in het bedrijfsleven verder te komen. Maar in het algemeen is natuurlijk het wettelijk regelen van hoe het bedrijfsleven zijn zaken regelt, een veel moeilijker affaire dan in het onderwijs. De Wijs

Het is toch een illusie te menen dat je de invloed van het Engels in bedrijven, op school of waar dan ook met wetgeving kunt tegenhouden? Dat lijkt me onzinnig.

Nuis

Het kan toch echt wel, en zeker in het onderwijs. Dat is helemaal niet zo moeilijk. In het onderwijs maken op dit moment colleges van bestuur uit of colleges in het Engels of in het Nederlands worden gegeven. Je kunt in de wet zetten `Voertaal aan het hoger onderwijs is het Nederlands, op uitzonderingen na waarvoor de minister goedkeuring moet geven.'

Van den Bergh Je kunt in de wet ook zeggen dat men niet meer dan 100 kilometer mag rijden...

Dolman

Dat is altijd een dilemma in de politiek: wil men het ideaal of de werkelijkheid vooropstellen? Het in de wet verankeren van 100 kilometer maximumsnelheid kan wel degelijk, en kan wel degelijk zó afgedwongen worden zoals in de Verenigde Staten het geval is. Maar in Nederland hebben we tot dusver nog niet voldoende voor controlemogelijkheden over gehad. De vraag is wat je voor iets overhebt.

Ter illustratie daarvan heb ik hier een hele aardige vraag over een heel klein onderwerpje van Peter Jansen:

``Wordt het niet eens tijd voor de makers van computers om hun machines af te stemmen op de Nederlandse markt. Een toetsenbord met een ij met puntjes, een trema en diverse accenten kon vroeger wel worden gerealiseerd met een schrijfmachine. Een computertoetsenbord is zelfs eenvoudiger aan te passen aan het Nederlands. In een computerblad werd aanbevolen het Noorse toetsenbord te installeren. Er zijn weinig Nederlandstaligen maar nog veel minder Noren. Zij echter slagen er wel in aangepaste computers te krijgen.

Zelf heb ik in arren moede mijn computer maar in Brussel gekocht met een Frans toetsenbord, maar hij spréékt nu ook Frans tegen mij."

VAN KROL TOT CLAUS Deleu

Ik wil graag reageren op die meneer die zei `Wie bepaalt nou of een Nederlands boek in het Frans moet vertaald worden?'

Dat doet de buitenlandse uitgever. Dat is fundamenteel. Wat altijd in Nederland én in Vlaanderen is gebeurd, is verkeerd: wij denken dat wíj moeten zeggen wat echt de moeite waard is om vertaald te mogen worden. Laat ruime fragmenten beschikbaar zijn van tientallen auteurs, in zeer vele talen voor buitenlandse uitgeverijen, Franse, Engelse, Duitse, Spaanse enzovoort. Laat ze dan kiezen. Dat gebeurt overal: de buitenlandse uitgever beslist en dat moet ook zo.

Een tweede opmerking betreft de vertaalpolitiek. Die heeft twee kanten. Allereerst over de kant van wat van buiten naar ons komt. Ik heb de Russen leren waarderen dankzij de Russische bibliotheek van Van Oorschot. Ik vind hem dan ook zeer grote meneer in het Nederlands cultureel gebeuren, omdat hij - God hebbe zijn ziel - de Russische literatuur (ik ken geen Russisch) in prachtig Nederlands voor mij beschikbaar heeft gesteld.

In een reeks van een Vlaamse uitgeverij had ik ooit de Gebroeders Karamozow gelezen, in een Vlaamse vertaling. Inhoudelijk was het een heel aantrekkelijk boek, maar het was in afschuwelijk Nederlands vertaald. Als ik de eerste bladzijde lees en daarnaast de vertaling van Timmer leg, dan springt het ding op in mijn schoot als ik dat Nederlands lees.

Het is buitengewoon belangrijk dat wij in Nederland en in Vlaanderen zeer grote bedragen uittrekken om goede vertalers naar het Nederlands toe te honoreren, zó dat ze ervan kunnen leven. Uit het Spaans, het Engels, het Duits, enzovoort...

De andere kant is vertaalpolitiek die vertalingen uit het Nederlands moet stimuleren. De Vlaams-Nederlandse stichting voor Vertaling uit elkaar gespat door allerhande misverstanden van beide kanten (de Belgen hebben niet tijdig betaald, enzovoort), en bestaat niet meer. Nu gaan de Nederlanders van WVC hun eigen potje koken, en de Vlamingen ook. Welnu, ik heb voldoende contact in het Franstalige gebied om u te zeggen dat men in Parijs niet geïntersseerd is in de vraag of het om een Vlaming of een Nederlander gaat. Men is geïnteresseerd in goede Nederlandstalige literatuur, in goede Franstalige vertaling. Dus moeten we niet met twee agenten op de stoep staan, de Nederlander met Mulisch en de Vlaming met Claus. Dat heeft absoluut geen zin. We moeten zo spoedig mogelijk weer bij elkaar gaan zitten, weer een stichting maken, daar veel middelen in stoppen, en bovendien niet zeggen: die boekjes moeten vertaald worden. We moeten zorgen voor een hele reeks fragmenten, ook van oude boeken, beschikbaar in vele talen.

Dan pas zien we resultaat. Dan pas zal de Nederlandstalige literatuur betekenis krijgen.

De Wijs

Je kan drukken wat je wilt, maar als niemand het wil lezen uit naam van het tropisch regenwoud, zal dat de plannen aardig tegenhouden.

Deleu

Er is nog geen boom geveld voor de fragmenten die wij op kringlooppapier beschikbaar zouden stellen aan allerhande uitgevers. Wij moeten ze allen vertalen, van Krol tot Claus.

BESLUIT Iemand uit de zaal

De belangrijkste vraag om deze dag mee te eindigen is: wat doet de politiek en de Taalunie om het Nederlands te behouden, ook na 1992.

Dolman

Ik ben zo vrij geweest om de verschillende aspecten aan de orde te stellen, en ik kan die nu wel gaan opsommen, maar ik denk dat ieder van ons dat voor zichzelf kan doen. Dat geldt niet alleen voor personen, maar ook voor instellingen en functionarissen, de beide regeringen, voor de Taalunie, en dat geldt natuurlijk ook voor het genootschap. Dat leidt bijvoorbeeld ook tot de vraag of we niet moeten proberen om één genootschap te maken, één nieuwe vereniging voor Nederland én Vlaanderen, opdat wij meer één vuist kunnen maken.

Dames en heren, ik dank u allen zeer. Tot in 1991!

VERBAAL GEWELD

Totalitair taalgebruik van W.I.M. van Calcar gaat over machtsuitoefening door middel van taalgebruik. Van Calcar behandelt het verbaal geweld waarmee fascisme, totalitarisme en discriminatie gepaard gaan. Zijn studie onderscheidt zich doordat niet fascistische of totalitaire gedachten centraal staan, maar de vorm (de taalstructuren) waarin deze gedachten tot uitdrukking komen.

Totalitair taalgebruik is verschenen bij uitgeverij Acco en kost f 39,-. ISBN 90 334 2219 0

KINDEREN EN TAAL

Het leren van de moedertaal door kinderen wordt terecht beschouwd als een wonderlijk fenomeen. Over dit fenomeen is in de taalwetenschap veel geschreven, maar helaas niet altijd op een manier die elke ouder zal aanspreken. Het taallerend kind van Jacqueline Frijn en Ger de Haan kent dit bezwaar nauwelijks. Het boek veronderstelt geen specifieke taalkundige voorkennis en is geschreven voor een breed publiek, zodat elke ouder zich kan verdiepen in het leerproces dat zijn kind doormaakt.

Het taallerend kind is verschenen bij Foris Publications en kost f 14,90. ISBN 90 6765 496 5

Al uw vragen over spraak- en taalmoeilijkheden bij kinderen is een toegankelijk, aansprekend boekje dat inzicht kan geven in de moeilijkheden die zich voordoen wanneer het leren van een taal niet probleemloos verloopt. Alle mogelijke afwijkingen bij het aanleren van taal, zoals stotteren , slissen en andere problemen met het produceren of begrijpen van taaluitingen, worden erin behandeld. Het boekje is een uitstekende vraagbaak voor ouders die bezorgd zijn over de taalprestaties van hun kind.

Al uw vragen over spraak- en taalmoeilijkheden bij kinderen is verschenen bij Uitgeverij Het Spectrum en kost f 14,90. ISBN 90 274 2378 4

STUDIEDAG

De Nederlandse Vereniging voor Toegepaste Taalwetenschap (ANéLA) organiseert in samenwerking met de Vereniging van Leraren in Levende Talen een studiedag over vaardigheid van het schrijven in de moedertaal en in vreemde talen. Drie thema's staan op deze studiedag centraal: schrijfprocessen en didactiek, schrijven en computers, en tekstkwaliteit en toetsing.

De studiedag wordt gehouden op 13 april, van 10.00 tot 15.30 uur, en vindt plaats in de Uithof te Utrecht. Voor inschrijving en nadere informatie kunt u een briefkaart sturen aan dr. L. Nienhuis, RUU Vakgroep Romaans, Kromme Nieuwegracht 29, 3512 HD Utrecht.

SCHRIJFHANDLEIDINGEN

Bij uitgeverij Boekwerk verschenen onlangs drie nieuwe schrijfhandleidingen. In Foutloos spellen bespreekt Ans Gorter de regels voor het vervoegen van werkwoorden, het spellen van zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden en het gebruik van accenten en andere leestekens. Het boekje kost f 17,50. ISBN 90 71677 16 8

In Leestekens geeft Agave Kruijssen aanwijzingen voor het gebruik van punten, komma's, streepjes, haakjes en alle andere leestekens die in het Nederlands worden gebruikt. Er is ook een hoofdstuk over correctietekens opgenomen. Leestekens kost f 17,50. ISBN 90 71677 14 1

In Effectief en creatief schrijven geeft Job Creyghton aanwijzingen voor onderhoudend, stilistisch interessant en grammaticaal juist schrijven. Het bevat voorbeelden en oefeningen. Effectief en creatief schrijven kost f 29,50. ISBN 90 71677 81 8

FORMULEREN

In Praktische cursus formuleren gaat R. van Hogen systematisch in op de stilistische keuzes die een schrijver moet maken bij het schrijven van een tekst, de middelen die hem daarbij ter beschikking staan en de fouten die hij kan maken. Het boek geeft antwoord op vragen als: welk woord is in deze tekst het beste? Zijn korte zinnen beter dan lange? Hoe krijg ik meer samenhang in de tekst? Hoe geef ik de tekst een bepaalde toon? De theorie is kort gehouden; de nadruk ligt op de vele oefeningen. Elk hoofdstuk eindigt met een advieslijst die de theorie nog eens kort en bondig samenvat. De Praktische cursus formuleren is verschenen bij Wolters-Noordhoff en kost f 24,50. ISBN 90 01 47181 1

VLAAMS

In Nederland staan Vlamingen bekend om hun archaïsch, puristisch en eigenzinnig taalgebruik. Ze spreken het Nederlands anders uit en beschikken over een ander vocabulaire: een Vlaming spreekt het woord dossier bijvoorbeeld uit zoals je het schrijft en niet op zijn Frans. Wie in Vlaanderen een restaurant binnengaat waar tafels gereserveerd zijn, treft op die tafels bordjes aan met de tekst voorbehouden . De Vlaamse gastheer vraagt zijn gast: `Wat mag ik u uitschenken?' En als iemand onderweg is, dan is hij volgens een Vlaming op de baan . Over dit soort woorden, uitdrukkingen en uitspraakkwesties, gaat Vloeiend Vlaams van Hans Rombouts. Het boek bevat een rijke collectie voorbeelden van gevallen waarin het Vlaams verschilt van het Nederlands. Vloeiend Vlaams wordt uitgegeven door Aramith Uitgevers en kost f 24,90. ISBN 90 6834 072 7

SLEIK HAOR

Het Peellands, het Kempenlands en het Meierijs zijn dialectgroepen die te zamen het Oostbrabantse dialect vormen. Wim Daniëls, taaltrainer en -adviseur, zelf grootgebracht met het Peellands, publiceerde over deze dialecten regelmatig stukjes in regionale dagbladen, die nu gebundeld zijn in 'n Schon boks . Daniëls zet op onderhoudende wijze tal van bijzonderheden van deze dialecten uiteen, ten gerieve van `iedereen die het prettig vindt dat er dialecten bestaan en van hen die willen ontdekken waarom zoveel mensen hun dialecttaal koesteren'.

'n Schon boks wordt uitgegeven door De Kempen Pers BV te Hapert en kost f 24,90. ISBN 90 70427 77 X

ELEKTRONISCHE VRAAGBAKEN

Uitgeverij Het Spectrum brengt ook in elektronische vorm naslagwerken uit. Het Prisma Elektronisch Woordenboek (f 350,-) maakt het Prisma Handwoordenboek voor pc-gebruikers zeer snel en op velerlei manieren toegankelijk.

Prisma Correspondent (f 250,-) is een hulpprogramma (bedrijfs)correspondentie voor zes verschillende talen, dat wordt geleverd met een handleiding brievenschrijven en een zinnenboek.

Beide softwarepakketten worden gedemonstreerd en toegelicht op 2 maart a.s. (12.00-17.00 uur) bij boekhandel Verwijs, Buitenhof 51, Den Haag. Voor meer informatie kunt u bellen: 03240-25784 of 070-3639718.

Nederlands kansloos: wetenschap of gevoel? Ir. E. Moresco - Den Haag

Het congres `De kansen van het Nederlands' is achter de rug. Pessimisme troef. (Mijn) conclusie: waarschijnlijk verdwijnt het Nederlands, in het beste geval blijft het als huistaal nog een tijd voortbestaan.

Het is op zichzelf niet erg, integendeel heel nuttig, als weliswaar onplezierige maar onvermijdelijke ontwikkelingen worden voorzien, speciaal als er een behoorlijke wetenschappelijke onderbouwing is van de voorspellingen. Merkwaardig genoeg ontbrak het wetenschappelijke element in de voordrachten alsook in de vragen en opmerkingen van het publiek. De meningen waren voornamelijk gefundeerd op niet-onderbouwde gedachten, emoties, trauma's of zelfs idealen. Van een toonaangevend congres, georganiseerd door een vooraanstaand taalkundig instituut zou men toch beter verwachten. Wat ligt meer voor de hand dan eens naar meer of minder vergelijkbare situaties elders te kijken, en die te betrekken bij voorspellingen over de kansen van het Nederlands in de 21ste eeuw?

ANDERE KLEINE TALEN

Hoewel geen professionele linguïst, wil ik die ontbrekende pijler graag aandragen. Een paar voorbeelden.

De indianentaal Quechua, die - 400 jaar nadat de Inca's werden verslagen door de Spanjaarden - nog steeds wordt gesproken en geschreven, en die nu de tweede officiële taal van Peru is; er wordt in gepubliceerd en officiële documenten zijn erin verkrijgbaar.

In de Baltische staten (Estland, Letland, Litouwen) wordt, na decennia van onderdrukking en gedwongen integratie in de Sovjet-Unie, de eigen taal nog steeds gebruikt als voertaal - zelfs nadat jarenlang een groot deel van de bevolking uit Russen heeft bestaan.

Het Catalaans, evenals het Baskisch, in Spanje tijdens de gehele Franco-periode beknot, ja verboden, heeft nu in het kader van een sterke bestuurlijke regionalisatie zijn plaats herkregen. Officiële documenten worden in Catalonië in het Catalaans gesteld. Iedereen spreekt en schrijft óók Spaans (Castiliaans), maar het Catalaans blijft een eigen taal.

In Noorwegen is in de loop van een jaar of twintig het Landsmål (met wat fantasie te beschouwen als een soort `Fries van Noorwegen') via agressieve acties en wetgeving vrijwel op gelijke voet gekomen met de vroeger belangrijkste taal, het Riksmål. Wie eraan twijfelt, kope een Noorse postzegel; hij zal er de naam van het land in twee talen op kunnen lezen, namelijk Norge en Noreg .

De hier gegeven opsomming kan zonder twijfel met vele andere voorbeelden worden uitgebreid, zoals met het Baskisch in Frankrijk, het Spaans in de VS en het Tibetaans in Tibet. Wat ik wil aantonen, is dat er geen sprake is van een tendens, onstuitbare ontwikkeling of maalstroom waardoor kleinere talen zouden verdwijnen. Integendeel, veel kleine talen hebben zelfs eeuwen van onderdrukking door een centralistische staat overleefd. Nu er in veel landen een sterke neiging bestaat tot regionalisatie en overhevelen van bestuurlijke autonomie naar lagere overheden, worden de kansen voor kleinere talen alleen maar nóg groter. Mijn stelling is dat het tij juist gunstig is voor kleinere talen, waaronder ook zeker het Nederlands als taal van 21 miljoen mensen, mits het desbetreffende volk zich er ook voor inzet. En daarin zit hem, vrees ik, het probleem.

DE NEDERLANDSE HOUDING

Het congres was, veel meer dan een forum voor taalkundige stellingen, een demonstratie van hypertolerantie, onverschilligheid ten aanzien van cultuur en taal, en absolute afkeer van enig cultureel zelfbewustzijn en gevoel van eigenwaarde.

Een van de sprekers was de heer Van den Bergh, hoogleraar cultuurwetenschappen in Nederland. Hij voorspelt niet alleen de verdwijning van de Nederlandse taal (en daarmee, ondanks zijn ontkenning, natuurlijk die van de Nederlandse cultuur), maar vindt die ook wenselijk. Mede gezien de werking als `self-fulfilling prophecy' van zijn uitlatingen, werkt hij dus actief mee aan de vernietiging van de Nederlandse cultuur.

Zou er één land ter wereld zijn waar men een goedbetaalde hoogleraar toestaat zijn eigen vakgebied de nek om te draaien? Stelt u zich eens voor dat een Nederlandse hoogleraar in de medicijnen verkondigt dat je patiënten maar het best kunt laten creperen omdat het toch nooit meer iets wordt met hen. Zou die nog jarenlang door de staat betaald worden, en op een congres, na het uitspreken van zijn verhaal, met een keurig applausje beloond worden? Nee, natuurlijk, want wij zijn wel goed maar niet gek. We sturen zelfs hoogleraren de laan uit als die niet de goedkeuring van de studenten krijgen voor hun beleid.

De enige redelijk strijdbare figuur in de congrestragedie, de Belg (o, schande voor de Nederlanders) Deleu, ook de enige die wist waarover hij het had, gezien de taalstrijd in België, was ook de enige die begreep dat in onze eeuw op dit gebied niet met de wapens gestreden moet worden, maar politiek en financieel. Er moet (veel) geld komen voor vertalingen van Nederlandstalige boeken in vijf of tien vreemde talen; alleen zo zal de Nederlandstalige literatuur in het buitenland kunnen doordringen.

Ik had gehoopt op het congres actieve medestanders te vinden. Dat is helaas niet erg gelukt. Is Onze Taal nog waarlijk tegen de golven in te sturen? Of moet er, volgens oeroud vaderlands gebruik, een kleine felle reddingboot gebouwd worden, die in zwaar weer de drenkeling toch nog redt?

DE RIJKSTE TAAL TER WERELD Gerrit Krol, literair schrijver

Buitenlandse vrienden van me raken weleens in verlegenheid als mijn literaire activiteiten ter sprake komen. Immers, ze moeten toegeven nog nooit iets van mij gelezen te hebben - dat zouden ze natuurlijk graag doen - maar ook moeten ze bekennen dat ze niet zo erg aan lezen toekomen, de laatste jaren. Geen lezers dus. Nu, juist van hen krijg ik nog weleens de goedbedoelde raad mijn verhalen of romans maar meteen in het Engels te schrijven. Dan zou ik zoveel meer lezers hebben, en misschien wel van het schrijven kunnen bestaan.

Omdat deze gedachtengang mij niet vreemd is, heb ik meestal mijn antwoord bij de hand. Met het soort proza dat ik prefereer te schrijven zou er bijvoorbeeld in Amerika in een literair tijdschrift nog wel een plaatsje voor mij zijn, maar ik betwijfel het of ooit een roman van mij er het licht zou zien. Ik ken voldoende voorbeelden van afwijkend taalgedrag dat speciaal in het land van de onbegrensde mogelijkheden nul op het rekest krijgt, om mijn collega-schrijvers daar niet te benijden. Voor dichters en schrijvers met minder courante ideeën is de kans op publikatie daar veel en veel kleiner dan hier. Ik mag schrijven wat ik denk dat geschreven moet worden en elk jaar ligt er van mij een nieuw boek bij de boekhandel - een geluk dat me in menig ander land niet beschoren zou zijn.

EEN MINDER RIJKE TAAL?

Dus met die goedbedoelde adviezen om meteen maar in het Engels te schrijven, ben ik altijd gauw klaar. Iets meer repliek vereist de bemoeienis van hen die uit de geografische verspreidheid van een taal ook kwalitatieve eigenschappen afleiden: de `grote' talen en in het bijzonder het Engels zouden zoveel rijker zijn dan het Nederlands.

Ik weet het niet. Ik bedoel: ik weet echt niet hoeveel Engelse woorden er zijn, of Duitse, of Nederlandse en hoe vaak je iets in het Frans kunt zeggen wat je niet in het Nederlands kunt zeggen en andersom. In het algemeen kun je in het Nederlands alles zeggen wat er in je opkomt; dat daarvan niet alles precies in het Frans te vertalen is, ligt eigenlijk wel voor de hand. Zo ken ik ook wel Friese en Groningse zinnen die niet goed in het Nederlands te vertalen zijn. Ik doel daarbij niet eens op speciale, veel geciteerde oubolligheden, maar op zuivere, in het Gronings gevoelde gedachten die ik minder goed in het Nederlands voelen kan. De rijkste taal is de taal waarin je voelt en denkt, en voor de Nederlanders is zonder enige twijfel het Nederlands de rijkste taal ter wereld. Voor een Nederlandse schrijver geldt dat eens te meer. Hij weet wat mogelijk is in zijn taal, en wat minder goed mogelijk is, en minder mooi. Men speelt het ene tegen het andere uit. Zo staan de woorden weleens niet in de goede volgorde. Zoals bekend, houdt het Nederlands (en ook het Duits en het Fries) soms een volgorde aan waardoor woorden die bij elkaar horen ver uit elkaar komen te staan, en woorden die niet bij elkaar horen opeens elkaars buren zijn.

TERUGSLAANDE ZINNEN

Van Vestdijk herinner ik mij de volgende openingszin (het is mogelijk dat ik hem verkeerd citeer, maar zo zit die zin nu eenmaal in mijn hoofd, als voorbeeld, want ik denk er nogal eens aan):

``Een uur nadat Richard zijn plan om van huis weg te lopen, had uitgevoerd, kwam hij zijn ouders tegen."

In deze zin vind ik het woord uitgevoerd niet helemaal op zijn plaats. En die luxe om dat te vinden, ontleen ik aan het feit dat uitvoeren een synoniem heeft in de uitdrukking uitvoering geven aan . Dat klinkt wat stijver, maar het zo geïntroduceerde voorzetsel zorgt ervoor dat de woorden een andere volgorde kunnen krijgen; bovenstaande zin zou dan luiden:

``Een uur nadat Richard uitvoering had gegeven aan zijn plan om van huis weg te lopen, kwam hij zijn ouders tegen."

Weglopen en ouders tegenkomen stuiten nu op de beoogde dramatische wijze tegen elkaar, en dat plechtige uitvoering geven in het begin neem ik dan maar op de koop toe. In het Engels komen in het algemeen de woorden die bij elkaar horen ook bij elkaar te staan; dat schept heldere, meestal wat kortere zinnen. Dat is een voordeel van die taal. Behalve als men uit is op het tegengestelde, en die helderheid even wil uitstellen omdat dat een verrassend effect oplevert. Dan schiet het Engels letterlijk te kort. Een voorbeeld:

``Op grond van de overweging dat uiteindelijk alleen maar pijn mijn deel zou zijn, adviseerde ik mijzelf die zogenaamd ondraaglijke spanning en dat zoete, verslavende gevoel dat daarmee gepaard gaat - niet weer op te wekken."

Een zin, vind ik, met een terugslag. Uit mijn roman In dienst van de Koninklijke . Toen ik van het desbetreffende hoofdstuk een Engelse vertaling in handen kreeg, was ik onmiddellijk nieuwsgierig naar de vertaling van juist die zin. Deze luidde:

``On the basis of my conviction that in the final analysis only pain would be my part, I advised myself not to re-awake that so-called unbearable tension and that sweet, intoxicating feeling that comes with it."

Zonder terugslag dus.

Om de een of andere reden houd ik ervan de woorden waar het in een zin om gaat, aan het einde te plaatsen. In een aantal Romaanse talen is dat geen probleem. Een Latijnse of Spaanse zin kan besluiten met het onderwerp. De stuurman aan het roer, achter op het schip. De schroef zit onder de achterplecht, die stuwt het schip. Germaanse zinnen zijn naar mijn gevoel auto's met voorwielaandrijving, die worden niet gestuwd, maar getrokken. Ook dit zal een kwestie van smaak zijn.

IN 1000 WOORDEN

Er is een prikkelende spanning tussen de rijkdom van een taal en de middelen die zij de schrijver verschaft om zich te onderwerpen aan allerlei beperkingen. Daarmee toont hij immers zijn meesterschap. Soberheid is het devies, juist in het gebruik van rijke talen. Hoe bereik je die? Een vraag die mij weleens door het hoofd speelt, is: zou je met bijvoorbeeld duizend Nederlandse woorden een goede Nederlandse roman kunnen schrijven? Ik denk het wel - als na telling zou blijken dat het boek niet meer dan duizend verschillende woorden bevatte. Maar als de schrijver van tevoren duizend woorden zouden zijn gegeven om er een roman van te maken, zou hem dat zeker niet gelukt zijn. Je moet mogen kiezen. Maar kiezen uit een veelheid is moeilijker dan wanneer je verkiest je keuzes te beperken. De beperking die een kunstenaar zich oplegt, dient dus onder andere om gemakkelijker te kunnen kiezen. Vergelijk het met het maken van een gedicht en het gebruik dat je daarbij maakt van het rijm. Hoewel je vrij bent in de keuze van de eerste regel, bij de tweede regel is je keuze beperkt tot die welke rijmen op de eerste. Zo'n regel zou gemakkelijker te vinden moeten zijn dan een vrije regel, want je hebt immers een sleutel. Om goed te kunnen rijmen, moet je het einde van een regel kunnen horen vóórdat je de regel zelf hoort. Zo schrijf je ook gemakkelijker een verhaal als het einde in zicht is.

Het merkwaardige samenspel tussen luxe en beperking komt treffend tot uiting in vertalingen. Natuurlijk, het origineel verliest altijd iets in de vertaling. Maar het krijgt er vaak ook iets bij - waar een vertaler met gevoel voor stijl van de ene soort beperking op de andere overgaat. Het vertaalde boek heeft dus iets wat het originele boek niet heeft - hoezeer een vertaler dat ook zal hebben geprobeerd te vermijden. Daarom is er geen werk in de wereldliteratuur, hoe rijk ook, hoe strak, hoe persoonlijk ook, dat niet, vertaald, een schitterend Nederlands boek kan opleveren.

NOOIT DE NOBELPRIJS

Het ligt niet aan onze taal. De mooiste buitenlandse boeken zijn in het Nederlands vertaald en komen daarin volledig tot hun recht. Het ligt blijkbaar aan ons, schrijvers, of aan het hele volk, dat je zo weinig uit het Nederlands vertaalde boeken tegenkomt. Het feit dat nagenoeg niemand in het buitenland onze taal spreekt, hoeven we niet eens te noemen, maar zelfs in vertaling heeft men ons blijkbaar niet nodig. Er zijn gelukkig een paar uitzonderingen te melden, de laatste tijd, maar die worden dan ook altijd meteen gemeld, als iets bijzonders, en dat is het ook. Als enig belangrijk Europees land heeft Nederland geen enkele schrijver voortgebracht die wereldberoemd geworden is. Met Albanië is Nederland het enige Europese land dat nog nooit de Nobelprijs voor de literatuur heeft gekregen.

Ik heb daar geen goede verklaring voor. Wel heb ik ooit gedacht dat de oorzaak van geografische aard is. Ingeklemd tussen grote landen als Frankrijk, Duitsland en Engeland zouden wij bij voorbaat niet veel voorstellen. Maar dat is nu juist niet waar. Dat wij, ingeklemd tussen deze grote, van huis uit agressieve landen, altijd nog bestaan als zelfstandige natie mag gerust een wonder heten. Daar hoeven we ons beslist niet voor te schamen. Dat doen we ook niet. Maar trots zijn we er bepaald ook niet op. Een Nederlander is niet chauvinistisch, daarvoor voelt hij niet nationaal genoeg. Misschien eens in de zoveel jaar, als ons bij elkaar geraapte voetbal-elftal per ongeluk kampioen wordt, dan zijn we als natie buiten zinnen. Maar dat is alweer voorbij zodra we aan onze nationaliteit een taal moeten verbinden. Dan haasten we ons uit te leggen wat er zo lelijk is aan onze taal, en hoe arm die is. Ik ken eigenlijk maar weinig Nederlanders die nationaal - of misschien moet ik wel zeggen provinciaal - genoeg zijn om het Nederlands de belangrijkste taal van de wereld te vinden. Sterker: als we zeggen dat we `onze' talen spreken, dan bedoelen we daarmee altijd Frans, Duits en Engels, Italiaans desnoods, maar nooit eens onze eigen taal.

AFHANKELIJK BLIJVEN WE

Trots op onze taal zullen we pas worden, denk ik, als er een beroemde buitenlandse schrijver komt die zich in onze taal verdiept en zal zeggen wat een prachtige, wat een ongelooflijk rijke taal het is, dat Nederlands. Dan zal het in al onze kranten staan, want dat is nieuws. Dat wisten we nog niet.

We zijn met meer dan twintig miljoen zielen. Maar afhankelijk van het buitenland blijven we. Geëmancipeerd zijn wij Nederlanders nog niet.

MALAPROPISMEN (10) * Het aantal kopieën van die etsen is gelegitimeerd. * Uit die situatie hebben wij lesgeld betaald. * Dat de treinen niet op tijd rijden, is tegenwoordig meer schering dan inslag. * Ik wil nog een probleem aan de orde snijden, voorzitter. * Daar is geen kruid tegen opgewassen. * Helaas, hij heeft het loodje erbij neergelegd. * Niemand heeft hem een strookbreed in de weg gelegd. * Jeroen scheelt twaalf jaar met zijn oudere zusje; hij is dus een nakomeling. * Mijn oom Jacob was toen al op bevorderde leeftijd. * Om die ramen te lappen moet ik waaghalsbrekende toeren verrichten. * Ik kan me niet aan dit rookverbod houden, want ik ben een verwoest roker.

* Vele ledematen van de Hervormde Kerk hadden zich aangemeld bij het armenbestuur. * In Monschau kun je van die prachtige vakbondshuizen zien! * Die diersoort heeft zich zeer sterk geëvalueerd. * Deze kwestie is voor mij niet geheel synagoog aan de eerder genoemde. * Hij zat in Egypte als fasant van de Nederlandse staat. * Wij gaan op die safari krokodillen en irrigators schieten.

* Gelukkig kon hij zijn onschuld bewijzen: zijn initiatieven stonden op de sigarettenkoker. * Voor het eten drinken we altijd een heerlijk alternatiefje. * Mijn moeder ligt in het ziekenhuis met een lelijke beenfriture.

* Hij kan alweer een beetje lopen, dankzij de goede hulp in het devaluatiecentrum. * Zijn zuster explodeert een schoonheidssalon. * Zij bestelden beiden een nassi ramses. * Je kunt alleen geld krijgen op vertoon van je intimidatiebewijs. * Het was afgelopen toen hij surveillance van betaling moest vragen. * Zij vinden er allemaal iets van hun geding. * In de oorlog waren de ramen van ons huis geblinddoekt.

* In de Middeleeuwen moesten vrouwen van edelen soms een ijzeren veiligheidsgordel dragen. * Na wat hij allemaal had uitgehaald, lag hij bij mij uit de roulatie.

* Dat haalt niets uit, dat is een ongeboren kindje (in plaats van de zetfout doodgeboren in het decembernummer!)

* Ondanks de waarschuwingen van de politie onderkende menig automobilist het gevaar.

* Het THERMOcomforte warmtekussen is binnen enkele seconden klaar voor gebruik en geeft urenlang gewelddadige warmte. * `Medicaid' is bedoeld om de nood te ledigen. * Natuurlijk zullen wij dan goed bewapend ten ijs komen, aldus Bolkestein. * Op de begrafenis heeft de dominee iedereen gecontroleerd.

* Daar kon de kritiek op de brandstofverslinderende motoren niets aan veranderen.

KINDERMALAPROPISMEN * Altijd is Cognacje ziek... * Ik drink wel eens bier, maar ik ben nog nooit verdronken. * Gaan we nog eens naar het Hunkemuller-museum? * Waarom is iedereen toch zo boos op Saddam Woestijn? * Worden Haagse windhonden nog steeds gebruikt voor de konijnenjacht?

Gehoord of gelezen en ingezonden door:

dr. J.H.F. van Abeelen, Nijmegen; H. Baartscheer, Hoofddorp; N.H. van Boven, Vlaardingen; C.F. Bouman, Rotterdam; mw. A. Breedveld-de Jong, Ridderkerk; mw. H. Buma, Leiden; mw. M. Dommisse, Arnhem; P. van der Eijk, 's-Gravenhage; A. van den Ende, Rotterdam; C. Feis-Putters, Dordrecht; A. Graaff, Voorburg; A. Jonker, Amsterdam; E. Kuipers-Schouten, Nietap; dr. ir. E.R. Muhring, Middelbeers; H.L. Mutter, Rotterdam; mw. G.F. Poppelsdorf, Amsterdam; J. Spits-Bel, Vught; drs. A.M. van Tussenbroek, Haarlem; ir. Sj. Tysma, Hengelo; en redactieleden van Onze Taal.

Aad Nuis - lid van de Tweede Kamer en voorzitter van de vaste commissie voor welzijn en cultuur.

Zou het niet prachtig zijn als iedereen uiteindelijk dezelfde taal sprak? Engels, of Europees, of Werelds? Zou daarmee niet een eeuwige bron van onbegrip en misverstand eindelijk zijn afgesloten? Wat een werk zouden we ons besparen, hoeveel gemakkelijker zouden we ons verplaatsen naar en geaccepteerd worden aan de andere kant van de aardbol, wat zouden we mooi kunnen samenwerken! Misschien dat we eindelijk zelfs die Toren van Babel eens kunnen afbouwen. Het is een redelijke vraag, die een redelijk antwoord verdient.

Allereerst een opmerking over het karakter van taal. Een taal is niet alleen een code, het is ook een geheugen. Behalve een manier om dingen te zeggen, is het een enorm reservoir van dingen die gezegd zijn. Gedachten hebben er memorabele formuleringen in gevonden, die steeds weer aanleiding geven tot nieuwe formuleringen van andere ideeën. Elke cultuurtaal heeft een bibliotheek vol geschiedenis, politiek, recht, literatuur in de ruimste zin van het woord. En zolang er in die taal wordt gesproken, geschreven en gedacht, blijft dat culturele geheugen in gisting, en geeft het aanleiding tot steeds nieuwe vondsten.

TAAL VAN INTIMITEIT

Behalve deze publieke vleugel van het taalhuis is er ook de intieme. De eerste taal die we leren, is die van het persoonlijke leven, de informele, vaak ongeschreven taal waarin we omgaan met de mensen die ons het naast staan - de taal die ons meestal ook het langst bijblijft. Het is waarschijnlijk vooral deze kant die maakt dat talen zo taai zijn binnen hun gebied van oorsprong. Ze blijven bestaan, ook als het generaties lang in het belang van de sprekers ervan is, over te gaan op een andere, dominant geworden taal. Het Nederlands in België is daarvan lange tijd een sprekend voorbeeld geweest.

De voorstanders van Engels, het Europees of het Werelds erkennen deze complicaties meestal wel, maar ze zien er geen reden in hun ideaal af te zweren. Immers, wat zal er gebeuren als we de zaken op hun beloop laten? Naarmate de economische en politieke eenheid in Europa groeit en de Europeanen zich steeds meer vermengen, zal zich een koele, maar tamelijk genadeloze strijd om de hegemonie ontwikkelen tussen de Europese talen - in de media, in het bedrijfsleven, in de politiek. Een duidelijke winnaar tekent zich daarbij niet af: het Duits heeft in Europa de meeste sprekers, maar geen buiteneuropese hulptroepen zoals het Engels, het Spaans, het Frans en het Portugees. De strijd zal dus lang zijn en met veel sociale onaangenaamheden gepaard gaan. Er zal een informele hiërarchie ontstaan van eerste-, tweede- en derderangstalen. De kleinere en middelgrote zullen verbasteren en afbrokkelen als cultuurtalen, maar zich als huistaal nog heel lang handhaven. Wie in zo'n tweederangstaal opgroeit, dreigt in het Europa van de toekomst ook een tweederangsburger te worden, zoals de Vlamingen het waren in het België van de vorige eeuw.

RADICAAL KIEZEN?

Als die verloedering onvermijdelijk is, waarom zouden we de zaak dan niet radicaal aanpakken? Waarom niet allemáál op de eerste rang? Bijvoorbeeld zo: Europa kiest één taal, laten we zeggen het Engels. Vervolgens, in een reusachtige vertaalslag die aan alle vertalingen een eind moet maken, incorporeren we alle Europese taalgeheugens in het Engels: de literatuur, de wetenschappen, alles. Verder leren we alle Europese kinderen van het begin af aan Engels spreken. Op de kleuterschool krijgen ze dus Winnie-the-Pooh, maar ook Annie M.G. Schmidt in Engelse vertaling. Hun ouders en grootouders zullen het nog moeilijk krijgen, maar na een jaar of dertig is dat over.

Kan het zo? Nee natuurlijk. Dat is duidelijk zodra men zich realiseert wat ervoor nodig is. In de eerste plaats lukt het al niet de keus te maken voor één bestaande taal, laat staan voor een nog te ontwikkelen taal. Voor geen enkele taal is een meerderheid te vinden. En als het zou lukken, dan zou het rigoureuze invoeringsprogramma op zoveel weerstand stuiten dat er waarschijnlijk echt oorlog van komt. Zelfs een coalitie van twee of drie groten die samen de taalbuit zouden willen verdelen ten koste van alle anderen, zou waarschijnlijk Europa al uiteenscheuren - en dan is het doel nog niet eens bereikt. Het lukt dus nooit. Maar stel eens dat het toch zou lukken, dat een nieuw Europees elan alle hindernissen zou overwinnen, zodat we over vijftig jaar allemaal vloeiend Nieuwspraak spreken en lezen, vanaf het leesplankje tot de Paneuropese klassieken - wat zouden we dan eigenlijk gewonnen hebben?

Zeker, we zouden elkaar beter verstaan, en dat is winst. Maar die zou geboekt zijn door Europa armer te maken. In plaats van tien manieren om de wereld te benoemen, tien gistende taalgeheugens die tot creativiteit en onderlinge bevruchting uitnodigen, hebben we er nog één - een verrijkte weliswaar, maar toch één. Een wel heel schraal resultaat van een zo onvoorstelbare krachtsinspanning.

KOUDE TALENOORLOG

Eén taal voor heel Europa is dus niet alleen een onmogelijk ideaal, het is ook een verkeerd ideaal. De kracht van Europa ligt in zijn culturele veelvormigheid, waar de talenrijkdom weer de ruggegraat van is. Als we iets willen ondernemen tegen de koude talenoorlog die op komst is - en dat is zeker nodig - dan is het niet de vlucht naar voren, de uniformiteit in. We moeten een andere kant uit. We moeten de levende cultuurtalen van Europa juist levend hóuden, stimuleren, beschermen tegen verbastering en geleidelijke afbrokkeling. Niet krampachtig - een taal steriliseren doodt de levenskiemen - maar wel stevig, en vooral doelbewust. Dat is een. En twee is: we moeten in Europa de kennis en waardering voor elkaars talen vergroten, rekening houdend met het feit dat Europeanen elkaar ook steeds vaker gaan spreken.

Praktisch zou dat zo kunnen: ieder leert de eigen taal, en daarnaast minstens het Engels als een soort algemene oppervlaktetaal, goed voor elementair begrip bij reizen en kort verblijf. Daarnaast een Europees netwerk van taalscholen, waar iedereen die langer dan een jaar voor studie of werk in een ander deel van Europa neerstrijkt, goed en goedkoop de taal van die streek kan leren tot op elk gewenst niveau. Het is een gedachte die verder moet worden uitgewerkt - hier gaat het om de hoofdlijn.

Ik ben mij ervan bewust dat ook deze beleidskeuze - variatie én verstandhouding - een enorme krachtsinspanning vergt. Maar het is in elk geval een realistische keuze. En als het lukt, is Europa aanzienlijk beter af dan met één taal, of met een sluipende, koude talenoorlog.

GEEN NATIONALISME

Het zal u zijn opgevallen dat ik tot dusver nauwelijks heb gesproken in termen van het belang van Nederland of de Nederlandse taal. Dat is geen toeval. De discussie over deze kwestie wordt mij veel te vaak gevoerd alsof het zou gaan tussen een Nederlands en een Europees standpunt, waarbij het eerste dan al gauw in een reuk van nationalisme, enghartigheid en hang naar het verleden komt te staan, tegenover de ruimdenkende, nuchtere en toekomstgerichte Europese denkers. Zo is het niet. Tegenover elkaar staan niet deelbelang-algemeen belang, maar twee Europese visies op Europa. Een visie waarin de veelvormige cultuur de drijvende motor is, waardoor uiteindelijk ook economie en politiek zullen worden voortgestuwd, tegenover een visie die de eigen aard van de cultuur verwaarloost en daardoor een oppervlakkiger idee van doelmatigheid aanhangt. De keuze die ik voorsta, is een Europese keuze, met Europese argumenten verdedigd.

Dat neemt niet weg dat de uitwerking van deze keuze in Nederland neerkomt op een verdediging van het Nederlands, de levende huis- en cultuurtaal van de twintig miljoen inwoners van déze hoek van Europa. Intern betekent het dat we het Nederlands moeten beschermen tegen verbastering en afbrokkeling, en bezoekende vreemdelingen beter in staat moeten stellen zich in het Nederlands te bekwamen. Extern betekent het dat we de positie van het Nederlands in Europa moeten handhaven en versterken, samen met de Vlaamse gemeenschap.

UNIVERSITAIRE TAAL

Een kwestie die het laatste jaar de gemoederen nogal heeft beziggehouden, is de positie van het Nederlands in het hoger onderwijs. Minister Ritzen liet zich uit op een manier die deed vermoeden dat hij liefst zoveel mogelijk Engels aan de universiteit zou willen horen. Hij ontkende dat schielijk toen hem er door de Tweede Kamer naar gevraagd werd, maar inmiddels hadden verschillende colleges van bestuur van instellingen van hoger en wetenschappelijk onderwijs al laten merken dat ze, gewikkeld in een voortdurende onderlinge concurrentiestrijd, wel heil zagen in deze nieuwe manier om zich gunstig te onderscheiden. Er leek zich zelfs even een kleine wedren naar het Engels te ontwikkelen. Dat ze op die manier niet alleen de hoeveelheid slecht Engels in de wereld aanzienlijk zouden vermeerderen, maar ook de positie van het Nederlands als cultuurtaal zouden ondermijnen, waren argumenten die op deze onderwijsmanagers weinig indruk leken te maken. Men moet met zijn tijd mee, de wetenschap is internationaal, zeiden ze. Bovendien zou het om hooguit een kwart van de colleges gaan. En je kon buitenlandse studenten toch niet buiten de deur houden. Provinciaals gedoe, kortom.

OPPERVLAKKIG TAALGEBRUIK

Nu is de wetenschap, en daarmee de universiteit, altijd een internationaal fenomeen geweest. Ook vroeger las je daar als student meer vreemde talen dan Nederlands - eerst Latijn, toen Frans, Duits en Engels, tegenwoordig vooral Engels. Maar colleges en tentamens zijn als regel in het Nederlands. Dat is niet slecht voor je talen, het is er juist heel goed voor. Wie een vreemde taal alleen hoeft te reproduceren, zonder zich te hoeven afvragen wat er staat in de taal waarin hij of zij denkt en leeft, leert die vreemde taal niet zo goed. Het gaat misschien vlugger, maar veel oppervlakkiger.

En die arme buitenlandse studenten dan? Die zou je alleen echt helpen als je niet een kwart, maar alle colleges van een studierichting in het Engels gaf. Voor vakantiecursussen kan dat ook best, en bij uitzondering kan het ook voor een langdurige cursus wel eens verantwoord zijn. Maar voor het overige ligt de oplossing in het verlengde van de beleidskeuze die ik noemde: stel buitenlandse studenten veel beter dan nu in staat het nodige Nederlands te leren. Dáár ontbreekt het aan - niet omdat het niet zou kunnen, maar omdat zoveel Nederlanders er niet in geloven. Ze denken blijkbaar dat het vermogen om snel een andere taal op te pikken een typisch Nederlandse eigenschap is. Mij lijkt dat misplaatst nationalisme.

BIJ WET VASTLEGGEN

De kwestie van Nederlands in het hoger onderwijs is niet alleen onderwerp van een interessant intellectueel debat, het is ook een zaak van beleid. Er worden beslissingen over genomen, en zoals het nu gaat, gebeurt dat door de bestuurders van de instellingen. We hebben gezien hoe die er, althans ten dele, over denken. We kunnen de positie van het Nederlands ook laten bewaken door de politiek, maar dan moeten we het in de wet zetten. Ongeveer zo: de voertaal in het hoger onderwijs is het Nederlands, behoudens uitzonderingen waarvoor de minister van Onderwijs toestemming moet geven. Ook het parlement kan nog een vinger in de pap houden.

Er dient zich een ongezochte gelegenheid aan om het inderdaad zo te regelen. Er ligt een wetsontwerp voor het hoger en wetenschappelijk onderwijs bij de Kamer. Daar staat niets over het Nederlands in, maar bij de eerste ronde van de schriftelijke voorbereiding heb ik de minister gevraagd dat alsnog te doen. Gebeurt dat niet, dan moet het maar bij amendement. De Kamer zal er zeker voor zijn, verwacht ik. Na de eerste opmerkingen van minister Ritzen bleek er al bijna kamerbrede overeenstemming over het belang van de bescherming van het Nederlands. Toen nog met uitzondering van de VVD, die wel iets leek te zien in al dat Engels. Inmiddels is, bij de laatste begrotingsbehandeling, juist de VVD de anderen nog voorbijgestreefd met een motie waarin gevraagd wordt om het Nederlands te beschermen in alle relevante onderwijswetten. Dat kan dus geen probleem meer zijn.

VERDRAG VAN ROME

Niet alleen naar binnen, ook naar buiten behoeft het Nederlands verdediging, net als de andere cultuurtalen van Europa. Het wordt tijd dat het Verdrag van Rome wordt aangevuld met een paragraaf over de cultuur. Daarin zou de cultuur, in zijn veelvormigheid, op gelijke hoogte moeten worden getild met de economische, sociale en politieke aspecten van de Europese ontwikkeling, en tegelijkertijd zou moeten worden vastgesteld dat culturele zaken decentraal behoren te worden geregeld. Anders wordt de cultuur het kind van de rekening. Een enkel voorbeeld. De meeste handelingen die tot de sfeer van de cultuur behoren, hebben ook een economische kant. Het verkopen van een boek tegen een bepaalde prijs bijvoorbeeld. Als de Brusselse bureaucratie alleen oog heeft voor de economische kant van de transactie en niet of nauwelijks voor de culturele, dan wint de economie en het centralisme: de vaste boekenprijs verliest en een dichtbundel is nauwelijks meer ergens te vinden.

De weg naar zo'n culturele paragraaf is lang en moeizaam, en áls die er komt, zijn daarmee de problemen niet opgelost. Er moet veel gebeuren op dat gebied, er moet veel gedaan worden aan het stimuleren van de Europese aandacht voor de Nederlandse taal, de Nederlandse literatuur, de Nederlandse cultuur. Voor zover de overheid daarmee van doen heeft, zal het moeten gebeuren in hechte samenwerking met onze partner in de Nederlandse Taalunie, de Vlaamse gemeenschap.

HET SCHIET NIET OP

Nu doet zich in dit opzicht een groot raadsel voor. Iedereen is het ermee eens dat de samenwerking met Vlaanderen op het gebied van taal en cultuur, en vooral het gezamenlijk optreden naar buiten, moet worden versterkt en uitgebreid. Jaren geleden heb ik al eens een motie van die strekking door de hele Kamer gesteund gezien. Het hele Nederlandse parlement is er voor, de hele Vlaamse Raad is er voor, de Nederlandse en Vlaamse Europarlementariërs hebben onlangs nog een gezamenlijke plechtige verklaring in die zin uitgegeven. De bewindslieden van Cultuur en van Onderwijs, de minister-presidenten van Nederland en België, iedereen is er voor. Zelden zie je zoveel eensgezinde dadendrang in de politiek. Het moet wel flink opschieten met die samenwerking. Maar daar ligt het raadsel: het schiet helemaal niet op. Het gaat zelfs in sommige opzichten achteruit. De Stichting voor Vertalingen, die jarenlang een Nederlands-Vlaamse affaire was, is op 1 januari ter ziele gegaan, en zal worden opgevolgd door een Nederlands fonds en een Vlaamse instelling. En dat terwijl in het toekomstig Europa - en eigenlijk nu ook al - elke Nederlandse auteur het recht heeft bij een Vlaams fonds aan te kloppen en omgekeerd.

Hoe moet dit raadsel worden verklaard? Sommige commentaren wijzen één dader aan: het departement - dus niet zozeer de minister - van WVC. Er zijn zelfs Rijswijkologen die binnen dat departement één bepaalde hoge beleidsambtenaar verantwoordelijk achten. Hoewel ik een hoge dunk heb van de capaciteiten van dat departement en van die bepaalde ambtenaar in het bijzonder, lijkt mij dat iets te veel eer. Tegen zo'n overmacht kunnen ze daar niet op - gesteld al dat ze het zouden willen, wat ik zo in het algemeen niet eens zo waarschijnlijk acht.

AMBTELIJKE CULTUREN

Het ligt wat ingewikkelder. De kampen zijn anders verdeeld. Aan de ene kant zijn er de beleidsmakers, aan de andere de uitvoerders. De laatsten zijn niet tegen het ideaal van de samenwerking, maar ze hebben meer te maken met het taaie ongerief van de dagelijkse praktijk van het stukje ervan dat ze overzien. Dat brengt hen ertoe om, zonder het principe af te wijzen, op eigen terrein toch maar het huisje bij het schuurtje te houden en hun kleine stukje orde op zaken niet te laten verstoren door de chaos daarbuiten. Zo wordt er in Nederland cultureel beleid gevoerd op drie departementen, die al de grootste moeite hebben elkaar te verstaan, zodat gemeenschappelijke beleidsnota's met grote vertraging tot stand komen en er daardoor niet op vooruitgaan in zeggingskracht. Moet er vervolgens met Vlaanderen zaken worden gedaan, dan blijken de verschillen in ambtelijke cultuur pas goed een hindernis. In Vlaanderen heerst op cultureel gebied nog een politieke verzuiling en mede daardoor een directe overheidscontrole die een fel contrast vormt met de besturing op afstand die in Nederland gangbaar is geworden. Dat rijmt slecht met elkaar. En niet alleen in de ambtelijke sfeer, ook bij de stichtingen en fondsen die het letterenbeleid uitvoeren, houdt men toch graag in de eerste plaats het eigen winkeltje netjes aan kant.

VASTGELOPEN TAALUNIE

Aan de andere kant is er, als werktuig van de samenwerkingsgedachte, de Taalunie en het Algemeen Secretariaat daarvan. Een kleine groep hardwerkende mensen - maar zich nogal voorzichtig beperkend tot het smalle terrein van de taal, de spelling, de spraakkunst, de taalzorg. Goed werk, maar onvoldoende sprankelend en wervend naar buiten. Een beetje voorzichtig-ambtelijk opererend, wat wel begrijpelijk is, gezien de houding van de andere spelers in het spel, maar wat die andere spelers weer een argument in handen geeft om het eigen winkeltje voorlopig nog maar zelf te blijven beheren en niet over te dragen aan de Taalunie. Het is moeilijk de ketting van oorzaak en gevolg hier tot de oorsprong te volgen, want die gaat vele jaren terug. Maar het is duidelijk dat de ketting nu vastgelopen is.

De beleidsmakers blijven krachtig tegen het vastgelopen voertuig aanduwen. De onderwijsministers hebben een ambitieus plan voor samenwerking in het hoger onderwijs gelanceerd: het Actieprogramma GENT (Gehele Europese Nederlandse Taalgebied). Ook is er nu een evaluatie van de Taalunie aan de gang, waarin de Raad voor Nederlandse Taal en Letteren een voortrekkersrol speelt. Ook het cultureel akkoord met de Vlaamse Gemeenschap is weer eens door een groep wijze personen op de helling gezet. Er is gesuggereerd dat we toe moeten naar een situatie waarin Taalunieverdrag en Cultureel Akkoord samenkomen in een nieuw Verdrag met een grotere reikwijdte en meer slagvaardigheid. Daarbij zou misschien een Nederlands/Vlaams huis in Brussel horen, dat in Europa - en ook daarbuiten - het Nederlands verdedigen kan. Hoe dat precies zou moeten, is me nog niet duidelijk, maar die richting moet het zeker uit.

GEZOCHT: EEN STUWENDE KRACHT

De vraag blijft: hoe komen we daar als de wieken van de ambtelijke molens toch steeds achter elkaar aan blijven draaien in een cirkel? Niet met mooie woorden en plannen blijkbaar. Wat we nodig hebben is iemand - het mogen er ook meer zijn - die geposteerd zit in het centrum van de kring en van daaruit de zaak lostrekt. Een raadsvoorzitter, een secretaris, een ambassadeur, een projectmanager, het doet er niet zoveel toe, als het maar iemand is met de bevoegdheden én de capaciteiten om wervend en stimulerend de diverse cultuurwinkeltjes op één lijn te krijgen en waar nodig te laten fuseren. Het moet gebeuren onder de verantwoordelijkheid van twee ministers van Onderwijs, twee van Cultuur, twee van Buitenlandse Zaken en twee van Alles, en onder het wakend oog van twee parlementen, een Parlementaire Commissie en een Raad, allemaal dames en heren die ook nog andere dingen te doen hebben. Het moet dus iemand zijn die wijsheid aan vrijmoedigheid paart, een begin van een doorbraak tot stand brengt, en daarmee een beweging veroorzaakt die zichzelf kan versnellen. Meer is niet nodig, maar minder is funest.

NEDERLANDS PROFIJT

Als ik zulke strijdbare taal uitspreek, hoor ik ook in mezelf een tegenstemmetje dat zegt: is dat allemaal niet erg nationalistisch? Het is een heel Nederlands stemmetje overigens - een Vlaming zou zeggen dat het typisch Hollands spreekt. Dat we in Nederland over het algemeen minder dan in Vlaanderen geneigd zijn echt warm te lopen voor onze taal, komt niet alleen doordat die bij ons nooit onderdrukt is geweest. Het komt ook door iets anders. Nederland is door de eeuwen heen bijzonder welgevaren bij zijn internationale instelling. Wij zaten hier gunstig tussen de drie huizen van drie grote broers, en konden bij elk van de drie zo op tafel kijken. Beter dan de broers het bij elkaar konden. Die waren groot en daardoor een beetje geborneerd. Ze hadden aan één taal genoeg. Wij niet, en van die nood maakten we een deugd. We haalden overal wat ons aanstond, en leefden van de doorvoerhandel, ook cultureel. In onze ogen waren de grote broers met hun dikdoenerig nationalisme, ook op taalgebied, een beetje dom. Ze waren groot genoeg om zich die domheid te kunnen veroorloven. Wij waren klein en dus maar liever slim.

Als u iets van die mentaliteit in uzelf herkent, bent u dus een echte, van eigen cultureel erfgoed doordrenkte Nederlander. En ik weet zeker dat het die mentaliteit is die ons afremt als we moeten opkomen voor onze eigen taal. Het is iets voor die dommige grote broers, iets waar wij boven staan. Rekenen, dát is belangrijk.

Maar wat denkt u: zouden u en ik ook zo breed en internationaal denken en zo van alle markten thuis zijn, als we ooit, in een voorbije eeuw, een van de vele gelegenheden hadden aangegrepen om een van de talen van de grote broers over te nemen? Het Engels, het Frans, het Duits? Nee natuurlijk. We zouden een afgelegen provincie zijn geworden van een van de drie, en van de andere twee zouden we even weinig hebben geweten als onze nieuwe taalgenoten. Geen mensen van het midden meer, maar mensen van de rand.

Met andere woorden: onze hoge uitkijkpost op Europa en de wereld danken we aan het behoud van dat eigen taaltje van ons. Willen we die uitkijkpost behouden, dan moeten we die taal behouden. Met die schijnbare paradox sluit ik af. Denkt u er maar eens over.

Onze mooie rijke taal Marlies Philippa

Friesland dient ten spoedigste de oude universiteit van Franeker nieuw leven in te blazen. Waarom Limburg wel een universiteit en Friesland niet? Maar het moet een Friestalige universiteit zijn. Dat is de enige mogelijkheid voor de Friese taal om te overleven. De taalstrijd in Vlaanderen was pas gewonnen zodra ook het universitaire onderwijs in het Nederlands kon worden gegeven. Laat Friesland zich daaraan spiegelen. De strijd voor het behoud van de universitaire studie Fries aan de VU is niet voldoende!

Op de afgelopen themadag van Onze Taal is de positie van het Nederlands in het Europa van na 1992 diverse malen vergeleken met die van het Fries binnen Nederland nu. Het Nederlands maakt alleen een kans als het een volwaardige wetenschappelijke taal blijft. Aad Nuis is bereid zich daarvoor in te zetten en dat is zeer loffelijk. Wel lijkt het of hij niet precies op de hoogte is van het huidige onderwijs in het Nederlands aan buitenlandse studenten.

NEDERLANDS POPULAIR

Sinds 1983 zijn alle buitenlandse aspirant-studenten wettelijk verplicht een certificaat Nederlands te halen voordat zij zich aan een Nederlandse universiteit kunnen laten inschrijven. Dat had te maken met de invoering van de Wet op de Tweefasenstructuur, waarbij de studieduur beperkt werd. Aan de Universiteit van Amsterdam leidde dit tot het oprichten van het Instituut voor Nederlands als Tweede Taal (INTT), waaraan ik vanaf het begin verbonden ben. De studenten worden niet alleen in staat gesteld maar zijn ook verplicht om Nederlands te leren - ook aan de Universiteit van Wageningen, waar zoveel onderwijs in het Engels wordt gegeven. De kwaliteit is gewaarborgd door een landelijke eindtoets die enkele malen per jaar wordt samengesteld door de samenwerkende opleidingsinstituten.

De buitenlanders stromen toe. Nederlands leren is populair. Jaarlijks worden er meer buitenlandse studenten aan het INTT ingeschreven dan Nederlandse aan het Instituut voor Neerlandistiek van de UvA. Wat extra geld zou welkom zijn voor het noodzakelijke onderzoek op het gebied van de tweede-taalverwerving en voor het aanstellen van meer leerkrachten, waardoor de wachtlijsten korter zouden kunnen worden.

In zijn lezing zegt Aad Nuis: `Niet alleen naar binnen, ook naar buiten behoeft het Nederlands verdediging.' Een waar woord, te meer daar het Nederlands ook in het buitenland zoveel belangstelling geniet. Vooral aan de universiteiten, van Australië en Japan tot Rusland en de Verenigde Staten; vraag het maar aan de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek. In Duitsland zijn meer studenten Nederlands dan in Nederland studenten Duits. Maar ook buiten de universiteiten wordt er vooral in Duitsland en Frans-Vlaanderen veel aan Nederlands gedaan.

HOEZO KLEIN?

Stelling zes van mijn proefschrift (1987) luidt: `Nederland is geen klein landje.' Qua bewoonbaar oppervlak is ons land net iets groter dan Egypte. Maar deze stelling heb ik vooral geponeerd omdat het beschouwen van Nederland als klein landje leidt tot de onderwaardering van onze taal, die dan als een `taaltje' wordt gezien. Men kijkt noch naar verleden, noch naar heden. Vroeger was onze taal door handel en kolonialisme over de hele wereld bekend. Bijvoorbeeld in het 17de-eeuwse Zweden, waar in alle belangrijke steden grote groepen Nederlanders een enorme invloed uitoefenden op alle aspecten van de Zweedse samenleving. Of in de Verenigde Staten waar Nieuw-Amsterdam (New York), Brooklyn (Breukelen) en Harlem (Haarlem) werden gesticht.

Tegenwoordig zijn er nog veel meer mensen die Nederlands beheersen dan in de zeventiende eeuw. Nederland heeft sinds kort 15 miljoen inwoners, en dat betekent dat er in een aaneengesloten gebied van Nederland en België meer dan 21 miljoen Nederlandstaligen zijn! En dan heb ik het nog niet eens over alle Nederlandssprekenden in het buitenland. Het Nederlands is een van de middelgrote talen in de wereld, groter dan alle Noordgermaanse (Zweeds, Noors, Deens, IJslands, Färöers) talen bij elkaar. Wij zijn niet klein!

TAAL MET VEEL NUANCES

Nederlands is een mooie en rijke taal. Zoals Carry van Bruggen het in 1925 in haar boek Hedendaags Fetisjisme al zei: waarom zouden de klanken in `Krissie, Truussie en Janssie' lelijker zijn dan die in `Cissy, Lucy en Nancy'? Iedere taal is mooi en het Nederlands dus ook.

Nico Scheepmaker heeft eens zijn tien mooiste woorden in de Nederlandse taal benoemd en beargumenteerd. Het waren: 1. ijsvrij, 2. binnenstebuiten, 3. wijsbegeerte, 4. levenslustig, 5. scharminkel, 6. eierdopje, 7. gezellig, 8. stadsschouwburg, 9. Droste-effect, 10. potloodventer.

Bij vergelijking van deze woorden met de Franse equivalenten bleek hem dat het Nederlands rijker, en rijker geschakeerd is dan het Frans. Professor dr. Bernard Al, hoofdredacteur van Van Dales woordenboek Nederlands-Frans, was het met hem eens (zie Klare Taal 1987, blz. 69-71). Het Nederlands is een rijke taal. Een Duitse studente die Nederlands heeft geleerd, vertelde mij een keer dat het Nederlands veel meer uitdrukkingsmogelijkheden, veel meer nuances bezit dan het Duits!

Toch zijn Duits en Frans voor de moedertaalsprekers de rijkste talen. En het Nederlands is dat alleen voor ons. Hoe goed we een andere taal ook beheersen, we blijven kreupel, we zijn bij het gebruiken van die vreemde taal iets van onszelf kwijt. We moeten onze taal in ere houden. En dat heb ik proberen te verwoorden in de zevende stelling van mijn proefschrift: `Wie zijn taal verloochent, verliest zijn identiteit.'

(Reactie 1) Redigeren J. van Donselaar - Bilthoven

Het artikel van professor Stassen over redigeren in Onze Taal van december 1990 was me uit het hart gegrepen. Met de bijdragen over hetzelfde onderwerp van H.A. van Wijnen namens NRC Handelsblad en van de redactie van Onze Taal daarentegen was ik het volstrekt oneens, te meer omdat ik uit ervaring weet op welke waanwijze manier laatstgenoemden hun opvattingen in praktijk brengen. De hele discussie over de vraag wat bewerken en wat redigeren is, zou mijns inziens overbodig kunnen zijn, wanneer redacties als stelregel hanteerden dat het uiteindelijke product (artikel of brief) in hun blad de volledige instemming van de schrijver moet hebben. Het standpunt van genoemden lijkt daar echter in het geheel niet op. Met het schrijven van deze reactie kom ik, na enige pijnlijke ervaringen, voor één maal terug op mijn besluit nooit meer in Onze Taal te publiceren. De laatste van de (weinige) keren dat ik een brief zond aan NRC Handelsblad, voegde ik daar het dringende verzoek aan toe deze geheel en onveranderd op te nemen òf hem als niet ontvangen te beschouwen. Hij werd geplaatst, in verkorte vorm. Men zij gewaarschuwd.

(Reactie 2)

Redigeren : een eenzaam standpunt

Mr. H.G.M. van der Voort - Naarden

Met de slotzin `... wij vrezen dat een tijdschrift met onbewerkte artikelen zijn lezers verliest' van het artikel Auteurs of lezers sparen? in Onze Taal van december 1990 ben ik het helaas niet eens.

Sinds jaar en dag ben ik vaste medewerker van FEM (Financieel Economisch Magazine) en van Beleggers Belangen, beide behorende tot de Elsevier-stal. Beleggers Belangen laat mij volkomen vrij. Alles wat ik instuur, wordt ongewijzigd gepubliceerd. Bij FEM gelden alleen bepaalde afspraken om de eenheid (bijvoorbeeld voor afkortingen) te bevorderen. Financiële bladen weten met wie zij in zee gaan. Voor bewerkingen is geen tijd.

Ook andere bladen waarin ik wel eens publiceerde, zoals het Nederlands Juristenblad, ESB (Economisch-Statistische Berichten) en VastGoedMarkt, hebben nooit wijzigingen in een artikel aangebracht. U staat dus moederziel alleen met uw standpunt.

Nawoord redactie

Onze visie op het redigeren dan wel bewerken van kopij (zie Onze Taal december 1990) is niet bij iedereen in goede aarde gevallen. Daarom lijkt ons een aanvulling zinvol. Ten eerste is het uiteraard niet zo dat we in elke tekst gretig gaan zitten strepen. Veel auteurs leveren perfect verzorgde, vrijwel persklare kopij aan. Met zulke auteurs zijn we erg blij.

Wanneer we wél inhoudelijk in een tekst ingrijpen, wordt die tekst aan de auteur voorgelegd. De auteur heeft dan uiteraard steeds het recht zijn tekst in te trekken. Kleine correcties brengen we zonder verder overleg aan. Zo zouden we in de brief van de heer Van Donselaar normaal gesproken het woord product in de voorkeurspelling produkt gewijzigd hebben; in dit geval heeft hij ons echter expliciet verboden ook maar íets aan zijn reactie te veranderen.

De heer Van der Voort maakt in zijn reactie duidelijk dat niet alle bladen er dezelfde werkwijze op nahouden. Veel commerciële uitgaven die (vaak kosteloos) aan een geselecteerde doelgroep verzonden worden (de zogenoemde controled circulation ), stellen minder hoge eisen aan hun kopij. Deze tijdschriften putten hun inkomsten vooral uit advertenties. Onze ervaring is echter dat de meeste opinie- en vakbladen hun kopij serieus beoordelen en zonodig bewerken en van commentaar voorzien. Alleen op die manier kunnen ze de kwaliteit van hun uitgaven garanderen.

DE NEDERLANDSE TAAL NA 1992 Wat spreken onze kindskinderen?

Prof. dr. H. van den Bergh - hoogleraar Cultuurwetenschappen (w.o. Nederlandse taal- en letterkunde), Open Universiteit, Heerlen

Met grote deemoed sta ik hier voor u, want ik ben de brenger van een boodschap waarvan ik vrees dat zij in dit gezelschap niet welkom zal zijn. Ik meen namelijk dat het Nederlands na 1992 in het Verenigd Europa geen bloeiende toekomst beschoren zal zijn. Heel wat Nederlanders en Vlamingen worden erg kwaad als je zoiets zegt, en ik kan me bij die emotionele reactie ook wel iets voorstellen. Als ik er zelf bijvoorbeeld aan denk dat in de Verenigde Staten van Europa op den duur een eenheidsgeldstelsel zal worden ingevoerd - de ecu - dan voel ik ook een zekere nostalgie bij het idee dat eeuwenoude muntsoorten als de gulden, het dubbeltje en de stuiver in die toekomst het loodje zullen leggen. Zo'n niet-rationele gevoeligheid kan ik me dus best indenken.

De vergelijking tussen een muntstelsel en een moedertaal mag dan niet geheel opgaan, er is toch in zoverre wel degelijk overeenkomst dat taal en betaalmiddel allebei praktische hulp bieden bij het verkeer tussen mensen onderling. Ook een taal heeft geen hogere eigen waarde; het is een communicatiemiddel dat beter functioneert naarmate meer mensen erdoor met elkaar in contact treden.

Daar komt bij dat het vervangen van het Nederlands door een intereuropese taal, een lingua franca, enorme voordelen biedt. Daar wil ik graag even bij stilstaan; mijn mening zal ik toelichten op drie punten: het taalverkeer, de Nederlandse/Vlaamse cultuur en de literatuur.

HET INTEREUROPEES

Natuurlijk is de positie van het Nederlands bedreigd. In het toekomstig Europa, dat zich uitstrekt van de oceaan tot aan de Oeral, zullen honderden miljoenen mensen met elkaar moeten communiceren, en het zou wel buitengewoon oneconomisch, onpraktisch en verkwistend zijn als alle talen binnen dat grote gebied zonder uitzondering gehandhaafd zouden blijven, zodat ieder Europees besluit, iedere wettelijke regeling en ieder vergaderverslag in zo'n vijfentwintig verschillende talen vertaald en gepubliceerd zou moeten worden. Het is dus onvermijdelijk dat er één gemeenschappelijke taal zal worden aangewezen die op bestuurlijk niveau de rol zal moeten vervullen die tot ver in de Middeleeuwen het Latijn speelde en in de achttiende en negentiende eeuw het Frans. Zo is ook in de Verenigde Staten van Amerika op een gegeven moment afgesproken dat het Engels de taal van de Unie zou worden, net zoals het Maleis die functie vervulde in onze vroegere Oostindische koloniën.

Maar een dergelijke gemeenschappelijke taal vervult zijn rol van communicatiemiddel voor heel Europa natuurlijk alleen naar behoren, als ook alle Europeanen die taal op school leren spreken en verstaan. Alleen dan kunnen ernstige misverstanden en communicatiestoornissen voorkomen worden. Er zal dus een generatie opgroeien die thuis nog tientallen verschillende moedertalen heeft geleerd, maar op school het Intereuropees heeft leren gebruiken, dat inmiddels ook de taal van alle grote Europese nieuwsmedia zal zijn geworden. Net zo goed als Friesland in de afgelopen dertig jaar langzaam maar zeker `ontfriesd' is (om een term van prof. dr. Feitsma, hoogleraar in het Fries, te gebruiken), doordat de Nederlandse televisie, de Nederlandse kranten, en opschriften op Nederlandse produkten de jongeren er geleidelijk toe bewogen hebben hun eigen streektaal te verwaarlozen, om die zelfde redenen zullen komende generaties jonge Europeanen er geleidelijk voor gewonnen worden één gemeenschappelijke taal te spreken.

VERKRAMPT OF COÖPERATIEF

Deze ontwikkeling zal met name worden bevorderd door het feit dat er gigantische voordelen aan die groei naar grotere taaleenheid verbonden zijn. Het spreken van een taal uit een kleiner taalgebied betekent nu eenmaal een handicap voor een ieder die zich met wetenschap, handel en industrie bezighoudt. Wie een grote wereldtaal spreekt, heeft rechtstreeks toegang tot ongehoord rijke kennisbestanden, kan zijn eigen prestaties en produkten direct ingang doen vinden op een véél grotere markt en zou dus wel zeldzaam dom zijn als hij zich vrijwillig opsloot in een beperkt toegankelijk taalgebied; het is dan ook niet voor niets als we constateren dat de taal van de (bij uitstek internationale) bèta-vakken aan onze universiteiten allang het Engels is, en dat in Nijmegen en Amsterdam in toenemende mate in het Engels college wordt gegeven. Bij mijn werkzaamheden aan de Open Universiteit valt die zwakke concurrentiepositie van een klein taalgebied ook nu al gemakkelijk vast te stellen. In het internationale samenwerkingsverband van de Europese Open Universiteiten nemen wij wel cursussen uit het Engelse taalgebied over, maar de andere universiteiten uiteraard niet ónze cursussen, omdat ze die eenvoudigweg niet kunnen lezen en beoordelen.

In het algemeen zijn er voor een betrekkelijk klein taalgebied in zijn verhouding tot een naburig groter taalgebied twee opstellingen mogelijk: de verkrampte en de coöperatieve. De houding van de Friese nationalisten is een voorbeeld van de eerste mogelijkheid. Het Fries heeft zich fanatiek tegen het insluipen van het Nederlands verzet: men probeerde (en probeert nog) het Fries wettelijk verplicht gesteld te krijgen in onderwijs, rechtspraak en journalistiek. Nu is op zichzelf al het feit dat een taal verplicht moet worden gesteld om zich te kunnen handhaven, een bewijs dat men blijkbaar niet (meer) geneigd is daar spontaan voor te kiezen. Maar bovendien heeft dat provinciale separatisme ertoe geleid dat nog nooit enige Friese auteur landelijke bekendheid heeft gekregen, of het zou Nienke van Hichtum van Afke's tiental moeten zijn, maar die schreef dan ook in algemeen toegankelijk Nederlands.

APARTHEID UIT DEN BOZE

Het coöperatieve of willige standpunt wordt al sedert decennia ingenomen door de Vlamingen. Zij hebben steeds geprobeerd hun idioom zo goed mogelijk aan het ABN boven de grote rivieren aan te passen; bij hun uitgeverijen waren Nederlanders (als Jeroen Brouwers) in dienst die ingezonden Vlaamse manuscripten van hun zuidelijke afwijkingen ontdeden, en zelfs van de literaire gigant Elsschot is bekend hoe zorgvuldig hij zijn werk liet `screenen' voor het uitgegeven mocht worden. Het gevolg van dit Vlaamse `aanpassingsbeleid' is dat de Nederlandse letterkunde nu niet meer denkbaar is zonder de inbreng van Vlaamse reuzen als Claus, Gilliams, Michiels, Lampo en vele anderen.

Maar ook op zuiver taalkundig terrein loopt er van alles mis als het streven naar grotere eenheden onvoldoende wordt doorgevoerd. Op grond van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag is kort na de jongste oorlog een commissie aan het werk gegaan (de sedertdien fameuze Commissie-Van Haeringen) om eenheid te brengen in de spellingvoorschriften van het Nederlands en het Vlaams. Omdat men elkaar wederzijds niet ver genoeg tegemoet wilde komen, is op een gegeven ogenblik de knoop echter doorgehakt door eenvoudig verschillende spellingen naast elkaar te sanctioneren: de zogenaamde voorkeurspelling en de tweede, `toegelaten' spelling - een heilloze situatie waardoor het Nederlands en het Vlaams de enige cultuurtalen ter wereld zijn geworden waarvoor ook de inheemse intellectueel voortdurend een groen boekje moet raadplegen om erachter te komen wat hij of zij dient te spellen: extase of ekstaze of extaze of ekstase (1 én 3 zijn officieel toegelaten).

Als wij dus in de tweede helft van de eenentwintigste eeuw niet in een achterlijke uithoek willen wonen, doen we er goed aan onze taalkundige gettovorming op te geven. Apartheid is ook linguïstisch geen goed principe, als het om een gemeenschappelijk Europa gaat.

ONZE CULTUUR IN EUROPA

Veel te gemakkelijk wordt door voorvechters van de Nederlandse cultuur aangenomen dat het opgeven van het Nederlands als eerste voertaal in deze Europese provincie ook noodlottig zal zijn voor onze cultuur. Daar is echter geen sprake van. Er zijn heel wat zinnige definities van cultuur denkbaar, zoals `de manier van denken' of `de mentaliteit' van een bepaald volk, of `het geheel van symbolische handelingen of uitingen waarmee mensen zin en betekenis aan hun bestaan geven'. Maar welke definitie men ook verkiest, nooit staat of valt die cultuur met de taal waarin men zich toevallig uitdrukt. Zo is er een Zwitserse cultuur met heel specifieke kenmerken, al is er geen Zwitserse taal. Natuurlijk zal Ivo de Wijs vandaag wat makkelijker schertsen in het hem vertrouwde Nederlands, maar zijn komische nazaten, die in het Europees zijn opgegroeid en schoolgegaan, zullen rond 2050 dezelfde vaardigheden in dat andere medium ontplooien.

En ook op dit punt is die groei naar verdere integratie een vanzelfsprekend historisch gegeven. In de dertiende eeuw was het nog denkbaar dat er zó verschillende mentaliteiten heersten in naburige steden als Haarlem en Amsterdam, dat de vuige Haerelemmers een beleg sloegen om Amstelredam, en de arme Gijsbreght uitrookten. Natuurlijk is er in de eeuwen daarna een groei geweest naar grotere eenheden in de verschillende provincies (Staten) van de Nederlanden; en die hebben ten slotte geleid tot het ontstaan van de nationale staat, de Republiek der Verenigde Nederlanden. Even natuurlijk is nu de samensmelting tot weer een grotere eenheid: de Verenigde Staten van Europa. Gelukkig zal daarmee alle mogelijk onheil dat gewoonlijk uit nationalisme en patriottisme voortvloeit, binnen dit werelddeel tot het verleden behoren. Anderzijds zal de toenemende concurrentie in het grotere geheel tot hogere prestaties aanzetten.

Het is niet voor niets dat in ons land uitgerekend de filmers het eerst waarschuwend aan de bel trokken. `Wat zal er van de Nederlandse film worden als wij moeten opboksen tegen de filmmakers van heel Europa?' riep men klagelijk. Inderdaad, zolang de Nederlandse filmcultuur protectionistisch in de watten werd gelegd door een eng-nationale subsidiepolitiek, was er telkens weer ruimte voor nieuwe Flodders, Honneponnetjes, Schatjes en Spetters; voor dergelijke `Schund' zal op de komende Europese markt gelukkig geen plaats meer zijn; maar net als nu zal de enkele filmer die écht iets te betekenen heeft, internationaal kunnen doorbreken (denk aan films als De Lift , regisseurs als Paul Verhoeven en acteurs als Rutger Hauer). In de toekomst zal alleen werkelijke kwaliteit de kans krijgen iets in de (euro-)filmwereld te betekenen.

RIJKDOM OF VERSTARRING

Overigens leert de historische werkelijkheid dat een zekere vermenging van culturele invloeden altijd tot bloeiperiodes heeft geleid. De smeltkroes die de Middellandse Zee in de Oudheid is geweest voor de talrijke culturen aan haar kusten - Foeniciërs, Joden, Arabieren, Egyptenaren, Carthagers, Grieken en Romeinen - heeft hen allen tot unieke prestaties aangezet en aanleiding gegeven tot een in de geschiedenis ongeëvenaard cultureel hoogseizoen. Dichter bij huis levert de Val van Antwerpen in 1585 een vergelijkbaar voorbeeld op. Vlaamse kunstenaars en handelaren vestigden zich nadien immers in groten getale in het gewest Holland, en niet zonder reden verwierf de ongekende bloeiperiode die toen volgde op het gebied van de kunsten, de letterkunde en de wetenschap de aanduiding `Gouden Eeuw'.

Benauwd nationalisme met een krampachtig vasthouden aan de historische wortels van bloed en bodem heeft daarentegen zowel in Nazi-Duitsland als in het Italië van Mussolini niets dan verstarring teweeggebracht, en geleid tot verwerping van alles wat nieuw was als `entartet', en tot een zich blindstaren op de megalomane produkties van de `volkseigen' cultuur.

Laten we dus blij zijn met het wegvallen van de binnengrenzen in Europa; het mengvat van culturele invloeden dat dan ontstaat, zal de nationale culturen ongetwijfeld positief beïnvloeden en tot boeiende nieuwe vormen en prestaties bewegen.

NEDERLANDSE LITERATUUR

Ik ga er dus van uit dat het Nederlands in de loop van de komende eeuw een streektaal zal worden en misschien wel - omdat alle ontwikkelingen altijd sneller gaan dan we denken - een dode taal, die alleen nog in geschrifte zal voortbestaan. Vaak hoor je als neerlandicus dan de tegenwerping: maar de Nederlandse literatuur dan! Denk eens aan Vondel of J.H. Leopold!

Natuurlijk zijn dat grote dichters geweest en hun werken zullen ongemoeid voortleven, zeg ik dan. Net als de meesterwerken in andere, niet meer gesproken talen zal hun poëzie blijvend gelezen en bestudeerd worden door kenners en liefhebbers.

De situatie zal dus niet zo heel veel anders zijn dan nu, want ook vandaag de dag leven onze grootste schrijvers uit het verleden alleen voor een kleine groep van insiders en specialisten. Maar Couperus dan en Mulisch en Hermans?!... Hun werk zal net als dat van Sofokles, Shakespeare, Dante en Andersen tot het Europese erfgoed blijven behoren en, in het Intereuropees vertaald, voor dat kolossale taalgebied van honderden miljoenen lezers beschikbaar komen. Voor de literaire talenten onder onze nazaten is die enorme markt als grootse uitdaging rechtstreeks toegankelijk. Net als belangrijke Engelstalige auteurs kan men dan door één bestseller wereldberoemd en steenrijk worden. Het is achteraf bezien voor de grote Nederlandse schrijvers - een Vestdijk, een Achterberg - tragisch dat ze door de enge grenzen van ons taalgebied niet de faam hebben kunnen verwerven waartoe ze door hun creatieve aanleg waren voorbestemd.

Alles bijeengenomen geloof ik dat we ons moeten verheugen op de grenzeloze nieuwe groeikansen die onze kindskinderen in een grenzenloos Europa van de toekomst op cultureel terrein geboden zullen worden.

Mededeling Van Vleuten Jaap de Jong

Wij ontvingen diverse reacties op het vraaggesprek met de corresponderende ambtenaar Van Vleuten, vooral van lezers die een hartig woordje met hem wilden wisselen. Zelfs het grootste dagblad van Nederland belde Onze Taal voor een interview met hem. Op zoek naar Van Vleuten dus!

Toen wij de heer Van Vleuten de reacties wilden voorleggen, bleek hij onvindbaar. De telefoontjes die wij tot hem richtten, werden niet opgenomen, brieven werden ongeopend geretourneerd met erop geschreven: geadresseerde onbekend. Ten slotte hebben wij het ministerie aangeschreven om opheldering te krijgen. Tot onze grote verbazing ontvingen wij per kerende post het volgende bericht: `De persoon die u zoekt, de heer J.M. van Vleuten, is bij ons niet bekend. Hoewel het zeker niet onmogelijk is dat genoemde heer ooit bij ons werkzaam is geweest, is het niet mogelijk te verifiëren wat zijn huidige verblijfplaats is. Hoogachtend, namens de minister...'

OPBERGMAP VOOR ONZE TAAL

Onze Taal is behalve een boeiend maandblad ook een blijvend naslagwerk. Door de jaargangen te bewaren, spaart u een schat aan taalkundige informatie, die met behulp van het register in elk decembernummer eenvoudig te raadplegen is.

Bij het secretariaat kunt u cassettes met de opdruk Onze Taal bestellen, waarin minstens vijf jaargangen kunnen worden opgeborgen. De afleveringen van Onze Taal kunt u los in de cassette plaatsen.

Als u f 12,90 overmaakt op gironummer 4265902 van het Genootschap Onze Taal in Den Haag, ontvangt u de cassette thuis zonder verdere kosten.

Cirkels Martin de Koning

``- En dan is het nu weer tijd voor verkeersinformatie. Henk, hoe is het met de files?

- Nou, we zitten er weer goed in, Maartje. Vijf files. Met een totale lengte van vijfentwintig kilometer! Er staan files op...

- Even, Henk. Hoe zit dat nou? Een uur geleden niet één file en nu vijfentwintig kilometer?

- In vergelijking met een uur geleden hebben we ook een aanmerkelijk vergroot verkeersaanbod, Maartje. Dus dat lijkt me wel duidelijk...''

Gehoord op de radio: files ontstaan door een vergroot verkeersaanbod . Denkt u vooral niet dat de man leuk wilde zijn. Hij gaf zijn verklaring met het soort gewichtige ernst waarop brandweermannen, brigadiers en file-deskundigen patent hebben. Hetzelfde soort ernst waarmee een student op de vraag `Waarom heft de overheid eigenlijk belastingen?' onlangs antwoordde: `Door de accijns natuurlijk!'

Je kunt de voorbeelden moeiteloos aanvullen. Waarom zakken hier zoveel studenten? Door de geringe bevorderingsscore natuurlijk! Waarom is die markt zo sterk verdeeld? Door de marktsegmentatie! Waarom is de houding van de consumenten hier zo verschillend? Omdat hun attitudes zo sterk gedifferentieerd zijn!

Zodra een begrip een deftig synoniem heeft, denken velen dat dat synoniem verklaring genoeg is. (`Waarom kopen mensen niet alleen uit verstandelijke overwegingen? Eh... door de cognitieve elementen... lijkt me...')

Al die deftige woorden zijn niet best voor de denktraining, geloof ik. Ze bieden veel te veel gelegenheid om je achter te verschuilen en te doen of je denkraam groter is dan het eigenlijk is. Vooral mensen die hun doorgeleerde status kunstmatig moeten ophouden, zijn wat dat betreft onuitstaanbaar. Je zit met iemand een interessant sociologisch verschijnsel te bespreken, moeizaam, tastend, naar precies het juiste woord zoekend, komt er zo'n kraaiende doctorandus bij staan die het allemaal allang doorheeft: `O, maar dat is een geval van sociale stratificatie!' Zo iemand die op de vraag `Waarom voelen zoveel mensen zich vervreemd?' juichend uitroept: `Door de anomalie, natuurlijk!'

Er schijnt een hoogleraar geklaagd te hebben dat hij de echte talenten niet meer uit de studentenmassa's van tegenwoordig kan pikken. Dat zal er inderdaad niet eenvoudiger op geworden zijn, professor. Ik heb al geruchten gehoord over fietsende surveillanten in de Ahoyhal. Maar misschien hebt u wat aan de volgende suggestie. Schrijf een vergelijkend examen uit voor een promotieplaats, geef ze een lastig wetenschappelijk probleem op, verbied het gebruik van alle jargon en laat de uitwerkingen door een intelligente buitenstaander corrigeren. Wie het probleem ook in zijn moerstaal helder kan analyseren en oplossen, wie ook die buitenstaander duidelijk kan maken waar uw vak zich eigenlijk mee bezighoudt, die heeft uw colleges pas echt begrepen. Ik garandeer u dat het het meest gevreesde examen van Nederland wordt.

Dubbelzinnige buitenlanders Ger Zurburg - Enkhuizen

`Met behulp van extra amerikanen en japanners hadden de russen de volgende dag een oostenrijker.'

Oftewel: met behulp van speciale specieplanken en betonkruiwagens hadden de geheime agenten de volgende dag een meevallertje (een vrije dag).

Ik zou graag op het spoor komen van nog meer `dubbelzinnige buitenlanders', namen van inwoners van een land die ook de soortnaam van een bepaald artikel of verschijnsel zijn geworden. Wie kent er nog andere vreemdelingen?

Eureka onder de douche Drie nieuwe boeken over schrijven Peter Burger

Pak een boek over het schrijven van verhalen, en een van de eerste dingen die u leert, is dat talent en inspiratie niet genoeg zijn. Kennis van zaken, goed observeren, nauwkeurig formuleren, veel herschrijven - dat is belangrijk. Literaire auteurs hebben behalve creativiteit ook techniek nodig.

Daarentegen vind je in boeken over (zoals dat heet) zakelijk schrijven maar zelden het inzicht dat schrijvers van artikelen niet zonder creativiteit kunnen. Zakelijkheid is daarin het devies. Wat is er toch tegen de creatieve vonk, het eureka onder de douche, ook voor de wetenschapsman (m/v) en de ambtenaar?

Wat is er tegen levendigheid, een eigenschap die voor de meeste artikelen gewenst is, en in nota's niet verboden? Een handleiding die het hele proces van ingeving tot uitgave wil bestrijken, hoort ruim aandacht te besteden aan creatieve vondsten en aan stijl, aan aantrekkelijke, leesbare formuleringen. Dat stijl meer is dan het vermijden van tangconstructies en lange zinnen is in boeken over rapporten en nota's nog nauwelijks doorgedrongen.

Het afgelopen jaar verschenen twee nieuwe schrijfgidsen, Effectief en creatief schrijven door Job Creyghton en Veelzeggend schrijven door Joost van Roon. Wat voegen zij toe aan de bestaande literatuur? Bovendien verscheen er een boek over het schrijven van een levensverhaal.

CREATIEF SCHRIJVEN

Job Creyghton, die les geeft aan de Amsterdamse schrijversvakschool 't Colofon, verbindt in Effectief en creatief schrijven (ondertitel: `Hoe technische en creatieve vaardigheden kunnen leiden tot een goed verhaal en een boeiend rapport') aanwijzingen voor creatieve en zakelijke teksten. Op het eerste gezicht dus een stap in de goede richting.

Bij nader inzien blijkt het boek zich voornamelijk te beperken tot beschouwingen en artikelen. Specifieke aanwijzingen voor het schrijven van rapporten, of zelfs maar een voorbeeld van de belangrijkste delen van een rapport, ontbreken. Creyghton vertelt ook weinig over verhalen: hij beschrijft wel een aantal literaire - maar niet uitsluitend literaire - vaardigheden, maar zegt niets over personages, perspectief, of andere elementen van een kort verhaal.

Wat leert het boek u wel? Het meeste werk maakt Creyghton van het scheppingsproces: de totstandkoming van een tekst, de opbouw ervan, alles wat zich afspeelt tussen het idee of de opdracht en de eerste versie. Die eerste versie, die beginnende schrijvers meestal voor het hele karwei aanzien, vraagt maar tien procent van de tijd, zoals Creyghton terecht benadrukt.

Het deel over het schrijfproces bevat verstandige, praktische raad. Zinnig is bijvoorbeeld het hoofdstuk `Kritiek', een onderdeel dat door andere schrijfadviseurs vaak verwaarloosd wordt. Ten onrechte, want de bereidheid van een schrijver om kritiek te accepteren kan het uiteindelijke resultaat aanzienlijk verbeteren.

Enige winst op zijn collega's boekt Creyghton in het hoofdstuk `Creatief schrijven'. Creativiteit, grof gedefinieerd als het vermogen om iets nieuws te maken, kan door training gestimuleerd worden, net als de vaardigheid om zo te schrijven `dat de lezer het voor zich ziet'. Dat laatste, het cruciale verschil tussen beweren en suggereren, wordt bijvoorbeeld geoefend met de opgave: `U maakt een tocht per auto, trein, bus, vliegtuig, fiets, etc. Beschrijf de start en het op snelheid komen: suggereer de vaart. Gebruik geen woorden als hard, snel, vaart, of zinnetjes als: `we gaan steeds harder', `we krijgen steeds meer snelheid'.

VOOR WIE MEER WIL

Het is niet slecht, het kan voor een beginnend schrijver zelfs verhelderend zijn, maar het blijft karig. Er is kennelijk bezuinigd op de voorbeelden: dat zijn er hier en elders in het boek te weinig. (De citaten die Creyghton als voorbeeld geeft, zijn overigens gevarieerd en meestal zeer recent: nog onvolmaakte teksten van cursisten staan naast professionele uit boeken, kranten en tijdschriften.)

Het hoofdstuk over stijl stelt teleur: ook hierin krijgen veel te veel onderwerpen veel te weinig ruimte. Beeldspraak, om maar iets te noemen, wordt afgedaan met een paar regels en drie voorbeelden van hoe het niet moet. Daar leert een aspirantschrijver niets van.

Wat is nu de winst van dit boek? Effectief en creatief schrijven is een matig geslaagd inleidend boek over schrijven. Het geeft te weinig voorbeelden en het deel over stijl is te summier. Het is wel volledig; de enige echte omissie die ik zie, is een goed stuk over het belang van human interest, het menselijk element.

Effectief en creatief schrijven kan gebruikt worden als basisboek voor beginnende schrijvers van beschouwingen en artikelen. Wie meer wil leren, leze De schrijfhulp van Van Eijk (meer voorbeelden, een betere behandeling van stijl), Renkema's Schrijfwijzer (het beste boek over duidelijkheid en correctheid), of Leren communiceren van Jansen en Steehouder e.a. (meer over structuur). Voor aankomende journalisten zijn er de voortreffelijke boeken Een artikel schrijven van Arthur van Leeuwen en Aleid Truijens, en van dezelfden plus Boris Berkhout en Piet Hagen Het journalistieke verhaal . Rapporteurs zijn beter af met Rapporteren van Overduin.

Nog een opmerking tot slot. Moeten schrijfadviseurs zelf het goede voorbeeld geven? Ik denk het wel. Creyghtons stijl is adequaat, maar ontbeert extra's; hij haalt het niet bij de helderheid van Renkema of de puntigheid van Van Eijk. Een eindredacteur met een scherpe blik had Creyghton bovendien kunnen behoeden voor een flink aantal slordigheden, zoals de verhaspeling van cara en cariës tot de aandoening van de luchtwegen `cares', en voor het toeschrijven van het synoniemenwoordenboek Het juiste woord van de jezuïet L. Brouwers aan de komiek Dolf Brouwers (alias Sjef van Oekel).

VEELZEGGEND SCHRIJVEN

Veelzeggend schrijven van Joost van Roon is bestemd voor wo- en hbo-studenten, voor werknemers die rapporten, nota's, folders en andere stukken moeten schrijven en voor alle anderen die `stevige opleidingen achter de rug kunnen hebben, maar desondanks met velerlei schrijfproblemen kampen'. Aldus het voorwoord. Het boek lijkt in opzet op dat van Creyghton, hoewel Van Roon zich meer beperkt tot zakelijke teksten.

Veelzeggend schrijven is mager en onevenwichtig. Van Roon heeft al niet veel ruimte (112 pagina's), en verspilt bovendien kostbare bladzijden aan bijzaken. Zo laat hij met optisch bedrieglijke plaatjes en een schilderij van Picasso zien dat onze waarneming geconditioneerd is - amusant en niet onbelangrijk, maar het gaat ten koste van belangrijker onderwerpen. Die worden grotendeels schematisch behandeld, vaak in de vorm van slecht verteerde theorieën en puntsgewijze opsommingen (niet zelden geciteerd van andere schrijfadviseurs), zonder voorbeelden en zelfs zonder toelichting. Alsof de uitgever per ongeluk de synopsis naar de zetter heeft gestuurd.

De stijldeugden `aantrekkelijkheid' en `correctheid' zijn onoverzichtelijk op een hoop geveegd in het achtste en omvangrijkste hoofdstuk, `Zonden tegen de taal'. Om een indruk te geven: paragraaf 8.2, `woordkeus', behandelt beeldspraak, woordspelingen en weinig gebruikte woorden; 8.2.1 waarschuwt tegen voorzetseluitdrukkingen (met betrekking tot, ten aanzien van), die Van Roon abusievelijk voorzetsels noemt; 8.2.2, `woordenschat', gaat over synoniemen en bevat dubieuze cijfers over de grootte van onze woordenschat; 8.2.3 heet `Creatief schrijven' en bevat opdrachten als: `Vertel wat er gebeurt als op maandagmorgen alle auto's weigeren te starten of alle mensen plotseling beginnen door te groeien en na een jaar drie meter zijn.'

Het laatste hoofdstuk geeft summiere wenken voor afzonderlijke genres: nota's, folders, persberichten, verslagen, notulen. Uniek zijn de aanwijzingen voor het genre `informatie over cursussen', dat in geen enkel ander boek te vinden is en (daarom?) hier de uitvoerigste behandeling krijgt.

Veelzeggend schrijven is voor studenten van het wo en hbo te kneuterig en voegt, zeker nu het ook nog moet concurreren met het boek van Creyghton, niets toe aan de bestaande adviesboeken. Alleen een tweede, herziene en zeer sterk vermeerderde druk zou daar iets aan kunnen verbeteren.

MEMOIRES SCHRIJVEN

In de VS is er een grote stapel `How to'-boeken over schrijven te koop. Doordat daar al goede algemene gidsen bestaan (en door de grote markt uiteraard) kunnen er ook boeken worden uitgegeven over specialistische onderwerpen: How to write historical novels, Writing the Broadway musical, Research for fiction writers.

De Amerikaan Bernard Selling begeleidt groepen amateurschrijvers (`rijpe volwassenen') die voor hun familie - voor hun nageslacht zelfs - hun levensverhaal willen optekenen. Op Uw eigen verhaal , de vertaling van Sellings doe-het-zelf-cursus memoires-schrijven, is veel aan te merken, maar het merendeel van de aanwijzingen is in de grond niet slecht. Bovendien is het voor zover ik weet het enige boek in het Nederlands over dit onderwerp.

Je levensverhaal, wat moet daar allemaal in? Niet te veel nare voorvallen, hoewel Selling mooie therapeutische effecten belooft aan mensen die de moed opbrengen om over hun trauma's te schrijven. Niet alleen het nageslacht profiteert dan van de inspanning.

Sellings zonnige kijk op het leven spreekt uit zijn peptalk (Toe maar, u kunt het wel!) en uit de barre beelden (`het smaragdgroene, met stralenbundels doorboorde water van liefde') en wijsheden van een cent waarin Uw eigen verhaal grossiert (`Op een bepaalde manier zijn we allemaal op reis door ons leven...'). Te veel zon is ook niet goed voor een mens.

De aanwijzingen zijn een mengeling van gezond verstand en nonsens. Zinnige passages over het belang van opbouwende kritiek worden afgewisseld met modieuze onzin over onze hersenhelften. Schrijf bij voorkeur tussen acht uur 's avonds en het middaguur van de volgende dag, zegt Selling, want dan `is de activiteit van onze creatieve rechterhersenhelft het grootst, terwijl 's middags de analytische energie van onze linkerhersenhelft het hoogst is'.

`OVER UW LEVENSZEE'

Het belangrijkste bezwaar tegen zijn handleiding is dat Selling nauwelijks wijst op het gevaar van sentimentaliteit en clichés. Hij ziet over het hoofd dat een zelfportret naar zijn recept onvermijdelijk geflatteerd zal zijn, omdat de doelstellingen van eerlijk schrijven en schrijven voor verwanten met elkaar botsen. Het is makkelijker om eerlijk te zijn tegenover een duizendkoppig anoniem publiek, dan tegen eigen man of vrouw of kinderen.

Toch moet u, als u serieus van plan bent om uw levensverhaal op papier te zetten en weinig of geen schrijfervaring hebt, Selling niet in de winkel laten liggen. In de opbouw van het boek en in de adviezen heeft het gezonde verstand gelukkig de overhand. Beginnend bij hun vroegste herinnering laat Selling zijn cursisten steeds complexere herinneringen beschrijven, waarvoor steeds meer vaardigheden geoefend moeten worden. Zinnig is het principe van `van binnenuit schrijven': schrijf in de tegenwoordige tijd, kijk door de ogen van degene die je was, schrijf beeldend. Juist is ook de nadruk op het belang van opbouwende kritiek en herschrijven.

Wat dat kan opleveren, wordt gedemonstreerd in de bloemlezing van verhalen van cursisten waarin een paar keer de eerste en de verbeterde versie van een verhaal zijn opgenomen. Het lezen van die herinneringen kan ook het eigen geheugen activeren. En voor u het weet vaart u - om nog een keer Selling aan te halen - `over het grijsgroene oppervlak van uw levenszee, volgt u de lijn van de ene boei naar de andere en navigeert u rond uw eigen persoonlijke wereldbol van geboorte tot dood'...

- Joost van Roon: Veelzeggend schrijven. Van Loghum Slaterus, Deventer, 1990. 112 blz. ISBN 90 368 0189 3. Prijs f 29,50.

- Job Creyghton: Effectief en creatief schrijven. BoekWerk, Groningen, 1990. 159 blz. ISBN 90 71677 81 8. Prijs f 29,50.

- Bernard Selling: Uw eigen verhaal: Schrijfgids. Strengholt, Naarden 1990. 191 blz. ISBN 90 6010 704 7. Prijs f 34,50. (Vertaald door Lon Falger. Oorspronkelijke titel Writing from within; a step-by-step guide to writing your life's stories.)

Discriminatie door zij en hen Drs. A.W.F. Timp - mathemaat, Maarssen

Uit haar reactie op de brief van mevrouw Segaar (decembernummer Onze Taal) blijkt dat Marlies Philippa de seksegevoeligheid van het woord men onderschat.

Een vergelijkbare problematiek speelt bij het woord hij . In principe is ook de geslachtsaanduiding van hij afhankelijk van de context. Decennia lang werd hij in algemene zinnen als sekse-neutraal beschouwd. Het kon zowel op mannen als vrouwen betrekking hebben. Bijvoorbeeld: `We verwachten van elke persoon dat hij zich volledig kwijt van zijn taak.'

Toch wordt de laatste jaren een dergelijk gebruik van hij door veel vrouwen als discriminerend ervaren. Om deze reden ziet men steeds vaker de lelijke hij/zij-constructie. Bijvoorbeeld: `Een crimineel toont meestal geen berouw over zijn/haar daden.'

Dit zelfde geldt, wellicht in mindere mate, voor het woord men (Duits: man!). Als dit woord als seksistisch wordt ervaren, zal men met dit gegeven rekening moeten houden.

Als man stoor ik me al jaren aan de derde persoon meervoud: zij/ze. Bijvoorbeeld: `Ik zie de filantropen. Ze lopen op straat.' Uiteraard, ook dit ze is in principe sekse-neutraal. Onder invloed van de hij/zij-ontwikkeling ben ik, en denkelijk vele mannen met mij, dit evenwel in de loop der jaren als discriminerend gaan ervaren. In het Frans zijn er aparte meervoudsvormen (ils/elles), maar het Nederlands kent alleen de vrouwelijke variant.

Dit gevoel van discriminatie wordt nog versterkt door de vorm van zij/ze als lijdend voorwerp: `De filantropen lopen op straat. Ik zie hen.' Hen is natuurlijk een vrouwelijk woord bij uitstek! Wij mannen komen er in het Nederlands in de derde persoon meervoud totaal niet aan te pas. Het lijkt me daarom gewenst om naar analogie met de hij/zij-constructie iets soortgelijks voor het meervoud te creëren: `he/ze lopen op straat' en `ik zie haan/hen'.

De boter op het hoofd van W.F. Hermans Pieter Nieuwint - anglist, Amsterdam

In Onze Taal van mei 1990 schreef Pieter Nieuwint een kritisch stukje over het Nederlands in Au Pair , de laatste roman van Willem Frederik Hermans. Op dat artikel kwamen nogal wat boze reacties. Een van de verwijten die Nieuwint gemaakt werden, was dat het taalgebruik in een roman van een andere orde is dan dat in, bijvoorbeeld, een essay. Nieuwint beloofde toen ook een beschouwing te wijden aan het Nederlands in Hermans' essayistische en journalistieke werk. Bij dezen. Voor alle duidelijkheid: Nieuwint is een liefhebber van het werk van Hermans en heeft vrijwel alles van hem gelezen.

`Waarschijnlijk komt het door lang in het buitenland te wonen, dat ik veel meer op de Nederlandse taal ben gaan letten dan voor die tijd.' Aldus Willem Frederik Hermans in de openingszin van een van zijn artikelen over `Dat machtig mooie Nederlands van ons' in Houten Leeuwen en leeuwen van goud (De Bezige Bij, 1979, blz. 174). Is er iets fout aan die openingszin? Ja. De gemiddelde lezer van Onze Taal heeft dat natuurlijk allang gezien, maar voor die enkele hoogleraar in de Nederlandse taalkunde die vindt dat er op de zin niets aan te merken is, leg ik het toch maar even uit. Het geïmpliceerde onderwerp van een beknopte bijzin moet identiek zijn aan het onderwerp (eventueel meewerkend voorwerp) van de hoofdzin. Dat geldt ook voor beknopte bijzinnen die door een voorzetsel worden ingeleid. Zo is bijvoorbeeld na een bijzin als `Door hard op de rem te trappen...', een hoofdzin als `... bracht de automobilist z'n wagen tot stilstand' grammaticaal in orde, maar een hoofdzin als `... kwam de auto tot stilstand' fout, omdat daarmee gesuggereerd wordt dat de auto zelf op de rem getrapt heeft. In Hermans' zin is het woordje het (voorlopig) onderwerp, en dat ... tijd eigenlijk onderwerp, zodat we mogen concluderen dat het feit dat Hermans veel meer op het Nederlands is gaan letten lange tijd in het buitenland heeft gewoond. Kortom, het is zo'n juweel van een zin die door z'n vorm z'n eigen inhoud logenstraft.

DE BALK EN DE SPLINTERS

Die zin uit de vorige alinea staat dus aan het begin van een artikel waarin de schrijver tekeergaat tegen in het Nederlands oprukkende anglicismen (zie hierover ook zijn stuk in Onze Taal 2/3, 1990), terwijl hij elders (blz. 192) schrijft: `De buitenstaander kan wel een aantal supposities maken ...', daarmee zelf zijn steentje bijdragend aan de verloedering die hij zegt te bestrijden. En in hetzelfde boek (blz. 343ff.) maakt hij wél de kachel aan met het Nederlands van schrijvers als J.J. Peereboom en C. Buddingh', maar zelf heeft hij het rustig over `aan het antisemitisme adekwate maatregelen' (blz. 200); strooit hij contaminaties rond als `in een soortgelijke toestand als het Noors' (blz. 126); gebruikt hij een eenvoudige uitdrukking als van belang verkeerd in `Is het van belang zich van het fenomeen af te maken door aan ... te herinneren ...?' (blz. 76); en schrikt hij er niet voor terug monsterlijke zinnen af te laten drukken als: `Dat moet Rey aardig wat geld hebben opgeleverd en dit zo zijnde, wordt dan het spreekwoord: Als je over de duivel praat, trap je op zijn staart, bevestigd, want de boeken van Pierre Rey zijn aan de etymologie van het geld gewijd' (de zin is niet alleen monsterlijk maar ook ongrammaticaal: het woordje dan staat op de verkeerde plaats).

Maar dit zijn allemaal wel erg oude koeien. Inmiddels is er weer heel wat water door de Seine gestroomd, en heeft Hermans onder andere Door gevaarlijke gekken omringd (De Bezige Bij, 1988) gepubliceerd; ook dat is weer een bundel met essays die eerder in kranten en tijdschriften waren verschenen. Wederom is een flink aantal pagina's gewijd aan taalkwesties - zo wordt er nog even doorgepolemiseerd over Peerebooms onschuldige zinnetje `Opkijkend van het lezen in de tuin', en wordt Camiel Hamans de grond in gestampt, onder andere omdat hij het niet eens is met Hermans' gebruik van de apostrof.

SCALA VAN FOUTEN

Is Hermans nu in de negen jaar die tussen de twee bundels verstreken zijn, nóg beter op zijn Nederlands gaan letten dan hij voor 1979 al deed? Nee. Hij is zich nog vaker dan vroeger gaan bezondigen aan het hele scala van fouten dat hij anderen verwijt. Hier komt een greep.

Pleonasmen: `In 1956 stierf hij, zo goed als helemaal vergeten' (blz. 191); `een voltreffer van belang' (blz. 124); `op straffe van anders (...) als een grote schurk de geschiedenis in te gaan' (blz.374).

Verkeerde woordvolgorde: `... hoe ook Renate Rubinstein, Aad Nuis en andere gesubsidieerde leugenaars zich mogen inspannen' (blz. 392); `Z'n inkomsten groeien langzamer dan hij was gewend' (blz. 110); `..., van een mislukt hittegolfje afgezien, ...' (blz.101).

Ongelukkige nevenschikking: `Het gemak en de juistheid waarmee Frankrijk een dergelijk probleem oplost' (blz. 124 - in Frankrijk lossen ze problemen dus op met juistheid).

Verkeerde samentrekking: `Dit is een bijzonder hoog cijfer en in latere jaren niet minder geworden' (blz. 344); `Ook in Ierland staat de vooruitgang niet helemaal stil, maar loopt niet zo in de gaten als de geïllustreerde tijdschriften elders' (blz. 409-10).

Foute woordvorm of -keuze: `de eigenlijk gezegde klok' (blz. 133); `in een eigen kamer, verre van de balie' (blz. 329); `een aardewerk pot' (blz. 346); `Het Amsterdamse Citytheater is gemakkelijk een van de mooiste ter wereld' (blz. 100); (de volgende vier zijn misschien eerder gevallen van contaminatie) `na alles wat ik over mezelf had staan opsnijden' (blz. 406); `Het sterfhuis prijkte ... met een aan Multatuli gewijde denkplaat' (blz. 589-90); `ziet het kerkgebouw ... er niet naar uit of er zich een rijk geloofsleven afspeelt' (blz. 367); `mensen die aan de verleiding weerstaan' (blz. 346).

Blabla: `de stad mijner inwoning' (blz. 388). Gebouw met één lamp: `in een vies en lelijk gebouw met lift waarvan de lamp kapot is' (blz. 380).

GELIEFDE BEKNOPTHEID

Op een na het ergerlijkst aan Hermans' Nederlands is mijns inziens zijn liefde voor de beknopte constructie, die hij evenwel (zie boven) nooit helemaal onder de knie heeft kunnen krijgen. Ook DGGO zit er weer vol mee: `Men heeft erop gevonden aan elk van deze architecten een klein verduisterd kamertje te wijden ...' (blz. 205); `Op genoemde publicatie vertrouwend die alle bestaande Nederlandse periodieken opsomt, worden er in uw land al meer dan tweeduizend uitgegeven, precies geteld heb ik ze maar niet' (blz. 221 - cursivering WFH) (op de foutieve interpunctie in deze zin ga ik maar niet in); `Snel besloten wijzigde ik het mechaniek van het apparaat dus op zo'n manier, ...' (blz. 248); `Na terecht gereleveerd te hebben dat ..., wordt op bittere toon langdurig gejammerd dat ...' (blz. 276-7); `Het heeft er niet toe geleid Thorbecke's bronzen standbeeld ... door een urinoir te vervangen' (blz. 550); `Ter plekke gekomen waar zich volgens Victor een bar bevinden moet, blijkt er een aantal automaten te staan, ...' (blz. 379) ( Ter plekke waar kan trouwens op zichzelf ook al niet).

LELIJKHEID TER DISCUSSIE

Maar het aller-, allerergst blijven die ellendige, gedrochtelijke zinnen waar Hermans zijn lezers om de haverklap mee om de oren slaat: `De oorzaak hiervan is dat een kelner ( ofitsiant ) aan de eenling geen kopeke extra verdient en hij met weinig meer een hele groep bedienen kan dan een eenling.' (blz. 379); `Dit tweede bouwprincipe, erin bestaande twee of drie replica's van beroemde Europese monumenten op elkaar te stapelen, is de Amerikanen aanleiding tot uitzonderlijke trots.' (blz. 386); `Sinds ik in een ander Arbeidersparadijs, Bulgarije, eens op een hete zomermiddag in het grootste hotel van Sofia twee uur heb moeten zitten wachten op een glas spuitwater, de enige consumptie die daar kon worden besteld, en toen het spuitwater kwam, smaakte het of het niet met koolzuur, maar met kolengas was bereid, durf ik niet.' (blz. 369); `Maar, veelal opgewerkt met waterverf, waarom ze, teneinde verkleuring te voorkomen, liefst zo weinig mogelijk aan het licht dienen te worden blootgesteld, mag het geen verbazing wekken dat ze hier vrijwel in het duister hangen.' (blz. 382-3); `Te zien aan deze gegevens, die ik aan de Figaro ontleen, lijkt het, dat niet, zoals dikwijls beweerd is, De Gaulle en Pompidou de grootste vlijt aan de dag gelegd hebben als het erop aankwam boeken naar de hel te sturen, maar dat hun voorgangers dit deden.' (blz. 220).

Ik weet het: de lelijkheid van dit soort zinnen (de laatste twee hadden uiteraard ook onder de rubriek `beknopte zin' geciteerd kunnen worden) laat zich niet aantonen - maar met de persoon die ze mooi vindt, ga ik graag eens een avondje praten.

Ach, het komt waarschijnlijk door veel te lang in het buitenland te wonen dat het Nederlands van Hermans nergens meer op lijkt.

`Zit toch niet zo te eikelen!' Een onderzoek naar jongerentaal Cor Hoppenbrouwers - vakgroep Taalkunde, Rijksuniversiteit Groningen

Weet u wat uw zoon gaat doen als hij de deur uitgaat om een kipje te snuiven? En bent u vervolgens gerustgesteld als hij bij thuiskomst meldt dat hij op zijn bek is gegaan?

Zo nee, laat u dan verontrusten door deze bijdrage over een onderzoek naar kennis en gebruik van jeugdtaal in Noord-Nederland.

Het verschijnsel jongerentaal is betrekkelijk nieuw. In het verleden bestonden er al wel aanzetten tot de vorming van een gemeenschappelijke groepstaal voor de jeugd. Zo kennen we van oudsher de studententaal, waarvan het gebruik beperkt bleef tot een selecte en gesloten groep. Hetzelfde gold voor de jongere kostschoolmeisjes- of mms-taal , die onder meer gekenmerkt werd door het gebruik van graadaanduidingen als mieters, reuze, enig en knal , dat laatste bij voorkeur in samenstellingen als knalfuif . Nog een verwant verschijnsel is de soldatentaal , waar een groot deel van de oudere mannelijke jeugd gedurende enige tijd mee te maken heeft.

SCHOOL MAAKT JONGERENTAAL

In het algemeen waren de jongeren in het verleden niet lang en intensief genoeg bij elkaar om tot een eigen groepstaal te komen. Aan het begin van de vorige eeuw volgde maar 1% van de bevolking voortgezet onderwijs; de rest werkte. Na de oprichting van de eerste hbs'en in 1864 en andere instellingen voor vervolgonderwijs als de ulo's en ambachtsscholen begint een geleidelijke groei: van 4% aan het begin van deze eeuw, via 12% in 1930 naar 33% in 1950. Sinds de uitbreiding van de leerplicht in het begin van de jaren zeventig is de deelname aan het voortgezet onderwijs algemeen geworden.

De jongeren blijven nu zo lang bij elkaar dat er in hun midden eigen taalvormen kunnen ontstaan. Binnen de peer group van gelijkgezinde leeftijdgenoten is geleidelijk aan een inmiddels algemeen herkende jongerentaal ontstaan. In zijn bestseller Turbo-taal wijdt Jan Kuitenbrouwer ook een hoofdstukje aan dit verschijnsel.

STEEKPROEF IN NOORD-NEDERLAND

De gegevens over kennis en gebruik van jongerentaal die hier worden gepresenteerd, werden verzameld onder 105 jongeren van 16 tot 21 jaar, afkomstig uit de plaatsen Delfzijl, Groningen, Heerenveen en Winschoten. De steekproef werd gehouden onder 52 jongens en 53 meisjes. Naar opleidingsniveau werd er onderscheid gemaakt tussen vwo/havo en lbo. Bij de enquête werd gebruik gemaakt van een vragenlijst met vijftig woorden en uitdrukkingen die uit een vooronderzoek waren overgebleven. (Voor een uitvoerig verslag van dit onderzoek verwijs ik naar het tijdschrift TABU, 1989, blz. 130-149.)

De volgende lijst werd de jongeren voorgelegd, vergezeld van de vragen: - Ken je dit woord? - Gebruik je dit woord?

De woorden zijn aflopend gerangschikt van hoge naar lage score, waarbij het getal vóór de woorden de gemiddelde score op kennis en gebruik aangeeft.

.80 gaaf te gek, geweldig, prachtig .79 * gaat ie lekker? lukt het wel? (ironisch) .78 ex ex-vriend(in) .76 * moeven! opzij .75 * relax! kalm aan .76 * stappen uitgaan .70 alles kits? is alles in orde? .69 heftig geweldig, prachtig .68 onwijs heel erg, te gek .67 heavy geweldig, opwindend .66 easy gemakkelijk .65 * kappen! schei uit! .65 uit je bol gaan een geweldig gevoel beleven .64 majo mayonaise .63 * patatje oorlog patat met pindasaus en mayonaise .61 stressen overspannen doen .60 dimmen! rustig aan! .58 op die fiets op die manier .57 * gup klein, onnozel iemand .51 matje (ordinaire) jongen met lang nekhaar .51 afremmen! kalm aan! .50 * eikelen vervelend doen .50 turbo geweldig, super(snel) .49 * klef slijmerig, plakkerig .48 * happen snel wat eten .46 watje sukkel, doetje, zielige jongen .45 wreed geweldig .45 * snol onbetrouwbaar meisje .40 * regelen (iemand) versieren .40 werelds geweldig, te gek .38 * op de bek gaan heftig zoenen .36 * vette bek halen bij een snackbar gaan eten .34 * badmuts kaal iemand .31 * flippo raar, vreemd figuur .30 * frust onzeker (gefrustreerd) persoon .30 lesbo lesbisch, lesbiënne .29 toko café, `tent' .28 * potje flesje(!) bier .26 * muren uit een automaat eten .25 * limbo Limburger (denigrerend) .24 sjonnie ordinaire jongen .21 * soften klef zoenen .19 * vozen uitgebreid zoenen, lebberen .18 kipje sexy meisje .17 miepje onnozel meisje .13 * snuiven versieren ( een kipje snuiven ) .11 * open ruggetje frikandel speciaal .10 mega te gek, geweldig .06 * gers te gek .03 * bojo vervelend iemand

Het woord gaaf, dat met een score van 80 bovenaan staat, wordt gekend door 91% van de ondervraagden, terwijl 69% rapporteert het woord ook te gebruiken. Door de totaalscore (91 + 69 =) 160 te delen door de maximumscore van (100 + 100 =) 200 vinden we 80.

De woorden met een * zijn niet opgenomen in Turbo-taal . Na de verschijning van dit boekje werden er zelfs jongelui gesignaleerd die bezig waren elkaar delen van de inhoud te overhoren. Dat een dergelijk leereffect het gedrag van de deelnemers aan dit onderzoek niet wezenlijk heeft verstoord, blijkt uit het feit dat de `nieuwe' woorden, gemarkeerd met een *, gelijkmatig over de lijst zijn verdeeld.

VAN EROTISCH TOT TYPERING

Uit het onderzoek is gebleken dat de kennis van de voorgelegde woorden het grootst is onder jongeren met een vwo/havo-opleidingsniveau. Het hoogst scoren de jongens met 64%, dan volgen de meisjes met 60%. Ook bij lbo'ers is de kennis van de jongens met 53% hoger dan die van de meisjes, die het brengen tot 47%. Bij het gebruik van jongerentaal rapporteren de jongens van beide onderwijsniveaus 37%, de meisjes van beide niveaus 30% van de lijst.

De alfabetische lijst bevat vijf gedragsgebieden, die elk samenvallen met een woordveld of betekenisveld (de totaalscores voor gebruik/kennis zijn tussen haakjes vermeld in hele procenten):

1. persoonstyperingen (21/43) 2. erotische woorden (25/45) 3. uitgaanswoorden (33/55) 4. graadaanduidingen (36/63) 5. omgangswoorden (53/74)

De onderlinge verhouding tussen de woordvelden varieert niet afhankelijk van sekse en schooltype. Voor alle groepen blijkt dezelfde rangorde 1 t/m 5 van de woordvelden te gelden.

De hoogste kennisscore (87%) haalt het woordveld omgangswoorden bij de jongens van vwo/havo, de laagste kennisscore vinden we bij meisjes met lbo op het onderdeel persoonstyperingen . Ook qua gebruik vinden we de hoogste score (66%) in het veld omgangswoorden , eveneens bij de jongens van vwo/havo. De laagste score voor gebruik (18%) treffen we aan bij meisjes van vwo/havo, zowel bij persoonstyperingen als bij erotische woorden .

Niet alleen de afzonderlijke scores op kennis en gebruik zijn van belang, ook de verhouding tussen beide is illustratief. De mate waarin de gekende vormen worden gebruikt, noemen we de gebruikswaarde . Deze wordt gevonden door de score van gebruik door die van kennis te delen. De hoogste gebruikswaarde voor alle informanten heeft wederom de categorie omgangswoorden , (53 : 74 =) 72%, de laagste gebruikswaarde hebben de persoonstyperingen , (21 : 43 =) 49%.

De gebruikswaarde is het hoogst bij lbo'ers als het gaat om het woordveld omgangswoorden met (48 : 63 =) 76%, terwijl jongeren van het vwo/havo hier (58 : 85 =) 68% scoren. De laagste gebruikswaarde, namelijk (18 : 47 =) 38%, heeft de categorie erotische woorden voor de meisjes met vwo/havo.

GEVORMD IN PATRONEN

Dat het bij de hier besproken woorden inderdaad gaat om typische jongerentaal , blijkt uit de reactie van ouders met opgroeiende kinderen. Geconfronteerd met de woorden van de vragenlijst blijken ze een deel van de woorden of uitdrukkingen wel te (her)kennen, maar ze zullen ze zelf nooit gebruiken.

Afgezien van de al genoemde betekenisvelden kunnen in jongerentaal enkele categorieën worden onderscheiden in het ontstaan van de woorden en uitdrukkingen:

- nieuwvormingen uit bestaande woorden die worden gecombineerd tot uitdrukkingen zoals een vette bek halen, op die fiets, op de bek gaan ;

- afleidingen, veelal van werkwoorden uit zelfstandige naamwoorden, bijvoorbeeld muren &lab; `muur', stressen &lab; `stress', eikelen &lab; `eikel' in de betekenis `een vervelend iemand';

- herijkingen van al bestaande woorden, zoals afremmen! voor `kalm aan!', happen voor `snel iets eten' of watje voor `zielige jongen';

- ontleningen, vooral uit het Angelsaksisch taalgebied, waarbij onder andere de pop-cultuur een belangrijke rol speelt;

- systematische woordvorming in jongerentaal, waarbij we bijvoorbeeld moeten denken aan woordvorming met het achtervoegsel -o . De kortheid van de woorden en de expressieve klank van de uitgang zijn bepalend bij dit verschijnsel. Tot deze categorie kunnen ook de afkortingen worden gerekend die toevallig op -o eindigen: majo &lab; `mayonaise', aso &lab; `asociaal persoon' en arro &lab; `arrogant persoon'. Kuitenbrouwer spreekt in dit verband heel toepasselijk van afko's . Het ligt voor de hand dat ook bestaande korte woorden die op -o eindigen, zoals toko (`café') en amigo, zich gemakkelijk bij deze populaire categorie aansluiten.

COUPE ZURE REGEN

Dat de jongerentaal een dynamisch en daardoor nogal vlottend geheel vormt, zal - gezien het karakter van de gebruikersgroep - wel niemand verbazen. Naast de gesignaleerde verschillen in kennis en gebruik, die afhankelijk zijn van de factoren sekse en opleiding , bestaan er ook regionale verschillen. Zo moest ik constateren dat een groep jongens uit de regio Arnhem een aantal woorden van de vragenlijst niet of minder goed bleek te kennen dan de leeftijdsgenoten in Noord-Nederland. Elementen als muren, potje (voor `flesje bier'), gers en open ruggetje waren bij deze jongeren niet bekend. Voor het daar onbekende badmuts (`kaal persoon') werd coupe zure regen als alternatief gegeven. In een nadere vergelijking tussen Noord-Nederland en de randstad zullen regionaal bepaalde verschillen in de woordenschat van jongeren aan het licht komen.

Op grond van dit eerste onderzoek naar kennis en gebruik van jongerentaal in Noord-Nederland kom ik verder tot de volgende voorlopige conclusies.

- Uit de scores op kennis en gebruik blijkt dat jongens zich meer dan meisjes in jongerentaal uiten.

- De variabele opleiding speelt vooral een rol als het gaat om grotere kennis van de gevraagde woorden en uitdrukkingen. In elk van de vijf onderzochte woordvelden is de kennis het hoogst bij de jongens van vwo/havo. Dan volgen de meisjes van vwo/havo, de jongens van het lbo en ten slotte de meisjes van het lbo.

- Blijkens de hoge gebruiksscores is de jongerentaal voor lbo'ers even aantrekkelijk als voor hun leeftijdgenoten van vwo en havo. Voor de meisjes van vwo/havo hebben de `stoere' graadaanduidingen en erotische woorden een opvallend lage gebruikswaarde.

Jeugdlexicon - Van zo'n gave auto word je rasgefopt. - Piet ligt nog in zijn bed te lellepoten. - Toen liet die schrale zaffel de zooi over mijn jas vallen. - Henk is junkmager, vette crisis! - Die baardo rijdt nog op een ballejeuker. (brommer met laag stuur) - Die miep met die okselkrabber heeft toch wel wat. (puntkraag)

Houwen/houden Prof. dr. L.B.W. Jongkees

Met enige verbazing las ik op blz. 242 van het decembernummer de notitie van de heer Westerum, die zich keert tegen politici, nieuwslezers en verslaggevers die houwen zeggen als er houden staat. In de driekwart eeuw waarin ik probeerde goed Nederlands te spreken, heb ik in de plaatsen waar ik woonde en aan de universiteiten in Holland en Utrecht, waarmee ik geregeld contact had, bijna niet anders gehoord dan dat houden als houwen werd uitgesproken. Ik waag het zelfs te zeggen dat een huishouden van Jan Steen, uitgesproken met de d die er staat, mij erg geaffecteerd in de oren klinkt.

Een Utrechtse student gaat niet naar Leiden maar naar Leie en een Leienaar zal hem niet afhouden van de uitspraak afhouwen . En ik heb nooit iemand ontmoet die rode kool at; Van Dale geeft overigens rode, rooie onder één hoofdje. In mijn jeugd speelden we met looie soldaatjes. Maar ook laden, raden, baden worden vaak met de uitgang aaien uitgesproken. Daarentegen heb ik nooit iemand ontmoet die sprak over huishouwing.

Houwe zo

P. Dregmans - Voorburg

In nummer 12 van 1990 schrijft Wim Westerum dat de sprekers op radio en tv van `houden' houwen maken.

Ik was 22 jaar van mijn leven voorzitter van de redactie-commissie van het periodiek Houwe Zo, het orgaan van de vereniging `Contact Oud-Mariniers' (COM). De Koninklijke Marine - waartoe het Korps Mariniers sinds zijn oprichting behoort - kent de zegswijze houwe zo sinds onheuglijke tijden, dus van ver vóór radio en tv. De schipper of bootsman die de leiding heeft bij het verplaatsen van een schip of lading roept, wanneer moet worden opgehouden met halen of vieren omdat de juiste plaats bereikt is, `houwe zo'. Er zijn dus al lang vóór de periode van radio en tv `hele volksstammen' geweest die `houden' als houwen hebben uitgesproken.

Naschrift Redactie Onze Taal

Beide inzenders hebben gelijk. D-verzwakking, het verschijnsel in de uitspraak dat een [d] in sommige posities een [j] of [w] wordt, is absoluut geen nieuwigheid. D-verzwakking is een van de best bestudeerde verschijnselen uit de Nederlandse klankleer. In 1978 wijdde W. Zonneveld zelfs een proefschrift aan dit onderwerp. Volgens Zonneveld kunnen we een [j] krijgen als de [d] na een lange klinker of de tweeklanken [ij/ei] en [ui] komt te staan en voor een sjwa (de onbeklemtoonde [e] in lep e l). Na de tweeklank [au/ou] krijgen we geen [j] maar een [w]. Enkele voorbeelden:

breder - [breejer], goede - [goeje], kruiden - [kruijen], rijden - [rijjen], rode - [rooje], laden - [laajen], oude - [ouwe].

Dat we nooit [huishouwing] horen, zoals professor Jongkees terecht opmerkt, komt doordat de klank na de [d] geen sjwa is maar een korte [i].

Professor C.B. van Haeringen heeft in 1926 en 1927 twee klassieke studies over de herkomst van de d-verzwakking geschreven (herdrukt in Neerlandica). Daaruit blijkt dat het verschijnsel al heel oud is in de Zuidnederlandse dialecten, zoals het Antwerpse Brabants. In de 16de eeuw verschijnen er voorbeelden van d-verzwakking in de Hollandse dialecten en aan het eind van de 17de eeuw zijn de [j]- en [w]-vormen daar heel algemeen. Als onderdeel van het standaard-Nederlands verspreidden de vormen zich daarna over de andere noordelijke streektalen.

VAN WOORD TOT WOORD Bevroren neerslag Marlies Philippa

Je kunt kankeren op ons klimaat wat je wilt, maar het levert wel aardige woorden op. Woorden ontstaan niet zomaar. Een toestand of ding moet er zijn voordat er een woord voor bedacht wordt. In ons land hebben we niet zo vaak sneeuw. Bovendien is die sneeuw ook meestal zo weer weg. Daarom hebben we aan één woord voor sneeuw voldoende. Dat ligt anders voor volkeren die rond de poolcirkel wonen. Ik heb me laten vertellen dat de Eskimo's en de Lappen een heleboel woorden voor sneeuw kennen: voor zachte, versgevallen sneeuw, voor sneeuw van een paar dagen oud, voor kristallig opgevroren sneeuw en nog veel meer. Sneeuw kan in heel wat toestanden en gedaanten voorkomen. Als je daar vaak mee te maken hebt, krijgen al die verschillende begrippen een eigen woord.

`DES ZEWES BAREN'

Taalkundig gezien is de slotklank van het woord sneeuw interessant. Deze had er eigenlijk niet mogen staan. Het Duitse Schnee eindigt ook niet op een - w . In het Middelnederlands werd snee gezegd. De - w in sneeuw komt van de verbogen vormen van het woord snee . Bijvoorbeeld uit de tweede naamval. De middeleeuwers zeiden niet `van snee', maar `sneewes', dus met een w . Later werd die - w ook achter snee geplakt als het geen tweede naamval was. Zo ontstond sneeuw . Snee `sneeuw' is te vergelijken met het woord zee . `De baren van de zee' werden in het Middelnederlands `des zewes baren' genoemd. En in Zeeland wonen Zeeuwen , geen Zeeën en zij spreken geen Zees , maar Zeeuws . Het verschil tussen zee en zeeuw is dus nog bewaard gebleven; dat tussen snee en sneeuw niet.

We hebben deze winter heel wat sneeuw gehad, maar er waren (en er komen misschien nog) ook andere vormen van bevroren neerslag, zoals hagel, onderkoelde regen, ijsregen en witte dauw of rijp. In de zomer en bij niet al te koud weer in de winter krijgen we te maken met hagel , matglaskleurige brokjes of bolletjes die als stenen uit de lucht vallen, hard als kiezel. Het woord hagel is verwant met het Griekse woord káchlêks dat `steen' of `kiezel' betekent. In sommige Duitse dialecten wordt in plaats van `es hagelt' `es kieselt' gezegd.

Onderkoelde regen en ijsregen hebben ijzel tot resultaat. IJzel is lelijk, donker en verraderlijk. De Engelsen spreken bij ijzel niet voor niets van black ice . IJzel is glad en bevindt zich op plaatsen waar je overheen moet. Rijp is mooi, wit - white frost zeggen de Engelsen - en je hoeft er alleen maar naar te kijken.

VAN RIJP TOT RIJM

Rijp en rijm : twee varianten in het Nederlands; in het noorden rijp en in het zuiden rijm . In het kerstliedje van Maria die naar Bethlehem zou gaan, staat in het tweede couplet: `'t hageld' en 't sneeuwde en 't was er zo koud; de rijm lag op de daken'. Vaak wordt er in het Vlaamse weerbericht over een bries gesproken, maar in de winter zijn het vooral de rijmplekken die me intrigeren. Zou dat ijzel zijn? In Duitsland zegt men Reif . De Duitsers hebben vaak een f waar wij een p hebben. Vergelijk schlafen maar met slapen . Reif komt overeen met rijp . In het Engels wordt rijp white frost of hoar frost genoemd: witte of grijswitte vorst. In plechtig of literair of in verouderd Engels is rijp rime , wat dus lijkt op de Zuidnederlandse variant rijm . Ook in het Scandinavisch tref je die m aan: rijp in het Zweeds heet rim of rimfrost . Het Frans heeft rijm uit het Germaans overgenomen in de vorm frimas . Maar die vorm is al lang weer verdrongen door het Zuidfranse woord givre .

Rijp en ijzel, de mooie en de lelijke kant van de winter.

IJzel maakt deel uit van ons kwakkelklimaat met wintertemperaturen rond het vriespunt. Dan kan er onderkoelde regen ontstaan, regen van nul graden of net beneden nul; of ijsregen, regen die onder het vallen bevriest. Komt dergelijke regen neer op onze straten, wegen, bomen, telefoondraden enzovoorts, dan is er sprake van ijzel . Omdat ijzel zozeer van ons is, hebben wij er een echt, een niet samengesteld woord voor. De meeste andere talen omschrijven het verschijnsel. Zo noemt het Frans ijzel verglas , een woord dat uit twee delen bestaat: verre `glas' en glas/glace `ijs'. Het betekent dus ijs dat er uitziet als glas, dat doorzichtig is. In sommige Engelse dialecten bestaat het woord izle , maar dan in de betekenis van `rijp' of `ijspegel'. IJzel wordt in het Engels black ice of ice frost genoemd.

EEN KLEINTJE IJS

In het Duits van de vroege Middeleeuwen was het woord ijzel bekend in de vorm isilla `ijskegel'. Bij het verschijnsel ijzel spreken onze oosterburen nu van Glatteis : glad ijs. Ze kunnen dat ook figuurlijk gebruiken: `einen auf Glatteis führen'. Dat kunnen wij ook: `zich op glad ijs begeven'. Maar daarmee is Glatteis nog geen mooi ijzelwoord. Een Scandinavische taal als het Zweeds, toch ook een Germaanse taal en nauw verwant met de onze, kent helemaal geen woord voor ijzel. IJzel bestaat er niet, dus waarom zou men er een woord voor verzinnen? In het Deens noemt men ijzel isslag `ijsneerslag', ook niet zo'n geweldige vondst. Maar Friesland kent de ijzel wel. Allicht, gezien het klimaat. In het Fries is ijzel izel . En het erbij horende werkwoord is izelje `ijzelen'.

Het woord ijzel is afgeleid van ijs door middel van het achtervoegsel - el , dat een verkleining aangeeft. We kennen dat achtervoegsel - el ook in andere woorden zoals in druppel naast drop , pukkel naast pok , bussel naast bos , eikel naast eik , kruimel naast kruim , trommel naast trom en nog veel meer. Steeds duidt het iets kleins of iets jongs aan. IJzel betekent dus een klein laagje ijs, een dun laagje ijs. Maar o, zo verraderlijk!

Titulatuurgids

Titulatuur heeft het in de laatste decennia flink te verduren gehad. Het moest maar eens afgelopen zijn met die onzin! Titels moesten het liefst geheel worden afgeschaft of ten minste sterk versimpeld. Inmiddels is de smaak veranderd en valt een herleving van de aandacht voor de correcte vorm te constateren. Maar wat is die correcte vorm ook al weer? Wie dat wil weten, pakt de zojuist verschenen Titulatuurgids . In deze gids hebben G.H.A. Monod de Froideville en jonkvrouwe E.A.S. den Beer Poortugael de Nederlandse regels voor het gebruik van titulatuur bijeengebracht. Het boek is niet alleen zeer praktisch, maar ook informatief; aan het vademecumgedeelte gaat een inleiding vooraf waarin J. Bos een historisch overzicht geeft van het gebruik van titulatuur in Nederland.

De Titulatuurgids is verschenen bij de SDU en kost f 32,50. ISBN 90 12 06877 0

Bedrijfscommunicatie

Van Professionele bedrijfscommunicatie verschijnt deze maand een nieuwe editie. Het boek is geheel herzien en uitgebreid met hoofdstukken over het schrijven van advertenties en jaarverslagen. Ook de algemene principes van het tekstschrijven komen uitgebreid aan de orde. De auteurs, H. van Ommen en E. van Kuppenveld, geven beschrijvingen van de belangrijkste gedrukte media en zetten voor elk medium uiteen hoe de conceptontwikkeling en het feitelijke tekstschrijven in hun werk gaan. Het boek wordt afgesloten met aparte hoofdstukken over `schrijven voor globale lezers', `persoonlijk schrijven' en `schrijven met vaart'.

Professionele bedrijfscommunicatie verschijnt bij Wolters-Noordhoff en kost f 52,50. ISBN 90 01 66401 6

Voetbalterminologie

In Het voetbalwoordenboek verklaart Rob Siekmann 500 voetbaltermen met uitleg over en toelichting op de spelregels, de techniek en de tactiek van de voetbalsport. Ook heeft Siekmann veel anekdotes opgenomen.

Het voetbalwoordenboek wordt uitgegeven door Mondria uitgevers en kost f 14,90. ISBN 90 6555 418 1

Schrijfkunst

Bij uitgeverij Contact verscheen onder de titel De kunst van het schrijven een vertaling van John Gardners praktische en erudiete handleiding voor het schrijven van verhalen. Het boek is van enige Nederlandse voorbeelden voorzien door Jan Fontijn. De kunst van het schrijven kost f 24,90. ISBN 90 254 6794 6

Spreekvaardigheid

In Over spreken gesproken zet Anne van der Meiden, hoogleraar public relations en massacommunicatie aan de Rijksuniversiteit Utrecht, zijn visie op vele aspecten van het spreken uiteen. Het is een van de weinige boeken op het gebied van de taalbeheersing waarin niet de schrijf- maar de spreekvaardigheid centraal staat. Van der Meiden gaat onder meer in op het belang van spreken door de eeuwen heen, de rol van het spreken in de public relations, non-verbale aspecten van het spreken en modellen voor het opbouwen van voordrachten.

Over spreken gesproken. Aspecten van een nieuwe retorica verschijnt bij Wolters-Noordhoff en kost f 37,50. ISBN 90 01 58340 7

Vakwoordenboek

Het boek met de eenvoudige titel BDI-terminologie is een echt vakwoordenboek. BDI staat voor `bibliotheek en documentaire informatie'. BDI-terminologie bevat termen die worden gebruikt door bibliothecarissen en documentalisten, en termen uit de grafische sector, uitgeverij en boekhandel. Het is een verklarend woordenboek waarvan de trefwoorden ook van hun Engelse, Franse, Duitse en Spaanse equivalenten zijn voorzien. BDI-terminologie wordt uitgegeven door het Nederlands Bibliotheek en Lektuur Centrum en kost f 125,-. ISBN 90 6252 123 1

Scheepvaarttermen

Nederland is van oudsher een land van water. Vandaar dat in onze taal veel uitdrukkingen voorkomen die afkomstig zijn uit de vaktaal van schippers, vissers en zeelieden. In We zien wel waar het schip strandt heeft Jan Berns tal van deze termen en uitdrukkingen verzameld. Wie kent ze niet: bakzeil halen, schoon schip maken, spijkers op laag water zoeken en alle zeilen bijzetten. De auteur is directeur van de afdeling dialectologie van het P.J. Meertens-Instituut te Amsterdam.

We zien wel waar het schip strandt. Zee- en scheepvaarttermen in het dagelijks taalgebruik kost f 17,50 en wordt uitgegeven door BZZTôH.

ISBN 90 6291 620 1

Vrouwen en taal

In Het gewicht van de directrice gaat Agnes Verbiest, docent Taalbeheersing aan de Rijksuniversiteit Leiden en auteur van een boek over gespreksanalyse, in op allerlei facetten van vrouwentaal en vrouw-onvriendelijke taal.

Het gewicht van de directrice. Taal over, tegen en door vrouwen wordt uitgegeven door Contact en kost f 19,90. ISBN 90 254 6908 6

Conferentie over taalfouten

`De doorwerking van taalfouten in school, opleiding en bedrijf' is een conferentie die wordt georganiseerd door het Nederlandse Genootschap van Leraren, de Stichting Let Op Uw Taal (verbonden aan het Genootschap Onze Taal), de Nederlandse Taalunie en de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde.

De sprekers zijn: G. Moll, O. de Wandel, Wiel Kusters, D. Coens, F.R. Daems, H. Heestermans, C. Goossens, J. Klaassen, W. v.d. Camp en E. Nijpels.

De conferentie wordt gehouden op 18 april in Theater `Achterom', Stadsschouwburg te Breda, van 9.30 tot 17.00 uur.

U kunt u inschrijven bij het N.G.L. (t.a.v. Frida Davids), Postbus 407, 3300 AK Dordrecht.

Lezing over etymologie

In het aprilnummer van 1989 en het januarinummer van 1990 is door Marlies Philippa iets gezegd over de Kiliaanstichting. Doel van deze stichting is een geheel nieuw wetenschappelijk etymologisch woordenboek samen te stellen. Een Belgisch-Nederlands team van specialisten op het gebied van de geschiedenis van onze woordenschat werkt eraan. Vanaf 1992 zal er tien jaar lang ieder jaar een aflevering van 1200 lemmata verschijnen.

Met ingang van dit jaar wordt er jaarlijks een Kiliaanlezing gehouden. Op 15 april om 20.15 uur geeft Camiel Hamans de eerste Kiliaanlezing, getiteld Geloof, hoop en liefde. Over etymologie. Alle belangstellenden zijn welkom. Plaats: Centraal Faciliteitengebouw RUL, Cleveringaplaats 1, Leiden.

Olandesismi Nederlandse leenwoorden in het Italiaans Alex Verstegen - student Italiaans, Amsterdam

In het septembernummer van Onze Taal verschenen artikelen over Nederlandse leenwoorden in het Engels, het Frans en het Bahasa Indonesia. Ook een rijke taal als het Italiaans lijkt op het eerste gezicht niet veel te kunnen winnen bij het overnemen van woorden uit het Nederlands. Toch bestaan er wel dergelijke leenwoorden, zoals blijkt uit onderstaande lijst.

Het ontstaan van leenwoorden wordt sterk bevorderd door de vooraanstaande plaats van een volk/taalgebied op een bepaald vlak in een bepaalde tijd. Zo stammen bijvoorbeeld veel sporttermen uit het Engels vanwege de verbreiding van vele sporten vanuit het negentiende-eeuwse Engeland. Muzikale en andere artistieke vaktermen zijn grotendeels afkomstig uit het Italiaans. Daarnaast spelen geografische factoren een rol bij het `lenen' van woorden, evenals bijvoorbeeld handel en oorlog.

Nederlandse leenwoorden in het Italiaans nemen een zeer bescheiden plaats in door het beperkte contact tussen beide taalgebieden. Ze zijn voornamelijk afkomstig uit de wereld van handel en scheepvaart en stammen uit de zeventiende en achttiende eeuw. De helft van deze woorden is rechtstreeks overgenomen uit het Nederlands en aan het Italiaanse fonetische systeem aangepast. Het grootste deel van de overige woorden is via het Frans in het Italiaans terechtgekomen, terwijl ook het Engels enkele malen als `bemiddelaar' is opgetreden. Helaas zijn de meest recente, uit het Nederlands afkomstige leenwoorden afrikaans, boero en apartheid.

Het overgrote deel van de woorden op de lijst is aan het Italiaans aangepast. Alleen afrikaans, apartheid en polder bleven onaangetast, al zou je dat niet zeggen wanneer je ze door een Italiaan hoort uitspreken.

De lijst is verre van volledig. Ze is samengesteld uit `olandesismi' die ik tijdens mijn studie Italiaans ben tegengekomen. In de eerste kolom staan de Italiaanse woorden met tussen haakjes hun eventuele afwijkende huidige betekenis. Sommige woorden komen alleen (nog) in Italiaanse dialecten (dial.) voor. In de tweede kolom staan de oorspronkelijke Nederlandse termen met tussen haakjes eventueel hun betekenis, en in de derde de eventuele tussenvorm en -taal (F=Frans, E=Engels, Sp=Spaans, ME Lat=Middeleeuws Latijn).

afalà (dial.) afhalen (neerhalen) affaler (F) afrikaans Afrikaans - apartheid apartheid - archibugio hakebusse (soort buks) harquebusse (F) babordo bakboord bâbord (F) baccalà bakeljauw (kabeljauw) bacalao (Sp) blocco blochuus (blokhut) blocus (F) blocco blok bloc (F) boero boer - bompresso boegspriet beaupré (F) borgomastro burgemeester - boscimano bosjesman - bottino buyte, buyten (buit) butin (F) boulevard bolwerk boulevard (F) brandy brandewijn brandy (E) chope schopen (pint) - colza koolzaad - dicco dijk - diga dijk digue (F) dock docke (dok) dock (E) droga (drug) droog drogue(F) fambrosa (dial.) braambezie (framboos) framboise (F) iceberg ijsberg - kermesse (kermis) kerkmisse kermesse (F) kit (bouwpakket) kitte (kruik) kit (E) lanzichenecco landsknecht - machignone (dial.) makelaar - manichino mannekijn mannequin (F) merlino meerling, marren (vastbinden) merlin (F) ottentotto hottentot - pacco pak - pinco pinke (type boot) - polder polder - pompelmo pompelmoes - quartiermastro kwartiermeester - scialuppa sloep chaloupe (F) scorbuto scuerbuyk (scheurbuik) scorbuthum (ME Lat) snack snac(k), snacken (gretig bijten) snack (E) statolder stathouder stathouder (F) stoccafisso stocvisch - tribordo stierboord (stuurboord) (s)tribord (F) tricot (trui) strick, stricken tricot (F) vagone (wagon) wag(h)en wagon (E)>(F) yacht jaghte yacht (E)

JAARVERGADERING ONZE TAAL mr. H.W. van Rees - secretaris Genootschap Onze Taal

Op donderdag 16 mei aanstaande zal in een van de zalen van Hotel Krasnapolsky te Amsterdam om 15.00 uur de Jaarvergadering 1990 worden gehouden. Op die dag zal het precies zestig jaar geleden zijn dat ons genootschap op die plaats in Amsterdam werd opgericht. De agenda luidt als volgt:

1. Opening door de voorzitter 2. Verslag jaarvergadering 1990 3. Jaarverslag 1990 4. Financieel verslag over 1990 5. Verslag kascommissie 6. Benoeming nieuwe kascommissie 7. Bestuurssamenstelling:

a. mr. L.J. Pieters treedt af in verband met het bereiken van de 70-jarige leeftijd b. kandidaat-bestuurslid prof. dr. J. Renkema 8. Wijziging van de statuten 9. Mededelingen 10.Rondvraag 11.Sluiting

Het jaarverslag, de financiële stukken over 1990, alsmede het concept voor de statutenwijziging liggen een half uur voor aanvang van de vergadering ter inzage. Het concept van de statutenwijziging ligt, zoals de statuten bepalen, ook minimaal vijf dagen voor de Algemene Ledenvergadering ter inzage op het kantoor van het genootschap, Laan van Meerdervoort 14a, Den Haag.

JOUNE

Drs. P.M. Kaashoek - afd. Taalbeheersing, Academie voor de Journalistiek, Tilburg

`Mag ik de joune, Chris?' Vragend kijkt Bram zijn tweelingbroertje van vijf jaar aan. Welke verklaring kan worden gegeven voor deze kindertaalvariant (joune) van het zelfstandig gebruikte bezittelijke voornaamwoord jouwe ?

Uit de taalverwervingsliteratuur blijkt dat kinderen hun moedertaal in fasen leren. Grof geschetst komt het erop neer dat na de brabbelperiode de imitatie-tijd aanbreekt. De jonge taalgebruiker reproduceert de zinvolle klanken die worden geuit door de volwassene. Naarmate peuters ouder worden, begrijpen zij meer woorden. Zij gaan deelnemen aan wat 18plus-taalgebruikers `communicatie' noemen.

Onderzoek van Eve Clark (The Ontogenesis of Meaning (1979)) leidde tot de veronderstelling dat een van de belangrijkste kenmerken van taalverwerving in de beginfase de ik-gerichtheid is. Anders gezegd: vanuit het ik-perspectief leert het kind taal en communiceert het met zijn omgeving. Voor taalverwerving van kinderen betekent deze aanname dat de jonge taalgebruiker tamelijk vroeg persoonlijke (en bezittelijke) voornaamwoorden als ik, mij (mijn, de mijne) kent. Later volgen dan de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden, die wat perspectief betreft op anderen gericht zijn: hij, hem, de zijne, ons, onze, en dergelijke.

Als verklaring voor joune geef ik de volgende redenering. Gesteld dat de hypothese van Clark (1979) juist is, namelijk dat het kind de wereld vanuit het eigen gezichtspunt beschouwt en ook op deze wijze taal verwerft, dan kent een vijfjarige het zelfstandig gebruikte bezittelijke voornaamwoord de mijne eerder dan bijvoorbeeld de zijne, de hunne, de hare. Bram produceert op hypercorrecte wijze joune. Hij maakt een analogie: joune is overeenkomstig mijne en zijne. De vormen en de patronen ondersteunen zijn analogie: mij ne, zij ne, hun ne. Wie een betere verklaring weet, mag het zeggen.

KILIAANLEZING

In het aprilnummer van 1989 en het januarinummer van 1990 is door Marlies Philippa iets gezegd over de Kiliaanstichting. Doel van deze stichting is een geheel nieuw wetenschappelijk etymologisch woordenboek samen te stellen. Een Belgisch-Nederlands team van specialisten op het gebied van de geschiedenis van onze woordenschat werkt eraan.

Het boek moet ongeveer 1200 lemmata gaan bevatten en het wordt bij Brill uitgegeven. Vanaf 1992 zal er tien jaar lang ieder jaar een aflevering van 1200 lemmata verschijnen. Na afloop van het project kunnen deze afleveringen in twee banden worden ingebonden. De eerste aflevering bevat de letter a en een gedeelte van de b .

Om het project wat meer bekendheid te geven werd er door de stichting in 1989 een internationaal etymologencongres georganiseerd. De congresbundel met de weerslag van de lezingen zal binnenkort uitkomen. Met ingang van dit jaar wordt er jaarlijks een Kiliaanlezing gehouden. Op 15 april om 20.15 uur geeft Camiel Hamans de eerste Kiliaanlezing, getiteld Geloof, hoop en liefde. Over etymologie . Alle belangstellenden zijn welkom. Plaats: Centraal Faciliteitengebouw RUL, Cleveringaplaats 1, Leiden.

Eerste hulp bij klinkerbotsing Wat wilt u, leesgemak of schrijfgemak? Harry Cohen - Brussel

Er zou heel wat minder geharrewar over de spelling zijn als we voor elke klank een aparte letter hadden. Dat kan natuurlijk nooit met een alfabet van maar zesentwintig letters. Het aantal klanken in de gesproken taal is veel groter en ons spellingsysteem zit dan ook vol vereenvoudigingen en afspraken om dat verschil te overbruggen. Voor de weergave van klinkers zijn bijvoorbeeld in eerste aanleg maar vijf lettertekens beschikbaar. Voor het overige behelpen we ons met diverse kunstjes, onder andere een stelsel van letterparen waarvan elk een bepaalde klank vertegenwoordigt: ei, oe, eu, enz.

DRIE MOGELIJKHEDEN

We zijn met dit systeem van letterparen zo vertrouwd dat niemand er moeilijkheden mee heeft. Lezers kunnen echter in de war raken wanneer in een woord twee klinkertekens achter elkaar komen die als een paar kunnen worden opgevat, terwijl dat niet de bedoeling is: geillustreerd, zoeven, vreugdeuren . Dit soort verwarring wordt geacht op te treden bij de lettercombinaties aa, ae, ai, au, ee, ei, eu, ie, oe, oi, oo, ou, ui, uu. De schrijver geeft de lezer daarom een signaal dat aanduidt dat de twee letters ieder afzonderlijk uitgesproken dienen te worden (anders geformuleerd: dat de twee letters tot verschillende lettergrepen behoren). Voor deze klinkerscheiding kennen we twee tekens: het koppelteken (vreugde-uren) en het trema (geïllustreerd) . Er zijn echter ook gevallen waarin geen van beide tekens wordt geplaatst (extraneus) .

In de keuze tussen deze drie mogelijkheden zijn we niet vrij. Iedereen voelt wel zo'n beetje aan hoe het `moet', maar daarmee is de eenheid van spelling niet gewaarborgd. De officiële regeling van deze materie (Groene Boekje, hoofdstukken VII en VI, punt 8) vormt geen samenhangend geheel. Een analyse van de woordenlijst in het GB doet vermoeden dat de bedoeling is: in samenstellingen een koppelteken, in de overige gevallen een trema (zie Onze Taal september 1988, blz. 132-133). In beginsel althans, want er zijn nogal wat afwijkingen, zowel systematische als incidentele. Bovendien vinden de auteurs van het Groene Boekje dat gestudeerde mensen zich niet altijd aan de tremavoorschriften behoeven te houden. Pure anarchie, zal de een zeggen; vrijheid, blijheid, juicht de ander.

In 1988 kwam de Werkgroep ad hoc Spelling met een voorstel voor een allesomvattende regeling (zie Voorzetten 20, blz. 113 e.v.). De inhoud is zo eenvoudig als men zich maar wensen kan: tussen de delen van een samenstelling wordt klinkerscheiding aangeduid met een koppelteken (cocaine-inspuiting) , op alle andere plaatsen (grondwoorden, buigingsvormen en afleidingen) blijft signalering achterwege (cocaine) . Het trema zou dus uit ons spellinginstrumentarium moeten verdwijnen. In de motivering wordt onder meer aangevoerd dat het `liggende streepje' meer aansluit bij het internationale gebruik en dat het trema internationaal niet gangbaar is. Laten we daarom eens nagaan wat gebruikelijk is in de ons omringende talen.

DUITS

Het ligt voor de hand dat men in deze taal het trema buiten de deur houdt. Er zou immers keer op keer verwarring met de umlaut optreden. Alleen in vreemde woorden en eigennamen blijft het teken behouden (`de Staël'). Het koppelteken (`Bindestrich') wordt wél als klinkerscheidingsindicator gebruikt, maar uitsluitend in een samenstelling die uit zelfstandige naamwoorden bestaat (dus See-Erfahrung maar seeerfahren) . Na de invoering van de thans in voorbereiding zijnde spellingherziening (zie Onze Taal mei 1990, blz. 80 e.v.) wordt dit gebruik facultatief. Zooorchester, Hawaiiinsel en Teeeier zullen dan dus ook mogen.

ENGELS

Het trema is nu praktisch uitgestorven, maar voor de oorlog kwam men het nogal eens tegen (coöperate) . De woordenboekmakers moesten er echter toen al niets van hebben. De gezaghebbende Oxford Concise Dictionary bevatte in zijn eerste druk (1911) maar één trefwoord met een trema (naïve) en daar is het tot op de dag van vandaag bij gebleven. In minder ingeburgerde vreemde woorden en in eigennamen wordt het trema meestal gehandhaafd.

Het koppelteken (hyphen) wordt wél nog als klinkerscheider gebruikt (co-operate) , maar ook dit is, naar het zich laat aanzien, een aflopende zaak. Zelfs vrij moeilijk leesbare woorden als microorganism, coauthor en reify komt men steeds vaker zonder enig teken tegen, ook in woordenboeken. De laatste vesting wordt gevormd door woorden die beginnen met een der voorvoegsels re-, pre- of de- , gevolgd door een -e- (re-enter, pre-emptive, de-escalate) , alsmede enkele harde noten als co-opt en de-ice . Maar zelfs bij deze categorieën valt een neiging tot aaneenschrijven waar te nemen, vooral in Amerika. Dit alles betekent niet dat de hyphen bezig is uit het Engelse schriftbeeld te verdwijnen. Volgens een moderne opvatting dient dit teken als hulp bij de uitspraak te worden afgeschaft, maar in andere functies juist frequenter gebruikt te worden.

ITALIAANS, SPAANS, PORTUGEES

Afgezien van een kleine groep Spaanse woorden op -uë is het trema in deze talen niet (meer) bekend.

FRANS

Hier leeft het trema nog in volle glorie, in honderden woorden, waaronder een flink aantal bijbelse en andere eigennamen. Voor 1870 waren het er nog meer, maar in dat jaar werd poëte op last van de Académie poète . Bij de spellingherziening die nu op stapel staat, wordt niet één trema afgeschaft; er komen er zelfs enkele bij. Laten we echter niet vergeten dat klinkerscheiding in het Frans zwaar weegt. Woorden als haïr, ambiguë en coïncidence zouden zonder trema de kans lopen totaal anders uitgesproken te worden. Ook het koppelteken (`trait d'union') kan als klinkerscheider fungeren, maar dit komt niet vaak voor.

GEVOLGEN VAN AFSCHAFFING

Er is bij ons weer een spellingherziening in voorbereiding. Wellicht komt daarbij ook de klinkerscheidingaanduiding aan de orde. Met het oog hierop wordt deze tour d'horizon besloten met enkele opmerkingen rond de voorstellen van de Werkgroep.

Koppelteken. Het voorstel om klinkerscheiding tussen de delen van een samenstelling aan te geven met een koppelteken, sluit goed aan bij de bestaande praktijk. Veel schrijvers hebben immers de neiging om op die plaats om andere redenen een koppelteken te zetten, bijvoorbeeld wanneer het woord erg lang is (levensverzekering-maatschappij) of wanneer er een eigennaam in voorkomt (Philips-toestel) of zelfs wanneer er twee klinkers naast elkaar in staan die helemaal geen paar kunnen vormen (giro-afschrift) . Wat men ook van deze streepjesziekte moge denken, het koppelteken is op deze plaats een vertrouwd gezicht (en niet alleen op het Nieuws voor doven en slechthorenden). Het Groene Boekje somt nog allerlei andere gevallen op (Hoofdstuk VI). Het belangrijkste is evenwel dat het voorstel in overeenstemming is met de regel die - zoals hierboven gesuggereerd - bij de spelling van samenstellingen in de Woordenlijst stilzwijgend is gevolgd.

Een tweede voordeel van het voorstel is de grotere efficiëntie van het koppelteken. Experimenteel onderzoek heeft aangetoond dat lezers er sneller op reageren dan op een trema (zie C. van Duyn jr., Trema of koppelteken?, De Nieuwe Taalgids 61, blz. 12 e.v.). Anderzijds is onlangs ook een argument tégen het voorstel van de Werkgroep vernomen: is het publiek voldoende vertrouwd met het taalkundige begrip `samenstelling' (tegenover `afleiding') om de regel vlot te kunnen toepassen?

Overigens is er naast de samenstellingen in strikte zin nóg een categorie woorden waarvoor het koppelteken als klinkerscheider moeilijk gemist kan worden. Het gaat om woorden met voorvoegsels als anti-, auto-, contra-, extra-, homo-, macro-, pre-, pro-, stereo-, enz., voorvoegsels die vaak op het punt staan een eigen leven te beginnen. Pseudosamenstellingen?

Trema. Afschaffing van het trema zou voor het schrijvende deel van de natie ongetwijfeld een verlichting betekenen, maar dat gaat ten koste van een zeker leesgemak. Niet bij woorden als hiëroglief en maïs natuurlijk, daar zou de nieuwe schrijfwijze alleen maar van werkelijkheidszin getuigen. Ook niet bij het klinkerpaar -ae-; de NRC laat het trema van Israël en zijn afleidingen al jarenlang weg en niemand schijnt daar last van te hebben. Ook -oi- kan best zonder. Maar wat denkt u als lezer van woordbeelden als geent, geeerd, geind, geurmd, ruzien, lilaachtig, zeeen, protozoon of jojoen?

Bij het beantwoorden van deze vraag dient bedacht te worden dat in het Duits analoge spellingbeelden voorkomen (beendet, beinhalten, beunruhigt, Kolonien, Klimaanlage, schneeerhellt) en dat daar geen klachten over gehoord worden. Evenmin hebben Engelstaligen moeilijkheden met coalition naast coal of meander naast mean , noch met de muziekterm euouae . Vergelijkingsmateriaal is ook dichter bij huis te vinden. De meeste lezers van Onze Taal zullen de vorige Nederlandse spellingherziening niet hebben meegemaakt, maar heus, er heerste toen grote somberheid over de communicatiestoornissen die zouden ontstaan wanneer de verschillen as en asch, slepen en sleepen of kolen en koolen verdwenen.

Hier werd een zeker leesgemak opgeofferd voor het gerief van de schrijver. Maar wie treurt daar vandaag nog over?

De Leestekenwijzer P.J. van der Horst - Warmond

Het is plezierig in Onze Taal (januari 1991, blz. 14) te lezen dat mijn Leestekenwijzer volgens de heer P.A.J. Wels een verdienstelijke functie vervult en veel informatie biedt. Wels heeft ook enkele punten van kritiek. Ik heb daar niet veel moeite mee - te meer omdat het onderwerp `leestekens' nog niet eerder zo is uitgespit - maar op enkele opmerkingen wil ik graag reageren, omdat ze een verkeerd beeld kunnen geven.

Wels meent dat de lezer in de Leestekenwijzer nogal eens wordt geconfronteerd met voorschriften in plaats van met adviezen. In het voorwoord heb ik nadrukkelijk aangegeven dat het in het boek níet om voorschriften gaat. Juist omdat - zoals Wels ook opmerkt - de adviezen in diverse publikaties nogal eens uiteenlopen, heb ik hier en daar een voorkeur gegeven, meestal met een argumentatie.

Het voorbeeld m'n/mijn is door Wels niet zo gelukkig gekozen, want ik heb de voors en tegens van beide vormen wel degelijk genoemd, met het advies de vormen met apostrof in zakelijke teksten te vermijden (`ze ontsieren de tekst en doen gemakzuchtig aan').

Wels heeft er bezwaar tegen dat een nootcijfer of asterisk aan het einde van de zin - `tegen goed gebruik in' - soms vóór en soms ná de punt komt. Het is niet duidelijk hoe hij aan deze constatering komt, maar het is wel degelijk gebruikelijk - en dat ligt ook voor de hand - om nootcijfers of asterisken te plaatsen bij het woord of de woorden waar ze werkelijk bij horen. (Hij besteedt in zijn boek nogal wat aandacht aan barbarismen*.) En als ze op een hele zin slaan, komen ze na de punt. (Hij heeft in een ander boek aandacht aan dit onderwerp besteed.*)

Wels schrijft dat ik het gebruik van komma's in opsommingen afraad, maar dat ik ze zelf wel op die manier gebruik. Het spreekt vanzelf dat je komma's in een opsomming niet kunt missen, maar ik doelde natuurlijk op langere opsommingen, waarvan de delen puntsgewijs onder elkaar staan, voorafgegaan door een letter, cijfer of streepje. Daarachter kan (als ze met een kleine letter beginnen) het best een puntkomma komen.

Mijn criticus meldt ook dat ik niet zou hebben aangegeven waarom de puntkomma's de voorkeur hebben. Ik schrijf dat ze gebruikt worden om de delen van een opsomming duidelijk te scheiden. En in de zes pagina's die ik aan dit leesteken heb gewijd, wordt wel duidelijk dat de puntkomma op een grotere scheiding duidt dan een komma.

Tot slot: het is Wels opgevallen dat ik soms een `simpele stijl' gebruik. Hoewel hij dit als minpunt bedoelt, vind ik dat een verheugende constatering. Het is een elementaire eis van een dergelijk boek - en eigenlijk van alle geschreven teksten - dat het goed leesbaar is voor de doelgroep. Waarom zou je het ingewikkeld formuleren als het ook eenvoudig kan?

Eerlijk gezegd vind ik het allemaal nogal gezocht. Het is jammer dat Wels wel aandacht besteedt aan - in zijn ogen - onvolkomenheden in het boek, maar voorbijgaat aan het feit dat de Leestekenwijzer het eerste boek is dat zoveel aandacht besteedt aan dit verwaarloosde onderwerp. Het had ook best vermeld mogen worden dat het niet alleen aan taalkundige aspecten aandacht besteedt: er komen ook allerlei typografische regels aan bod. Nu steeds meer niet-grafici drukwerk gaan maken, is kennis daarvan van groot belang.

Malapropismen (11) * Pas op, als u deze schade vergoedt, schept u een president. * Ze hebben mijn broer onder culturele gezet. * Saddam is in Amerika al verscheidene malen als oorlogsmisdadiger beschilderd. * Dat zijn mensen die menen dat de wereld naar hun poppen moet dansen. * Maar wij hebben te maken met een harde kern van notabele wanbetalers. * Ons bedrijf doet zaken voor astronautische bedragen. * De dame leed na de geboorte van haar kind aan een pastorale depressie. * `Mijn buis van extase is verstopt', aldus een oorpatiënt. * `Ik ben helemaal transparant', zei de bezwete dame.

* Hij houdt van muziek en loopt dan ook constant met zo'n workmate op zijn hoofd. * Helaas, ik kan het niet lezen, want er staan alleen maar Chinese karikaturen. * Worden bij het tectyleren ook de cocosbalken behandeld? * De veroordeelde ging in castratie. * De gladiatoren van de centrale verwarming moesten worden schoongemaakt. *In Rome hebben ze het amfibietheater bezocht. * Ze zullen deze nieuwe opleiding sterk propaganderen. * Na die stortbui kwam hij thuis als een bezopen kat. * Dit kan voor ons de weg plavuizen. * De heer Bakker ging direct van wal na de opening. * Er zijn nogal wat projecten die op stapel liggen. * `Begaande grond uitsluitend bereikbaar via het trappenhuis.' * Voor het invriezen moet je de groente even balanceren. * Ik ben bijna zeventig, maar nog helemaal fataal.

* Hier kunt u terecht voor alles op het gebied van kleding, textiel en aanverwachte artikelen. * Hij heeft de gek met haar gestoken. * Ik zal mijn vraag nog een keer overstellen. * Daar kraait geen hond meer naar. * Ja hoor, hij kwam goed geslagen op het ijs! * De eenheid in de DDR komt nu duidelijk op de terugtocht te staan. * Het voorstel stuitte tegen de borst van enkele bestuursleden. * Hij kent daar weg noch steg. * Dat zijn de beste zangers: ze zijn de coniferen van het koor. * Dat kun je op je buik aanvoelen. * Ik zie het somber zitten. * Die leraar kent het klappen van het bijltje wel. * Je hoeft toch niet over alle slakken te vallen? * De Russische republieken vallen als los zand uit elkaar. * Het dieet is op iedereen afzonderlijk afgespitst. * Dat is wel de dorpel die de emmer doet overlopen. * Als pijltje bij paaltje komt, durft de lafaard niet. * Vandaag was er na de dienst een collecte voor de economen van de Kerken. * Hij is uit het oog van de naald gekropen.

* De groep werd uitgenodigd twee nummers aan te leveren voor de complicatie-cd die begin 1990 verscheen. * Wij wonen in een ruime eensgezinde woning. * Je kon er een speld in een hooiberg horen vallen. * Hem is de grond onder de voeten weggemaaid. * Zij steken de draak met mij aan. * Ze zaten met gloeiende kolen op me te wachten. * Het weer was intussen wat opgeklaterd. * Hem is de moed toen in de schoenen geschoven. * Met knipogende knieën werd gedanst op de warme klanken van het orkest. * Wethouder Snijders stak het spits af.

Kindermalapropisme

* Mammie, mag ik weer in het papierenbadje?

Gehoord of gelezen en ingezonden door: dr. J.H.F. van Abeelen, Nijmegen; G. Crisson, Alphen a/d Rijn; Ellen Gabel, Ouderkerk aan de Amstel; GAK Amsterdam; mw. G.J.M. Geels, Doetinchem; A.M. Geerling, Blaricum; Nol Hell, Nijmegen; S.A. Kleinhout-Bax, Exloo; R.G. Kool, Purmerend; M.F.H. Koot, Dongen; E. Kuipers-Schouten, Nietap; Joost Mangnus, Nuenen; M. A. Mannaert, Amsterdam; dr. ir. E.R. Muhring, Middelbeers; N. van der Noordt, Rotterdam; Maud Pijnenburg, Schijndel; Anne de Poel, Den Helder; mr. D.F. Richters, Rotterdam; Albert Rottier, Amersfoort; mw. A.S. Snijders-Bode, Arnhem; A.J. de Swarte, Amsterdam; J. Tuttel, Eelde; G. van Weerd, Overijse; Cees Wiersma, Zwijndrecht; en redactieleden van Onze Taal.

Malle propismen F. Jansen

Malapropismen vormen nu al meer dan een jaar een vast onderdeel van de redactievergaderingen. Elke keer ligt er een stapeltje inzendingen, elk vaak met vier of vijf voorbeelden. De malapropismen die u onder ogen krijgt, hebben een uiterst strenge selectie overleefd. Waarom krijgen we zulke stapels? Natuurlijk is een belangrijke oorzaak dat het aantal manieren om iets fout te doen oneindig is. Een andere oorzaak is op de balk en de splinters terug te voeren. Tot dusver kwam er geen brief binnen met een begin als `Zelf gebruikte ik voortdurend [X] als ik [Y] bedoelde, totdat mijn vrouw me erop wees dat ik een malapropisme gebruikte.' De brieven beginnen wel vaak met `Van mijn patiënten hoor ik ...' of `Onze werkster zegt voortdurend ...'

Ongetwijfeld is er nog een oorzaak: het is niet zo duidelijk wat we onder een malapropisme moeten verstaan, zodat de inzendingen allerhande soorten afwijkingen van de standaardtaal bevatten. Voor deze onduidelijkheid hoeft zich overigens niemand te schamen, want in de literatuur over dit onderwerp is eveneens sprake van verwarring. Dat mag lastig zijn voor de geleerden, ons geeft het enige speelruimte om de malapropismen als volgt af te bakenen:

een malapropisme is het onbewuste gebruik van een verkeerde woordvorm (of uitdrukking) als gevolg van het bestaan van verwarring met een of meer andere, erop lijkende woordvormen (of uitdrukkingen).

Voorbeelden zijn: twee-continentenlijm voor tweecomponentenlijm, juriscorrespondentie voor jurisprudentie en toen ging mij een belletje op voor toen ging mij een lichtje op of toen ging bij mij een belletje rinkelen.

GEEN MALAPROPISMEN

Volgens deze definitie is lang niet elk gevolg van onjuist woordgebruik een malapropisme. In de eerste plaats vallen vergissingen en versprekingen uit de boot. Een voorbeeld uit een NOS-journaal, waarin de nieuwslezer over Wall Street opmerkte `de beurs gaf een daling op alle fronsen te zien'. Natuurlijk is fronsen een mengvorm van fronten en fondsen, maar het is uiterst onwaarschijnlijk dat de nieuwslezer ook maar éven in de veronderstelling verkeerde dat deze mengvorm het juiste woord was. De oorzaak van zulke vergissingen is meestal dat de spreker het andere woord al in gedachten had, omdat hij van plan was het in een volgende zinssnede te gebruiken. Vaak zet de spreker zijn vergissing recht, en het zal niet gauw gebeuren dat hij dezelfde foutieve vorm een tweede keer gebruikt.

In de tweede plaats komen puur betekenisloze verhaspelingen niet in aanmerking, want die zijn niet ontstaan door verwarring met een ander woord. Zo vond ik eens in opstelletjes tientallen varianten van het woord carburateur (karpateur, karrapateur, kappeteur, etc.) en noteerde Stutterheim* nog meer vervormingen van evacueren (fakweren, evacatutueren, etc). In zulke gevallen moeten we aannemen dat de sprekers ooit oppervlakkig kennisgemaakt hebben met de goede vorm, zonder gelegenheid te hebben gehad om de precieze woordvorm te leren. Verkeerd beklemtoonde woorden horen in dezelfde buitengesloten categorie thuis. Ten slotte is een woord dat in een totaal verkeerde betekenis gebruikt wordt (zoals casu quo voor `en') ook geen malapropisme.

MISSES MALAPROP

De omschrijving van malapropisme is dus tamelijk eng wat de vorm van de woorden betreft. Aan de andere kant zien we geen beperkingen wat de sprekers betreft, in tegenstelling tot sommige onderzoekers die malapropismen aan ongeschoolde taalgebruikers voorbehouden achten. Etymologisch is dat overigens ongetwijfeld correct: de naamgeefster van onze fout, Mrs. Malaprop, een achttiende-eeuwse toneelfiguur, was niet geschoold. Toch is het onjuist om te menen dat een studie mensen van malapropismen zou vrijwaren. Uit de mond van een gepromoveerde neerlandica noteerde ik onlangs: `Met dat type onderzoek heb ik geen affiliatie' (i.p.v. affiniteit). Hoogstens zou het volgende het geval kunnen zijn: de malapropismen van ongeschoolden vallen meer op, omdat de woorden die zij verwarren, bekend zijn bij hoger geschoolde hoorders. Daarentegen gaat het bij de `geleerde' malapropismen om de verwarring van woorden die voor iedereen moeilijk en abstract zijn. Verder lezen hoger opgeleiden natuurlijk meer, waardoor ze meer kans hebben om zichzelf stilzwijgend te corrigeren.

VERMOEDELIJKE OORZAKEN

De overblijvende malapropismen kunnen we op twee manieren indelen: naar vermoedelijke oorzaak en naar resultaat. Eerst de vermoedelijke oorzaak. Uit de definitie blijkt al dat aan de wieg van een malapropisme een min of meer gelijkluidende woordvorm of uitdrukking moet staan. Verwarring van twee totaal verschillende woorden uit hetzelfde betekenisveld leidt niet tot een malapropisme. Iemand die mes bedoelt en bijl in zijn achterhoofd heeft, hoor je nooit mijl uiten. Sterker nog, als in die omstandigheden toch mijl geuit werd, zouden hoorders het woord niet als malapropisme opvatten.

Toch stimuleert een overeenkomst in de betekenis van twee woorden tot op zekere hoogte de vorming van malapropismen. In de inzendingen van de lezers treffen we vrij veel voorbeelden van lichte betekenisverwantschap aan (het goede woord staat steeds na het streepje): volksmanager - volksmenner, pertinent - permanent, insex - incest, barrage - ballotage en gereïncarneerd - gereanimeerd. Verder blijkt uit de voorbeelden dat de betekenis van het malapropisme meestal voorstelbaarder, concreter is dan die van het bedoelde woord: privaat - privacy, narcis - narcist, liguster - illuster en poliepkliniek - polikliniek. De extreemste voorbeelden hiervan zijn de veranderingen in woorden die we alleen kennen als deel van uitdrukkingen en zegswijzen. Een goed voorbeeld is `hij heeft veel plannetjes bekokhalsd'; bekokstoofd komt alleen in deze uitdrukking voor. Deze neiging naar het concrete is overigens alleen een tendens; tegenvoorbeelden zijn prognose/prothese en capsones/capsules.

VORM-OVEREENKOMST

Welke overeenkomst in de woordvormen draagt het meest bij aan de verwarring? Een voorlopige beschouwing van de inzendingen levert de volgende tendensen op:

- Woordlengte in aantallen lettergrepen. De meeste malapropismen hebben evenveel lettergrepen als de bedoelde vorm. Als er verschil in lengte bestaat, is het malapropisme trouwens eerder langer dan korter: het type transplantatie/transfusie komt dus meer voor dan het type gefuseerd/gefusilleerd.

- De plaats van de hoofdklemtoon. Verreweg de meeste malapropismen hebben precies dezelfde klemtoonverdeling als het bedoelde woord. Een van de uitzonderingen is concubinaat/combine.

- De eerste klanken. De meeste malapropismen beginnen precies hetzelfde als de bedoelde woorden. Het geval tumor/tuba is dus veel normaler dan eucharisma/charisma. De ontsporing vindt pas plaats in de tweede of daaropvolgende lettergreep. Als het woord een uitgang heeft (zoals -ogisch of -atie), dan wordt daar meestal ook niets aan veranderd.

- De herkomst van de woorden. Oorspronkelijke leenwoorden worden meestal door leenwoorden uit diezelfde taal vervangen. Een kras voorbeeld is jacquet/cachet.

Ten slotte is het alsof soms zelfs de geschreven vorm een rol speelt. Hoe kunnen we anders vaccinerend/fascinerend verklaren, dan door aan te nemen dat de c die in fasc wel geschreven maar niet uitgesproken wordt, stuurt naar de klankvorm vaks in vaccinerend?

HET PUNTJE VAN DE TONG

Deze tendensen kunnen misschien iets duidelijk maken over de manier waarop we de woorden in ons hoofd hebben opgeslagen: vormaspecten als lengte, klemtoonstructuur en woordbegin spelen de hoofdrol; de betekenis speelt een bijrolletje. De vormbewustheid van het woordenboek in ons hoofd blijkt ook uit het blokkeervermogen van malapropismen. Vraag iemand naar het vreemde woord voor `niet tijdelijk' of `vrouwenarts', en het antwoord luidt binnen de seconde permanent en gynaecoloog . Onze reactie op (1) en (2) is meestal anders:

(1) Dat zomerhuisje is niet bedoeld voor pertinente bewoning.

(2) Zij ligt in de kinologische afdeling van het ziekenhuis.

We weten dat de onderstreepte woorden fout zijn, maar kunnen niet snel op het goede woord komen. Het malapropisme hangt als een gordijn voor het goede woord, zodat we daar geen toegang toe hebben. Hoe meer de woordvormen verschillen, des te zwakker wordt het blokkeereffect: stand op heden blokkeert stante pede nauwelijks.

NIET BESTAANDE WOORDVORMEN

We kunnen de malapropismen ook indelen op grond van de taalvorm waarin ze resulteren. In verreweg de meeste gevallen die we tot nu toe behandelden, leidde de verwarring tussen de taalvormen tot de keuze van een bestáánd woord: in het hoofd van de spreker heeft de ene woordvorm een vijandige overname gepleegd op een andere. Maar er zijn ook woordfusies mogelijk. Dan versmelten twee woorden tot een woordvorm die tot dusver niet bestond. Voorbeelden zijn juriscorrespondentie, lemitigeren, financieeltropisch, improvisorisch, eucharisma. Verder horen alle versmolten uitdrukkingen (zoals `toen ging mij een belletje op', en `daar heeft hij een harde kluif aan') tot deze categorie.

Zulke woordversmeltingen komen veel minder in onze verzameling voor, maar zijn wel bijzonder interessant, omdat we eruit kunnen opmaken hoe `woordjes leren' in de praktijk in zijn werk gaat. Taalkundigen analyseren gelede woorden (dat zijn woorden als spreekuur en spreekster) door aan elk vormdeel (spreek, uur, -ster) een aparte betekenis te hechten. Zulke analyses zijn wel wetenschappelijk overtuigend, maar er is geen enkele garantie dat de taalgebruikers al die woorden op dezelfde manier analyseren. Ik denk dat gewone taalgebruikers bij veel gelede woorden slechts aan één onderdeel een - vage - betekenis toekennen. De rest van de woordvorm bestaat voor hen uit betekenisloze klankresten, die zonder veel problemen door andere te vervangen zijn. Een gewoon malapropisme scherpt ons deze gang van zaken in. Een mooi malapropisme verhelpt het gebrek aan betekenis. Zo kiert door corpuleren aanzienlijk beter het lijfelijke karakter van deze bezigheid heen, dan bij copuleren het geval is.

Blijf insturen!

*C.F.P. Stutterheim, Taalbeschouwing en Taalbeheersing . Amsterdam 1970, derde druk

Wíl of kán de aanvrager de huursubsidie-brochure niet begrijpen? Ruud Muschter

Gegadigden voor huursubsidie moeten een formulier invullen dat toegelicht wordt in een brochure. Formulier én brochure zijn erg moeilijk te volgen. Dat vindt ook Ruud Muschter, plaatsvervangend chef van de Groningse afdeling Huursubsidie. Hij laat zien welke kenmerken van de structuur en de formulering van de brochure struikelblokken vormen voor de lezers, en doet enkele suggesties voor verbetering.

Van de administratieve handelingen die jaarlijks door een groot publiek uitgevoerd moeten worden, wordt het aanvragen van huursubsidie beschouwd als een van de beruchtste. Een groot aantal mensen kan om uiteenlopende redenen met een ingewikkelde brochure niet goed uit de voeten. De kwaliteit van de tekst blijkt daarbij het grootste struikelblok te vormen. Wat is er mis met de tekst?

TEKST KOMT NIET OP GANG

Mijn belangrijkste bezwaren tegen de inhoud van de brochure gelden de versnipperde wijze waarop de boodschap wordt gebracht en het feit dat de brochure maar niet op gang komt. Dat laatste wordt veroorzaakt door de vele doublures, wat al blijkt uit de paragraaftitels:

Inhoud;

Inleiding (waaronder een kopje `algemene voorwaarden' en de subkopjes `inkomen' en `huur');

Vóór het invullen (met subkopjes als `algemene informatie', `omschrijving van enkele begrippen', `toelichting op de vragen', enzovoort).

Hierna volgt een nieuw hoofdstuk, getiteld `Algemene informatie' en opnieuw een hoofdstuk `Omschrijving van enkele begrippen', waarin wederom huur en inkomen aan bod komen.

Dan volgt een hoofdstuk `Toelichting op de vragen', waarin de regelmatig herhaalde rubrieken nóg een keer aan de orde worden gesteld.

Men is, gekomen op bladzijde 21 van de 55 bladzijden-tellende brochure, dus reeds ettelijke malen dezelfde begrippen gepasseerd, die echter steeds weer anders ten opzichte van elkaar gerangschikt worden. En dat wekt onnodig veel irritatie of verwarring.

VERSNIPPERDE BOODSCHAP

Men zoekt het antwoord op een vraag, komt daarover informatie tegen, meent het juiste antwoord gevonden te hebben en vergeet of weet niet dat elders aanvullende informatie staat die gelezen moet worden. De brochure somt een aantal toekennings- en afwijzingsgronden op, maar versnippert deze wel over de gehele brochure. Dat veroorzaakt wederom veel verwarring. Het is beter als alle informatie over één onderwerp bij elkaar in een overzicht wordt gezet. Een voorbeeld: ``U komt niet in aanmerking wanneer u: a) te jong bent, of b) te duur woont, of c) te veel verdient, of d) vermogensbelasting betaalt, of e) ... Verderop in deze brochure worden de uitzonderingen besproken."

Wat de formulering betreft, kan de brochure verbeterd worden door vaker en beter signaalwoorden te gebruiken, en door duidelijker aan te geven wanneer een passage een hypothetische strekking heeft.

MEER SIGNAALWOORDEN

Lastige verbanden in een betoog zijn die waarin de ene alinea een uitgangspunt verwoordt dat in de daaropvolgende alinea wel of juist niet uitgewerkt wordt; zo'n verband is vooral lastig wanneer men tijdens het lezen van die tweede alinea lange tijd in onzekerheid verkeert of het uitgangspunt nu wel of niet uiteengezet wordt. In het ergste geval blijft men permanent in het duister tasten.

In de huursubsidiebrochure staan alinea's die zó onduidelijk zijn dat aanvragers met weinig leeservaring er geen raad mee weten. Op blz. 9 deelt de ene alinea mee dat de wijziging op de Wet Inkomstenbelasting vaak geen gevolgen heeft voor de aanvragers. Dan komt in de volgende alinea de uitzondering, maar met een zeer lange aanloop: in een zin van 42(!) woorden wordt pas bij het 34ste woord duidelijk dat er in bepaalde gevallen wél gevolgen zijn:

(knipsel voorbeeldzin blz 9)

Het signaalwoord voor dat verband is echter . Totdat je dit signaalwoord tegenkomt, weet je tijdens het lezen niet of er een echter of een immers zal volgen. Het vervelende is dat je het probleem voelt aankomen, en daardoor op twee sporen lezend de tweede alinea ingaat en probeert te begrijpen. Van niet-geoefende lezers kan men zo'n krachttoer onmogelijk verlangen. De brochure had veel aan duidelijkheid gewonnen als echter vooraan had gestaan:

alinea 2: `Er zijn echter wel gevolgen voor degenen die ...'

HYPOTHETISCHE ZINNEN

Een merkwaardig zinstype is het type dat ik de hypothetisch/feitelijke constructie zou willen noemen. Deze verwoordt een hypothetische situatie als ware het een feitelijke gebeurtenis. De brochure geeft een overzicht van de stukken die bij het aanvragen van huursubsidie overgelegd moeten worden en begint de opsomming van de diverse inkomenssituaties met: `U heeft aangifte inkomstenbelasting gedaan' (blz. 8). Zo'n boodschap kan logisch gezien terecht tot de reactie leiden: `ik heb helemaal geen aangifte gedaan!' Een enigszins getrainde lezer begrijpt natuurlijk dat hier iets is weggelaten en wat er wordt bedoeld. Daar mag echter niet zonder meer op worden gerekend. Beter is dan ook een vollediger formulering als: `Als u een belastingbiljet hebt ingevuld...'

Bladzijde 8 geeft zoals gezegd de constructie `U heeft....gedaan' (hypothetisch/feitelijk). Een alinea verder staat: `Als uw partner ... inkomen ... heeft' (hypothetisch). In de verwoording van gelijksoortige situaties is dus geen eenheid aangebracht. Uiteraard is voor stilistische afwisseling veel te zeggen, maar ik ben van mening dat in een brochure als deze een strakke en eenvormige tekst de aandacht beter gevangen houdt en de duidelijkheid ten goede komt.

Op bladzijde 29 wordt de verhuurdersverklaring besproken: `Deze verklaring wordt door de verhuurder ingevuld.' Deze formulering combineert de lijdende vorm met de hypothetisch/feitelijke vorm. Een zin als `Uw verhuurder moet deze verklaring voor u invullen' (zakelijk maar duidelijk), of `Vraag uw verhuurder of hij deze verklaring voor u invult' (vriendelijker) lijkt adequater.

Ten slotte zal de brochure aan aantrekkelijkheid en leesbaarheid winnen als er minder zinnen in de lijdende vorm in staan, en als de toon waarop de lezer wordt aangesproken minder wisselingen vertoont.

De lijdende vorm hoeft niet tegen elke prijs vermeden te worden, maar veel zinnen in de brochure zouden aan leesbaarheid winnen wanneer ze van hun lijdende vorm worden verlost. Maar niet alleen vanwege de leesbaarheid is de actieve vorm bij de vragen over inkomenspositie beter.

Over het geschatte inkomen treft men op bladzijde 25 de volgende zin aan: `Als kan worden voorzien dat uw inkomen...' Zo'n formulering is schimmiger dan `Wanneer u kunt voorzien...' of `Wanneer u voorziet...' Hier is de lijdende vorm om een veel subtielere reden ongewenst: de aanvrager moet aangeven of zijn inkomen verandering zal ondergaan. Hij is degene die in staat is deze veranderingen te voorzien, dus op hém rust de plicht er melding van te maken. De lijdende vorm bindt deze verantwoordelijkheid niet zo strak aan de aanvrager: `Als kan worden voorzien...' lijkt in het midden te laten of dat door de aanvrager zelf, de werkgever of wie dan ook moet geschieden.

TOON BROCHURE

De toon die in een tekst wordt gekozen, bepaalt in grote mate de sfeer van een brochure. Bij het aanspreken van de aanvragers zoekt men altijd een compromis tussen een te stugge en een te vage of vertrouwelijke toon. Hierin zijn allerlei gradaties. Er ontstaat al gauw een functionele familiariteit, die de inhoud minder gemakkelijk zichtbaar maakt. De brochure kan op dit punt verbeterd worden, mede doordat breedsprakigheid en strakke formuleringen elkaar te veel afwisselen. De in de tekst opgenomen constructies met `U moet...' (voorschrift) zijn duidelijk en correct, ondanks het feit dat zij de toon van de tekst enigszins hard kunnen maken:

Zij worden echter dikwijls opgenomen in zinnen met een keuvelend karakter, die het korte en zakelijke van de `u-moet'-mededeling weer tenietdoen.

SOORTEN LEZERS

Hoewel de kwaliteit van de tekst van formulier en brochure verreweg het grootste struikelblok vormt, speelt ook de houding en werkwijze van de invuller een rol. Daarmee moet bij het herzien van de tekst eveneens rekening worden gehouden. Ik sta daarom nog even stil bij de invullers, die ik in ten minste zes groepen zou willen indelen:

1. De categorie Ik heb nog één vraagje : aanvragers die het formulier nauwkeurig en zonder probleem invullen. Ze hebben er plezier in de aanwijzingen zorgvuldig te lezen en beschouwen het goed invullen als een uitdaging.

2. De categorie Wilt u het niet even voor mij doen? : aanvragers die het invullen vermoedelijk wel kúnnen, maar dit uit tijdgebrek, luiheid of ongeduld niet doen. Zij leveren formulier, brochure en envelop liefst onmiddellijk ongelezen weer in.

3. De categorie Dat staat nergens in de brochure/Vorig jaar hoefde dat ook niet : quasi-slachtoffers van ingewikkelde regelingen. Zij kunnen zich redden als ze echt willen, maar vullen formulieren slordig in, lezen onzorgvuldig en zijn altijd in de contramine.

4. De categorie Mijn buurman zegt... : aanvragers die geen enkele regeling of brochure meer vertrouwen. Zij boren eigen bronnen aan om aan de gewenste informatie te komen.

5. De categorie Ik ben een heel eind gekomen : aanvragers die het formulier met enige moeite kunnen invullen, maar die gaandeweg afhaken omdat zij ergens in het traject vastlopen.

6. De categorie Gelukkig heeft mijn zoon het voor me willen doen : aanvragers die het formulier niet kunnen invullen uit onvermogen.

Voor welke categorie heeft het zin om de brochure te verbeteren?

De eerste groep zal het met een verbetering alleen maar gemakkelijker krijgen. Aan de vijfde categorie is de meeste eer te behalen: hier treffen we immers de invullers aan die, ondanks hun goede inzet en hun gezwoeg, niet verder komen. Kwaliteitsverbetering zal ertoe leiden dat deze aanvragers geen hulp meer nodig hebben.

Het is niet zeker dat mensen uit groep zes baat zullen hebben bij verbeteringen: niet zelden geven ze de moed al op als het formulier in de bus valt. Ondersteuning door familie of door ambtenaren zal nodig blijven.

De categorieën twee, vier (en drie, voor zover die niet onverbeterlijk is) zijn belangrijk, omdat een sympathiek en duidelijk formulier met een helder geformuleerde brochure hen misschien over de streep naar categorie één of vijf kan trekken. Grondige tekstuele herziening behoeft dus zeker geen verspilde moeite te zijn!

Het naaikransje van de NOS Karel Roskam - Bussum

Televisie is beeld. Sommige televisiemakers vinden taal kennelijk maar een hulpmiddel en springen slordig om met teksten. Zoals bij de vertaling van een tekst in de NOS-documentaire `Met de Prijs voor Ogen', over de rassenongelijkheid in de VS. Over een van de vrouwelijke activisten werd opgemerkt dat zij naar een `naaikransje' ging, terwijl in de Engelse tekst sprake was van de `NAACP' - de National Association for the Advancement of Coloured People. Het welzijn van zwarte vrouwen in die tijd zal zeker ook bevorderd zijn door naaicursussen, maar `naaikransje' is wel een erg vrije vertaling van `NAACP'.

In het NOS-Journaal werd bericht over een gijzeling in Londen. De misdadiger werd de gijzelaar genoemd. Journalisten blijven deze fout maken, en zij voeren aan dat het voor de hand ligt om gijzelaar actief te zien, zoals ook handelaar en roddelaar . Waarom wordt die zelfde fout dan nooit gemaakt bij martelaar? Waarom zou martelaar niet de persoon zijn die martelt? Iedereen beseft kennelijk dat martelaar het slachtoffer is en niet de dader. Niemand heeft Hitler ooit `de grootste martelaar aller tijden' genoemd.

Bij de televisie moeten verschillende mensen zulke (ver)taalfouten onder ogen krijgen: de vertaler, de bewerker, de bureauredacteur, de eindredacteur en de presentator. Er moet dus een mogelijkheid zijn om dergelijke fouten tijdig te ontdekken.

Want televisie is beeld, maar van televisiemakers mag verlangd worden dat zij onze taal als `hulpmiddel' correct gebruiken.

Zijner en andere oude naamvallen Drs. J.H. Mommaerts - octrooigemachtigde, Den Haag

Lezer Van Heel uit Veere valt in het decembernummer op blz. 241 terecht over de balk van radarwerk (i.p.v. raderwerk) in een boekbespreking in de NRC, maar de genitiefsplinter in de titel van het NRC-artikel, `Zijne Majesteits radarstoomschip Soembing overgedragen aan Japan', noemt hij niet.

Immers Zijne Majesteits moet zijn Zijner Majesteits , afgekort Zr.Ms. (schip, gezant e.d.), tegenwoordig dus Hr.Ms., waarin de r voor de eind-r in zijner/harer staat (majesteit is vrouwelijk). Vergelijk: des duivels oorkussen, het huis mijns vaders, en dergelijke.

De genitief staat wellicht deftig, maar leidt herhaaldelijk tot ongelukjes. Zo schreef een paar nummers eerder een schrijfster in Onze Taal over dingen die des vrouws zijn. En er is onlangs een boek geschreven met de titel De Lof der Dwang; bij zotheid gaat der natuurlijk wel op, maar dwang is (m), en dan wordt het zot.

Daarom: vermijd de genitief, want daar komen ongelukken van. Of zoek het even op als het niet anders kan.

De taalgrens Gemengde gevoelens PCUdB

Ik begaf mij met zeer gemengde gevoelens op weg. De resultaten waren vreselijk middelmatig. Heel misschien zien we elkaar nog wel eens.

De voorafgaande zinnen lijken elk voor zichzelf aan duidelijkheid weinig te wensen over te laten. Eventueel vraagt men zich af wat het verband tussen die mededelingen is, maar men zal het met mij eens zijn dat de interpretatie van de zinnen afzonderlijk niet op problemen stuit.

Ik vertrok met de pest in mijn lijf. De resultaten waren in hoge mate teleurstellend. Je kunt nooit weten of we elkaar niet nog eens een keer tegen het lijf lopen.

Daar staat zo ongeveer hetzelfde als in de eerste drie zinnen, akkoord?

En nu het vreemde. Wat zijn zeer gemengde gevoelens? Gemengde gevoelens zijn, mogen we aannemen, een mix van positieve en negatieve emoties. Als ik voor 0,01% somber ben en voor 99,99% vrolijk, dan zijn mijn gevoelens niet echt gemengd te noemen. Maar ook omgekeerd, als ik voor 0,1% vrolijk ben, en voor 99,9% somber, ook dan is het woord gemengd niet echt op zijn plaats. Gevoelens zijn dus gemengder te noemen naarmate de positieve en de negatieve emoties elkaar beter in evenwicht houden. Maar dat bedoel ik helemaal niet met zeer gemengde gevoelens. In ons taalgebruik zijn gevoelens gemengder naarmate de negatieve kant overheerst. Hier zijn twee verklaringen voor. De eerste is leuk, de ander is waar.

Eerst de leuke verklaring. De Nederlandstalige is van nature dermate opgeruimd dat positieve gevoelens altijd bij hem of haar de overhand hebben. Meer dan 50% somber wordt hij of zij nooit. Dus worden de gevoelens inderdaad gemengder naarmate hij of zij somberder wordt.

Nu de saaie, maar ware verklaring. Gemengde gevoelens is een eufemisme voor akelige gevoelens. Dus zeer gemengde gevoelens is een eufemisme voor zeer akelige gevoelens. De deur die ik hiermee intrap, lijkt zo wagenwijd open te staan dat ik mij bijna schaam deze trivialiteiten aan het papier toe te vertrouwen.

Hoewel, als de ware verklaring zo triviaal is, dan zou die ook moeten opgaan voor andere voorbeelden.

Probeer maar met gemiddeld. Gemiddeld is een eufemisme voor slecht, dus zeer gemiddeld voor zeer slecht. Dat lijkt op het eeste gezicht aardig bedacht, maar is dat wel zo? Is niet eerder gemiddeld een eufemisme voor tamelijk slecht en zeer gemiddeld een eufemisme voor tamelijk zeer slecht, te lezen als bijna onaanvaardbaar slecht?

Dit lijkt wat vergezocht. Maar de eufemisme-theorie wordt absoluut onhoudbaar als we haar op het tekstfragment aan het begin van dit artikel zouden toepassen. Heel misschien zien we elkaar nog wel eens. Dat betekent niet dat de kansen van het weerzien heel dicht in de buurt van 50% liggen, ook niet heel dicht in de buurt van 0% of 100% (wat het geval zou zijn als misschien een eufemisme voor onwaarschijnlijk respectievelijk waarschijnlijk was), nee, heel misschien betekent zoveel als: het is niet erg waarschijnlijk, en ook geen ramp dat het niet waarschijnlijk is, maar het zou wel leuk zijn als het toch gebeurde.

Deze rubriek is recent `De taalgrens' gaan heten. Deze vat ik op als de grens tussen wat logisch verklaarbaar en absoluut onvoorspelbaar is in de taal. Heel misschien heeft u ook wat voorbeelden en heel, heel misschien zou u me die willen doen toekomen.

Nogmaals `verloskundige' Prof. dr. G.J. Kloosterman - gynaecoloog/obstetricus, Amsterdam

Op mijn stukje in het septembernummer `Verloskundige: toppunt van seksisme' zijn verschillende reacties binnengekomen.

Meermalen wordt gesteld dat er wel degelijk een mannelijk equivalent voor het woord vroedvrouw zou bestaan: vroedmeester. Dit is onjuist. Het woord vroedmeester brengt tot uitdrukking dat het gaat om een manspersoon met extra kennis in moeilijke verloskundige situaties. In 1701 schreef Hendrik van Deventer:

``De Christelijke en Natuurlijke Eerbaarheijdt leerdt het Vrouwelijk geslagt, soo veel als mogelijk is, haar Teeldeelen te bedecken, selfs voor malkanderen, hoe veel te meer voor de Mannen. Soo nu een uyterste noodt haar verpligt in een swaren Arbeijdt een Man of Mans-persoon tot hulp te roepen, soo eijscht de rede (...) dat een Vroedmeester in sulck een geval met woorden en daden soodanig te werke ga, dat nog de Barende Vrouw, nog de Omstanders of Omstanderessen geen oorsaken van schaamte nog aan droefheijdt worde gegeven.''

In 1859 werd voorgesteld een hogere klasse van vroedvrouwen, met grotere bevoegdheden, in het leven te roepen, die dan de naam vroedmeesteresse zou mogen dragen. De Middeleeuwse benamingen vroedvrouw, wies-vrouw, sage-femme, Hebamme, midwife en jordemorder stammen alle uit de tijd dat het verlenen van verloskundige bijstand als een uitsluitend vrouwelijk ambacht werd beschouwd. Van deze woorden bestaan dan ook geen mannelijke equivalenten.

De aanduiding verloskundige is een verzamelbegrip, van toepassing op een ieder die verloskundig werkzaam is, ongeacht aard en duur van de opleiding of afbakening van de daaruit voortvloeiende bevoegdheden. Uiteraard is die term ook niet gebonden aan een bepaalde sekse. Vandaar dat wij naast accoucheur de accoucheuse kennen en naast Geburtshelfer de Geburtshelferin .

In Thorbecke's wet op de uitoefening van de geneeskunst van 1869 wordt de titel arts omschreven als: genees-, heel-, en verloskundige. In die zelfde wet worden de opleiding en bevoegdheden van de vroedvrouw geregeld. Die

- telkens bijgestelde - opleiding leidt ertoe dat de jonge vroedvrouw een grotere kennis en ervaring heeft in de theoretische en praktische verloskunde dan de pas afgestudeerde arts en, mede door de beperking in haar bevoegdheid, bij uitstek gemotiveerd en toegerust is om de autonomie van de aanstaande moeder te respecteren en een spontane baring na te streven. In ons verloskundig bestel neemt de zelfstandig werkende vroedvrouw een uiterst belangrijke plaats in. Haar een eeuwenoude titel ontnemen met als enige argument dat men een man toch geen vrouw mag noemen, terwijl de doctoranda verheugd moet zijn met de titel drs. (een niet afgestudeerde man), dat acht ik nog steeds een uiting van seksisme en bovendien een nodeloze verarming van onze taal.

Hou je en doe in dialect

Jan Tuttel - Eelde

In de taalergernissen die zijn weergegeven op blz. 242-243 van het decembernummer 1990 staan twee dingen die geen ergernis waard zijn. Ze zijn gewoon, althans kunnen dat zijn als je het in je dialect kent en gebruikt.

Het hou je ken ik in mijn moerstaal, het Twents, als hold oe . Als ik een mede-Tukker ontmoet heb, wordt bij het afscheid vaak gezegd `Nô, goodgoan en holdoe!' Vrij vertaald `Nou het ga je goed en hou je haaks (of taai)!' Kort en kernachtig.

Het gedoe met doe , eveneens aangemeld door Paul Troost uit Wijchen, is in mijn dialect evenzo een normale zaak. Doen en doet blijken voor veel toepassingen geschikt. `Doot mie nen suuker eem' betekent `Wil je me de suiker even aangeven?' of korter: `Reik me de suiker even aan'. In bevestigende zin wordt doen ook gebruikt na een opmerking. Degene die het verhaal heeft aangehoord knikt en zegt `Joa, dat dött-e'.

In het levenswerk van G.J.H. Dijkhuis, Twents in woord en gebruik (tweede druk 1981), worden bij doen, doe en doet (doon, doot en döt) zo'n vijftig mogelijkheden beschreven. Een veelzeggend werkwoord, en dat dött 't!

Over `Vlaams' en `Vlamingen'

Bart Vandenberghe - Mortsel, België

Marlies Philippa heeft zeker gelijk als ze erop wijst dat Nederlands - en niet Hollands of Vlaams - de enig juiste taalkundige aanduiding is voor de taal die in Nederland en in het noordelijk deel van België wordt gesproken (Onze Taal januari, blz. 26). In haar artikel lijkt ze echter te stellen dat alleen een inwoner van West- of Oost-Vlaanderen een Vlaming kan zijn. Ze denkt daarbij waarschijnlijk terug aan het vroegere graafschap Vlaanderen. Sindsdien is er echter aardig wat veranderd. In de vorige eeuw bijvoorbeeld gebruikten onder meer de leiders van de Vlaamse Beweging Vlaanderen als naam voor het hele Nederlandstalige gedeelte van België. Sinds de recente `regionalisering' (lees: bijna federalisering) is Vlaanderen nu ook officieel een `gewest' (naast Wallonië en Brussel). Voor alle duidelijkheid: het huidige Vlaanderen omvat de provincies West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen en Limburg, en het noordelijk deel van de provincie Brabant. Inwoners van Leuven (Brabant) en Leopoldsburg (Limburg) zijn dan ook zonder meer Vlamingen. Om gelijkaardige redenen noemen we Kiliaan vandaag ook geen Brabander meer. Het hertogdom Brabant bestaat al lang niet meer. Doordat Duffel zich thans in de provincie Antwerpen bevindt, `is' hij een Antwerpenaar (én Vlaming).

Vlaams en Vlaming zijn zuiver geografische aanduidingen. Als we het over taal hebben, verwijst Vlaams wetenschappelijk uitsluitend naar de dialecten die in de provincies West- en Oost-Vlaanderen gesproken worden. In dit licht is de titel van Hans Rombouts' boek Vloeiend Vlaams dan ook linguïstische onzin. Commercieel echter liggen de zaken vermoedelijk anders.

Total loss

Mr. H.S. Catz - Huizen

Total loss is, anders dan de heer Arthur Kooyman te Edinburgh op blz. 10 van het januari-nummer wil doen geloven, wel degelijk een in het Engels bestaand begrip. Het komt uit het Engelse zee-verzekeringsrecht. Het begrip wordt behandeld in de Marine Insurance Act 1906 en wel in de secties 56-61.

Heel in het kort:

A loss is either total or partial. A total loss is either an actual total loss or a constructive total loss.

Van an actual total loss is sprake wanneer `the subject matter is destroyed or so damaged as to cease to be a thing of the kind insured, or where the assured is irretrievably deprived thereof'.

Van een constructive total loss is sprake wanneer `the subject matter is reasonably abandoned on account of its actual total loss appearing to be unavoidable, or because it could not be preserved from actual total loss without an expenditure which would exceed its value when the expenditure had been incurred'.

Tel uw zegeningen

N. de Vries - Bussum

Naar aanleiding van het artikel van de heer Posthumus in het januari-nummer van Onze Taal wil ik opmerken dat de uitdrukking zijn zegeningen tellen bepaald niet behoort tot de groep van `tot nog toe minder bekende' anglicismen.

Misschien heeft de rooms-katholieke heer Lubbers, wat hem betreft, een vondst gedaan, in protestants-christelijke kring is de uitdrukking overbekend en minstens een eeuw in zwang. Zij is ontleend aan een vroom vers dat, uit het hoofd geciteerd, luidt: `Tel uw zegeningen tel ze een voor een, tel ze, tel ze alle en vergeet er géén, en ge voelt Gods liefde dan door alles heen.'

Het is begrijpelijk dat de heer Harry Cohen niet op de hoogte is met het protestants-christelijke jargon. De heer Lubbers gebruikte een gedeelte van het vers, zoals protestanten dat ook regelmatig doen. Als voorbeeld van een nieuw anglicisme deugt de uitdrukking in elk geval niet.

Naschrift Redactie Onze Taal

Ook een andere lezer van Onze Taal, de heer J. Cramer te Rotterdam, schreef ons over de herkomst van de uitdrukking tel uw zegeningen. Hij zong meer dan zeventig jaar geleden de genoemde regels op de zondagsschool en op bijeenkomsten van de christelijke jongerenvereniging. De melodie doet hem vermoeden dat er sprake is van een nummer uit de bundel Sacred Songs and Solos, die eind negentiende eeuw werd samengesteld door het befaamde Amerikaanse evangelistenpaar Moody & Sankey. De Nederlandse tekst is zonder twijfel aan het Engels ontleend.

Tekstverwerkers en samenstellingen Louis Tigges - Leiden

In zijn artikel over de schrijfwijze van samenstellingen (blz. 181 van oktober 1990) besluit de auteur zijn artikel met de waarneming dat er een ware streepjesrage heerst in kranten en tijdschriften. Zelf doe ik daar ook aan mee om een heel praktische reden. De spellingcontrole van WordPerfect struikelt over veel samenstellingen en dat kost tijd. Daarom schrijf ik woorden als gegevensuitwisseling bij voorbaat al als gegevens-uitwisseling. Het voordeel is dat op die manier alleen de onderdelen van de samenstellingen worden gecontroleerd op schrijffouten.

STRAATRUMOER F. Jansen

Bent u niet tevreden over uw straatnaam? Of weet u van conflicten over een straatnaam in uw buurt? Laat het ons dan weten.

Deze oproep plaatste de redactie bij het artikel `Wonen op Hemelsblauw 23 - prachtig toch?' van Peter Burger in het juli/augustusnummer van Onze Taal 1990. We hadden goede hoop op een schuimende stroom reacties, gezien het constante gemor over moderne straatnamen die niet op -straat of -laan eindigen, en de periodieke opstand die onder Amsterdamse neringdoenden uitbreekt zo gauw ze gemerkt hebben dat het gemeentebestuur het plein waar ze gevestigd zijn de naam heeft gegeven van een verzetsstrijder van de laatste snit.

Die hoop is niet uitgekomen: geen schuimende stroom reacties, maar druppels uit een lekkende kraan. De Nederlander is blijkbaar toch tevreden met de straatnamen.

In Den Haag voeren de Aalbessenstraat en de Meloenstraat naar het Pomonaplein. Menig Hagenaar zal zich hebben afgevraagd: vanwaar die deftige godin te midden van het inheemse ooft?

Het antwoord is simpel. Het plein had eigenlijk Pruimenplein moeten heten, maar dat voorstel van de straatnamencommissie vond de bevolking onwelgevoeglijk. In het Drentse dorpje Erm liggen de gevoeligheden op een ander vlak: daar namen de bewoners op religieuze gronden aanstoot aan Helkampenweg, nu herdoopt tot Hellingenweg.

Twee inzendingen behandelen een politiek probleem. In Heer bij Maastricht werd de Werner von Braunstraat herdoopt in Kelvinstraat, toen aan het licht gekomen was hoe bruin het verleden van de rakettenbouwer geweest was. En ergens in Noord-Holland is ooit de goegemeente te hoop gelopen tegen een Herman Heijermansstraat: dat zou te veel eer zijn voor een socialist. Prompt verbood de weduwe Heijermans de gemeente ooit nog de naam van haar man te gebruiken.

In één inzending worden misinterpretaties op de korrel genomen. Zo schijnt ooit een Eindhovens raadslid te hebben opgemerkt dat de Delibesstraat wel erg ver uit de buurt van de Celebesstraat was. In Zaandam werd de naar de bioloog Dodoneus genoemde straat door iedereen met vanzelfsprekendheid `dode neusstraat' genoemd.

Ten slotte kwam een klacht binnen over de Libellestraat, die in diverse gemeenten deel uitmaakt van de insektenbuurt. Dat moet, vindt de inzender, de Libelstraat zijn. Hij heeft gelijk.

De inzendingen kwamen van P. Balemans, Amsterdam; H. Heiden, Oosterhout; H. Kollen, Krommenie; J. Lubberts, Erm; Sj. Mulder, Utrecht; R. Praat, Den Haag; W. Smulders, Rosmalen en M. de Vringer, Eemnes. Aan allen onze hartelijke dank.

NIEUWBOUW

Ik ben nog nooit zo erg verdwaald geweest, als toen ik laatst een vriend heb opgezocht. Die had zo pas een nieuwbouwhuis gekocht, niet in een straat of laan, maar in een beest.

-Kanarie 8- dat stond me helder voor de geest. Ik heb die avond zeker wel een uur gezocht: Plantsoenen, perken en dan weer een bocht, parkiet of beo, of nog vreemder beest.

Nee, nergens was een straat in oude trant met nummer 1, en 2 dan aan de overkant. De vindingrijkheid van planologen

daar keek ik toch wel eventjes van op, zo artistiek en ook zo overwogen verrassend vaak -`t leek werkelijk nergens op.

Fetze Pijlman

Streeknamen Dr. ir. Thomas Nix - Malaga

Het artikel van Jules Welling in het oktobernummer 1990, waarin het ging over de onregelmatigheid van landnamen, brengt mij ertoe iets te zeggen over de onbegrijpelijke naamgeving van nieuwe of nieuw aangeduide gebieden en plaatsen. Oostelijk Flevoland. Je lacht je de kreukels over de fantasie van de droogstoppel die deze naam bedacht en van de instantie die er haar goedkeuring aan gaf. Waarom niet Oost-Flevoland? Heeft u ooit gehoord van Noordelijk Holland, of van Westelijk Brabant, van Zuidelijk Afrika of van Nederlands Oostelijk Indië?

Nog eens vormgeving Mr. R.W. Asser - Amstelveen

De beschouwing van dr. C.A. Zaalberg over `vormgeven' in Onze Taal van december 1990 was bijzonder interessant, maar ik miste iets. Het spraakgebruik doet naar ik meen meer dan het verdonkeremanen van het oorspronkelijke lijdend voorwerp. Een `mooie vormgeving' wordt gebruikt voor een mooie vorm, niet voor een mooi ontwerpproces. Dit verschijnsel zal niet zo gauw opvallen, want als we over een `mooi vormgegeven auto' spreken, kan er geen misverstand over bestaan dat we het alleen over de vorm als resultaat hebben. Maar er zijn vergelijkbare woorden waarbij betekenisverschillen wel een rol kunnen spelen. Wie over wetgeving en regelgeving spreekt, kan - zo blijkt - wet en regel bedoelen. En dat is niet hetzelfde. Als ik in de media het woord regelgeving tegenkom, worden daarmee meestal alleen de regels zelf bedoeld, niet de wijze waarop zij tot stand zijn gekomen. Ook hier dus de toevoeging van geving zonder dat er iets anders wordt bedoeld dan het woord zonder die toevoeging. Misschien zullen we ook nog beleven dat er naast regelen een overgankelijk werkwoord regelgeven ontstaat?

Overigens: met het woord regeling plegen we zowel het ontstaan als het resultaat aan te duiden. Maar dat woord lijkt het tegen regelgeving af te leggen.

Afgaande op mijn gevoel zou ik de veronderstelling willen wagen dat het gebruik van woorden als vormgeving, regelgeving, verslaggeving en filevorming waar vorm, regel(s), verslag en file worden bedoeld, berust op onze neiging om meer en langere woorden te gebruiken - desnoods fout of zonder duidelijke betekenis - omdat dat gewichtig staat. Normaliterwijze in plaats van normaal, in de relevante thuissituatie in plaats van thuis, zo optimaal mogelijk in plaats van goed, regelgeving in plaats van regels. Dus ook vormgeving in plaats van vorm en vormgeven in plaats van vormen.

Naschrift redactie Onze Taal

Vormgeving is veelal niet hetzelfde als vorm . Als u de nieuwe vormgeving van Onze Taal bewondert, beoordeelt u niet de vorm, het formaat. Daaraan is zelfs niets veranderd. Juist doordat het begrip vorm niet voldoet als aanduiding van het gehele ontwerp, van de compositie van onderdelen die bijdragen aan de totale verschijningsvorm, is behoefte ontstaan aan vormgeving . Voor de nieuwe vormgeving van Onze Taal betekent dit: ook kleur, lettertype, verhouding kop en tekst, `glad' omslag, enz.

Bij regelgeving ligt de zaak anders. Volgens de Grote Koenen is regelgeving `het proces van het geven en voorschrijven van regels'; alleen de Hedendaagse Van Dale voegt daar de oneigenlijke betekenis `de gegeven voorschriften zelf' aan toe. Het is zeker aan te bevelen voor die laatste betekenis regels of regelingen te gebruiken.

Gezegden over `brood' hier en over de grens Riemer Reinsma

Brood is in onze windstreek het allerelementairste voedsel. Het staat elke dag op het menu, of je het lekker vindt of niet. Brood is als basisvoedsel zelfs zo onmisbaar geworden dat het als synoniem kan dienen van `voedsel', `kost': brood op de plank hebben en je brood verdienen hebben dezelfde betekenis als de kost verdienen. Engelstaligen zeggen: to earn the bread, maar voor wie weleens uitgekeken is op dat eeuwige brood biedt de Engelse spijskaart een alternatief: to bring home the bacon. Het Franse equivalent maakt geen melding van brood en evenmin van bacon, maar laat vagelijk doorschemeren dat er een warme maaltijd genoten wordt: de Fransen laten de pot koken (faire bouiller la marmite). Details blijven helaas achterwege.

Hoe belangrijk brood is voor onze dagelijkse voeding blijkt ook uit het grote aantal spreekwoorden en uitdrukkingen waarin het woord brood voorkomt. Een blik in Van Dale onder dit trefwoord laat zien dat er zeer veel brood in ons idioom zit. In dit artikel neem ik een aantal Nederlandse uitdrukkingen en spreekwoorden met brood onder de loep - zonder te streven naar volledigheid - en vergelijk ik ze met uitdrukkingen in een aantal andere talen.

DANSEN VOOR JE BROOD

Wiens brood men eet, diens woord men spreekt. Het spreekwoord constateert een broodnuchter feit: iemand kiest partij voor degene van wie hij afhankelijk is voor zijn levensonderhoud, ongeacht of dat moreel juist is. De Friezen zeggen het net iets mooier: men spreekt met de mond waarmee men het brood eet (men praat mei de mule, der't men brea mei yt). Het Franse spreekwoord laat het niet bij een constatering maar vindt blijkbaar ook dat het zo hóórt: lui louer devons de qui le pain mangeons, `wij moeten diegene prijzen wiens brood wij eten'. De Fransman verlaagt zich hier tot een ware loonslaaf.

Maar Duitsers en Engelsen brengen het er nauwelijks beter af. Zij worden door hun afhankelijkheid van de broodheer getransformeerd in regelrechte variété-artiesten: de Duitsers zingen liedjes, de Engelsen maken dansjes. Wes Brot ich esse, dessen Lied ich singe. Who finds my bread and cheese, it's to his tune I dance. Ook in het Hindoestaanse idioom wordt er door de loonslaven lustig op los gedanst. In de Volkskrant van 26 september 1990 vermeldde Erik Rijks het equivalent in die taal: wiens aap men is, daar danst men voor.

De Russen eten niemands brood, maar zitten op iemands wagen. Op wiens wagen ik zit, diens lied ik zing (na tsjom vozoe sizjoe, togo i pesenkoe pojoe).

DOOD BRENGT LEVEN

Datgene waarmee de een zijn brood verdient, is soms de ondergang van de ander: de een zijn dood is de ander zijn brood (Duits: des einen Tod, des andern Brot). De Friezen zijn iets minder pessimistisch en zeggen dat de een zijn schade de ander zijn brood is (de iene syn skea is de oare syn brea), al hebben ze ook de versie met brood en dood.

In het Engels is het de een zijn adem de ander zijn dood (one man's breath, another's death). Mooi voor die een, maar veel heeft hij daarmee nog niet. Nog geen brood, bijvoorbeeld. We moeten vrezen dat daarvoor ook nog iemand dood moet. Het Italiaans stelt de dood niet tegenover het brood maar tegenover het leven: jouw dood, mijn leven (morte tua, vita mia).

De woorden dood en brood rijmen in de Germaanse talen mooi, maar het Engels had daarnaast toch ook behoefte aan een andere tegenstelling: het vlees van de een is het gif van de ander (one man's meat is another man's poison). Jammer dat dit niet rijmt. Dat had best wat mooier gekund. Ik verzin maar iets: `one man's meat is another man's defeat'.

Het Frans hanteert niet de tegenstelling tussen voedsel en vergif maar die tussen geneesmiddel en vergif: wat de een geneest, doodt de ander (ce qui guérit l'un, tue l'autre).

In het Spaans wordt niet gesproken over `de een en de ander'. De gelukkige en de gedupeerde persoon zijn hier niet anoniem maar dragen de herkenbare namen van modale Spanjaarden: van datgene waaronder Pedro lijdt, wordt Sancho gezond (con lo que Pedro adolece, Sancho sana).

De allermooiste variatie op het thema `de een zijn dood is de ander zijn brood' komt uit hetzelfde Spanje. Wanneer een monnik sterft zeggen de anderen: een vijand minder en een portie meer (cuando un fraile se muere, dicen los demás: un enemigo menos, y una ración más). Waarbij het ongetwijfeld om een portie bróód gaat.

UIT NOOD GEBOREN

Hoe alledaags brood ook is, toch kan het voorkomen dat je er gebrek aan hebt. Dan kun je kiezen: óf het wordt behelpen met iets heel eenvoudigs, óf je neemt iets dat juist veel lekkerder of luxueuzer is. Van dit laatste geval gewaagt het spreekwoord bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien. Franse versie: a défaut de pain on mange des croûtes de pâté; Duits: in der Not ißt man Pastetenrinde für Brot. De spreekwoorden hebben nu natuurlijk een ironische lading, maar vroeger was dat anders. De pasteikorst was niet bestemd om gegeten te worden en gold dus als een niet bepaald luxueuze vervanging voor brood. Het spreekwoord betekende dus: soms moet je je toevlucht nemen tot iets minders. Later dacht men vooral aan de pastei en vatte men de korst als iets lekkers op.

Duitsers behelpen zich graag met koek: wenn man kein Brot hat, soll man Kuchen essen. In het Engels is er wel sprake van korstjes, maar niet van pastei: if you can't crumb, you must eat crust.

De Franse keuken biedt nog meer van dit soort prettige alternatieven. Zo komt de merel in de plaats van de lijster: faute de grives on mange des merles, en is kip het luxueuze surrogaat voor kabeljauw: faute de morue, on mange du poulet. Engelsen nemen wijn voor water: if water cannot be had we must make shift with wine.

ZOETE BROODJES

Beleg en brood vormen een bijna ontroerende twee-eenheid. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de Italiaanse uitdrukking brood en kaas zijn (essere come pane e cacio), oftewel dikke vrienden zijn, of, om `in het brood' te blijven, dikke mik met elkaar zijn. De innige verbondenheid van brood en beleg wordt alleen geëvenaard door die van hand en handschoen: in het Engels bestaat een uitdrukking hand en handschoen zijn (to be hand and glove). Duitsers en Engelsen zijn, net als wij, dicke Freunde , thick friends . Het Fries spreekt van verwante vrienden (sibbe freonen).

Zoete broodjes bak je nadat je je eerst nogal scherp hebt uitgelaten over iets. Je hoopt de desbetreffende persoon alsnog mild te stemmen. De Friese broodjes zijn bij deze gelegenheid niet zoet, maar klein of zacht: lytse of sefte broadsjes bakke . In het Duits rasp je zoethout (Süßholz raspeln), of je deelt honingkoeken uit (Lebkuchen austeilen). Het hangt van de smaak van de begunstigde af welke lekkernij hem het gunstigst zal stemmen. Engelsen eten zelf, en wel humble pie. Een pasteitje van nederigheid.

PLUK DE DAG

vanochtend na het ontbijt ontdekte ik, door mijn verstrooidheid, dat het deksel van een middelgroot potje marmite (het 4 oz net formaat) precies past op een klein potje heinz sandwich spread

natuurlijk heb ik toen meteen geprobeerd of het sandwich spread-dekseltje ook op het marmite-potje paste

en jawel hoor: het paste eveneens

Uit: De wind houdt het droog , C. Buddingh, De Bezige Bij, 1974

WINTERPEEN

winterpeen: wat een woord! maar het is een dikke, smakeloze wortel nog juist goed genoeg om verwerkt te worden in hutspot (al evenmin een delicatesse)

Uit: De wind houdt het droog , C. Buddingh, De Bezige Bij, 1974

Waar komt het woord `cocktail' vandaan? De taalkunde van het shaken Hans Beelen - lector Nederlands, Universität Oldenburg (BRD)

Een goede barmixer is een schaap met vijf poten. Het spreekt vanzelf dat hij een groot aantal cocktailrecepten beheerst en kan ingaan op de nieuwste drinktrends en de individuele wensen van zijn gasten. Vakmanschap en mensenkennis gaan hand in hand met trendgevoel en elegantie - juist deze combinatie van eigenschappen maakt het mixen tot life style, tot verheven materialisme, tot een esthetisch ceremonieel dat het in diepzinnigheid tegen het Japanse theedrinken kan opnemen.

Over de kunst van het shaken en de vraag wat cocktails met taalkunde te maken hebben.

Shaken is meer dan een beetje staan schudden met drankjes. Bij een uitgebalanceerd recept hoort een aangename conversatie. De barmixer is tevens taalkunstenaar: hij kan nog tijdens de ingewikkeldste manipulaties nonchalant over koetjes en kalfjes kouten. Hij gebruikt zijn repertoire aan anekdotes, nieuwtjes, grapjes en weetjes om de gasten op hun gemak te stellen. Want wie een cocktail bestelt, is een levensgenieter die het spirituele niet alleen in het glas verwacht te vinden. Nee, deze fijnproevers weten ook de spreekvaardigheid van de barmixer op waarde te schatten. Daardoor komt het nogal eens voor dat aan de bar nieuwsgierige vragen worden gesteld over vaktermen. De barmixer kent die vragen én hij weet de antwoorden. Hij legt geduldig uit dat amaretto níet van amandelen wordt gemaakt en waarom whisky anders smaakt dan whiskey .

OPDISSEN VAN THEORIE&obc1;N

Cocktaildrinkers zijn kritische consumenten, die vaak het naadje van de kous willen weten. Ze vragen waar dit of dat woord vandaan komt en doen zo een beroep op de etymologische kennis van de barmixer. Deze verklaart zonder omhalen dat punch is afgeleid van pantcha , een Oudindisch woord dat `vijf' betekent (vanwege de vijf ingrediënten in de punch). Bij het serveren van een gin fizz weet de barmixer dat het Engelse gin is afgeleid van het Nederlandse genever , dat op zijn beurt weer teruggaat op het Franse genièvre (jeneverbes). In de zomer legt hij uit dat de sorbet via het Turks en het Perzisch uit het Arabisch komt (sjarba(t): `dronk, teug'); tijdens lange winteravonden verhaalt hij aan wie het horen wil dat de grog zijn naam te danken heeft aan de Engelse admiraal Edward Vernon (1684-1757), die zijn manschappen rum met suiker en warm water gaf om ze moed te laten vatten. De zeeheld placht een grogram coat (een soort dikke, duffelse jas) te dragen en werd door de matrozen Old Grog genoemd.

In veel gevallen gaan benamingen van dranken terug op plaatsnamen (angostura, armagnac, bourbon, calvados, champagne, curaçao, cognac, marsala, pils, port, sherry, spa, tequila). Soms zijn ze naar hun uitvinders of producenten genoemd (Bacardi, Campari, Cointreau, Kir, Grand Marnier, Martini, Pernod, Pimm's, trappist). Niet altijd is de herkomst van het woord even duidelijk. Een voorbeeld is rum . Volgens sommigen is dat woord afgeleid van de Latijnse term voor suikerriet (saccharum officinarum). Maar anderen beweren dat het teruggaat op rumbustion of rumbullion, Engelse matrozenwoorden die zoveel als `lawaai, gekrakeel' betekenen.

Voor een gewone taalkundige mag dat soort twijfel vervelend zijn - de barmixer weet dat speculeren over theorieën en het opdissen van gewaagde hypotheses niet alleen in de collegebanken maar ook op de barkruk een geliefd tijdverdrijf is. Zo gezien is het woord cocktail zelf een dankbaar gespreksonderwerp. De verschillende theorieën over het ontstaan ervan zijn altijd goed voor een onderhoudend halfuurtje.

DE PRINSES VAN XOCTI

Op het eerste gezicht lijkt de cocktail van Angelsaksische oorsprong. Maar wellicht bedriegt de schijn. Er zijn in ieder geval geleerden die de herkomst van het woord elders zoeken. Sommigen leiden het af van het Franse coquetèle , een oude benaming voor een drank uit de Charente. Andere francofielen geloven dat cocktail een verbastering is van coquetier (eierdopje); in deze primitieve glazen zouden de eerste cocktails zijn geserveerd.

Exotisch is de volgende theorie, die in het begin van deze eeuw in Amerika werd gelanceerd en daar een geliefde barstory werd. Een historicus had geopperd dat de wieg van de cocktail in Mexico kan hebben gestaan, waar in vroeger tijden de Azteken leefden. De hoogontwikkelde beschaving van dit volk ging in de zestiende eeuw te gronde toen de Spanjaarden met veel bloedvergieten het land in bezit namen. Maar zover was het nog niet toen op zekere dag een jonge prinses uit het land Oxochiti zich met een lekker drankje aan het koninklijk hof aandiende. De Aztekenkoning proefde ervan en raakte zo verzot op het brouwsel (en misschien ook op de prinses) dat hij het, naar het land van herkomst, xocti noemde, waaruit zich ons woord cocktail heeft ontwikkeld. Het lijkt wel een sprookje, en dat is het vermoedelijk ook.

Plausibeler zijn de theorieën die aan de cocktail een Angelsaksische oorsprong toekennen. In het Engels betekent cocktail ook `paard van onzuiver ras, van gemengd bloed'. Door betekenisoverdracht kan het woord betrekking hebben gekregen op een alcoholische mixdrank.

Maar misschien heet de cocktail gewoon wel zo omdat de kleuren van de verschillende spirituosen doen denken aan de staart van een haan.

De haan is (...) een van die dieren, Die de natuur met hun vederen vercieren.

Dat dichtte De Schoolmeester in de negentiende eeuw. In Amerika waren hanengevechten in die tijd een geliefde volkssport. Wellicht is de oorsprong dan ook in dit gebruik te vinden. De Amerikaanse auteur Thackeray (1811 - 1863) leverde scherpe kritiek op dit dieronvriendelijke amusement en vertelt dat het onder de houders van hanen gebruikelijk was te proosten `to the cock's tail!' (op de staart van de haan).

HAAN ZONDER STAART

Amerika, 1776. In de buurt van New York, in Elmsford (andere bronnen noemen Yorktown) is een zekere Flanagan kastelein. Niet alleen bezit hij een jonge en knappe dochter, die naar de naam Betsy luistert, maar ook een reusachtige haan, een prachtexemplaar dat bij de cocksfights keer op keer de overwinning behaalt, zulks tot afgunst van de buren.

Op een kwade dag is de haan in geen velden of wegen te bekennen. Is hij gestolen of misschien wel gedood door een jaloerse buurman? Niemand weet het. Maanden verstrijken zonder dat de haan terugkeert. Ten einde raad belooft Flanagan de hand van zijn dochter aan degene die de haan levend terugbrengt.

Na enkele weken betreedt een goeduitziende vreemdeling de herberg van Flanagan. Hij is geheel met stof bedekt, maar duidelijk herkenbaar is nog het uniform van het leger der Noordelijke Staten. Van onder zijn blauwe jas haalt hij de haan te voorschijn, levend en wel, maar zonder staart!

Toch is Flanagan zielsblij en hij geeft een rondje voor alle aanwezigen. Betsy ziet voor het eerst in haar leven haar toekomstige echtgenoot en raakt daardoor bij het inschenken van de drankjes in de war. Zo ontstaat per abuis een cocktail uit rum en vruchtesap, die iedereen heerlijk vindt. In de feestvreugde wordt de nieuwe creatie Cock's tail gedoopt, wat later cocktail is geworden, de algemene benaming voor een mix uit alcoholische dranken. Van dit romantische verhaal bestaan overigens verschillende versies. Zeker is dat de cocktail in geschreven vorm omstreeks 1800 opduikt.

Over de herkomst van het woord zijn dus nogal wat theorieën in omloop. Welke is nu de juiste? De geleerden tasten in het duister. Voor de barmixer en zijn gasten is dat geen bezwaar. Juist de ongewisheid omtrent de oorsprong van de cocktail biedt immers stof tot gesprek. Waar de vaktaal ophoudt, begint de borrelpraat.

ENKELE DRANKJES EN HUN ETYMOLOGIE

taal van herkomst betekenis

brandy Nederlands: brandewijn gedestilleerde wijn

drambuie Schots: an dram buidheach de tevreden- stellende drank sambuca Latijn: sambucus nigra vlierbes vermout Duits: Wermut alsem wodka Russisch: wodka watertje whisky Schots: uisge beatha levenswater

Advocaat is een verkorte vorm van advocatenborrel: `Morgendrank, uit brandewijn, eieren, suiker en geraspte notemuskaat toebereid; zoo genoemd als een goed smeersel voor de keel, en dus bijzonder dienstig geacht voor een advocaat, die in 't openbaar het woord moet voeren.' (Woordenboek der Nederlandsche Taal 1, (1882), 827)

TWEE KLASSIEKE COCKTAILS MET EEN VERRASSENDE ETYMOLOGIE

Diki-Diki

1/2 calvados 1/4 punch 1/4 vers geperst grapefruitsap

Shaken met ijs. In likeurglas serveren.

Diki-Diki, de koning van het eiland Ubian (Zuidelijke Filippijnen), was op 37-jarige leeftijd 11 kilo zwaar en 81 cm lang. Hij stierf in 1922.

Side-car

1/2 brandy 1/4 cointreau 1/4 citroensap

Shaken met ijs. Serveren met en cocktailkers.

De Side-car werd tijdens de Eerste Wereldoorlog in Parijs uitgevonden door een officier die de gewoonte had op een motor met zijspan naar Café Dôme te gaan.

De troebele soep van de culinaire lexicografie Johannes van Dam - publicist, Amsterdam

Wat moet u doen als het kookboek u opdraagt een tomaatje te plisseren? Vouwen of inkerven? En waartoe dient een houten pollepel: om te roeren of om er iets mee op te scheppen? En is déglaceren echt hetzelfde als blussen, zoals sommige woordenboeken ons willen doen geloven?

Volgens Johannes van Dam worden elementaire lexicografische regels nonchalant overtreden als het om voedsel gaat. Het potjesfrans van de Vlaamse en Nederlandse horeca is hier debet aan. Naast het gebrek aan technisch inzicht ontbreekt het de woordenboekmakers bovendien aan kennis van regionale verschillen in culinaire benamingen.

In een prachtig stuk over Marcel Proust speelde Alan Bates onlangs de hoofdrol. De BBC had kosten noch moeite gespaard om alles er zo authentiek Frans mogelijk uit te laten zien. Zelfs aan de Franse liefde voor de keuken was gedacht, en we zien Proust dan ook een stukje vis eten dat voor onze ogen in een authentiek uitziende Franse restaurantkeuken volgens de regels der kunst bereid is. Met zijn mes trekt Proust een stukje vis los, schuift dat op de bolle kant van zijn vork en brengt het zo, in een adembenemende close-up, naar zijn mond. Mijn mond viel open. De hele Franse illusie was in duigen gevallen.

In Engeland is het uiterst onbeschaafd je eten op de holle kant van je vork te scheppen: een vork is om te prikken en nooit, nooit draai je hem om. Zo ontstond daar de kunst van het doperwt-balanceren. Geen wonder dat die daar zo groot en zompig zijn.

Kennelijk was het bij de BBC bij niemand opgekomen dat alleen chique Britten zo dwaas eten. Chique Fransen, dus ook Proust, aten en eten met de holle kant naar boven. Eetgewoonten zijn er met de paplepel ingegoten en daardoor denkt iedereen dat wat hij of zij als kind geleerd heeft, universeel is.

DE `DUTCH OVEN' BIJVOORBEELD

Ook in Nederland lijkt het dat men, vooral in literaire kringen, op culinair gebied niet veel verder komt dan Gerard Reve, voor wie `volop rauwe wortel, gekookt paardehart en rauwe koolraap van vetvrij papier op een ondergrond van couranten' het summum is; of 't Hart, voor wie dat zelfs te paaps is: hij houdt het liever bij rauwe wortelen.

Helaas blijkt dat ook voor de taalkundigen te gelden. Om de stap van het Engels naar het Nederlands te kunnen maken een klein voorbeeld. In een populair Amerikaans kookboek (zeventien pocketdrukken in acht jaar) lees ik: `Take a big heavy dutch oven and pour some bacon grease in it.' Je vraagt je natuurlijk meteen af, wat is een dutch oven? Dat moet een respectabel Engels-Nederlands woordenboek als Van Dale weten, dus je zoekt op en vindt: `(braad)oven, bakoven'. Neem een (braad)oven of bakoven en giet daar wat spekvet in? Onzin natuurlijk. Een Amerikaans woordenboek kan wel vijf definities van dutch oven geven, maar de algemeen gebruikelijke, en hier bedoelde, is: `zware gietijzeren braadpan, soms met een treeftje'. Zo'n vertaalwoordenboek is als een kookboek waarin zout staat waar suiker bedoeld wordt.

Van Dale, en dan bedoel ik de dikke, lijkt nog geen water te kunnen koken. Ik ben er nooit systematisch doorheen gegaan, maar de fouten en onzin waar ik in het gebruik op stiet, waren voor mij voldoende bewijs. Wanneer het over voedsel gaat, worden elementaire lexicografische regels nonchalant overtreden.

CULINAIRE ONZIN

Hoe moet een in verwarring gebrachte gebruiker van een kookboek ooit uitsluitsel krijgen in Van Dale? Zoek op blussen en je vindt: `sterk verhitte boter (enz.) beletten verder bruin te worden, door een scheutje koude vloeistof toe te voegen'. In Van Dale N-F vind je bij blussen: `de boter blussen - déglacer le beurre'.

Beide omschrijvingen zijn voor de kenner culinaire onzin. Blussen en déglaceren zijn volstrekt verschillende handelingen. Blussen in de eigenlijke betekenis dient om boter of suiker van verbranden te weerhouden. Déglaceren (in de vaktaal van Nederlandse koks) is het gieten van een waterhoudende vloeistof (bouillon, wijn, room, marinade, enz.) in een pan waarin met vet gebakken is. Dat vet kan er in feite helemaal uitgegoten zijn, want het is de bedoeling dat de aan de bodem vastgekoekte aromatische bestanddelen (de glace) die niet in het vet konden oplossen, dat nu wel in de vloeistof gaan doen, zodat daarmee een aromatische saus bereid kan worden. Die kan dan eventueel met verse boter `gemonteerd' (zie hieronder) worden. Iets heel anders dus dan blussen, zoals Van Dale dat definieert. Overigens maken Koenen en Wolters' F-N woordenboek precies dezelfde fout. De oude Gallas kende blussen helemaal niet en vertaalt déglacer met `afmaken (van spijs)'. Gallas kon dus ook niet koken. Moeten we blussen en déglaceren daarom nu maar gelijkstellen? Liever niet. U begrijpt wel waarom.

Nu werkt de ongeletterdheid van de gemiddelde Nederlandse kok en vooral de onbeholpenheid van het Nederlandse horecaonderwijs met zijn broddelige leerboeken verwarring ook in de hand. De vaktaal van de Nederlandse kok zou je nog het best als potjesfrans kunnen omschrijven. (De Vlaming heeft daaraan natuurlijk ook flink bijgedragen.) Meestal wordt het Frans vernederlandst, zoals bij barderen (volgens Van Dale uit het Engels! De sukkels!) of monteren. Monteren komt in de juiste betekenis niet in Van Dale voor; in Van Dale F-N alleen in de betekenis `opkloppen van eiwit'. Monteren kan ook met eigeel, maar deze vakterm wordt vooral gebruikt voor het binden van een saus (verkregen na het déglaceren?) met bijvoorbeeld klontjes koude boter.

Sommige woorden behoren echt tot de vaktaal en zijn misschien wat esoterisch; zelfs de Petit Robert noemt de betekenissen niet altijd en soms is dat niet zo merkwaardig. Wat moet je bijvoorbeeld doen als je volgens een horeca-vakboek tomaten moet plisseren? Ze vouwen? Gelijkmatig inkerven? Welnee. Het is de verbastering van het Franse éplucher, dat `schoonmaken' betekent. Bij tomaten houdt dit in dat je het vel en de zaadjes verwijdert. Als dat geen potjesfrans is!

REGIONALE VERSCHILLEN

De lexicografen hebben van dit ingeburgerde taalgebruik totaal geen weet. Maar ze tonen niet alleen een gebrek aan technische kennis; ook van de regionale verschillen op culinair gebied hebben ze geen kaas gegeten.

Vooral de televisie zorgt ervoor dat veel regionale verschillen verdwijnen. Daar boffen de woordenboeken mee. In een Vlaams kookprogramma hoor je nog een enkele keer woorden als hesp (ham), ajuin (ui), pladijs (schol), botermelk (karnemelk), pens (worst, beuling, zoals in bloedpens) of kastrol (braadpan) gebruiken, maar ze raken er ook daar steeds meer uit. Van Dale geeft hun betekenis vaak, Koenen meestal niet, Kramers meestal wel.

Soms ontstaan nog nieuwe verschillen. Zowel de Belgen als de Nederlanders importeren sinds een paar jaar Franse crème fraîche, aangezuurde volle room, niet te verwarren met `zure room', de term voor aangezuurde halfvolle room. Wij hanteren vaak de Franse naam, de Vlamingen vertalen het met `verse room', zoals ze fromage frais met `verse kaas' vertalen. Wij zeggen daar kwark tegen.

Dat Vlamingen voor hutspot ook hutsop gebruiken, hoeft ons niet te verontrusten. Meestal komen we er wel uit als we een van de soms voortreffelijke Vlaamse kookboeken hanteren. Voor vreemde woorden geven die vaak een woordenlijst. Toch zult u daar een term als doorsteken niet in tegenkomen. Zo'n woord wordt bekend verondersteld. Is er in `Ons Kookboek', hét huishoudkookboek van Vlaanderen, niet een hoofdstukje Doorgestoken Aardappelen? En hoe ziet een Nederlander dat? Doe je dat met een mes, met een breinaald of is daar een speciaal apparaat voor?

Vergeet het maar. Doorsteken (met de klemtoon op door) is het door een zeef of groentemolen werken van een ingrediënt. Doorgestoken aardappelen zijn dus gepureerd. Doorgestoken soepen zijn soepen waarvan de bestanddelen gepureerd of gemalen zijn.

CAMEMBERT IS KAAS UIT...

Schreef die Vlaamse kok laatst op de BRT niet een doos tomaten voor en een bokaal abrikozen op sap? Een doos? Een bokaal? Hoe bedoelt u? Zoek het op en verspil uw moeite. Wat een gewone Nederlander niet weet, laat staan de noordelijke, grootsteedse, mannelijke Van Dale, is dat een Vlaming doos zegt tegen een conservenblik en bokaal tegen een pot, zo'n glazen inmaakpot waarin volgens Martine Bijl hoerige doperwtjes een plaatsje aan het raam vinden. De parallel met het Frans (boîte is zowel doos als blik; bocal zowel bokaal als inmaakpot) zal duidelijk zijn.

Veel wat de keuken betreft, komt uit het Frans. Een woordenboek als Koenen beroemt zich er in zijn voorwoord op dat onze taal uit het Frans vooral veel culinaire termen heeft opgenomen - en dus ook Koenen. En dan noemt men als voorbeeld Brie. Zachte, romige kaas luidt de definitie. Een nogal matige beschrijving van de structuur, verder niets. Wat heb je daar nu aan?

Camembert dan? Koenen: kaas uit Camembert in Normandië. Nu is het ineens niet meer de structuur, maar de herkomst die van belang wordt geacht. En dan nog fout ook. De oorsprong van de kaas ligt in Vimoutiers. In Camembert zat de bekendste handelaar, meer niet. Verder is de naam niet beschermd: Camembert komt tegenwoordig van over de hele wereld. (De goede komt natuurlijk nog steeds uit Normandië, heeft een appellation d'origine controlée, is van rauwe melk gemaakt en is in de vorm gegoten met de louche = soeplepel - die grote om op te scheppen; zie hieronder.) Wat hebben we dan aan zo'n definitie in het woordenboek?

ECHTELIJKE RUZIES

Nu verschuiven betekenissen op culinair gebied in de loop van de tijd nogal eens. Sommige verschuivingen vinden plaats in de loop van één enkele generatie. Verschillen tref je dan ook in een en hetzelfde huwelijk aan: echtelijke ruzies ontstaan over de betekenis van het woord pollepel. Mevrouw zegt dat het een opscheplepel voor saus of soep is en meneer beweert bij hoog en bij laag dat het een houten lepel is met een ondiep blad, bedoeld om in een pan te roeren. Denk maar niet dat bijvoorbeeld Van Dale zo'n ruzie oplost. Integendeel, die beweert: 1. grote (houten) keukenlepel met een vrij lange steel voor het roeren en dooreenstampen van spijzen (`Ha!' roept meneer), en 2. hoeveelheid die een pollepel kan bevatten: een pollepel boter (`Zie je wel!' roept mevrouw).

Een raadsel. Betekenis 1 getuigt van een andere functie dan de afgeleide betekenis 2. Voor Van Dale geen bezwaar, kennelijk. Voor mij wel; om alle echtelijke ruzies te bezweren heb ik een klein onderzoek gedaan. De betekenis `houten roerlepel' blijkt vooral in de randstad en in de grote steden opgeld te doen. Daarbuiten vindt men meestal dat een pollepel een opscheplepel is en hoe zuidelijker men komt hoe overtuigder men daarvan is. In België wordt zelfs wel over een soeppollepel en een sauspollepel gesproken om verschillende maten te onderscheiden.

De basis van deze discrepantie lijkt te liggen bij de industrialisatie na de oorlog. Oorspronkelijk was een pollepel (< potlepel) een houten opscheplepel met een diep blad. De diepe houten pollepel wordt nu alleen nog in landen met goedkope arbeid gemaakt, zoals Portugal. Bij ons is de functie volledig overgenomen door metalen saus- en soeplepels (let op!), en met die functie ging natuurlijk de naam mee.

Hier en daar (vooral hier; ik leerde dat ook) ging de naam over op de al bestaande lepels die van hetzelfde materiaal, hout, waren, hoewel die een heel andere functie hadden: de lepels van Van Dale waarmee je roert en dooreenstampt. Mijn indruk is dat deze minder zinnige betekenisverschuiving zich bij een minderheid heeft vastgezet. Maar het is kennelijk wel de minderheid waar de redactie van Van Dale uit afkomstig is en waar zij zich op richt.

De betekenis van soeplepel is met dit alles natuurlijk ook verschoven. Waar de potlepel om te scheppen is, dient de soeplepel om mee te eten. Waar je met de potlepel roert, is de soeplepel om mee te scheppen en eet je soep met een eetlepel. Om verwarring te voorkomen wordt soeplepel dan soepopscheplepel. Vroeger heette die trouwens ook gewoon scheplepel.

Van Dale struikelt dus bij zijn poging uitgebreid te zijn; Kramers (`houten keukenlepel') en Koenen (`keukenlepel met lange steel') houden zich met hun definities (die zoals meestal eerder zwakke beschrijvingen van één aspect van een lemma dan bruikbare definities zijn) aardig op de vlakte en vertellen je niets over de ware aard. Waarvoor heb je dan een woordenboek?

OP HET VERKEERDE BEEN

Dat culinaire woorden te gespecialiseerd zouden zijn, is geen excuus voor het ontbreken ervan noch een reden ze te maltraiteren. Het is namelijk niet waar dat ze zo specialistisch zijn. Behalve misschien voor dat deel van onze natie waarvoor koken iets voor vrouwen en halfzachte mannen is, in hun ogen misschien een te verwaarlozen deel van de bevolking. Wat een verblinding! Kookboeken komen niet alleen in de handen van specialisten, maar ook in die van leken. Televisieprogramma's waarin culinaire termen gebruikt worden, bereiken iedere huiskamer. Het gaat dan ook om alledaagse handelingen. Als voormalig kookboekhandelaar werd ik, vaker dan me lief was, geplaagd door gebruikers van kookboeken die door hun dure naslagwerken op het verkeerde been gezet of zelfs volkomen gepasseerd werden. Maar ook de zogenaamde vakwoordenboekjes rammelen aan alle kanten.

Moest ik cijfers aan de gewone woordenboeken geven voor hun culinaire inzicht, dan kreeg de dikke Van Dale (met alle broertjes en zusjes) een dikke onvoldoende, Koenen een bijna voldoende en Kramers een kleine voldoende.

Een treurige constatering. Daarom heb ik (met collega Ton van Es) al lang geleden bedacht dat het tijd wordt een woordenlijst van culinaire termen met goede definities vast te stellen. Helaas heb je voor zoiets een groter draagvermogen nodig dan ons op dit moment ter beschikking staat. Toch zou het niet overbodig zijn om ten behoeve van schrijvers, vertalers en redacteuren van kookboeken, maar vooral voor iedereen die Nederlands spreekt en weleens iets kookt of eet, de troebele soep van de culinaire lexicografie te klaren.

Culinoviteiten tussen amuses en gourmandises Hans Becker Hoff - hoofdredacteur Lekker Eten & Drinken

In gastronomisch Nederland staan vreemdsoortige termen voor dikwijls zeer eenvoudige zaken. De menukaarten in restaurants worden nog altijd in het Frans opgesteld, omdat deze in het Nederlands te weinig zouden voorstellen of omdat de Franse keuken steeds nog als voorbeeld dient voor veel Nederlandse koks. Staat een `saumon poché au ciboulette et nouilles' nou werkelijk veel beter dan een `gepocheerde zalm in courtbouillon met bieslook en noedels'? En smaakt een `hazerugfilet' minder dan een `rable de lièvre'?

De laatste trends op culinair gebied kunnen we bij tal van restaurants tegenkomen, vooral bij die etablissementen waar mensen graag gezien willen worden. Daar volgen de culi-laboranten de ontwikkelingen op de voet en daar brengen de autoriteiten op culi-journalistiek vlak met regelmaat een bezoek.

Aan menukaarten zijn allerlei exotisch klinkende namen toegevoegd die zonder de hulp van de dienstdoende ober niet te ontcijferen zijn. Zeker als er in het Frans ook nog fouten staan. De laatste tijd zien we steeds vaker een poëtische, Nederlandstalige verhandeling van de kaartschrijver onder een gerecht staan. `De bij dit gerecht gebruikte Spaghetti di Mare is uiteraard al dente en heeft de ziltige smaak die deze uit Rimini afkomstige 7-granenspaghetti zo bijzonder maakt.'

AMUSES EN TAPAS

De amuse gueule is een populair hapje, dat echter niet op de kaart te vinden is omdat het meestal aan het diner vooraf-gaat. Het zijn nietige hapjes die als opwarmertje dienen en de trek moeten bevorderen. Amuses worden soms op een bordje geserveerd, soms op een lepeltje. Ligt het hapje op een bordje, dan is het een hele klus om het van het bordje naar de mond te brengen. Je ziet zo'n amuse van het midden van het bordje richting rand van het bordje gaan en weer terug. Dat komt doordat er een bijzondere olie over het bosje sprietjes is gegoten waarin het hapje verscholen ligt. Pas na een paar keer wil het glibberige hapje de lepel op. Het is een stuk handiger als het hapje al op een lepeltje ligt.

Een ander aardigheidje van verschillende zuidelijk georinteerde restaurateurs zijn de tapas uit Spanje. Daar bestaat een klein gerechtje meestal uit vis of schaal- en schelpdieren die verwerkt zijn tot een gefrituurd hapje. Bij ons wordt daar lustig op gevarieerd en in de grote steden zie je dan ook al enige tijd tapasrestaurants.

En dan al die bedjes waar van alles op ligt, de kapjes waar iets onder schuilt en de bosjes waarin lekkernijen worden verborgen. `Lamstongetjes op een bedje van fijngesneden jonge prei met een saffraangele kerriesaus afgemaakt met witte wijn.' `Gevulde kwarteltjes onder een kapje van bladerdeeg vergezeld van alfalfa met een saus van linksomdraaiende yoghurt en peterselie.' `Kalfsmedaillons met truffelsaus in een bosje van dille.' Alles wordt in bosjes of op bedjes gelegd. Nog even en we nemen ons beleg mee op een bedje van brood.

HET BROOD EN DE BOTER

Met het brood is het trouwens ook vreemd gesteld in restaurants. Een klompje boter op een schoteltje en een mandje met kleine broodjes of stukjes brood. Soms staat de boter er al en wordt het brood nabezorgd door een maître die daar een tang voor gebruikt. Het broodje blijkt opgewarmd. De prijzen van het eten zijn vaak van dien aard dat zo'n broodje toch geen punt mag zijn. Toch moet je meestal om een tweede broodje vragen. Het extra broodje heeft meer voeten in de aarde dan de dure wijn die de ober maar al te graag inschenkt. De broodsoorten variëren van een zo smakeloos mogelijk stukje droog gebakken deeg tot de met kruiden gebakken volkorensoorten, met temperatuurverschillen van lauw tot bloedheet.

Tot voor kort was het een rage om van de gewone boter een apart botertje te maken. Er werden kruiden aan toegevoegd, knoflook, de onuitsprekelijke Worcestershiresauce en zelfs daar werd weer op gevarieerd. Momenteel zijn we terug bij onze oude vertrouwde échte boter.

Bij de smaakmakers vooraf fungeren verder bakjes en taartjes om te verhullen wat voor ingrediënten zijn gebruikt. Je kunt het zo gek niet bedenken of iets wordt in bladerdeeg gebakken. Wat te denken van een `brandade de merlan et queues de langoustines au jus de piperade'? Het gaat hier om stokvis en olijfolie, gebakken langoustines (een soort kreeft) en een saus van tomaten, paprika's, uien, kruiden en witte wijn, ook wel piperadesaus genoemd. De stokvis en de langoustines bevinden zich in een taartje dat in een soort tomatensoepje drijft.

HET HOOFDGERECHT

Het hoofdgerecht bestaat in de betere en vaak ook duurdere restaurants uit een fraai opgemaakt bord waar een stilist aan te pas is gekomen. Het stukje vlees komt van een dier dat op de kaart veel interessanter is dan zijn soortnaam zou doen vermoeden: `Filet de Limousin à la jardinière'; een gewoon rund. De filet komt hier trouwens niet van een Limousin-rund uit de achtertuin. (Limousin-runderen zijn runderen die oorspronkelijk in Franse weiden herkauwden, maar nu ook in Nederland gefokt worden.) Het betreft hier een gebraden runderhaas die omgeven wordt door in vakjes geschikte aspergepunten, bloemkoolroosjes, doperwtjes, Franse sperzieboontjes, worteltjes en aardappelen.

Wanneer de soort vlees zich daartoe leent, liggen er paddestoelen bij. Geen champignons, dat is te ordinair. De paddestoelen zeker niet bij hun Nederlandse namen noemen, dat schrikt alleen maar af.

Na het hoofdgerecht is het tijd voor een luchtig kaastaartje, een plakje cake van kaas, een vreemde kaassoort in wederom een deegbakje, of een aantal soorten kaas die versmolten zijn tot een gebakje. Natuurlijk mag de kaas geen Oude Leidse zijn, nee, dat staat te povertjes op de kaart. Het moet Blue Stilton zijn of Belgische geitekaas; Passendale mag ook, maar wordt alweer wat gewoontjes.

HET DESSERT

En dan de toeten; het kind in een ieder laat zich weer helemaal gelden. Ook de kok kan zich uitleven in de desserts, die veelkleurig en nu en dan bijzonder verrassend zijn.

Sommige restaurants hebben voor die desserts iemand in dienst die zich heeft gespecialiseerd in de zoetigheden. Zo'n specialist wordt in vakkringen patissier genoemd.

Ook de patissier gebruikt de laatste tijd voor de toeten veel bladerdeeg en korstdeeg, maar ook lepelbiscuit en andere exquise soorten krokant deeg. Die korstbakjes gebruikt de patissier als jasje voor ijs, sorbet, parfait, bavarois en vruchten. `Een parade van eigengemaakt bosvruchtenijs in een jasje van korstdeeg met amandelen.'

Op de menukaarten van restaurants komt steeds vaker de naam Grand Dessert voor. Soms is die naam terecht: er worden verschillende bordjes bij een klant gezet of er is een groot bord voorzien van wel tien verschillende heerlijkheden. Een paar verse vruchten, zo exotisch mogelijk en in mooie vormen gesneden. Een passievrucht, een carombola en een kiwi, hoewel die laatste ook alweer alledaags begint te worden. Daarbij dan drie smaakjes parfait, twee smaakjes bavarois, een stukje cake en twee smaakjes sorbetijs, alles natuurlijk door de eigen patissier bereid.

Bij de desserts is het ook niet altijd even eenvoudig om er zonder de hulp van de ober uit te komen. Een `Triomphe de vienne au citron nappé à la gelée de sauternes, anglaise à la caramel' is een door lepelbiscuit bij elkaar gehouden combinatie van peren en citroenbavarois met kaneel en witte-wijngelei. Ook hier weer de soortnaam van de peer op de kaart: Triomphe de vienne. Poire is te eenvoudig en peer kan helemaal niet.

HET KOEKJE BIJ DE KOFFIE

De patissier kan nog niet naar huis, want bij de koffie hoort een lekker bonbonnetje, een koekje of, als het om kleine koekjes en snoeperijtjes gaat, `gourmandises'. Op het schoteltje wordt een keur aan gourmandises uitgestald die bij de echte snoepers niet lang blijven liggen.

Het kopje koffie wordt steeds minder vaak op het damast geplaatst. De apparaten die voor de koffie zorgen, worden naast het kopje gezet. Geen gewone koffiezetapparaten, maar percolators van glas met spiritusonderstel, glazen doordrukkannetjes en koperen kannetjes (Turkse koffie).

Tot slot een tweede kopje koffie, zonder gourmandises, want die zijn al op. De rekening kan opgemaakt worden en een rib is uit uw lijf.

Voor grappige ontdekkingen en vreemde fouten in menukaarten houd ik mij aanbevolen.

Een vertaalslag in Vlaanderen Culinaire termen in het Nederlands Dr. René Haeseryn - Gent

De culinaire traditie bij de middenklasse en hogere klassen in Vlaanderen steunt volledig op de Franse keuken en gastronomie. De exotische keukens, met uitzondering misschien van de Italiaanse, worden steeds meer bekend, maar hebben tot nog toe niet die Franse keuken verdrongen. Het was normaal in het negentiende-eeuwse taalpolitieke klimaat in België dat restaurants en privé-personen voor hun banketten de Franse benamingen van de gerechten gebruikten. De Vlaamse beweging bracht daarin verandering.

De eerste pogingen tot vernederlandsing van de Franse culinaire termen vinden we in Vlaamse kringen waar de taalstrijd tegen het Frans werd gevoerd. Ook de Nederlandse taal- en letterkundige congressen doen eraan mee. Het 9de congres te Gent in 1867 laat voor zijn feestmaal een fraai menu drukken met vernederlandste termen, die al sterk puristisch klinken. Een voorbeeld is de duizendbladkoek voor het Franse `gâteau mille-feuille(s)'.

BEWAARDE DISCHKAARTEN

Van het 21ste congres te Gent in 1891 zijn twee `dischkaarten' bewaard. Men geeft in die tijd de voorkeur aan diskaart in plaats van aan menu, wat zeker past bij plechtige banketten en mij nog altijd een bruikbaar purisme lijkt. Die kaarten zijn in goed Nederlands opgesteld. Men at er (in de originele negentiende-eeuwse spelling) ossenhaas op zijn Provençaals (voor Fr. filet de b&obc1;uf), forellen met diplomatensaus (voor Fr. sauce diplomate), selderij op zijn Spaans (met de standaardvorm selderij i.p.v. het Vlaamse selder). Puristisch is dan weer fruitkoek (Fr. gâteau aux fruits).

Werkelijk geslaagd is de vernederlandsing van het menu voor het tweede eetfestijn op 26 oogstmaand 1891. Men eet er schildpadsoep / Transvaalse keteltjes / zalm op zijn Tollens / ossenhaas met allerlei groenten /lamsbout met Kaapsaus / vleespasteien op zijn Nederlands / Brabantse kippen met truffels / gebraden taling op beschuit / gesmoorde peren / Noorse kreeften met mayonaise / Wilhelminakoek / roomijs - ooft - nagerecht. We zien hier het gebruik van algemeen Nederlandse termen als osse(n)haas, lamsbout, pasteien, kippen, roomijs, beschuit, gesmoorde, en purismen als koek (voor Fr. gâteau) en ooft (voor fruit). We treffen toespelingen aan op de tijd van toen (Transvaalse keteltjes, Kaapsaus, Wilhelminakoek) en men beklemtoont Groot-Nederland (Brabantse, op zijn Nederlands, op zijn Tollens = Tolens). Men komt hierbij los van eventuele Franse voorbeelden en spreidt enige culturele fantasie ten toon, die volledig past bij gelegenheidsbanketten.

Op het menu van het banket op 30 augustus 1899 van het 25ste Nederlands Taal- en Letterkundig Congres vinden we vervolgens goede vondsten als bespekte ossenhaas, getruffelde kalfszwezerik, kwakkels op geroosterd wittebrood en schaapsribbetjes met St.-Huibrechtsaus. 1 AARDAPPELFLIETERTJES

Het bleef echter bij losstaande vertaalpogingen tot in 1963 de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal (thans: Vereniging Algemeen Nederlands, Brussel) op haar taalcongres te Oostende het thema `vernederlandsing van de culinaire taal' behandelde. Daar bleek dat men bij de opleiding van horecapersoneel een grote behoefte had aan Nederlandse equivalenten voor Franse menu's en spijskaarten. In restaurants met Vlaams publiek ontstond vraag naar spijskaarten in het Nederlands. In recepten in tijdschriften en kookboeken kon men wel als hoofdje de Franse benaming van het gerecht gebruiken, maar bij de beschrijving diende men Nederlandse vaktermen te gebruiken. 2

Na het congres werd een werkgroep opgericht. Vele resultaten daarvan heb ik verwerkt in een brochure ABN in hotel en restaurant (Van In, Lier, 1969/1975), waarin ik vooral uit Nederlandse vakliteratuur een hele reeks gangbare, Nederlandstalige culinaire vaktermen heb verwerkt. Ik wou daarmee in Vlaanderen verspreiden wat er al aan Nederlandse termen bestond, maar ik waagde mij tevens aan enkele nieuwvormingen. Zo stelde ik voor:

- aardappelflietertjes voor `chips'; - keur van kleine gerechtjes (Fr. hors d'&obc1;uvres variés); - Lorreinse eiertaart (Fr. quiche lorraine); - stoverij (streekbenaming voor carbonnades flamandes).

De adviezen uit de brochure werden vrij goed ontvangen, nagevolgd door andere auteurs en geregeld toegepast in restaurants en op horecascholen.

Om de wildgroei aan termen nog verder tegen te gaan, werd in 1981 de Academie voor de Streekgebonden Gastronomie (ASG) opgericht. Daar dook onmiddellijk het probleem op in welke taalvorm de verfijnde kookkunst zou worden benoemd. Het lag voor de hand dat de gastronomie die in Vlaanderen bedreven wordt, in het Nederlands zou worden verwoord. Dit geldt zowel voor de streekgebonden Vlaamse gastronomie als voor de nieuwe, sterk evoluerende kookkunst die met eigen streekprodukten werkt. Hier kan geen plaats zijn voor een minderwaardigheidsgevoel tegenover het Frans.

Er werd een taalcommissie van de ASG ingesteld, waaraan ik sedert enkele jaren leiding geef. Er wordt tweemaandelijks vergaderd in een hotelschool over de namen van gerechten en keukentermen door mensen met taalkundige vorming samen met de specialisten uit de `keuken' en de `zaal', zoals men dat in het vak noemt.

VERNEDERLANDSING IN SOORTEN

Voor de benoeming van gerechten kan men uit drie mogelijkheden kiezen. Men kan allereerst een benaming gebruiken die uitdrukkelijk verwijst naar een stad, een persoon of het ogenblik van het ontstaan. Daardoor wordt het streek-, persoons- of ontstaansgebondene behouden. Bijvoorbeeld: bearnaisesaus, naar de geboortestreek van Hendrik IV, Béarn in de Pyreneeën, of mornaysaus, een bekende kaassaus genoemd naar Philippe du Plessis de Mornay, de leider van de hugenoten.

De benamingen behoudt men in een vernederlandste vorm en ze worden met kleine letter geschreven, omdat het karakter van de eigennaam volledig verdwenen is. Deze werkwijze geldt vooral voor de namen van garnituren bij gerechten, zoals luculles of mirabeau.

Ten tweede kan men voor een formulering kiezen die de belangrijkste bestanddelen vermeldt. Dat doet men nu ook veel in Franse restaurants. Bekende Vlaamse restaurants passen dit steeds vaker toe, meestal met een mooi en begrijpelijk resultaat. Voorbeelden:

- nieuwe-oogstaardappel met kaviaar en een vinaigrette van rozewater (Kortrijk 1990); - wilde eend met gekonfijte appels en roze peper (Kortrijk 1990); - warm Herckenrodekaasje met acaciahoning en citroentijm (Terlamen 1989).

Ten slotte kan men een fantasierijke, soms dichterlijke omschrijving gebruiken met (vaak) zinspelingen op de naam van de gevierden, op het feestgebeuren of vermelding van de naam van het restaurant. Voorbeelden: - zeetuintje met zalm en jacobsnootjes in preivinaigrette (Terlamen 1989); - driestemmige oestercompositie (Terlamen 1989);

- jubileumschuimgebak met witte en zwarte chocoladeschilfertjes in een drieluik van sorbets (Zolder 1990); - een stoeipartijtje van ganzelever en gerookte zalm (Zolder 1990).

Vooral als men het Franse maison, benaming voor een of andere eigen specialiteit, wil vertalen, kan men de naam van het huis vermelden: - een kleurige waaier van nagerechten Het Spijker (Hoogstraten); - aperitief D'Hoeve (Sint-Martens-Leerne).

Een mooi voorbeeld van streekgebondenheid vinden we in een gastronomisch vlassersmenu (Gullegem, februari 1990) met onder meer:

verse gemarineerde zalm verrijkt met gouden lijnzaadjes / vlas wijting als Noordzeegast / op strovlas geroosterde lamszadel / de Bloem van de Golden River (= De Leie, bekende rivier waarin vlas geroot werd).

DE GRENS VAN PURISME

Al deze voorbeelden bewijzen dat ook benamingen van gerechten in het Nederlands mogelijk zijn én dat ze mooi kunnen klinken. Ze trachten een en ander duidelijk te maken over wat er op tafel zal komen, zonder overigens de disgenoten te beschouwen als onderontwikkelden op culinair gebied.

Algemeen aanvaarde bereidingwijzen of begrippen in de voeding die geen specifiek karakter vertonen, worden dus in het Nederlands benoemd. Zo kan grilleren altijd door roosteren worden vervangen. Daarnaast worden nog vele bastaardwoorden gebruikt, die ook in het algemeen taalgebruik gewoon zijn geworden, zoals frietes (voor (pommes) frites), gratineren, paneren, omelet, en julienne (in dunne reepjes gesneden groenten).

Verregaand purisme is in dit stadium van onderzoek zeker ongewenst. Toch stelt de commissie van de ASG heel wat vertalingen of nieuwvormingen voor. Voorbeelden: - &obc1;ufs pochés à l'anglaise: gepocheerde eieren op z'n Engels ;

- médaillon de veau wordt kalfsoester, een kleine ronde plak vlees uit de fijnste delen van het rund; daarom kan ook visoester (médaillon de poisson) voor een schijfje van het fijnste deel van de vis;

- reepjes van vis, dus dunne reepjes, heten in het Frans aiguillettes, maar Fr. goujons en goujonnettes zijn nog dunner en korter. De commissie stelt daarom respectievelijk fijne reepjes en flinters voor.

Een te verregaand purisme in het Nederlands zou bijvoorbeeld mesthoen zijn voor poularde (soort braadkip), hoewel in het Duits Masthuhn steevast op menu's voorkomt.

Resultaten van het onderzoek van de taalcommissie zijn al gepubliceerd in het Mededelingenblad en Verzamelde Opstellen van de ASG. Bijdragen zijn verschenen over onder andere benamingen van soepen, eierbereidingen, gerechten met vis of schaaldieren, en over een spijskaart voor recepties en buffetten. Nu is de commissie bezig met de vernederlandsing van keukentermen. Voorbeeld: voor de versnijdingswijze `en crapaudine' stelt zij voor in paddevorm. Het is de bedoeling om binnen afzienbare tijd een en ander te bundelen in een brochure of boekje met alfabetische registers.

Ook in Nederland heeft men belangstelling voor en behoefte aan vertalingen en verklaringen van Franse gastronomische termen. Dat leid ik af uit de publikatie van Tony Dumoulins Gastronomisch Woordenboek Frans-Nederlands (Zomer en Keuning, Ede/Antwerpen, 1987). Daarin komen uitstekende verklaringen voor van Franse termen; maar voor kernachtige vertalingen vond de auteur het wellicht vaak nog te vroeg. De ASG niet!

1 Meer gegevens nog in R. Haeseryn: Enkele 19de-eeuwse menu's in het Nederlands. Taal en Tongval XXXIII (1981) blz. 80-86.

2 In de jaargang 11 (1963) van het tijdschrift Nu nog (Brussel) wordt uitvoerig verslag gedaan van het congres.

ANDERE BENAMINGEN... Ouwemannetjesthee [Slappe thee met veel melk] Hassebassie, pikketanussie [Borreltje] Een gemeubileerde boterham [Dik belegde boterham] Broodje overreje [Tartaar] Liedje zonder woorden [Soep zonder vlees] Natte dotten [Spruitjes] Blote billetjes in het gras [Zoute snijbonen met witte bonen] Zachtmoedigheid [Koolraapjes met bloemsaus] Broodje feestverlichting [Gekleurde hagelslag] Château de pomp [Water]

Uit: Dooddoeners en stoplappen van Inez van Eijk, Uitgeverij Het Spectrum BV, Utrecht, 1987

ANDERE BENAMINGEN... Het hemd van de pastoor [Dik puddingvel] Schoenzolen [Kaas] Sterfopstraatworst [Cervelaatworst] Hang over de lip [Postelein] Misdaad der schepping [Andijvie] Raasdonders met spek [Capucijners] Glas in lood [Tongeworst] Koeieoog [Spiegelei]

Uit: Dooddoeners en stoplappen van Inez van Eijk, Uitgeverij Het Spectrum BV, Utrecht, 1987

CLICHÉS AAN TAFEL... Gebruik je spatel en hou je ratel. Hoor Piet zijn soep eens lekker vinden! [Bij slurpen.]

Weg met die roeispanen. [Als je mes en vork met de punten op de rand van je bord legt.]

Lekker is maar één vinger lang. Denk aan de kindertjes in Pakistan. Hó, dat zegt men tegen een paard. Netjes ook de korstjes opeten, dan krijg je krulhaar. Eerst vader, die moet er hard voor werken.

Uit: Dooddoeners en stoplappen van Inez van Eijk, Uitgeverij Het Spectrum BV, Utrecht, 1987

F/v, s/z, ch/g: verdwijnend verschil in uitspraak J. Posthumus - Roden

Op blz. 15 van het januari-nummer schrijft mevr. Daan over de hypercorrecte verschuiving in de uitspraak van s naar z. Daarop wil ik graag een toelichting geven.

Het Nederlandse klankstelsel kent traditioneel drie paar `schuringsklanken' of `wrijfklanken', ook wel fricatieven genoemd. Ze worden in de spelling voorgesteld met de letters f/v, s/z en ch/g. In deze paren is het eerste lid stemloos (geen trilling van de stembanden) en relatief scherp, het tweede stemhebbend (met trilling van de stembanden) en relatief zacht. Dit verschil komt niet voor aan het woordeinde: daar vinden we alleen de scherpe klanken f, s en ch. Bij de eerste twee blijkt dat ook uit de spelling: Nederlandse woorden eindigen niet op v of z. En hoewel we lach en lag verschillend spellen, klinken ze hetzelfde.

Ook aan het woordbegin gebruiken niet alle Nederlanders beide klanken. Al in 1928 vermelden Zwaardemaker en Eijkman in hun Leerboek der Phonetiek dat `in veler uitspraak' ch en g niet worden onderscheiden. De zachte klank, zo zeggen zij, komt dan alleen nog voor tussen twee stemhebbende klanken in hetzelfde woord, zoals in wagen en volgen. De auteurs melden dat ook bij de f/v en s/z het onderscheid ontbreekt ten gunste van de f en de s. Dat treffen ze aan `in onze dialecten en in de onbeschaafde taal'. Als voorbeelden worden genoemd het Fries en het Amsterdams; Eijkman voegt daar in 1937 ook nog `de uitspraak van Indischgasten' aan toe. Hij brandmerkt dit verschijnsel nu niet langer als `onbeschaafd', maar vindt het een kenmerk van de `omgangstaal'.

Sindsdien heeft nog een verdere opwaardering plaatsgevonden. Verschillende fonetici hebben al opgemerkt dat ook in de beschaafde uitspraak het verschil tussen f en v, s en z, en zeker dat tussen ch en g nog slechts een precair bestaan leidt. Dit is duidelijk het geval in het beschaafde Nederlands dat in het westen gesproken wordt. In het oostelijke, Saksische deel van ons land wordt het verschil nog wel aangehouden.

Door de bank genomen staan de g, v en z het sterkst midden in een woord tussen stemhebbende klanken, maar ook daar zijn zij, vooral de g, al vaak ingeruild voor respectievelijk ch, f en s in de beschaafde westerse uitspraak.

Het wegvallen van het onderscheid leidt echter maar in vrij weinig gevallen tot misverstand: woordparen van het type fee/vee zijn er namelijk niet veel. Zelf vond ik het storend dat nieuwslezers de woorden Chinezen en Vietnamezen soms uitspraken als Chinesen en Vietnamesen, alsof alleen de vrouwelijke helft van de bevolking bedoeld werd. Dat mensen die ik dat verschil ging uitleggen me soms wat glazig aankeken, maakte me echter ook duidelijk dat een dergelijk klankverschil voor sommigen helemaal niet bestaat. Wanneer er geen functioneel verschil meer is, kan het natuurlijk ook voorkomen dat een soort z wordt gesproken waar in de oude stijl een s zou thuishoren, zoals in de voorbeelden van mevrouw Daan.

Als we hier een nieuwe systematiek vermoeden, dan kunnen we niet volstaan met het verzamelen van losse voorbeelden, maar moet het gedrag van sprekers in langere passages worden geobserveerd. Voorlopig houd ik het erop dat het systematische verschil tussen de harde en de zachte klank definitief aan het verdwijnen is. Dat foetballen met een harde beginklank wordt uitgesproken, lijkt me dan ook eerder een normale Nederlandse uitspraakgewoonte dan een overblijfsel van Engelse invloed.

Ook hypercorrectie van f naar v Herma Veenhof-Haan - afd. Dialectologie, P.J. Meertens-Instituut, Amsterdam

In het januari-nummer van dit blad suggereert Jo Daan op blz. 15 dat de uitspraak van de f en de v zo langzamerhand samenvallen in f. Voor het vergelijkbare duo s/z zou dat niet gelden. Uit angst te vaak de s te gebruiken, zouden mensen zelfs veel hypercorrecties maken, bijvoorbeeld zamen, huizelijk . Nu heb ik evengoed hypercorrecties van het v/f-paar gehoord, met zekerheid al in een radioprogramma uit 1971 (opgenomen op geluidsband). De presentatrice koos voor de uitspraak invormatie, vilms. Dat de hypercorrecte z veel vaker gehoord wordt, lijkt me samen te hangen met de hoge frequentie van de s tegenover de lage frequentie van de f. Kijk maar in een woordenboek bij de letters s en f voor een eerste indruk van het verschil.

Een argument voor het gesuggereerde verschil tussen de beide klankparen zou zijn dat de s die de z vervangt, plat zou klinken, waarbij Daan citeert uit het boek van Schatz, Lik op stuk, blz. 63. Maar dat geldt ook voor het gebruik van de f in plaats van v (zelfde boek, zelfde bladzijde!).

Blijft staan dat het verschijnsel `stemverlies' (s en f in plaats van z en v) en de daaropvolgende fase van hypercorrectie (z en v in plaats van s en f) een intrigerende vorm van taalgebruik is!

3 Zestig jaar Genootschap Onze Taal: een zeldzaam 'onder-onsje' o T H E M A N U M M E R C U L I N A I R T A A L G E B R U I K

5 Johannes van Dam

De troebele soep van de culinaire lexicografieWoordenboeken maken er een potje van

8 Gert Crum

Een stuivend, haast bedwelmend bouquet Waarom lekker en vies voor de wijnschrijver niet volstaan

10 Ton van der Wouden

Een land van brood en honing Oude eet- en drinkgewoonten weerspiegeld in spreekwoorden

12 Jaap de Jong Spraakmakers

Berthe Meijer, culinair journaliste en schrijfster vankookboeken, kiest voor sobere taal

14 dr. René Haeseryn

Een vertaalslag in Vlaanderen Hoe de taalstrijd menig purisme op de kaart bracht

16 Hans Beelen

Waar komt het woord cocktail vandaan ? Een goede barmixer is zowel shaker als etymoloog

18 Erik van der Spek

De verloren tijd tussen lunch en diner Beeldspraak in de culinaire journalistiek

20 Hans Becker Hoff

Culinoviteiten tussen amuses en gourmandises Liever 'rable de lièvre' dan 'hazerugfilet'?

22 F. Jansen

Waar de fles van vol was...loopt de mond van over Het cryptische jargon van de oenoloog

26 Riemer Reinsma

Gezegden over 'brood' hier en over de grens

V A S T E R U B R I E K E N

7 De toren van Babel kumquats, kiwi's en ti pan 25 Van woord tot woord: Smikkelen en smullen

28 Reacties: actie tegen anglicismen; je zegeningentellen; puzzelwoorden; hypercorrecte v en z; op/per/m.i.v.; Vlaanderen; scrabbleregels 31 InZicht over nieuwe boeken 32 Ruggespraak

Omslagtekst:

MEI 1991: ZESTIG JAAR ONZE TAAL!

CULINAIRE ONZIN IN WOORDENBOEKEN Lexicografen kokkerellen te weinig

PURISMEN OP DE VLAAMSE DISKAART

EEN TIKKELTJE OBSCEEN De beeldende taal van de wijnproever

BEELDSPRAAK IN DE CULINAIRE JOURNALISTIEK

LAND VAN BROOD EN HONING Eten en drinken in spreekwoorden

Synoniemen

Een primeur: volgende maand wordt het aanbod van Van Dale uitgebreid met Het Groot Woordenboek van Synoniemen en andere betekenisverwante woorden, waarin synoniemen en woorden met een tegengestelde, ruimere of een beperktere betekenis (antoniemen, hyperoniemen en hyponiemen) staan beschreven. Het boek bevat circa 48.000 trefwoorden en uitdrukkingen, die via een index gemakkelijk zijn terug te vinden. Waar dat van toepassing is, geven zogenaamde stijllabels aan in welke context het woord of de uitdrukking kan worden gebruikt.

Het Groot Woordenboek van Synoniemen en andere betekenisverwante woorden staat onder redactie van prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg in samenwerking met drs. M.C. van Dalen, drs. M.J.M. Hooyman en drs. M.E. Verburg. Het verschijnt bij Van Dale Lexicografie, telt ca. 1000 bladzijden en kost f 150,-. ISBN 90 6648 303 2

Spelling

Bij Martinus Nijhoff verscheen onlangs Spellingdidactiek voor de basisschool van Henk Huizinga. In dit boek, dat vooral is bedoeld voor pabo-studenten, is geprobeerd de verschillende aspecten van de spellingdidactiek op een overzichtelijke manier bij elkaar te brengen. Het bevat werkwijzen die ontleend zijn aan de meest recente didactische methoden en een beschrijving van verschillende evaluatiemogelijkheden die een docent ter beschikking staan. Elk hoofdstuk wordt afgesloten met oefeningen en enkele interessante verdiepingsvraagstukken. Spellingdidactiek voor de basisschool kost f 29,50. ISBN 90 6890 366 7

Het roomse leven

Het `volkse erfgoed van christendom en katholicisme', zo noemt Jan Laugs de spreekwoorden, zegswijzen en spreuken die hun oorsprong ontlenen aan de katholieke leer en de praktijk van het roomse leven. Laugs, hoofdredacteur van het Katholiek Nieuwsblad, stelde een boekje samen met de titel Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen, waarin roomse spreekwoorden en gezegden zijn opgenomen.

Twee geloven op een kussen, daar slaapt de duivel tussen en andere roomse spreekwoorden en zegswijzen is verschenen bij BZZTôH en kost f 16,90. ISBN 90 6291 600 7

Solliciteren

Onlangs verschenen drie boekjes over solliciteren. In Hoe solliciteer ik met succes probeert A. Goudvis de sollicitant net dát beetje meer mee te geven dat nodig is voor het krijgen van een baan. Het gaat er volgens de auteur niet alleen om een goede brief te schrijven, maar ook te weten hoe men zich tijdens een sollicitatiegesprek moet gedragen. Wat moet er worden gevraagd, wat moet er worden gezegd en waarover wordt bij voorkeur gezwegen?

Hoe solliciteer ik met succes wordt uitgegeven door Bigot en Van Rossum en kost f 19,90. ISBN 90 6134 349 6

In De sollicitatiehulp besteedt Inez van Eijk, bekend als auteur van De taalhulp , aandacht aan het schrijven van sollicitatiebrieven en het voeren van een sollicitatiegesprek. Ze gaat in op vragen als: wat zet ik in mijn sollicitatiebrief; hoe bereid ik me voor op het gesprek; welke vragen stel ik tijdens het gesprek?

De sollicitatiehulp is verschenen bij uitgeverij Contact en kost f 22,90. ISBN 90 254 6 888 8

De Sollicitatiewijzer van H.J. Boef is een praktische leidraad bij het solliciteren, vooral bedoeld voor sollicitanten met een lagere of een middelbare opleiding. Het boekje bevat een uitgebreide collectie voorbeeldbrieven en voorbeeld-cv's. Door de vele serieuze voorbeelden, tips en procedureschema's is de Sollicitatiewijzer een handig naslagwerkje voor iedere sollicitant. De Sollicitatiewijzer wordt uitgegeven door Auctor en kost f 24,90. ISBN 90 71844 42 0

Succesvol formuleren

Onder deze titel verscheen een boek met adviezen over stijl, dat bestemd is voor iedereen die regelmatig teksten schrijft. In het eerste deel behandelen de auteurs, G. Verhoeven en M. Wekking, formuleringskwesties op drie niveaus: woordkeuze, zinsbouw en alinea-opbouw. Het streven is de lezer per niveau te brengen tot correcte, duidelijke en aantrekkelijke formuleringen. Het tweede deel is een oefengedeelte, waarin de gebruikers van het boek hun vaardigheden kunnen oefenen aan de hand van de adviezen die in het eerste deel zijn gegeven.

Succesvol formuleren. Adviezen en oefeningen voor professionele schrijvers is verschenen bij Wolters-Noordhoff en kost f 32,50.

ISBN 90 01 90263 4

Vlaams en Nederlands

W. Smedts constateerde dat veel Vlamingen er ondanks hun interesse voor de Nederlandse (standaard)taal niet in slagen deze taal correct en vlot te hanteren. Daarom bracht hij een verzameling taalfouten in kaart in de hoop de onkunde van de Vlamingen te bestrijden. Dit resulteerde in het boek Dag in dag uit van woord tot woord , dat zo'n 500 trefwoorden bevat waarvan aan de hand van voorbeelden zowel het juiste gebruik wordt gegeven (in de standaardtaal), als het onjuiste gebruik (in de niet-standaardtaal).

Dag in dag uit van woord tot woord verscheen bij ACCO C.V. te Leuven en kost f 14,75 (BF 250). ISBN 90 334 2318 9

mei 1931 - mei 1991 ZESTIG JAAR ONZE TAAL

Amsterdam, 16 mei 1931 Oprichtingsvergadering van het Genootschap Onze Taal: dertig taalminnende mensen komen bijeen om de grondslagen vast te stellen voor 'een nieuwe vereeniging tot het onderling beoefenen van zuiver Nederlandsch'.

Amsterdam, 16 mei 1991 Algemene Ledenvergadering van een jubilerend genootschap dat inmiddels meer dan dertigduizend taalminnende leden telt.

Het initiatief voor de oprichting van een taalgenootschap werd indertijd genomen naar aanleiding van twee artikelen in het Algemeen Handelsblad (1930/1931), waarin de heer C.K. Elout opriep tot strijd tegen de germanismen. Dit bracht de heer P.C. Smit op het idee een vereniging in het leven te roepen die, naast de bestrijding van germanismen, ten doel zou hebben de zuiverheid van onze taal meer in het algemeen te bevorderen. Dat werd op 16 mei 1931 vastgelegd in Artikel 2 van de Statuten:

``De vereeniging heeft ten doel het bevorderen van de zuiverheid der Nederlandsche taal, in het bijzonder, in dit tijdsgewricht, ten aanzien van germanismen."

Er werden nog twee andere principiële punten vastgesteld. Omdat ze het karakter van het genootschap en het tijdschrift tot op de dag van vandaag bepalen, halen we ze hier kort aan:

``Het eerste is, dat de vereeniging, overeenkomstig de bedoeling van den Heer Smit, zoo niet uitsluitend dan toch in de eerste plaats, als 'onder-onsje' dus binnen den kring der leden, zal werken. Vandaar dat de naam 'Genootschap' en niet die van 'vereeniging' is aangenomen.

Dit brengt ons vanzelf tot een tweeden grondtrek in het wezen van ons Genootschap. Wij zijn een vereeniging van dilettanten die belang stellen in onze taal en waarde hechten aan de zuiverheid ervan. Wij zullen daarom onderling, dus in een kring van dilettanten, van gedachten wisselen over de taal. Maar ten slotte wil men toch wel eens een stellige uitspraak vóór zich zien door het gezag van Deskundigen."

Op die zeer eigen manier volgt het Genootschap Onze Taal nu al zestig jaar op de voet onze taal en schreef het een boeiende, taalkundige geschiedenis, die werd vastgelegd in het tijdschrift Onze Taal. De doelstelling werd gaandeweg verruimd, maar het oorspronkelijke karakter van het genootschap bleef grotendeels bewaard.

Aan die zestig jaar geschiedenis van onze taal en van die van Onze Taal is het Jubileumcongres 1991 gewijd dat op zaterdag 2 november ter gelegenheid van de verjaardag van het genootschap in de prachtige Beurs van Berlage te Amsterdam zal worden gehouden.

Op die dag wordt bovendien het eerste exemplaar van een speciaal voor het jubileumjaar samengesteld boek gepresenteerd dat de unieke geschiedenis van een zeldzaam 'onder-onsje' uit de doeken doet. Een boek dat geen Onze-Taalliefhebber mag missen!

De toren van Babel Kumquats, kiwi's en ti pan Hans Heestermans

Toen ik voor het eerst bij een Chinees ging eten, was ik achttien jaar oud. Het was 1961 en ik was eerstejaarsstudent Nederlands. Voor 3 gulden en 60 cent kreeg je een menu bestaande uit kippesoep, loempia, nasi of bami goreng (met ei) en een kopje koffie of thee toe. Het was een van de weinige `vreemde' eethuizen waar de Nederlander met een smalle beurs heen kon. Voor het Franse restaurant moest hij wat welgestelder zijn. Nederland bezat nauwelijks een eigen eetcultuur. In de jaren vijftig aten wij thuis vrijwel elke dag aardappelen, vlees (meestal sudderlapjes, tegenwoordig ook wel draadjesvlees geheten) en groenten (vrijwel altijd te lang gekookt). En een puddinkje toe of soep vooraf; niet allebei, want het geld groeide niet op de rug. Vrijdags, want ik kom uit een rooms nest, was er vis: scholletjes of stokvis, die waren het goedkoopst. (Vraag nu eens bij uw vishandelaar om stokvis. Die is duurder dan zalm.)

VAN EN NAAR VERRE LANDEN

Nu is er wel een eetcultuur. Onze welvaart is groter geworden en dus ook het verlangen naar steeds iets nieuws, iets anders. Van hoe verder de exotische vrucht (kumquats) komt, hoe beter. We maken ook verre reizen, en van die reizen brengen we de herinnering aan de gerechten van het vakantieland mee.

Nederland kreeg vele gastarbeiders uit verschillende landen, die hun eigen eetcultuur bewaarden en restaurants openden.

Door reizen en immigratie kregen we Italiaanse, Turkse, Griekse, Surinaamse, Spaanse, Egyptische, Israëlische, Mexicaanse, Indiase, Argentijnse, Joegoslavische, Hongaarse en Russische eethuizen. Het is, maar dit terzijde, begrijpelijk maar daarom niet minder opvallend dat er geen Engelse en geen Duitse (Oostenrijkse, Zwitserse) restaurants zijn in ons land, zoals er in het buitenland vrijwel geen Nederlandse eethuisjes zijn. Deze landen delen met ons het gebrek aan een eigen eetcultuur.

Welvaart, reizen en immigranten hebben onze eetgewoonten veranderd. De Chinees is er nog steeds, maar zijn populariteit is overgenomen door de Griek en de Italiaan. Het gevolg is dat Chinese eethuizen zich zijn gaan toeleggen op meer exquise Chinese gerechten, waarvan de ti pan een voorbeeld is.

Het vakantieland Italië heeft waarschijnlijk de grootste hoeveelheid nieuwe woorden - waarmee vrijwel elke Nederlander inmiddels vertrouwd is - ingevoerd. Jaren geleden kwamen we niet veel verder dan spaghetti, macaroni en pizza. Nu weten de meesten wel dat er daarnaast zoiets heerlijks bestaat als lasagna, tagliatelli, canneloni, ravioli, broccoli, risotto, zabaglione, ossobuco, minestrone, dat er worsten zijn als salami en mortadella, kazen als gorgonzola, mascarpone en mozzarella en zelfs dat pasta een overkoepelende term is voor al die Italiaanse deegwaren.

Uit de Griekse keuken zijn we vertrouwd geraakt met de tsatsiki, de moussaka, souvlaki, giros, de kalamaria en de feta.

ZIET ER NIET UIT

Opvallend is het dat Spanje, toch ook een vakantieland bij uitstek voor de Nederlander, weinig heeft toegevoegd aan onze taal. Veel verder dan de paella en de chorizoworst kom ik niet. Komt dat doordat de Nederlander in dat land bij voorkeur gaat naar oorden waar een Nederlandse snackbar is (petit restaurant heet dat tegenwoordig of patatotheek) of een Duits eethuis met Bratwurst? En dat hij alleen zo nu en dan eens naar een inheems restaurant gaat om paella te eten?

De Turkse, Marokkaanse, Egyptische en de Israëlische restaurants lieten ons kennismaken met shoarma en allerlei kebabs, en de Indiase met vele onderscheiden curry's. Voor de rest sluipt er ongemerkt de Zwitserse vreemdeling rösti binnen; de Russische borsjt was er al langer. Vanuit België is de waterzooi, het stoofvlees en de paling in 't groen de grens overgestoken. Ik zwijg nog maar over allerlei vruchten zoals de kumquat, de kiwi, de mango, de pomelo en de ugli (die er inderdaad niet uitziet) en een heerlijke paddestoel als shii-take.

STUUR UW MARACUJA'S IN!

We werden steeds rijker, maar ook steeds dikker door al die Amerikaanse hamburgers, kipburgers en wat voor -burgers er al niet méér zijn. (Volgens een collega onderscheidt een shoarmaburger - die ik niet kende - zich van een hamburger door de plaats in een ander vakje van de muur.) Dus gaan we afslanken door minder vet te eten.

Achter al het voedsel staat tegenwoordig light. Rookworst light, kaas light, roomboter light. Kwade tongen beweren dat light hier betekent `met toevoeging van water voor één gulden per cc'. Alles is halva: halvamel, halvanaise, halvarine (die in België minarine schijnt te heten). In de broodjeswinkel wemelt het van de `gezonden': `een broodje kaas gezond', `een broodje hamburger gezond' of gewoon `een broodje gezond'.

Er moet hoognodig een inventaris gemaakt worden van alle gerechten, groenten, vruchten, kazen, worsten en wat voor etenswaren dan ook die de laatste tien, vijftien jaar in de Nederlandse eetcultuur gewoon zijn geworden. Daarvoor doe ik een beroep op u. Stuur mij uw lijstjes met maracuja's, carambola's, chili con carne's, kefta's en pilavs, met een korte definitie. Het beste en langste lijstje krijgt een gesigneerde `Luilebol' en mijn favoriete kookboekje toegestuurd.

De spraakmakers `De lezer lekker maken' Jaap de Jong

Schrijven over eten: het kan lyrisch en het kan sober. Maar een recept moet zo geschreven zijn dat de lezer de smaak te pakken krijgt. Berthe Meijer heeft zich tot doel gesteld voor een breed publiek aanstekelijk te schrijven over eten. Is Wina Born de aanvoerster van de Lyrische School en de liflafjesprinses, Berthe Meijer voert een terughoudender stijl en schrijft recepten die meestal nog binnen het bereik liggen van modale kokers. Berthe Meijer (1938) introduceerde het genre van de culinaire column in Nederland en schreef een groot aantal kookboeken, waaronder De avontuurlijke keuken (1988), De Joodse Keuken (1990) en De Turkse Keuken (1990). Een gesprek over het sauteren en dresseren van een kip, het eten van hond en het overtollige adjectief dat in kookboeken op de loer ligt.

Berthe Meijer volgde een opleiding voor fotografie en typografie, maar werd culinair journaliste. Zij schreef vijftien jaar culinaire columns voor NRC Handelsblad, die ook in boekvorm verschenen zijn. Daarnaast publiceerde zij in tijdschriften als Avenue, Man, Margriet en Viva, en in internationale vaktijdschriften `voor de echte culi's', zoals Petits Propos Culinaires en Masterchef. Zij schreef en vertaalde ruim vijftien kookboeken en werkte mee aan vele andere, zoals Het literair eetboek (1985). Momenteel maakt ze voor de RVU culinaire televisieprogramma's.

``Met taal kun je lezers van recepten en culinaire columns lekker maken. Een goed geschreven tekst kan de eetlust opwekken. Er zijn zelfs mensen die kookboeken lezen louter om hun eetlust te sublimeren. Die talen er niet naar om de recepten uit te proberen, maar komen door het lezen alleen al volledig aan hun trekken. Een kookboek met foto's van ideale gerechten op glanzend papier is voor hen culinaire pornografie."

Wat is er nodig om deze groep lezers te bedienen? Enthousiasme? Komen de volgende citaten volgens u in de buurt?

``Verheug u bij Prunier over het wonder der schepping om voor alle gedierten uit de zee, van de dédaigneuze vissen tot aan de meest sophisticated schelpdieren toe, in de Franse wijngaarden een wijn te laten groeien die hen past als een gouden zetting bij een kostelijke parel." en

``De Provençaalse Keuken is de keuken waarin de zon zelf aan het koken is geslagen, met gouden olijfolie en knisterende kruiden van de hete heuvelhellingen."

``Vreselijk! Ik word niet goed van dit soort culinaire lyriek. Dit enthousiasme is niet aanstekelijk, maar verpletterend. Zulke overspannen stijlfiguren zijn toch niet meer van deze tijd: `de zon zelf is aan het koken geslagen'. En overtollige adjectieven als `gouden olijfolie' en `knisterende kruiden' moet je natuurlijk altijd schrappen. Van zo'n tekst verlies ik eerder mijn eetlust. Getemperd enthousiasme is volgens mij effectiever.

Als ik een recept lees, kan ik tegelijkertijd proeven of het lekker is. Er ontstaat in mijn hoofd een optelsom van ingrediënten en hoeveelheden die me soms het water in de mond doet lopen. Die vaardigheid, die voortkomt uit ervaring en waarschijnlijk ook uit enige aanleg, heeft me ook voor veel teleurstellingen behoed. Helaas staan in veel kookboeken namelijk recepten die slecht vertaald zijn of zelfs gewoon overgeschreven, zonder dat de schrijver ze echt uitgeprobeerd heeft. Het is net het Grote Fluisterspel: de uitkomst is totaal anders dan het begin. Vooral bij vertaalde kookboeken moet je uitkijken. Het Engelse to cook bijvoorbeeld, kan `koken' betekenen, maar ook `stoven' of `braden'. Eigenlijk betekent het `gaar maken'. Ook tref je vaak fouten aan in de omrekening van Amerikaanse hoeveelheden en wordt vergeten dat Amerikaanse knoflook veel minder sterk is dan Italiaanse, of dat Nederlandse tomaten en komkommers veel wateriger zijn dan Turkse. Zulke recepten leiden dan helemaal niet tot een lekker gerecht."

Hebt u zelf wel eens zo'n klassieke fout gemaakt?

``Vast wel. Voor NRC Handelsblad heb ik eens een recept voor een kaastaart gemaakt, waarbij door een zetfout 60 gram bloem is veranderd in 600 gram. Dat leverde natuurlijk geen lekkernij, maar een blok beton op. Veel lezers waren toen zo aardig mij hun betonbaksels met de post thuis te sturen: Nederlanders - echte krenten - vinden het nu eenmaal vreselijk om ergens hun geld aan uit te geven, zeker aan een gerecht dat buiten hun schuld om mislukt."

`Zweet een ui aan, dresseer en sauteer de kip, monteer de saus, klaar de boter' - hoe staat u tegenover het gebruik van vakjargon in kookboeken voor een breed publiek?

``Veel professionele koks spreken en schrijven over eten in een vreselijke vaktaal. Bruineren, kapseldeeg, degorgeren, afblussen, enzovoort. Doorsneelezers zullen een gespecialiseerd woordenboek nodig hebben om de recepten te kunnen begrijpen. Dat staat hun kookplezier in de weg. Een goede journalist stemt het gebruik van vaktermen af op zijn publiek: bij een lekenpubliek moet je in gewone woorden uitleggen wat er gedaan moet worden. En eventueel kun je vervolgens de vakterm noemen. Voor specialisten kun je natuurlijk wel vaktermen gebruiken.

Er is nog een andere manier om het kookplezier en de eetlust van je lezers te bederven: door ongevoelig te zijn voor de taboes die er op het gebied van voedsel bestaan. In een oosters kookboek zul je zonder mankeren recepten vinden voor de bereiding van schapeballen - er schijnen mensen te bestaan die daar hun vingers bij aflikken. Als je in een Nederlands kookboek dat recept op dezelfde onbekommerde toon opschrijft als in het land van herkomst, waar men het als runderlap behandelt, dan klinkt dat in onze oren smerig. Hier moet je het dan ook als een curiositeit presenteren; ik zou er wat lacherig en een beetje verhullend over schrijven."

Turken zijn geschokt als ze horen dat Nederlanders ook paard eten. Paard! Een gemis aan culinaire beschaving! En sommige Russen smullen van visseogen.

``Zo werd ik in China door een erg aardige restauranthouder verrast met een speciaal gerecht. `Heel speciaal, mevrouw Meijer.' Het smaakte vreemd, maar niet slecht. Vond ik. Totdat ik hoorde dat ik hond had gegeten. Mijn maag draaide zich om. Officieel is hond een verboden gerecht, maar nog steeds zijn er onder de Chinezen echte liefhebbers. Ugh."

KOOKBOEKSTIJLEN

``Een persoonlijk stijl geeft een meerwaarde aan een kookboek. De echt mooie kookboeken zijn helaas door Engelsen geschreven. Paul Levy en vooral Elisabeth David. Haar humor, eruditie, verstand van zaken en passie zijn mijn belangrijkste bron van inspiratie. In Nederland heb je natuurlijk Wina Born, die veel over de Franse keuken en over wijn heeft geschreven. Of je er van houdt of niet, het is een karakteristieke, persoonlijke, lyrische stijl."

Ik geloof niet dat u van haar stijl houdt. De citaten uit het begin van dit gesprek kwamen uit een kookboek van haar hand.

``Tja, zonder haar te kort te willen doen: de afstandelijkheid van bijvoorbeeld Johannes van Dam bevalt me beter. Ik ben meer een liefhebber van een aardsere en eigentijdsere stijl. Ik schuw persoonlijke uitspraken, grapjes en historische achtergronden niet, maar blijf graag onderkoeld en relativerend."

Voor Het literair eetboek (De Bijenkorf, 1985) verzamelde Berthe Meijer literaire recepten, zoals `een eenvoudige doch voedzame salade' van Gerard Reve:

``(...) Ik stond erbij toen die sla gemaakt werd. Gerard was van mening dat ik van hem wel iets kon leren als het op zuinig inkopen van voedsel aankwam en daarin had hij geen ongelijk. Hij ging bij voorkeur tegen sluitingstijd naar de markt omdat de groente dan afgeprijsd was, en kaas werd gekocht van een stuk dat in de voordeelaanbieding was. In deze sla ging dan ook gewone belegen Goudse kaas en gewone kropsla. `Niks geen dure onzin voor dat kunstenaarsvolk', was zijn commentaar terwijl hij de blaadjes van 2 (het kunnen er ook 3 geweest zijn) kroppen sla in een glazen kom deed. Vervolgens snipperde hij een ui van een formaat dat tussen groot en klein inzat. De stukjes ui werden over de sla gestrooid. Van het grote blok belegen Goudse kaas werd ongeveer de helft, dus 500 gram in kleine blokjes gesneden, die eveneens in de sla gingen. In een apart kommetje mengde de schrijver 3 eetlepels gewone slaolie, 1 eetlepel gewone azijn, 1/2 eetlepel gewone mosterd en wat peper en zout. Dat was de vinaigrette die over de sla ging. Er staat me iets bij van ook nog wat fijngeknipte bieslook, maar helemaal zeker weet ik dat niet meer. In elk geval was die sla bijzonder lekker."

De verloren tijd tussen lunch en diner Beeldspraak in de culinaire journalistiek Erik van der Spek

Eten is lekker, maar dat moet niet te vaak gezegd worden. Onze trots én ons schuldgevoel verbieden ons ervoor uit te komen dat we eten belangrijk vinden. Culinair journalisten hebben gelukkig een aantal leerzame strategieën ontwikkeld om ervoor te zorgen dat we ons de maaltijd toch goed laten smaken: `Restaurantplezier is méér dan naar je bordje staren en de papillen laten draaien.' *

Een van de mooiste passages in Gontsjarov's Oblomov is de droom waarin de held uit de titel wordt teruggevoerd naar de wereld van zijn kinderjaren. In die wereld heeft de zondeval nog niet plaatsgevonden; er bestaat nog geen verdeeldheid, de belangrijkste discussies die er gehouden worden, gaan over de samenstelling van de maaltijden. ``Ieder stelt dan zijn eigen lievelingsgerecht voor: de een voelt het meest voor niersoep, de ander voor meelspijs, of lever of pens, of voor rode of witte saus. Elk voorstel wordt overwogen en uitvoerig besproken om vervolgens te worden aangenomen of verworpen (...). De zorg voor het eten is in Oblomowka het eerste, het meest essentiële van alle dingen."

ONZEDELIJKE BEZIGHEID

Genieten van eten is voor velen van ons `het meest essentiële van alle dingen', maar zo schuldeloos als bij Oblomov gaat het er in de echte wereld maar zelden aan toe. `Je eet om te leven, je leeft niet om te eten' zei mijn moeder vroeger. Zinnelijke genietingen zijn in onze door het calvinisme gekleurde belevingswereld zo niet verwerpelijk, dan toch van een wat lager allooi; ik ken maar weinig mensen die er prat op gaan dat hun favoriete vrijetijdsbesteding bestaat uit eten of drinken. Ook het besef dat elke vier seconden een kind in Afrika van de honger sterft, tempert het eetplezier. Een extreme tegenhanger van Oblomov is in dit verband Gerard Reve, die bij verschillende gelegenheden te kennen heeft gegeven dat hij eten een onzedelijke bezigheid vindt, die zich eigenlijk achter een jute gordijn zou moeten voltrekken. Misschien heeft de populariteit van zakenlunches en (nog erger) werkontbijten hier ook wel mee te maken: wie `zo maar' eten tijdverspilling vindt, kan zijn ontbijt produktief maken door naast het zacht gekookte eitje een beleidsnota te leggen.

Voor een culinair journalist lijkt deze situatie een handicap; hij moet immers voorkomen dat de lezer een schuldgevoel krijgt bij het idee straks tweehonderd gulden te gaan uitgeven tot meerdere glorie van zijn ingewanden. Niets is echter minder waar. Door van de nood een deugd te maken, heeft de culinair journalist zijn nederige handwerk opgetild tot dezelfde hoogte als dat van zijn vakbroeders die de laatste romans en toneelstukken recenseren. Dat geldt in mindere mate voor de receptenrubrieken, die over het algemeen redelijk terzake zijn. Maar in de thematische stukken (over onderwerpen als kaas, truffels of asperges) en in de beschrijvingen van restaurants kan de eter-schrijver zich volledig uitleven.

KLASSIEKE STIJLMIDDELEN

Schrijven over eten kan snel eentonig worden. Een recensent die elk restaurant afdoet met de kwalificatie `Het was weer lekker', is snel uitgepraat. Gelukkig kan men om te beginnen een ruime keuze maken uit de klassieke stijlmiddelen. Voor de beginner is er natuurlijk altijd de alliteratie : `omdat sherry zo'n eminente eetlustopwekker is...'; `de jonge generatie kloekt koele cocktails en luidruchtige longdrinks naar binnen'; `verrukkelijke vloeistoffen als cognac en sherry'. In reclame werkt het, waarom zou het dan in de culinaire rubriek niet werken?

Ook op een vrij pril stijlniveau staat de ongemotiveerde afwisseling , de angst om twee keer hetzelfde woord te gebruiken: `Ze bestellen een trendy watertje als het Zweedse Ramlosa of een heldere vloeistof uit Joegoslavië...' Nog een mooi voorbeeld: `Droge sherry's (fino, manzanilla) zijn uitstekende appetizers, terwijl de zoete zusters (cream) goed werk doen bij het dessert.' Dit soort verkeerde originaliteit is al vaker gehekeld, onder andere door Karel van het Reve; in dit geval wekt het eerder de lachlust dan de eetlust op.

Veel schrijvers hebben de neiging om eten en drinken in een wat serieuzer daglicht te zetten door een stijl te kiezen die past bij verheven onderwerpen. Dat uit zich in een voorkeur voor een formele of archaïsche woordkeus. `Wijn wint weliswaar de hoofdprijs in de begeleiding der spijzen, maar een dis dient ook prettig ingeleid en uitgeluid te worden', begint een stuk over drank (let ook weer op de alliteratie). `Menigeen vindt de doorgaans overdadig versierde glazen waarin wonderlijk getinte dranken geschonken worden, typisch disco ...' `Wie de waardering voor de klassieke werelddranken niet van thuis meekreeg en nog nimmer de lippen aan een glas goeds zette...' Deze stijl kenmerkt de nouveau riche in de culinaire journalistiek, die de taalkundige varianten van marmeren badkamers met koperen kranen combineert met die van de engelenbeeldjes uit het tuincentrum.

ETEN IS BIJZAAK

Een geroutineerd culinair journalist hoeft zich niet tot bovenstaande kunstgrepen te verlagen. Hij weet immers dat het niet gaat om het eten, maar om het avondje uit. Door de nadruk te leggen op aankleding, sfeer en gezelschap kun je - voor anderen of voor jezelf - aannemelijk maken dat het eten maar bijzaak is, dat het je eigenlijk gaat `om de gezelligheid', of om `een goed gesprek in een leuke entourage'. Vandaar ook de aantrekkingskracht van een diner-dansant, een theater-diner of een strijkje in de eetzaal, allemaal met de nevenfunctie om een excuus te verschaffen voor onbekommerd buffelen.

Restaurant-recensenten putten zich dan ook uit in pakkende beschrijvingen van bediening, aankleding en meer in het algemeen van de `ambiance'; als je gaat tellen, blijkt dat soms maar een derde van de tekstruimte aan het eten zelf is gewijd. Veel meer aandacht wordt gegeven aan publiek (`Het is nog niet uitgemaakt wie hier weg zullen blijven: de nette jongeren-met-geld, het avondje uit met moeders want twintig jaar getrouwd of de te hooggehakte, te strakgerokte, te geblondeerde dames'), bediening (`Haar echtgenoot is misschien niet de nationale kampioen jovialiteit') en inrichting (`Gispens geïnspireerde stoelen en halogeenlampjes bepalen het interieur, lichte barok en vroeg-Weense klassieke muziek brengen het coole in balans').

ZINTUIGEN COMBINEREN

Door eten te verbinden met iets hogers - liefst iets cultureels - maak je het aanvaardbaar. Dat beïnvloedt niet alleen de wijze waarop een maaltijd wordt geserveerd, het kleurt ook de beeldspraak binnen de culinaire journalistiek. Een nuttig stijlmiddel is in dit verband de synesthesie , de verbinding van woorden uit verschillende zintuigsferen. Wanneer je zegt dat een saus lichtroze is, geef je feitelijke informatie, maar als je zegt dat een gerecht `een lichtroze smaak' heeft, geef je er een meerwaarde aan. Je maakt duidelijk dat je observatie zó subtiel is dat woorden uit de meer voor de hand liggende zintuigsferen te kort schieten. Door die subtiliteit leg je automatisch een parallel naar een culturele dimensie, waar men ook vaak moeite heeft de juiste woorden te vinden. Vandaar ook de aantrekkelijkheid van combinaties als `een vederlichte wijnsaus' of `een fluwelig-gebonden saus'.

De culturele voordelen van de synesthesie zijn nog sterker aanwezig in de metafoor `een maaltijd is een concert'. Lakoff en Johnson noemen zo'n metafoor in hun boek Metaphors we live by een conceptuele metafoor. Daarmee willen ze aangeven dat wij niet alleen beeldspraak gebruiken als een bewust stijlmiddel, maar dat we ook denken in vergelijkingen en metaforen. Een ander voorbeeld van een conceptuele metafoor is de uitspraak `Liefde is oorlog'. Zo'n gelijkstelling is meer dan een stijlfiguur, het is een basisconcept dat als `moedermetafoor' ons denken over een bepaald verschijnsel stuurt. Als liefde oorlog is, is een verleiding een `verovering', waarbij een vesting `genomen' moet worden.

ALS EEN COMPOSITIE

Ook in de culinaire journalistiek kan een conceptuele metafoor tot uiting komen in een groot aantal uitdrukkingen. Wanneer een maaltijd een concert is, kan een gerecht worden beschouwd als een muziekstuk. In die context wordt dan ook gesproken van `een compositie van kalfsvlees met zwezerik en uitjes'; `de saus harmonieerde goed met het hoofdgerecht, maar de groente vormde daarbij een lelijke dissonant '. Het natuurlijke van dit soort beeldspraak toont aan dat een conceptuele metafoor ons denken over een stukje van de werkelijkheid sterk kan bepalen.

Vergelijkingen met muziek komen in mijn kleine steekproef het meest voor. Dat is niet zo gek: er zijn voldoende overeenkomsten. Zowel een muziekstuk als een maaltijd is opgebouwd uit delen en ontwikkelt zich in de tijd. Het ligt dan ook voor de hand om een voorgerecht een `ouverture' te noemen. Verder komt een muzikale ontroering tot stand door een samenspel van instrumenten en stemmen, op dezelfde manier als de juiste combinatie van ingrediënten de smaakzintuigen prikkelt. Tot slot speelt ook de parallel van bedenken (recept/partituur) en uitvoeren (kok/dirigent) een rol.

Een vergelijking die ook denkbaar is, maar in mijn ervaring minder voorkomt, is die tussen eten en beeldende kunst. Veel koks doen immers moeite hun gerechten zo aantrekkelijk mogelijk te presenteren. Een enkele keer vind je zo'n vergelijking ook wel, zoals in een Japans restaurant waar een recensent zich door `een schilderij van bloemen' heen eet, maar over het algemeen ontleent de culinaire journalistiek weinig metaforen aan de beeldende kunst. Misschien komt dat doordat de schrijvers intuïtief aanvoelen dat het uiterlijk maar bijzaak is: plaatjes vullen geen gaatjes. Kan het toeval zijn dat het bekendste gerecht waarvan de naam aan de schilderkunst is ontleend, de Sole Picasso , een smakeloze vergissing is waarmee je alleen nog dagjesmensen uit de provincie kunt blijmaken?

GOED GEZELSCHAP

Eten kan opgewaardeerd worden door het met kunst te vergelijken, maar ook de vergelijking met personen is mogelijk. Je praat dan niet meer over objecten die geproefd en verwerkt worden; het gaat om gezelschap, waarmee je communiceert. Allerlei karaktereigenschappen zijn dan in de gerechten aanwijsbaar: `Een vrij terughoudende wijn, die niettemin dankbaar geprofiteerd had van zijn grote jaar en stevig op zijn benen stond.' Ook mooi: `De beide licht-zoete smaken van kreeft en konijn konden het goed met elkaar vinden.'

Zelfs vlees in de keuken kan zich al onstuimig gedragen, als je chef-kok Cas Spijkers mag geloven: `Zo'n lap krimpt, zo'n lap loopt weg, zo'n lap spettert de ruimte in.' Ook: `De knoflookteentjes hadden in de keuken hun agressiviteit afgelegd.' Bij zulke beeldende voorstellingen moet ik denken aan de oudtestamentische spijsvoorschriften: `Al wat op zijnen buik gaat, en al wat gaat op zijne vier voeten, of al wat vele voeten heeft onder alle kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, die zult gij niet eten, want zij zijn een verfoeisel' (Leviticus 11:42). Maar ach, als ze hun agressiviteit toch afgelegd hebben...

SOEP PERIODIQUE

Waar de personificatie mogelijk is, lokt de erotiek. Dat zie je bij de auto-journalistiek, waarin niet alleen sekseneutrale vergelijkingen gehanteerd worden (`Hij staat goed op zijn sloffen'), maar waarin ook het beeld van de auto als willige vrouw steeds onder de oppervlakte ligt. Bij eten is het niet anders. Dat begint al met de `woest-verleidelijke kaart', waarop `wulpse courgettebloem gevuld met zalmmousse' te vinden is. `We raakten verliefd op de garnalencompositie' vermeldt een andere recensent. Het Amsterdamse Café Diner Millers heeft zelfs elke maand een `erotisch diner', met gerechten als Cool Lips en Soep Periodique . En het `triootje' van drie kazen kan nog toeval zijn, maar wanneer een recensent bij een ander kaasgerecht zich afvraagt of hij er een zweepje bij krijgt, kun je je als consument toch wel afvragen of de smaakpapillen de enige zintuigen zijn die in dit restaurant geprikkeld worden.

Waarover praten we als we over eten praten? We praten over muziek, vriendschap en erotiek. De taal toont ook hier weer een mooi beeld van onze culturele prioriteiten. Voor amateur-antropologen is onze culinaire journalistiek een goudmijn van verborgen drijfveren en camouflagetechnieken; voor de gewone lezer is het een aardige manier om dat akelige gat tussen lunch en diner te vullen.

*Omwille van de leesbaarheid heb ik de bronvermeldingen achterwege gelaten. De citaten zijn afkomstig uit de tijdschriften Avenue, Elle, `O' en Lekker, jaargangen 1990-1991.

Op/per of met ingang van? D.J.W. Teding van Berkhout - Voorburg

In het decembernummer van Onze Taal valt G. Sieraad op blz. 225 over de zin `hem is ontslag verleend met ingang van 1 april'. Sieraad denkt dat het ontslag is verleend op een tijdstip, en aangezien volgens zijn voorafgaand betoog op kan worden vervangen door per maar niet door met ingang van, rekent hij wel goed `de werknemer is ontslagen per 1 april'.

Naar mijn mening kan een baas op 1 maart ontslag verlenen met ingang van 1 april. Zie artikel 93, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, dat bepaalt dat het ontslagbesluit de datum van ingang van het ontslag vermeldt.

De Aanwijzingen voor de wetgevingstechniek (Staatscourant 13 maart 1984) schrijven voor dat in een wettelijke regeling die op 1 april in werking moet treden, de formule `met ingang van 1 april' wordt gebruikt. De wetgever kan de datum van inwerkingtreding ook in een afzonderlijk besluit vaststellen; in dat geval zegt hij in de regeling dat zij in werking treedt op een tijdstip dat hij in een afzonderlijk besluit zal aangeven. In dat besluit zegt hij: `De regeling treedt in werking met ingang van 1 april'.

In ambtelijke stukken lees ik soms per waar volgens de Aanwijzingen met ingang van had moeten staan. Maar ook lees ik wel per in de betekenis van sinds (per 1 april is hij in de VUT).

VAN WOORD TOT WOORD Smikkelen en smullen Marlies Philippa

Al azen zuigelingen op voedsel, toch kunnen zij nog niet eten. Want voor eten heb je tanden nodig. De oorspronkelijke betekenis van eten is `bijten, kauwen'. Vroeger (duizenden jaren geleden) luidde dit werkwoord etan , waarbij het tegenwoordig deelwoord etand hoorde. En daaruit is tand ontstaan: de bijter, de kauwer! In het Latijn en het Grieks zijn er verwante vormen die in de Nederlandse tandheelkundige terminologie zijn terug te vinden: een dent ist is nog geen orto dont . Niet alleen tand is van eten afgeleid, maar ook aas en azen zijn er in een prehistorische periode van afkomstig.

EEN SMOK OP DE MULE

Zuigelingen hebben een melkmuiltje, en als echte zoogdieren zuigen zij het zog. Muil is ontstaan uit het klanknabootsende woord mule . Even mummelend als mule moet ook de oervorm van het woord mond geweest zijn. Er wordt heel wat afgesmakt bij het zuigen. Smakken : alweer een klanknabootsend woord. Van een klinkervariant van smakken is smikkelen `smullen' afgeleid. Bij smullen zelf hebben we opnieuw met een klanknabootsing te maken. In de Zaanstreek betekent smikkelen `zoenen'. En in de standaardtaal is een smakkerd een kus evenals een klapzoen . Een kus wordt met de mond gemaakt. In sommige dialecten heet een zoen een mondje of een muultje en in enkele andere een smok , wat te vergelijken is met smakkerd. Op de benamingen voor de kus kom ik in een volgend nummer terug.

Smakken - smaken : duidelijk verwante woorden. We smaken met de smaakpapillen op de tong . De tong , opvallend aanwezig en smakelijk actief bij de zuigeling, die nog niet kan praten! Toch wordt de tong vaak als spraakorgaan gezien: rad van tong zijn. Volgens de bijbel zetten zich op de dag van het pinksterfeest vurige tongen op de apostelen, waarna zij verschillende talen konden spreken. Taal en tongval. In het Frans betekent langue `tong' en `taal', en hetzelfde geldt voor het Arabische lisaan .

GELEST EN GESTILD

De zuigeling drinkt en daarmee lest hij zijn dorst en stilt hij zijn honger. De etymologie van het werkwoord drinken is onduidelijk. Er is niet meer over te zeggen dan dat het in alle Germaanse talen (Nederlands, Fries, Engels, Duits, Noors, Zweeds, Deens, IJslands, Färöers) voorkomt. Bij drinken hoort drenken, drank en dronk . Dorst is afgeleid van dor `droog', een woord dat verwant is met het Latijnse terra `aarde'. Het klimaat moet in het Latijnstalige gebied niet al te vochtig geweest zijn. Dorst wordt gelest. Het is niet helemaal zeker waar lessen vandaan komt, maar men denkt dat het iets te maken heeft met de wortel van liggen en leggen . Oorspronkelijk betekende lessen `uitdoven, uitgaan', dus `gaan liggen'. Het werkwoord blussen is ontstaan uit be-lessen .

En dan de honger . Dit woord hangt samen met een oud Indo-europees werkwoord dat `plagen, kwellen' betekent. Als de plaag nog niet zo groot is, maar de maag samentrekt en de maaltijd trekt, dan is er sprake van trek . Het woord maaltijd is eigenlijk dubbelop: maal zelf betekent al `tijd' of `tijdstip' (of `keer'). Maal heeft te maken met maat en meten ; het is de afgemeten tijd. De kwelling van de honger breng je tot rust door voedsel toe te dienen; je stilt de honger. Stillen is een afleiding van stil .

VOEDING ALS VEE EN FOOI

Voedsel, voeding, voeden. De zuigeling heeft zijn voedingen nodig en moet opgevoed worden. In het Zweeds betekent föda niet alleen `voeden', maar ook `baren'. Födelse is `geboorte'. Het woord voeden komt van een Indo-europese wortel pa- `voeden, weiden'. De Indo-europese p is in het Nederlands een v geworden. Zo is het Latijnse pecu (met bewaarde p) rechtstreeks verwant met ons woord vee . Bij woorden voor vee is een interessante betekenisontwikkeling op te merken. Vee werd vroeger vaak als ruilmiddel gebruikt. En daardoor kon het de betekenis `geld' krijgen. Dat zien we bij het Latijnse pecunia , maar ook bij het Engelse fee `honorarium, loon'. Maar laat ik terugkeren naar de Indo-europese wortel pa - die de grondslag vormt van voeden . Deze wortel vinden we ook in het Franse pain `brood', en in pastoor , `de herder die zijn schapen weidt'.

Na het voeden is de zuigeling verzadigd. Hij heeft zich zat gedronken, maar niet zat gezopen. Zat en ver zad igen hebben dezelfde oorsprong; zat komt overeen met het Engelse sad . Bij een droeve dronk is een zatlap nogal eens sad . Maar hij houdt van zuipen. Zuipen, zuigen en zuivel : één basiswortel. Een zuigeling zuipt niet; hij zuigt zuivel.

Van Assen tot Zeveren Puzzelwoorden (1) Annie Bakker - Groningen

In het novembernummer van Onze Taal verzocht ik de lezers voorbeelden van twee groepen woorden in te sturen: werkwoorden die tegelijkertijd enkelvoudig zelfstandig naamwoord zijn (bijv. wagen), en werkwoorden die ook plaatsnaam zijn (bijv. wenen.) Dat er veel mensen bereid zijn mee te zoeken, blijkt uit de bijna honderd brieven die ik tot nu toe heb ontvangen. Bij het bedenken en vinden van woorden staan het verrassingseffect, de spontaniteit en het plezier voorop, iets wat puzzelaars onder de lezers misschien herkennen bij het oplossen van bijvoorbeeld cryptogrammen. Daarom ben ik niet een register van een atlas gaan uitpluizen.

Een deel van de inzenders is op deze creatieve wijze te werk gegaan. Een ander, groter deel heeft gebruik gemaakt van kaartregisters en computerbestanden. De meeste reacties vermelden plaatsnamen. Van het binnengekomen materiaal is de variatie beperkt, om de eenvoudige reden dat beide vormen hun beperkingen hebben. Duidelijk is dat alleen woorden die eindigen op -en in aanmerking komen.

In Nederland liggen er tussen Assen (Drenthe) en Zetten (Gelderland) in het plaatsnamenregister veel plaatsen die aan de door mij gestelde voorwaarde voldoen. Bergen, Haren, Huizen, Leiden en Tegelen zijn heel bekend, maar wist u dat u heerlijk brood kunt roosteren in Roosteren (Limburg) en dat er - hoewel weinig gebruikelijk volgens Van Dale - weleens geoekt wordt in Oeken. (Oeken is zowel `brommen, pruttelen' als `een buurt in Gelderland'.) Dit is echter geen plaats, wat ook geldt voor Zinderen (Gelderland); Zeveren (Limburg) wordt in het Aardrijkskundig Woordenboek zelfs aangeduid met h. (= huis).

De vorm waarbij het volledige werkwoord gelijk is aan het enkelvoudig zelfstandig naamwoord, is gezien het aantal reacties veel moeilijker, vooral omdat de woorden niets met elkaar te maken mogen hebben. Een woord als vertrouwen voldoet dus niet aan de eis. Wel kan ik onder andere horen, jongen, raden en wezen aan mijn verzameling toevoegen. Het blijkt dat aan deze categorie ook verouderde en gewestelijke woorden te pas komen: rokken = de stok aan een spinnewiel/ (fig., veroud.) beramen; kieken = (gew.) kuiken/fotograferen/(gew. en scherts.) kijken.

Dolmen is een Bargoens woord voor `slapen' en het is een megalithisch grafmonument.

Omdat het ondoenlijk is iedereen persoonlijk te schrijven, wil ik alle meedenkers op deze wijze hartelijk bedanken voor hun bijdrage. Al het materiaal en alle ideeën kan ik gebruiken.

Puzzelwoorden (2)

Ron van Wieringen & Theo Vosse - Stichting voor Cognitieve Technologie, Nijmegen

Annie Bakker vraagt in Onze Taal van november 1990 om woorden die voorkomen als zelfstandig naamwoord en als werkwoord, of als plaatsnaam en werkwoord. Aangezien taal ons beroep is en Opperlands onze hobby, voelden wij ons direct aangesproken. We hebben een aantal lijstjes gemaakt (of beter: `laten maken', want daar zijn computers uitermate geschikt voor).

Woorden die zowel zelfstandig naamwoord enkelvoud als infinitief kunnen zijn, zijn er in alle soorten en maten. De vraag was echter die woorden te zoeken die qua betekenis niets met elkaar te maken hebben en dan blijven er ineens maar heel weinig over.

Annie Bakker had zelf al genoemd: wagen, bekken, voorkomen, leven, kussen, zeven, laken, keten en varen. Naast horen en jongen vonden we slechts de volgende drie: geren: znw: het rennen; ww: aflopen (van een helling).

reden: ww: `het op orde brengen van een schip' (vergelijk reder). schepen: znw: een wethouder; ww: `aan boord van een schipgaan'.

Voorts hebben we gezocht naar Nederlandse en Belgische plaatsnamen die ook bruikbaar zijn als werkwoorden. Gieten en Huizen had Annie Bakker zelf al genoemd. In Nederland zijn verder onder andere nog te vinden: Bergen, Biezen, Dalen, Dijken, Dingen, Dommelen, Donderen, Douwen, Echten, Gasteren, Glimmen, Grazen, Gulpen, Halsteren, Haren, Hemmen, Hoeven, Kampen, Keten, Klimmen, Leiden, Leunen, Lieren, Loven, Meppen, Moeren, Putten, Roosteren, Ruiten, Schouwen, Schulpen, Spankeren, Tuinen, Vechten, Vuren, Wateren, Werven, Wieken, Witten, Zanden, Zetten.

In België zijn onder andere de volgende werkwoorden te vinden: Balen, Beringen, Halen, Haren, Heffen, Kalken, Kozen, Laken, Landen, Menen, Muizen, Schaffen, Sluizen, Voeren, Wellen, Wichelen.

Annie Bakker had ons bovendien op een idee gebracht. We gingen zoeken naar andere woordparen die voldoen aan vreemde eisen.

Zo vonden wij nog drie woorden die meervoud zijn, geen enkelvoud kennen en daarbij voorkomen als werkwoord, namelijk fikken (handen), manen (dierlijk nekhaar) en schoppen (kaartsymbool).

Erg mooi is ook de lijst van enkelvoudige zelfstandige naamwoorden die voorkomen als verleden tijd meervoud van werkwoorden. Hier vonden wij: heiden, negen, reden, regen, verleden, waren, wezen en zegen.

En wat dacht u van woorden die infinitief zijn en verleden tijd (voor twee verschillende werkwoorden)? Dat zijn er opvallend veel. We noemen slechts de mooiste: bleken, baden, bogen, borgen, dorsten, groeven, invochten, logen, overreden, overvoeren, schaften, scholen, schrokken, slepen, staken, tasten, vergasten, voorspelden, waren, zagen, zogen en zonnen.

Zelfstandige naamwoorden die in het enkelvoud en meervoud gelijk zijn, zijn heel zeldzaam. We vonden alleen eerstejaars, tweedejaars, derdejaars en alle andere ouderejaars en jongerejaars. Bij leenwoorden is deze eigenschap niet zo zeldzaam: parcours, candela, hertz, pince-nez, rendez-vous, revers, permis, etc.

Het driestromenland van de scrabbelaars Ben Leijten - Jumbo International, Amsterdam

Op blz. 18 van het januari-nummer stonden de spelregels van het scrabblespel ter discussie, en dan hoofdzakelijk die regels die beslissen of een woord wel of niet is toegestaan. De kwestie heeft zelfs de landelijke pers gehaald naar aanleiding van het artikel in Onze Taal.

Voorlopig lijken er drie soorten spelers te zijn, die om drie soorten regels vragen:

- De eenvoudige regels. Dit zijn de regels zoals ze in de bijgeleverde Scrabble-spelregels staan.

- De toernooiregels. Dit zijn de regels die aanvaard zijn door de Landelijke Coördinatiecommissie Scrabble. Deze regels nemen Van Dale als uitgangspunt en hebben daarnaast een set aanvullende regels.

- De creatieve variant. Een woord dat niet in Van Dale staat maar toch correct wordt bevonden, is daarbij meer dan welkom op het scrabblebord.

Waar moeten goede regels aan voldoen? Ze moeten objectief en ondubbelzinnig zijn. Ze moeten begrijpelijk zijn voor de doelgroep. Ze moeten alle woorden insluiten die toegestaan zijn, en alle woorden uitsluiten die niet mogen.

- De eenvoudige regels krijgen vooral kritiek omdat ze niet duidelijk genoeg zijn. Ze zijn te `grof' en daardoor ook niet objectief en ondubbelzinnig. Dit is waar, maar waarschijnlijk heeft alleen de professionele scrabbelaar behoefte aan verder uitgewerkte regels. Overigens hebben deze regels bestaande woordenboeken als uitgangspunt en deze schieten zelf nogal eens te kort.

- De toernooiregels moeten objectief zijn en de toelaatbare woorden nauwkeurig afbakenen. Voor een groot publiek is de set aanvullende regels echter volstrekt ontoegankelijk. Bovendien leggen deze regels zich neer bij Van Dale, en de eventuele hiaten van dit woordenboek nemen ze op de koop toe. Veel scrabbelaars vinden dit keurslijf te nauw.

- De creatieve variant. Deze regels zijn zeker niet objectief. Wat aan de ene tafel wordt toegejuicht, wordt geweerd aan tafel twee. Wat vindt u van scud, ge-jij of van verlubberen? Op een toernooi valt met de creatieve variant niet te werken.

Natuurlijk is de fabrikant van Scrabble zeer geïnteresseerd in regels die het probleem oplossen, regels die voldoen aan de drie criteria. Voorlopig lijken we nog met verschillende varianten te moeten werken. Het artikel van de heer Reijs was een welkome aanleiding om de verschillende verlangens eens op papier te zetten.

Een land van brood en honing Ton van der Wouden - Onderzoekscentrum voor Technologie en Spraak, RU Utrecht Weet wat gy zegt, en wat een ander tot u spreekt, Daar dikwijls oudheid, en verborgen zin in steekt. Carolus Tuinman, Nederduitsche Spreekwoorden, Middelburg 1726

Spreekwoorden kunnen onthullend zijn. Een spreekwoord als In 't huis van de gehangene spreekt men niet over de strop moet stammen uit een tijd dat er nog mensen werden opgehangen; resten van oud volksgeloof overleven in In de tijd dat de beesten spraken, Een geluksvogel en Iemand betoveren. Niet voor niets noemde professor Verdam spreekwoorden en uitdrukkingen taaloudheden en niet voor niets pleitte hij voor de oprichting van een Museum van Oudheden om ze te bewaren en systematisch te onderzoeken.

Hoe klinken oude gewoonten op het gebied van menselijk eten en drinken door in onze spreekwoorden en uitdrukkingen? In een klein onderzoek heb ik geprobeerd dat na te gaan. Volledigheid was daarbij niet mogelijk. Mijn uitgangspunt is geweest het woordenboek Hedendaags Nederlands van Van Dale. De Hedendaagse bevat een lijst van 491 spreekwoorden, volgens de inleiding `een selectie van de voornaamste Nederlandse spreekwoorden'. Dankzij Linda Verstraten van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie te Leiden kon ik bovendien, per computer, de complete verzameling vaste uitdrukkingen van de Hedendaagse raadplegen.

DAGELIJKS BROOD

Simpel turven leert dat er rond de vijftig spreekwoorden uit de Hedendaagse over eten gaan, en zo'n vijftien over drinken. Brood is daarbij het meest voorkomende voedingsmiddel:

brood: 8 vet: 5 boter: 4

Andere woorden die betrekking hebben op eten, zoals (rauwe) bonen, ei, honing, vis, wijn, soep, stroop, vlees en worst, komen in de spreekwoordenlijst van de Hedendaagse maar een of twee keer voor.

Brood en boter worden dikwijls in figuurlijke zin gebruikt. In Bij gebrek aan brood eet men korstjes van pasteien staat brood, net als in het bijbelwoord Geef ons heden ons dagelijks brood, voor (gewoon) voedsel in het algemeen. In Wiens brood men eet, diens woord men spreekt betekent brood `inkomsten', elders betekent het `voorspoed', zoals in 't Beste brood ligt voor 't venster en De een zijn dood is de ander zijn brood. Boter staat in Het is boter aan de galg voor iets kostbaars - en dat op een galg smeren is een extreme vorm van zinloze inspanning. In Wie boter op zijn hoofd heeft, moet niet in de zon lopen verwijst boter naar een onzuiver geweten of een slecht verleden.

De verzameling van de Hedendaagse is erg klein, maar wel blijkt eruit dat brood met vet of (vooral) boter een zeer belangrijke plaats moet hebben ingenomen in het dagelijkse (of het gedroomde) menu van de Nederlander; gesmeerd brood was basisvoedsel. Dat luxevoedsel nauwelijks in spreekwoorden voorkomt (wel in Het neusje van de zalm, maar weet u een spreekwoord met biefstuk?) toont bovendien aan dat andere voedingsmiddelen veel minder belangrijk, veel minder gewoon waren dan brood en boter. Uit andere bronnen is bekend dat het leven voor de gewone man of vrouw van vroeger dikwijls bepaald geen vetpot was. Het verbaast dan ook niet dat honger regelmatig figureert in spreekwoorden, zoals in Honger maakt rauwe bonen zoet en in Honger is een scherp zwaard.

DATERINGSPROBLEMEN

en groot probleem bij het gebruik van spreekwoorden als historisch materiaal is dat we vaak niet weten uit welke periode deze fossielen stammen. Algemene conclusies zoals net getrokken, worden daardoor wel erg vaag. De `echte' fossielen van de paleontologen zijn vaak op de een of andere manier feitelijk te dateren. Voor onze taalkundige fossielen is dat veel moeilijker, al geven het Woordenboek der Nederlandsche Taal of het Middelnederlandsch Woordenboek soms informatie. In deze taalmusea zijn wel eens aanwijzingen te vinden over het eerste (aangetroffen) schriftelijke gebruik van een uitdrukking. Zo komt droog brood als karig voedsel voor misdadigers al voor in 1587, in Boevetucht van Dirck Coornhert. Maar meestal is de ontstaansdatum van spreekwoorden en uitdrukkingen niet vast te stellen, ook omdat ze meestal eerder uitgesproken dan opgeschreven zijn. Spreekwoordenonderzoek zal daarom nooit meer dan een aanvulling of bevestiging van geschiedkundig onderzoek kunnen zijn.

HONINGZOET

Het valt op dat honing in de spreekwoordenverzameling van de Hedendaagse wel voorkomt (Men vangt meer vliegen met een lepel honing (stroop) dan met een vat azijn; Geen werk zonder honing) en suiker niet. Dit zou kunnen wijzen op herkomst uit de tijd dat honing een algemener zoetmiddel was dan suiker.

De rietsuikercultuur dateert van ver voor de christelijke jaartelling en is vermoedelijk afkomstig uit India. De Grieken en Romeinen kenden wel suiker, maar alleen als luxeprodukt. Als zoetstof heeft men in onze streken heel lang nog honing gebruikt, omdat de suiker door het lange transport veel te duur was. Pas als de beetwortelsuikerproduktie goed op gang komt (de eerste bietsuikerfabriek in Europa dateert van 1802), verdringt suiker honing als algemene zoetstof.

De vaste uitdrukkingen uit de Hedendaagse bevestigen dat honing veel gewoner was dan suiker: tegenover één uitdrukking die met suiker te maken heeft (Ben je besuikerd!), staan er wel zeven met honing (Een land overvloeiend van melk en honing, Het smaakt als honing, Zo zoet als honing, Gepijnde honing, Iemand honing om de mond smeren, Wilde honing, Honing uit iets zuigen).

WATER

Er is nog een potentieel voedingsmiddel dat regelmatig figureert in spreekwoorden, en dat is water, koel helder water. In de verzameling van de Hedendaagse komen minstens vier spreekwoorden met water voor: De kruik gaat zo lang te water, tot ze breekt (of barst), In troebel water is het goed vissen, Men vindt in alle wateren geen bijl, Stille waters hebben diepe gronden.

Waarom heb ik water buiten het lijstje van meest voorkomende voedingsmiddelen gehouden? Omdat het voedingsaspect van water in geen van de spreekwoorden (en in maar 2 van de 63 uitdrukkingen) een rol speelt. Dat heeft een historische verklaring: tot de invoering van de waterleiding rond 1900 was vooral in de dichtbevolkte steden het enige beschikbare water helemaal niet koel en helder, maar afkomstig uit grachten en rivieren. Bovendien werden deze waterwegen ook als riool gebruikt, waardoor het water niet alleen vies was, maar ook een drager van kiemen van levensgevaarlijke ziektes als cholera en tyfus. Kortom: water komt, in tegenstelling tot wijn en bier, niet als drank in onze spreekwoorden voor, omdat het niet te drinken was.

PATATJE OORLOG

In de laatste decennia is de Nederlander welvarender dan ooit. De naoorlogse welvaart heeft nieuwe eetculturen met zich meegebracht, en bijbehorende woorden als bamibal, taco, pizza, shoarma en zelfs patatje oorlog of patat ziekenhuis. Maar spreekwoorden met deze nieuwe voedingsmiddelen zijn nog niet te vinden.

Bij de nieuwe eetcultuur behoren wel nieuwe problemen. Veel Nederlanders zijn te dik of vinden dat ze te dik zijn. De vermageringsindustrie zet daardoor miljarden om. In voedingsadviezen heeft men voorkeur voor een kernachtige manier van uitdrukken, en hier lijken nieuwe uitdrukkingen en spreekwoorden te ontstaan. De schijf van vijf is bijvoorbeeld al zo ingeburgerd dat diëtisten de term maar handhaven, hoewel ze tegenwoordig andere opvattingen hebben over evenwichtige voeding. En in Ieder pondje gaat door het mondje komt heel duidelijk tot uitdrukking dat het de Nederlander van nu naar den vleze gaat.

Actie tegen anglicismen P. Werner - Amsterdam

In het leerzame artikel `Anglicismen in Nederlandse vermomming' van de heer J. Posthumus, in Onze Taal van januari 1991, wordt onder andere opgemerkt dat de uitdrukking staat voor al heel gewoon is. Inderdaad, je ziet en hoort haar vaak, maar gewoon vind ik haar nog steeds niet. Meestal slik ik iets weg als ik haar tegenkom, maar soms maak ik mij boos en schrijf ik een brief. En soms met succes. Toen de Postbank de PIN-code introduceerde en in de advertentie meldde dat PIN stond voor Persoonlijk Identificatie Nummer, wees ik erop dat dit een naar anglicisme is en dat men beter kon schrijven PIN is de afkorting van ... Men gaf mij gelijk, en werkelijk, in opvolgende publikaties werd mijn suggestie overgenomen!

Idem het blad Allerhande van Albert Heijn, waarin pvc eerst ergens voor stond en in latere nummers, op mijn verzoek, een afkorting werd genoemd. U ziet, individuele actie kan dus wel degelijk iets opleveren.

`Holland' is niet zoals `Vlaanderen' J. de Rooij - P.J. Meertens-Instituut, Amsterdam

In het januari-nummer wijzen Jo Daan (blz. 25) en Marlies Philippa (blz. 26) erop dat Holland niet gelijk is aan Nederland, en Vlaanderen niet hetzelfde is als Nederlandstalig België. Dat is natuurlijk waar, maar de houding tegenover deze feiten vertoont bij de inwoners van de beide delen van ons taalgebied een opmerkelijk verschil.

De gemiddelde Twentenaar, Zeeuw of (Nederlands-)Limburger zal niet graag `Hollander' genoemd worden; tegen `Nederlander' heeft hij geen bezwaar (al zal hij in het buitenland nog wel vaak zeggen dat hij `from Holland' of ` aus Holland' komt).

De gemiddelde inwoner van de Belgische provincies Antwerpen, Limburg of (Vlaams-)Brabant heeft er geen enkel bezwaar tegen als `Vlaming' te worden aangeduid; als je hem zegt dat hij eigenlijk geen Vlaming is, zal hij soms niet eens begrijpen wat je bedoelt. Hij heeft echter vaak wel problemen met de benaming `Belg'; veel van onze zuiderburen hebben iets tegen `België' (misschien ook zonder aanhalingstekens), en vinden het niet prettig dat wij ze meestal geen `Vlamingen' maar `Belgen' noemen.

Op de oorzaken van dit noord-zuid-verschil wil ik hier niet ingaan (als ik dat al zou kunnen). Ik wou het alleen maar even signaleren, omdat ik ervan overtuigd ben dat veel Nederlanders en Vlamingen dit niet van elkaar weten.

Een stuivend, haast bedwelmend bouquet Hoe verfijnd is de taal van de wijnproever? Gert Crum - wijnschrijver, Hilversum

Staat u mij toe hier met een Engels citaat te beginnen. ``At a dinner party he took a sip of wine, turned to the young lady next to him and said, `I just love the smell of Chardonnay'. She replied with all sincerity that she was wearing Chanel Nr. 10." In ons land wordt zelden schertsend over de taal van wijnproevers geschreven (of gesproken). Veelal wordt het wijnproeversjargon hier afgedaan als snobistisch en soms roept het zelfs irritaties op. Komt een dergelijk negatief oordeel voort uit deze vaktaal als zodanig, of heeft het meer te maken met de kijk van de Nederlander op dit métier?

Een artikel in het maandblad Elegance van een paar jaar geleden begon zo: `Hij was vettig, had fijn fruit, vlees, tannine en pit.' De schrijver van dit artikel, Hans van Bentum, vervolgt dan: ``Ik heb deze zin aan enkele passanten voorgelegd en gevraagd wat erachter kon steken. De aardigste reactie: `Een gezette groentehandelaar met enkele branchevreemde artikelen in zijn assortiment?' Helaas heb ik dit antwoord niet kunnen goedkeuren. Het copyright van de zin berust bij de door mij zeer gewaardeerde wijnschrijver Gert Crum, die getracht heeft château Maucaillou 1985 te karakteriseren. Om verder misverstanden te voorkomen: Crum had het over een bordeauxwijn van die naam, niet over een kasteel."

IRRITATIE DOOR POEHA

Vervolgens vraagt Van Bentum zich af: `Is het werkelijk mogelijk te benoemen wat je proeft? Kun je geur en smaak vatten in woorden? Als je er mensen mee aanspreekt die niets van wijn en de bijbehorende taal weten: nee. En zelfs mensen die al heel wat gelezen hebben over wat zij drinken, raken steeds weer in verwarring. Oorzaak: niet iedereen die over wijn schrijft, gebruikt dezelfde uitdrukkingen of hecht er, als dat wel het geval is, gelijkwaardige betekenissen aan.' Tot zover Van Bentum in Elegance.

Hans van Bentum neemt het vakjargon van de wijnproever serieus, hoewel hij er ironiserend over schrijft. Maar hoevelen doen het specifieke taalgebruik over wijn niet simpelweg af als snobisme en zijn geïrriteerd door zoveel poeha? Een wijn is gewoon lekker of hij is het niet. Daarmee uit. In de grond van de zaak hebben mensen die dit stellen nog gelijk ook. Maar iemand die serieus wijn proeft - beroepsmatig dan wel als liefhebber - kan niet volstaan met deze eenvoudige kwalificaties. Want dan zijn er zeer veel wijnen lekker en misschien wel evenveel wijnen niet. En als vele wijnen lekker zijn, is selectie moeilijk, zo niet onmogelijk. Er moet dus verklaard worden waaróm een wijn goed is, wát een wijn goed maakt. Iemand die wijnen keurt, moet dus met argumenten komen om zijn selectie te rechtvaardigen. Daartoe moet diegene goed kunnen proeven, maar hij moet wat hij heeft geproefd ook systematisch, genuanceerd en zo precies mogelijk onder woorden brengen. Daartoe is een vaktaal ontwikkeld.

BROKKELIG EN KURK

Achter de gebruikte termen zit voor de wijnkenner en -liefhebber een wereld van begrip. Een wijn die grassig of groen smaakt, is waarschijnlijk het produkt van te vroeg geplukte druiven. De zuren zijn rauw en vormen niet een harmonisch geheel met andere smaakcomponenten, die dan overigens ook niet in voldoende mate aanwezig zijn. Denk aan een nog onrijpe appel. Brokkelig heet de smaak van een wijn waarin zoet, zuur en bitter als het ware een afzonderlijk leven leiden. Een brokkelige wijn is onsamenhangend van smaak.

Laf en flauw is een wijn die zuren mist. Zo'n wijn heeft geen mooie afronding en valt vlak weg. Daarentegen zijn er ook levendige, vitale wijnen, fris en vol jeugdig elan. Zelfs een rijpe en belegen wijn moet, om hoog gewaardeerd te worden, levendig zijn. Soms zegt men dat de wijn een bodemsmaak bezit. Dat klinkt op zijn Nederlands nou niet meteen aantrekkelijk, maar toch is het een positieve kwaliteit. Fransen spreken dan over `goût de terroir': de smaak van de wijn getuigt treffend van de bodem waarin de wijnstok wortelt en waarvan de druiven zijn geplukt. Zoiets geeft karakter aan een châteauneuf-du-pape, een graves of sancerre.

Een wijn kan ook kurk hebben. Let wel, niet de fles, maar de wijn. Kurk is de uitdrukking voor een onplezierige, muffe geur en smaak die een in principe uitstekende wijn volledig kan verknoeien. Deze kurkgeur en -smaak wordt veroorzaakt door een kurk waarin allerlei gechloreerde verbindingen zitten, waarschijnlijk ontstaan gedurende de desinfectie van de schors van de kurkeik met chloor.

KLEUR EN GEUR

Het vakjargon van de wijnproever heeft, zo blijkt bij nadere beschouwing, niets met snobisme te maken. Het is in alles gericht op een systematische en zo exact mogelijke kennis van wijn. Het volstaat op beroepsniveau immers niet om te zeggen `deze wijn heeft een mooie kleur en is lekker'. Zelfs een kwalificatie als `deze wijn is rood/wit en biedt veel waar voor zijn geld' schiet te kort.

Aangezien de kleur al veel over karakter en kwaliteit van een wijn kan vertellen, is het raadzaam om de kleurintensiteit en -schakering zo precies mogelijk te benoemen. Een rode wijn kan diep van kleur zijn - `presque noir', zoals Fransen dan wel zeggen - maar ook heel licht en dun. Hij kan robijnrood, paarsrood, purper, violet, karmozijnrood, granaatrood, steenrood, dakpannenrood, mahonie, roestbruin of taankleurig zijn. Ettelijke andere nuances zijn nog mogelijk. Een witte wijn kan waterig, bleek of amberkleurig zijn. En alles ertussenin, van groenig via strogeel en goudgeel tot oud goud.

Zo gedetailleerd als de kleur van een wijn kan worden benoemd, zo kan ook over het aroma, de geur en smaak worden gesproken. Ter wille van de systematiek is een schema ontwikkeld van een tiental geurgroepen met daarbijbehorende geurassociaties. Enkele van de belangrijkste zijn:

- de florale groep, met onder andere viooltjes, lelies, irissen, rozen, kamille, fruitbloesem, acacia, lindebloesem, voorjaarsgeur en meidoorn;

- de fruit-groep, met onder andere appel, peer, meloen, perzik, abrikoos, citrusfruit, tropisch fruit, kers, framboos, braam, aardbei, zwarte bes, pruim, gedroogde pruim, vijg, rozijn, walnoot, hazelnoot en amandel;

- de kruid-groep met onder andere anijs, laurier, munt, venkel en tijm, maar ook met specerijen als nootmuskaat, kaneel, kardemom en kruidnagel;

- de balsemachtige geuren, waartoe de wijnproever onder andere rekent hars, pijnboom, teer, benzine (wat de Fransen `goût de pétrol' noemen en hetgeen heel aantrekkelijk is in een rijke, belegen riesling uit de Elzas).

Zo kan ik nog een tijdje doorgaan en uitweiden over het aroma van gekookte bietjes, bloed, varen, bezweet zadelleer, kattepis, zoethout, azijn, nagellak, boter, motteballen, chocola en rotte eieren.

RUIK, SNUIF EN DRINK!

Een goede wijn kan rijk geschakeerd zijn, dus komt men bij de benoeming van de smaak tot een combinatie van aroma's. Soms zeer verfijnd en complex verweven. Maar met het smaakaroma is men er nog niet, want een wijn heeft ook een smaakstructuur en -intensiteit. Een wijn kan in de mond vlezig, stoffig, rul, stroef, droog, hard, rauw, robuust, romig, vettig, stroperig, dik, glad en nog veel meer zijn. Zoals een wijn mondvullend, geconcentreerd, rijk, breed, diep, lang, kort, dun, zwaar, moe en mager kan zijn. Soms ook hoort of leest men dat een wijn vrouwelijk dan wel mannelijk is. Ik kan daar niet veel mee. Ik ken zeer gespierde, atletische vrouwen en ook menig frêle man. Goede wijn heeft de kunne van de engelen.

Ten slotte velt de geoefende wijnproever nog een eindoordeel, waarbij de vraag belangrijk is of een wijn de juiste balans, de juiste harmonie bezit. Alle smaakcomponenten, en dan bedoel ik de schakeringen, de structuur en de intensiteit, moeten immers met elkaar een evenwichtig geheel vormen.

Natuurlijk kan men stellen dat een dergelijke systematiek en een dergelijke nuancering de wijn te kort doen. Een zo klinische benadering staat haaks op het plezier dat wijn per definitie in zich draagt, en in zich moet dragen. Misschien is het beter om het advies van de vader van Roald Dahl op te volgen, toen deze zijn zoon eens een glas Romanée-Conti inschonk:

`Ruik hem! Snuif het bouquet op! Proef hem! Drink hem! Maar probeer nooit hem te beschrijven. Het is onmogelijk zo'n smaak in woorden te vatten! Een Romanée Conti drinken is als een orgasme in je mond en in je neus op hetzelfde moment.'

Waar de fles vol van was... loopt de mond van over F. Jansen

`Een voorzichtige wijn,' zei hij dan, `tamelijk schroomvallig en ontwijkend, maar heel voorzichtig.' Uit De fijnproever van Roald Dahl

`Een goedgehumeurde wijn, welwillend en opgewekt - misschien wel wat obsceen, maar niettemin goedgehumeurd.' Uit De fijnproever van Roald Dahl

Roald Dahl is de eerste noch de enige schrijver die spot met de manier waarop wijnkenners het voorwerp van hun verering beschrijven. De buitenwereld heeft vooral niets op met de neiging tot personifiëren, de gezochtheid en de gewichtigdoenerij. Verhult de wildgroei aan termen niet dat die termen nietszeggend zijn? Bovendien: is dat hele gedoe niet overbodig? We kunnen toch gewoon zelf een slok nemen?

Jaren geleden heeft de semantica Adriënne Lehrer aan deze problematiek een prachtig boek gewijd, dat de aanleiding vormde voor een onderzoekje naar de Nederlandse wijnterminologie, dat ik samen met studenten aan de MO-A-opleiding van het Nutsseminarium te Amsterdam uitvoerde. De vraag was: welke wijntermen gebruiken de Nederlandse wijnschrijvers? We hebben van ongeveer twintig wijnboeken uit 1976 tot en met 1984 gebruik gemaakt.

We hebben de informatie in de eerste plaats geordend naar soort sensatie. Eerst ziet de kenner de wijn, zodat hij de robe (kleur) en helderheid kan beoordelen, vervolgens ruikt hij het vocht, de zogeheten neus. Daarna proeft hij. De smaaksensaties zijn geordend naar de verschillende dimensies, zoals de zuur-, zoet-, bijtend-, en volheid van de smaak, de leeftijd van de wijn en de mate waarin de genoemde smaakdimensies in balans zijn. Ten slotte evalueert hij. Bij deze laatste categorie gaan bij de wijnschrijvers alle sluizen van hun woordcreativiteit open. Ik laat deze termen buiten beschouwing.

Binnen elke categorie hebben we de termen geordend naar de mate waarin de sensatie bevredigt: links en rechts treft u de negatieve termen aan, die gebruikt worden om aan te geven dat een wijn te weinig of juist te veel van iets biedt; in de middenkolom staan de positieve termen, die aanduiden dat de wijn op deze dimensie precies goed is.

DE ROBE VAN DE WIJN te weinig

blank, ijl, licht, clair, zeer lichtrood, décoloré, gemeen rood (met kleurstof)

positief

groenige schijn, (goud)groene glans, goud(kleurig), goudgeel, robijnig, robe, ruby, gespierde gloed, mooie teint, diep, purper, parelend, tuilé, dakpankleurig, pélure d'oignon, pale, tanig, tawny, briljant, étoffé, tulé, oeuil de peraia, helder, klaar, grijs, zuiver, kristal, fonkelend, stralend, blank, helder-, diep-, oranje-, frambozenrood, zwart, lichtgeel, strokleur, groengoud, oud goud

te veel

madèresé, gemaderiseerd, dof, troebel, troublé, olieachtig, rokerig, bruin, paars, beslagen, blind, tanig, voilé, ambré, amberkleurig, loens, ondoorzichtig, ontbonden

DE GEUR VAN DE WIJN: DE NEUS te weinig

flauwe zever, oppervlakkig, zwavelig, groen, passé, piqué, eentonig, zonder bouquet, zwak, appelig, licht, gesloten, vlak, épanoui, om, dood, saai, verschoten

positief

kruidig, geurig, notig, druivig (noot)parfum, geparfumeerd, boeket, bloemig, bouquet primaire (original), blume, bloemrijk, vruchtenrijk, breed en complex, getemperd, intens, aromatisch, aroma genuanceerd, paille, pierre à fusil, vuursteen, bosgeur, aards, champignon (oude wijn), kleurig, viooltjes, stuivend, uitwaaierend, gebald, zacht, eikehout, vanille, aspergegeur, kaneel, rokerig, breed, indringend, lichte houttoon, exotisch kruidig, compact, bazaarachtig, warm, opgewekt, geprononceerd, fraai, zwoel

te veel

doordringend, indringend, geurig, gist (ongewenst) bierig, stelig, appel, schimmelig, oud, muis, wijnachtig, diep, kurk, muf, twijgachtig, passé, zwavelig, onwelriekend, acide, amer, agressief, benzineachtig, bouchon, asbest, ranzig, gronderig

SMAAKDIMENSIE 1: ZUURHEID OFWEL NERVOSITÉ te weinig vlak, mineralig, waterig, plat, flauw, pafferig, smakeloos, slap, dood

positief

zuur, mals, rins, rinzig, fris, tintelend, zilt, soepel, fruitig, brut, mollig, piqué, vélouté, glad, fraicheur, bedwelmend, evenwichtig, zacht, fluwelig

te veel

adstringent, atringeant, hard, taninerijk, wrang, brutaal, vinnig, zurig, ruw, scherp, hoekig, azijnig, bekketrekkerig, wreed, herb, bitter, vulkaansmaak, stroef, strak, schraal, geoxideerd, agressief, bijterig

SMAAKDIMENSIE 2: ZOETHEID te weinig beendroog, kurkdroog, fruitig, droog, mild, brut

positief

doux, demidoux, goût français, mouilleux, volzoet, zachtzoet, (demi)sec, rijk, droog, gecorseerd, aromatisch, brut, beendroog, fruitig, liefelijk, honingachtig, vleugje zoet, mild

te veel

kleverig, siroop-, mierzoet, suikerwater, likeurachtig, liquoré, weduwendrank, zwaar, vet, stroperig, weeïg, smeltend zoet

SMAAKDIMENSIE 3: BIJTENDHEID te weinig week, flauw, slap, vlak, licht, schraal, kort, klef, nat, weinigzeggend

positief

aangenaam, fluwelig, stevig, deugdelijk, glad, soepel, satijnen, zijden, harmonieus, rond, rijp, marmeren

te veel

agressief, agré, azijnig, foxy, geoxideerd, schimmelig, hard, dur, stroef, plakkend, picqué

SMAAKDIMENSIE 4: DE VOLHEID OFWEL BODY te weinig

dun, vluchtig, mager, karakterloos, te weinig geprononceerd, uitgeblust, schril, niet spontaan, kort, simpel, vluchtig, schonkig, saai, krachteloos, smakeloos, vlak, slap, waterig, rauw, licht, décharné, ondervoed, vervaagd, zonder ziel, oninteressant

positief

om in te bijten, kernachtig, stevig, vol, rond, resoluut, barok, (optimaal) gecorseerd, corsé, gul, volbloed, struis, welgebouwd, diep, mollig, weelderig, groot, krachtig, sterk, koppig, evenwichtig, warm, kloek, groots, pittig, sappig, rijk, robuust, beschaafd, mild, solide, stoer, licht, kruidig, pikant, harmonisch, soepel, een kauwer, betig, fruité, muskus, veel aroma, charme, vurig, fors, delicaat, met body, charné, veel aroma, snel, rank, lenig, licht, breed, vitaal, houvast, sterk, corpulent, elegant, met finesse, teer, fragiel, kauwbaar, knapperig, mondvullend, diepgang, betimmerd, eikehout, rond peperig, metalig, stalig, manlijk, vrouwelijk, fluwelen, rijp

te veel

hoekig, overdadig, vettig, lomp, volumineus, vlezig, dik, log, zwaar, vurig, ruw, hard, koppig, wild, fors, krachtig, stoer, onctueux, terroir, vet, glad en zacht, pafferig, gecorseerd, koppig, manlijk, anguleux, épais, autere, sévère

BALANS te weinig

schraal, zonder finesse, dun, gewoontjes, klein, oppervlakkig, povertjes, effen, dof, saai, eentonig, vaal, ongecoördineerd, ontbonden, tweedimensionaal, gronderig, verschaald, flauw, slap

positief

harmonisch, complex, zuiver ras, belegen, verfijnd, finesse, rijk gamma, mild, vol, warm, stijlvol, delicaat, diep, apart, hartig, krachtig, sterk, evenwichtig, rijp, frank (vrank), gedekt, fluwelig, gezond, hoekig, bars, boers, weelderig, grof, rauw, ruig, vlot, goed geproportioneerd, spontaan, uitgesproken, stabiel, verleidelijk, eenvoudig, sierlijk, bevallig, robuust, pakkend, belegen, mouilleux, uitgebalanceerd, fijn, genuanceerd, rijk, vlinderlicht, mouchoir, pauwestaart, pittig, aristocratisch, eerlijk, rassig, edel, elegant

te veel

hoekig, bars, boers, weelderig, grof, rauw, ruig, plomp, onevenwichtig, ziek, asbest, bitter, foxy, metaalachtig

LEEFTIJD te weinig

geremd, piepjong, groen, gesloten, massief, onrijp, schonkig, primeur, wrang, paars, jong, steelachtig, taai

positief

fris, rins, primeur, veerkrachtig, jeugdig, levendig, pikant, onbekommerd, vitaal, kwiek, jong, sprankelend, tintelend, vin vert, belegen, een lang leven, rijp, rond, op dronk, suffis, oud, ontwikkeld

te veel

hoed op zijn oor, verouderend, overjarig, verschaald, passé, uitgeblust, boterachtig, verwelkt, overrijp, houtig, geoxideerd, vervlogen, muf, uitgedroogd, afmattend, koppig, dood, verschoten, vervaagd, om

Aan de lijstjes zal de liefhebber van onze taal allereerst opvallen dat veel aan het Frans ontleend is, maar dat de meeste woorden Nederlands zijn. Ten tweede staan er inderdaad de metaforen bij die de spotlust van de buitenwereld opwekken. Dat is vooral bij de antropomorfismen het geval: wijn is een vrouw, of, verrassend vaak, een stevige man. Ten derde zien we dat wijnschrijvers een opgeruimd volkje zijn. Er zijn meer termen om een positieve eigenschap te beschrijven dan om de wijn af te kraken. Daarbij past een kanttekening: het is moeilijk om deze constatering los te zien van het propagandistische karakter van veel wijnboeken.

VERWARRENDE VEELHEID?

Intussen hebben de lijstjes bij u een brandende vraag opgeroepen: zijn er niet veel te veel wijntermen? Natuurlijk hebben veel termen uit een rijtje een betekenis die ze van de andere onderscheidt, maar dat kan toch niet voor al die woorden gelden?

Wedervraag: wat is een voldoende woordenschat, voor elke sensatie precies één term? Dat zou een saaie taal opleveren. Maar bij onze lijstjes is er nog een probleem. Veel van de termen hebben een expressief karakter: de spreker gebruikt ze om iets uit te drukken dat hij van binnen ervaart, net zoals hij zijn buikpijn bij de dokter moet omschrijven. Het bijzondere van expressieve uitspraken is dat er geen onafhankelijke maatstaf is om na te gaan of de term juist is. Misschien kunnen we zelfs wel beter zeggen dat door het gebruik van twee expressieve termen twee sensaties worden beschreven.

Overigens blijkt uit Lehrers onderzoek dat vooral de halfkenners zich verliezen in een uitbundige terminologie. Eenvoudige slobberaars hebben voldoende aan lekker, gaat wel en vies . Hoogleraren in de oenologie en andere professionelen zweren bij een beperkt termenlijstje, zonder metaforiek.

De grote omvang van de wijnwoordenschat heeft wel nadelen. Een nadeel springt direct in het oog: beginners hebben veel tijd nodig om de woordenschat onder de knie te krijgen. Merkwaardig genoeg schrikt dat maar heel weinigen af. Je hoort vaak dat computers en politiek impopulair zijn, omdat de mensen de gebezigde terminologie niet kunnen begrijpen. In dat licht is het vreemd dat zovelen wel veel tijd en geld steken in wijnproeverscursussen.

GEKLEURD OORDEEL

Maar de kans op misverstanden dan? Is dat dan geen groot nadeel van de woorduitbundigheid? Misschien valt ook dat wel mee. De lijstjes zijn misleidend, omdat de termen thuishoren in zinnen en gesprekken. Daarin zou dan blijken dat veel termen alleen op enkele soorten wijn van toepassing zijn.

Verder lijkt het verwarrend dat veel termen voor verschillende sensaties dienst doen. Zo wordt waterig voor bijna alle sensaties gebruikt. Ook hierbij geeft de context de hoorder waarschijnlijk voldoende aanknopingspunten.

Er is nog een reden waarom de kans op misverstanden niet zo groot hoeft te zijn. In de inleiding hebben we net gedaan alsof een beoordelaar de wijn eerst beschrijft en analyseert en dan pas beoordeelt. Waarschijnlijk zien we in de praktijk de omgekeerde handelwijze vaker. De drinker raakt eerst onder de indruk (of niet) van de naam en het jaar (of de prijs); na een slok dringt zich hem een oordeel op. En dit oordeel kleurt zijn analytische beschrijving. Daarom is het niet zo vreemd dat dikwijls voor één sensatie zowel een term met een positieve gevoelswaarde als een negatieve term in gebruik is.

Dus de termen uit de lijstjes zijn geschikt voor communicatie? Dat heeft Lehrer met een uitgebreide serie experimenten voor de Engelse wijnterminologie onderzocht. Onder meer moesten proevers op grond van een beschrijving aan elkaar duidelijk maken welke wijn uit een serie van drie ze bedoelden. Het resultaat was bedroevend: het aantal treffers was niet groter dan de kans daarop. Nog erger: de professionele oenologen brachten het er niet beter af dan de gewone connaisseurs.

BEHALVE DE CHAUFFEUR

Nu is het wel de vraag of zulke experimenten een eerlijke test vormen. Hoe vaak dienen wijngesprekken om de gesprekspartners te instrueren omtrent hun keuze? Een veeg teken is al dat normale wijngesprekken plaatsvinden terwijl de gesprekspartners van dezelfde wijn drinken. Zo'n gesprek is vergelijkbaar met de conversatie waarin museumbezoekers voor hetzelfde schilderij verzeild raken, of met die van voetbalfans tijdens de wedstrijd.

Veelal is het belangrijker dát er gesproken wordt, dan wát er besproken wordt. Bijvoorbeeld bij een dineetje van twee onbekenden. Voor dat doel is wijn een ideaal gespreksonderwerp. Het is democratisch (iedereen - behalve de chauffeur - kan meedoen) en veilig (meningsverschillen hoeven niet pijnlijk te zijn). Het gesprek bevordert bovendien de sfeer: als de sprekers na enig ritueel gekissebis tot overeenstemming komen over `het juiste karakter' van de wijn, verschaft hun dat op zichzelf al een zeker genoegen. Is dat laatste juist, dan is de overrijk geschakeerde wijnwoordenschat eerder een voordeel dan een nadeel!

Ik dank: H. Beenker, C. du Bois, H. Breedveldt-Krietemeijer, I. Harrewijne-de Haas, A. Hilverda, H. Kempkes, G. Nijenhuis, M. van der Pal, D. Petter, I. Radder, D. Sedney, L. de Vries en G. Wedzinga.

A. Lehrer, 1983, Talking about wine. Bloomington: Indiana University Press.

Tel uw zegeningen N. de Vries - Bussum

Naar aanleiding van het artikel van de heer Posthumus in het januari-nummer van Onze Taal wil ik opmerken dat de uitdrukking zijn zegeningen tellen bepaald niet behoort tot de groep van `tot nog toe minder bekende' anglicismen.

Misschien heeft de rooms-katholieke heer Lubbers, wat hem betreft, een vondst gedaan, in protestants-christelijke kring is de uitdrukking overbekend en minstens een eeuw in zwang. Zij is ontleend aan een vroom vers dat, uit het hoofd geciteerd, luidt: `Tel uw zegeningen tel ze een voor een, tel ze, tel ze alle en vergeet er géén, en ge voelt Gods liefde dan door alles heen.'

Het is begrijpelijk dat de heer Harry Cohen niet op de hoogte is met het protestants-christelijke jargon. De heer Lubbers gebruikte een gedeelte van het vers, zoals protestanten dat ook regelmatig doen. Als voorbeeld van een nieuw anglicisme deugt de uitdrukking in elk geval niet.

Naschrift Redactie Onze Taal

Ook een andere lezer van Onze Taal, de heer J. Cramer te Rotterdam, schreef ons over de herkomst van de uitdrukking tel uw zegeningen. Hij zong meer dan zeventig jaar geleden de genoemde regels op de zondagsschool en op bijeenkomsten van de christelijke jongerenvereniging. De melodie doet hem vermoeden dat er sprake is van een nummer uit de bundel Sacred Songs and Solos, die eind negentiende eeuw werd samengesteld door het befaamde Amerikaanse evangelistenpaar Moody & Sankey. De Nederlandse tekst is zonder twijfel aan het Engels ontleend. Het Engels is ons waarschijnlijk ook voorgegaan bij het veelvuldig gebruik van (zijn) zegeningen tellen buiten een religieuze context.

Tussen alfa en bèta Martin de Koning

Ik ben weer technisch bezig geweest en heb vloekend van frustratie aan Robert Pirsig, Rudy Kousbroek en C.P. Snow lopen denken. Zowel in Zen and the art of motorcycle maintenance als in Einsteins poppenhuis en The two cultures maken de heren zich woedend over stomme alfa's die niets van techniek begrijpen en daar nog trots op zijn ook. Ze hebben beslist gelijk, maar het is maar de helft van de waarheid. De andere helft is leugen of onwetendheid. Deze heren schríjven niet alleen over de wonderen der techniek, ze hebben klaarblijkelijk ook zulke gouden handjes dat er nooit gesprekken met een loodgieter, verwarmingsmonteur of automecanicien nodig zijn. Ze doen waarschijnlijk alles zelf. Maar als je, zoals ik, wel bent aangewezen op de hulp van deze techneuten, dan komen de wonderen der techniek in een iets ander daglicht te staan.

Voor de bèta-lezer die mij nu al herkend heeft als de stomme alfa die ik misschien wel ben, nog even dit: dat halve gelijk van bovengenoemde heren is een gelijk van het grootste gewicht. Ik ken genoeg letterenfreaks die prat gaan op hun twee linkerhanden, maar ik wil er zelf niet toe gerekend worden! Hoewel ik van aanleg zeer ontechnisch ben (dat bestaat, geloof me) en ontsproten ben aan een gezin waar voor een spijker in de muur de timmerman werd geroepen, weet ik wél hoe je een snoer aan een stekker zet, batterijen in een transistor doet en hoe de thermostaat werkt. En hoewel ik technische reparaties altijd grommend verricht (linkerhanden, die bestaan ook, geloof me), verricht ik ze wel. En dat iemand voor zijn plezier oldtimers uit elkaar sleutelt, kan ik goed begrijpen. En dat ik jaloers ben op dat soort hobby's is ook nog waar.

Maar mijn ergernis is de andere helft van de waarheid: als ík dan mijn best doe om een technisch verhaal te volgen, tot hoofdpijn krijgens toe, (technisch leesblind, dat bestaat ook echt), waarom doen die techneuten dan niet hun best zich begrijpelijk uit te drukken?!

Ik heb geprobeerd, met de instructie in de hand, mijn cv-installatie bij te vullen.

Stap 1: `Het bijvullen en ontluchten geschiedt alleen als alle radiatorkranen open staan.' Goed, dat geschiedt daar stappen we overheen. Technici hebben nu eenmaal een merkwaardige voorkeur voor archaïsch taalgebruik en naamwoordstijl, net als economen en politici. En dat het niet geschiedt, maar behoort te geschieden moet zijn, ach ... Niet alleen techniek is moeilijk, taal kennelijk ook. Alle radiatorkranen open dus.

Stap 2: `Het bijvullen geschiedt alleen bij een watertemperatuur van maximaal 50 graden C op de manothermometer.' Doen we. Snappen we.

Stap 3: `Men monteert eerst de vulslang aan de tapkraan met slangwartel en het andere eind aan de vul- en aftapkraan (wartel niet aangedraaid). Slang eerst voorzichtig vol laten lopen met water; nu wartel aandraaien.' Hè? Wat? Een vulslang heb ik gekregen, maar wat is een slangwartel? Wel eens van een tekening gehoord, heren? Zo'n schetsje van zo'n slang, van de ene kraan naar de andere, inclusief slangwartel uiteraard.

Stap 4: `Zet de sleutel van de vul- en aftapkraan in het verlengde van de slang, dus open.' Hoe doe je dat, een sleutel openzetten? Waarna stap 4 eindigt met: `Bijvullen totdat de wijzer weer op 1 1/2 ato staat (De installatie moet dan geheel ontlucht zijn.)' Ontlucht hij zich dan geheel vanzelf? Dat moet per radiator, dacht ik. Daar was dat kleine sleuteltje toch voor?

Ik deed m'n best, holde zenuwachtig heen en weer tussen het washok, waar `de tapkraan' en `de vul- en aftapkraan' zitten, en de keuken, waar de ketel staat. Je bent al gauw bang dat je er te veel water in doet en dat de zaak naar de knoppen gaat. Alfa, nietwaar? Wel, om kort te gaan: het water ging er keurig in, maar de drukmeter ging niet omhoog. De firma - waarvan ik de naam hier niet zal noemen (ze moeten nog langskomen) - gaf me een telefonische instructie die aanmerkelijk afweek van het verhaal in de handleiding, maar ook dat mocht niet baten.

C.P. Snow's Two cultures bestaan echt, zeker. En die analfabete alfa's zijn belachelijke snobs in een technische wereld. Maar de bèta's op hun beurt zouden zich wel eens mogen verdiepen in softe vaardigheden als voorkennis, doel en publieksgerichtheid. Het geeft toch te denken dat - om een ander voorbeeld te noemen - tachtig procent van de videorecorders alleen wordt gebruikt voor het afspelen van banden, terwijl veel mensen ook graag zouden willen opnemen. Maar ja, ze snappen de handleiding niet.

Vroeger had je - ik weet niet of dat nog voorkomt - knappe koppen die gymnasium alfa en bèta tegelijk deden. Stimuleert u dat vooral, docentenkorps! Ook op een wat lager niveau. Leer ze niet alleen hoe het technisch zit, leer ze vooral ook dat onhandige anakoloetische gestamel af als ze moeten uitleggen hoe het zit. Leid bemiddelaars op tussen twee culturen. We hebben ze bitter nodig. Ik wel in ieder geval.

Gevraagd: ervaringen met de ANS Redactie Algemene Nederlandse Spraakkunst

Begin dit jaar zijn de werkzaamheden gestart om tot een tweede, verbeterde editie van de ANS te komen. In die tweede editie, die over vier jaar klaar moet zijn, zal rekening worden gehouden met de kritieken en commentaren die op de ANS zijn uitgebracht (o.a. in dit tijdschrift) en er zal naar gestreefd worden tekortkomingen weg te werken en de nodige aanvullingen en verbeteringen aan te brengen. In verband daarmee is het wenselijk dat de redactie beschikt over zoveel mogelijk reacties van gebruikers. Daarom richten we ook op deze plaats een oproep tot iedereen die ervaring met de ANS heeft opgedaan en concrete voorstellen tot verbetering kan doen.

In het bijzonder is de ANS-redactie geïnteresseerd in antwoorden op de volgende vragen:

1. Wat hebt u in de ANS gemist, respectievelijk niet kunnen vinden?

2. Waar is volgens u de ANS onvolledig, ontoereikend of onduidelijk in de presentatie van gegevens?

3. Hebt u voorstellen tot verbetering van de toegankelijkheid door middel van indeling of register, eventueel ook door een andere presentatie (waaronder wellicht typografie)?

4. Hebt u de ANS wel eens geraadpleegd in verband met normativiteit en stemde het normatieve (of als normatief op te vatten) oordeel met het uwe overeen?

Voor iedere reactie, kort dan wel uitvoerig, zal de redactie u erkentelijk zijn. Wel dringen we erop aan geen globale antwoorden, maar zoveel mogelijk gedetailleerde antwoorden met concrete voorbeelden te geven. Reacties kunt u richten aan dr. W. Haeseryn, Instituut Nederlands, K.U.N., Postbus 9103, 6500 HD Nijmegen.

Audiovisueel jargon Frans Oudejans - journalist, Breda

De aanschaf van een radio blijkt geen kleinigheid. In alle argeloosheid meende ik mijn keuze even eenvoudig te bepalen, maar de mistigheid overheerste. Zomaar een toestel kopen kán niet meer. De verkoper, verstrikt in Engelstalig jargon, knippert met de ogen en zegt beleefd, met een ondertoon van medelijden: `Bedoelt u een tuner, een soundmachine of een portable?' Als daarna de poging tot uitleg is gedaan en het een tuner blijkt te moeten zijn, wordt het nog moeilijker, want die is onderdeel van een midi-HiFi-installatie. En tuners zijn digitaal te koop, met random preset, een FTD-display en een synthesizer. Er is verder een versterker nodig (met of zonder D/A-converter en direct source-schakelaar), waarna een graphic equalizer de geluidsvreugde kan verhogen.

Veel van dergelijke termen, hoewel lang niet alle, worden kort en helder verklaard in een woordenlijst in het gratis halfjaarlijkse Philips Magazine. Deze verkoopcatalogus van ruim 250 bladzijden bevat aan het eind een uitleg van zo'n 350 termen, hoofdzakelijk Engelse, en van erg veel afkortingen die uit het Engels voortkomen. Soms vraag je je af waarom het zo moet: flickering blijkt gewoon flakkering van het beeld te zijn, wat volgens Van Dale minder intensief is dan flikkering.

Sinds kort is er ook een woordenboek voorhanden, al maakt dit deel uit van een dikke uitgave. Uitgeverij Wolters-Noordhoff in Groningen brengt een `Basisboek televisie maken' uit, een handboek voor het regisseren van en produceren van video-programma's, zoals de ondertitel aangeeft. Helemaal eigentijds met zeven sponsors, maar nog altijd f 95,-. Daar krijgt de koper wel 412 grote bladzijden voor. De laatste 75 bevatten een verhelderende `Begrippenlijst van A tot Z', samengesteld door Eric Oosthoek, programmamaker bij IKON-tv. Alles bij elkaar worden zo'n 1800 termen uitgelegd en vertaald, niet zo kort als in de Philips-catalogus, maar heel geschikt voor de absolute leek.

Het valt op dat het Engels hier nu eens niet overheerst, al blijft het aandeel respectabel. Die Engelse woorden betekenen vaak wel iets heel anders dan `normaal': from the top is niet `van het hoogste niveau' of zoiets, maar `van vooraf aan'. Ook is a.b. niet de afkorting van `als boven', maar van `as before'. Teleprompter wordt vertaald als `autocue', dat gelukkig ook weer wordt uitgelegd.

Het jargon is ongelooflijk: koploper, pianoslof, spergrijper, italiaantje, achterlicht, afschminken, zeppelin, zuiderkruis. En ze zijn zelden of nooit wat u denkt. Taalkundig valt er nog heel wat te schakelen.

Oproep! Het kastje van Barbanelle Ewoud Sanders

Onder bovenstaande titel gaat vanaf het volgende nummer van Onze Taal een serie van start over oude woordenboeken. Dat gaat in het kastje van Barbanelle is een obscuur spreekwoord, bij mijn weten alleen te vinden in het Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal (1858) van P.J. Harrebomée, die als verklaring geeft: `Wanneer men allerhande vreemdsoortige zaken bijeenvoegt, gebruikt men dit spreekwoord. Wie Barbanelle is, heb ik niet kunnen achterhalen.'

ECDEMIOMANIE

Vreemdsoortige zaken staan er genoeg in oude woordenboeken. Want een woordenboek geeft niet alleen een dorre opsomming van woorden, zoals menigeen denkt. Voor wie er oog voor heeft, is het een reisgids door de wereld van dat moment, in alfabetische volgorde, vol persoonlijke opvattingen van de maker en vol cultuurhistorische informatie. Het is daarom merkwaardig dat er zo ontzettend weinig over oude woordenboeken is gepubliceerd. `Aan de vraag: Wat kunnen die oude woordenboeken ons leren?', schreef De Vooys in 1934 in De Nieuwe Taalgids (jg. 28, blz. 263), `moet een andere voorafgaan: `Wat zullen ze ons niet kunnen leren?' Ze leren ons bijvoorbeeld dat ecdemiomanie een lastige kwaal is, door Jacob Kramers in 1847 in zijn Algemeene Kunstwoordentolk gedefinieerd als: `de zucht om te reizen, reisziekte, een gebrek, waaraan rijke Engelschen en arme Duitschers somtijds lijden'. Of dat de kopieermachine veel ouder is dan de gemiddelde Xerox-gebruiker denkt. Het woord komt namelijk al voor in het in 1836 verschenen Algemeen noodwendig woordenboek der zamenleving van P.G. Witsen Geysboek, die weet te melden dat James Watt in Engeland iets heeft ontdekt dat nog handiger is dan het kopiëren met de `dubbele schrijfpen'. Leg een vochtig maar niet te nat stuk papier op een vers beschreven blad en plaats dit in een `daartoe opzettelijk ingerigt en met laken bekleed persje' en dit levert een afdruksel op dat uitstekend tegen dag- of kaarslicht gelezen kan worden. `In Engeland bedient men zich van deze wijze van kopiëren op meest alle handelskantoren; ook hier te lande en elders zijn deze kopiëer-machines veel in gebruik', aldus Witsen Geysbeek.

`SLUW EN DIEFACHTIG'

Woordenboeken zijn een stuk minder objectief en wetenschappelijk dan men vaak denkt. Beroemd in dit opzicht zijn de definities die Kruyskamp in de 10e druk van Van Dale gaf bij woorden als kosmonaut, volleybal en popmuziek. Maar ook de voorbeeldzin bij zigeuner - `de zigeuners zijn sluw en diefachtig' - liegt er niet om en werd in de nieuwste druk dan ook geschrapt. Overigens kan de reden van dit soort definities sterk verschillen. Dat het woord Kultuur in Kramers' Woordentolk in 1942 werd verklaard als `gebezigd voor alles wat kolossaal, ploertig aanmatigend of onmenselijk barbaarsch is', moet worden opgevat als een daad van lexicografisch verzet, die de Duitsers overigens niet is ontgaan.

Ik heb natuurlijk al veel materiaal verzameld. Maar toch wil ik de lezers van Onze Taal oproepen om meer voorbeelden aan te dragen over de onderwerpen die in deze nieuwe rubriek zullen worden besproken, waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen woordenboeken en hun inhoud. De nadruk ligt op Nederlandse woordenboeken van na 1800, hoewel voorbeelden van voor die tijd ook welkom zijn. Overigens werd er lange tijd geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen een puur taalkundig en een encyclopedisch woordenboek; dat onderscheid wordt evenmin in deze rubriek gemaakt.

VERZAMEL MEE Goed, ik vraag uw hulp voor de volgende onderwerpen:

1. zoekgeraakte manuscripten van woordenboeken; 2. superzeldzame woordenboeken; 3. door de wetenschap veronachtzaamde woordenboeken; 4. curieuze woordenboeken; 5. onvoltooide woordenboeken; 6. verboden en vernietigde woordenboeken; en

7. woordenboeken die door een andere auteur zijn geschreven dan het titelblad wil doen geloven.

Plus:

1. meer voorbeelden van `lexicografisch verzet' of van definities die een sterke politieke kleur hebben; 2. sterk normatieve definities; en 3. curieuze definities in het algemeen.

Reacties kunt u sturen naar Onze Taal onder vermelding van `Barbanelle'. Ik stel uw medewerking zeer op prijs.

Ewoud Sanders publiceerde in 1990 het Eponiemenwoordenboek. Woorden die teruggaan op historische personen.

In Nederland is de Vlaamse afkeer van spellingen met c's bekend. Onze zuiderburen schrijven liever k's als vernederlandsing van bastaardwoorden. Maar zit er een regelmaat achter die vernederlandsing? Niet eerder werd de spelling in Vlaamse dagbladen onderzocht. Harry Cohen vlooide de Vlaamse kranten uit en legde het daarin gehanteerde spellingsysteem bloot: zeker niet de voorkeurspelling, ook niet de toegelaten spelling, maar wel een vast systeem.

Standaard-spelling, de Belgische middenweg

Progressief binnen de perken

Harry Cohen - Brussel

Dag in dag uit nemen we in het Nederlands woorden uit andere talen over. In de regel doorlopen zulke leenwoorden een aanpassingsproces: uitspraak, spelling of nog andere aspecten worden geleidelijk vernederlandst. De omvorming van de spelling is niet in alle gevallen even ver voortgeschreden. We treffen bijvoorbeeld jacquet naast raket aan, lorrie naast sorry en zelfs boxen naast boksen. Dat is niet zo vreemd, want die woorden zijn op verschillende tijdstippen overgenomen en hun spelling bevindt zich dus in verschillende stadia van ontwikkeling. Bovendien verloopt de inburgering in het ene geval sneller dan in het andere. Zo hebben coupé en etui, die toch al geruime tijd onder ons verblijven, nog vrijwel niets van hun buitenlandse voorkomen verloren, terwijl nieuwkomers als hasj en boetiek al een compleet Nederlands jasje aanhebben.

Maar hoe al die verschillen ook zijn ontstaan, zij vormen een bron van last bij het schrijven. Men vergist zich gemakkelijk wanneer twee leenwoorden die in hun taal van oorsprong hetzelfde spellingbeeld vertonen, bij ons op uiteenlopende wijze worden geschreven. Zo hebben in het Frans miracle en debâcle dezelfde uitgang, maar het ene woord is bij ons mirakel geworden terwijl het andere onveranderd is gebleven. Iets dergelijks geldt ook voor flotielje/vanille, likeur/queue, etnisch/ethisch en vele andere woordparen.

TUSSEN VERPLICHTING EN NORM

Dit is de achtergrond van het probleem dat gewoonlijk als `de spelling van de bastaardwoorden' wordt aangeduid. De oplossing waaronder we momenteel leven, is bekend: de door de overheid aanbevolen schrijfwijze staat in het Groene Boekje (GB), maar in vele gevallen zijn daarin naast de zogenoemde voorkeurspelling ook een of meer `toegelaten' varianten opgenomen. Bij het onderwijs en de overheid is het gebruik van de voorkeurspelling verplicht; op alle andere terreinen mag ieder doen wat hij wil. Wel bestaat er een soort stilzwijgende verwachting dat elke schrijver een bepaald systeem kiest en zich dan daaraan houdt.

Door veertig jaar onderwijs en het voorbeeld van de media is de voorkeurspelling in Nederland de norm geworden. Wanneer dit stelsel wil dat we criticus naast kritiek schrijven of biscuit naast biskwietje of context naast tekst, dan doen we dat braaf, want we vertrouwen erop dat de ontwerpers daar goede redenen voor hadden. In de laatste jaren schijnt de discipline echter af te nemen. In de krant treffen we steeds vaker `toegelaten' afwijkingen van de voorkeurspelling als advokaat en toernee aan. Nog verder gaan risiko en krediteur want die k's wil het GB per se niet. (Daarentegen mogen riskant en krediet uitsluitend met een k, maar bij diskrediet is een c weer wel toegelaten.) Zelfs volslagen ketterijen als kado en keu lijken in opkomst. Het zal wel geen terugkeer naar de sudderans en de sosjale joenit van de jaren zestig worden, maar er wordt duidelijk aan de grenzen gemorreld.

VLAAMSE TOESTAND

In België liggen de zaken anders. De voorkeurspelling heeft daar nooit dat vanzelfsprekende gezag gehad. Wat dan wel? Velen verklaren zich voorstander van de `progressieve spelling', maar de inhoud van dat systeem is nergens beschreven. Bij het vooraanstaande Vlaamse dagblad De Standaard gaat men als volgt te werk:

- Wanneer een woord in de lijst van het GB voorkomt, wordt de daar gebruikte spelling aangehouden. Bevat de lijst varianten, dan kiest men de meest vernederlandste vorm.

- Komt het woord niet in het GB voor, dan wordt (de dikke) Van Dale geraadpleegd en dezelfde werkwijze toegepast.

- Pas wanneer het woord in beide naslagwerken niet te vinden is, gaat men naar eigen smaak te werk, uiteraard met inachtneming van de eisen van analogie. Dit laatste is niet altijd even eenvoudig. Manuscript en scriptie mogen met een k, maar geldt dit nu ook voor het nieuwe woord script?

Bij de keuze uit de varianten die de genoemde naslagwerken bieden, gaat het in hoofdzaak om de volgende categorieën:

liever dan voorbeeld k c effekt s c sigarillo ks x eksemplaar t th biblioteek z s fantazeren e ae preadvies kw qu akwarel k ch kronometer oe ou doebleren

Daarnaast zijn er nog wat kleinere categorieën en losse gevallen (molekuul, kliënteel, maneuver e.d.). Sommige woorden vallen onder meer dan één categorie (sukses, bloeze). Ook wanneer het GB gelijkwaardige spelvormen biedt (`zie ook'), wordt een progressieve keuze gemaakt: liever skeptisch dan sceptisch. Maar er is natuurlijk geen keuzevrijheid wanneer twee uiteenlopende spellingen van een leenwoord bij verschillende betekenissen zijn gaan behoren (plastic/plastiek, corps/korps, racket/raket).

Soms leidt de beschreven procedure tot het kiezen van de voorkeurspelling (akkoord, cilinder, roze). Meestal valt de vergelijking echter - zoals de voorbeelden in de tabel al suggereren - ten gunste van een `toegelaten' variant uit. Het overgrote deel van deze afwijkingen van de voorkeurspelling behoort tot de categorie `k voor c' (eerste regel van de tabel). In een steekproef (Cohen 1990) was dit ruim 80%. Dit neemt niet weg dat spellingbeelden als paradoks, Kristus, teorie en advizeur de Nederlandse lezer veel meer opvallen.

MOEILIJKE TOEPASSING

Biscuit wordt in de progressieve spelling biskwie en dat sluit beter aan bij biskwietje. Evenzo past kontekst beter bij tekst. Maar de onregelmatigheid criticus/kritiek blijft bestaan, en in vele andere gevallen gaat de overeenstemming tussen verwante woorden er allesbehalve op vooruit. Men schrijft bijvoorbeeld kreatie met een k, want dat `mag' van het GB. Creëren blijft daarentegen met een c, want daar laat het GB geen keus. Evenzo dekoreren tegenover decor en ga zo maar door. Staat een woord niet in het GB en gaat men dus op Van Dale af, dan wordt het nog erger. Advokaat mag daar met een k, maar advocatuur niet.

Deze verschillen berusten ongetwijfeld op allerlei fijnzinnige taalkundige onderscheidingen, maar de toepassing van de progressieve spelling wordt er bepaald niet eenvoudiger door. De schrijfwijze van verwante woorden beantwoordt minder aan de analogieverwachtingen van de doorsnee-taalgebruiker dan bij de voorkeurspelling het geval is. Er moet daardoor meer in de twee naslagwerken worden opgezocht.

KIET NIET SJIEK

De Standaard is van alle dagbladen waarschijnlijk het strengst in de leer. Men schrijft daar zelfs kinema, hoewel niemand dat woord zo uitspreekt. Nog merkwaardiger is de afkorting kao, want de uitspraak blijft see-a-o. Cheque wordt check, een in België algemeen gebruikelijke schrijfwijze, maar een twijfelachtige vernederlandsing. Toch zijn er grenzen aan de trouw. Wanneer het GB naast incarnatie ook inkarnatie toelaat maar bij reïncarnatie geen overeenkomstige variant vermeldt, of wanneer Van Dale iets dergelijks doet met pact/pakt en Warschaupact, halen de Standaard -mensen hun schouders op en gaan ze hun eigen (progressieve) gang.

Een ander dagblad, De Morgen, hanteert subjectievere beperkingen; men wijst daar bepaalde `toegelaten' vernederlandsingen af omdat ze te geforceerd aandoen (princiep, logika, kiet) of omdat ze een ander stijlniveau suggereren (chic staat chiquer dan sjiek). Deze krant schakelt overigens nog een derde spellingautoriteit in: wanneer een woord niet in de dikke Van Dale te vinden is, wordt het Prisma Handwoordenboek Spelling gevolgd.

Daarnaast zijn er ook dagbladen die zich wél aan de voorkeurspelling houden. De Gazet van Antwerpen doet dat onder meer omdat men de lezers van de kinderpagina geen andere woordbeelden wil voorzetten dan zij van school gewend zijn. Kampioen in deze klasse is ongetwijfeld Het Belang van Limburg. Deze krant bevat minder zonden tegen het systeem dan mijn Nederlandse kwaliteitslijfblad. Alleen quiz wordt kwis, Van Dale ten spijt.

Ook buiten het dagbladwezen blijkt de progressieve spelling voor velen de norm te zijn. In filmondertiteling, reclameteksten en andere publikaties gaan de auteurs met de vernederlandsing vaak zo ver als het `mag'. Overheidsdiensten vormen niet altijd een uitzondering, en scholen, naar gefluisterd wordt, evenmin. De resultaten zijn niet altijd vlekkeloos, maar dat valt, gezien de hierboven aangeduide eenvormigheidsproblemen, ook niet te verwachten. Die problemen zijn overigens door de progressieven bepaald niet gewild. Zij zouden alle bobbels graag willen gladstrijken door een paar stapjes verder te gaan dan nu `mag'.

EN HOE VERDER...

In de inleiding werd gesteld dat de spelling van leenwoorden in de loop van de tijd veelal spontaan vernederlandst. Zo nu en dan wordt de officiële spellingregeling bij de aldus gegroeide realiteit aangepast. Zulke herzieningen gaan echter, nog afgezien van de materiële kosten, met groot ongemak en verdriet gepaard. Het is dus zaak hun frequentie zo laag mogelijk te houden. Welnu, hoe radicaler de eerstvolgende stroomlijning wordt aangepakt, hoe langer het duurt eer er wéér een nodig is. Vanuit deze overweging (er zijn natuurlijk ook andere) is de progressieve spelling de grootste stap in de goede richting die binnen de huidige gezagskaders mogelijk is.

Ongetrouwd en toch mevrouw Jo Daan - Barchem

Onder de titel De Leidse meid verscheen een ingezonden brief in het Leids Dagblad van 3 januari 1991. Ik wil een enkele passage uit deze brief onder de aandacht brengen, omdat deze op meer dan één punt onjuistheden bevat. De inzender, O. Roefs te Leiden, schreef onder andere dit:

``De gemeenschap van taalgebruikers volgt vanzelf - in een ommezien soms - de levende maatschappelijke werkelijkheid. Kwam de aanspreking met `mevrouw' veertig jaar terug slechts aan een gehuwde vrouw uit bevoorrechte kringen toe, vijfentwintig jaar geleden mocht iedere gehuwde vrouw er al op rekenen en vandaag is iedere vrouw boven een bepaalde leeftijd mevrouw."

De tijd van begin en verdere ontwikeling is onjuist. De suggestie dat een en ander `vanzelf' gebeurde, is ook onjuist. Ik weet het, want ik was erbij.

Omstreeks 1925, 1926 begonnen vrouwen uit de arbeidersklasse zich al voorzichtig mevrouw te laten noemen. In die tijd hadden we bij ons thuis in Amsterdam twee werksters uit de Jordaan. Een van beiden liet wat voorzichtig merken dat ze, omdat ze getrouwd was, meende recht te hebben op de aanspreking 'mevrouw'. Wij vonden dat toen nog wel een beetje vreemd, maar mijn moeder, democraat van aard en opvoeding, ging er direct op in en 'juffrouw' werd 'mevrouw'.

In die tijd werd het ook al gewoon dat jonge vrouwen van nog geen twintig jaar in winkels met 'mevrouw' aangesproken werden. Ik herinner me de eerste keer dat het me overkwam, omdat ik er toen erg trots op was. In mijn herinnering was dit proces tien jaar later voltooid. Dat is dus meer dan zestig jaar geleden en niet veertig, zoals Roefs schrijft. Het platteland kwam daar wat achteraan. Toen ik in 1937 op Wieringen kwam en aan de boerin bij wie ik logeerde, vroeg wat ik moest zeggen, en ze antwoordde 'Zeg maar juffrouw ', was ik niet meer in staat dit woord te gebruiken tegen een getrouwde vrouw en heb ik een betere oplossing gevonden. Na 1945 was ook het platteland, in elk geval dat van Noord-Holland, al een heel eind in de richting van 'mevrouw' opgeschoven.

In die tijd was het nog erg ongebruikelijk dat een ongetrouwde vrouw zich 'mevrouw' liet noemen; het kwam wel voor bij toneelspeelsters, maar het werd als niet-correct beschouwd. Na de Tweede Wereldoorlog werd het echter spoedig anders, maar niet vanzelf , want de tegenstand was groot, zowel van getrouwde vrouwen als van mannen. Een ongetrouwde vrouw was nog altijd een wezen van minder waarde. Volgens vele getrouwde vrouwen was ze niet in staat geweest een man te strikken; vele mannen beschouwden haar als tweedehands soort van een toch al tweedehandse groep levende wezens. Getrouwde vrouwen spraken wat smalend over ongetrouwde vrouwen die zich 'mevrouw' lieten noemen als wezens die zich een hogere status wilden aanmatigen dan ze hadden. De ontwikkeling was dus allesbehalve vanzelfsprekend en heeft zich pas goed doorgezet in de loop van de jaren vijftig, dat wil zeggen vijfendertig à veertig jaar geleden.

De middelen waartoe je soms je toevlucht moest nemen om je zin te krijgen, waren van verschillende aard. Als je overtuigd was van onaardige opzet kon je als je met 'juffrouw' werd aangesproken, doen alsof het niet tegen jou gericht was; ik heb ook wel brieven, geadresseerd aan 'Mejuffrouw Daan' teruggestuurd met de vermelding: 'op dit adres niet bekend'.

De strijd met mijn directe chef heb ik op de volgende, niet aardige maar wel effectieve manier gewonnen. Mijn chef weigerde mij aan anderen voor te stellen als 'mevrouw'. Toen ik heel nadrukkelijk mijn verlangen daartoe te kennen had gegeven, zocht hij omwegen, bijvoorbeeld door het gebruik van mijn titel. Eens werd ik zo boos om dit kinderachtige verzet, dat ik hem, die ook ongetrouwd was, gedreigd heb met het volgende: 'De eerste keer dat je het nu weer doet, zal ik jou daarna voorstellen als de jongeheer , want dat is de mannelijke pendant van juffrouw .' Hij kende me goed genoeg om te weten dat ik in staat was dit dreigement uit te voeren.

Het dreigement heeft uitstekend geholpen, maar ik noem dat niet 'vanzelf gaan'. Vanaf dat moment - we waren toen al in 1952 of 1953 - ging het echter wel gemakkelijker. Het ogenblik waarop het écht vanzelf ging, kwam later. Maar dat moment herinner ik me niet, juist omdát het toen vanzelf ging.

Engels als voertaal aan de Leidse universiteit? Lily Knibbeler - namens de Stichting het Leids Debat

`Engels moet de voertaal worden aan de Leidse universiteit.' Dat was de stelling waarover vier student-pleiters, prof. H. Schermers, hoogleraar internationaal recht aan de RU Leiden, en A. Nuis, onderwijsspecialist in de Tweede Kamer voor D'66, op dinsdag 19 maart met elkaar in debat traden, onder leiding van prof. L. Leertouwer, rector magnificus van de Leidse universiteit. Om studenten in de gelegenheid te stellen ervaring op te doen in het spreken in het openbaar, organiseert de Stichting het Leids Debat ieder jaar een vijftal van dergelijke debatten.

ARGUMENTEN V&obc1;&obc1;R

De argumenten vóór de stelling hielden vooral verband met een, volgens een van de student-pleiters, sterk dalend niveau van de Leidse universiteit: goede buitenlandse hoogleraren willen niet komen doceren, goede studenten vertrekken naar het buitenland, studenten uit andere landen komen maar mondjesmaat naar Leiden. Een ander argument: het Engels bereidt studenten beter voor op een internationaal werkterrein en zo wordt de concurrentiepositie van de RU Leiden sterker. In de praktijk wordt het Engels al steeds meer voertaal; dat blijkt uit het grote aantal Engelstalige studieboeken en uit het feit dat er binnen de rechtenfaculteit al colleges in het Engels worden gegeven. Is het geen kunstgreep om het Nederlands dan nog te handhaven?

Professor Schermers, voor-pleiter, benadrukte dat de universiteit een internationale ontmoetingsplaats is voor wetenschap en onderwijs. Als gevolg van de specialisaties in de wetenschap ben je genoodzaakt je tot collega-specialisten in het buitenland te wenden, en word je dus gedwongen in een andere taal wetenschap te bedrijven. Er moet een uitwisseling van mensen en gedachten plaatsvinden, en daarvoor is het Engels nodig. Dat mag best vak-Engels of `Euro-Engels' zijn; als we van elkaar maar begrijpen wat we bedoelen. De universiteit hoort zich open te stellen voor de wereld, juist ook om de Nederlandse culturele waarden internationaal te kunnen laten gelden. Daar is een concessie voor nodig: het opgeven van de eigen taal.

Schermers en de andere voor-pleiters waren niet bang dat de Nederlandse cultuur teloor zou gaan. Het Engels is slechts een praktisch instrument. Buiten de universiteit blijft iedereen gewoon Nederlands spreken, in het Nederlands kletsen met elkaar, en elkaar in het Nederlands de liefde verklaren. In Griekenland zijn er Engelstalige dagbladen, wegwijzers en straatnaamborden, maar de Grieken dansen toch nog altijd de sirtaki, zo meende een van de studenten. Volgens de voor-pleiters kost de omschakeling wel wat moeite, maar het Engels als voertaal aan de Leidse universiteit is zowel noodzakelijk als onvermijdelijk!

ARGUMENTEN TEGEN

De tegen-pleiters onderkenden wel enige voordelen van het Engels als voertaal, maar zij somden een groot aantal onoverkomelijke bezwaren op:

- de universiteit streeft haar eigen doel voorbij: ze moet niet opleiden voor de arbeidsmarkt, maar ze moet de geest van het individu ontwikkelen;

- als studenten in een gebrekkig Engels communiceren, wordt het niveau lager, want fijne nuances zijn alleen in je moedertaal uit te drukken: `het echte denken vindt plaats in de bedding van je eigen taal';

- er zal een scherpe en ernstige tweedeling ontstaan in de Nederlandse maatschappij: een culturele bovenlaag zal zich op termijn niet meer primair bedienen van de landstaal.

Aad Nuis pleitte hartstochtelijk tegen het Engels als voertaal. Natuurlijk moet iedereen wel goed Engels leren, maar een universiteit waar slechts `houten-Klaas-Engels' en `boerenkool-Nederlands' wordt gesproken, is een broeikas van slecht taalgebruik en frustraties. Als het Nederlands alleen een `huistaal' wordt en `de kop eraf is', ontstaat er een kloof en een absoluut onwenselijke ongelijkheid in onze samenleving, zoals in de tijd toen men zich aan de universiteit van het Latijn bediende als wetenschappelijke voertaal. Aan zo'n situatie moet de Leidse universiteit volgens Nuis niet meewerken! `Je moet', trok hij fel van leer, `de interesse voor de Nederlandse taal niet bagatelliseren!' Het is juist provincialisme en misplaatst Nederlands nationalisme om te denken dat alleen wij geïnteresseerd zijn in andere talen. Er is geen meerderheidstaal in Europa: door veel-talig te denken, denken wij juist Europees! Het gaat om een realistische visie op de toekomst van Europa, zo betoogde Nuis. Het Nederlands heeft onmiskenbare, eigen verdiensten en er is geen reden om deze taal op te offeren!

Kan men de tegenstanders van de stelling van `provincialisme' beschuldigen? De zaal vond dat kennelijk niet. Vóór het debat spraken zich 17 mensen vóór en 41 tegen de stelling uit, met twee onthoudingen. Na het debat waren er nog slechts 11 vóór, en meenden er 49 dat het Nederlands de voertaal aan de Leidse universiteit moet blijven.

Ook de zaal liet zich niet onbetuigd. Uit de vele reacties citeer ik één hartekreet: `Niemand zegt dat hij het vertikt om Engels te praten omdat hij zo van het Nederlands houdt.'

Taalergernissen - een bloemlezing MENSEN David Bloch - communicatie-adviseur, Den Haag

``- We hebben veel leuke mensen die voor ons werken. - Wat doen ze? - Nou, ze geven advies aan mensen. Dat is leuk werk, hoor. - Wat zijn dat voor mensen?

- Ja uh ... mensen die training geven, mensen die met intern onderzoek bezig zijn..."

Het woord mensen is even vaag en betekenisloos als leuk en goed. Dat zijn drie grote boosdoeners. Terwijl een zeer belangrijk aspect van effectief presenteren juist doeltreffende directe communicatie is, lijken veel mensen - sorry, sprekers - niet te kunnen specificeren waar ze het over hebben.

Merkwaardig genoeg constateer ik dat dit veelvuldige gebruik van het onduidelijke mensen aanzienlijk vaker voorkomt in (semi-)overheidskringen dan in het zakenleven. Zou het juist zijn te veronderstellen dat dit te maken heeft met het verschil in besef van wie en wat een klant is, en hoe je een klant moet benaderen?

UITDAGENDE UITDAGING

Jan Bruens - Hintham

Leven we in het tijdperk van de uitdagingen? Het lijkt er veel op.

`Hoe kijkt u tegen uw nieuwe functie aan?' vraagt de interviewer. De nieuwbenoemde functionaris grijpt zich vast aan de formule en geeft - als had hij het zelf bedacht - het voorspelbare antwoord: `Ik zie het als een uitdaging.' En als dat de volgende dag ook nog zo als kop boven het kranteartikel staat, dan denk ik wraaklustig: `Die journalist zou op staande voet ontslagen moeten worden.'

De een praat of schrijft de ander slaafs na. Opvallende voorbeelden daarvan zijn te vinden op de pagina's met personeelsadvertenties. Wie er speciaal op let, zal staan te kijken van het grote aantal `uitdagende' aanbieders. Zij bieden tegenwoordig geen functie meer aan, maar een uitdagende functie, een uitdagende baan, een baan die meer inhoudt dan een fikse uitdaging, een uitdagende werkplek, en uitdagende bezigheden. Er zijn er ook die zelfbewust of weifelend roepen: `Dit is voor u een fantastische uitdaging!', `Een uitdaging voor een hoofd stafbureau', `Uitdaging voor u, Traffic Officer?'

De oorzaak van de kwaal zal wel gelegen zijn in de behoefte aan gewichtigdoenerij: omdat wij ons profileren als een dynamisch en strijdvaardig bedrijf, moeten we mensen hebben die zich voor ons uit de naad willen werken. Dat is de uitdaging. Ja, dat is de taal van de sterkste. Wie uitdaagt, beschouwt zich als de winnaar. En wie ligt er straks uitgeteld in de ring? De uitgedaagde sollicitant die het lef heeft gehad de handschoen op te nemen.

MET NAME

Drs. G.J.M. Kortman - Eindhoven

De uitdrukking met name heeft minstens vijftien synoniemen, die alle - of nagenoeg alle - in aanmerking komen om een spreker of schrijver tot nauwkeuriger taalgebruik te brengen. De meesten vervallen gemaks- en gewichtigheidshalve liever in met name, dat heel vaak overbodig en dus een stoplap is (`er komen met name ook veel mensen met een smallere beurs'). Kan Onze Taal niet eens helpen dat gebruik van met name tot gezonde proporties terug te brengen?

INBREIDEN

Ernst W. Hoonakker - Oss

De vroede vaderen van het Noordbrabantse Oss zijn in het verleden te royaal geweest. Misschien met geld, maar zeker met grond. Naar de huidige inzichten is er toen maar raak gebouwd. Huizen oké, maar we strooiden ook kwistig met groen: grasvelden, brede straten, het kon niet op.

Totdat de gemeentegrenzen Oss een beetje klemzetten en een of andere bestuurder op het lumineuze idee kwam dat je al dat groen voor goed geld kon verkopen voor toekomstige woningbouw. Bovendien: de stad zou er meer stad door worden.

Zo ontstond het inbreidingsplan. Daarvoor werd een inbreidingscommissie ingesteld, die af en toe inbreidingsbesprekingen hield, en - hoe bestaat het - er kwam zelfs een inbreidingsnota.

Er moet een echte slimmerd geweest zijn die dacht dat uitbreiden, naar analogie van uitvullen/invullen, uitvoeren/invoeren, uitzakken/inzakken, uitzouten/inzouten, dus wel inbreiden kon worden.

PWOBEELT U DE `R'

F. de Zwart - Malmedy, België

We kennen de vóór in de mond uitgesproken Nederlandse r, zoals die nog steeds in België door medewerkers van de BRT wordt gebruikt, naast de gedistingeerde (vind ik) `gebrouwde' r (soms wat overdreven, helaas), die enigszins lijkt op de mooie Franse r.

Thans hoort men uit Hilversum nauwelijks nog een klank die op een r lijkt. Hij lijkt op de Engelse r, maar dan totaal mislukt.

Wat is er aan de hand? En wie kan dit akelige verschijnsel uit Het Gooi stoppen? Is hier sprake van een nieuwe soort kaktaal uit de omroepwereld, waarin de een de ander probeert (`pwobeelt') te overtreffen?

Mijn suggestie is dat uw genootschap even aandacht schenkt aan de authentieke Nederlandse r voordat die totaal verminkt wordt en verdwenen is.

`ARE' VOOR `R'

J.A.B. de Jong - Hulst

Onder invloed van politici, het Goois van `Kinderen voor kinderen' en het randstads van omroepers en tv-presentators gebruiken steeds meer andere Nederlanders en ook Vlamingen die zich aan het randstads willen spiegelen, de Engelse `r' (`are') aan het einde van een woord of lettergreep, waarmee, voor mijn gehoor, de mooiste stemmen zichzelf verkrachten! Nederland is er kennelijk rijp voor: het past wel in zijn Anglo-Amerikaanse gerichtheid. Omroep(st)ers, acteurs en actrices lijken erop geselecteerd te worden of een `snelcursus wanspraak' te volgen. Een dieptepunt vormde zo'n zeven jaar geleden het optreden van Jeroen Krabbé in `Willem van Oranje', een absoluut anachronisme, taalkundig gesproken dan.

Goede sprekers als Cor Galis en Joop Scheltens (de laatste weliswaar enigszins bekakt, maar tenminste herkenbaar Nederlands sprekend) vormen een uitstervende groep. Vooral Veronica maakt het in omroepland helemáál te grof! Fatsoenlijk articuleren is ouderwets, maar onze taal, die heel mooi kan klinken, wordt er wél mee naar de verdommenis geholpen. Ze wordt een gruwel om aan te horen!

RANDSTADS ALS ABN

G.A.N. Cornelisse - Leiden

In de laatste nummers van Onze Taal las ik enkele beschouwingen over de onjuiste uitspraak van de v en de f, en de s en de z.

Het is voor mij onbegrijpelijk dat de omroepen toestaan dat hun medewerkers grove uitspraakfouten aan een miljoenenpubliek presenteren. Als een timmerman alle spijkers krom slaat, stuurt zijn baas hem de laan uit. Waarom worden dan de taalvervuilers voor radio en televisie gehandhaafd? Wordt er dan geen selectie toegepast en zo ja, welke normen past men dan toe? Een belangrijke vraag is ook: wie selecteert? Mijns inziens ligt daar de verklaring. Het zou wel eens kunnen zijn dat de werkgevers bij de omroepen de fouten niet horen doordat ze deze zelf altijd maken. De foutieve uitspraken zullen dan als vanzelfsprekend overkomen. Ik word in deze veronderstelling gesterkt door de constatering dat omroepers uit andere dialectgebieden kennelijk worden geweerd.

Voor mij blijft het uitspreken van een s voor een z - en omgekeerd - en het uitspreken van een f voor een v - en omgekeerd - plat en een kenmerk voor Amsterdams of randstads. Het handhaven van de door mij bedoelde taalvervuilers en nog meer het aanstellen ervan is voor mij een raadsel. Wij leven in Nederland waar de voertaal Nederlands is en niet het Nederlands met een Amsterdams accent, laat staan een Amsterdams dialect.

`ZULLEN WE...'

Arma Fokkema-van de Kruk - Zoetermeer

Fysiotherapeuten plegen hun patiënten (liever: cliënten), als zij willen dat die een horizontale houding aannemen, te vragen: `Zullen we gaan liggen?' Dat we is misschien zeer fideel en klasseloos bedoeld, maar in feite dom, zoals ieder voorstel van een dergelijke strekking dat in dit verband is. Want welke therapeut zegt zoiets met de werkelijke intentie om het voorstel op dezelfde wijze, samen dus, te gaan uitvoeren? Ingeval het een onfatsoenlijke fysiotherapeut betreft, zou het voorstel een verzoek kunnen zijn. Ik vind dat onze heilgymnastiekers daarmee rekening moeten houden.

CLICHÉ-AFKO'S

David Bloch - communicatie-adviseur, Den Haag

Geschreven teksten die doorspekt zijn met afkortingen, zijn al kwalijk. Overheadsheets (of dia's) waar afkortingen op staan, zijn nog erger. Een spreker die afkortingen ook uitspreekt, is het summum. Een van de meest voorkomende voorbeelden - en een van mijn stokpaardjes - is c.q. In persoonlijke consultaties, tijdens trainingen voor kleine groepen en op het podium voor honderden luisteraars heb ik een officieus onderzoek ingesteld naar de waargenomen betekenis van deze afschuwelijke afkorting. Resultaat: de meningen zijn verdeeld over drie betekenissen: of, en, en/of. Een klein aantal kan als antwoord alleen casu quo geven. Conclusie: laten we c.q. schrappen uit niet-juridische taal.

De afkorting enz. (of de Latijnse versie etc.) kan wat mij betreft ook verdwijnen. Cru gezegd: als je enzovoort nodig hebt omdat je niet weet wat je in plaats daarvan moet zeggen of schrijven, mag je niet van een ander verwachten dat hij of zij het voor je zal doen. Met een kleine hoeveelheid creativiteit is het mogelijk om een paar voorbeelden te bedenken in plaats van enz.

Nog twee van mijn stokpaardjes zijn a.s. en j.l., die in bijna alle gevallen helemaal weggelaten kunnen worden, zonder dat de zin aan duidelijkheid inboet. Ik adviseer mijn klanten bij twijfel hetzelfde aantal toetsaanslagen te gebruiken om gewoon het jaartal te plaatsen.

LINK OVER `LINK'

P. van der Ros - Apeldoorn

In Onze Taal dient eens aandacht besteed te worden aan het afgrijselijke anglicisme link. Ik kan als taalliefhebber enorm link worden bij het horen misbruiken van het puur Engelse woord link.

De vertaling van link is `verbinding' of `schakel', maar desondanks is het woord, zoals veel leenwoorden uit het Engels, opgegaan in de Nederlandse taal.

Helaas is dit woordje qua betekenis uit zijn verband gerukt, en nu hoor je van hoog tot laag zeggen `We gaan een link leggen tussen...' Bedoeld wordt dan: `We brengen dit en dat met elkaar in verband.' Of, erger nog: `Er is een link met het verleden', of `Die twee hebben een link'.

Taalverloedering ten top. Linke soep, die in mijn geval nog heter wordt gegeten dan ze is opgediend. Onze Taal, doe er wat tegen!

De sachte chee W. Sterenborg - Tilburg

Met mij zal menige lezer vreemd opgekeken hebben bij het woord geloochenstraft in het artikel van de heer Bierman op bladzijde 28 van het februari/maartnummer. Deze propagandist van een vereenvoudigd spellingsysteem heeft mij al vaker doen huiveren. De genoemde fout toont maar weer eens aan dat het bezwaarlijk is spelling te baseren op uitspraak. Ik neem aan dat geloochenstraft een weergave is van `s schrijvers uitspraak. Hij is daarmee niet de enige Nederlandssprekende die het onderscheid tussen de stemhebbende g en de stemloze ch verwaarloost. Menige Brabander (waarvan ik er zelf een ben) krijgt ten onrechte nogal eens opmerkingen te incasseren over zijn zogenaamde zachte g. Om te bewijzen dat er met de Brabantse g niets mis is, moet ik wat theorie aansnijden.

In onze taal onderscheiden we paren medeklinkers, waarvan er een stemhebbend of `zacht' is (d.w.z. dat die wordt voortgebracht met behulp van de stembanden), terwijl de andere stemloos of `scherp' heet (omdat bij de produktie ervan de stembanden niet gebruikt worden). Zulke paren zijn: b/p, d/t, v/f, z,s en g/ch. Evenals tussen band en pand, dam en tam, vaam en faam, zagen en sagen, bestaat er verschil tussen g lorie en ch loor, plu gg en en ku ch en, g rissen en ch rysant, vla gg en en la ch en, lo g enstraffen en loo ch enen. Nu schijnt er in de randstad een soort `luiheidsfactor' op te treden, waardoor bij het produceren van stemhebbende medeklinkers geen stembanden meer worden ingezet, met als gevolg: de stemloze medeklinkers. Via Hilversum horen we zoiets de hele dag (en nacht). Niet alleen wordt een v tot f (er was f roeger f eel f raag naar f lees fan f arkens) en wordt een z tot s (de s on in de s ee s ien s akken), maar ook de g wordt om zeep geholpen (ch een ch roen ch ason ch ras).

Terecht wordt er in dit tijdschrift geregeld opgetreden tegen de verloedering van onze schrijftaal; helaas is het met de spreektaal echt niet beter gesteld. Zo is er in sommige streken van de r niets meer te horen: ze kan hoogstens worden afgeleid uit verminkte klinkers. Hierdoor moet een luisteraar vaak gissen naar het bedoelde woord: `w er kplaats' of `w ij kplaats'. Ook dreigt het verschil te verdwijnen tussen de o 's van `b o k' en `h o k'; velen gebruiken uitsluitend de eerste. Als nu de v ver-eft, de z ver-est en bovendien de g geliquideerd wordt, krijgt het proces iets van een bezuinigingsoperatie.

Wie zijn oor te luisteren legt en eerlijk oordeelt, moet vaststellen dat de Brabanders in dit proces een conserverende factor vormen, al zullen er randstedelingen zijn die het misschien als remmend beschouwen. Hun stel ik de vraag waaróm die spreektaalverarming dan wel nodig is. Zeker, in het verleden hebben de stemhebbende medeklinkers in eindpositie hun plaats al afgestaan aan hun partner: wíj laten - in tegenstelling tot de Engelsen - in brood geen d meer horen, en geen b meer in schub, en geen g meer in we g; v en z aan het woordeinde schríjven we zelfs al heel lang als f, respectievelijk s (lee f, lee s ).

Het zou overmoedig zijn erop te speculeren dat er in de naaste toekomst een reddingsactie op touw gezet zou worden ten gunste van de stemhebbende g. Niettemin zou het prettig en juist zijn als de beschuldigende vingers inzake de aftakeling van ons fonologisch systeem van richting zouden veranderen.

Haar-pijn Voornaamwoordelijke aanduiding in modern Nederlands

Peter Verhoeven - lexicograaf, RU Leiden/Utrecht, en medewerker herziene woordenlijst

Hebt u er ook nog zo'n moeite mee: met al die haren, zijnen, hetten, hijen en zijen? Toen ik voor de eerste maal Blokken van Bordewijk las, verbaasde ik me erover dat hij met hij naar raad verwees. De Woordenlijst gaf Bordewijk gelijk: raad is mannelijk. Toch heb ik daar nooit aan kunnen wennen; ik gebruik hier liever zij, net als bij bestuur, regering of comité. Ik zou aan een kwaal lijden die blijkens alle banvloeken die daarover worden uitgesproken, in Nederland wijd verbreid is: de haar-ziekte. Maar is hier wel sprake van een ziekte? Volgens mij niet.

In het ABN zijn de naamwoorden verdeeld over twee (vroeger drie) woordgeslachten: de- en het- woorden. Daarnaast bestaan er drie persoonlijke voornaamwoorden van de derde persoon enkelvoud: hij, zij en het. Wat heeft nu de commissie gedaan die in 1954 de Woordenlijst van de Nederlandse taal uitbracht? Zij stelde vast dat ABN-sprekers hun voornaamwoorden verdelen op grond van betekenis, maar dat haar niet duidelijk was op welke manier. Daarom raadde zij aan, die voornaamwoorden te gebruiken die congruent zijn met de drie toen al bijna verdwenen woordgeslachten. Daarmee beging ze een fout. Ten eerste is het voor taalgebruikers onmogelijk om met een niet meer bestaand onderscheid rekening te houden. Ten tweede is bij voornaamwoorden geen sprake van congruentie. Ten derde leidt het voorschrijven van enige taalregel tot nieuwspraak. De regels van voornaamwoordelijke aanduiding worden wel duidelijk als we iets anders tegen verwijzing en betekenis aankijken.

VERWIJZING

Als een taalgebruiker verwijst, kan hij dat op verschillende manieren doen: ten eerste kan hij met opzet vaag blijven. In wij eten vanavond kip laat de spreker in het midden hoeveel kippen hij zal eten; hij vindt dat niet relevant. Kip is hier niet begrensd, niet telbaar (of in oudere terminologie: een stofnaam). Ten tweede kan iemand met Beatrix of met de koningin van Nederland verwijzen naar ons staatshoofd. Maar vóór 1980 zou hij met de laatste aanduiding een andere persoon bedoeld hebben: Juliana. Met een eigennaam houdt hij zijn verwijzing constant. Door combinatie van de kenmerken +/-begrensd en +/-eigennaam beschikt de taalgebruiker bij naamwoorden over vier manieren van verwijzen:

a. Rembrandt heeft veel geschilderd +begrensd, +eigennaam b. Dit museum bezit twee Rembrandts +begrensd, -eigennaam c. Rembrandt hangt in zaal twee -begrensd, -eigennaam d. `Rembrandt' is een goede verf -begrensd, +eigennaam

BETEKENIS

Elke betekenis van een naamwoord is te ontleden in een aantal kenmerken, op grond waarvan die woorden per betekenis in groepen zijn in te delen. Een woord heeft in één betekenis meer kenmerken tegelijk: volk is bijvoorbeeld voorzien van de kenmerken +collectief , +bezield (behorend tot de mensen of dieren), +menselijk , +levend (behorend tot de mensen, dieren of planten), -vrouwelijk en -abstract . Hieronder volgen een aantal voorbeelden van naamwoorden in hun primaire betekenis met verwijzings- en betekeniskenmerken.

AANDUIDING DIE/DAT/DEZE/DIT

Het systeem van voornaamwoordelijke aanduiding gaat uit van verwijzing: omdat er een voornaamwoord via zijn antecedent naar dezelfde persoon of zaak verwijst als het antecedent, past dat voornaamwoord zich aan. Bij deze en die is het woordgeslacht bepalend voor het gebruikte voornaamwoord. Bij de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden spelen de betekeniskenmerken +/-menselijk , +/-vrouwelijk en +/-collectief en het verwijzingskenmerk +/-begrensd een rol. Dat houdt ook in dat een woord met meer betekenissen of verwijzingsmogelijkheden, per betekenis of manier van verwijzen een ander voornaamwoord kan krijgen.

Hier volgt het door mij ontworpen systeem van regels, met voorbeelden die afkomstig zijn uit de Woordenlijst, Nederlandse en Belgische dagbladen en Nederlandse radio- of tv-programma's. Alle voorbeelden stemmen overeen met mijn taalintuïtie en met die van de meeste Nederlandssprekenden, maar degenen die in hun moederdialect nog wel drie woordgeslachten onderscheiden, wijken hier af.

BETREKKELIJK EN AANWIJZEND VOORNAAMWOORD Regel 1: de -woorden krijgen die:

- ... en in 1981 heeft de RTT een doventelefoon erkend, maar die is nooit op grote schaal verspreid.

Maar de-woorden met het kenmerk -begrensd krijgen bij voldoende afstand tussen antecedent en voornaamwoord dat: - Lust je koffie ? Ja, dat wil ik wel.

- De functie-eisen zijn: ruime type-ervaring; goede kennis van de Nederlandse taal; bij voorkeur bekend zijn met tekstverwerking of bereid zijn dit aan te leren.

Regel 2: het -woorden krijgen dat:

- Want het CDA speelt het spel zoals dat volgens het CDA gespeeld moet worden.

Maar het -woorden met het kenmerk +menselijk krijgen bij voldoende afstand tussen antecedent en voornaamwoord die:

- Ik kwam het hoofd van ons schooltje tegen, die ik lang niet gezien had. - Daar was laatst een meisje loos. Die wou gaan varen...

- Wat doet het kabinet nu? Die grijpt dit artikel aan om te zeggen...

PERSOONLIJK VOORNAAMWOORD

Regel 1: woorden met de kenmerken +menselijk en +vrouwelijk krijgen zij:

- Mijn dochtertje is lang ziek geweest: daardoor is ze op school achter geraakt.

Regel 2: woorden met de kenmerken +menselijk en +collectief krijgen in de schrijftaal zij:

- En nadat Diest langs Verboven de aansluitingstreffer lukte, voerde zij een forcing uit zonder merkbaar resultaat.

- Het lijkt inderdaad niet ondenkbaar dat de top van de holding tijdens de voorbije maanden werk heeft gemaakt van een steviger structuur en dat ze inderdaad bevriende groepen gevonden heeft. Maar in de spreektaal krijgen deze woorden een meervoudig voornaamwoord:

- En het is mijn stellige overtuiging als de VVD echt een meer liberale koers wil volgen, dat ze dan uit zullen komen op het initiatief-ontwerp...

Regel 3: de overige woorden met het kenmerk -begrensd krijgen het: - Ze trakteerde op eigengemaakte jam. Het was erg lekker. - Het mooie van muziek is dat het zoveel vakjes telt.

Regel 4: de overige de -woorden krijgen hij: - Die tafel ? Zet hem in de hoek.

- [depressie] ... hij, of eigenlijk moet ik zij zeggen, schuift langzaam op...

Regel 5: de overige het -woorden krijgen het:

- Het Juliana Ziekenhuis Veenendaal is een algemeen ziekenhuis met 183 erkende bedden en ca. 400 medewerkers. Het is gelegen te midden van een prachtig natuurgebied.

Maar als ze de kenmerken -collectief en +begrensd hebben, kunnen ze ook hij krijgen:

- Het is nog een nieuw slot . Jawel, maar hij is toch erg droog, ik zal hem maar eens smeren.

- Het rupsje at zich dwars door een groen blaadje heen. Het voelde zich nu al veel beter. Hij had nu geen honger meer, hij had echt genoeg.

BEZITTELIJK VOORNAAMWOORD

Regel 1: woorden met de kenmerken +menselijk en +vrouwelijk krijgen haar: - Ieder meisje moet zelf zorgen voor haar kleren.

Regel 2: woorden met de kenmerken +menselijk en +collectief krijgen in de schrijftaal haar:

- Duitsland , waar de Becker-mania wat is geluwd, koestert nu Steffi Graf aan haar boezem.

- Het Havenziekenhuis en Instituut voor tropische ziekten vraagt voor haar verloskundige afdeling... Maar in de spreektaal krijgen deze woorden een meervoudig voornaamwoord:

- Het personeel is ook onzeker over de uitbetaling van hun opzeggingsvergoeding.

Regel 3: de overige woorden krijgen zijn: - De vereniging van de beide Duitslanden eist zijn tol.

EEN ZIEKTE?

Nu dan die haar-ziekte. Volgens de bovenstaande regels die ik ontwierp, krijgen de naamwoorden met de kenmerken +menselijk en +collectief in geschreven taal de voornaamwoorden zij en haar. In gesproken taal krijgen ze vaak een verwijzing in het meervoud.

De taalkundige A. Maljaars heeft al eens de verklaring gegeven van deze haar -cultuur: het voornaamwoord haar is niets anders dan het 17e-eeuwse meervoudige haar dat nu vervangen is door hun. Bij bepaalde collectieven (bijv. het bestuur) is haar gebleven, maar het oorspronkelijk meervoudige karakter wordt nu niet meer onderkend. De haar-cultuur is dus al drie eeuwen oud. Het moge inmiddels duidelijk zijn dat hier dan ook geen sprake is van een inbreuk op het ABN-taalsysteem: neen, de haar-cultuur past volledig in de taalontwikkeling.

Van de haar-ziekte heb ik geen last meer. Van het medicijn dat veel taaldokters willen toedienen, als ze haar-ziekte of een andere kwaal menen te constateren, heb ik echter nog steeds een kater: haar-pijn.

Dit artikel is een bewerking van P.R.F. Verhoeven, `Voornaamwoordelijke aanduiding in het hedendaagse Nederlands'. In: De Nieuwe Taalgids 83 (1990), blz. 494-513.

Informaticatermen: hoe moet het heten? (5) Koppelen of samenstellen?

Cees Kleinveld - voorzitter subcommissie Nederlandstalige informatica-terminologie NNI/BIN

Het is rond dit onderwerp enige tijd stil geweest in de kolommen van Onze Taal. Een rustige tijd was het zeker niet. Het hoofdstuk `Algemene termen' van de Nederlandstalige terminologie in de informatica nadert zijn voltooiing. Het heeft inmiddels de status van normontwerp bereikt. Een onderwerp dat bij het samenstellen van de norm uitvoerig aan de orde is geweest, is het gebruik van het koppelteken. In dit artikel wil ik daar de nodige aandacht aan schenken. Verder zal ik de officiële inspraakprocedure toelichten. De volgende keer zal ik ingaan op een aantal commentaren.

BESTAANDE KENNIS

Stof over het koppelteken is er genoeg. Het Groene Boekje, Van Dale, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, Nederlandse norm NEN 5050 (`Goed woordgebruik in bedrijf en techniek'), alle wijden wel een paragraaf aan het koppelteken. Ook in Onze Taal zijn de perikelen rond het koppelteken al eens aan de orde geweest (zie o.a. het artikel `Aaneen, koppelteken of spatie? Samenstellingen in computerterminologie' van dr. Michael Hinderdael, juli/aug. 1988).

Helaas geeft niemand vaste regels die altíjd van toepassing zijn. Het Groene Boekje schrijft in een aantal gevallen het koppelteken voor, zoals `in samenstellingen met letters, lettercombinaties, cijfers en andere tekens'. Verder `in enigszins ongewone, geconstrueerd aandoende samenstellingen en andere formaties; voorts in het algemeen ter verduidelijking van de bouw van het woord of ter voorkoming van misleidende of zonderlinge spellingbeelden'. Met de laatste uitspraak kun je alle kanten op. Wanneer doet een samenstelling nu geconstrueerd aan, en wanneer is het normaal? Dat is sterk afhankelijk van degene die het woord ziet. Hinderdael concludeert dat in veel gevallen kan worden volstaan met het aaneenschrijven van woorden. Door anderen wordt de regel gehanteerd dat een koppelteken gebruikt dient te worden als scheiding tussen een Nederlands en een niet-Nederlands woord.

NORMAAL NEDERLANDS

De literatuur is dus niet echt behulpzaam. Nu werkt normalisatie door middel van consensus. De deelnemende partijen moeten zich alle met het resultaat kunnen verenigen. In dit geval lagen de meningen soms sterk uiteen, variërend van `alles aan elkaar schrijven' tot `alles met koppelteken'. Uit de gevallen waarin een koppelteken wél moet worden gebruikt (Groene Boekje, blz. LXIV en LXV), valt af te leiden dat samenstellende delen in principe aan elkaar geschreven moeten worden als het normale Nederlandse woorden betreft. Ook deze stelling helpt niet echt, want wanneer is iets nu normaal Nederlands? Is het opnemen van een oorspronkelijk Engels woord in een Nederlandse norm voldoende reden om dat woord als goed Nederlands te beschouwen? Heeft een normcommissie daar iets over te zeggen of hangt dat af van de taalgebruikers in het algemeen? Norm NEN 5050 constateert dat er bij samenstellingen met ingeburgerde vreemde woorden een ontwikkeling is in de richting van aaneenschrijven zonder koppelteken. Kennelijk houdt dat toch in dat een koppelteken bij niet-Nederlandse woorden op zijn plaats is. Taal leeft.

Uiteindelijk zijn we heel pragmatisch te werk gegaan. Alle samenstellingen zijn onder de loep genomen, met het volgende resultaat: in principe wordt een koppelteken gebruikt als scheiding tussen Nederlandse en niet-Nederlandse woorden. Hierbij beschouwen we computer en printer als goed Nederlands. Alle samenstellingen met deze woorden worden zonder koppelteken geschreven, tenzij het Groene Boekje anders voorschrijft. Voorbeelden: zakcomputer, AT-computer, inktstraalprinter

De overige woorden zijn: backup-bestanden backup-programma batch-bestand batch-verwerking baudwaarde (baud is een eenheid) bestands-server bit- en bytelocatie cache-geheugen communicatie-interface database-beheerssysteem database-systeem data-dictionary escape-teken escape-toets gebruikersterminal gebruikers-interface hoofd-directory(in een vorig artikel nog aan elkaar) host-computer (host is een vreemd woord!) joystick (vernederlandst Engels) kop-crash netwerk-server printplaat print-server spool-programma spool-verwerking sub-directory (in een vorig artikel nog aan elkaar) tekst-editor terminal-emulatie

INSPRAAKPROCEDURE

Een normontwerp heeft een commentaarperiode van ten minste drie maanden. Ieder die dat wil, kan tot half augustus schriftelijk bij het NNI reageren. De normcommissie behandelt het binnengekomen commentaar, verwerkt het in het normontwerp en maakt dit daarna definitief, volgens de huidige planning op vrijdag 13 september 1991. Zij die mij eerder via Onze Taal hebben geschreven, hoeven dit commentaar niet opnieuw in te sturen.

De norm bestaat per lemma uit: - de Nederlandse term; - de Engelse, Franse en Duitse term, met waar nodig geslachtsaanduiding; - een definitie van de term; - een Nederlands, Engels, Frans en Duits register. Het is een uitgave op A5-formaat die 128 bladzijden telt.

Het normontwerp (NEN 1073) kost ± f 32,- en is te bestellen bij: Nederlands Normalisatie-instituut, Kalfjeslaan 2, Postbus 5059, 2600 GB DELFT Telefoon (015) 69 03 90 Telefax (015) 69 01 90

VAKTAAL

In de reeks Voorzetten van de Nederlandse Taalunie verscheen onlangs deel 32: Terminologie in het Nederlandse-taalgebied . Hierin zijn verslagen en rapporten opgenomen over het eerste driejarenplan (1988-1990) van het Samenwerkingsverband Nederlandstalige Terminologie (SaNT). Dit samenwerkingsverband heeft tot doel de gangbare terminologie in het Nederlandse-taalgebied te normaliseren. Dit tracht men te bereiken door informatie te geven over vakterminologie en door bestaande terminologielijsten te verbeteren. In hoeverre deze doelstellingen van het SaNT zijn gerealiseerd, wordt in Terminologie in het Nederlandse-taalgebied uitgebreid beschreven.

Voorzetten 32, Terminologie in het Nederlandse-taalgebied kost f 21,50 en is verkrijgbaar bij de Stichting Bibliographia Neerlandica, Postbus 90751, 2509 LT Den Haag.

TAAL VAN DE KAMERS

In Bestuurderstaal leggen Willem Breedveld en Dick Houwaart in eenvoudige bewoordingen de betekenis uit van meer dan 1500 staatkundige en politieke termen. De nadruk ligt daarbij op de taal die gesproken wordt in de Eerste en Tweede Kamer. Breedveld is redacteur van het dagblad Trouw , Houwaart is journalist en oud-voorlichter van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.

Bestuurderstaal. Een staatkundig en politiek woordenboek wordt uitgegeven door Academic Service en kost f 29,90. ISBN 905261 027 4

ALFABETISERING

Bij Swets & Zeitlinger verscheen In de ban van het schrift, waarin Jeanne Kurvers en Kim van der Zouw ingaan op de problematiek van alfabetisering. Het boek bevat een verslag van een onderzoek naar analfabetisme en geletterdheid bij volwassenen in Nederland en een verslag van veldonderzoek naar het onderwijzen van Nederlands als tweede taal aan analfabeten. Uit de onderzoeken, die werden uitgevoerd door het Werkverband Taal & Minderheden van de Katholieke Universiteit Brabant, komt onder meer naar voren dat de kloof tussen geletterden en ongeletterden minder groot is dan vaak wordt beweerd.

In de ban van het schrift, Over analfabetisme en alfabetisering in een tweede taal kost f 37,50. ISBN 90 265 1139 6

VLAAMSE TAALVERZORGERS

De Vlaamse auteurs W. Penninckx en P. Buyse hebben onder de titel Correct taalgebruik een boek gepubliceerd dat vooral bedoeld is voor Vlamingen die zich in hun taalgebruik laten beïnvloeden door het Frans. Ze geven voorbeelden van Nederlandse zinsconstructies waar de Franse taal onmiskenbaar is ingeslopen, laten zien wat er met die constructies mis is en geven aan hoe ze verbeterd kunnen worden. Zo keuren zij de zin `Van zodra hij minister was, heeft hij zijn principes opgeborgen' af, omdat `van zodra' een letterlijke vertaling is van het Franse `dès que'. In goed Nederlands begint de zin met `zodra'. Penninckx en Buyse behandelen naast kwesties die de woordkeuze betreffen, ook grammaticale problemen.

Correct taalgebruik is verschenen bij Uitgeverij UGA te Heule (België) en kost Bfr. 795. ISBN 90 6768 172 5

NEDERLANDS IN BREED PERSPECTIEF

Retour Amsterdam-Brussel is een boek waarin nu eens niet vanuit taalkundig perspectief naar het Nederlands wordt gekeken, maar waarin onze taal vanuit een breder kader wordt bezien. In het boek worden tal van maatschappelijke, culturele en sociale aspecten van de Belgische en de Nederlandse samenleving behandeld. Volgens de auteurs, G. Janssen en H. Vannisselroy, is kennis van dergelijke aspecten van een samenleving onmisbaar voor wie de taal van die samenleving bestudeert; de betekenis van een taal kan niet los worden gezien van de samenleving waarin zij gesproken wordt. Wie niet over dergelijke kennis beschikt, kan volgens de schrijvers een taal maar moeilijk begrijpen en loopt zelfs kans deze mis te verstaan.

Retour Amsterdam-Brussel, Nederland en Vlaanderen in thema`s is verschenen bij Wolters-Noordhoff en kost f 34,50. ISBN 90 01 43275 1

Leenvertalingen Nicoline van der Sijs - redactrice, Utrecht

Wist u dat kruidje-roer-me-niet een rechtstreekse vertaling is van het Latijnse noli-me-tangere? Vooral in de wetenschap zijn vele zogenoemde leenvertalingen gangbaar. In tegenstelling tot leenwoorden als updaten roepen ze nauwelijks weerstand op. Sterker nog, de meeste leenvertalingen worden niet eens als zodanig herkend! Nicoline van der Sijs ontmaskert er een aantal voor u.

Leenvertalingen zijn vertalingen van (samengestelde) woorden uit een vreemde taal in woorden uit de eigen taal. Het vreemde woord wordt zowel in betekenis als in samenstelling overgenomen, vergelijk levensloop als leenvertaling voor Latijn curriculum vitae. Saillant detail: het woord leenvertaling is zelf een leenvertaling van Duits Lehnübersetzung! Ook leenwoord stamt uit het Duits, en wel van Lehnwort.

Een leenvertaling is dus niet hetzelfde als een vertaling: bij een vertaling wordt een woord uit een vreemde taal vertaald in de eigen taal, waarbij niet de wijze van samenstelling van het woord uit de vreemde taal gehandhaafd wordt. Voorbeelden van vertalingen zijn de wiskundige termen delen en wortel voor Latijn dividere en radix, en gegeven voor Latijn datum . Vergelijk ook de recent opgekomen leenvertaling wortels voor het Engelse roots (`hij is op zoek naar zijn wortels'). Overigens is de grens tussen vertaling en leenvertaling vloeiend.

VOLKSTAAL IN OPMARS

Leenvertalingen komen voornamelijk voor in wetenschap en cultuur. Ze veronderstellen goede kennis van de taal waaruit geleend wordt.

Leenvertalingen zijn niet zo gemakkelijk te herkennen, doordat er geen klankovereenkomst bestaat, zoals bij leenwoorden. Tegen leenwoorden bestaat vaak weerstand, omdat zij strijdig zijn met het Nederlandse klanksysteem (updaten) of met de morfologie van het Nederlands (saven, savede, gesaved?) . Daar leenvertalingen zijn opgebouwd uit Nederlandse elementen, bestaat er over het algemeen geen weerstand tegen. Overigens is bij nauw verwante talen zoals Engels en Duits de scheidslijn tussen (in vorm aan het Nederlands aangepaste) leenwoorden en leenvertalingen soms heel klein. Zijn voetbal en vogelvrij aan het Nederlands aangepaste leenwoorden of leenvertalingen van Engels football respectievelijk Duits vogelfrei?

Het grootste deel van de leenvertalingen in het Nederlands stamt uit het Latijn. De reden hiervoor zal zijn dat lange tijd het Latijn als geleerdentaal naast het Nederlands als volkstaal heeft bestaan. Soms zal men de noodzaak gevoeld hebben om het Latijn te verduidelijken. De eenvoudigste manier om de Latijnse woorden te verduidelijken was ze (deel voor deel) te vertalen. Vooral in de tijd van de renaissance, toen de volkstaal steeds belangrijker werd, werden veel (leen)vertalingen gevormd voor termen uit de klassieke talen.

Een interessant verschil tussen leenwoorden en leenvertalingen is dat bij de laatste de schepper bekend kan zijn; bij leenwoorden is dit vrijwel nooit het geval. Een belangrijke schepper van leenvertalingen uit de renaissance is de wiskundige Simon Stevin (1548-1620). Van hem stammen de termen aftrekken (voor Latijn subtrahere), driehoek (voor Latijn triangulum) en omtrek (voor Grieks periphereia).

Evenals leenwoorden kunnen leenvertalingen van de ene taal aan een andere worden doorgeleend. Zo is bloemkool vertaald uit Frans chou-fleur, dat weer een vertaling is van Italiaans cavolfiore. Omstandigheid is waarschijnlijk via Frans circonstance uit Latijn circumstantia vertaald, dat het weer uit Grieks peristasis heeft vertaald. Hieronder geef ik voorbeelden van leenvertalingen uit verschillende talen.

UIT HET LATIJN

De oudste leenvertalingen zijn de namen voor de dagen van de week. De tijdrekening aan de hand van planeten stamt uit het Midden-Oosten. De Griekse namen voor de dagen zijn door de Romeinen vertaald; van deze Latijnse namen heeft het Nederlands leenvertalingen gemaakt:

- zondag voor Latijn dies solis voor Grieks hèliou hèmera (`dag van de zon');

- maandag voor Latijn dies lunae voor Grieks selènès hèmera (`dag van de maan');

- dinsdag voor Latijn Martis dies voor Grieks Areoos hèmera (Ares, Mars en Tiwas waren resp. de Griekse, Romeinse en Germaanse oorlogsgoden);

- woensdag voor Latijn dies Mercurii voor Grieks Hermou hèmera (naar de goden Hermes, Mercurius, resp. Wodan);

- donderdag voor Latijn Iovis dies voor Grieks Dios hèmera (naar de goden Zeus, Jupiter, resp. Donar/Thor);

- vrijdag voor Latijn dies Veneris voor Grieks Aphroditès hèmera (naar de godinnen Aphrodite, Venus, resp. Freya).

- Alleen zaterdag is geen leenvertaling maar een leenwoord uit Latijn dies Saturni (`dag van Saturnus'); in het Latijn is dit een leenvertaling uit Grieks Kronou hèmera (`dag van Kronos').

Latijnse leenvertalingen uit de tijd van de kerstening zijn: almachtig voor omnipotens, alwetend voor omnisciens, barmhartig voor misericors, bekeren voor convertere, beschermengel voor angelus tutelaris, heilige geest voor spiritus sanctus, medeli jden voor compassio, voorbeschikking voor praedestinatio, voorzien igheid voor providentia. Voorts is hervormd een leenvertaling voor gereformeerd (momenteel met betekenisverschil!).

LATIJNSE WETENSCHAP Wetenschappelijke leenvertalingen uit het Latijn zijn:

- Uit de mystiek: begrijpen voor comprehendere, toeval voor accidens.

- Uit de filosofie/psychologie: gezichtspunt voor punctum visus, levensloop voor curriculum vitae, uiteenzetten voor exponere, ui tdrukkelijk voor expresse, voorwerp voor objectum. - Juridische termen: vruchtgebruik voor usus fructus.

- Uit de taal- en letterkunde: bloemlezing voor florilegium , gemeenplaats voor locus communis , medeklinker voor consonant, moedertaal voor materna lingua, tussenwerpsel voor interjectio. Een aparte categorie wordt gevormd door taalkundige termen die uit het Grieks in het Latijn zijn vertaald, en vervolgens uit het Latijn in het Nederlands. In het Nederlands zijn het niet altijd echte leenvertalingen, dat wil zeggen dat de wijze van samenstelling niet altijd exact is overgenomen. Het gaat om woorden als: bijvoeglijk naamwoord voor Latijn adjectivum voor Grieks epitheton , bijwoord voor Latijn adverbium voor Grieks epirrèma , naamval voor Latijn casus voor Grieks ptoosis , onderwerp voor Latijn subjectum voor Grieks hupokeimenon , voegwoord voor Latijn conjunctio voor Grieks sundesmos , voornaamwoord voor Latijn pronomen voor Grieks antoonumia , voorzetsel voor Latijn praepositio voor Grieks prothesis , zelfstandig naamwoord voor Latijn substantivum voor Grieks huparktikon .

- Medische termen: hersenpan voor testa cerebri , snijtanden voor dentes incisivi , tegengif voor antidotum (leenwoord uit Grieks antidoton), verstandskies voor dens sapientiae (dat weer een vertaling van Grieks soofronistèr is; dit zou een leenvertaing uit het Arabisch zijn, maar het is me niet gelukt de Arabische bron te achterhalen), en ten slotte voorhuid voor praeputium .

- Wiskunde: driehoek voor triangulum , kegelsnede voor sectio conica .

- Biologie: eenhoorn voor unicornis (leenvertaling voor Grieks monokeroos ) , kruidje-roer-me-niet voor noli-me-tangere , neushoorn voor rhinoceros , parelmoer voor mater perlarum , zeepaard voor equus marinus .

- Varia: afwezig voor absens , ezelsbrug voor pons asinorum , gemenebest voor res publica , hondsdagen voor dies caniculares , melkweg voor via lactea , omzichtig voor circumspectus , ontwerpen voor projectare , voorzitter voor praeses , waarschijnlijk voor Latijn veri similis of Frans vraisemblable .

UIT HET GRIEKS

Er stammen slechts heel weinig leenvertalingen uit het Grieks. Op het gebied van de filosofie kennen wij de leenvertalingen wijsbegeerte, wijsgeer voor philosophia, philosophos . Maar de meeste Griekse filosofische termen hebben wij als leenwoord via het Latijn overgenomen ( epicurisch, ethiek, filosofie, retorica, stoïcijns ) . Cicero heeft deze Griekse woorden in het Latijn ingevoerd in zijn Latijnse vertalingen van de werken van Griekse filosofen, zoals Aristoteles en Plato. Behalve leenwoorden heeft Cicero ook Latijnse leenvertalingen van Griekse woorden gemaakt, bijvoorbeeld individuus `ondeelbaar' (in het Nederlands individu geworden), van ontkennend in en dividuus `deelbaar' voor Grieks atomos (a-tomos), en indolentia `ongevoeligheid' (in het Nederlands indolentie geworden) voor Grieks apatheia .

UIT HET FRANS

Uit de tijd van de middeleeuwse riddercultuur stammen hoofs voor courtois en dorper voor villain . Jongere leenvertalingen zijn: beschaafd voor poli , bovenmenselijk voor surhumain , ondernemingsgeest voor esprit d'entreprise , ontgoocheling voor désillusion , tijdverdrijf voor passe-temps , vertegenwoordigen voor représenter , vroedvrouw voor sage-femme.

Op het staatkundig vlak kennen wij de leenvertalingen (Eerste, Tweede) Kamer voor Chambre , Provinciale Staten en Staten-Generaal voor États Provinciaux en États-Généraux , stadhouder voor lieutenant .

Opvallend zijn de leenvertalingen voor familieverhoudingen: grootvader, grootmoeder voor grand-père, grand-mère, kleindochter, kleinzoon voor petit-fille, petit-fils , schoondochter, schoonzoon voor belle-fille, beau-fils .

UIT HET ENGELS

Uit het Engels stammen leenvertalingen op het gebied van de techniek: draaibank voor turning bench , paardekracht voor horse-power ; op het gebied van handel, verkeer en industrie: levensverzekeringsmaatschappij voor life insurance company , ondergrondse voor underground , papiergeld voor paper money , voorman voor foreman , vrijhandel voor free trade , wereldwijd voor worldwide .

Namen voor personen die een zekere levensvisie aanhangen: blauwkous voor blue-stocking , padvinder voor path-finder , vrijdenker voor free-thinker , vrijmetselaar voor free-mason .

Ten slotte kennen we opgemaakt voor made up , schaduwkabinet voor shadow cabinet , volbloed voor full-blood , volkslied voor folk song .

Uit het Amerikaans-Engels stammen stemvee voor voting cattle en wolkenkrabber voor sky-scraper .

UIT HET DUITS

De bijbelvertaling van Luther heeft veel nieuwe woorden opgeleverd in het Duits, waarvan een aantal als leenwoord of leenvertaling in het Nederlands is terechtgekomen. Voorbeelden van leenvertalingen zijn: eenzaam voor einsam , hardnekkig voor hartnäckig , morgenland voor Morgenland , rechtschapen voor rechtschaffen , richtsnoer voor Richtschnur , vuurproef voor Feuerprobe . Jongere leenvertalingen uit het Duits zijn: doelmatig voor zweckmässig, leedvermaak voor Schadenfreude, zelfmoord voor Selbstmord, wereldberoemd voor weltberühmt .

Een aantal leenvertalingen uit het Duits betreft de taalwetenschap; ze stammen uit de tijd dat de Duitse taalwetenschap toonaangevend was. Behalve de hierboven al gegeven voorbeelden van leenvertaling en leenwoord gaat het hier bijvoorbeeld om klankwet voor Lautgesetz , taalgevoel voor Sprachgefühl en taalwetenschap voor Sprachwissenschaft .

DE NIEUWE TIJD

In de huidige tijd worden nauwelijks meer leenvertalingen gemaakt. Me dunkt dat de reden gelegen is in het feit dat de wereld geen grenzen meer kent. De taal van handel, wetenschap en techniek is internationaal (veelal gebaseerd op Engels, maar ook worden nog steeds nieuwe woorden gevormd met Griekse en Latijnse elementen). De betekenis van internationaal gebezigde woorden is geijkt, en het gebruik ervan vergemakkelijkt de communicatie met buitenlandse vak- en handelsgenoten. Deze internationale woorden komen in het Nederlands terecht als leen woorden , niet als leen vertalingen . Leenwoorden die algemeen gebruikelijk worden, worden soms, wanneer ze botsen met het Nederlandse taalsysteem, wel vervangen door vertalingen; voorbeelden zijn het bovengenoemde wortels voor Engels roots en (computer) muis voor Engels mouse .

Tot slot: nauw verbonden aan leenvertalingen zijn woordelijke vertalingen van uitdrukkingen. De meeste hiervan stammen uit het Frans. Voorbeelden zijn: het hof maken (Frans faire la cour ) , partij trekken voor (Frans tirer parti de ) , ziehier (Frans voici ) , in de eerste plaats (i.p.v. op de eerste plaats) (Frans en premier lieu ) , in antwoord op (Frans en réponse à ) , staat van beleg, staat van genade (Frans état de siège, état de grâce ) .

Dit artikel is een bewerking van een hoofdstuk uit het artikel `Leenwoorden in het Nederlands', dat is verschenen in: Jaarboek van het Instituut voor Nederlandse Lexicologie 1989 , blz. 58-103.

Weldadige invloed of taalbedreiging? Discussie over Engelse woorden in het Noors

In het Noorse blad Språknytt (`Taalnieuws') wordt evenals in Onze Taal geregeld en verhit gediscussieerd over de `verloedering' van het Noors. Jacomine Nortier, taalkundige, geeft een samenvatting van twee artikelen uit dit blad over de gevreesde teloorgang van het Noors onder invloed van het Engels. In het eerste artikel verdedigt Even Hovdhaugen het standpunt dat de angst daarvoor gebaseerd is op een aantal mythen en derhalve misplaatst is. Kjell Venås, bestuurslid van de Noorse Taalraad, is het met die opvatting niet eens.

Enkele hardnekkige mythen

Even Hovdhaugen

De angst voor de teloorgang van onze taal wordt ingegeven door enkele hardnekkige mythen. Een daarvan is dat een teveel aan leenwoorden het voortbestaan van het Noors zou bedreigen.

Talen hebben echter altijd, al dan niet openlijk, woorden van elkaar geleend. Dat geldt voor grote en kleine taalgemeenschappen. Zo heeft het Engels veel leenwoorden uit het Latijn en het Frans volledig geïncorporeerd en geaccepteerd. Voorbeelden van talen die bezweken zijn aan een overdosis van leenwoorden, ken ik niet.

De Noorse taal zit vol met leenwoorden. Zelfs de strengste puristen gebruiken Nederduitse leenwoorden die in de late Middeleeuwen in het Noors zijn terechtgekomen. Ook Hebreeuwse, Franse, Duitse, Zweedse of Deense leenwoorden raakten ingeburgerd in het Noors. Als al die leenwoorden zouden verdwijnen, zou er een pover taaltje overblijven. Het opvullen van alle lege plaatsen met Noorse woorden zou de Taalraad en Noorse taalkundigen heel wat overuren bezorgen. Wat zijn trouwens Noorse woorden? Alleen díe woorden met een oergermaanse etymologie die geen spoor van latere klankverschuivingen vertonen? Uiteraard niet. Puristen noemen de taal die zij in hun jeugd spraken, het `echte' Noors; de verloedering kwam pas op gang toen zij mondig werden.

Al even hardnekkig is de mythe dat kleine talen als het Noors worden bedreigd door grotere als het Engels. We wonen in een van de rijkste landen ter wereld. De meeste inwoners van Noorwegen hebben het Noors als hun moedertaal. Noors domineert in de media, er is een rijke Noorse literatuur en Noors is de voertaal in een goed en veelomvattend onderwijssysteem.

Van de duizenden talen op aarde zijn er slechts vijftig tot zestig zo bevoorrecht. Jaarlijks sterven er zo'n honderd talen uit. Er zijn heel wat talen, ook in Noorwegen, die met uitsterven worden bedreigd. Het Noors hoort daar echter niet bij.

Iets heel anders is dat de gevolgen van de dood van een taal wat al te sterk worden gedramatiseerd. Het is zeker niet zo dat de bewoners van de Shetlands en de Orkneys door het verlies van hun taal meer psychische problemen of een armere cultuur hebben gekregen dan de bewoners van de Faeroër, die hun eigen taal behielden.

Eigenlijk draait het om veel meer dan een paar mythen die verspreid worden door mensen die beter zouden moeten weten.

Een poging als die van professor Lundeby om de strijd tegen leenwoorden te legitimeren (Språknytt nr. 4, 1989) staat haaks op de wensen en plannen om het Noorse onderzoek, onderwijs en bedrijfsleven te internationaliseren. Bovendien valt zo'n strijd niet te rijmen met de hedendaagse multiculturele samenleving van Noorwegen. Akelig dicht bij de roep om Noors met alleen Noorse woorden ligt de roep om een Noorwegen alleen voor Noren.

Mythen en misinterpretaties

Kjell Venås, bestuurslid Noorse Taalraad

Woorden worden van taal tot taal ontleend en daar is in het algemeen ook niets op tegen. Natuurlijk zit ook het Noors vol met leenwoorden en het is belachelijk te veronderstellen dat we die zouden willen opruimen. Het is niet zo dat we alles wat vreemd is, lelijk vinden.

Wel zijn we tegen het kritiekloos en zonder goede redenen overnemen van vele Engelse woorden. Dat is een uiting van geestelijke armoede en van een kwijnend vertrouwen in onze eigen bronnen. Vaak betekent de komst van een leenwoord het wegvallen van een oud Noors woord. Zo is het uitstekende Noorse woord helg vervangen door het Engelse weekend, met precies dezelfde betekenis.

Hovdhaugen betoogt dat het Noors rijk genoeg is om de invloed van het Engels te weerstaan. Het Frans en het Russisch zijn talen die (nog) sterker staan dan het Noors. Toch ageren juist in Frankrijk onder andere wetenschappers heftig tegen de mengtaal `Franglais'. In de Sovjet-Unie is iets vergelijkbaars gaande. Zo stond er in Literaturnaje Russija (juli 1989) dat de Opperste Sovjet wetten wil uitvaardigen om de taal te beschermen. Het is dan ook onjuist te denken dat het Noors geen bescherming behoeft.

Hovdhaugen schrijft dat hij geen talen kent die door een overmaat aan leenwoorden zijn uitgestorven. Wij willen het Noors zeker nog niet als stervende zien. Wel staat vast dat de talen op de Orkneys en de Shetlands vol leenwoorden zaten voor zij stierven en dat dit mede de oorzaak van hun dood was. Het IJslands en de taal die op de Faeroër wordt gesproken, zaten ooit zo vol Deense leenwoorden dat zij ernstig ziek waren. Dankzij het ingrijpen van de taalraden aldaar konden ze gered worden. De strijd voor het behoud van die talen heeft ervoor gezorgd dat IJsland en de Faeroër nu een bloeiende cultuur in de eigen moedertaal kennen.

Hovdhaugen wekt de indruk als zouden linguïsten die zich het lot van het Noors aantrekken, dom en kortzichtig zijn. Het enige wat wij willen, is dat het Noors een zo goed mogelijk communicatiemiddel blijft voor een ieder die dat nodig heeft. Laten we alleen geen Engels opnemen waar dat niet noodzakelijk is. Voor het overige is het Engels een taal die wij óók mooi vinden en die wij graag gebruiken wanneer dat nodig is.

`Ze horen het toch niet!' De taal van radio en televisie Liesbeth Gijsbers

Gemopper over de vele taalzonden in de taal van radio en televisie lijkt zo oud te zijn als die media zelf. Bestaat er dan zoiets als een eigen taal van radio en televisie? En zo ja, hoe zit het dan met de kwaliteit van die taal en haar normerende invloed? De Nederlandse Taalunie wijdde er een Voorzet aan en hield in samenwerking met de Stichting Coproduktieprijs Nederlandstalige Zendgemachtigden eind maart in Veldhoven een symposium: De eigen taal van radio en televisie .

Radio en televisie zenden dagelijks evenveel taalvarianten de huiskamer in als onze taal rijk is. Politiek taalgebruik, jongerentaal, reclametaal, dialect, sportverslagen: het zijn allemaal variaties op die ene taal, het Nederlands. omroeptaal is dan ook niet zo eenvoudig te definiëren (al lijkt de notoire mopperaar daarmee geen enkele moeite te hebben). Dat verklaart waarom er zo bar weinig onderzoek is gedaan naar de omroeptaal en haar normerende invloed.

Tot nu toe beperkte dat onderzoek zich vooral tot enkele deelstudies. Zo onderzocht prof. Van Sterkenburg de taal van het journaal en liet René Appel een taalkundige analyse los op televisiecommentaren bij voetbalwedstrijden. Beiden deden al verslag van hun onderzoek in Onze Taal (in resp. 1990, nr. 5, blz. 74, en 1989, nr. 11, blz. 92).

Het is vooral prof. Ludo Beheydt geweest, die heeft geprobeerd meer in het algemeen de stilistische ontwikkeling van de omroeptaal te beschrijven. Onder zijn redactie kwam in opdracht van de Taalunie in maart Voorzetten 33, Taal en Omroep tot stand. Het was ook Beheydt die tijdens het symposium De eigen taal van radio en televisie de stevigste knuppels wierp in het hoenderhok van de ongeveer zeventig deelnemende Vlaamse en Nederlandse programmamakers: `In het algemeen is de taal in de Nederlandse omroep geëvolueerd van Nederlands naar Neejdulans.'

DE GEZELLIGE BABBEL

Veranderingen in radio- en televisietaal kunnen niet los worden gezien van de ontwikkeling die die media zelf hebben doorgemaakt. Was er enkele decennia geleden nog sprake van een schijnbaar onoverbrugbare kloof tussen de stem uit het kastje en de luisteraar in de huiskamer, tegenwoordig lijkt de presentator of presentatrice zich uit dat kastje te hebben gewurmd, de huiskamer in, de tweezits op. En als dat niet lukt, dan wordt de luisteraar wel het toestel ingesleurd. `Gezellig sámen babbelen, ja, want ú neemt ook deel aan ons gesprek, hoor', zo willen programmamakers ons doen geloven.

Deze verschuiving naar een steeds directere benadering van het publiek bracht - hoe kan het ook anders - een stilistische verschuiving met zich mee: het taalgebruik veranderde volgens Beheydt van `monologisch uiteenzettend' naar `dialogisch keuvelend en fragmentarisch spetterend', van voorgelezen proza naar een zo spontaan mogelijk klinkende spreektaal.

De concurrentie van de publieke omroepen met commerciële zenders als RTL 4 of in België VTM versnelde dat proces. De vertrossing, ontzuiling en verpulping laten volgens Beheydt niet alleen hun sporen na in het programma-aanbod. Hij signaleert een parallelle verpulping van de omroeptaal: `Radio en televisie zijn in hun kletsicaperiode gekomen. Geklets vervangt heel vaak diepgravende interviews en rustig gestructureerde teksten.' Deze media verdragen geen uitvoerige monologen meer. De ontdekking dat de boodschap die verpakt wordt in een taal bestemd voor een `volwassen verstandig publiek' over de hoofden van de gemiddelde kijker of luisteraar heen gaat, heeft geleid tot een sterk vereenvoudigde omroeptaal. Beheydt betreurt dat.

`GAAN MET DIE BANAAN!'

Toch is er op zichzelf niets tegen die vereenvoudiging, denk ik. De liefhebber van bloemrijke taal komt heus wel aan zijn trekken: die kan zijn dorst naar stilistische schoonheid immers ook nog aan andere cultuurvormen laven, zoals aan literatuur of theater.

Eenvoudig Nederlands hoeft bovendien nog geen slecht Nederlands te zijn. Dialogisch Nederlands evenmin. Televisie en radio hebben zich ontwikkeld tot de media voor een uiterst heterogeen publiek. De taal die erop gebezigd wordt, is vanzelfsprekend meegedemocratiseerd. Ook de eenvoudige boodschap kan met de uiterste taalkundige zorg geformuleerd worden.

Maar aan die zorg ontbreekt het helaas wel eens. Kijk- en luistercijfers lijken belangrijker. Als het publiek maar koude rillingen krijgt van de dramatische beelden, als het maar beeft, en als het maar kan worden vastgeklonken aan stoel en programma, opdat het toch vooral niet zapt naar een van de andere twintig netten. Dat laatste wil men voorkomen met flitsende, spetterende taal, niet te moeilijk, wel grappig graag, liever in woorden dan in zinnen, en voorál niet te eentonig. En zo `verrijken' programmamakers onze taal met stompzinnige uitdrukkingen als Doet-ie het of doet-ie het niet? of Gáán met die banaan en zijn ze - misschien wel om die gevreesde eentonigheid te voorkomen - verantwoordelijk voor de eigenaardigste klemtoonverschuivingen. Beheydt geeft enkele voorbeelden:

``De kínderbijslag, de stádsschouwburg en de kbondsafgevaardigde zijn gezamenlijk hun beklemtoonde hoofd kwijt en heten voortaan kinderbíjslag, stadsschóúwburg en vakbóndsafgevaardigde. De voorzetsels daarentegen hebben promotie gemaakt en krijgen nu steevast het woordgroepsaccent: `De minister van Buitenlandse Zaken heeft met zijn collega uit (en dan wisselend) Bélgrado of Belgrádo overlég of óverleg gehad'."

Van een taalfoutje hier of daar kunnen programmamakers bij dit soort `opjuttelevisie' niet wakker liggen. Spreektaal is vluchtig en van dat gegeven wordt in Hilversum dankbaar gebruik gemaakt. `Ach, ze horen het toch niet', kreeg Jan Kuitenbrouwer tot zijn ontsteltenis te horen, toen hij wilde voorkomen dat een taalfout de ether werd ingezonden. Uit zo'n uitspraak spreekt diepe minachting voor het publiek.

DIJENKLETSERS

Misschien was het wel die ontsteltenis, die Kuitenbrouwer ertoe bewoog enkele uren achter de montagetafel plaats te nemen. Hij vergastte de symposiumgangers op een potpourri van televisiefragmenten. De filmbeelden moesten zijn stelling onderbouwen dat televisie vooral een clichérijk medium is. En zo werd de ene na de andere televisiepersoonlijkheid met clichérijk Nederlands onderuitgehaald.

Ook koos Kuitenbrouwer fragmenten waarin hij mensen betrapt op een aperte taalfout of waarin een verslaggever (Schaeffer) verzuimt de wartaal uitkramende politicus Brinkman met een simpele hoe-bedoelt-u?-vraag tot rede te brengen. In de discussie die volgde, kreeg NOS-Laatpresentatrice Maartje van Weegen nog een veeg uit de pan van Kuitenbrouwer. Groen en geel ergert hij zich aan het `huisvrouwenstijltje' waarvan Van Weegen zich bedient (``Hoe ze dat zégt: `Maar stuurt u onze jongens nu écht naar de Golf?'"

Wat voegde zo'n serie dijenkletsers toe aan de toch al zo gebrekkige kennis van dé omroeptaal? Ik vrees weinig meer dan enig leedvermaak onder de aanwezige programmamakers (die uiteraard pas na afloop van het filmpje weer opgelucht konden ademhalen!).

Zeker, er zíjn dagelijks veel clichés te beluisteren op radio en televisie, en waar spontaan gesproken wordt, worden per definitie wel enige taalkundige blunders gemaakt. Maar wat wil Kuitenbrouwer daar dan tegen doen? Moet Henny Huisman zijn gasten soms in een soort Van Dis-stijl op hun gemak stellen? En moet elke `gewone Nederlander' die wordt geïnterviewd, zijn antwoord voortaan maar liever in een onberispelijk gesteld Nederlands voorlezen? Natuurlijk niet.

Praten over omroep taal is blijkbaar moeilijk, en dat bewees in Veldhoven niet alleen Kuitenbrouwer. De discussie over het taalgebruik verzandde steeds weer in een discussie over de inhoudelijke kwaliteit van het programma-aanbod, over journalistieke deskundigheid, interviewstijl, presentatie, maniertjes...

STAAN EN OPVALLEN

Een afgevaardigde van de BRT-radio, de heer De Groof, zag in het geklets, het geleuter, het modieuze gebabbel bij de Nederlandse omroep, dat volgens hem ook dit symposium typeerde, een typisch Nederlands trekje:

`Het Nederlands is voor de Vlaming een kwestie van vallen en opstaan; voor de Nederlander is het een kwestie van staan en opvallen.'

Is het in Brussel dan zoveel beter? In elk geval lijkt men zich daar meer dan in Hilversum in te zetten voor de foutloos geformuleerde boodschap. Zo kent de BRT al jarenlang een taalraadsman die programmamakers en nieuwslezers met professioneel taaladvies terzijde staat. Of advies? Hij zwaait vooral driftig met het zogenoemde blauwe briefje zodra iemand een taalfout heeft begaan (uiteraard niet altijd tot genoegen van de betrokkene: `Wij voelen ons als konijnen in het licht'). Ook kent de BRT een taalexamen, dat er - gezien het geringe percentage geslaagden - niet om liegt.

En het was natuurlijk weer een Vlaming, Johan Anthierens, die tijdens het symposium in een alles overdonderende liefdesverklaring aan het Nederlands de noodzaak bepleitte van zorg voor ons machtigste communicatiemiddel, de taal.

Kortom: onze zuiderburen behandelen het Nederlands, toch het instrument bij uitstek van radio en televisie, met meer respect.

In zijn slotrede drong Beheydt met klem aan op de aanstelling van zo'n taalraadsman in Hilversum. Niets nieuws eigenlijk. Al in 1952 stelde ene mej. Griep in Onze Taal precies hetzelfde voor, zonder enig resultaat. Misschien is het geen slecht idee, zo'n taaladviseur - hoewel een jacht op uitspraak- en taalfouten alléén natuurlijk nog geen optimale communicatie garandeert: ook een in correct Nederlands geformuleerde boodschap kan voor de luisteraar volstrekt onbegrijpelijk zijn. Zal de aanbeveling deze keer wel opgevolgd worden? Ik denk het niet.

Zolang er in Hilversum nog opmerkingen gehoord kunnen worden als `Ze horen het toch niet', lijkt het werkklimaat me voor zo'n adviseur uiterst ongeschikt. Eerst moeten alle medewerkers in Hilversum zich ervan bewust zijn dat ze het vaak wél horen en dat ze zich er mateloos aan kunnen ergeren.

Voorzetten 33, Taal en Omroep is verkrijgbaar bij de Stichting Bibliographia Neerlandiea, Postbus 90751, 2509 LT Den Haag.

Wat heet...? Oudervrucht Rob Rentenaar

Je hoort het politici van een bepaalde signatuur de laatste tijd weer vaker beweren: `Het gezin is de hoeksteen van de samenleving en dat zal altijd zo moeten blijven.' In die samenleving spelen plaatsnamen een belangrijke rol, als communicatiemiddel en als cultuurelement. Het is wellicht de moeite waard eens te zien hoe prominent het gezin daarin aanwezig is.

We constateren al direct dat er geen namen bestaan die het woord gezin bevatten. Naamkundig gezien valt het gezin in tweeën uiteen. Dat wil zeggen dat er plaatsnamen bestaan waarin de woorden ouder of ouders voorkomen en namen die met de woorden kind, kinder of kinderen zijn samengesteld. Deze laatste groep komt in de volgende aflevering van deze rubriek aan bod.

OUDERS IN BOERDERIJNAMEN

Beleefd gedrag kan nooit kwaad, dus laten we de ouders voorgaan. Zij zijn gemakkelijk genoeg te vinden, want zij blijken slechts in één categorie namen voor te komen: in de boerderijnamen. Als we ze elders aantreffen, hebben we niet met echte `ouders' te doen. Dat spreekt natuurlijk vanzelf voor een dorpsnaam als Ouderkerk, maar ook voor de naam van de verdwenen buitenplaats Ouderhoek bij Loenen in Utrecht. Deze heeft zijn naam te danken aan een familie Hoek, die hier in de achttiende eeuw eveneens de hofsteden Jongerhoek, Nieuwerhoek en Middenhoek bezat.

Nee, echt bij vader en moeder thuis zijn we pas als we spreken over boerderijnamen als Oudervrucht, Ouderhoeve en Oudervreugd . Vooral de eerste naam heeft een grote populariteit gekend. Hij kwam voor in twee vormen, Oudervrucht en Oudersvrucht . Van de eerste variant heb ik tot nu toe zes vertegenwoordigers gevonden, die alle gesitueerd zijn in het grensgebied van Zuid-Holland en Utrecht. De tweede variant, die eveneens door zes namen wordt gerepresenteerd, heeft in principe hetzelfde verspreidingsgebied, alleen strekt het zich in het oosten van Utrecht uit tot bij Woudenberg en in het zuiden tot aan Honswijk.

Behalve in de naam Ouder(s)vrucht komen we ouders ook nog tegen in andere samenstellingen. Bijvoorbeeld in de naam Oudervreugd voor boerderijen in Zevenhoven en Amstelveen, en Oudersvreugd in Reeuwijk. In de laatste plaats vinden we trouwens ook de naam Ouders Wensch, die verder nog voorkomt in Geldermalsen en in de Starnmeerpolder in Noord-Holland. Als iets somberder getinte namen ken ik verder Ouderzorg bij Loenersloot en Ouderszorg bij Est in de Tielerwaard, terwijl er een neutrale toon heerst in Ouderhoeve in Noord-Spierdijk in West-Friesland en in Oudershoeve in het Utrechtse Spengen. De enige niet-westerling in dit gezelschap is de boerderijnaam Oudererf ten noorden van Hoogeveen in Drenthe. Het feit dat hij is samengesteld met het woord erf doet hem overigens aansluiten bij de naam Vaderserf, die in die omgeving twee keer voorkomt.

OUDERS IN HET GROENE HART

Wat zeggen deze boerderijnamen nu over de rol van het gezin in de plaatsnaamkunde? In de eerste plaats valt de regionale concentratie op. We vinden de namen die zijn gevormd met de woorden ouder of ouders vooral in het zogenaamde groene hart van Holland, met slechts enkele vertegenwoordigers in meer noordwestelijke en zuidoostelijke richting. Verder blijken zij hun tijd van ontstaan min of meer met elkaar gemeen te hebben. Voor zover ik heb kunnen nagaan, is geen van deze namen veel ouder dan het begin of zelfs het midden van de vorige eeuw. Wat hun opbouw betreft, hebben we in de meeste gevallen te doen met primair gevormde plaatsnamen. Dat wil zeggen dat het hier niet gaat om samengestelde woorden die tot plaatsnaam zijn geworden, maar om namen die direct zijn gevormd uit een samenvoeging van bestaande woorden. Een kenmerk van dergelijke primaire namen is dat zij vaak geen parallellen hebben in de gewone woordvoorraad. Kijken wij bijvoorbeeld in Van Dale, dan zullen we vergeefs zoeken naar woorden als oudersvrucht en ouderhoeve . De enige varianten van onze boerderijnamen die we in het woordenboek aantreffen, zijn oudervreugd en ouderzorg .

We mogen aannemen dat de mensen die voor deze namen hebben gekozen, dit welbewust hebben gedaan. De grote frequentie van de namen Oudervrucht en Oudersvrucht, waar toch enige zelfvoldaanheid uit spreekt, wijst eveneens in deze richting. Waarschijnlijk dienen we de opkomst van de boerderijnamen met ouder of ouders te zien tegen de achtergrond van de veranderende opvattingen over familie en gezin in het verleden. Tegen het midden van de vorige eeuw had het kerngezin op het platteland van West-Nederland kennelijk zoveel vaste grond onder de voeten gekregen dat de ouders, als hoofd ervan, zich ook durfden te manifesteren. Een van de mogelijkheden om dit tot uitdrukking te brengen, lag in de naamgeving van hun bezit. Aardrijkskundige namen kunnen bij hun vorming soms een programmatische boodschap meekrijgen. Het is een fenomeen dat vooral optreedt bij boerderijnamen. Dat hebben we ook hier weer kunnen constateren bij namen als Ouders wensch, Oudersvreugd en Oudersvrucht .

GEEN PLAATS VOOR GROOTOUDERS

We hebben in onze namenvoorraad nu wel een prominente plaats ingeruimd voor de ouders, maar hoe staat het met de grootouders? Zijn zij daardoor in de plaatsnamen geheel afwezig? Dat valt eigenlijk nogal mee. Weliswaar komen de grootouders als paar in geen enkele naam voor, maar individueel willen we grootmoeder of grootvader nog wel eens aantreffen, bijvoorbeeld in de naam van de Grootmoedersdijk in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen en de Grootmoederskamp, een weiland in Assendelft. Een stuk land op Texel heet Grootvadersland . Op dat eiland stoten we verder een aantal keren op de veldnaam Grootvadersboet . Gaan we terug naar oudere kaarten, dan zien we dat op percelen die zo heten, een eenvoudig bouwwerk heeft gestaan. Dit moet een boe of boet zijn geweest, een eenvoudig huisje dat men kennelijk heeft gebouwd voor de grootouders, als er voor hen geen plaats was in de boerderij. Zo kent men op Texel ook de namen Ootjesboet en Ootjesland, die zijn gevormd met het dialectwoord voor `grootmoeder'.

DIALECTISCHE GROOTOUDERS

Het is overigens kenmerkend voor de grootouders die in plaatsnamen voorkomen, dat we ze vrijwel steeds in een dialectvorm of in ieder geval in een vertrouwelijke vorm aantreffen. Dat wijst erop dat zij niet zelf als naamgevers zijn opgetreden, maar de jongere generaties uit hun omgeving. Het Texelse ootje vinden wij eveneens in de Zaanstreek in de veldnamen Ootje Dol en Ootjesstuk . In Bunschoten is de veldnaam Grootje bekend en in het noorden treffen we verschillende namen met beppe aan, bijvoorbeeld de Beppefinne in Jutrijp, it Beppelân bij Berlikum, Beppe weertien in Nijeholtpade en het Beppegat in de Eemsmond ten noorden van Delfzijl. Bij deze noordelijke namen moet ik wel aantekenen dat de familieband met de grootmoeder niet helemaal vaststaat. Het woord beppe kon namelijk ook in meer algemene zin gebruikt worden ter aanduiding van een oude vrouw. Dat zelfde geldt trouwens ook voor de mannelijke tegenhanger pake , die ik één keer ben tegengekomen, in de veldnaam it Pakelân in Smallingerland.

Wie in zijn jeugd nog normale jongensboeken heeft gelezen, zal bij het zien van de naam Bestevaarsven wel opveren en direct aan Michiel de Ruyter denken. Helaas, de kans is veel groter dat de weilanden in Uitgeest en Oost-Zaandam die zo heten, naar grootvaders zijn genoemd. Dat zelfde mogen we aannemen voor het Roerekempe in Hengelo in Gelderland, dat ook bekend was onder de naam Bestevaderskempken, en voor een bos bij Lochem dat in 1834 voorkwam onder de naam Bestevadersbosch .

Tot slot nog een spookgeschiedenis. Deze was verbonden aan een kolk bij Dinxperlo in de Achterhoek, de Bessemoorskolk . Ooit heeft een vrouw die met een weduwnaar getrouwd was, hier diens moeder en dus de grootmoeder van haar stiefkind verdronken. Bestemoer moet zich gruwelijk hebben gewroken. Hoe verklaren we anders dat de een na de ander in de familie van de schoondochter is overleden, de bliksem is ingeslagen en de boerderij daarop nog is overstroomd? De kolk is alweer een tijd geleden ten offer gevallen aan de ruilverkaveling, dus de betovering zal zo langzamerhand verbroken zijn. Toch is het misschien wel verstandig een beetje aardig te blijven voor onze grootmoeders.

SPELLING-CONTROLE? Jacques van der Sman - Arnhem

Louis Tigges schrijft op blz. 8 van het aprilnummer dat hij steeds meer liggende streepjes tussen de delen van samengestelde woorden opneemt om `te voorkomen dat de spellingcontrole van WordPerfect daarover struikelt'. Hiermee spant hij volgens mij het paard achter de wagen! Dit komt er immers op neer dat hij zich door een onvolkomenheid van een tekstverwerkingsprogramma de wet laat voorschrijven. Wat (althans in mijn visie) zou moeten gebeuren, is dat de spellingcontrole van WordPerfect beter wordt aangepast aan het Nederlandse taalgebied (ook onze oosterburen zouden daar vast en zeker van profiteren!). Hier blijkt de afkomst van dit programma uit het Engelse taalgebied, waar samenstellingen meestal als aparte woorden worden geschreven. De heer Tigges zou er beter aan doen de samengestelde woorden die hij geregeld gebruikt, aan het spellingwoordenboek van WordPerfect toe te voegen.

REDIGEREN

Paul de Hen - hoofdredacteur Fem, Hans Kamerbeek - eindredacteur Fem

`Veel commerciële uitgaven die (vaak kosteloos) aan een geselecteerde doelgroep verzonden worden (de zogenaamde controlled circulation), stellen minder hoge eisen aan hun kopij.' Dat schrijft uw redactie op blz. 28 van nummer 2/3 in een nawoord op een ingezonden brief van onze medewerker mr. H.G.M. van der Voort uit Naarden. Geen van beide teksten doen recht aan de werkelijkheid.

Fem (Financieel-Economisch Magazine) is al 21 jaar een blad met betalende abonnees, dat hoge eisen stelt aan de geplaatste artikelen. Daarvoor is een vaste staf van vijftien redacteuren in dienst, onder wie vier eindredacteuren. Daarmee is hopelijk ook de stellige uitspraak van onze vaste medewerker Van der Voort genuanceerd. Hij schreef in Onze Taal: `Bij Fem gelden alleen bepaalde afspraken om de eenheid (bijvoorbeeld voor afkortingen) te bevorderen. (...) Voor bewerkingen is geen tijd.' Eind- en/of hoofdredactie bewerken echter alle binnenkomende kopij. Regel is dat we bij inhoudelijke wijzigingen de veranderde tekst vóór publikatie voorleggen aan de auteur. De werkwijze leidt in de praktijk steeds tot overeenstemming. Maar iedere medewerker van Fem weet dat bij een conflict over een tekstwijziging de redactie het laatste woord heeft. Zo hoort het ook. De redacteuren zijn aangesteld om de kwaliteit van Fem te bewaken. Daarop zijn de redacteuren aanspreekbaar.

VLAANDEREN: MET VLAG EN PARLEMENT

Drs. J.L.M. Kits Nieuwenkamp - algemeen secretaris Algemeen-Nederlands Verbond, Den Haag

Sinds de federalisering van België in afzonderlijke gewesten en gemeenschappen - zoals Vlaanderen en Wallonië - is er steeds meer reden om Nederlandstalig België Vlaanderen en de daar woonachtigen Vlamingen te noemen.

Dit schrijft de vice-voorzitter van de NOS, dr. A.H. van den Heuvel, in antwoord op vragen van het Algemeen-Nederlands Verbond. De heer Daled stelde dit onderwerp aan de orde in het juli/augustusnummer 1990 van Onze Taal, en vervolgens verschenen er in 1991 reacties op dit artikel in het januari-, april- en meinummer. Volgens de heer Daled (zelf Vlaming) zou de NOS het verzoek of zelfs de opdracht hebben gekregen de termen Vlaanderen en Vlaming te vermijden en luisteraars en kijkers in België alleen nog als Belgen in België aan te duiden.

Nu inmiddels de derde fase van het federaliseringsproces in België is aangebroken, bestaan er inderdaad niet alleen cultuur-historisch Vlamingen, maar behoren de inwoners van Nederlandstalig België (Vlamingen, Brabanders en Limburgers) tot de geïnstitutionaliseerde Vlaamse Gemeenschap. Ook de Vlamingen te Brussel behoren tot deze gemeenschap. Daarnaast werd het Vlaamse gewest opgericht.

Gewest en gemeenschap beschikken over autonome bevoegdheden op het gebied van taal en cultuur, onderwijs, ruimtelijke ordening, regionale economie e.d., en over een afzonderlijke Vlaamse regering, een Vlaams parlement en officieel aanvaarde symbolen, zoals een Vlaamse vlag, een Vlaams volkslied en de Vlaamse leeuw als embleem. Voorbijgaan aan deze democratisch tot stand gekomen ontwikkelingen zou een ontkenning van de werkelijkheid betekenen en doet geen recht aan Nederlands-Vlaamse verhoudingen in bijvoorbeeld de Nederlandse Taalunie (1980), het Cultureel Akkoord (1946) en de Overeenkomst hoger en wetenschappelijk onderwijs GENT (gehele Europees-Nederlandse taalgebied 1990).

DE HEREN WORDEN VERZOCHT

F.P. Tros - oud-docent Engels, Wons

De heer J.L. Heldring, columnist van NRC Handelsblad, zal (met mij) deze titelzin verstaan als `De heren worden in verleiding gebracht'. Professor H.J. Verkuyl zal de titelzin verstaan als `Men doet de heren een verzoek'. (Zie Onze Taal, december 1990, blz. 230) Deze interpretatie zou bij Heldring (en mij) de vorm `De heren wordt verzocht' veronderstellen. Het Nederlands van Verkuyl heeft dan dus een onderscheid verloren, is minder subtiel geworden.

Het argument dat vervanging van de heren door een persoonlijk voornaamwoord in het ene geval zij zou opleveren en in het andere hun, gaat niet altijd op; er zijn hele volksstammen die in beide gevallen zij zouden gebruiken. Voor die volksstammen geldt ook niet het verschil tussen `Ik word gevraagd' (= uitgenodigd) en `Mij wordt gevraagd' (= `Men stelt mij een vraag'). Hele volksstammen én Verkuyl stellen `verandering in taal' vast; Heldring en ik stellen een fout vast, een verlies aan subtiel taalgebruik, een aantasting van de cultuurtaal.

Wij stellen taalverloedering vast; Verkuyl (in een enige tijd geleden in NRC Handelsblad verschenen artikel van hem) stelt vast dat er helemaal geen taalverloedering is, maar dat `bepaalde mensen hun frustratie over de maatschappelijke veranderingen botvieren op bepaalde zich nu eenmaal voordoende taalveranderingen en taalverschijnselen'.

Verkuyl is het slachtoffer van een misverstand. Hoewel hij gespecialiseerd is in semantiek, de leer van de betekenis der woorden, ontgaat hem in deze steeds weer opduikende discussie over `taalverloedering' en in de taalrubriek van Heldring de betekenis van het woord taal. Wij, gewone taalgebruikers, bedoelen dan met taal, wat een bezorgde verontwaardigde vader of moeder met `taal' bedoelt als hij of zij tegen kindlief zegt: `Kind, dat is geen taal.' Dat wil zeggen: dat is niet behoorlijk, zó druk je je niet uit, dat is geen goed Nederlands. Die vader of moeder doet geen linguïstische uitspraak. Die zegt iets over het taalgebruik, over stijl, over goed Nederlands, over ABN. Over taal in overeenstemming met de uit de culturele traditie voortgesproten `regels'.

Waarom meng ik mij in deze waarlijk al genoeg vermakelijke discussie? Omdat ik meen dat het linguïstische standpunt en de `semantiek', die op zichzelf van waarde zijn, schade toebrengen aan het goede taalgebruik. Het op zichzelf juiste `waardevrije' bestuderen van verschijnselen wordt namelijk al snel als normatief gezien. Niet wat goed Nederlands is, bepaalt dan de norm, maar wat taalkundig `verklaarbaar' is. Een cultuurtaal is noodzakelijk conservatief, zoals de wet conservatief is omdat we anders morgen niet meer verstaan wat vandaag gezegd is (omdat we - in het geval van de wet - anders morgen van de rechten vervallen zijn waarin we vandaag nog stonden). Dat de taal verandert, laat zich niet loochenen, maar iedere verandering begint als een `fout'. En iedere mogelijke verandering kan een achteruitgang inhouden. Vandaar dat waakzaamheid geboden is, want een achteruitgang in precisie van uitdrukking is verlies.

FILE OF VERGROOT VERKEERSAANBOD

E. Schade - Brussel

Uit het artikel `Cirkels' van de heer De Koning (op blz. 16 van het aprilnummer van Onze Taal) citeer ik het volgende: `...files ontstaan door een vergroot verkeersaanbod. Denkt u vooral niet dat de man leuk wilde zijn.'

De heer De Koning is zelf ook niet leuk: files kunnen namelijk ontstaan, en ontstaan ook vaak door andere oorzaken dan een vergroot verkeersaanbod, bijvoorbeeld door werk in uitvoering, ongevallen of barre weersomstandigheden (ijzel), wat al dan niet leidt tot vermindering van het aantal rijstroken, tot versmalling van de rijweg of gewoon tot verlangzaming of blokkering van het verkeersritme. Zeker in of bij een grote stad. Eén voorbeeld: begin februari stond ik op de ring rond Antwerpen in een lange file, niet door een `vergroot verkeersaanbod' maar gewoon doordat de weg was geblokkeerd door vrachtwagens die een (spekgladde) helling niet op konden.

In het citaat van De Koning is de oorzaak van de file dus gewoon `méér verkeersdeelnemers'. Is niet leuk bedoeld, maar gewoon realistisch.

HET TREMA MOET BLIJVEN

G.C. Molewijk - Amsterdam

In Onze Taal van april (blz. 18) bepleit H. Cohen het trema af te schaffen en het in een aantal gevallen door een liggend streepje te vervangen. Cohens betoog is een goed voorbeeld van suggestief taalgebruik: het is kennelijk zijn bedoeling de lezer te laten geloven in het bestaan van kennis waaruit blijkt dat het trema niet deugt. Echter, zulke kennis bestaat niet.

Zo motiveert hij, zich verschuilend achter de Werkgroep ad hoc Spelling, afschaffing met de opmerking dat het trema internationaal niet gangbaar is, maar het streepje wel. Nergens wordt uitgelegd waarom wij ons aan buitenlandse gebruiken moeten conformeren. Vreemder nog is dat hij voorbeelden geeft waaruit blijkt dat de ontwikkelingen elders juist andersom gaan: het aantal trema's zal in het Frans toenemen en blijft elders gelijk, terwijl het aantal streepjes nergens toeneemt, in het Engels afneemt en het verplichte gebruik ervan in het Duits grotendeels zal vervallen!

Cohens bewering dat we geeerd en zeeen kunnen schrijven omdat de Duitsers beendet en Kolonien kennen en daar niet over klagen, snijdt geen hout. We kunnen net zo goed zeggen dat de Duitsers trema's moeten invoeren omdat Nederlanders zonder te klagen geëerd en zeeën schrijven. In het rapport Speling in de spelling uit 1988, merken H. Heyne en M. Hofmans over een onderzoek naar spellingvoorkeuren dan ook op: `Het blijkt dat de meerderheid er niet voor kiest om het trema te schrappen' (blz. 19).

Cohen heeft waarschijnlijk gelijk als hij zegt dat het trema iets trager leest dan het streepje, maar dat verschil is zo klein dat een verandering geen enkel serieus doel dient. De praktijk leert dat de taalgebruiker ook niet bezig is het trema af te danken. Hij heeft zelfs streepjes als in concert-gebouw spontaan laten verdwijnen en is in andere woorden spontaan trema's gaan schrijven! Het trema behoort tot de levende taal. In 1934 is het op nieuwe plaatsen verschenen door de omspelling van zooeven en financieele in zoëven en financiële, evenals in 1955, toen bijvoorbeeld kippenei kippeëi werd; rond 1970 werden `wetenschappelijke' spellingen als muzeüm en liseüm bepleit.

Ik zal het hierbij laten. Voor mij is duidelijk dat afschaffing geen enkel zinnig doel dient en door de gebruiker niet wordt gewenst. Afschaffing zal, zoals Cohen zelf zegt, het leesgemak schaden, en heeft hetzelfde nadeel als iedere spellingwijziging: oudere teksten krijgen een gedateerde aanblik, net zoals voor velen teksten met weêr en ik zoû iets stoffigs hebben gekregen. Conclusie: laat het trema maar gewoon staan.

LITERATUUR EXAMEN?

Drs. G.H. Grimberg - Uden

Graag wil ik reageren op het artikel `Goedbedoeld gesleutel in de marge' van Liesbeth Gijsbers over het eindexamen Nederlands voor vwo/havo (nummer 2/3, 1991).

Met name verbaast mij het voorstel in het CVEN-rapport om de aan literatuur te besteden lestijd van 40% terug te brengen tot 35% en voor havo de literatuur van voor 1916 te schrappen. Die verbazing houdt verband met een zeer recente ervaring.

Als gepensioneerd leraar Nederlands bood ik een havo-leerling aan in verband met het naderend schoolonderzoek bij mij een oefententamentje te doen voor literatuur. Stomverbaasd was ik toen ik het `literatuurlijstje' ontving. Mijn eerste reactie was: `Daarmee kun je geen examen doen!' De leerling verzekerde mij echter dat zijn leraar dit lijstje had gezien en goedgekeurd.

Het vermeldde zestien nummers. Van de vermelde boeken konden er drie tot de literatuur worden gerekend, hoewel ze flinterdun waren: De Pagode van Gerrit Komrij (56 blz.), Zoen van Adriaan van Dis (29 blz.) en een boekje van Jan Terlouw, waarvan mij de titel niet te binnen wil schieten. Voor de rest waren het jeugdboeken en vertalingen uit het Engels. Zelfs van die drie genoemde boeken was noch de plaats van de auteur in de literatuur bekend, noch iets van zijn verdere oeuvre. Positief beoordeelde ik het vermogen van de leerling om iets onder woorden te brengen, maar dat hoort bij een ander schoolonderzoek.

Later vernam ik dat dit alles met een 7,3 was beloond, hetgeen opnieuw mijn verbazing wekte, want hoe meet je iemands prestaties zo fijn dat je een schaal van 100 kunt gebruiken?

Ik mag uit één zo'n ervaring natuurlijk geen conclusies trekken voor het verdere onderwijs in Nederland, maar ik ben wel bang dat het hier geen uitzondering betreft. Men schijnt al blij te zijn als een leerling überhaupt eens iets leest, desnoods pulp.

HULPSCHERM/HELPSCHERM

Drs. A.W.F. Timp - wiskundige/informaticus, Maarssen

In het januari-nummer van Onze Taal bespreekt Arthur Kooyman enige anglicismen in computerhandleidingen. Hij betoogt dat helpscherm eigenlijk hulpscherm zou moeten heten, aangezien het woord help in het Nederlands geen zelfstandig naamwoord is. Woorden als schietgat, vindplaats en werphengel tonen echter aan dat deze argumentatie niet correct is. Een samengesteld zelfstandig naamwoord kan bestaan uit twee delen, waarvan het eerste deel een werkwoordstam (zoektocht) kan zijn.

Help/hulp behoort tot de categorie woorden waarin het onderscheid tussen werkwoordstam en corresponderend zelfstandig naamwoord tot uiting komt via een klinkerwisseling. Een onderzoekje in Van Dale laat zien dat bij deze categorie woorden als eerste deel in samenstellingen meestal de werkwoordstam wordt gebruikt. Zo is bij schiet/schot de enige samenstelling met `schot' schotwond, bij werp/worp is de enige met `worp' worphoek, bij spring/sprong wordt `sprong' slechts gebruikt in spronghoogte en sprongvariatie, en van vind/vondst bestaan zelfs geen combinaties met als eerste deel vondst. Grote uitzondering is, u raadt het, juist help/hulp! Vrijwel alle samenstellingen worden met hulp gemaakt.

Daardoor zal men wellicht onbewust vinden dat hulpscherm beter klinkt dan helpscherm. Het veelgeroemde taalgevoel! Bij automatiseerders is echter helpscherm (alsmede helptekst) in zwang, misschien wel vanwege de aardige e-resonantie. Ook een vorm van taalgevoel!

Uit het bovenstaande moge blijken dat er geen taalkundige argumenten zijn om helpscherm (of hulpscherm) af te wijzen.

DOEMDENKEN OVER ONZE TAAL

Mr. J.W. Scheffer - Rijswijk

In aflevering 2/3 van Onze Taal werd door velen geschreven over de (gevreesde) toekomst van het Nederlands. Voor alle ongeluksprofeten en doemdenkers over onze taal het volgende citaat uit Simon Schama's Patriotten en Bevrijders:

`Op 17 juni verscheen in de Moniteur een artikel waarin werd betoogd dat de Nederlandse taal op sterven na dood was en binnen niet al te lange tijd vervallen zou zijn tot een provinciaal dialect, alleen nog geschikt voor zeelieden, boeren en bedienden.'

Dat was in 1805. Nederland telde toen anderhalf miljoen inwoners, maar hun taal is desondanks niet ten onder gegaan.

Nu zijn er ongeveer twintig miljoen Nederlandssprekenden. En zou hun taal nu wél ten dode zijn opgeschreven? Kom nou!

OOK ACTIEVE MARTELAARS BESTAAN

E.F. Felix - Amstelveen

Bijna iedere keer dat een journalist een gijzelnemer de gijzelaar noemt, mag hij rekenen op een vermelding in Onze Taal. In het artikel `Het naaikransje van de NOS' (aprilnummer, blz. 17) volgt op de constatering deze keer de vraag: waarom wordt die zelfde fout dan nooit gemaakt bij martelaar? Ik moet de schrijver teleurstellen. Telkens als mijn tandarts voorstelt om eerst maar te verdoven, voegt hij daaraan toe: `Want ik ben tenslotte geen martelaar.'

Vrouw, man, mens en het herziene Groene Boekje Rinny E. Kooi - Leiden

Over de herziening van het Groene Boekje is al veel geschreven. Waar echter nog weinig aandacht aan is besteed, is de herkomst van de woorden die aan de nieuwe versie zijn toegevoegd. Een analyse van deze toevoegingen kan misschien informatie geven over veranderingen in onze maatschappij. In onderstaande bijdrage gaat mevrouw R.E. Kooi dit na voor woorden die beginnen met man of vrouw. Is onze taal minder seksistisch geworden?

Hoe is de keuze voor nieuwe woorden in het Groene Boekje bepaald? Ongetwijfeld spelen daarbij het ontstaan en de gebruiksfrequentie van woorden een grote rol. Veranderingen in de maatschappij hebben mogelijk een grote invloed op het ontstaan van nieuwe woorden en het intensievere gebruik van andere.

Na 1954 hebben wij te maken gehad met een opleving van de vrouwenbeweging, de tweede feministische golf. Ik vroeg me af of hiervan iets te merken zou zijn in de keuze van de woorden die zijn toegevoegd aan de woordenlijst. Nu ben ik bioloog en geen taalkundige. Op een zeer primitieve wijze heb ik daarom het herziene Groene Boekje bestudeerd, en dat heb ik ook nog maar zeer summier gedaan. Ik heb gekeken naar alle samenstellingen die beginnen met de woorden vrouw, man en mens. Het laatste type neemt mogelijk een neutrale positie in tussen de eerste twee, hoewel dat te betwijfelen is. Een aantal jaren geleden gebruikte men immers in ambtelijke stukken veelal het woord manjaar; thans wordt onder invloed van de vrouwenbeweging vaak het woord mensjaar gebruikt.

Ik ben gaan tellen. De uitslag was zeer indrukwekkend. In de uitgave van 1954 was er nauwelijks een verschil in het aantal woorden uit de drie groepen, in 1990 wel (tabel 1). In 1990 is het totaal van deze woordcombinaties met ongeveer 60% uitgebreid. Het Nederlands is minder verrijkt met woorden met man dan met woorden met vrouw en mens.

De vraag was echter of onze taalschat verrijkt is door de vrouwenbeweging. Om een antwoord op deze vraag te krijgen heb ik de nieuwe woorden ingedeeld in een groep die volgens mij met de emancipatiebeweging te maken heeft, en een restgroep (tabel 2).

Voor de `vrouwen-woorden' kan de vraag positief worden beantwoord: meer woorden hebben er wel dan niet mee te maken. Bij de toevoegingen vond ik onder meer vrouwencafé, vrouwengeschiedenis, vrouwenhaat, vrouwenliteratuur en vrouwenpraatgroep. Overigens vermeldde de oude lijst al het woord vrouwenemancipatie. In de lijst met woorden die minder met een bewustwordingsproces te maken hebben, plaatste ik vrouwenfiguur, vrouwengezicht en vrouwenkleren.

Zoals vermeld zijn er maar weinig nieuwe `mannen-woorden'. Het aantal mannenwoorden gerelateerd aan de emancipatiebeweging (zoals mannenwereld en mannenmaatschappij) is geringer dan het aantal dat er geen verband mee heeft (bijv. mandekking, mannenhand en mannenkleren).

Bij de nieuwe `mens-woorden' ontdekte ik er maar twee die mogelijk in verband kunnen worden gebracht met de emancipatiebeweging, namelijk mensjaar en menskracht.

Mijn conclusie is dat onze woordenschat mogelijk is vergroot door de emancipatiebeweging (tabel 2); ongeveer 30% van de nieuwe woorden is eraan gerelateerd. Ook andere factoren dan de vrouwenbeweging hebben het Nederlands verrijkt. Vanzelfsprekend wacht ik nu met interesse op een herziene `herziene woordenlijst van de Nederlandse Taal'. Misschien laat men in de toekomst wel woorden weg en kan ik weer gaan tellen. Het zou toch fijn zijn als woorden als vrouwenjager en vrouwenhandel dan niet meer voorkomen!

Tabel 1 Bijzonderheden met betrekking tot opname van vrouwen-, mannen- en menswoorden in het Groene Boekje van 1954 en de herziene uitgave van 1990. Aantal woorden opgenomen Aantal woorden opgenomen in de lijst van 1954 in de lijst van 1990 Vrouwenwoorden 40 71 Mannenwoorden 45 58 Menswoorden 41 78 --- --- Totaal 126 207
Tabel 2 Aantal nieuwe woorden uit de uitgave van 1990 die wel of niet met de emancipatiebeweging te maken hebben. Wel Niet Vrouwenwoorden 18 13 Mannenwoorden 4 9 Menswoorden 2 35 -- -- 24 57
Als niet zo goed dan dan? J. Granaada - Hoogeveen

Enige tientallen jaren geleden was er nog sprake van een felle controverse over het gebruik van als bij de vergrotende trap. Jarenlang waren de steeds vaker te registreren formuleringen als `jonger als' en `kleiner als' een vloek voor taalzuiveraars, tot de puristen het hoofd in de schoot legden en als en dan bij de vergrotende trap in de spreektaal (bijna) gelijke rechten kregen.

Het valt mij op dat tegenwoordig veel taalgebruikers dan gebruiken waar als correct is. Uit `als-angst' gaat men kennelijk (hypercorrect) steeds vaker dan gebruiken waar dat woord niet thuishoort. Dit is al vele jaren het geval in de spreektaal, maar dringt nu ook door in de schrijftaal. Zinsneden als: `dat is evenveel dan', `het is vijf keer zo groot dan' of `tweemaal zo vaak dan' zijn de laatste tijd schering en inslag. Onlangs verscheen in NRC Handelsblad een foto met dit onderschrift:

`De ontwikkeling van het wereldrecord polsstokhoogspringen in de openlucht is ruim tweemaal zo snel gegaan dan van andere springnummers.'

Staan we hier aan de vooravond van een taalkundige mutatie?

Basiswoorden Het elementaire niveau van onze woordenschat W.A. van Loon-Vervoorn, universitair docent, Rijksuniversiteit Utrecht

De woordenschat van een taal bevat vele duizenden woorden. Aangenomen wordt dat een volwassen taalgebruiker er daarvan ongeveer 50 à 70.000 kent. Het is om diverse redenen van belang binnen deze totale gebruikswoordenschat een kleine verzameling basiswoorden te onderscheiden. Zo is het bij een bezoek aan het buitenland belangrijk dat men die woorden kent die betrekking hebben op alledaagse ervaringen, zoals winkelen, eten, autorijden, etc. Ook bij communicatie onder druk of met onbekende hoorders is het gebruik van basiswoorden van belang om een snelle en ondubbelzinnige communicatie mogelijk te maken. Verder kan aan de hand van basiswoorden de taal gemakkelijker worden onderwezen.

FREQUENTIE ALS MAATSTAF?

Welke woorden een basislexicon bevat, hangt samen met het doel waarmee dit lexicon is opgesteld. Verzamelingen basiswoorden zijn vooral aangelegd ten behoeve van het vreemdetalenonderwijs. Zo is reeds in de jaren veertig het BASIC ENGLISH opgesteld, bestaande uit slechts 850 woorden waarmee alle begrippen in het Engels te beschrijven zijn. Vaak wordt bij het opstellen van dergelijke basislijsten de woordfrequentie als uitgangspunt genomen. Frequent voorkomende woorden als lidwoorden, voorzetsels, voornaamwoorden en bepaalde werkwoorden vormen een belangrijk deel van teksten. De belangrijkste functie van deze woorden is echter het aanbrengen van een context. De daarin ingebedde inhoudswoorden, zoals zelfstandige naamwoorden en werkwoorden, zijn de voornaamste dragers van de boodschap. De frequentie van deze woorden is meestal niet hoog, waardoor veel gewone woorden als appel, bier, jas, kast, koe, mes en thee ontbreken in dergelijke lijsten. Frequentie alleen is dus ongeschikt als maatstaf voor het samenstellen van een basislexicon.

WANNEER VERWORVEN?

Er is ook een andere benadering mogelijk, waarbij het criterium voor opneming in het basislexicon berust op de leeftijd waarop het woord geleerd wordt. Basiswoorden zijn dan vroeg verworven woorden. Ik ga ervan uit dat de betekenissen van de eerste woorden die een kind leert, gebaseerd zijn op waarnemen en handelen in de ervaringswereld, kortweg aangeduid als `kennis van de wereld'. Op basis hiervan wordt een basiswoordenschat opgebouwd van naar schatting 1000 à 2000 woorden, die als uitgangspunt dient voor de verdere uitbouw van de woordenschat. Vanaf het vierde à vijfde jaar wordt het mogelijk met behulp van basiswoorden kennis te verwerven op grond van de taal, dat wil zeggen, los van de directe ervaring. Dit valt samen met het moment waarop het kind naar school gaat. Aan kleuters kan worden verteld dat dapper is `wanneer je niet bang bent' en dat een koekoek `een vogel is die haar eieren legt in het nest van een andere vogel'. Voorwaarde is natuurlijk wel dat het kind weet wat bang, vogel, nest en eieren leggen betekent.

KOE/LAKENVELDER

Basiswoorden omvatten de belangrijkste categorieën van objecten en ervaringen uit het dagelijks leven. Daardoor hebben ze een hoge mate van voorstelbaarheid, dat is het gemak waarmee bij een woord een voorstelling op te roepen is. Dit valt voor een groot deel samen met concreetheid: bij concrete woorden als stoel en koe kan men zich gemakkelijker een voorstelling vormen dan bij abstracte woorden als raad en feit . Toch zijn concreetheid en voorstelbaarheid niet gelijk. In de reeks `dier-zoogdier-koe-lakenvelder' neemt de concreetheid wel, maar de voorstelbaarheid van woorden niet toe van links naar rechts: koe heeft immers de hoogste voorstelbaarheid. Binnen dit soort hiërarchische ordeningen is altijd een basisniveau aan te wijzen waarbij de woorden met de hoogste voorstelbaarheid verwijzen naar natuurlijke eenheden in de ervaringswereld. Een woord als koe behoort tot dit basisniveau omdat koeien onderling weinig verschillen in uiterlijk en gedrag. Ook woorden als paard, hond en schaap behoren tot dit niveau.

VIER POTEN = EEN POES

Het opmerkelijke is dat ouders in hun taalgebruik tegen kinderen intuïtief aansluiten bij dit basisniveau. Door elke koe met koe te benoemen, sluiten zij aan bij het niveau van begripsvorming dat het kind aankan. Als een koe, evenals andere viervoeters, met dier of zoogdier wordt aangeduid, dan moet het kind afzien van duidelijk waarneembare verschillen tussen deze dieren. Daarentegen vereist het gebruik van rasnamen als Friese koeien en lakenvelders juist dat het kind heel fijne onderscheidingen tussen de verschillende koeien maakt. Jonge kinderen zijn nog niet in staat tot dergelijke vormen van specificatie. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de begripsuitbreiding die zij maken. Mijn dochter Josine noemde aanvankelijk alle dieren op vier poten die zij in de stad zag poes. Toen zij echter een koe zag, noemde zij die in eerste instantie nog wel poes, maar de manier waarop ze het woord uitsprak, wees erop dat ze het wel een erg rare poes vond.

Een ander kenmerk van basiswoorden is typicaliteit. Hiermee wordt bedoeld dat basiswoorden representatief zijn voor de categorie waartoe ze horen. Zo zijn appel en peer prototypen van de categorie vrucht, maar een tomaat of citroen vinden we minder goede, minder typische voorbeelden van deze categorie, ook al zijn het natuurlijk wel vruchten. Wat prototypen zijn, is gebaseerd op de ervaring van alledag en daardoor bepaald door de cultuur waarin het kind opgroeit. In streken met een gematigd klimaat is een jas een typisch kledingstuk, in de tropen vrij zeker niet. Het is echter wel zo dat de namen van prototypen in alle talen vroeger geleerd worden en beter voorstelbaar, frequenter en korter zijn dan namen van minder kenmerkende leden van de categorieën.

WETEN ZONDER TE BIJTEN

Door hun hoge mate van typicaliteit vormen basiswoorden het raamwerk voor de woordenschat. Vanuit het basisniveau, waarop rechtstreeks wordt geput uit kennis over de ervaringswereld, wordt de woordenschat in horizontale en verticale richting uitgebouwd. De horizontale uitbouw betreft de verdere invulling van de categorie, het vormen van nevenschikkingen. Na de goede voorbeelden worden de minder kenmerkende leden van een categorie verworven, de periferie. Naarmate het kind ouder wordt, hoeft daarbij steeds minder sprake te zijn van directe ervaring, en gaat de taal een steeds grotere rol spelen. Als wij bij de groenteman een onbekende vrucht zien, dan vragen we hem hoe deze smaakt en wat we ermee kunnen doen. We hoeven er niet eerst zelf in te bijten om dit te weten. Of we de periferie van een categorie volledig leren kennen, wordt sterk bepaald door onze deskundigheid. Een groenteman kent veel meer vruchten en groenten dan een doorsnee taalgebruiker. De kern van de categorie, die uit de beste voorbeelden bestaat, is wel bij alle taalgebruikers bekend, maar de kennis van de periferie kan sterk verschillen.

Bij een verticale uitbouw van de woordenschat worden onder- en bovenschikkingen gevormd. Zo leert het kind dat appels, peren en bananen `vruchten' zijn, en dat stoelen, banken en tafels `meubels' zijn (bovenschikkingen). Daarnaast leert het dat er moesappels, handperen, keukenstoelen en salontafels zijn (onderschikkingen). Bij de vorming van dit soort hiërarchische ordeningen speelt talige kennis een belangrijke rol en moet juist worden afgezien van kennis gebaseerd op waarnemingen en handelen. Een duidelijk voorbeeld hiervan is het indelen van een walvis als een zoogdier. Dit dier ziet eruit als een vis, maar is een zoogdier omdat het zijn jongen levend baart en zoogt met melk. Deze kenmerken zijn echter niet voortdurend waarneembaar.

TWEE WOORDGEHEUGENS

De eerste woorden die het kind leert, zijn gebaseerd op directe omgang met de ervaringswereld. Deze basiswoorden vormen een basiswoordenschat die ook geschikt is voor het beschrijven van niet direct aanwezige of niet aanwijsbare zaken. Op grond hiervan kan worden verondersteld dat er twee soorten woordkennis zijn opgeslagen in ons woordgeheugen. De een gebaseerd op kennis van de wereld, de ander op kennis van de taal. Deze veronderstelling wordt bevestigd door woordassociatie-onderzoek met afasiepatiënten. Afasie is een taalstoornis die optreedt na een plotselinge hersenbeschadiging, bijvoorbeeld door een beroerte of een ongeval.

WOORDASSOCIATIES

In een woordassociatietaak krijgen proefpersonen een woord aangeboden, bijvoorbeeld mes . Ze moeten vervolgens het eerste woord noemen dat hun invalt, bijvoorbeeld vork of snijden . Nu blijkt dat vroeg geleerde woorden vooral woorden oproepen die samen met het aangeboden woord een natuurlijk verband vormen, bijvoorbeeld jas/koud (je trekt een jas aan omdat het koud is), blad/boom (bladeren zitten aan bomen) of schaar/knippen (een schaar is bedoeld om mee te knippen). Het verband tussen beide woorden verwijst dus naar een samenhang in de ervaringswereld. Bij laat geleerde woorden is dat meestal niet het geval. Daar zien we woordparen als dolk/mes en arts/dokter, waarbij de reactie het aangeboden woord door middel van taal omschrijft, bijvoorbeeld `een dolk is een soort mes' en `een arts is een dokter'. Bij deze omschrijving wordt gebruik gemaakt van vroeg geleerde woorden, zoals mes en dokter.

De duidelijkste resultaten van woordassociatie zien we bij synoniemen, bijvoorbeeld bij jas/mantel. Het laat geleerde mantel roept bij zestig van de honderd onderzochte gezonde mensen het vroeg verworven woord jas op, terwijl slechts acht keer een woord wordt gegeven dat op ervaring met mantels wijst. Woorden als koud, regen, knoop en kapstok worden juist veel genoemd bij jas , terwijl jas/mantel slechts één keer voorkomt. Bij vroeg geleerde woorden hebben de relaties tussen het aangeboden woord en het opgeroepen woord dus vooral betrekking op kennis van de wereld, terwijl deze relatie bij laat geleerde woorden gebaseerd is op kennis van de taal.

AFASIEPATI&obc1;NTEN

Door woordassociatie blijkt dat afasiepatiënten moeite hebben met het geven van een reactie op laat geleerde woorden als dolk en macht . Zij kunnen daarentegen wel reageren op basiswoorden, zij het dat zij dit vaak doen met een minder voor de hand liggend woord. Zij zeggen bijvoorbeeld als reactie op jas niet zo vaak koud of regen zoals gezonde mensen doen, maar geven reacties als bruin en mouw . Voor zulke reacties maken afasiepatiënten waarschijnlijk geen gebruik van in het woordgeheugen aanwezige verbanden, maar bedenken ze het verband ter plekke, waarschijnlijk door het vormen van een voorstelling bij het aangeboden woord. Dus alleen door zich bijvoorbeeld een concrete, bruine jas voor te stellen, kan de afasiepatiënt een ander woord ophalen uit zijn geheugen. Dit is niet de gebruikelijke manier van woordselectie, gezien het rappe tempo waarmee we gewoonlijk spreken. Normaal worden automatisch die woorden opgehaald die passen bij wat we willen zeggen. De afasiepatiënt moet zich daarvoor extra inspannen en zelfs dan lukt het vaak niet het bedoelde woord te zeggen. Wel kan de extra inspanning die leidt tot een voorstelling van het bedoelde, worden gebruikt om de woordbetekenis door een gebaar of door aanwijzen uit te drukken. Dit lukt echter alleen met basiswoorden, omdat de betekenis daarvan is gebaseerd op directe ervaringen met de omgeving.

Een hersenbeschadiging die afasie tot gevolg heeft, kan dus leiden tot een veranderde toegang tot de woordenschat, door gebruik te maken van niet-talige middelen, zoals het maken van voorstellingen. Deze niet-talige middelen lijken echter alleen kansrijk bij basiswoorden.

ALS VAN EEN KLEUTER

Uitgaande van normen voor de leeftijd waarop woorden zijn verworven, is een basiswoordenschat van circa 1800 woorden opgesteld. Binnen deze woordenschat is de verdeling over de grammaticale woordsoorten gelijk aan die in de volwassen woordenschat.

Wel is het zo dat de gebruikte functiewoorden concreter zijn dan in de volwassen woordenschat. Verder blijkt dat de inhoudswoorden een hoge mate van voorstelbaarheid en typicaliteit hebben, terwijl woordfrequentie geen relevant criterium is om basiswoorden te onderscheiden van de rest van de woordenschat.

Basiswoorden zijn vaker ongeleed (fiets) dan niet-basiswoorden. En het jonge kind leert eerder samenstellingen (fietsbel) dan afleidingen (fietser). Binnen de basiswoordenschat zijn regelmatigheden aanwijsbaar op grond waarvan het kind regels kan ontdekken voor de verwerking van gelede woorden. De 1800 basiswoorden vallen grotendeels samen met de taalproduktie van drie- en vierjarige kleuters. Opmerkelijk is dat zowel de basiswoordenschat als de van kinderen vergaarde woordverzamelingen vrijwel geen verticale ordening vertonen: de woorden liggen op één niveau van abstractie, het basisniveau.

W.A. van Loon-Vervoorn (1989), Eigenschappen van basiswoorden, Academisch proefschrift Rijksuniversiteit Leiden. Uitgegeven bij Swets & Zeitlinger.

TAALCURIOSA Jules Welling De Tokmachone

Als de ruitenwissers het begeven, hoef je je auto niet aan de kant te doen. Als de wieldoppen eraf rollen, kun je nog steeds voort; maar stel dat de ongelukken zich opstapelen - de voorruit is weggeblazen, de spiegel is afgebroken, de versnelling in het ongerede, geen druk meer op het rempedaal - ja, dan wordt het gevaarlijk.

Met een normale typemachine zullen alle ongemakken niet zo gauw tegelijk komen, maar het is curieus voor een keer te veronderstellen dat dat wel zou kunnen: een soort slap-stick in de taal.

Piet Damstra uit Eindhoven zond mij een prachtig `tien-kleine-negertjes'-gedicht toe, dat grotere bekendheid verdient. Het heet `De Tokmachone'.

Ik moet het principe even uitleggen: Damstra heeft een tweedehands tikmachine gekocht, waarvan de letter i weigert. Noodgedwongen kiest hij daarvoor een andere letter, de o:

Weet je wat ok van mojn zakgeld op de rommelmarkt kocht? Een tweedehands tokmachone doe ok voor een toentje hebben mocht.

Het os natuurlojk even wennen want ok tok nog noet zo vlot. Bovendoen mos ok een letter want dat staafje os kapot.

Ok zal doe laten repareren; het os mosschoen een kleonogheod, maar ok moet er wel voor sparer. Hé, ok ber weer eer letter kwojt.

In het laatste kwatrijn verliezen we de n; daarvoor komt de r in de plaats.

Wel verdraaod, wat eer tegervaller; Het os jammer dat het de x roet os wart daar zou ok wel zorder kurrer. Ok zoa dat ok waar aar lattar mos.

Fase 3: de n valt weg en wordt vervangen door een r, de e wordt een a. De vierde regel van dit kwatrijn lijkt wel Middeleeuwse poëzie.

Dat os toch wal arg varvalard ok zoa roat aars maar wat ar staaf. Ar daar gaaf da volgarda laffar ru bar ok foch warkalojk kwaad.

In dit quasi-Scandinavische kwatrijn wordt de t vervangen door een f.

Ok dachf aar voordaalfja fa habbar maar haf blaak halaas aar grofa sfrop. Ok kar roaf aars aar pofluud kupar warf mojr zakgald, daf us up.

Dit schijnbare abracadabra zit prachtig in elkaar. Het lijkt een soort smurfen-taaltje - en dat is het natuurlijk ook - maar schrijf maar eens zo'n vers! Het ultieme `tokvers op de tokmachone' bestaat uit één letter.

Gemeenzaam Jo Daan - Barchem

In het januarinummer van deze jaargang wordt op blz. 13 van het woord oubollig een serie synoniemen gegeven in een poging de `werkelijke' betekenis te achterhalen. De schrijfsters van het stuk ondersteunen hun eigen synoniem `ouderwets' met een mini-enquête onder ongeveer vijftien mensen. Het is echter altijd een hachelijke zaak om de betekenis van woorden vast te stellen zonder de context te geven.

Onder de onzekerheid omtrent de betekenis van oubollig heb ik nooit geleden. Heel anders is dat met gemeenzaam, dat vooral in woordenboeken gebruikt wordt om de `stijl' van een woord aan te geven, en dat ook in de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, gebruikt wordt. Volgens mij is dat woord verouderd; ik zal het nooit gebruiken, want ik weet niet wat het betekent. Met een van de redacteuren van de ANS heb ik er meer dan eens over gekibbeld, maar op mijn vraag wat het nu eigenlijk betekent, antwoordde hij alleen maar: `nou gewoon, gemeenzaam'. Ik weet niet wat men er nu en evenmin wat men er in de vorige eeuw mee bedoelde. Van Dale geeft drie synoniemen die elkaar niet dekken: als gelijke met iemand omgaand, familiair, vertrouwelijk. Ik denk dat gemeenzaam in de vorig eeuw in ieder geval de eerste betekenis had; misschien zijn de beide andere betekenissen ook afhankelijk van de context. Waarschijnlijk was het woord ook in die negentiende eeuw alleen in schrijftaal gebruikelijk. Ik zou willen voorstellen dat woord maar voor dood te verklaren en het te vervangen door een van de synoniemen of de omschrijving van Van Dale. Die begrijp ik tenminste.

Als er één appel over de dam is.. Over verhaspelde gezegden drs. M.R.J. Hooghe - radiojournalist BRT, Brussel

Het staat goed af en toe een gezegde te gebruiken, maar het is opvallend hoeveel fouten daarbij gemaakt worden. Ik heb het daarbij niet eens over gevallen van slechte smaak, waarbij het gezegde wel juist geciteerd, maar verkeerd gebruikt wordt. Het gaat me om de echte versprekingen. De vergissingen komen niet willekeurig voor, maar volgens bepaalde wetmatigheden. Men kan daarbij twee soorten onderscheiden: de associatieve verhaspeling en de freudiaanse verhaspeling.

De associatieve verhaspeling is de eenvoudigste. Het gaat daarbij om twee spreekwoorden met ongeveer dezelfde betekenis, die door elkaar gebruikt worden. Een klassieker in dit genre is:

(1) Ik laat me de kaas niet voor de voeten wegmaaien.

Waarom horen we deze verhaspeling wel, maar de vergelijkbare vergissing

(2) Ik laat me het gras niet van de boterham eten

nooit?

Ik denk dat (2) gewoon té absurd is: `de kaas van het brood eten' is ontleend aan onze eigen directe leefwereld en bij die voorstelbare handeling past gras eenvoudig niet. Maar wie weet nog hoe je gras maait? En waarom de ander dat niet voor je voeten mag doen?

Om nog maar enkele voorbeelden te geven: `die haring gaat niet op' (en nooit: `die vlieger braadt niet'); `een haarzifter' (nooit: `een muggekliever'); dat heb ik `onder de rug' (nooit: `achter de knie'); `hij kan bij haar een voetje breken' (nooit: `hij heeft bij haar een wit potje gehaald') of `een rot schaap steekt de hele kudde aan' (en nooit: `als één appel over de dam is, volgen ze allemaal').

De tweede variant is de meer traditionele, freudiaanse verhaspeling. Daarbij komt een onbewuste betekenis naar voren, die de spreker eigenlijk niet durft uit te drukken.

Freud gaf hierbij zelf het voorbeeld van de voorzitter die flink het land heeft aan een vergadering, en de zitting opent met de woorden: `Ik verklaar de vergadering voor gesloten.' Iets dergelijks zien we bij gezegden, bijvoorbeeld wanneer de directeur verklaart zich met man en muis te zullen inzetten (voor het zinkend schip?). Of bij de onderhandelaar, die zegt dat hij olie op het vuur, eh de golven wil gieten .

Dergelijke versprekingen komen natuurlijk ook voor in het dagelijkse taalgebruik. Maar bij spreekwoorden en gezegden komen ze nog vaker voor, omdat het abstractieniveau hier hoger is. Het dringt niet meteen door dat het om een verspreking gaat. Verzamelaars van verhaspelingen kunnen dus nog wel een tijdje zoet blijven.

Spelen met taal Borsele en de KGB

Ron van Wieringen & Theo Vosse - Stichting voor Cognitieve Technologie, KU Nijmegen

Binnen de sociale linguïstiek neemt de geografische taalkunde een geheel eigen, nog steeds ondergewaardeerde plaats in. Toch is het een waardevolle tak van de wetenschap, die een bijzondere aanvulling kan geven op het traditionele historische en sociografische onderzoek.

Het zal bij de lezer ongetwijfeld bekend zijn dat namen van steden, rivieren en landstreken meestal door de bevolking zijn gekozen met een duidelijke betekenis. Maastricht is een tricht (overgang) in de Maas, Rotterdam verwijst naar een dam in de rivier de Rotte, en Dodewaard naar een dode (onvruchtbare) waard (stuk land, vergelijk uiterwaard). Maar wat te denken van namen als Aaigem, Noordbeemster of Rinsumageest?

Deze plaatsnamen zijn gekozen in een tijd dat mensen nog niet de vrijheid van meningsuiting kenden die voor ons zo gewoon is, namelijk ten tijde van de overheersing door Napoleon Bonaparte, die ervoor heeft gezorgd dat heel Nederland werd geregistreerd. Mensen leefden onder verscheidene jukken van censurerende overheden, waarvan de Katholieke Kerk, het koningshuis en de Nederlandse politiek niet de minste waren. Daardoor konden zij niet vrijelijk een naam voor hun dorp bedenken, hoewel zij graag informatie aan deze naam hadden meegegeven.

STIL PROTEST

In het Belgische dorp Sainte Marie hadden zich ten tijde van de Napoleontische en pauselijke overheersingen verscheidene geestesverschijningen voorgedaan die de dorpsbewoners in de greep hadden gehouden. Bij deze verschijningen hadden overledenen zich geopenbaard aan de dorpelingen. De overigens lutherse dorpsbewoners hadden de verschijningen (of reanimaties zoals ze zelf zeiden) gezien als een bewijs dat heilige gebeurtenissen niet uitsluitend waren voorbehouden aan ingewijden van de Kerk. Om van hun ontzag en aanbidding blijk te geven, doopten ze het dorp De Reanimaties. Het kon helaas niet uitblijven dat de gebeurtenissen werden gemeld aan de kardinaal, die de verhalen niet erg serieus nam. Hij beval dat het dorp zou stoppen met het rondbazuinen van deze ketterij en liet er een abdij vestigen. Als stil protest hebben de dorpsbewoners toen het dorp Sainte Marie gedoopt. Tegenover de Kerk was het alsof de dorpelingen zich hadden bekeerd tot de Heilige Maria en daarmee tot de mening van de kardinaal, maar de bewoners wisten wel beter. Zij wisten dat Sainte Marie niets meer is dan een anagram van de oude naam Reanimaties, waarmee hun verhaal voor eeuwig is vastgelegd.

RASSEWAAN IN WASSENAAR

Zo zijn er door onderzoekers van onze afdeling nog veel andere verhalen boven water gehaald. Zo bleek onder meer dat de naam Les Abattis aan dit dorp werd gegeven door ketters en duivelsaanbidders die er bijeenkomsten hielden die het bestiaalst waren. De naam Noordgeest is aan dat dorp gegeven door bewoners van de nabijgelegen stad Bergen op Zoom, omdat ze vonden dat het werd bewoond door gestoorden. Hetzelfde geldt overigens voor Doornsteeg (bij Nijkerk). De namen Jagersveld (ofwel grasveldje), Bussering (ofwel gribussen) en Wassenaar (ofwel rassewaan) spreken nu voor zich.

Als we dit weten, kunnen we ook achterhalen waar andere namen vandaan komen. In Est en Opijnen moet vroeger een klein pensionnetje hebben gestaan en in Noordbeemster moeten de opvallendste moederborsten zijn gesignaleerd. In Nistelrode was de soldeertin in de Middeleeuwen reeds bekend, net als in Le Moulin het linoleum, in Pietersrade de pied-a-terres, in Molenstede het ontleedmes en in Kraanmeer het rekenraam.

Magnetiseurs zijn de laatste tijd nogal in het nieuws, maar in het Friese dorp Rinsumageest moeten er ongetwijfeld al in de Middeleeuwen enkele hebben gewoond. Nu blijkt ook dat de bouw van het dorp Borsele werd gefinancierd met roebels en dat het dorp Borssele (met dubbele s) moest worden betaald door sloebers.

Hebt u altijd gedacht dat het Zuidhollandse plaatsje Monster (bij Hoek van Holland) zijn naam te danken had aan het `aanmonsteren' van matrozen? Dat kunt u bij dezen dan vergeten. Wij hebben het ook nog niet helemaal kunnen achterhalen, maar het heeft te maken met enormst, mentors, monters, stromen, stormen en morsten.

Een volledige lijst van enkele duizenden informatieve plaatsnaam-anagrammen is bij de SOBVOB (Stichting voor Onderzoek naar Betekenissen Van Oude Berichten) te verkrijgen via opgave bij de redactie van Onze Taal.

In de kopijmap Waarde redactie,

Op 13 januari 1990 zond ik u een bijdrage voor het blad Onze Taal, die blijkens uw reactie in de kopijmap zou zijn gelegd.

Het woord kopijmap komt in mijn woordenboek niet voor, maar inmiddels vermoed ik een lemma sub voce als volgt:

kopijmap -

1. map waarin kopij voor het eerstvolgende nummer wordt bewaard. Eufemistisch ook voor:

2. map waarin kopij voor een volgend nummer wordt bewaard. Eufemistisch ook voor:

3. map waarin kopij wordt bewaard voor het eerstvolgende nummer waarin plaats zal zijn. Eufemistisch ook voor:

4. map waarin kopij wordt bewaard voor het eerstvolgende nummer waarvoor een gebrek aan kopij zal heersen. Eufemistisch ook voor:

5. map waarin kopij wordt bewaard die altijd nog gebruikt kan worden als de redactie helemaal niets meer weet. Eufemistisch ook voor: 6. prullenbak.

Waar ligt de werkelijke betekenis?

Drs. Anth. J. van Wolferen

Naschrift redactie Onze Taal

De werkelijke betekenis ligt bij punt 3, hoewel de redactie daarnaast elke maand een afzonderlijke (dunne) kopijmap heeft voor categorie 1.

In principe streven wij ernaar een artikel binnen een halfjaar te plaatsen, maar dat wil niet zeggen dat we daar altijd in slagen. Vooral korte, niet-tijdgebonden stukjes kunnen wel eens langer in voorraad blijven liggen. Maar een verhuizing van kopijmap naar prullenbak, na onze toezegging tot plaatsing, is uitgesloten.

Vorig jaar verscheen van Arendo Joustra het Homo-erotisch woordenboek. Veel woordcreaties afkomstig uit de wereld van

lesbische vrouwen kwamen daarin niet voor. Joustra: 'Als iets niet bestaat, kan ik het moeilijk verzamelen.'

Hoezo: bestaat niet? Hanneke Kunst en Xandra Schutte verzamelden in korte tijd zoveel 'lesbotaal' dat deze zomer nog hun Lesbiaans, lexicon van de lesbotaal kan verschijnen. Een beschouwing over de stoere, macho-achtige, soms ronduit platte stratemakerstaal van lesbiennes, die daarin lijnrecht tegenover de verwijfdheid van de nichtentaal staat.

Lesbotaal

Van lolliepop tot potje potent

Hanneke Kunst & Xandra Schutte - Amsterdam

Elke subcultuur heeft haar eigen taalgebruik, taalgebruik dat vaak zeer vluchtig is doordat het nauwelijks op schrift is gesteld. Tegenwoordig wordt aan dat laatste echter van alles gedaan: het koeterengels van de computercracks, de sociobabbel van de yuppies, de spreektaal van de Hagenees, ze worden allemaal in populaire woordenboekjes opgetekend. Zo verscheen twee jaar geleden ook het eerste Nederlandse Homo-erotisch woordenboek, samengesteld door Arendo Joustra. (Zie Onze Taal 1990, blz. 118.) Een mooi uitgegeven boekje met zo'n 800 woorden en uitdrukkingen die op een of andere manier te maken hebben met homoseksualiteit: historische woorden, medische termen, scheldwoorden, schuttingtaal, buitenlandse woorden en zo meer. Het Homo-erotisch woordenboek bevat tevens lesbische termen, maar het aantal is vrij schamel - ze vormen nog geen vijf procent van de woorden. In een supplement op zijn woordenboek in het tijdschrift Homologie verontschuldigt Joustra zich daarvoor: `Als iets niet bestaat, kan ik het moeilijk verzamelen. Het aantal woorden dat op lesbiennes betrekking heeft, is nu eenmaal zeer beperkt.' Een bescheiden onderzoek leert echter dat er heel wat meer lesbotaal gebruikt wordt dan de veertig woorden die Joustra geeft.

Overigens zouden veel van de door Joustra verzamelde woorden evengoed thuishoren in een lesbo-erotisch woordenboek. Het is opvallend dat zowel homo's als lesbo's graag leentjebuur spelen: beiden gebruiken zij woorden uit het domein van de andere sekse, soms met een aangepaste betekenisomschrijving. Bijvoorbeeld: androgyn, beffen, bottom, doos, gevoelsgenoot, huisgenoot, macho, onze mensen, wrijfseks of zo zijn.

VAN ZWIJGEN NAAR TAALSPEL

Een andere betekenisverschuiving zien we bij woorden als flikker en pot, die zich van scheldnaam tot geuzenaam ontwikkelden. In deze verschuiving wordt de geschiedenis van de homoseksualiteit ongetwijfeld in de taal weerspiegeld. Woorden die betrekking hebben op homoseksualiteit of homoseksuele handelingen, en woorden die door homoseksuelen zelf gebruikt zijn, maken een historische verschuiving zichtbaar die grofweg loopt van zwijgen via zelfbenoeming naar taalspel.

Ook Joustra noemt dat zwijgen in zijn inleiding: tot in onze eeuw werden homoseksuele handelingen niet benoemd. Men sprak van `de onnoembare misdaad', `de onuitsprekelijke misdaad' of de `stomme zonde'. Voor taal ten aanzien van saffische handelingen geldt dit nog in veel sterkere mate. Feministen spreken in dit verband van doodzwijgen en van censuur door de patriarchale cultuur. Het is voor een vrouw nooit verboden geweest van een andere vrouw te houden, om de eenvoudige reden dat een `vrouw zonder man' niet bestaat in de patriarchale cultuur. De woordenschat inzake de vrouw is er volgens hen een in relatie tot de man, samengesteld uit twee dominante codes: de medische en de erotische. Van het begin af aan heeft het feminisme zich dan ook op de taal gericht. Omdat veel van de feministische taalhervormsters bovendien het lesbianisme omhelzen, kan het haast niet anders of het feministisch taalgebruik heeft sporen nagelaten in de lesbotaal. Andere belangrijke bronnen voor woorden uit de lesbotaal zijn: de klassieke oudheid, theologische termen, medische termen, en `slang'.

ZELDZAME VUILIGHEID

Er kan een tweedeling worden gemaakt tussen woorden die door `buitenstaanders' worden gebruikt om homoseksuelen/lesbiennes te benoemen en woorden die dienen ter `zelfbenoeming'. Nu is het opvallend dat woorden uit die eerste categorie, de benoeming door anderen, veel vaker op homoseksuele mannen van toepassing zijn dan op lesbische vrouwen. Je hoeft er het Bargoens woordenboek en Het Nederlands scheldwoordenboek maar op na te slaan om te zien dat er tegenover de schier eindeloze kanonnade scheldwoorden voor homo's - reetkever, poepstamper, aambeienlikker, darmgast, kontkonijn, enz. - slechts een handjevol honende bewoordingen voor lesbo's lijkt te bestaan - palenhater, beftekkel, sneetje verkeerd, pruikenduikster.

Waarschijnlijk heeft dit alles te maken met de aanvankelijke onzichtbaarheid van vrouwelijke homoseksualiteit: lesbiennes werden, als zij al bestonden, lange tijd met rust gelaten; er waren bijna geen woorden voorhanden om hen te benoemen. Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw werd vrouwelijke homoseksualiteit een aandachtspunt voor medici, moralisten, seksuologen en in hun kielzog kunstenaars. Goed, in de periode daarvoor was wel eens een `boosaerdighe vuyligheid' aan het licht gekomen en waren twee vrouwen wel eens op wederzijdse onzedelijke betastingen betrapt, maar vervolgingen van `tribades' hebben niet of nauwelijks plaatsgevonden. Voor het fin de siècle van de vorige eeuw had de stomme zonde vrijwel hoofdzakelijk betrekking op mannen. De oudste woorden voor gelijkgeslachtelijke handelingen tussen vrouwen zijn naar alle waarschijnlijkheid tribadie, saffisch vermaak en lollepotterij. Het woord lesbisch heeft in Nederland een veel minder lange geschiedenis. Maar ook een woord als lollepot heeft pas vanaf de negentiende eeuw uitsluitend betrekking op homoseksuele vrouwen.

LOLLIEPOP

In de loop van de negentiende eeuw wordt een veelheid aan medische termen geïntroduceerd voor homoseksuelen, die zowel op mannen als vrouwen van toepassing zijn: derde geslacht, urning, uraniër, geïnverteerde en tussenwezen. Bij `zelfbenoeming' worden die termen overgenomen of worden vaag suggererende woorden gehanteerd, die in het teken staan van het `anders', `verkeerd' zijn. Tot in de jaren vijftig benoemden lesbische vrouwen zichzelf zelden expliciet. En als ze dat al deden, leken ze bij voorkeur te kiezen voor eufemismen. Een mooi voorbeeld daarvan is het in die tijd gebruikte woord lolliepop, een vriendelijke verbastering van lollepot.

Volgens een van de geïnterviewde lesbiennes in het boekje Ongehuwd bestaan. Ongehuwde vrouwen in de jaren vijftig gebruikte men het woord lesbisch niet: ``Meestal werd uit nonverbale reacties opgemaakt of de ander `ook zo' was. Onder elkaar benoemden lesbische vrouwen zich met termen als `anders' en `van de verkeerde kant'." Ook uit andere bronnen blijkt dat homoseksuele vrouwen uit de jaren vijftig, naar eigen zeggen, nauwelijks over woorden voor hun `mentaliteit' beschikten. Zij hadden overigens, als we een van de respondenten uit de studie Verkeerde Vriendschap mogen geloven, lang niet altijd behoefte aan het doorbreken van het zwijgend verbond: `Het gaat niemand wat aan. Wij herkenden elkaar vroeger van het clubje. Dan wist je precies hoe laat het was. Maar daar sprak je niet over.'

LESBISCH-DIALECTISCH

Met de tweede feministische golf en de seksuele revolutie in de jaren zeventig komt daar verandering in. Het zwijgen wordt doelbewust doorbroken door de lesbisch-feministische `power of naming'; voor leuzen als pottenpracht, pottenkracht, liever lesbisch en lesbest bestaat geen schaamte. De lesbotaal heeft zich dan ongetwijfeld voor een groot deel genesteld in het feministisch taalgebruik, dat woorden voortbracht als zusterschap, seksefascisme, sekserolstereotypen, vriendinschap en radicalesbianisme. In de jaren tachtig heeft het feministisch taalgebruik langzaam maar zeker aan kracht ingeboet.

Op het eerste gezicht lijkt er de afgelopen tien jaar meer dan ooit sprake te zijn geweest van subcultureel taalspel. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de eindeloze variaties op de woorden lesbienne en pot: lesbo, lesba, lesbi, lessie, les, lesb, lesboy, lebbi, lebbisch, lessies, lepsische, lesbieus, lesbiaans, potje, pots, potterig, pottiaans, potteus , enz. En dan hebben we het nog niet eens over samengestelde woorden als: lesbo academico, leerlesb, motorles, kraakpot, bonneteriepot, kantoorpot, carrièrepot, kaspot, gelegenheidspot, weekendpot, voetbalpot, potje potent, enz. Het grootsteeds lesbisch sociolect wordt overigens niet alleen bepaald door een specifieke woordenschat. Zo is er in ieder geval in Amsterdam sprake van een typisch lesbisch toontje, door insiders wel als `lesbisch-dialectisch' betiteld. Het wordt gekenmerkt door het gebruik van neologismen, archaïsmen - weder, neder, medemaken, zeide, ietwat - agrammaticaliteiten en op papier veelvuldig gestrooi met hoofdletters. De toon ervan is te typeren als ironisch-barok, ergens tussen Reve en Burnier, maar dan uitbundiger.

KENMERKENDE STOERHEID

Door enige studies met betrekking tot lesbianisme en wat lesbische romans erop na te slaan, een greep uit de lesbo-media te doen en door her en der rond te vragen, verzamelden wij zo'n zeshonderd woorden. In dit lesbo-vocabulaire valt naast de eerder genoemde speelse woordvariaties de sociale etikettering op. Het gaat daarbij om classificaties die vooral in de eigen subcultuur opgeld doen, zoals: telegraafpot, c &a-pot, saareinpot, nickerbockerscene, cocpot, sociopot, punkpot, provinciepot, heterotrutje , enz. Allicht heeft de opkomst van deze - vaak onaardige - termen in de jaren tachtig te maken met een afweerreactie tegen de onderlinge solidariteit en het `wij-gevoel' van het lesbisch-feminisme uit de jaren zeventig.

Bestaan er in de homotaal opmerkelijk veel scheldwoorden en schuttingtaal voor de seksueel actieve, in de lesbotaal moet bovenal de `butchy'-pot het ontgelden. Er bestaat een keur aan (vaak negatief bedoelde) woorden ter aanduiding van stevig gebouwde, masculien geklede, enigszins viriele lesbiennes: vrachtwagenchauffeur, dieseldyke, bulldyke, bulldozer, karrepaard, camioneuse, blauwbaard, enz.

De hedendaagse lesbo is niet alleen hierin grof in de mond. Op erotisch gebied blijkt zij de `stratemakerstaal' niet te schuwen, want wat te denken van krachttermen als: lekkere stoot, plat leggen, slettebak, uit de broek glijen, enz.

Het gebruik van dergelijke klassieke machotaal kan worden geïnterpreteerd als `linguïstische crossdressing': tegenover de verwijfdheid van de nichtentaal tekent zich de stoerheid van de lesbotaal af.

Overigens lijkt de `hardere' lesbotaal vooral iets van de laatste tijd, zeker als het om de benoeming van seksuele handelingen en variaties, plus de daarbij gebruikte speeltuigen gaat. Soms levert dat mooie termen op als Fingerspitzengefühl , vaak is het vocabulaire dienaangaande echter vrij plat.

Maar wat in elk geval geconstateerd kan worden, is dat de lesbotaal bestáát en bovendien sterk in beweging is.

Van Hanneke Kunst en Xandra Schutte verscheen eerder dit jaar in het tijdschrift Homologie (jrg. 13, nr. 1) over lesbotaal het artikel Aardbeienseks, Befkonijn, Camineuze, een aanzet tot een lesbo-ABC.

Selectie uit de woordenlijst Lesbotaal

beddedood, het verdwijnen of in sterke mate afnemen van de seks in de loop van een langdurige relatie. Ook beddeath.

butch, oorspronkelijk de partner die de mannelijke rol inneemt in oud-potteuse relatie. De vrouwelijke wederhelft is de femme. Tegenwoordig meer een benaming voor een pot met een stevig postuur en masculien uiterlijk en gedrag. Ook butchy, butch/fem-cultuur en butch/fem-relatie.

camioneuse, vrachtwagenchauffeur; stevige, stoere pot. Ook dieseldyke.

collega, aanduiding voor mede-lesbo, `Kijk, collega's!' (gehoord op het naaktstrand in Zandvoort).

confricatrices, lesbiennes, letterlijk `wrijfsters'. Ook fricatrice, schuifster, schuurmeid, tribade (van het Griekse Tribein, betekent ook wrijven) en wrijfseks.

coupe speciale, potteuse haardracht: `Overigens: hoe komt het dat kappers zo feilloos de coupe speciale aanbrengen, ook bij de langharigste, schuwste, zich van zichzelf nauwelijks bewuste g.g.'s, zodra die zich laten knippen?' (Burnier, De huilende libertijn). Ook enbrosse, jo-nekje, pottencoupe, Saareincoupe en stekelkopje.

dijk, lesbische vrouw met mannelijke allure. Ook dyke.

g.g.-tje, gevoelsgenote, uit te spreken als gégé-tje (Burnier, De huilende libertijn). Een variatie is p.p.-tje, potentiële pot, uit te spreken als pépé-tje.

lollepot, verouderde benaming voor vrouw die ontucht pleegt met andere vrouw; oorspronkelijk was een lollepot een stenen pot met gaten in het deksel (Woordenboek der Nederlandsche Taal); komt van lollen , d.w.z. de dijen koesteren (Kiliaan) of met gespreide onderbenen het onderlijf warmen onder de rok boven een pot (Van Dale). Ook lollepotteri j of lolliepop (benaming uit jaren vijftig).

muzikaal, lesbisch, `Oh, die is lekker muzikaal.' Ook muzikaal talentje. Ook zang geven (reageren op lesbische avances).

saffische liefde, lesbische liefde, komt van Sappho, Griekse dichteres die de liefde onder dames bezong. Ook saffisch vermaak, sapphist, sapphijn.

vanilleseks, softe seks, met als voornaamste bestanddelen kussen, strelen, aaien en blazen. Tegenovergestelde van SM. Ook bambiseks, blaasseks en knuffeltjesseks.

Vae-Solist, naar de populaire lesbische tendensroman Vae-Solis (1946) van Marie-Doudart de la Gree. De dienstbode van Doudart kondigde het lesbisch bezoek aan met: `Mevrouw, daar is weer zo'n Vae-Solist.' Ook vaesolistenliefde.

verkeerde natuur, lesbische aard.

verloofde, vaste partner. Ook VJV (Veeleisende Jonge Verloofde), female husband, mijn man of mijn vrouw.

OPROEP

Dit najaar verschijnt bij Uitgeverij Prometheus Lesbiaans, Lexicon van de lesbotaal, van Hanneke Kunst en Xandra Schutte.

Mocht u nog woorden en uitdrukkingen kennen die in de woordenlijst opgenomen kunnen worden, dan kunt u deze voor de auteurs zenden aan het secretariaat van het Genootschap Onze Taal:

Laan van Meerdervoort 14 A 2517 AK Den Haag

MAAK DAT DE KACHEL WIJS!

Al voor het tijdstip dat Onze Taal het begrip `malapropisme' ging hanteren voor woordversmeltingen, verhaspelde uitdrukkingen en andere ontsporingen in taal, verzamelde mevrouw Janny Garrits te Hilversum jarenlang dergelijke ontsporingen, zonder dat het fenomeen voor haar een naam had. Nauwgezet noteerde zij allerlei verhaspelingen die op radio en tv werden uitgesproken, vaak met de naam van de spreker.

De redactie van Onze Taal wil de lezers een bloemlezing uit die verzameling niet onthouden. Wij kozen speciaal de verhaspelde uitdrukkingen die als een soort zoekplaatje uw taalgevoeligheid kunnen testen. Achter elke verhaspeling gaan twee (of soms meer), meestal in betekenis verwante, gangbare Nederlandse uitdrukkingen schuil. Deze selectie leek ons een goede illustratie bij het artikel van de heer Hooghe.

Dat komt je koud op je dak vallen. Dat heeft Marion uit de mouw gezogen. Na de toespraak moest Van Dam zijn billen blootgeven. Zij is naast de boot gevallen bij de prijsuitreiking. Dat geeft je dan echt een steek onder je hart. Die fietsen vliegen als broodjes weg. Door zo gekleed te gaan, sla je een blunder. Ik hou er niet van om iemand in de luren te nemen. Na die keer was bij Lia de boot vol. Zij gingen als kippen op het geschreeuw af. Daarna werden zij met de rug aangekeken. Het plan werd plotseling op de proppen gebracht. Richard ging even een frisse neus scheppen. Zij had er veel uit kunnen opsteken. Vanaf die dag liep hij weer op vrije voeten. Na dagenlang verhoor ging hij door de mand. Op m'n werk liet ik me nooit de les voorlezen Dat was voldoende om er de brui in te gooien. Dat moet je niet in je lijf durven halen. Je ergens aan te buiten doen. Hij liet de hele zaak in 't honderd draaien. Ze liep zich het zweet in de sloffen. Het initiatief liep de mist in. Dat kun je op je vingers nafluiten. Ik kneep 'm als een dooie dief. Zij heeft het toch maar voor elkaar gefikst. Hij woont al jaren op eigen benen. Je gaat nu toch niet die oude kastanjes uit het vuur halen. Maij Weggen werd flink over de hak gehaald. Ga d'r maar tegenaan staan als er zoveel moet gebeuren. Toen was voor haar de emmer vol. En een ander strijkt er dan met de poen vandoor. Hij vist altijd naast het net. Ze bulken in het geld. We kunnen er lang en kort over zijn. Er ging bij mij een lichtje branden. Dat zit wel in goede handen. Het ligt haar niet breed voor het oprapen. Die heeft het licht ook niet uitgevonden. 't Is niet allemaal koek en ei wat er blinkt. Maak dat de kachel maar wijs! Hij legde de vuile was op tafel. Toen moesten ze met hun kop in 't zand bijten. Ik heb dat aan den lijve meegemaakt. Die zaak groeit buiten de perken. Je kan er geen pijl omheen trekken. Ik stond te knikken op m'n knieën. De zaak liep in 't water. Alles langs je kouwe kleren laten afglijden. Dat werd hem in de mond gepraat. We knokken d'r hard aan. Elkaar de haren invliegen. Zo loopt het wel goed in de mist. Er lag toen een enorme druk op z'n schouders. Ik stond er verbaasd van. De vereniging scoorde hoge ogen op het festival. Zij brak in tranen uit. Die ligt onder de groene aarde. Het trok mij wit voor de ogen. Hij weet zich van de prins geen kwaad. Iets in twijfel slaan. Er komt een addertje onder het gras kijken. De problemen sprongen de pan uit. Daar durf ik mijn vingers voor in het vuur te steken. Een appeltje achter de hand houden. Iets op een andere boeg gooien. Dat groeit me boven mijn pet. Het viel wel in de gaten dat er iets weg was. Een balletje kan raar lopen. In het vuur springen voor iemand. Dat viel bij hem in het verkeerde keelgat. Daar steken wij de loftrompet voor uit. Die vissen hebben het loodje moeten laten. In de schoenen gaan zitten van een ander. Ik zie er een zwaar hoofd in. Iets in je achterhoofd knopen. Dat komt dik voor de bakker. Het ging door m'n hart toen ik het zag. Ze gaan niet goed met elkaar overweg. We hebben de zaak in goede banen gekregen. De man sloeg een blunder toen hij erom vroeg. De tekst wil me niet te binnen vallen. Af en toe moet je gewoon op je stutten staan. Je kon een muis horen vallen. Het lachen zal hem nog wel bekomen. Hij ligt de hele avond voor de buis gekluisterd. Na de ontvoering kwam de zoekactie snel op touw. D'r is geen touw tussen te krijgen. Dat moet u als zoete broodjes in de oren klinken. Dat zal een hele heisa worden. Zoals de kaarten er nu voor staan... Hij is er met beide voeten ingetuimeld. De baas blies meteen hard van wal. Als door een wonder getroffen. Die zaak is zo rot als een mandje. Ze liggen er niet ondersteboven van. Raar op je neus kijken. Daar heb ik kosten noch moeite voor gedaan. In pak en as zitten.

Mutoscoop W.A. Selders - Zwanenburg

Bij het zoeken naar genealogische gegevens stuitte ik op het woord Mutoscopen-compagnie. Veel mensen hebben hun best gedaan om de betekenis van dit woord te vinden, maar het heeft niet mogen lukken. Ik trof het woord aan in een verslag van 1912. Daarin werd vermeld dat iemand directeur en feitelijk enig aandeelhouder `eener N.V. Mutoscopen-Compagnie' was. De mutoscopen stonden over het gehele land verspreid en waren op dat moment grotendeels door weer en wind vergaan. Is er iemand die nog regelmatig door een mutoscoop kijkt? Alle inlichtingen omtrent dit apparaat zijn welkom.

Wat is `normaal'? J.M. Spier - Heiloo

Het is opvallend dat bij weeroverzichten en -voorspellingen meestal wordt gesproken over `normale' temperaturen in plaats van `gemiddelden'. Naar mijn mening is dat niet juist. Immers, normaal betekent: in overeenstemming met een bestaande en bekende, al dan niet subjectieve norm . Een `gemiddelde' daarentegen is een empirisch en objectief gemeten waarde tussen - mogelijk extreme - uitersten.

Geen enkele instantie is bij machte een `norm' te stellen waaraan ons klimaat of het weer zou moeten voldoen. Wij kunnen alleen het verloop van temperatuur, regenval, enz. meten en zo op een gemiddelde uitkomen voor een bepaalde plaats en tijd; een gemiddelde dat wel een vast punt zal benaderen, maar ook door alle volgende waarnemingen wordt beïnvloed.

Met andere woorden: als het in hetzelfde jaar veel te koud en te nat is, en daarna een jaar weer te warm en te droog, is dat naar ons gevoel niet `normaal', maar `gemiddeld' wel precies juist! Dus KNMI: let op uw taalgebruik.

`BEVROREN NEERSLAG' UITERST ZELDZAAM Kees Floor - weerkundig medewerker van de Volkskrant, De Bilt

Water kent in de dampkring vele verschijningsvormen. Een aantal daarvan bespreekt Marlies Philippa onder de kop `Bevroren neerslag' in Onze Taal van april 1991. De schrijfster noemt: sneeuw, hagel, ijzel, ijsregen, onderkoelde regen, rijp en witte dauw. De titel van haar bijdrage suggereert dat het hier gaat om zeven soorten bevroren neerslag. Mijns inziens is van deze zeven alleen ijsregen bevroren neerslag; in alle andere gevallen dekt de vlag de lading niet.

Om te kunnen spreken van bevroren neerslag moet zijn voldaan aan ten minste twee eisen: 1. het moet gaan om neerslag; 2. de neerslag moet bevroren zijn.

Rijp en witte dauw voldoen niet aan de eerste voorwaarde. Rijp en dauw vallen nu eenmaal niet als vaste stof of vloeistof uit de hemel; ze vormen zich in koude nachten uit het teveel aan waterdamp in de omringende, afgekoelde lucht. Witte dauw is niets anders dan bevroren dauw (met een rijplaagje, zie verderop) en dus evenmin neerslag.

Ook ijzel voldoet niet aan de eerste eis. Hij valt niet op de aarde, maar ontstaat op het moment dat neerslag, meestal regen, in aanraking komt met een ijskoud aardoppervlak of voorwerp. Daarbij vormt zich gewoonlijk een dun ijslaagje. In plaats van uit regen of onderkoelde regen kan zo'n ijslaagje ook optreden bij ijsregen.

Van de vier overgebleven verschijningsvormen van water voldoen de meeste niet aan de tweede eis. Het duidelijkst is dat bij onderkoelde regen, een neerslagvorm die bestaat uit vloeibaar water met een temperatuur onder nul, maar waarbij desondanks nog geen bevriezing is opgetreden. Ook bij sneeuw kan men echter onmogelijk spreken van bevroren neerslag. Sneeuw vormt zich namelijk uit waterdamp die in een wolk direct is overgegaan in ijs en die verder aangroeit door meer waterdamp naar zich toe te trekken. Er treedt geen overgang op van vloeibaar naar vast en er vindt geen wijziging plaats die deze neerslagvorm ondergaat door vorst.

Hagel zou ik evenmin `bevroren neerslag' willen noemen. Hagel ontstaat wanneer neerslagelementen in een buienwolk tijdens de op- en neergaande luchtbewegingen waardoor ze worden meegevoerd nu eens in lucht rondzweven met een temperatuur boven nul, dan weer in lucht met een temperatuur onder het vriespunt. Het afwisselend bevriezen en ontdooien is essentieel voor de vorming van hagel.

Wanneer men het eens is over wat neerslag is en wat niet, zijn de problemen die het gebruik van `bevroren' neerslag met zich meebrengt, te omzeilen door het over `vaste' neerslag te hebben.

Het artikel `Bevroren neerslag' bevat ook een opmerking over zwart en wit ijs. Zwart ijs krijgt een negatieve klank toegedicht: lelijk, donker en verraderlijk. Wit ijs daarentegen blijkt mooi gevonden te worden. In Nederland is de uitdrukking zwart ijs bekend in schaatskringen; zwart ijs heeft daar zeker geen ongunstige betekenis, want je kunt er prima op schaatsen. IJs is `zwart' als het ontstaat uit vloeibaar water en er tijdens het bevriezen weinig lucht in het ijs blijft zitten. In feite is het ijs niet zwart maar doorzichtig; de donkere ondergrond die door het ijs heen zichtbaar is, geeft het ijs zijn zwarte tint. Wit ijs bevat veel lucht of luchtbelletjes. IJs dat zich direct uit waterdamp vormt, zoals rijp en sneeuw, bevat veel lucht en is dus altijd wit. De witte `kleur' wordt veroorzaakt door de verstrooiing van op het ijs vallend licht door de lucht in het ijs. Als witte dauw niet meer zou zijn dan bevroren dauw zou het anders heten; de witte tint ontstaat door rijpafzetting op de bevroren dauwdruppels.

Naschrift redactie Onze Taal

Een kop van een artikel behoeft als vlag niet per se de hele lading te dekken, en dit is niet alleen in Onze Taal het geval. Een belangrijkere kanttekening is nodig bij de opmerking van de heer Floor `Wanneer men het eens is over wat neerslag is en wat niet...' Daarover valt inderdaad te twisten. Het woordenboek der Nederlandse woordenboeken, het WNT, geeft in deel IX in kolom 1795 bij `neerslag' de definitie `als naam voor water dat uit de dampkringslucht wordt afgescheiden'. Moderne woordenboeken beschrijven `neerslag' bijna uitsluitend als water dat in vaste of vloeibare toestand op de aarde valt.

APARTHEID

K. Groeneveld - Apeldoorn

In het artikel `Olandesismi' (aprilnummer, blz. 13) bespreekt de heer Alex Verstegen enkele internationaal verspreide leenwoorden uit het Nederlands die ook in het Italiaans zijn terechtgekomen. Daar wil ik een kanttekening bij plaatsen. Bij het overnemen van afrikaans, boer(o) en apartheid heeft niet het contact tussen het Nederlandse en Italiaanse taalgebied een rol gespeeld. Zo heeft het woord apartheid internationale bekendheid gekregen via de andere hoofdtaal van Zuid-Afrika, het Engels. Dit woord is inmiddels in vele andere talen overgenomen, ook in het Nederlands. In de betekenis waarin apartheid bekend is geworden, is het geen Nederlands woord, maar een Afrikaans leenwoord.

BUITENLANDSE TREMA'S

Poul Stolp - Culemborg

In het aprilnummer vergelijkt Harry Cohen op blz. 18 het gebruik van het trema in enkele Europese talen. Ik zou hier nog iets aan willen toevoegen. In het Duits bestaat het trema naast de umlaut wel degelijk, namelijk op de e en op de i. Ik ben het tegengekomen in bijbelse namen, bijvoorbeeld bij Jahasiël, Jaïr, in verschillende bijbelvertalingen. Voor het Engels dient nog vermeld te worden dat het trema gebruikt wordt om aan te geven dat een e niet stom is, bijvoorbeeld in de bekende eigennaam Brontë.

JOUNE(N), JOUNT

A. Moraal - gepensioneerd journalist, Nijmegen

De heer P.M. Kaashoek te Tilburg signaleert in Onze Taal nr. 4 het woord joune als kindertaalvariant van het zelfstandig gebruikte bezittelijk voornaamwoord jouwe. (Mag ik de joune?)

In aansluiting hierop meld ik een gelijksoortige kindertaalvariant. Twee van onze kinderen, die zijn geboren in Groningerland en daar tot hun tiende en zesde jaar hebben gewoond, gebruikten ook het bezittelijk voornaamwoord joune, maar dan zonder lidwoord. (`Mag ik joune even?') Ook heb ik ze joun, jounen en jount horen zeggen. (Dit is joun boek; dat schrift is jount; mag ik joune(n)?) Een verklaring voor deze varianten ligt voor de hand: joun, jount en joune(n) zijn in dit geval `Nederlandse' vormen van de Groninger bezittelijke voornaamwoorden joen (jouw) en joennt (de/het jouwe).

Volgens een kenner van de `Grunneger toal' (het gaat hier om het Fivelgoër dialect) betekent joennt ook `van jullie' of `van u, de/het uwe'. Verder is volgens hem `van mij, de/het mijne' miennt; `van hem, de/het zijne' ziennt; `van haar, de/het hare, van hen, de/het hunne' heurent; `van ons, de/het onze' onznt; `het mijn en het dijn' miennt en diennt.

Overigens heb ik onze kinderen nooit mijnt, zijnt of onsnt horen zeggen...

CURIEUS ITALIAANS

Sophie J.M. Josephus Jitta - Italiaans Seminarium, Universiteit van Amsterdam

In het meinummer van Onze Taal staan vele aardige stukjes over culinaria. Wat jammer dat er in de bijdragen waar sprake is van Italiaans fouten zijn geslopen. In het stukje op blz. 7 over kumquats en kiwi's van de hand van Hans Heestermans staat bijvoorbeeld macaroni en canelloni te lezen. De correcte spelling van deze woorden luidt echter maccaroni en cannelloni. Overigens is maccaroni in het Italiaans ongebruikelijk en kom je veeleer maccheroni tegen.

In hetzelfde stukje wordt vervolgens melding gemaakt van salami en mascarpone. Hier past enige reserve. Salami is namelijk geenszins een worstsoort, maar simpelweg de meervoudsvorm van salame, de verzamelnaam voor (uit varkensvlees bereide) worst. Mascarpone is een zoetige, volle roomkaas uit Lombardije en is in Nederland niet of nauwelijks verkrijgbaar. Wat de Nederlandse winkelier mascarpone noemt, is in feite gorgonzola die door toevoeging van mascarpone (je kunt de laagjes zien) `verzacht is'.

ITALIAANSE SPRAAKVERWARRING

Alex Verstegen - student Italiaans, Amsterdam

In het Italiaanse restaurant dat de heer Heestermans in het meinummer beschrijft, serveert men lekkere lasagna. Helaas is de menukaart van de Italiaanse restaurants in Nederland bijna net zo aangepast aan onze taal en smaak als die van de Chinese. In Italië bestelt men namelijk lasagne, daar lasagna slechts betrekking heeft op een der verwerkte deegplakken.

De heer Heestermans heeft kennelijk boodschappen gedaan bij AH en daar een pak smakelijke diepvries- tagliatelli gekocht en echte salami voor op de boterham. Goed dat hij niet in een Italiaanse supermarkt stond, want dan had men hem eerst raar aangekeken en vervolgens veel worsten in zijn kar gestopt. De juiste term is tagliatelle. Toen AH zijn diepvriesversie van dit produkt introduceerde, prijkte op de verpakking de verkeerd gespelde vorm van dit woord. Na enkele maanden herstelde 's lands taalgevoeligste kruidenier de blunder.

Naschrift redactie Onze Taal

Mevrouw Josephus Jitta en de heer Verstegen maken bezwaar tegen Heestermans' behandeling van enkele Italiaanse namen voor gerechten. Hebben ze gelijk?

Op het eerste gezicht wel. Wie in een Italiaans woordenboek de gerechtnamen opzoekt, zal maccheroni, tagliatelle, lasagne en tutti quanti aantreffen. Bovendien verklaart Van Dale in zijn voorwoord: `Eigenlijke vreemde woorden zijn zulke die zonder verandering uit een andere taal zijn overgenomen, met behoud van de uitspraak (...). Zij worden uit den aard der zaak net zo geschreven als in de oorspronkelijke taal.'

Toch zijn wij geneigd Heestermans althans ten dele te volgen. Van Dale is immers een Nederlands woordenboek, dat als eerste en hoogste plicht heeft: informatie geven over vorm en betekenis van Nederlandse woorden waarmee Nederlanders communiceren. Nu weet iedereen dat zo'n beetje elk gerecht dat we importeren aan de Nederlandse smaak wordt aangepast. Standaardvoorbeelden zijn de salades die we bij de slager kopen, die wat vorm, inhoud en smaak betreft helemaal niets meer te maken hebben met de groente. Woordenboekenmakers kunnen niet anders dan deze gebruiksbetekenis van het woord in hun woordenboek vastleggen. Daarom staan wij achter Heestermans' omschrijving van salami/e.

Wat geldt voor de betekenis, geldt ook voor de vorm. Als op alle pakken van een Zaanse firma sinds jaar en dag macaroni staat, en gewone taalgebruikers hun wenkbrauwen optrekken bij maccheroni, dan heeft Van Dale de plicht om ten minste macaroni op te nemen. Voor produkten die net geïntroduceerd worden, ligt de afweging iets anders. Alerte polygloten kunnen ervoor zorgen dat de oorspronkelijke woordvormen geen geweld wordt aangedaan. Dat bewijst inzender Verstegen met zijn opmerking over tagliatelle.

KNUPPELENDE KNUPPELAARTJES?

Drs. A.W.F. Timp - mathematicus, Maarssen

In het aprilnummer van Onze Taal vraagt K. Roskam zich af waarom journalisten nog steeds de fout begaan bij een gijzeling de dader gijzelaar te noemen in plaats van het slachtoffer, terwijl iedereen bij martelaar wél beseft dat de aanduiding op het slachtoffer betrekking heeft.

Martelaar is niet overtuigend als bewijs. Immers, met uitzondering van martelaar en gijzelaar houden alle andere woorden op -aar een actieve rol in van de aangeduide persoon: mopperaar, wereldverbeteraar, etc.

Toen mijn dochter van twee onlangs een verdwaalde bal in het bos vond, zei zij spontaan: `Ik ben een echte vindenaar', en niet `Hé, daar ligt een vindenaar'. Zo zal iedereen die het woord martelaar voor het eerst hoort, aannemen dat het betekent `iemand die martelt'. Om daarna te leren dat dit onjuist is. Hetzelfde geldt voor gijzelaar. Toen gijzelingen begin jaren zeventig in zwang raakten, verbaasde ik me er als pre-puber over dat sommigen met gijzelaars de slachtoffers bedoelden.

Martelaar druist minder tegen het taalgevoel in dan gijzelaar, omdat het niet `iemand die gemarteld wordt' betekent. Zo is een zin als `De beul kende geen genade met zijn martelaar' ondenkbaar in het Nederlands.

Martelaar heeft een specifieke, bijna figuurlijke betekenis: `iemand die om een ideaal is vervolgd en door mede-idealisten als een voorbeeld wordt beschouwd'. Dit zorgt ervoor dat niemand door zijn taalgevoel op het verkeerde been wordt gezet.

Gijzelaar betekent wél gewoon `iemand die gegijzeld wordt'. Daardoor hebben veel mensen (vooralsnog) een onbewuste, door het taalgevoel gevoede weerstand tegen deze betekenis. De kans op het maken van een `fout' door het taalgevoel te volgen en gijzelaar in actieve zin te gebruiken, is dan ook groot.

Welbeschouwd is de naam gijzelaar voor het slachtoffer een miswoord. Niemand zal toch ooit zeehondebaby's knuppelaartjes noemen?

We kunnen het gijzelen daarom maar beter aan de gijzelaars overlaten!

VERGELIJKEN VAN SPREEKWOORDEN

J. Posthumus - ex-medewerker Anglistisch Instituut, RU Groningen

Spreekwoorden en zegswijzen blijken vaak sterk cultuurbepaald, en ze vormen dan ook een aanzienlijk probleem voor de vertaler. Natuurlijk zijn er boeken die zich met spreekwoordvergelijking bezighouden, maar in de praktijk blijken zulke werken, waarvan de schrijver natuurlijk niet graag met de mond vol tanden staat, nogal eens wonderlijke kost op te dienen. Dit blijkt overduidelijk uit Riemer Reinsma's `Gezegden over brood hier en over de grens' (mei 1991, blz. 25-26), waarin voorbeelden uit dit soort werken kennelijk voor zoete koek zijn overgenomen.

Wat het Engels betreft, zijn vijf van de tien gegeven voorbeelden in het hedendaagse Engels volstrekt onbekend, in het geval van `thick friends' zelfs domweg fout. Tegenover de Nederlandse gezegden die we allemaal goed kennen, staat dus helaas een aantal buitenlandse voorbeelden zonder enige gebruikswaarde. Ook bij de in het huidige Engels wél bestaande uitdrukkingen kunnen ten behoeve van de lezer nog wel wat puntjes op de i worden gezet. `To bring home the bacon' heeft niets te maken met `de kost verdienen'; het betekent zoveel als `het voor elkaar krijgen', `het 'm lappen'. `Eat humble pie' doe je eigenlijk niet zozeer wanneer je iemand milder wilt stemmen (`zoete broodjes bakken'), als wel wanneer je beschaamd je eigen ongelijk moet bekennen. De uitdrukking die tegenwoordig in zwang is om `dikke' vriendschap aan te duiden, is eerder `hand in glove' dan het wat ouderwetse `hand and glove'.

Ten slotte is het misschien aardig te weten dat `meat' in het al enige eeuwen oude gezegde `one man's meat is another man's poison' destijds nog `voedsel' in algemene zin betekende.

MET DE BILLEN BLOOT

J. Wolswijk - Kerkrade

In een gesprek met een collega beweerde ik laatst van iemand dat hij `best wel lollig uit de broek kon komen'. Toen mijn collega in de lach schoot, realiseerde ik me wat ik gezegd had. Hoewel ik er niet zeker van ben of hier sprake is van een echt malapropisme - de juiste zegswijzen (lollig uit de hoek komen/lolbroek) waren mij namelijk bekend - vond ik het voorval aardig genoeg om in te sturen. Daarbij werd ik extra aangespoord door het artikel `Malle propismen' waarin F. Jansen constateert dat inzenders slechts oog hebben voor de splinters bij anderen.

OLANDESISMI

J. Vromans - Université Libre de Bruxelles, Brussel

In het artikel `Olandesismi - Nederlandse leenwoorden in het Italiaans' (Onze Taal nr. 4, april 1991) van Alex Verstegen staan mijns inziens een paar onnauwkeurigheden.

Het is niet zeker of het Italiaanse woord droga aan het Franse drogue is ontleend; sommige Franse etymologen nemen aan dat eerder het omgekeerde het geval is. Mocht er wél sprake zijn van ontlening aan het Frans, dan staat nog te bezien of aan het Franse woord een Nederlands droog ten grondslag ligt; hier kan ook een Middelnederduitse vorm in het spel zijn.

Dat het Italiaanse fambrosa uit het Franse framboise is ontstaan, is heel aannemelijk, maar dat het Franse woord op het Nederlandse braambeezie teruggaat, is omstreden.

Het woord lanzichenecco komt niet uit het Nederlandse landsknecht, maar uit het Duitse Landsknecht (Ned. landsknecht en Fr. lansquenet trouwens óók!).

Dat het Italiaanse machignone direct uit makelaar zou komen, lijkt me onwaarschijnlijk; hier moet, gezien de vorm, eerder gedacht worden aan het Franse maquignon.

Het Italiaanse scorbuto is heel zeker uit Middellatijns scorbutus ontstaan, maar minder zeker is of dit woord op het Nederlandse scheurbuik teruggaat.

Verantwoordelijk zijn P. Werneri - Amsterdam

Responsibility wordt in het Engels anders gebruikt dan verantwoordelijkheid in het Nederlands. Bij ons kan men zeggen `hij is verantwoordelijk voor de verkoop/voor het verkoopbeleid'. Maar met `hij is verantwoordelijk voor de slechte verkoopresultaten' heb ik moeite. Het klinkt mij in de oren alsof het zijn taak is voor slechte verkoopresultaten te zorgen. Beter lijkt het mij te zeggen dat de slechte verkoopresultaten aan hem te wijten zijn, door zijn schuld zijn ontstaan. In het Engels heeft responsible naar mijn gevoel wel deze twee betekenissen. In artikelen die kennelijk uit het Engels in het Nederlands zijn vertaald, kan een stof, een bacterie, een omstandigheid, enz. `verantwoordelijk' zijn voor een reactie, een ziekte, enz. Hier zou responsible toch zeker met `is de oorzaak' dienen te worden vertaald.

Het kastje van Barbanelle [1] De persoonlijke noot in woordenboeken Ewoud Sanders

In de inleiding van de laatste druk van de grote Van Dale staat een waarschuwing: `Dat in zaken waarvan de waardering louter een kwestie van smaak is ook de lexicograaf een persoonlijke noot mag laten horen, beschouwt de bewerker als een onbetwistbaar recht, waarvan Samuel Johnson de beschermheer is.'

Dit voorbehoud was niet echt nodig geweest, want definities waarin de persoonlijke mening van de lexicograaf doorklinkt, komen in de elfde druk van Van Dale nauwelijks voor. De bewerker van het eerste gedeelte van het alfabet, de Leuvense hoogleraar dr. G. Geerts, heeft zich naar eigen zeggen alleen even laten gaan bij de definitie van belgenmop: `als aardigheid bedoelde anekdote waarin vooroordelen over de Belgen gelucht worden', een omschrijving die wordt gespiegeld bij hollandermop.

VOORLIEFDES

Dr. Hans Heestermans, bewerker van het tweede gedeelte van het alfabet, veroorloofde zich bij de eigenlijke definities geen enkele vrijheid, maar pakte wel verschillende keren uit in de voorbeeldzinnetjes. Hoewel Van Dale ruim 234.000 trefwoorden telt, zijn veel van die zinnetjes inmiddels al ontdekt. Dat een van de voorbeeldzinnen bij punt luidt `achter Dr en Mr hoort geen punt', terwijl in een inleidend hoofdstuk toch duidelijk staat `achter titels schrijft men ook steeds een punt', leidde in 1988 zelfs tot een `puntenstrijd' in Onze Taal.

Heestermans woont in Leiden, niet ver van het station, en het voorbeeldzinnetje dat hij bij stationsgebouw geeft - `het nieuwe station te Leiden is bijzonder lelijk' - haalde zelfs het Leidsch Dagblad. Een lezer van de Volkskrant ontdekte dat Heestermans, als het op voetballen aankomt, een duidelijke voorliefde heeft voor Ajax: `Feyenoord werd helemaal weggespeeld door Ajax', `Ajax schakelde in de halve finales van de Europacup Liverpool uit' en `de tussenstand bij Ajax-Feyenoord is 3-1'. Cruyff schittert ten minste zes keer in Van Dale: `Cruyff trof twee keer doel' en verder bij scheidsrechterlijk, technisch, uitwerpen, spreekkoor (`er klonken spreekkoren: Cruyffie, Cruyffie!') en scanderen. In voorbeeldzinnen bij kopbal, koppen, bekeken, tackle en schijnbeweging gloriëren andere Ajacieden, terwijl Kist, indertijd een speler bij AZ'67, er bij score een stuk minder goed vanaf komt: `Kist kan niet meer scoren, de laatste weken'.

In andere voorbeeldzinnetjes is de persoonlijke noot een stuk moeilijker te achterhalen. Alleen wie net zoals Heestermans zijn jeugd doorbracht in Bergen op Zoom, zal beseffen dat met het zinnetje `Dosko won met een 3-2 score', het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal een sportieve prestatie vereeuwigt van de plaatselijke voetbalclub Door Ons Samenspel Komen Overwinningen. En om te weten wie nu zo overtuigend een personage uit de Gijsbert van Aemstel kan vertolken, zoals blijkt uit het zinnetje `Marijke zette een schitterende Badeloch neer', moet men nog dieper in het privéleven van Heestermans zijn doorgedrongen. Het verbaast dan niet meer om bij wegspelen, na het zinnetje over Ajax, te lezen: `de actrice M. speelde haar medespelers volstrekt weg'.

GEWETENSNOOD

Maar toch, zinnetjes als deze verbleken bij wat Samuel Johnson in 1755 in zijn Dictionary of the English Language zette. Het beroemdst is zijn definitie van oats (haver): `A grain, which in England is generally given to horses, but in Scotland supports the people'. Zijn omschrijving van lexicographer: `a writer of dictionaries, a harmless drudge, that busies himself in tracing the original, and detailing the signification of words' kreeg een ereplaats in de Oxford English Dictionary.

Maar ook bij begrippen als Grub-street, Whig, excise en net gaf Johnson zijn eigen mening ten beste, soms zelfs zonder ook maar iets duidelijk te maken over de eigenlijke betekenis van het woord. Zijn definitie van pensioen: `An allowance made to anyone without an equivalent. In England it is generally onderstood to mean pay given to a state hireling for treason to his country', bracht hem later in gewetensnood. Toen hij in 1762 van koning George III een staatspensioen kreeg aangeboden, vroeg Johnson aan zijn vriend Sir Joshua Reynolds of hij dit wel kon aanvaarden, gezien de neerbuigende omschrijving in zijn woordenboek. Hij eiste zelfs dat zijn vriend, alvorens te antwoorden, er eerst een nachtje over zou slapen, zo hoog nam hij het op. Maar Reynolds wees Johnsons bedenkingen van de hand en tot zijn dood in 1784 genoot de beschermheer van de normatieve definitie van een toelage van driehonderd pond per jaar.

`ZELFS GROTE MENSEN...'

De beste Nederlandse leerling van Johnson is zonder twijfel C. Kruyskamp, de man die Van Dale tot een begrip maakte. De waarschuwende woorden waarmee dit stukje begint, zijn dan ook van hem. Hij schreef ze in juni 1975, in de inleiding van de tiende druk van Van Dale. Dat is ook de druk waarin de meeste persoonlijke kanttekeningen worden geplaatst. De drie beruchtste voorbeelden zijn: kosmonaut: `een ietwat hyperbolische benaming, voor personen die een klein sprongetje in de kosmische ruimte doen, door zich b.v. naar de maan of een planeet van ons zonnestelsel te laten schieten, ruimtevaarder'; popmuziek: `benaming voor zekere, oorspr. op de rock-'n-roll gebaseerde, bij jeugdige en onrijpe personen in de smaak vallende hedendaagse amusementsmuziek...' en volleybal, een woord dat in de achtste druk (1961) voor het eerst wordt omschreven als: `door twee ploegen van zes spelers gespeeld balspel waarmee zelfs grote mensen zich wel vermaken, bestaande in het heen en weer slaan van een bal over een net'. Maar er zijn er nog veel meer, zoals bijvoorbeeld geprogrammeerd onderwijs: `onderwijs waarbij de leerstof in mootjes wordt gehakt en aan de patiënt toegediend alsof hij een computer was'.

In 1777 sprak biograaf James Boswell met Johnson over diens persoonlijk gekleurde definities. Johnson vertelde toen van een ander voorbeeld, waarin zijn eigen mening het sterkst naar voren kwam. `U moet weten, Lord Gower verraadde de belangen van de Jacobijnen. Nadat ik bij het woord Renegado had uitgelegd dat dit betekent iemand die naar de vijand overloopt, een opstandige', voegde ik eraan toe: Sometimes we say a GOWER. Zo is het naar de drukkerij gegaan. Maar de drukker was verstandiger dan ik en schrapte die passage.'

VERGANE CHARME

Toen het Leidsch Dagblad op 20 november 1970 Kruyskamp over diens normatieve definities aan de tand voelde, zei hij: `...de kritiek op bepaalde omschrijvingen is typerend voor het onethische vrijheidsbegrip van de protesterende jeugd, die zichzelf alle vrijheid toekent om normen aan te tasten en te verwerpen die zij zelf eerst tot afgodsbeelden heeft gemaakt, maar aan een andere generatie niet de vrijheid gunt te verwerpen wat zij verwerpelijk acht en te kiezen voor hetgeen zij als waarden erkent'.

Wat Kruyskamp er niet bij vertelde, was dat ook van hem eens, net als bij Johnson, een omstreden definitie was geschrapt. Dat gebeurde in 1950, bij de zevende druk van Van Dale. Wie daarin nu het woord schoonheidssalon opzoekt, vindt alleen `schoonheidsinstituut'. De oorspronkelijke omschrijving van Kruyskamp luidde `gelegenheid waar dames hun vergane charmes kunnen laten bijspijkeren'. Maar uitgever Martinus Nijhoff vond dit te ver gaan. Wellicht voorzag hij welke kant het met woordenboeken op zou gaan: steeds wetenschappelijker, met steeds minder ruimte voor persoonlijke noten. En in dat opzicht ook: steeds saaier.

Beroepsnamen Gerhard ten Hoopen - Zoetermeer

Ik verzamel achternamen die in relatie staan met een uitvoerend beroep. Ter verduidelijking zal ik u een paar voorbeelden geven:

Van der Kwast - verfhandel Conijn - poelier Kroon - tandarts Beenhakker - leverancier van invalidenwagens

Ongetwijfeld kennen de lezers veel meer van deze combinaties, maar het gaat mij alleen om werkelijk bestaande namen en beroepen en dus niet om verzinsels. Daarom wil ik aan de lezers vragen een bewijsplaats van de vondst te noemen of mee te sturen (een advertentie of een verwijzing naar het telefoonboek). Als deze oproep aardige vondsten oplevert, zal ik daarvan in dit blad verslag doen.

Praten tegen een muur Problemen met antwoordapparaten Michael Elias - linguïst, Amsterdam

Laatst kwam iemand bij me op kantoor die eerder op de dag had trachten te bellen en zo moedig was geweest om zijn stem achter te laten op mijn antwoordapparaat. `Hé, ik heb je zojuist afgeluisterd', zei ik verrast, `wil je jezelf nog even horen?' `Nee! Wis het maar snel. Ik begon zo mooi, maar het zakte snel weg.'

Gêne om het gesprokene is er niet alleen bij de inspreker: ook het afluisteren is schaamtevol, doordat je de mogelijkheid tot begrijpende tussenwerpsels onthouden wordt. `Dag Michael met Harry, ik ga je straks uh thuis proberen te bellen maarre - ik geef maar vast door dat ik uh morgen helaas niet kan komen - ja uh we zullen uh even een andere afspraak moeten maken met zijn tweeën - in ieder geval veel plezier - enne doe ze de groeten en ik heb met heel veel genoegen jouw onmiskenbaar jouw notulen gelezen hè - dus uh het waren van uh wat ik tot nog toe onder ogen heb gehad was het heel aardig - maar goed uh ik - ik bel je nog wel thuis - tot ziens, dag.'

Mm 's, ja 's, en uh 's zijn van veel belang om een conversatie gaande te houden. Dat menig ferm begonnen boodschap na een paar zinnen krampachtig wordt, komt onder andere door dat gebrek aan minimale respons. In een mini-enquête die ik gehouden heb, bekenden sommige antwoordapparaatbezitters dat ze het niet konden laten de afgeluisterde band hardop van repliek te dienen: `Ja, dat is goed, joh', `Prima', `Zeurpiet', `Nee, dat doe ik zeker niet' - reacties die te vergelijken zijn met het welterusten zeggen tegen de omroepster aan het eind van een televisie-avond.

IEDERS PROBLEEM Enige brandende kwesties.

Een: het begin. Spreekt men na de pieptoon het antwoordapparaat in de tweede of derde persoon toe? Kun je zeggen `U spreekt met'? Kaatsen hallo, dag en hoi niet af op een muur? Voornaam of achternaam? `Hier is Appel. Ik wil de heer Michael vragen of hij al toegekomen is aan commentaar op mijn artikel. Goedemiddag. Dank u.'

Twee. Een zin loopt fout. Doen of er niets aan de hand is? Erover piekeren tijdens het inspreken maakt volgende zinnen nog erger. Doorstuntelen wekt medelijden op. Een korte pauze wellicht? Ook afluisteraars krijgen daar kromme tenen van: gedeelde smart dus. In bepaalde omstandigheden is een opmerking over het gesprek zelf aan te bevelen: `Help Wim, ik kom er niet uit met mijn boodschap; kun je nog een keer piepen?'

Drie. Zijn leukheid en creativiteit gewenst? Bij kantoren en instellingen is het vaak energieverspilling. Maar een leuk antwoordapparaat, een leuke vriend of een leuke vriendin vereisen leuke ingesproken boodschappen. `Dag Felix, met mij. [pauze] Ja, je denkt er maar even over na hoor! [pauze] Nou ja, je weet natuurlijk wel wie ik ben, hihi [pauze] of niet soms? Ra, ra, waarom bel ik? Doei!'

Vier. Hoe beëindigt men de inspraak? `Einde mededeling' staat ver af van een normaal telefoongesprek, maar als u inspreekt dat het poortje van uw sierhek vijf centimeter hoger moet zijn dan op de offerte stond aangegeven, is er niks mis mee. `Bel me zo gauw mogelijk terug' schept voor sommigen een kans op gezichtsverlies. Een beetje zeurderige afsluiting uit protest tegen de gedwongen monoloog (hoog inzettend da- en laag eindigend -ag) wint privé steeds meer terrein. `Meer heb ik niet te zeggen' kan ook.

Vijf. U bent uitgesproken, legt opgelucht de hoorn neer en realiseert zich wat vergeten te zijn. Had u zich eigenlijk wel met uw naam gemeld? `U spreekt nog even met Koppen, ik meld u dat de vorige boodschap door mij, Koppen dus, uit Amersfoort, is ingesproken. Ik meen dat ik vergeten was mijn naam erbij te zeggen. Als ik die wel heb vermeld, dan kunt u deze boodschap als niet ingesproken beschouwen. Einde bericht.' Durft u een derde keer? `Met Koppen uit Amersfoort nog even, op mijn eerste boodschap van vanmiddag wilde ik nog een kleine aanvulling geven. Het gaat over de datum van het tekenen van ons contract.' Mijn respondenten waren niet op de hoogte van `een vierde keer'.

NIEUWE REMEDIE

Wordt er de laatste tijd als remedie tegen dit alles aan schrijfspreken gedaan? Bij het afluisteren meldt het geheugen van het antwoordapparaat dat er om 15.13 uur gebeld is. Geen antwoord. Even later weer, om 15.19, met een fraai afgewogen mededeling, in zinnen als uit een toneelstuk, haast door een acteur ingesproken, aantoonbaar even ingeoefend - misschien wel met papier of op het beeldscherm. Beter hard geblazen dan de mond gebrand.

De PTT ziet al brood in de aangesneden problematiek. Sinds enige tijd brengt het bedrijf toestellen op de markt met een standaardantwoord door een elektronische damesstem. Het voordeel daarvan is dat de uitgaande boodschap niet meer origineel, interessant of juist buitengewoon kort en afgemeten (`Ik zal nog kijken of ik u terugbel') hoeft te zijn. Een toestel met milieuvriendelijke antwoordmodule zal dus wel niet lang meer op zich laten wachten.

``Spreek uw naam in < > Wat is uw telefoonnummer? < > Waarvoor belde u? < > Wenst u teruggebeld te worden? < > Heeft u nog opmerkingen?" < >

Mijn naam is Niemand, ik ben geen nummer, praat niet tegen een muur, en u hoeft mij niet terug te bellen.

DE SCHOK VAN HET SCHRIFT

In De muze leert schrijven bespreekt de Amerikaanse hoogleraar klassieke talen Eric A. Havelock de culturele gevolgen van het ontstaan van schriftelijk taalgebruik in het klassieke Griekenland. Eeuwenlang waren de Grieken voor het overbrengen van hun kennis op hun spraak en hun geheugen aangewezen. Met de komst van het schrift kregen zij een middel in handen om kennis over abstracte begrippen als `het goede' en `het slechte' eenvoudig over te brengen. Hierdoor onderging het wereldbeeld van de Grieken ingrijpende veranderingen. Havelock laat zien dat de `ommekeer in het Griekse bewustzijn voor een belangrijk deel de basis vormt van ons bewustzijn'.

De muze leert schrijven. De culturele gevolgen van de opkomst van het schrift is verschenen bij uitgeverij Prometheus en kost &obc2; 27,50. ISBN 90 5333 049 6

GESLACHTELIJK ONBEGRIP

Eveneens bij uitgeverij Prometheus verscheen het veelbesproken Je begrijpt me gewoon niet van Deborah Tannen. Tannen beschrijft hierin hoe mannen en vrouwen gesprekken met elkaar voeren. Uit het feit dat die gesprekken niet altijd goed verlopen, maakt zij op dat mannen en vrouwen niet écht met elkaar communiceren. Het boek heeft bij onzorgvuldige denkers de opvatting doen postvatten dat mannen geen goede gesprekspartners zijn.

Je begrijpt me gewoon niet. Hoe vrouwen en mannen met elkaar praten kost &obc2; 34,90. ISBN 90 5333 050 X

JURISTENTAAL

Kortgeleden verscheen van de hand van Victor Lebesque, redacteur van de Volkskrant, het naslagwerkje Juristentaal. In dit boekje worden meer dan 1500 juridische begrippen in eenvoudige bewoordingen uitgelegd. Het is bruikbaar voor iedereen die regelmatig met het juridische jargon te maken heeft, zoals krantelezers, journalisten en studenten.

Juristentaal, een juridisch woordenboek is verschenen bij Academic Service. Het kost &obc2; 29,50. ISBN 90 5261 028 2

NEDERLANDS VOOR MANAGERS

In het boek Informatief communiceren worden aan de hand van praktijkgevallen communicatietechnieken behandeld die nodig zijn om goed te kunnen functioneren op het gebied van de informatievoorziening. Het boek is volgens de schrijfster, Fokkelien von Meyenfeldt, vooral bedoeld voor managers en automatiseerders. De communicatietechnieken die door Von Meyenfeldt worden behandeld, zijn: informatie verzamelen (bijvoorbeeld door middel van interviewen), informatie uitwisselen (vergaderen) en informatie overdragen (presenteren). In het boek worden zowel mondelinge als schriftelijke aspecten van deze technieken behandeld.

Informatief communiceren. Communicatietechnieken voor managers en automatiseerders is verschenen bij Academic Service en kost &obc2; 58,00. ISBN 90 6233 276 5

VREEMDE TALEN

In Het vreemde talenonderwijs in de onderbouw van het voortgezet onderwijs doen F. Bouwens en M. Oud-de Glas verslag van een uitgebreid onderzoek naar de omvang, inhoud en vormgeving van het verplichte vreemde-talenonderwijs in Nederland. Zij geven antwoord op vragen als: Hoeveel leerlingen krijgen les in Frans? Wat is het grammatica-aanbod? Hoe wordt de taal geoefend?

Het vreemde talenonderwijs in de onderbouw van het voortgezet onderwijs wordt uitgegeven door Swets en Zeitlinger en kost &obc2; 45,00. ISBN 90 265 1174 4

VOOR ANDERSTALIGEN

Recent verschenen twee boeken waarmee wordt getracht onze taal voor anderstaligen toegankelijk te maken. Het ene is Beter Nederlands 2 van Dina Bouman-Noordermeer e.a. In dit boek wordt de grammatica van het Nederlands behandeld op het niveau van anderstaligen die al over een zekere taalvaardigheid in het Nederlands beschikken. Het boek is een ordening van in de praktijk steeds terugkerende grammaticale struikelblokken, die van uitleg en oefeningen zijn voorzien.

Ook het andere boek, Lezen, las, gelezen, is bedoeld voor gevorderden. Het is een cursusboek dat kan worden gebruikt ter bevordering van de leesvaardigheid en voor het vergroten van de woordenschat. Een basiswoordenschat van de 1200 meest frequent in het Nederlands gebruikte woorden wordt bekend verondersteld.

Beter Nederlands 2. Grammaticaal hulpboek voor anderstaligen is verschenen bij Coutinho en kost &obc2; 19,50. ISBN 90 6283 796 4

Lezen, las, gelezen. Leescursus voor volwassen anderstaligen, van Ineke de Bakker, Marjan Meijboom, Carla Smits en Sylvia Vink, is verschenen bij Martinus Nijhoff en kost &obc2; 35,00 ISBN 90 6890 321 7

NEDERLANDS NA 1992

De Landelijke Vereniging van Neerlandici (LVVN) houdt het komend najaar een groot congres met als thema `Het Nederlands na 1992'. Het congres zal drie dagen gaan duren, waarop zo'n 400 binnen- en buitenlandse deelnemers worden verwacht. Er is nog geen definitief programma, maar vaststaat dat er vijf plenaire lezingen zullen zijn, waarin op deelaspecten van het congresthema wordt ingegaan. Enkele daarvan zijn: de status van het Nederlands in EG-verband, de positie van het Nederlands binnen het bedrijfsleven, en het Nederlands als universitaire studie in het buitenland.

Het congres van de LVVN zal worden gehouden van 21 tot en met 23 november 1991 aan de Universiteit van Amsterdam. De kosten voor deelname zijn &obc2; 150,- voor leden van de LVVN en &obc2; 400,- voor overige deelnemers.

Inlichtingen zijn te verkrijgen bij het Congressecretariaat, Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam, 020-5253391 (maandag en dinsdag) en bj het Bureau Congreszaken UvA, Postbus 19268, 1000 GG Amsterdam, 020-5252690/5252019.

BELEIDSTEKSTEN

In Het schrijven van beleidsteksten geeft de taalbeheerser Rinke Berkenbosch aanwijzingen voor het opstellen van korte notities over beleid. Hij bespreekt de inhoudelijke eisen die aan zulke teksten kunnen worden gesteld, en besteedt aandacht aan de technieken die een schrijver ter beschikking staan om aan die eisen te voldoen. Het boekje bevat oefeningen, bijlagen met casusmateriaal en een overzicht van aanbevolen literatuur.

Het schrijven van beleidsteksten. Handleiding voor het opstellen van korte notities over beleidskwesties wordt uitgegeven door Martinus Nijhoff en kost &obc2; 19,50. ISBN 90 6890 315 2

ONDERHANDELEN

In de reeks `Bedrijfskundige signalementen' van Academic Service verscheen onder redactie van prof. dr. A.H.G. Rinnooy Kan en mr. M.J.G.P. Kaplan het boek Onderhandelen. Daarin wordt aandacht besteed aan alle aspecten van deze weinig beschreven, maar in de praktijk zo belangrijke taalvaardigheid. Onderhandeld wordt er immers op alle niveaus, zowel bij de overheid als in het bedrijfsleven. Zowel theoretische kennis als praktische vaardigheden komen in het boek aan bod, waardoor het geschikt is als leerboek.

Onderhandelen kost &obc2; 29,50. ISBN 90 5261 031 2

VLAAMSE SPELLINGPROEF

In samenwerking met de Nederlandse Taalunie en de Kredietbank organiseert de Vereniging Algemeen Nederlands, afdeling West-Vlaanderen, een grote spellingproef. Aan de proef kunnen alle meerderjarige inwoners van België, Zeeland en het Département du Nord deelnemen, studenten aan de Rijselse universiteiten inbegrepen.

Het examen bestaat uit een Nederlands dictee en een reeks meerkeuzevragen in de officiële voorkeurspelling. De kandidaten kunnen zelf bepalen in welke categorie ze het examen willen afleggen: categorie I (elementaire kennis) of categorie II (grondige kennis).

De proef heeft plaats op zaterdag 9 november om 10.30 uur in de auditoria van de KULAK in Kortrijk. Wie 60% van de punten behaalt, is geslaagd en ontvangt naderhand een certificaat dat zijn/haar kennis van de spelling attesteert. De certificaten en de prijzen zullen op 25 januari 1992 worden overhandigd in Brugge.

Wie aan de spellingproef wenst deel te nemen, dient vóór 16 oktober 1991 het inschrijvingsbedrag van 250 frank over te maken op rekeningnr. 470-0297481-06 van de V.A.N. West-Vlaanderen in Brugge.

Verdere inlichtingen en de inschrijvingsformulieren zijn te krijgen op het secretariaat: Keizer Karelstraat 83, 8000 Brugge (tel. 09/3250.317366).

Wat heet...? Kinderdijk Rob Rentenaar

Kinderen mogen niet mopperen, want er is in de plaatsnamen aardig voor ze gezorgd. Sinds de Middeleeuwen heeft men in een groot deel van het land plaatsnamen gevormd waarin de woorden kind, kinder of kinderen voorkomen. Het vroegst is dat gebeurd in Zeeland, waar we nu nog namen vinden als Abbekinderen, Waanskinderen en Poppekinderenburg. Het ontstaan van deze namen hangt samen met het Zeeuwse erfrecht, dat bepaalde dat nalatenschappen in principe in gelijke parten onder de kinderen verdeeld dienden te worden. Zeker als die kinderen nog klein waren, heeft men in adellijke kringen bepaalde delen van de erfenis niet onmiddellijk willen splitsen. Dat gold in het bijzonder voor het patronaatsrecht, de - financieel aantrekkelijke - bevoegdheid om de pastoor aan te stellen.

De generatie die een dergelijk soort erfporties nog gezamenlijk heeft beheerd, vinden wij terug in de kinderen die in een aantal Zeeuwse plaatsnamen optreden. Als voorbeeld noem ik Klaaskinderkerke, een dorp op Schouwen dat is verdronken bij de Allerheiligenvloed van 1570. Bijzonder duidelijk blijkt het erfelijk verloop uit de ontwikkeling van de dorpsnaam 's-Heer Hendrikskinderen op Zuid-Beveland, waarvan de oudste vorm in 1267 luidt ecclesiam Henrici `Hendrikskerk'.

ERFGENAMEN

Elders in Nederland is het vooral onverdeeld grondbezit geweest dat tot samenstellingen met het woord kinder geleid heeft. In Noord-Brabant neemt men deze verklaring tenminste aan voor de namen de Kinderbeemd in Chaam, de Kinderweide in Ulvenhout en het Kinderblok in Nispen. Een stuk land in Nederwetten, dat al in 1650 wordt vermeld als de Kynderacker, blijkt bijna twee eeuwen later nog steeds in gemeenschappelijk beheer te zijn. In Gelderland kennen we onder meer de boerderijnamen de Kinderkamp in Hengelo en Kindergoed in de gemeente Ermelo, die wellicht in dezelfde categorie thuishoren. Op Texel, waar ook allerlei andere verwantschapsaanduidingen voorkomen in toponiemen, vinden we de veldnaam het Kinderland.

ONDUIDELIJKE AFKOMST

Het is lang niet altijd duidelijk waar de kinderen vandaan komen. Het Kinderbos bij Boxtel zou zijn naam gekregen hebben nadat er in 1838 een zestienjarige knecht van een rondreizende kunsthandelaar om het leven was gebracht. Dat klinkt dramatisch, maar het is de vraag of deze moord het motief is geweest voor de naamvorming. In de eerste plaats werd een jongen van zestien in die tijd nauwelijks meer als kind beschouwd, en in de tweede plaats was het Kinderbosch toen al de naam van een `aangenaam gelegen, met de meeste zorg aangelegd' landgoed.

Het gehucht Kinderverlaat bij Hoogkerk in Groningen is genoemd naar een verlaat (sluis) dat daar is aangelegd in het begin van de zeventiende eeuw. Naar welke kinderen dit verlaat is genoemd, is niet bekend. Hetzelfde geldt trouwens voor de boederijnaam Kinderput op Overflakkee en de naam van het gehucht Kip- en Kinderbuurt ten zuiden van Leeuwarden. Iets meer duidelijkheid hebben we daarentegen bij Kinderzorg , wat de naam is van twee boederijen, respectievelijk in Oss en in de Haarlemmermeer. Net als de naam Ouderzorg stamt deze uit de familiesfeer, alleen is het niet duidelijk wie nu voor wie zorgt, de kinderen voor de ouders of de ouders voor de kinderen.

ONZE KINDERDIJK

De beroemdste kinder -plaatsnaam in Nederland is natuurlijk Kinderdijk. Al eeuwenlang vertelt men ons het verhaal van het kindje dat tijdens de Sint-Elisabethsvloed van 1421 ronddreef in zijn wiegje, waarop een kat heen en weer sprong om het geheel in evenwicht te houden. De plek waar de wieg aanspoelde, zou de naam Kinderdijk hebben gekregen. Nu moeten we oppassen met dat soort verklaringen, want ronddobberende baby's vormen al sinds het Oude Testament een regelmatig terugkerend thema in de literatuur. In dit speciale geval is enig wantrouwen bovendien nog meer op zijn plaats, omdat de Kinderdijk al bijna vijftig jaar bestond toen de beruchte stormramp het zuidwesten van Nederland trof. We moeten de verklaring van de naam in een wat meer prozaïsche richting zoeken en daarbij bedenken dat het in de eerste plaats gaat om de naam van een dijk, die zich pas later tot dorpsnaam heeft ontwikkeld. De kinderen naar wie de dijk is genoemd, zijn de minderjarige kinderen van de heer Van Giessen, die in de veertiende eeuw een groot gebied in het westen van de Alblasserwaard van hun vader hebben geërfd. Behalve rechten en inkomsten hoorden daar echter ook plichten bij, onder meer op het gebied van de waterstaat. Toen dan ook in 1374 een nieuwe dijk langs de Noord moest worden aangelegd, kwam deze voor hun rekening. Het is deze dijk die wij nu nog kennen als de Kinderdijk .

Het zijn overigens niet altijd de eigen kinderen die we in plaatsnamen aantreffen. Het Kinderbos ten westen van Gieten in Drente is ontstaan in de jaren twintig tijdens de boomplantdagen voor de schooljeugd. De dorpssmid sloeg de naam van ieder kind in op een blikken plaatje, en dit werd later aan een van de pas geplante boompjes bevestigd.

VOLKSVERHALEN

Een aantal kinderen is door volksoverlevering in plaatsnamen terechtgekomen. De Vier Heemskinderen, die dankzij het volksboek grote bekendheid genoten, komen we tegen in twee molennamen in Oost-Zaandam en in huisnamen in onder andere Aardenburg, Amsterdam en Dordrecht. De Vier Heemskinderen was ook een geliefde naam voor herbergen. De toenmalige horeca vervormde hem weleens tot de Vier Emmers.

Een heel andere naam hebben we te danken aan het wijdverbreide verhaal dat de kleine kinderen uit een boom zouden komen en dan liefst uit een die oud en hol was. Zo staat bij Kraantje Lek in Bloemendaal de Kindertjesboom . Dezelfde naam kwam vroeger voor in Wageningen. De Kinderboom kende men in Lunteren en bovendien in vele plaatsen in Friesland, onder meer in Leeuwarden, Bolsward en Workum.

Dan zijn er nog de bijzondere kinderen die in plaatsnamen optreden. Ik denk in de eerste plaats aan de kinderen waarvan vader noch moeder bekend waren, de vondelingen. Zij blijken vooral in waternamen voor te komen. Bij Pernis vinden we de Vondelingenplaat, ook wel Vondelingsplaat genoemd. Een plaat in de Oosterschelde heet de Vondelingen of Vondelingsplaat .

VIERLINGSBEEK

Soms kwamen kinderen met meer tegelijk ter wereld, bijvoorbeeld als tweeling. In Westzaan heeft tussen 1823 en 1934 een molen gestaan die de Tweelingen heette. Een gedicht op het naambord vertelde dat de eerste steen inderdaad was gelegd door een tweeling. Het woord kon ook in overdrachtelijke zin worden gebruikt. Zo heten twee identieke herenhuizen in Nieuw-Ginneken in de volksmond de Tweeling.

De grootste zeldzaamheid op dit gebied is de vierling, die we terugvinden in de naam van de Noordbrabantse gemeente Vierlingsbeek. Het betreft hier weliswaar een indirecte vierling, maar het blijft interessant. Het dorp heette aanvankelijk eenvoudig Beke of Beek. In de dertiende of begin veertiende eeuw heeft het adellijke geslacht Vierling hier grote invloed gekregen, waarna de naam Vierlingsbeek is ontstaan. Plaatsnamen samengesteld met familienamen zijn niet ongewoon in de Middeleeuwen, maar wel als het zo'n bijzondere familienaam betreft. De enige verklaring die ervoor is te geven, is dat de stamvader een van een vierling moet zijn geweest.

Het geven van plaatsnamen is over het algemeen het werk van volwassenen. De jeugd krijgt maar zelden de kans actief op te treden op dat gebied. Dat betekent niet dat zij daarmee geheel onzichtbaar is gebleven in de toponymie. De vele kinder -plaatsnamen laten immers zien dat de ouders bij de naamgeving wel degelijk oog hebben gehad voor de volgende generatie.

LEAD BIJ LESBOTAAL

Vorig jaar verscheen van Arendo Joustra het Homo-erotisch woordenboek . Veel woordcreaties afkomstig uit de wereld van

lesbische vrouwen kwamen daarin niet voor. Joustra: 'Als iets niet bestaat, kan ik het moeilijk verzamelen.'

Hoezo: bestaat niet? Hanneke Kunst en Xandra Schutte verzamelden in korte tijd zoveel 'lesbotaal' dat deze zomer nog hun Lesbiaans, lexicon van de lesbotaal kan verschijnen. Een beschouwing over de stoere, macho-achtige, soms ronduit platte stratemakerstaal van lesbiennes, die daarin lijnrecht tegenover de verwijfdheid van de nichtentaal staat .

MALAPROPISMEN [12] * In ziekenhuizen was er vooral gebrek aan infectiespuiten. * Onverzadigd linoleumzuur voorkomt hart- en vaatziekten. * Door zijn ondoordachte uitspraken bracht hij me in een moeilijk pakket. * Hij wordt gemeden sinds men weet dat hij xeroxpositief is. * Van her en ver kwamen mensen toegestroomd.

* We zullen alle zeilen bijeen moeten brengen om de stijging van de werkeloosheid te stoppen.

* Als wijkagent zocht men een door het leven geverfde man.

* Dat betekent dat de ouderen van zwemmen ontstoken zouden blijven.

* Hij is met stille teentjes vertrokken.

* Hij zal zich er wel doorheen redden.

* Dat is een nogal onduistere zaak.

* Ik geloof dat het om een ziekte gaat die iets te maken heeft met het ruggemergel.

* Dit jongetje wil later tamboerijn worden.

* Als klapper op de vuurpijl kregen we voor twee personen Ebi-tempura.

* De ambtenaren worden daar horende dol van.

* Voor zijn problemen vond hij bij haar een gehorig oor.

* Zij is erg verlegen; naar een bruiloft gaat ze niet graag, omdat ze dan het receptenboek moet tekenen waar iedereen bij staat.

* Ach, ze hebben nog wel een paar mannetjes in het vuur.

* Ik laat er morgen toch maar een second opinion naar kijken.

* Met de touringcar reden we door onafzichtelijke koolzaadvelden.

* Nu zullen we dan eindelijk de armen eens uit de mouwen steken.

* Zij hebben intussen diverse dossiers verduisteremaand.

* Ik blijf nog maar steeds Gronings verkouden.

* Bij mijn sollicitatie heb ik u als referendaris opgegeven.

* Dat voorstel van de straatnamencommissie vond de bevolking onwelgevoeglijk.

* Dan ben je de hemel te rijk.

* Het is voor mij alleen vechten tegen de bierkuil.

* Hij stelt dat hij niet geportretteerd is van een nachtgelegenheid in de unit.

* Zuid-Amerika dreigt in de vergetelhoek te raken.

* En dan kunnen we met een schone luier beginnen.

* Zij zijn niet gespecificeerd in televisietoestellen.

* Hij was helemaal uit zijn doen en laten.

* Hij scheert altijd alles over één kant.

* Ik heb mijn chlorestorol gisteren laten meten.

* Hij gooit de kogel door de kerk.

* Dat ligt natuurlijk wel aan je eigen instantie.

* Hij moest altijd de kooltjes uit het vuur halen.

* Maar dat heeft geen zin; dat is achter de wagen aanhollen.

* Ik kan goed met mijn vrije tijd opschieten.

* Ze is nogal huiselijk ingericht.

* Na zijn aankomst nam president Havel de erewacht af.

* Een uitgebreide fouten- en systeemmeldingenlijst complimenteren het boek.

* Mijn zoon heeft als buschauffeur zeer onrechtmatige werkuren.

* Sex speelt ook een onderwerp in haar gedichten.

* We moeten hierdoor natuurlijk de moed niet laten hangen.

* De huisarts heeft naar mijn kniereflecties gekeken.

* Aan het naar buiten komen van de ijsberen was geen rugbaarheid gegeven.

* Ik heb het water in de vijver laten onderzoeken: de pH was goed en ook het aantal micro-orgasmen was voldoende.

KINDERMALAPROPISMEN * Maar je mag onze hond Quinta niet laten pasteuriseren, hoor!

* Als jouw blinde arm er maar niet uit moet!

* Paps, je vergeet je achtertas! Hij staat nog niet achter op je fiets.

* Mag ik nog een keer met jou in de boksautootjes?

* Mijn vader heeft een stuurverkrachter op de auto.

Gehoord of gelezen en ingezonden door: dr. J.H.F. van Abeelen, Nijmegen; Rick Albrecht, Groningen; J.A.M. Bekking, Baarn; W. Boeije, Den Haag; M.H.M. Broer, Amsterdam; I.M.G.F. Bruijsten, Den Bosch; C.J. van der Burg, Ede; Gé J.M. Château, Maastricht; mw. B. Clement, Rotterdam; P. Dregmans, Voorburg; drs. R.J. Ensing, Middelburg; mw. M.R.J. Greep, Maassluis; C. Grootes, Den Haag; M.J. 't Hart, Aalsmeer; D.J. de Jong, Tuk; B.M. Kemna, Heiloo; mw. Knuppel-Boerdam, Dalfsen; E. Kuipers-Schouten, Nietap; G. van der Laar, Rotterdam; W.S.A. Lammens, Castricum; P. Mantel, Overveen; A. Minderhoud, Terneuzen; M.E. Schwitters, Hilversum; J. Vos, Den Haag; J.E. de Vries, Zoetermeer; G.J. Westerink, Veenendaal; dr. ir. C.J.H. Wevers, Epse; Maarten Willems, Schijndel; en redactieleden van Onze Taal.

Taalveranderingen bij de marine J.C.J. Hanssen - oud-medewerker marinevoorlichting, Den Helder

De laatste tijd heb ik in Onze Taal veel gelezen over veranderend taalgebruik. Dat bracht me op het idee een artikel te schrijven over taalgebruik bij de Koninklijke Marine, door de jaren heen.

In grote lijnen zijn er vier oorzaken aan te wijzen die het spraakgebruik bij de Koninklijke Marine hebben beïnvloed en vaak sterk veranderd hebben:

1. de in het voormalige Nederlands-Indië aangenomen mensen zijn bijna allen met leeftijdsontslag, en de tweede en derde generatie hiervan spreekt geen Maleis meer; deze mensen hebben indertijd veel Maleise woorden en uitdrukkingen aan de `marinetaal' toegevoegd;

2. de wijziging van de personeelsstructuur in 1979 waardoor de indeling in dienstgroepen anders werd; doordat het scala aan dienstvakken werd vervangen door slechts vijf dienstgroepen, verdwenen benamingen als schrijver, hofmeester, bottelier en kok om plaats te maken voor logistieke dienst, administratie of verzorging;

3. de mentaliteitsverandering ten opzichte van de officieren als gevolg van de vooropleiding van de matrozen; hierdoor zijn de intermenselijke verhoudingen en omgangsvormen sterk veranderd;

4. de modernisering van de vloot en automatisering van zowel de administratieve handelingen als de wapensystemen; als gevolg van de voortschrijdende automatisering werd de computertaal een onderdeel van de marinetaal, toegespitst op de specifieke apparatuur.

VAN KANEN EN KASTBAZEN

Een toen alledaagse zin zoals `Mag ik een strootje (sigaret) van je draaien, je krijgt het met kat (als ik salaris heb, eind van de maand) terug' kent de moderne marinemens niet. Vroeger werd het salaris contant `aan tafel' uitbetaald. Dat heette `katje (of kat) halen'. Het woord katje is ontstaan uit het Nederlandse woord gage, dat door mensen van Indonesische afkomst werd verbasterd tot gadjih (= vet) en wederom verbasterd terugkwam in het Nederlands als katje. `Met kat terug' wil dus zeggen: je krijgt het geleende - in het aangehaalde voorbeeld het strootje - terug als ik mijn salaris heb ontvangen.

Ander voorbeeld: Ik ga mandiën (= baden, douchen) en trek een schone pendek (= onderbroek; doch de letterlijke vertaling is `kort'; korte broek) aan, alvorens mijn tampat (= kooi, bed) op te zoeken. Een dergelijke zin, die destijds heel normaal was, zal de huidige matroos als abracadabra in de oren klinken.

De dekdienst is verdwenen en heet thans nautische dienst. Echte oude dienstvakken veranderden van naam of zijn `uitgefaseerd' (zij zijn in de nieuwe structuur niet meer nodig en zullen door natuurlijke afvloeiing op termijn geheel verdwijnen). Zo kenden we vroeger scheerders, die later barbiers werden genoemd en thans kappers. Stokers werden machinisten, en geschutmakers veranderden in wapenelektronicamonteurs.

Barbiers, schoenmakers en kleermakers werden vroeger baantjesgasten genoemd en werden aangesproken met baas (de baaskapper, enz.). Zo kende men ook de kastbaas (= beheerder van technische benodigdheden). De ziekenverpleger werd pa genoemd en de schipper heette kaan. Het achtervoegsel gasten had overigens ook een aparte betekenis. Gasten waren geroutineerde, oudere matrozen 1e en 2e klas, over wie met bewondering werd gesproken waar het ging over hun prestaties aan boord en in het tuig. Zo was er onder anderen de kabelgast (= beheerder van artikelen ten behoeve van de dekdienst, zoals touwwerk, kettingen, verf, kwasten e.d.).

WEG VAN ONZE BAKSBANK!

Met het verdwijnen van de dagelijkse zindelijkheidsinspectie is ook het baksgewijs verdwenen (behalve voor de eerste maritieme militaire vorming). De matrozen worden in groepen of klassen ingedeeld. Zo'n groep heette een bak. Voor het ochtendappel trad men aan per bak, vandaar het begrip baksgewijs aantreden. De baksmeester, meestal een korporaal of kwartiermeester, had de leiding over een bak, en alles waarmee zo'n bak te maken had, werd aangeduid met baks-, zoals bakstafel, waaraan de bak zat te eten, baksbanken, bakskast, bakskommaliwant (= borden/bestek).

Bij de marine kent men de uitdrukking `van gortschaften tot theewater'. Gortschaften deed men aan boord als eerste ontbijt. Theewater was het tijdstip van de avondmaaltijd. Tussen gortschaften en theewater ligt dus alles wat met de dagelijkse dienst te maken heeft. De uitdrukking wil dus zeggen dat men van alles op de hoogte is; zie ook het huidige gezegde `van haver tot gort'.

RONDOM HET PASSAGIEREN

Als gevolg van wijzigingen in het straf- en tuchtrecht is ook op het gebied van straffen en strafredenen veel veranderd bij de Koninklijke Marine. De redenen voor het geven van straf in het verleden spelen in deze tijd geen rol meer. Wat vroeger vaak voorkwam, waren overtredingen tegen de gezagsverhoudingen. Dat werd insubordinatie genoemd. Door de hogere - en bredere - vooropleidingen van de matrozen die nu in dienst komen, is het verschil in kennis tussen hen en de (onder)officieren niet meer zo groot. Door een totale mentaliteitsverandering gaat `hoog en laag' nu heel anders met elkaar om.

Een straf die vroeger nogal eens werd opgelegd, was categoriepassagieren. Dat hield in dat je wel mocht passagieren, maar voor beperkte tijd. Daaraan was tevens de bepaling verbonden dat je in het weekeinde niet naar huis mocht, en dat woog erg zwaar. Ook dit begrip is uit de marinetaal verdwenen, evenals de uitdrukking `sloep naar de wal'. Als men destijds wilde gaan passagieren, kon dat alleen op vastgestelde tijden, te weten op elk hele en halve uur. Zij die dan weg wilden gaan, moesten aantreden bij de valreep. Daar werden ze geïnspecteerd door de onderofficier van de wacht op netheid van hun tenue (passagieren gebeurde altijd in uniform). Kwam je niet door de inspectie heen omdat je bijvoorbeeld geen scherpe vouw in je broek had of geen strakke veer in je pet, dan moest je dit herstellen, wat inhield dat je een half uur later op z'n vroegst nogmaals kon aantreden, voor de volgende sloep. Deze uitdrukking stamt uit de tijd dat de schepen niet tegen de wal lagen afgemeerd maar voor de haven op de rede voor anker lagen en men met sloepen naar de wal werd gebracht. Dit komt heel af en toe ook nu nog voor.

Tegenwoordig kan iedereen op een door hemzelf gekozen tijdstip en in een tenue naar keuze gaan passagieren, waardoor het begrip `sloep naar de wal' teloor is gegaan.

TIJDPERK AFGESLOTEN

Het woord conduite is in onbruik geraakt en vervangen door beoordeling. Het conduiterapport werd een beoordelingsformulier. De conduite werd ingeschreven in het conduiteboekje dat tegenwoordig aantekenboekje heet. In het conduiteboekje werden zowel de conduite (beoordelingen) als de opgelegde straffen met strafredenen vermeld. Het nadeel hiervan was dat je al die gegevens je hele diensttijd meesleepte van de ene plaatsing naar de andere. Dat is gelukkig nu niet meer zo.

Met de verkoop aan Indonesië van het laatste fregat uit de Van Speijkklasse, eind 1990, werd wat de fregatten betreft het stoomtijdperk afgesloten. Alle nieuwe fregatten worden voortgestuwd door gasturbines. Ook technische veranderingen brengen een ander woord- en taalgebruik met zich mee, waardoor oude termen tot het verleden gaan behoren en er nieuwe voor terugkomen. Wie kent vandaag nog het ketelpak? Dit is een kakikleurige overall die de machinisten (stokers) droegen als ze in het ketelruim of op de plaat stonden. Op de plaat staan stamt nog uit de tijd dat stoom gemaakt werd met behulp van steenkool. Stokers stonden op de vuurplaat in het ketelruim de vuren te verzorgen. De steenkool werd later vervangen door stookolie. En overalls zijn vervangen door werkpakken.

Zo is door de jaren heen zichtbaar hoe de taal van de Koninklijke Marine onder invloed van zich wijzigende omstandigheden veranderd is. Ik heb me er in dit artikel toe beperkt slechts enkele van de vele taalveranderingen bij de marine te signaleren.

Olandesismi J. Vromans - Université Libre de Bruxelles, Brussel

In het artikel `Olandesismi - Nederlandse leenwoorden in het Italiaans' (Onze Taal nr. 4, april 1991) van Alex Verstegen staan mijns inziens een paar onnauwkeurigheden.

Het is niet zeker of het Italiaanse woord droga aan het Franse drogue is ontleend; sommige Franse etymologen nemen aan dat eerder het omgekeerde het geval is. Mocht er wél sprake zijn van ontlening aan het Frans, dan staat nog te bezien of aan het Franse woord een Nederlands droog ten grondslag ligt; hier kan ook een Middelnederduitse vorm in het spel zijn.

Dat het Italiaanse fambrosa uit het Franse framboise is ontstaan, is heel aannemelijk, maar dat het Franse woord op het Nederlandse braambeezie teruggaat, is omstreden.

Het woord lanzichenecco komt niet uit het Nederlandse landsknecht, maar uit het Duitse Landsknecht (Ned. landsknecht en Fr. lansquenet trouwens óók!).

Dat het Italiaanse machignone direct uit makelaar zou komen, lijkt me onwaarschijnlijk; hier moet, gezien de vorm, eerder gedacht worden aan het Franse maquignon.

Het Italiaanse scorbuto is heel zeker uit Middellatijns scorbutus ontstaan, maar minder zeker is of dit woord op het Nederlandse scheurbuik teruggaat.

De taalgrens PCUdB

De vorige keer heb ik onder andere iets gezegd over het woord misschien. We hebben gezien dat dit woord onder bepaalde omstandigheden nét iets anders betekent dan je zou verwachten. Op zichzelf niet verontrustend en niet bijzonder. Een beetje taalbeschouwer weet dat uitzonderingen aan de orde van de dag zijn in `het taalgebeuren'.

Ik wil u dit keer dan ook niet lastig vallen met weer een van de vele grilligheden in het Nederlands. Eerder wil ik onder uw aandacht brengen dat er een serie woorden is waarvan het gebruik op het eerste gezicht uitermate simpel is, die vrijwel niets lijken te betekenen, en die toch kleur geven aan een tekst of een gesproken dialoog. Ik bedoel die kleine woordjes, de zogenaamde modale bijwoorden. Maar, nog, toch, even, wel, ook, eens, nu, al, eigenlijk en misschien. Er zijn er nog meer, maar voor het ogenblik volsta ik met deze opsomming. Ze hebben alle een bepaalde, min of meer vastomlijnde hoofdbetekenis. Maar = slechts; nog in de hoofdbetekenis verwijst naar het voortdurend toenemen, afnemen of constant blijven van iets. Even = gedurende korte tijd; wel is de opponent van niet; ook = eveneens; eens = eenmaal of vroeger; nu = thans; al = reeds; eigenlijk = in wezen; misschien = met een niet al te grote graad van waarschijnlijkheid. Dit zijn dan de basisbetekenissen, de tastbare betekenissen. Iedereen kan zo zien dat de woorden meestal in een veel vagere betekenis worden gebruikt en in die vage functie niet zo maar door een ander woord kunnen worden vervangen.

Neem het volgende stukje dialoog. Eduard en Catharina zijn huisgenoten.

Eduard: Zal ik nog een borrel nemen? Catharina: Ja hoor, ga maar naar de bliksem.

Op het woordje nog van Eduard kom ik wat Onze Talen later terug. Nu kijken we naar maar. Het is duidelijk dat het niet slechts betekent. Het is ook niet bedoeld om een bevel wat minder autoritair te laten klinken. U zult zeggen: de zin is ironisch bedoeld. Dat klopt waarschijnlijk, maar wat zou de zin betekenen als die niet ironisch bedoeld was? Wat betekent het als de fles bijna leeg is en Eduard tegen Catharina zegt:

Neem jij die laatste borrel maar.

Dat is niet een manier om een bevel uit te drukken, ook geen vriendelijke manier om zulks te doen, het is simpelweg het geven van toestemming.

Ga maar naar de bliksem is dus een toestemming aan de betrokkene om naar de bliksem te gaan. En wel een ironische toestemming. De ironie ligt overigens niet in het feit dat Catharina Eduards ondergang niet zou wensen. De ironie ligt daarin dat ze toestemming geeft voor iets wat Eduard waarschijnlijk niet wil. Ze gebruikt de zin om uit Eduards hang naar een borrel een houding van zelfvernietiging af te leiden. En de toestemming is geen toestemming, maar het expliciteren van de onmacht of onwil om aan dat proces nog iets te doen. Dit alles is heel ingewikkeld, en ook heel droevig voor Eduard.

Voorlopig blijven we bij één conclusie: in wezen maakt maar een bevel tot toestemming. In een volgende aflevering zal ik trachten wat meer maren onder een soortgelijke noemer te brengen.

Nog even dit: wat is de grap van dit alles? Waarom dingen uitpluizen die voor ieder volstrekt duidelijk zijn? Ik weet het niet. Misschien is hier sprake van een wanhopig, haast zelfvernietigend verlangen om te achterhalen waarom sommige dingen zo duidelijk zijn, terwijl hun duidelijkheid vervliegt op het ogenblik dat je er iets zinnigs over wilt zeggen.

Springprocessie C. Kostelijk - Heiloo

In het Woordenboek der Nederlandsche Taal deel XIV kolom 3059 (1936) wordt springprocessie als volgt omschreven: `processie te Echternach, die zich voortbeweegt door beurtelings 5 schreden (danspassen) voorwaarts en 3 achterwaarts te doen. Vaak als vergelijking gebruikt, wanneer een kleine voortgang telkens weer verloren gaat.' Bijna vijftig jaar later omschrijft Van Dale springprocessie met: `processie te Echternach, op de derde pinksterdag, ter ere van St. Vitus, waarbij de deelnemers telkens 3 schreden vooruit en 2 achteruit naar de maat der muziek springen'.

Dat dit woord springprocessie ook in onze tijd nog als vergelijking wordt gebruikt, waarschijnlijk vooral of alleen in rooms-katholieke kring, bleek mij bij het lezen van de Fiscale Encyclopedie (Kluwer Rechtswetenschappen) over de WIR-kwestie: `De overeenkomst met een Echternach-processie (een stap achteruit, twee stappen vooruit) werd compleet, toen de staatssecretaris nog geen twaalf uur later in tweede termijn bereid bleek het beleid in de uitvoeringssfeer te versoepelen.'

Om te weten aan hoeveel stappen men zich nu moet houden, heb ik mij tot het hoofd van het `Institut für Echternach-Forschung' gewend. Ik kwam zodoende in contact met de heer Kauthen, auteur van La procession dansante d'Echternach et ses descriptions au 19e siècle (1979). Hij wees mij erop dat het achteruitspringen helaas bedacht is door enkele historici en journalisten die de springprocessie nooit hebben gezien. Wel is het een feit dat er enkele groepen zijn geweest die wel eens terugsprongen, maar alleen omdat ze verkeerde instructies hadden gekregen of omdat ze geloofden dat ze een traditie moesten eerbiedigen, een traditie die er helemaal niet was. Ook gaf de processie, die vroeger niet zo goed was georganiseerd, soms de indruk dat er werd teruggesprongen: er waren opstoppingen, de deelnemers dansten ter plaatse en moesten daarbij soms even terug.

In een artikel van de predikant A.C.J. van der Kemp, De bedevaarten onzer landgenooten (in een bundel studiën over historische theologie, uit 1880) schrijft de auteur over de springprocessie `... een processie, welke men dansende verricht: vier stappen rechts en vier stappen links, terwijl men telkens voorwaarts gaat (cursivering C.K.) onder het spelen van allerlei veldmuziek.'

Van Dale is vijftig jaar later weer de dupe geworden van het gezag van het WNT, heeft ook niets onderzocht, maar meende dat voor het `strikte danstempo' vermindering van het aantal pasjes voor- en achteruit geen kwaad zou kunnen.

Of de vergelijking met springprocessie nog `vaak' wordt gemaakt, zoals het WNT vermeldt, is mij niet duidelijk. Ik zou het op prijs stellen als lezers mij voorbeelden van dergelijke vergelijkingen toesturen.

Niemand kijkt ervan op dat economen gebruik maken van wiskundige modellen om menselijk gedrag te beschrijven en te verklaren. Dat ook taalkundigen de wiskunde als hulpmiddel gebruiken, is heel wat minder bekend. In dit artikel beschrijft Mark Kas hoe taalkundigen proberen met behulp van wiskunde betekenisverschillen tussen sommige en enkele in een model weer te geven.

Sommige en enkele wiskunde in de taalkunde

Mark Kas - assistent in opleiding, Nederlandse Taalkunde, RU Groningen

Moeten economen verstand hebben van wiskunde? Het antwoord ligt voor de hand: ja, natuurlijk. Instellingen als het Centraal Plan Bureau bijvoorbeeld doen in feite niets anders dan het steeds verder vervolmaken van wiskundige modellen waarmee een bepaald type menselijk gedrag, namelijk het economische, kan worden beschreven en verklaard. Dat ook een modern taalkundige verstand moet hebben van wiskunde, doet mensen evenwel de wenkbrauwen fronsen, zo is mijn ervaring. Maar eigenlijk is het helemaal niet zo vreemd. Ook taalkundigen proberen een bepaald type menselijk gedrag in regels te vangen, namelijk het taalgedrag. En ook taalkundigen streven ernaar modellen te maken, namelijk modellen die met wiskundige precisie laten zien hoe taal in elkaar zit, en die verklaren waarom een zin als Alle economen zweten goed Nederlands is, terwijl Alle zweten economen nooit door een Nederlandssprekende zal worden geuit.

WAT IS WAARHEID?

Binnen de taalkunde kunnen verschillende disciplines worden onderscheiden. Een ervan is de semantiek, de discipline die zich bezighoudt met de betekenis van woorden en taaluitingen. In de semantiek wordt een heel instrumentarium van wiskundige noties gebruikt, in het bijzonder noties die afkomstig zijn uit de verzamelingenleer. Met behulp van deze noties zijn semantici er de laatste jaren in geslaagd een fundamenteel inzicht te verwerven in de betekenis van een bepaalde groep woorden, de zogenoemde kwantoren. Kwantoren zijn woorden als alle, enkele, minstens drie, de meeste, beide, enz. Deze woorden hebben met elkaar gemeen dat hun betekenis iets met `tellen' te maken lijkt te hebben. Dit intuïtieve idee is in de semantiek in wiskundige termen gegoten.

In de semantiek gaat het erom de waarheid van een zin met betrekking tot een bepaald gespreksdomein te bepalen. Stel, Jan Engelsman en ik staan in een boomgaard. Jan zegt tegen mij: `Alle appels blozen.' Ik kan vervolgens vaststellen of Jan de waarheid heeft gesproken door na te gaan of het inderdaad zo is dat alle appels in ons gespreksdomein, de boomgaard, de eigenschap hebben dat ze blozen. In termen uit de verzamelingenleer: ik ga na of de verzameling appels een deelverzameling is van de verzameling blozenden. Als dat het geval is, is de uitspraak waar. In alle andere gevallen is zij onwaar. In het algemeen kunnen we zeggen: de waarheid van een zin met daarin een kwantor wordt bepaald door de relatie die bestaat tussen twee verzamelingen: de verzameling die een afspiegeling is van het naamwoord uit de zin (hier: appels) en de verzameling die een afspiegeling is van het werkwoord (hier: blozen).

Op dezelfde wijze kunnen we ook de waarheidsvoorwaarden voor de andere kwantoren definiëren. Stel dat Jan had gezegd: `Enkele appels blozen'. Jan had in dat geval een ware uitspraak gedaan als de doorsnede van de verzameling appels en de verzameling blozenden twee of meer elementen had bevat.

We kunnen de waarheidsvoorwaarde van enkele als volgt verbeelden. In het plaatje duidt A de verzameling appels aan, B de verzameling blozenden en is G het gespreksdomein.

tekening

Wanneer de stand van zaken in het gespreksdomein is zoals in het plaatje is afgebeeld, dan is de zin Enkele appels blozen waar.

GEBRUIKSVERSCHILLEN

Hoewel het semantische onderzoek de laatste jaren een schat aan gegevens over de betekenis van taal heeft opgeleverd, zijn nog lang niet alle problemen opgelost. Een voorbeeld van een probleem is de definitie van sommige. Algemeen wordt aangenomen dat sommige dezelfde waarheidsvoorwaarde heeft als enkele, met andere woorden: dat sommige hetzelfde betekent als enkele. Helemaal onlogisch is dat niet, want sommige en enkele kunnen in hetzelfde type zinnen optreden. De zin Van sommige glazen wijn word ik dronken is net zo goed Nederlands als Van enkele glazen wijn word ik dronken.

Recent onderzoek heeft echter laten zien dat deze voorstelling van zaken toch wat al te simpel is. Zo kan sommige niet gecombineerd worden met het werkwoord verstrijken, terwijl enkele dit wel kan. Vergelijk de ongrammaticale zin Sommige jaren verstreken met het uitstekende Enkele jaren verstreken. Enkele kan daarentegen weer niet optreden met zelfstandige naamwoorden die een hoeveelheid aanduiden, zoals wijn. Hiermee heeft sommige evenwel geen enkele moeite, getuige het juiste Sommige wijn vind ik niet te genieten tegenover het onjuiste Enkele wijn vind ik niet te genieten.

TOEGEVOEGDE EIGENSCHAP

Om een idee te krijgen van het verschil in betekenis tussen sommige en enkele moeten we de zinnetjes Van sommige glazen wijn word ik dronken en Van enkele glazen wijn word ik dronken nauwkeuriger bekijken. We kunnen het subtiele betekenisverschil uitdrukken door gebruik te maken van verzamelingen. Stel, er is een verzameling glazen wijn. Volgens de zin met sommige bevindt zich in deze verzameling een aantal glazen wijn met een bijzondere eigenschap die ze onderscheidt van de rest, namelijk dat ze de ik dronken maken. Die glazen kunnen we eventueel ook aanduiden: Van sommige glazen wijn word ik dronken, van andere word ik alleen maar vrolijk. Bij enkele is hier echter geen sprake van, getuige de ongrammaticaliteit van de zin Van enkele glazen wijn word ik dronken, van andere word ik alleen maar vrolijk.

Het verschil tussen sommige en enkele lijkt dus te zitten in een verschillende manier van `aanduiden'. Enkele is alleen maar gevoelig voor de omvang van de doorsnede van de relevante verzamelingen (er moeten minstens twee glazen wijn zijn waarvan ik dronken word) en schaart zich wat dat betreft aan de zijde van een kwantor als alle. Sommige blijkt daarentegen niet alleen gevoelig te zijn voor het aantal elementen (want ook sommige verlangt er minstens twee in de doorsnede), maar ook voor de eigenschappen van die elementen.

Het probleem is nu, dat er nog geen wiskundige operatie is gevonden die correspondeert met deze gevoeligheid voor eigenschappen van elementen. Het model dat de semantici ter beschrijving en verklaring van kwantoren hebben gemaakt, is dus nog geen volmaakte afspiegeling van de manier waarop taal werkelijk in elkaar zit. Zodra de onderzoekers voor sommige net als voor enkele en alle een wiskundige formule hebben gevonden, zal de wiskunde opnieuw een bijdrage hebben geleverd aan de ontraadseling van de betekenis van taal.

In de negentiende eeuw gingen er stemmen op om het woord luis uit de woordenboeken te schrappen omdat het te aanstootgevend was. Tegenwoordig zijn bijna alle sleutelbegrippen voor de seksuele bedrijvigheid in Nederland in het woordenboek na te slaan. Over zelfcensuur van woordenboekmakers, verzwegen of verboden woorden, en over drukkers die hun goede naam niet wensten te verliezen.

Het kastje van Barbanelle

Vieze woorden

Ewoud Sanders

Als `hoer' het oudste beroep ter wereld is, dan moeten ook de talloze technische termen die bij de uitoefening van dit beroep worden gebezigd van een respectabele leeftijd zijn. Toch zal men in oude woordenboeken vrijwel altijd tevergeefs zoeken naar de eindeloze reeks synoniemen voor `ons harige speelgoed', zoals Rudy Kousbroek het ooit omschreef, of naar woorden voor de acrobatische verrichtingen waarbij dit speelgoed als een soort scharnierpunt fungeert. Niet dat deze woorden vroeger niet bestonden, integendeel. Maar woordenboekmakers pasten in het verleden vaak een rigide zelfcensuur toe. Soms vanuit het naïeve idee dat het niet-opnemen van een `vies' woord de spoedige dood ervan zou bevorderen.

RUIMDENKENDE VAN DALE

De kern van het seksueel handelen van mensen wordt in schuttingtaal veelal samengevat in de formule kt + ll = nkn, hoewel op de meeste schuttingen ook de klinkers zijn ingevuld. De drie woorden in deze formule zijn tegenwoordig in ieder woordenboek na te slaan. Plus nog enkele tientallen andere die bij het in de praktijk brengen van deze formule van nut kunnen zijn.

Van Dale is vanaf het begin redelijk ruimdenkend geweest, hoewel in de eerste druk het woord neulen (`binnensmonds grommen') wordt voorafgegaan door netwerk. Van Dale is zo ruimdenkend doordat het zich in sterke mate richt op het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT). De samenstellers van dit woordenboek hebben zich nooit door puriteinse overwegingen laten leiden, maar proberen voor een bepaalde periode een wetenschappelijke inventarisatie te maken van de hele Nederlandse woordenschat, dus inclusief de vele poep- en plaswoorden.

Toch zal men niet de gehele inhoud van het Erotisch woordenboek (1977) in Van Dale vinden. Dat zou trouwens ook heel saai worden, want de voornaamste conclusie van de auteurs H. Heestermans, P. van Sterkenburg en J. van der Voort van der Kleij is dat de Nederlandse erotische woordenschat gebukt gaat onder een wel zeer doorzichtige metaforiek. Zo'n beetje ieder langwerpig voorwerp (van beitel tot zwengel) kan staan voor het mannelijk lid, alles wat iets kan bevatten (van aalkorf tot winkel) voor het vrouwelijk schaamdeel, terwijl een eindeloze stoet woorden met als betekeniskern het op en neer bewegen (inclusief bibberen) kan dienen als beeldspraak voor het voltrekken van de bijslaap. Criterium voor opname in Van Dale is dat het een gangbaar woord moet zijn; daarom zal ook Luilebol! Het Nederlands Scheldwoordenboek (1989) van H. Heestermans niet in z'n geheel in de volgende druk van Van Dale worden opgenomen, hoewel men hierin straks wel zal kunnen naslaan wat nu precies de betekenis is van gratekut, een woord dat trouwens bijna de titel van dit scheldwoordenboek was geworden, ware het niet dat uitgever Thomas Rap dit te aanstootgevend vond.

OMMEZWAAI BIJ KOENEN

Koenen is altijd een stuk terughoudender geweest in het opnemen van vieze woorden; in een druk uit 1916 ontbreekt zelfs het woord plassen in de betekenis `urineren'. Plus natuurlijk alle woorden uit bovengenoemde formule, dan al lang te vinden in onder meer Van Dale.

Maar in de laatste druk van de Grote Koenen (1986) is het roer plotseling omgegooid. Een woord als kutzwager (nogal aanvechtbaar gedefinieerd als `man die als verwant, als schoonbroer, van een andere man wordt beschouwd, omdat zij met dezelfde vrouw hebben geslapen') staat nu wel in de Koenen, maar niet in de elfde druk (1984) van de dikke Van Dale. De plotselinge koerswijziging is des te opmerkelijker omdat de Grote Koenen werd samengesteld door de hoogbejaarde dr. J.B. Drewes, die de reputatie heeft een steile calvinist te zijn. Drewes zelf had met een en ander trouwens geen moeite. Tijdens de presentatie van zijn woordenboek verklaarde hij dat nu zelfs NRC Handelsblad (`vroeger toch een topkrant') de `drieletterwoorden' niet meer uit zijn kolommen weert, die ook in een hedendaags woordenboek thuishoren.

Blijkbaar achtte ook uitgeverij Wolters-Noordhoff de tijd rijp voor een Grote Koenen met daarin de sleutelbegrippen voor de seksuele bedrijvigheid in Nederland (inclusief plasseks, een woord dat in Van Dale ontbreekt). Vijfentwintig jaar eerder had dit nog weleens op grote problemen kunnen stuiten, wat ook blijkt uit het in 1962 verschenen boekje Nette en onnette woorden. Het kostelijke artikel hierin van prof. dr. J.A. Huisman (`Wie in gezelschap meedeelt, dat hij naar het schijthuis moet, kan er nauwelijks op rekenen, een gesoigneerde indruk te maken') had eigenlijk in het rooms-katholieke tijdschrift Dux moeten verschijnen, maar uit angst de goede naam te verliezen, weigerde de drukkerij zoveel vuilspuiterij te vermenigvuldigen, ondanks herhaalde pleidooien van de redactie dat het om een doorwrocht essay ging, geschreven door een serieuze hoogleraar.

KRAMERS `NIET KIES'?

Ook Kramers neemt al lang vieze woorden op. Dat werd de oorspronkelijke samensteller van deze woordenboekenreeks, de ondanks zijn drankzucht buitengewoon produktieve Jacob Kramers Jz. (1802-1869), niet altijd in dank afgenomen. Toen de eerste fascikels van zijn Nieuw Nederlandsch-Fransch Woordenboek (1862) waren verschenen, ontving hij een `ellenlange brief' van iemand die zich Taalvriend X noemde. X had zich vreselijk gestoord aan de behandeling van het woord gat, waar Kramers samenstellingen had opgenomen als gatlikken, gatlikker, gatlikster, gatlikkerij en het nu ongebruikelijke gatlikking. Zijn anonieme criticus vond deze woorden `alles behalve kiesch' en dat gold ook voor een woord als luis.

Kramers reageerde kregelig, cynisch zelfs. Hij had het lemma nog eens `in eene zeer kiesche stemming' overgelezen, zo schreef hij op 1 juli 1862 in zijn inleiding, maar zou er ook in tweede instantie niets aan veranderen, afgezien van een accentteken. `Mijnheer X wete voorts', besluit hij, `dat ik niet bepaaldelijk schreef voor de onschuldige, zoo ligtelijk te ergeren kleinen ; hij leze verder eens wat dr. de Jager over de kieschheid in een woordenboek heeft ter neder geschreven...'

AMUSANTE DISCUSSIE

Met de verwijzing naar de Rotterdamse taalkundige Arie de Jager (1806-1877), vooral beroemd vanwege zijn Woordenboek der frequentatieven in het Nederlandsch (1875), rakelde Kramers de amusantste discussie op die ooit in Nederland is gevoerd over het opnemen in woordenboeken van vieze woorden en uitdrukkingen. Deze discussie werd in gang gezet door het verschijnen van de eerste afleveringen van het Spreekwoordenboek der Nederlandsche taal van Pieter Jacob Harrebomée, een naslagwerk dat maar liefst ruim 42.500 spreekwoorden bevat en dat verscheen tussen 1858 en 1870 in drie delen (onlangs fotomechanisch herdrukt).

Volgens recensent dr. Hendrik Jan van Nassau (1791-1873), indertijd rector van het gymnasium te Assen, kreeg de gebruiker van het spreekwoordenboek een menigte `verregaande onkiesche, vuile en lage uitdrukkingen' opgedrongen, een `vuilnishoop van gore geestigheden', zoals: `Hij vliegt als een geladen aars naar het kakhuis', `Tusschen de beenen zit het lekkerste vleesch' en `Daar is groote liefde in het gasthuis, als de bedelaars malkander met luizen werpen'.

Harrebomée kreeg bijval van verschillende geleerden, waaronder Abraham Jakob van der Aa (1792-1857), samensteller van onder andere het dertiendelige Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden. `...Bij het in de recensie aangehaalde Tusschen de beenen zit het lekkerste vleesch zou ik haast uitroepen', schreef de 64-jarige Van der Aa, ` Honny soit qui mal y pense! Ik toch kan u op mijn woord verklaren, dat ik het honderdmalen gebruikt heb, zonder er iets kwaads bij te denken, en alleen door de plaats, die het nu door dr. Nassau gegeven is, ontdekt heb, dat er een dubbelzinnigheid in ligt.'

Harrebomée zelf was `zwaar op z'n pik getrapt' een zegswijze die overigens niet in zijn woordenboek is opgenomen, hoewel het lemma pik niet ontbreekt. Hij had juist zeer veel aanstootgevende spreekwoorden weggelaten. `Wat werkelijk onkiesch is', schreef hij, `verdient nergens voor te komen en dus ook niet in een Spreekwoordenboek.' De Gorkumse hoofdonderwijzer zag geen kwaad in spreekwoorden als `Hij scheidt eraf als een boer van zijne stront', `Hij is zo geil als een bok' of `Het is geene vrouw: zij heeft aars noch borsten', zo blijkt bij het doorbladeren van zijn woordenboek, maar van woorden als kakken, schijten, plassen en zelfs wateren geeft hij alleen de beginletters gevolgd door puntjes (bijvoorbeeld `de vinger leert het achterste sch.....').

HERKEN HET VOLK

Dr. A. de Jager, steun en toeverlaat van Harrebomée, had het laatste woord in deze discussie. `Dat alle spreekwijzen en woorden', concludeerde hij in het Archief voor Nederlandsche Taalkunde, `zouden moeten worden vermeden, waaraan men, naar onze tegenwoordige begrippen van kieschheid, zich zou kunnen stooten of ergeren: dit komt mij uiterst zonderling voor (...) Wie mij de taal van het Nederlandsche volk, en vooral zijne spreekwoordentaal, wil leeren kennen, moet ze mij niet eerst al te zeer ziften en schiften, of ik herken in die taal het volk niet meer.'

Daarmee was de drempelvrees van woordenboekmakers nog niet verdwenen. Het zou tot het eind van de negentiende, begin twintigste eeuw duren voordat woordenboekmakers wat meer voorbeelden durfden te geven van de taal die werd gesproken door `het onbeschaafdste graauw', zoals het ergens heet, door studenten en door soldaten. Voorbeelden van dit laatste zijn bij mijn weten voor het eerst te vinden in de Woordenschat van Taco H. de Beer en dominee E. Laurillard, eerste uitgave 1893 en herdrukt in 1899 en 1908. Het ligt in mijn bedoeling nog eens apart aandacht te besteden aan dit curieuze woordenboek, maar bij wijze van voorproefje alvast de definitie van sadisme uit de druk van 1899, namelijk: `ziekelijke, aan krankzinnigheid grenzende en in woedenden waanzin eindigende geslachtsdrift, die uit overbevrediging ontstaat, wellust vindt in martelingen, met vingers, nagels, tanden, en niet tot bedaren komt voordat er bloed gevloeid heeft.' Daar kunnen Van Dale, Koenen en Kramers een puntje aan zuigen.

Hen of hun, een `eenvoudige' regel Walter Haeseryn - redacteur Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS)

Ook ervaren, professionele schrijvers hebben problemen met het toepassen van de regel voor het gebruik van hen en hun. Dat blijkt onder meer uit het feit dat kranteredacties het nodig vinden hun redacteuren op het juiste gebruik te wijzen. De regel komt bijvoorbeeld voor in het Handboek voor de redacties, een interne publikatie uit 1987 (tweede druk) van de Brabant Pers, in het boekje Stijl en Spelling in NRC Handelsblad uit 1988 en in Het stijlboek van de Volkskrant uit 1986. In deze laatste handleiding wordt de regel `zeer eenvoudig' genoemd. Maar het is er dan wel een die kennelijk niet goed te onthouden is, want er moet steeds weer de aandacht op gevestigd worden. De formulering van de regel in het Stijlboek is klassiek te noemen: `Hun is meewerkend voorwerp (ik geef hun een boek), hen is lijdend voorwerp (ik gooi hen eruit). Na een voorzetsel schrijven we altijd hen (voor hen die vielen).'

GEEN MOEILIJK GEVAL

Ik wil hier enkele testgegevens presenteren die ons wellicht iets meer kunnen zeggen over het effect en de waarde van deze regel. Bij mijn onderzoek naar taalnormen op het gebied van de woordvolgorde in werkwoordgroepen (gezegd heeft/heeft gezegd en zulke gevallen meer) had ik een aantal meer of minder bekende twijfelgevallen opgenomen om de aandacht van de deelnemers af te leiden van het eigenlijke onderwerp van het onderzoek. Een van die afleiders was de kwestie hen/ hun. Ik dacht er goed aan te doen een duidelijk voorbeeld met een meewerkend voorwerp te kiezen en mijn proefpersonen dus maar niet lastig te vallen met moeilijke(r) gevallen als dat optreden verbaasde hen of hij bereidde hun een heerlijke maaltijd, waarbij we volgens de ANS respectievelijk te maken hebben met een ondervindend voorwerp en een bepaling van belang (belanghebbend voorwerp). De gekozen testzinnen en de daarbij behorende opdracht luidden als volgt:

Testzin (1) We hebben hen een cadeau gegeven. óf (2) We hebben hun een cadeau gegeven. Opdracht: maak de zin ONTKENNEND.

Iedere deelnemer aan het onderzoek kreeg maar een van beide zinnen voorgelegd, dus ofwel (1) ofwel (2). Het was mij niet om de ontkenning te doen, maar ik wilde zien of de proefpersonen bij het uitvoeren van de opdracht in de aangeboden zin iets aan hen of hun zouden veranderen. Ik ging van de veronderstelling uit dat de proefpersonen de klassieke regel zouden kennen en ook zouden kunnen toepassen. Mijn verwachting was dan ook dat hen in hun veranderd zou worden in zin (1) en dat hun gehandhaafd zou worden in zin (2).

OPVALLEND MEEGAAND

De test werd schriftelijk afgenomen bij 527 proefpersonen, verdeeld over twee gescheiden steekproeven van respectievelijk 266 en 261 personen. De deelnemers waren afkomstig uit twee Vlaamse en twee Nederlandse regio's en behoorden tot een van de volgende drie groepen: scholieren, doorsnee volwassen taalgebruikers en professionele taalgebruikers (leraren Nederlands en journalisten). Deze laatste groep is uit normatief oogpunt de belangrijkste. Telkens kreeg zowat de helft van de proefpersonen zin (1) aangeboden en de andere helft zin (2). In de tabel geef ik de algemene resultaten weer.

Tabel: testgedrag ten aanzien van hen en hun

steekproef Asteekproef B - bij aanbieding van hen: personen die ten onrechte hen laten staan 114 (92,7%)118 (92,9%)

personen die terecht hen in hun veranderen 9 ( 7,3%)9 ( 7,1%)

- bij aanbieding van hun: personen die terecht hun laten staan 129 (97,0%)118 (93,7%)

personen die ten onrechte hun en hen veranderen 4 ( 3,0%)8 ( 6,3%)

steekproef A steekproef B totaal: gebruik hen 118 (46,1%) 126 (49,8%) gebruik hun 138 (53,9%) 127 (50,2%) ongeldige antwoorden 10 8

Deze resultaten vind ik verrassend. Verreweg de meeste proefpersonen laten gewoon staan wat hun aangeboden was. Het gevolg is dat het gebruik van hun over het geheel genomen nauwelijks boven 50% uitkomt. Nu waren mijn proefpersonen over de hele lijn behoorlijk meegaand, wat overigens slechts tot op zekere hoogte door onwennigheid in de testsituatie te verklaren was. Bij andere bekende normatieve kwesties was die meegaandheid echter duidelijk minder groot. Om dat te illustreren noem ik ter vergelijking de globale resultaten van de testzin met het probleem groter als/dan. Ook hier was de verdeling van de varianten bij de aanbieding nagenoeg half om half. Niemand van de proefpersonen die de zin Ze heeft een groter stuk taart dan jij aangeboden kreeg, veranderde dan in als. Maar van diegenen die dezelfde zin met als kregen, corrigeerde ongeveer een derde als in dan overeenkomstig de regel. Gemiddeld over alle groepen komt het gebruik van groter dan zodoende op 69,1% in de eerste steekproef en 67,8% in de tweede.

Met hen en hun moet er dus iets bijzonders aan de hand zijn. De onderzoeksresultaten worden nog interessanter als ik u vertel dat ze weinig verschillen per regio of per groep. Bekijken we bijvoorbeeld de resultaten van de groep professionele taalgebruikers apart, dan blijkt dat zelfs de leraren en de journalisten niet in overtuigende mate hun gebruiken: zij kiezen bij de voorbeeldzin in 45,2% van de gevallen voor hen, en in 54,8% voor hun.

VERMIJDINGSGEDRAG

Hoe zijn deze resultaten te interpreteren en te verklaren? Het is aannemelijk dat een deel van de proefpersonen doorhad dat het hier een twijfelgeval betrof. Zeker voor de professionele taalgebruikers is dat waarschijnlijk. Daarvoor is de kwestie hen/hun een te bekend onderwerp uit de taalzorg en de taaladvisering. Inspectie van de in totaal achttien ongeldige antwoorden levert trouwens een aanwijzing op dat het probleem over het algemeen wel herkend werd. Er werd namelijk 11 keer opgeschreven We hebben hem (derde persoon enkelvoud) een cadeau gegeven (dat kwam ook voor als zin (2) aangeboden was, dus met hun!), twee keer dezelfde zin met ze, drie keer werd het voornaamwoord weggelaten en twee keer was niet leesbaar wat er ingevuld was. We hebben hier dus met ten minste drie verschillende vermijdingsstrategieën te maken, waarvan ik alleen de tweede legitiem vind.

Als we ervan mogen uitgaan dat de uitkomst niet voornamelijk aan de onderzoeksopzet te wijten is, zie ik twee mogelijkheden: ofwel het maakt de proefpersonen echt niet uit of hun dan wel hen gebruikt wordt als meewerkend voorwerp, ofwel ze weten niet wat te kiezen en ze laten veiligheidshalve maar staan wat er stond. Welke interpretatie het dichtst bij de waarheid zit, valt op basis van mijn gegevens moeilijk te zeggen. Hoe het ook zij, zo eenvoudig of vanzelfsprekend is de regel blijkbaar niet. Het lijkt er veeleer op dat er sprake is van een papieren regel. We kunnen ons afvragen of het wel zin heeft aan het leren daarvan nog veel energie te (blijven) besteden, gelet op de kennelijk geringe effectiviteit van de regel.

Zowel van de regel voor als of dan als van die voor hen en hun wordt gezegd dat hij teruggaat op een voorschrift uit de 17de eeuw. De hierboven gepresenteerde onderzoeksresultaten geven aanleiding tot de conclusie dat het eerste voorschrift in schrijftaal succes gehad blijkt te hebben, in tegenstelling tot het tweede, dat bepaald niet succesvol genoemd kan worden.

Is er nog hoop? Redactie Onze Taal

Uit de voorgaande bijdragen over hun en hen blijkt dat maar weinig taalgebruikers zich op dit gebied veilig kunnen voelen. Zelfs goed opgeleide volwassenen die met taal hun brood verdienen, blijken er grote moeite mee te hebben de regels in kwestie correct toe te passen. In het mondeling taalgebruik is het onderscheid tussen hun en hen al lang verdwenen; in onderzoekssituaties en in geschreven taal wordt er lang en diep nagedacht, waarbij regelmatig de verkeerde vorm komt bovendrijven.

Twee vragen zou je in dit verband kunnen stellen. Ten eerste, is het onderscheid tussen hun en hen echt zo moeilijk? En ten tweede, maakt een onderscheid dat veel taalgebruikers niet of alleen met trucjes kunnen aanbrengen, nog wel deel uit van het levende Nederlands?

De meeste handboeken geven de volgende vuistregels voor het onderscheid tussen hun en hen :

- Hun is meewerkend voorwerp (3e naamval):

(1) Ik geef hun een boek.

- Hen wordt gebruikt als lijdend voorwerp (4e naamval) en na een voorzetsel:

(2) Ik heb hen gezien. (3) Ik geef aan hen een boek.

Deze regels zien er misschien niet moeilijk uit, maar ze veronderstellen wel dat taalgebruikers kunnen ontleden. Ze moeten in staat zijn het onderscheid tussen meewerkend voorwerp en lijdend voorwerp aan te brengen.

In de voorbeeldjes hierboven is dit onderscheid nog eenvoudig. Maar als er geen lijdend voorwerp staat, wordt het al gauw puzzelen:

(5) Ik heb hun geschreven.

Veel taalgebruikers zullen hier hen schrijven. Dit probleem doet zich nog sterker voor bij werkwoorden waarbij geen lijdend voorwerp kan voorkomen, zoals gehoorzamen :

(6) Hij heeft hun gehoorzaamd.

Ook zullen veel schrijvers in de war worden gebracht door zinnen waarin in plaats van een lijdend voorwerp een lijdend-voorwerpzin of een beknopte bijzin is opgenomen:

(7) Hij heeft hun gezegd dat hij zou komen. (8) Hij heeft hun verzocht om te komen.

Bovendien is een schrijver die een meewerkend voorwerp en een lijdend voorwerp uit elkaar kan houden nog niet klaar: er bestaan namelijk ook nog ondervindende en belanghebbende voorwerpen. Deze categorieën zijn omstreden als het gaat om de vraag of deze voorwerpen een accusatief of een datief verlangen. Volgens de ANS komt het ondervindend voorwerp (vooral) voor bij werkwoorden die `een ervaring tot uitdrukking brengen die met bepaalde gevoelens gepaard gaat', zoals spijten , berouwen , bevallen , verheugen en tegenvallen . De ANS kiest voor

(9) Het verbaast hen dat u nog steeds doorleest.

waar Van Dale hun zou schrijven. Een belanghebbend voorwerp komt voor in:

(10) Hij schonk hun een glas in.

Er zijn nog meer regels en nog meer dubieuze gevallen, maar we nemen aan dat de eerste vraag met deze vlootschouw afdoende is beantwoord: ja, het onderscheid tussen hun en hen is moeilijk. In doorsnee-gevallen is het voor de gemiddelde taalgebruiker al vaak gokken, in bijzondere gevallen komt zelfs de geschoolde taalgebruiker er niet zonder kleerscheuren vanaf. En hiermee is eigenlijk ook de tweede vraag beantwoord. Een taalregel die van een schrijver eist na te denken over de grammaticale functie van zinsdelen is kunstmatig, en het onderscheid dat zo'n regel beregelt, kan niet tot het levend Nederlands gerekend worden. Bovendien staat zo'n regel een effectieve communicatie in de weg.

Kritiek op het onderscheid tussen hun en hen is geen kwestie van gemakzucht. We zijn niet op zoek naar de weg van de minste weerstand. Het is op zichzelf geen bezwaar dat een taalgebruiker moet nadenken over de juiste zinsvorm. Dat gebeurt wel vaker in communicatie; in een ingewikkelde zin zal het bijvoorbeeld niet altijd duidelijk zijn of de persoonsvorm in het enkelvoud of het meervoud geschreven moet worden. Nadenken over zo'n zin zal de schrijver ertoe brengen de zin te vereenvoudigen, bijvoorbeeld door een deel te verzelfstandigen. Bij de keuze tussen hun en hen brengt een dergelijke aanpak geen soelaas: deskundige ontleding is noodzakelijk om de juiste oplossing te vinden.

Het zou mooi zijn als het onderscheid tussen hun en hen , dat in de zeventiende eeuw op kunstmatige gronden is aangebracht, gewoon weer kon verdwijnen.

Zo ver is het echter niet. Wel geven de voorafgaande artikelen reden tolerant te zijn wanneer u hun of hen aantreft op een plaats waar u zelf voor de andere mogelijkheid had gekozen.

Verder kunt u altijd overwegen ze te gebruiken als een keuze tussen hen en hun u voor een onoverkomelijk probleem stelt.

Hun en hen in tijd en ruimte J. de Rooij - afdeling Dialectologie, P.J. Meertens-Instituut, Amsterdam

De meeste Nederlandse grammatica's geven @ in een of andere vorm @ de regel (of het voorschrift) dat het persoonlijk voornaamwoord hun gebruikt wordt of moet worden in de derde naamval (datief, meewerkend voorwerp) en hen in de vierde naamval (accusatief, lijdend voorwerp; en na voorzetsels). Meestal staat er wel een nadere nuancering bij, bijvoorbeeld dat dit meer voor geschreven dan voor gesproken taal geldt. Wie echter het moderne taalgebruik bestudeert, merkt al gauw dat deze regel, ook in geschreven taal, geenszins algemeen wordt toegepast.

Een interessante vraag is: was het vroeger wél zo dat de regel over het gebruik van hen/hun algemeen werd toegepast? Je zou kunnen denken: wat (nu nog) in de boeken staat, is een oude regel, die vroeger algemeen geldig was, maar waar de mensen zich tegenwoordig niet meer aan houden.

STOEL(M)/TAFEL(V)

Het komt inderdaad voor dat oude taalregels hun geldigheid verliezen. In het moderne standaard-Nederlands maken we bijvoorbeeld nog maar in heel beperkte mate onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke zelfstandige naamwoorden (afgezien van woorden die levende wezens aanduiden). Maar kijken we in een Middelnederlandse grammatica, dan zien we dat bij de indeling van deze categorie woorden het verschil tussen `mannelijk (en onzijdig)' en `vrouwelijk' centraal staat. Dat heeft in de geschreven taal nog heel lang doorgewerkt: tot 1947 moesten we officieel (maar na 1934 niet meer op school!) spellen: Ik zit op den stoel bij de tafel, omdat stoel mannelijk en tafel vrouwelijk was.

Zo'n oudere taaltoestand leeft soms nog voort in een deel van de Nederlandse dialecten, die dan ook weer invloed op de algemene taal kunnen uitoefenen. Zo zal men boven de grote rivieren grammaticaal geen onderscheid maken tussen stoel en tafel, maar een zuiderling duidt een stoel veelal aan met hij en een tafel met ze.

Laten we daarom eens kijken hoe het met dat verschil tussen hun en hen gesteld is in ouder Nederlands (`in de tijd') en in de Nederlandse dialecten (`in de ruimte').

GRILLIGE WISSELINGEN

In het Middelnederlands waren er voor het persoonlijk voornaamwoord van de derde persoon meervoud in niet-onderwerpsfunctie (dus het tegenwoordige paar hun en hen) nogal wat verschillende vormen. Voor datief én accusatief vinden we hen, het tegenwoordig alleen enkelvoudige hem en het tegenwoordig alleen vrouwelijke (en meestal enkelvoudige) haer of de verlengde vorm haerliede(n); als speciale datiefvormen bestonden hun en hon; zeldzame accusatiefvormen waren si en sie. Een rijkdom aan vormen dus, maar niet over de hele linie aparte vormen voor de derde en de vierde naamval.

Om ons nu verder te beperken tot hun en hen: in een grammaticale studie over het zestiende-eeuws lezen we dat beide vormen voorkomen (hen het meest), maar allebei in datief én accusatief. Grammaticaal verschil wordt, voor zover we kunnen nagaan, voor het eerst in de zeventiende eeuw gemaakt, en wel in de grammatica van Chr. van Heule (1625): hun datief, hen accusatief, maar daarnaast dan weer van hun als `ablatief', de zesde naamval uit de Latijnse grammatica. Dat wil nog niet zeggen dat dit onderscheid in de zeventiende eeuw algemeen was. De Statenbijbel heeft bijvoorbeeld geen hun maar hen in datief en accusatief; de grammaticus Leupenius (1653) geeft (als mannelijk vorm) juist weer alleen hun in beide functies.

BEWUST ONDERSCHEID

Van veel belang is het taalgebruik van de dichters Hooft en Vondel geweest, die beiden het hun/hen -verschil in acht namen. Van Hooft is bekend dat dit voor hem een bewuste keuze was; hij wilde onderscheid kunnen maken tussen datief en accusatief. Het werk van Vondel is onder andere hierop onderzocht door de achttiende-eeuwse taalkundige B. Huydecoper (1730). Deze heeft wel een paar `fouten' gevonden, maar verzekert: `Dit onderscheid van hen en hun neemt Vondel anders zeer naeuwkeurig waar.'

Vanaf de achttiende eeuw lijkt het hun/hen -onderscheid een vaste plaats in de grammatica verworven te hebben, met dien verstande dat de `ablatief' van hun nog tot in de negentiende eeuw voortgeleefd heeft. Dat wil niet zeggen dat alle taalgebruikers zich aan het voorschrift hielden. Over de taal van de bekende achttiende-eeuwse auteur Justus van Effen schrijft de twintigste-eeuwse grammaticus De Vooys bijvoorbeeld: `Onderscheid tussen hen en hun wordt niet volgens de toenmalige spraakkunst in acht genomen: ze wisselen grillig.'

OUDE DIALECTVORMEN

In de huidige Nederlandse dialecten is bij de voornaamwoorden waar het hier om gaat, geen spoor van verschil tussen derde en vierde naamval te vinden. Wel treffen we nog oude taalvormen aan die in het algemeen Nederlands van nu verdwenen zijn. Bijvoorbeeld het al in het Middelnederlands voorkomende algemene (`gemeenslachtige') haar: dat wordt (soms met een andere klinker, bijv. heur) gebruikt in veel oostelijke dialecten, van Groningen tot Noord-Limburg. Verder heeft vooral het achtervoegsel -liede(n) carrière gemaakt, dat ook al in het Middelnederlands bestond, en blijkbaar dient om het meervoudige karakter van het voornaamwoord te onderstrepen (vergelijk het in plechtige taal nog wel eens gebruikte gijlieden). We vinden dat in verkorte vorm terug in het Brabants-Hollands-Gelderse hullie en daarmee gelijk te stellen vormen. Een meer verborgen bestaan leidt -liede(n) in hulder of hunder, vormen die in Zeeland en Vlaanderen voorkomen en teruggaan op hunlieder, een oude genitiefvorm.

Hoe staat het nu met de standaardtalige voornaamwoorden hun en hen @ komen die ook in de dialecten voor? Het eerste in elk geval wel. Niet alleen als eerste element van types als hullie en hulder, maar ook als op zichzelf staand woord. Zo komt hun voor in een aaneengesloten gebied, dat Oost-Noord-Brabant, Belgisch Limburg en het zuiden van Nederlands Limburg omvat, en verder verspreid in het grootste deel van de rest van het Nederlandse taalgebied. In het zuidoostelijke gebied zijn ook enkele dialecten waar hen inheems is. Dat zijn dialecten waar `ontronding' voorkomt: klinkers waarbij de lippen (min of meer) gerond worden (zoals bij de u van put, dun en hun), worden daar vervangen door klinkers waarbij dat niet gebeurt (zoals de e van hen). Elders wordt hen in dialect-enquêtes en vooral in schriftelijke vragenlijsten een enkele keer opgegeven, maar we krijgen sterk de indruk dat dit onder invloed van de (geschreven) standaardtaal gebeurt. Wie zijn dialect dat hij alleen gewend is te spréken, gaat opschrijven, vervalt gauw in de schrijfgewoontes van het standaard-Nederlands.

UIT DE PEN EN OVER DE LIPPEN

Samenvattend kunnen we zeggen dat zowel hun als hen in het Nederlands al bestaan vanaf het oudste stadium dat we van deze taal kennen, maar dat een grammaticaal verschil tussen deze voornaamwoorden niet zo oud is. Het verschijnt voor het eerst in de zeventiende eeuw in sommige grammatica's en bij bepaalde schrijvers. Het is dan waarschijnlijk een vorm van `taalcultuur': een bewust gemaakt onderscheid tussen verschillende vormen (hun/hen), corresponderend met verschillende functies (derde/vierde naamval). In het taalgebruik is dit verschil @ voor zover we kunnen nagaan @ in heden noch verleden ooit algemeen en consequent toegepast.

In de gesproken taal van onze tijd heeft hun het blijkbaar van hen gewonnen. Als we dit tenminste mogen afleiden uit de situatie in de huidige Nederlandse dialecten, die als de gesproken talen bij uitstek kunnen gelden en waaruit het algemeen Nederlands is voortgekomen (en niet omgekeerd, zoals nog wel gedacht wordt!).

Voor menig Nederlandstalige @ zoals schrijver dezes @ is de hun/hen -regel daarom een `papieren' regel, die hij alleen op papier toepast of probeert toe te passen, en is hen een `papieren' woord. Zelf kan ik hen wel uit mijn pen, maar niet over mijn lippen krijgen; net zo min als bijvoorbeeld de vorm elkander of de genitief wier (een vrouw wier man overleden is). Er zijn overigens ook heel wat taalgebruikers die wél hen zeggen; ongetwijfeld onder invloed van de geschreven taal, waarin hen steeds meer veld wint, ook in die gevallen waarin het volgens de `papieren regel' hun zou moeten zijn.

HUN-HEBBEN -SPREKERS

Verder zijn er ook nog veel mensen @ en hun aantal neemt dagelijks toe @ die hun (nooit hen!) als onderwerp gebruiken, bijvoorbeeld in Hun hebben het gedaan; dit overigens tot grote ergernis van weer veel andere mensen.

Als dit hun in grammatica's vermeld wordt, is dat om het af te keuren, om het als niet-standaardtalig te bestempelen. Zojuist hebben we de hun/hen- regel een `papieren regel' genoemd. Hebben we bij `hun als onderwerp' misschien met het omgekeerde te maken: een taalverschijnsel dat alle grammatica's afkeuren, maar dat wel van oudsher in het Nederlands voorkomt en een bloeiend bestaan leidt in (veel) Nederlandse dialecten?

Dat lijkt niet het geval te zijn. Over `hun als onderwerp, in tijd en ruimte' is eigenlijk maar weinig te zeggen.

Erg oud is het in elk geval niet, waarschijnlijk hooguit een eeuw. In een uitvoerig en zeer informatief artikel hierover in Onze Taal van 1988 (blz. 82-84) deelt J.M. van der Horst mee dat de oudste bron waarin dit hun gesignaleerd wordt, uit 1911 dateert. Voor zover ik weet zijn sindsdien geen oudere vindplaatsen ontdekt.

In de Nederlandse dialecten komt het nauwelijks voor. Er zullen wel dialectsprekers zijn die het zich nu en dan laten ontvallen, maar daarom is het nog geen authentiek dialect. De dialecten worden niet alleen beïnvloed door het standaard-Nederlands, maar ook door iets wat we substandaard-Nederlands kunnen noemen. In dialect-enquêtes wordt hun als onderwerp door informanten maar zelden opgegeven. In dialectgrammatica's en -woordenboeken komt het naar verhouding nog minder voor. Er is alle reden om aan te nemen dat dit hun niet uit Nederlandse dialecten in het algemeen Nederlands is doorgedrongen, zoals gesuggereerd wordt door woordenboeken die het `gew(estelijk)' of `dial(ectisch)' noemen.

Hun staat hen steeds minder in de weg Mieke Smits - docent Nederlands, Hogeschool Gelderland

Als een van de onderdelen van mijn onderzoek naar grammaticale twijfelgevallen werd de hun/hen -kwestie voorgelegd aan een groep van 104 informanten: 40 studenten Nederlands uit Leuven, 41 studenten Nederlands uit Nijmegen en 23 medewerkers van het P.J. Meertens-Instituut voor Dialectologie, Volks- en Naamkunde te Amsterdam. De laatste groep was een controlegroep, bestaande uit geschoolde en geoefende taalgebruikers.

AFWIJKINGEN VERBETEREN

De kwestie hun/hen komt in dit onderzoek terug in twee tests: een `verbetertest' en een `beoordelingstest'. In de verbetertest krijgen de informanten zinnen voorgelegd waarvan ze eerst moeten aangeven of die voor hun eigen taalgevoel afwijkend zijn. Als de zin een afwijking bevat, moeten ze hem verbeteren. Ik legde de volgende zinnen voor:

1) Hun wordt dringend verzocht het formulier niet aan te vragen. 2) Zal ik hun die boeken alvast geven? 3) Wil je hen zeggen dat de vergadering vanavond niet doorgaat? 4) De administratie heeft hen nog niet ingeschreven. 5) Ik heb hun nog niet gezien vandaag.

Kijken we naar de resultaten van de verbetertest (zie ook tabel 1) dan valt op dat er een duidelijke voorkeur is voor hen in alle posities, ook daar waar hun volgens de regel de correcte vorm is.

Tabel 1: `Verbetergedrag' van de informanten

Belgische Nederlandse controle- informanten informanten groep

In zin 1 hun foutief ver-

anderd in hen 85 % 78 % 56,6 % In zin 2 idem 57,5 % 56,1 % 33,3 % In zin 3 hen foutief laten staan 87,5 % 75,6 % 69,6 % In zin 4 hen correct laten staan 97,3 % 87,5 % 91,3 % In zin 5 hun correct ver- anderd in hen 78,9 % 82,9 % 95,6 %

Bijvoorbeeld in zin 1 veranderen veel informanten hun in hen, terwijl hun hier de correcte vorm is. Omgekeerd verandert men hen als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel) niet in hun (zin 3).

Hun in combinatie met het werkwoord geven (zin 2) is er het meest sprekende voorbeeld van dat we te maken hebben met een meewerkend voorwerp. Voor de studenten Nederlands geldt deze vanzelfsprekendheid niet, gezien het aantal dat hun in hen verandert (respectievelijk 57,5% en 56,1%). De controlegroep `houdt' zich beter aan de regel, maar nog altijd een derde (33,3%) verandert hun in hen.

Voor alle zinnen geldt steeds (in meerdere of mindere mate) dat hun veranderd wordt in hen, soms ook in ze, en dat men hen ongemoeid laat, ook daar waar het niet in overeenstemming is met de regels.

Opmerkelijk is dat de controlegroep net als de twee andere groepen dezelfde voorkeur, zij het in iets mindere mate, voor hen aan de dag legt, terwijl men zou verwachten dat juist deze groep de `correcte' van de `niet-correcte' zinnen zou onderscheiden.

OORDELEN GEVEN

In de beoordelingstest krijgen de informanten telkens twee zinnen aangeboden die slechts op één punt afwijken. De informanten wordt gevraagd deze zinnen te vergelijken en te beoordelen op een balkje met 5 mogelijkheden, lopend van `heel goed' (hier is later cijfer 1 aan toegekend) tot `slecht' (cijfer 5). De paren zijn:

6a) De werkgever geeft hun extra vakantie. 6b) De werkgever geeft hen extra vakantie. 7a) Hun wordt gevraagd de andere ingang te nemen. 7b) Hen wordt gevraagd de andere ingang te nemen. 8a) Wij hebben hun niet uitgenodigd. 8b) Wij hebben hen niet uitgenodigd.

De resultaten van de beoordelingstest geven ook hier duidelijk weer dat er een voorkeur bestaat voor hen (zie tabel 2).

Tabel 2: Gemiddelde oordeel van de informanten (1 = `heel goed', 5 = `slecht') Belgische Nederlandse controle- informanten informanten groep hun in 6a, correct ge- bruikt, 3,00 3,20 2,44 hen in 6b, foutief ge- bruikt, 1,75 1,75 2,15 hun in 7a, correct ge- bruikt, 3,55 3,27 2,39 hen in 7b, foutief ge- bruikt, 1,83 2,00 2,09 hun in 8a, foutief ge- bruikt, 3,48 3,32 3.57 hen in 8b, correct ge- bruikt, 1,58 1,40 1,39

De studenten zijn het duidelijkst in hun voorkeur voor hen. Zij beoordelen hun in alle zinnen even slecht (3,0 of slechter), ook in de zinnen 6a en 7a waar hun volgens de regel correct gebruikt is. Hen wordt in alle zinnen even goed (1,58 of beter) beoordeeld, ook in de zinnen 6b en 7b waar hen foutief is volgens de regel.

De controlegroep oordeelt iets voorzichtiger, hoewel ook die informanten, zij het in mindere mate, een voorkeur hebben voor hen. De zinnen waarin hen op correcte wijze gebruikt is, worden vanzelfsprekend als `goed' beoordeeld.

CONCLUSIES OVER DE `REGEL'

Als er al onderscheid wordt gemaakt tussen hen en hun, dan is dat vaak niet op correcte wijze. Ook de groep `deskundigen' blijkt het onderscheid niet op de juiste wijze te kunnen of misschien te willen toepassen. (Opvallend is de opmerking van een van de informanten uit de controlegroep, die zegt een `anti- hun -complex' te hebben ontwikkeld en dat hij daarom hen invult.)

Dat er iets aan de hand is met hen en hun is evident voor de informanten, anders zouden zij in de verbetertest geen veranderingen hebben aangebracht. Het toepassen van de `regel' is kennelijk minder gemakkelijk.

Aangezien hen hoger staat aangeschreven dan hun (zie ook Onze Taal, okt. 1989, blz. 173) is het heel goed mogelijk dat men liever het `zekere' voor het onzekere neemt en in alle gevallen hen invult, want hen in foute positie is minder erg dan hun .

Misschien speelt nog een ander effect hier een rol. Hun wordt wellicht ook minder gewaardeerd omdat het als meewerkend voorwerp te veel wordt geassocieerd met het `verfoeide' hun in onderwerpspositie. Door hen boven hun te verkiezen passen de informanten dezelfde vermijdingsstrategie toe als in de keuze tussen hen/hun en ze.

De `schoolregel'* voor hen/hun heeft kennelijk niet voldoende levenskracht, gezien het feit dat de norm steeds verder richting hen (ook als meewerkend voorwerp) lijkt op te schuiven.

Hoogstwaarschijnlijk is het proces onomkeerbaar, en wellicht is het beter de `regel' uit de (school)boeken te schrappen en in alle gevallen (tenminste in geschreven taal) te kiezen voor hen. Een kopzorg minder voor het onderwijs, en voor sommige taalgebruikers een therapie voor hun `anti- hun -complex'.

*Dat `schoolregels' wel levenskracht kunnen hebben, blijkt uit mijn gegevens met betrekking tot de kwestie `als/dan na comparatief'. Bijna alle informanten herkennen het probleem en passen de regel correct toe.

Hun als onderwerp wordt al jaren opgemerkt. Hele klaagzangen worden eraan gewijd. Ook duiken er bij tijd en wijle verklaringen op voor dit gebruik, en steeds vaker gaan die verklaringen vergezeld van de verwachting dat dit kwaad onuitroeibaar zal blijken. Een enkeling verkondigt zelfs dat hun in de toekomst het huidige zij zal verdringen als onderwerp. Precieze beschrijvingen van de condities waaronder hun als onderwerp wordt gebruikt, zijn echter zeldzaam. Wel geeft men aan dat hun vooral als onderwerp gebruikt wordt in beklemtoonde posities, maar verder gaan de observaties veelal niet.

Dit artikel geeft in kort bestek* een exactere beschrijving van de condities waaronder hun als onderwerp wordt gebruikt.

Hun doen het

Stef Heinsman - Blaricum

Uit klaagzangen over het voorkomen van hun als onderwerp zou je verwachten dat er tal van mensen zijn die voortdurend hun gebruiken in onderwerpspositie. De vraag is of die veronderstelling juist is. Zelfs verstokte `hun-sprekers' lijken slechts in een beperkt aantal gevallen gebruik te maken van het voornaamwoord hun . In veel meer gevallen gebruiken ze het voornaamwoord ze.

ZIJ/ZE NAAST HUN/ZE

We kennen in het Nederlands bij de voornaamwoorden een volle vorm (+klemtoon) en een gereduceerde vorm (-klemtoon), bijvoorbeeld wij tegenover we , jij tegenover je . Hun-sprekers gebruiken het voornaamwoord hun alleen in beklemtoonde posities als onderwerp. Dat zou betekenen dat hun-sprekers hun bezigen waar zij-sprekers de beklemtoonde vorm zij gebruiken. In onbeklemtoonde positie zouden zowel hun-sprekers als zij-sprekers de gereduceerde vorm ze gebruiken.

NIEUWSWAARDE

Klemtoon heeft veel te maken met de nieuwswaarde van een zinsdeel: een zinsdeel krijgt klemtoon als het aan de toehoorder of lezer nieuwe informatie geeft en dus nieuwswaarde heeft.

(1) Wie zitten je steeds te pesten? Nou, hún. (2) Ik heb Jan en Els tijden niet gezien. O, ik heb ze gísteren nog gezien.

In voorbeeld 1 heeft hun klemtoon, doordat hun de nieuwe informatie geeft. In voorbeeld 2 zit de nieuwe informatie in de mededeling dat de tweede spreker juist gisteren Jan en Els nog heeft gezien, waar de eerste spreker Jan en Els heel lang niet heeft gezien. Gisteren heeft de grootste nieuwswaarde en krijgt dus klemtoon. Ze heeft hier geen nieuwswaarde, omdat uit de voorgaande zin al duidelijk is dat het hier Jan en Els betreft.

Er is nog een andere invalshoek mogelijk om de condities waaronder hun als onderwerp wordt gebruikt op het spoor te komen.

De grammaticus De Vooys onderscheidt drie verschillende functies van het voornaamwoord: aanwijzend, aanduidend, en indirecte verwijzing.

AANWIJZEND GEBRUIK

Bij aanwijzend (=deiktisch) gebruik van een voornaamwoord wordt niet verwezen naar de context maar naar de concrete situatie. Zo biedt voorbeeld 3 alleen nieuwe informatie als de spreker er iemand bij aanwijst. Hem heeft in dat geval noodzakelijk klemtoon.

(3) Ik heb hém gisteren gezien.

Bij aanwijzend gebruik kan een voornaamwoord dus nieuwswaarde hebben. We gebruiken in dat geval de volle vorm. Dan rest de vraag of een voornaamwoord dat aanwijzend wordt gebruikt, altijd de volle vorm heeft.

(4) Ik heb 'm gísteren gezien. (5) Ik heb hem gísteren gezien.

Zowel in 4 als 5 heeft gisteren op grond van het accent de grootste nieuwswaarde. Aanwijzend gebruik van 'm in 4 lijkt uitgesloten: alleen de volle vorm hem is mogelijk. Stelt u zich de situatie voor dat u iemand in een concrete situatie aanwijst met het onbeklemtoonde voornaamwoord 'm . In dat geval is 'm aanduidend gebruikt en heeft het derhalve geen klemtoon. Voor voorbeeldzin 5 blijft de mogelijkheid open van aanwijzend gebruik van het voornaamwoord hem. Zo'n situatie is zeer voorspelbaar. De spreker wijst de persoon in de situatie aan. Het belangrijkste accent in de zin ligt echter op gisteren.

Op grond van het voorgaande kunnen we concluderen dat bij aanwijzend gebruik van het voornaamwoord steeds de volle vorm is vereist, ook als dat voornaamwoord niet de grootste nieuwswaarde heeft en derhalve niet het belangrijkste accent heeft in de zin.

AANDUIDEND GEBRUIK

Bij aanduidend (=anaforisch) gebruik verwijst het voornaamwoord direct terug (of vooruit) in de context. In voorbeeld 6 verwijst ze aanduidend terug naar een klein meisje.

(6) Er was eens een klein meisje. Ze woonde bij haar vader en moeder.

Ze verwijst hier naar informatie die vlak daarvoor in de context is genoemd, namelijk een klein meisje. Het aanduidend gebruikte voornaamwoord heeft op grond daarvan geen enkele nieuwswaarde. De conclusie lijkt gerechtvaardigd dat voornaamwoorden die aanduidend worden gebruikt in spreektaal steeds de gereduceerde vorm hebben. Voor het vóórkomen van hun als onderwerp betekent dit, dat een hun-spreker in dit geval ze gebruikt zoals een zij-spreker dat doet.

ONDUIDELIJKE VERWIJZING

Als niet rechtstreeks verwezen wordt, maar uit het verband blijkt wie of wat bedoeld wordt, spreek ik van `onduidelijke verwijzing'. Deze verwijzing kenmerkt zich door het ongrammaticale karakter van de verwijzing en de grote afstand tussen het voornaamwoord en het woord waarop dit betrekking zou moeten hebben (antecedent). In spreektaal komt deze manier van verwijzen veelvuldig voor.

(7) - Waar ligt je boot? - In de jachthaven. - Heb je een trailer? - Nee. - Hoe krijg je hem dan in het water? - Dat doen hún. Ze hebben een takelinstallatie.

Ongrammaticaal of niet, de spreker maakt precies duidelijk wat hij bedoelt. De laatste twee zinnen zijn te parafraseren als: ik laat mijn boot niet zelf te water, dat doen de mensen van de jachthaven; die hebben een takelinstallatie. Er is hier dus sprake van onduidelijke verwijzing, waarbij het voornaamwoord de belangrijkste nieuwswaarde heeft. Derhalve neemt het de volle vorm aan.

Tot slot een voorbeeld van onduidelijke verwijzing waarbij het voornaamwoord niet de belangrijkste nieuwswaarde heeft. Welke vorm neemt het voornaamwoord in zo'n geval aan?

(8) We waren gisteren bij Jan. Het was mooi weer en we hebben heerlijk gewandeld. Hun hebben een prachtig huis.

Hun in voorbeeld 8 voldoet aan beide kenmerken van onduidelijke verwijzing. De verwijzing is inderdaad niet grammaticaal en er is een grote afstand tussen het voornaamwoord en het woord waarnaar verwezen lijkt te worden. Uit het verband blijkt dat met hun Jan en de zijnen worden bedoeld. Toch heeft hun in deze zin zeker niet de grootste nieuwswaarde. De grootste nadruk ligt op een prachtig huis. Dat het voornaamwoord de volle vorm heeft, komt waarschijnlijk door de afstand tussen het voornaamwoord en het vermeende antecedent. Het is alsof het antecedent opnieuw onder de aandacht moet worden gebracht.

Met betrekking tot de gereduceerde vorm ze in onderwerpspositie kunnen we stellen: - dat er sprake is van aanduidende verwijzing; - dat het voornaamwoord geen enkele nieuwswaarde heeft.

Met betrekking tot de volle vorm in onderwerpspositie, ongeacht of dit nu zij of hun is, kunnen we stellen: - dat er sprake is van aanwijzende verwijzing of van onduidelijke verwijzing;

- dat het voornaamwoord al of niet de belangrijkste nieuwswaarde draagt in de zin.

ONDERZOEK

Leerlingen in de hoogste klassen van het basisonderwijs en de laagste klassen van het voortgezet onderwijs kregen van mij bijgaande tekst te lezen. De open plaatsen vulden de leerlingen in. Er was geen keuzemogelijkheid gegeven. De leerlingen vulden in wat hun te binnen schoot. Omdat de leerkracht nauwelijks pauzes inlaste, waren de leerlingen gedwongen snel in te vullen. In totaal hebben 200 leerlingen een formulier ingevuld.

Dat de totaalscore niet altijd op 200 uitkomt, wordt veroorzaakt doordat leerlingen incidenteel een heel ander woord invulden, of door afronding.

Positie 8 komt verder niet terug, omdat nogal wat leerlingen die hebben ingevuld. Daarbij speelt waarschijnlijk het zinnetje Die ken ik wel een belangrijke rol.

Dat is niet eerlijk

`Woensdagmiddag, lekker de hele middag vrij', denkt Erwin en ..A.. loopt op zijn gemak het schoolplein af. Achter zich hoort hij roepen. Hij keert zich om en ziet Niels hijgend staan. `Hé, gaan we vanmiddag nog iets doen?'

Erwin haalt zijn schouders op:`Ik weet niet. We kunnen gaan voetballen hier op het plein.' `Oke, half drie ben ik bij je', antwoordt Niels en hij rent al weer weg.

Om half drie is Niels bij Erwin en samen lopen ..1.. naar het plein, waar ..2.. blikkie-trap gaan spelen.

Na een kwartiertje komen drie grote jongens het plein oplopen. Pesterig trappen ..3.. het blikje van Erwin om. Dan krijgen ..4.. de bal te pakken. De drie knapen spelen ruw over. Opeens stormen twee van hen onverwacht op de bal af. Bijna tegelijk raken ..5.. de bal. Met een grote boog verdwijnt de bal door een ruit van de school. Onmiddellijk daarop klinkt luid glasgerinkel. Niels kijkt Erwin geschrokken aan, maar de drie jongens doen alsof er niets aan de hand is en gaan gemoedelijk op een bank zitten praten.

Even later komt het hoofd van de school met de bal in zijn handen naar buiten. Hij kijkt kwaad. `Zo jongens, dat is niet zo mooi.'

`Wij hebben de bal niet door de ruit geschopt meester', zegt Niels snel en hij wijst naar de drie grote knapen. `..6.. hebben het gedaan.'

`Dat is helemaal fraai', zegt de meester, `nu nog een ander de schuld geven ook. Kom maar binnen en ruim de rommel op.'

`Het is niet eerlijk', moppert Niels. `Waarom moeten wij het opruimen? ..7.. hebben het gedaan.'

De meester kijkt nog eens naar de drie knapen en zegt: `Die jongens hebben het niet gedaan. Die ken ik wel. ..8.. kunnen niet eens voetballen.'

`Dat klopt', zegt Erwin boos.

UITKOMSTEN

Verwachting 1 t/m 5:

De verwachte invulling bij 1 t/m 5 is op grond van het aanduidende gebruik van het voornaamwoord overwegend ze.

Uitslag 1 t/m 5:

De uitslag is overeenkomstig de verwachting. Er wordt overwegend ze ingevuld (166). Hun wordt slechts tweemaal ingevuld, hetgeen overeenkomt met een score van 1%. De beklemtoonde vorm zij wordt aanmerkelijk meer ingevuld, namelijk 29 maal. Dat leerlingen wel zij invullen, terwijl toch de gereduceerde vorm verwacht wordt, ligt mijns inziens vooral aan het geringere onderscheid tussen zij en ze in schrijftaal dan in spreektaal. Zelf heb ik nog op de lagere school geleerd dat ze behoorde tot de spreektaal en dat in geschreven taal zij gebruikt moest worden.

Verwachting 6 en 7:

Volgens de opgestelde condities mogen we bij 6 en 7 de volle vorm verwachten op grond van het aanwijzend gebruik en de nieuwswaarde van het voornaamwoord. Voor hun-sprekers betekent dat dus het gebruik van hun , voor zij-sprekers zij .

Uitslag 6 en 7:

De uitslag is verrassend overeenkomstig de opgestelde condities. In totaal vullen 193 van de 200 leerlingen de volle vorm in, waarvan er 33 kiezen voor hun. De onbeklemtoonde vorm ze komt in het geheel niet voor.

SLOT

Zoals ik al eerder opmerkte, ben ik me ervan bewust dat uit een dergelijk kleinschalig onderzoekje geen algemeen geldende conclusies kunnen worden getrokken. Daarvoor had dit onderzoek te veel een verkennend karakter: - het aantal proefpersonen is gering; - de omvang van het onderzochte materiaal is gering; - het onderzoekje is alleen in West-Nederland gehouden; - er is alleen schriftelijk taalgebruik onderzocht; - het testmateriaal is niet geijkt.

Toch ondersteunt dit onderzoekje opvallend sterk de eerdergenoemde verwachtingen: hun-sprekers gebruiken alleen hun waar zij-sprekers zij gebruiken. Zowel hun-sprekers als zij-sprekers gebruiken daarnaast de gereduceerde vorm ze . Om preciezer te zijn: hun-sprekers gebruiken het voornaamwoord hun in onderwerpspositie wanneer er sprake is van aanwijzend gebruik van het voornaamwoord of wanneer er sprake is van onduidelijke verwijzing.

*Veel uitgebreider heb ik dit gedaan in mijn scriptie Zijn die koeien dan allemaal meisjes? Een verkennend onderzoek naar het voorkomen van hun als onderwerp en een mogelijke verklaring ervan. Blaricum, 1984. Deze scriptie schreef ik in het kader van mijn studie Nederlands MO-B aan de Vrije Leergangen.

InZicht Nico Groen & Erik Viskil HEDENDAAGS NEDERLANDS

In 1984 verscheen bij Van Dale Lexicografie de eerste druk van het Groot Woordenboek van hedendaags Nederlands. Onlangs is van dit boek de tweede, grondig herziene en uitgebreide editie verschenen. P.G.J. van Sterkenburg, hoofdredacteur van het boek, somt in zijn inleiding de negen punten op waarin de drukken van elkaar verschillen. De belangrijkste daarvan zijn dat er in de tweede druk 6.000 nieuwe trefwoorden zijn opgenomen en dat de verstrekte informatie minder wijdlopig is. Het Groot Woordenboek van hedendaags Nederlands kost f 135,-. ISBN 90 6648 124 2

ETYMOLOGISCH WOORDENBOEK

Ook van het Etymologisch woordenboek van J. de Vries en F. de Tollenaere verscheen onlangs een uitgebreide en herziene editie. De bewerker van deze 15de druk, De Tollenaere zelf, stelt in zijn voorwoord dat er meer dan 700 nieuwe trefwoorden zijn opgenomen en dat 200 artikelen grondig zijn bewerkt. Verder wordt van veel van de woorden die al vóór 1300 zijn opgetekend, een datering van de vroegste vindplaats gegeven. Onze Taal zal zeer waarschijnlijk in oktober een recensie opnemen van deze belangwekkende uitgave.

Het Etymologisch woordenboek is verschenen bij Uitgeverij Het Spectrum en kost f 37,50. ISBN 90 274 2677 5

ELEMENTAIR NEDERLANDS

In mei verscheen het Elementair Woordenboek Nederlands . Dit boek, dat is gebaseerd op de Woordenlijst Elementaire kennis uit 1983, bevat volgens de samenstellers, L. Beheydt en T. Wieers, de `zowat duizend nuttigste woorden van het Nederlands'. De samenstellers verantwoorden in een apart hoofdstuk de procedure die voor het selecteren van deze woorden is gevolgd.

De duizend woorden van Beheydt en Wieers vormen het uitgangspunt voor het samenstellen van de toetsen die moeten worden afgelegd om het eerste niveau van het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal te kunnen behalen.

Het Elementair Woordenboek Nederlands is verschenen bij Uitgeverij Van In te Brussel en kost Bfr. 240. ISBN 90 306 1864 7

TAAL OP TV NU IN BOEKVORM

Als reactie op de grote populariteit van enkele taalprogramma's op tv, zijn er onlangs twee boekjes uitgebracht. In Tien voor taal hebben de bedenkers van het gelijknamige programma, Jan Meulendijks en Bart Schuil, tien taaltests met in totaal meer dan 600 quizvragen opgenomen. In De Taalmeesters bracht de presentator van dit tv-spel, Dick Poons, de mooiste, origineelste en meest humoristische teksten uit zijn programma bijeen.

Tien voor taal is verschenen bij Uitgeversmaatschappij Tirion en kost f 17,50. ISBN 90 5121 260 7 De Taalmeesters is verschenen bij Amber en kost eveneens f 17,50. ISBN 90 5093 137 5

FRANSE VALSTRIKKEN

Vorig jaar werd in deze rubriek De Taalvos Engels onder de aandacht gebracht. Dat is een inventarisatie van Engelse woorden die sterk op Nederlandse woorden lijken, maar die heel andere betekenissen hebben, zodat behoedzaam met het gebruik ervan moet worden omgesprongen. Nu is er ook De Taalvos Frans , waarin soortgelijke Franse valstrikken onklaar worden gemaakt. Het boekje kwam te laat voor de Nederlandse milieu-minister, die zich in Frankrijk presenteerde met de woorden: `Je suis le ministre du milieu', misschien niet wetende dat het woord `milieu' in het Frans (vooral) ook `onderwereld' betekent.

De Taalvos Frans. Valstrikken in de Franse taal is verschenen bij Thomas Rap BV en kost f 20,-. ISBN 90 6005 349 4

VROUWENTAAL

Met het boek Vrouwentaal tracht Dédé Brouwer de relatief geringe aandacht in de taalwetenschap voor de taal van vrouwen enigszins te compenseren. In de eerste drie hoofdstukken behandelt zij een aantal stereotiepe denkbeelden over mannen en vrouwen, die in de taal worden weerspiegeld. In de tweede helft van het boek worden verzinsels over de taal van vrouwen en mannen met onderzoeksresultaten vergeleken. Spreken vrouwen bijvoorbeeld echt vaker standaard-Nederlands dan mannen? Vrouwentaal. Feiten en verzinsels is verschenen bij Aramith Uitgevers en kost f 19,90. ISBN 90 6834 087 5

TEKSTSCHEMA'S

In Lezen en schrijven met behulp van tekstschema's gaat Marianne Overmaat na of leerlingen teksten beter begrijpen en onthouden en of ze beter gaan schrijven als ze leren werken met tekstmodellen of tekstschema's. Deze schema's bevatten informatie over de structuur en de te verwachten inhoud van een tekst. Overmaat onderzocht twee vormen van tekstschema-onderwijs en vergelijkt die met gebruikelijk lees- en schrijfonderwijs, waarin nauwelijks van schema's gebruik wordt gemaakt.

Lezen en schrijven met behulp van tekstschema's. De effecten van experimenteel tekstschema-onderwijs in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs is verschenen bij Swets & Zeitlinger en kost f 32,50.

ISBN 90 265 1169 8

DE GROENE SPELLING

Onder deze titel verscheen bij Uitgeverij Bert Bakker een selectie van een aantal lezingen naar aanleiding van het geruchtmakende rapport waarin de Nederlandse Taalunie enige tijd geleden een aantal spellingwijzingen voorstelde. In de publiekslezingen, die werden gegeven aan de Rijksuniversiteit Leiden, komen allerlei onderwerpen aan bod die met onze spelling verband houden. Zo gaat A. Neijt in op het ontstaan van het schrift, P. van Sterkenburg op `zijn' Groene Boekje, behandelt Pieter Hagers het onderwerp `Spelling en uitgeverij' en schrijft Piet Paardekooper over de verstandsverduistering die de spellingsanering blokkeert. Onze Taal zal binnenkort een recensie van dit boek publiceren.

De groene spelling is samengesteld en ingeleid door Hans Bennis, Anneke Neijt en Ariane van Santen. Het boek kost f 29,90. ISBN 90 351 0945 7

SYMBOLEN

Dagelijks komen we met symbolen in aanraking: in de beeldende kunst, in de politiek, in de kerk, maar ook in de taal van alledag en in de reclame. In de Prisma van de symbolen worden talloze historisch-culturele symbolen uitgebreid verklaard en toegelicht. Het is daarmee een introductie in de symboolkunde, bedoeld voor iedereen die meer wil weten over de oorsprong en de betekenis van verschillende symbolen.

De Prisma van de symbolen van prof. dr. Hans Biedermann is verschenen bij Uitgeverij Het Spectrum en kost f 19,90. ISBN 90 274 2503 5

SPEECH!

In Beter spreken in het openbaar geeft James Robinson strategieën om plankenkoorts te onderdrukken, leert hij hoe elementaire fouten kunnen worden vermeden, hoe een gepast gebruik van humor kan worden gemaakt, hoe een memorabele finale kan worden gecreëerd en ook zet hij uiteen wat de volmaakte lengte van een speech is. Bruikbare aanwijzingen voor een ieder die wel eens het woord moet voeren in het openbaar.

Beter spreken in het openbaar is verschenen bij Uitgeverij Bigot & Van Rossum en kost f 19,90. ISBN 90 6134 266 6

NEDERLANDS VAN NU

Onze Taal zal met ingang van deze maand telkens kort de inhoud bespreken van elke aflevering van Nederlands van Nu, het tweemaandelijkse tijdschrift van onze Vlaamse zustervereniging `Vereniging Algemeen Nederlands'.

In het juli/augustusnummer van Nederlands van Nu (nr. 4 1991) gaat lexicograaf F. Claes uitgebreid in op de Vlaamse variant van het Nederlands: het zuiden kent een eigen norm voor wat (niet) aanvaardbaar is. Dit artikel sluit aan bij een kritische bespreking van een brochure over de eigen identiteit en taal van Vlamingen. Een redacteur van de ANS bespreekt verder de correctheid van constructies als `de om te slane belasting'.

Beantwoorde vragen van lezers over taal (welke werkwoordstijd na nadat, het noodzakelijke gebruik van zal en zou) en een uitgebreide bespreking van de nieuwe Hedendaagse Van Dale zijn andere lezenswaardige onderwerpen in deze aflevering.

Een abonnement op Nederlands van Nu kost Bfr. 550 (f 30,-) en is te verkrijgen bij de Vereniging Algemeen Nederlands, Koningsstraat 192 bus 19, B 1000 Brussel. Telefoon vanuit Nederland: 09/322.2231523

ONZE TAAL! Het verhaal van Onze Taal/onze taal

Toen Onze Taal vijftig jaar bestond, schreef Battus (alias H. Brandt Corstius): `Er zou een boeiende geschiedenis zijn te schrijven over vijftig jaar Onze-Taalstrijd.'

Onze Taal is inmiddels tien jaar ouder, en niet minder boeiend. Ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan schreven Peter Burger en Jaap de Jong het boek ONZE TAAL! Zestig jaar strijd en liefde voor het Nederlands, dat op het jubileumcongres in november gepresenteerd zal worden.

Onze Taal, in 1931 opgericht als een onderonsje van verstokte taalzuiveraars, leverde felle strijd tegen de germanismen toen de Germanen aan de grens stonden. Na de bewogen oorlogsjaren groeide het kleine clubje puristische liefhebbers uit tot een genootschap van ruim dertigduizend leden met een brede belangstelling voor het Nederlands. ONZE TAAL! beschrijft de geschiedenis en de betekenis van het Genootschap Onze Taal en @ vooral @ van het gelijknamige blad. Behalve geschiedschrijving bevat het boek een bloemlezing van interessante, vermakelijke en nuttige artikelen uit het tijdschrift.

Een greep uit de inhoud: de veranderende normen van lezers en redactie, purisme, grammatica, spelling, nieuwe woorden, etymologie, de taal van politici, en plezierdichten. Een portret van de lezers: hun verzamelwoede, hun talent voor ergernis, hun oprechte liefde voor het Nederlands. Een blik achter de schermen van de Taaladviesdienst.

ONZE TAAL! geeft antwoord op de volgende vragen: Waar komt het woord ammehoela vandaan? Wat betekent de naam Lubbers? Waarom is het gestofzuigd, en niet stofgezogen? Wat zijn de lelijkste woorden van de jaren tachtig? Waarom blijven Nederlanders koppig privacy , image en public relations zeggen, terwijl Onze Taal persoonsvrede, kernbeeld en faamzorg heeft voorgesteld?

ONZE TAAL! Zestig jaar strijd en liefde voor het Nederlands: niet alleen een boek over Onze Taal, maar ook over onze taal.

ONZE TAAL! (240 pagina's, geïllustreerd) wordt uitgegeven door de SDU, en zal circa f 30,- gaan kosten. Op 2 november geldt een speciale congresprijs van f 25,- voor het boek. U kunt bij de aanmelding voor het congres aangeven of u het boek op die dag wilt kopen voor f 25,-.

Na 2 november geldt de winkelprijs. U kunt de speciale antwoordkaart in het hart van dit blad gebruiken om het boek tegen de winkelprijs thuisgestuurd te krijgen. U ontvangt het boek dan na 2 november met een bijgesloten acceptgirokaart.

`Hen' als ondervindend voorwerp Poul Stolp - anglist, Nieuwegein

Alle grammatica's kennen naast het begrip `lijdend voorwerp' een of meer andere grammaticale voorwerpen. De bekendste hedendaagse grammatica, de Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS), vermeldt deze voorwerpen:

&obc1; lijdend voorwerp: Ik zie Piet &obc1; meewerkend voorwerp: Ik geef Piet een boek &obc1; belanghebbend voorwerp: Dat is Piet te moeilijk &obc1; ondervindend voorwerp: De taart beviel Piet &obc1; oorzakelijk voorwerp: Hij is Piet beu

Op school (in de jaren vijftig en zestig) heb ik geleerd dat het meewerkend voorwerp met `aan' of `voor' geconstrueerd kan worden, met andere woorden, het belanghebbend voorwerp is ook meewerkend voorwerp. Van een ondervindend voorwerp had ik vóór de komst van de ANS nooit gehoord.

Voor mensen die in de schrijftaal de persoonlijke voornaamwoorden hun en hen naar hun grammaticale functie willen onderscheiden, levert het bestaan van het ondervindend voorwerp grote problemen op. In de ANS (blz. 170) lezen wij dat als een dergelijk onderscheid gemaakt wordt, dat als volgt moet gebeuren:

`hen dient gebruikt te worden als lijdend, ondervindend en oorzakelijk voorwerp en na voorzetsels, hun als meewerkend voorwerp (zonder voorzetsel)'

Aangezien werkwoorden als berouwen, bevallen en behagen volgens de ANS (blz. 856) een ondervindend voorwerp krijgen, zou je dus moeten schrijven:

- het berouwde hen; het beviel hen; het behaagde hen

Volgens Van Dale echter krijgen bevallen en behagen een datief (traditioneel de naamval waarin het meewerkend of belanghebbend voorwerp staat), en dit is ook voor berouwen aan te nemen (`u zult het berouwen' tegenover `het zal u berouwen' in Van Dale en `toen berouwde het den volke' in de Statenvertaling). Dus volgens Van Dale:

- het berouwde hun; het beviel hun; het behaagde hun

Dat ondervindend voorwerp is mijns inziens een onding. Alle genoemde voorbeelden in de ANS kunnen gemakkelijk onder belanghebbend of onder lijdend voorwerp gerangschikt worden. Neem nu de werkwoorden amuseren en hinderen. Volgens Van Dale zijn dat overgankelijke werkwoorden, en zo voel ik dit ook:

- hij hinderde mij; ik werd gehinderd - het voorval amuseerde mij; ik werd geamuseerd

Van de werkwoorden baten en schaden zegt Van Dale dat ze de datief krijgen en dat het voorwerp in die datief het onderwerp van de passieve zin wordt. Dit zelfde geldt voor gehoorzamen, waarvan de ANS (blz. 844) zegt dat het een meewerkend voorwerp krijgt, maar waarvan De Vooys en Schönfeld zeggen dat het een lijdend voorwerp krijgt, juist omdat dit het onderwerp in de passieve zin wordt. (Het feit dat gehoorzamen historisch een meewerkend voorwerp kreeg, is voor de huidige taalkundige toestand niet van belang.)

Ook de uitdrukking dwars zitten scheept de ANS (blz. 856) met een ondervindend voorwerp op, terwijl Van Dale er een normaal, overgankelijk werkwoord dwarszitten van maakt. Je kunt dus zeggen `hij wordt dwarsgezeten'.

Als de normale taalgebruiker zich in deze materie verdiept om te weten of hij hun of hen moet schrijven, wordt hij tureluurs. Er kan uit de verwarring geconcludeerd worden dat het gevoel voor het onderscheid tussen lijdend voorwerp aan de ene kant, en meewerkend en belanghebbend voorwerp aan de andere, bij de meesten heel vaag is, wat uit het volgende voorbeeld nog eens blijkt:

- Wij verzoeken de passagiers (...) - De passagiers wordt/worden verzocht (...)

Een ondervindend voorwerp, dat volgens de ANS `meestal geen onderwerp in een passieve zin kan worden', maar dat in een groot aantal voorbeelden voor velen wél onderwerp in een passieve zin kan zijn, en dus net zo goed lijdend voorwerp zou kunnen zijn, vergroot de onzekerheid slechts. De volgende voorbeelden op blz. 856 van de ANS zou ik als volgt anders willen benoemen:

Met lijdend voorwerp, dus met hen: beangstigen, verheugen, bedrukken, verbazen, verbijsteren, amuseren, baten, hinderen, schaden, dwarszitten

Met belanghebbend voorwerp, dus met hun: berouwen, bevallen, behagen, mishagen, meevallen, tegenvallen, passen, voegen, betamen, waard zijn, zwaar vallen, moeilijk vallen, (ge)lukken, mislukken, overkomen, overvallen, gebeuren, ontgaan

Alleen met de onpersoonlijke werkwoorden spijten en bevreemden weet ik geen weg. (Dat befremden in het Duits een lijdend voorwerp krijgt, zegt nog niet alles.) Ook de `ethische datief' en het ondervindend voorwerp bij gezegdes `met een bepaling van graad (vooral te en genoeg)' (ANS blz. 857) kunnen belanghebbend voorwerp genoemd worden.

De redactie van Onze Taal (oktober 1990, blz. 172) uit deze wijsheid: `Als ervaren taalgebruikers alleen na grondige ontleding tot een vormkeuze kunnen komen, hebben we te maken met een grammaticaal onderscheid dat niet meer tot onze levende taal behoort.' Het is onzinnig het verschijnsel `naamval' in de levende taal te laten bestaan, uitsluitend omdat er twee verschillende vormen bestaan van het persoonlijk voornaamwoord derde persoon meervoud, namelijk hen en hun, vormen die in het verleden kunstmatig zijn verbonden aan verschillende redekundige voorwerpen die tegenwoordig met moeite uit elkaar gehouden worden. Naamvallen @ op het lidwoord der na @ zijn uitgestorven. Geen taalgebruiker zou een medetaalgebruiker zijn vormkeuze tussen de persoonlijke voornaamwoorden hen en hun kwalijk mogen nemen.

Naschrift redactie ANS

J. de Rooij, redacteur ANS

Grammaticale onderscheidingen hebben altijd iets willekeurigs. Sommige grammatici maken geen verschil tussen meewerkend en belanghebbend voorwerp, andere erkennen het voorzetselvoorwerp niet als afzonderlijke categorie. Waarom de ANS de hierboven genoemde voorwerpen onderscheidt, wordt in het boek uitgelegd; daar kan ik in een kort naschrift niet op ingaan.

Maar de ANS is niet volmaakt. Terecht wijst de heer Stolp erop dat de `regel' dat hen (altijd) gebruikt moet worden als `ondervindend onderwerp', niet klopt; althans niet voor mensen met een goed ontwikkeld datief-accusatief-gevoel. Daartoe wil ik graag de heer Stolp en eerlijk gezegd ook mezelf rekenen; met hem zou ik schrijven: het hinderde/amuseerde hen, maar het berouwde/beviel/behaagde hun. Daar moet dus in de tweede, herziene druk van de ANS @ waarvoor momenteel voorbereidingen worden getroffen @ iets aan gedaan worden. Maar wat?

Volgens Stolp moet het `ondervindend voorwerp' verdwijnen. Maar zijn argumentatie tegen dit `onding' heeft in wezen alleen te maken met het hen/hun -gebruik (zie de titel van zijn stuk). En tegen de traditionele regel hiervoor (hun datief, hen accusatief, waarbij ik in het midden laat welke voorwerpen met deze naamvalscategorieën geassocieerd moeten worden) heeft hij ernstige bezwaren. Zie zijn laatste alinea, al lijkt die ironisch te beginnen (`... uit deze wijsheid'). Wel, die bezwaren heeft de ANS ook. De traditionele hen/hun -regel wordt wel vermeld, maar zeker niet als alleenzaligmakend (zie blz. 170-171).

Het kan best zijn dat het invoeren van het `ondervindend voorwerp' in de ANS niet zo'n gelukkige greep was. Maar dat lijkt me niet aan te tonen met enkel het argument dat het grammaticale onderscheid niet op de levende taal gebaseerd is.

De taalgrens PCUdB

We bespraken in een vorig nummer het vage maar dat in gebiedende wijzen wordt gebruikt; niet om bevelen te geven maar eerder om (veelal ironisch) toestemming te verlenen. Natuurlijk is er meer met maar aan de hand. Ongrijpbare maren vinden we ook in gewone mededelende zinnen. Ter verduidelijking: we beschouwen maar natuurlijk niet als ongrijpbaar in de volgende zinnen:

- Sofie had maar weinig in te brengen tegen het sluwe voorstel van haar advocaat. - Wat een zeurkous! Hij dramt maar door en hij dramt maar door.

In het eerste geval betekent maar gewoon slechts, in het tweede zoiets als voortdurend (met ondertoon van ergernis). Een beetje geheimzinnig is dit tweede maar toch wel: je kunt het kennelijk lang niet altijd in die betekenis gebruiken. Als we zeggen:

- Ze geven het maar niet op.

dan is er duidelijk sprake van het doordram- maar , evenals in

- Het blijft maar regenen.

Echter, als ik van mensen wil zeggen dat ze constant bezig zijn hun auto te wassen, dan kan ik niet zeggen

- Ze wassen maar hun auto.

of

- Ze wassen hun auto maar.

Ik bedoel, dat kan ik wel zeggen, maar dan bedoel ik er iets heel anders mee. Goed, dit is iets wat ik nog graag een keer degelijk uitgezocht zou willen zien, bij voorkeur niet door mij, wel te verstaan. Het gaat nu om een ander type maar, dat we vinden in:

- Ik koop maar boodschappen voor de hele maand.

Dit maar impliceert dat er een of meer alternatieven zijn, maar dat het geopperde alternatief het beste, althans het redelijkste is. Dit maar zou ik willen bestempelen als het want-anders- maar.

De (onverkieslijke) want-anders-implicatie kom je speciaal tegen in ontkennende zinnen:

- Ik zal dit maar niet tegen Chris zeggen, hè?

(Want anders gebeuren er dingen die voor de aangesprokene dan wel spreker bijzonder vervelend zouden kunnen zijn.) - Je moet maar niet al te hard op die baan rekenen. (Want anders zou je je wel eens heel teleurgesteld kunnen gaan voelen.)

Soms is het zonder context niet uit te maken of we met doordram- maar dan wel met want-anders- maar te maken hebben. Kijk maar naar de zin

- Christina bleef maar wachten.

Doordram- maar zou hier impliceren dat Christina's geduld zo groot is dat dat van anderen daardoor uitgeput raakt; het (naar mijn smaak waarschijnlijker) want-anders- maar kan inhouden dat Christina door niet-wachten een belangrijke kans zou missen, of dat Christina geen echt alternatief had (anders zou ze zich elders moeten vervelen, hetgeen nog minder zinvol zou zijn). Ook een dubbele maar -functie hebben we in

- Christina bleef maar een poosje wachten.

Hier kan maar nooit een doordram-karakter hebben, maar het kan wel slechts betekenen. In het laatste geval moet overigens een poosje met iets meer nadruk uitgesproken worden.

Ik weet niet of hiermee het maar -gebied volledig in kaart is gebracht; ik denk van niet. En hoe je als luisteraar/lezer kunt weten welk van de mogelijke maren bedoeld is, is mij ook nog volstrekt onduidelijk; dat is misschien maar goed ook.

Congres Onze Taal 1991 `60 jaar onze taal en Onze Taal'

Het bestuur van het genootschap nodigt u uit voor zijn jubileumcongres `60 jaar onze taal en Onze Taal'. Het congres wordt gehouden in de prachtige

Beurs van Berlage te Amsterdam op zaterdag 2 november 1991. Aanvang 10.15 uur; einde ongeveer 16.30 uur.

De Beurs van Berlage, Beursplein 3 te Amsterdam, bevindt zich op loopafstand (± 10 minuten) van het Centraal Station.

Programma

10.15 welkomstwoord van de voorzitter van het genootschap, H.A.M. Hoefnagels

10.20 openingstoespraak door dr.ir. P.M.M. Ritzen, minister van Onderwijs en Wetenschappen

10.30 korte inleiding van het congres door congresvoorzitter dr. J.W. de Vries

10.35 LEZING door dr. I. Lipschits, emeritus hoogleraar Moderne Geschiedenis, over maatschappelijke veranderingen die zich in de laatste zestig jaar hebben voltrokken, en die een verklaring kunnen zijn voor veranderingen in taalgebruik

11.00 LEZING door mevr. dr. F. Balk-Smit Duyzentkunst, hoogleraar Taalkunde van het hedendaagse Nederlands aan de Universiteit van Amsterdam, over veranderingen in het gebruik van en de opvattingen over het Nederlands sinds 1931

11.30 - 12.00 KOFFIEPAUZE

12.00 LEZING door de heer M. van Amerongen, journalist en hoofdredacteur van de Groene Amsterdammer, over de taal van de media en de rol van de media in veranderingen in taalgebruik

12.30 uitreiking eerste exemplaar van het jubileumboek `Onze Taal!' aan H.K.H. Prinses Juliana, beschermvrouwe van het genootschap

12.45 - 13.45 LUNCHPAUZE

13.45 LEZING door dr. J. Renkema, taalkundige, oud-redacteur en bestuurslid van Onze Taal, over de wisselwerking tussen leken en taalkundigen, de moeilijkheden van taalverzorging en taaladvisering, en de bestaansgrond van Onze Taal

14.20 CABARET door een bijzonder gelegenheidsgezelschap van Drs. P, Pieter Nieuwint en Ivo de Wijs

15.00 - 15.30 THEEPAUZE en verkoop van het boek `Onze Taal!'

15.30 forumdiscussie o.l.v. oud-kamervoorzitter dr. D. Dolman

16.30 sluiting van het congres

AANMELDING VOOR DEELNEMING

In het hart van deze aflevering van Onze Taal is een aanmeldingskaart opgenomen. Wilt u aan het jubileumcongres deelnemen, dan is spoedige inzending van een ingevulde kaart gewenst. De toegang is beperkt tot 1100 bezoekers. U kunt u met de aanmeldingskaart tevens opgeven voor de broodmaaltijd. De toegang bedraagt f 10,-, inclusief drie consumpties (koffie of thee); de lunch kost f 15,- per persoon. De kaart dient uiterlijk 24 oktober in ons bezit te zijn.

Na ontvangst van het verschuldigde bedrag op postbanknummer 4265902 van het genootschap te Den Haag volgt toezending van de bestelde kaart(en)/bon(nen). Het desbetreffende bedrag dient ook uiterlijk 24 oktober in ons bezit te zijn.

Hoe moeilijk is onze taal voor een anderstalige? Welke eigenaardigheden van het Nederlands brengen de welwillende buitenlandse cursist tot razernij? En via welke bronnen leert de vreemdeling buiten het lesboekje levend Nederlands?

De heer Stachowski, een in Nederland als vertaler werkzame Pool, beschrijft zijn ervaringen bij de verwerving van onze taal.

Kann nit verstaan

drs. K.W. Stachowski - vertaler, Veenendaal

Mijn eerste cursus Nederlands droeg de titel Kann nit verstaan, en is volkomen op een fiasco uitgedraaid. Het zat hem niet zozeer in de titel van de cursus, al vond ik deze indruisen tegen alle regels van de didactiek voor het aanleren van een vreemde taal. Door het boerenkool-Nederlands (of was het een Sauerkrautdeutsch?) werden de aankomende spreker van het Nederlands de eerste taalfouten aangeleerd. Het heeft even geduurd voordat ik me realiseerde dat de juiste titel van de cursus in de taal van Vondel Kan niet verstaan had moeten luiden. Mijn Nederlands begon fout.

DE BEEKMANS

Bovendien bleek de cursus hartstikke (excuses, taalminnaars!) on-Nederlands te zijn. Hij begon met ene familie Beekman: `Meneer Beekman is de vader. Mevrouw Beekman is de moeder. Zij zijn man en vrouw. [...] Mevrouw Beekman zorgt voor het hele gezin en het huis.' Niets dus over `Meneer Beekman heeft een vriend. Zijn zoon heeft een LAT-relatie met de schooljuf. De dochter zit in een praatgroep voor Bewust Ongehuwde Moeders.' Natuurlijk ging het in eerste instantie om het aanleren van de taal, maar de buitentalige werkelijkheid is voor iemand die geen kunstmatig brouwsel maar levend Nederlands wil leren spreken, bijzonder belangrijk. Ik heb de Beekmans dan ook snel als een baksteen laten vallen.

Wat er overbleef was de omgeving, maar die kon mij de beginselen van het Nederlands niet bijbrengen. Levend Nederlands, waar vind je dat?

Ik probeerde het via de televisie. Daar keek ik graag naar. Naar Sonja, die Beekman allang vaarwel had gezegd en hooguit geïnteresseerd was in zijn relatie met de teddybeer, liefst die van zijn dochter, want dan kon je ten minste ook nog het woord incest in de mond nemen. Nee, dat was het dus ook niet.

Ik zocht en ik vond. De reclame. Met al haar wasmiddelen, gelukkige, dik tevreden poezen die in hun beste Nederlands miauwden, blaffende honden die niet beten, en uitvaartpolissen die niets met ruimtevaart te maken bleken te hebben, zoals ik in den beginne dacht. De reclame heeft mij de in het Nederlands gebruikelijke zinsconstructies bijgebracht, het meest levend Nederlands laten horen. De rest moest ik zelf doen. Alle eer dus voor de Nederlandse reclame.

LEVEN NA DE RECLAME

Dankzij de reclame zaten de zinsconstructies er weliswaar ingebakken, maar de woordenschat bleef te beperkt. Ik ging op zoek naar nieuwe woorden en hun juiste uitspraak. De woordenschat werd steeds uitgebreider, vooral nadat ik aan een studie Pools en Duits begon. Een van de onderdelen van deze studies was het college Vertalen. Je moest meteen vanuit en in het Nederlands vertalen. Een prima leerschool, vooral omdat je geen keuze hebt: de stok achter de deur in de vorm van het tiencijferige beoordelingssysteem. Achteraf realiseer ik me dat ik in een uitzonderlijke positie verkeerde. Ik genoot wetenschappelijk onderwijs en kon mij de luxe permitteren, in tegenstelling tot vele andere medelanders, mij geheel en al aan taal te wijden. Het ging dus snel.

Wel heb ik mij eindeloos geërgerd aan het Nederlandse ge-er, dat wil zeggen aan het gebruik van het bij- en voornaamwoord er, waarvoor ik geen enkele zinnige verklaring kon vinden. Dezelfde ergernis merkte ik bij andere Polen. Doordat er zoveel verschillende functies heeft, hadden de meesten moeite met dat kleine woordje. Ook voor niet-Polen is er erg lastig. Sommigen werden er bijna gek van, terwijl anderen er gewoon vrij consequent achterwege laten.

In geen enkel mij toegankelijk boek (voor confrontatief taalonderwijs) vond ik duidelijk uitleg over het gebruik van er. Ook de ANS kon mij niet geheel bevredigen.

SCHEVENINGSE PESTERIJEN

Al vanaf het begin en tot teleurstelling van mijn omgeving sprak ik vrij goed de naam van 's lands meest mondaine badplaats uit. Ook de zeven scheve sneetjes brood snijdende moeder moest haar messen bij iemand anders scherpen. Veel meer moeite had ik met de g- en h-klanken. Ik haalde ze voortdurend door elkaar. Gehuwd klonk in mijn uitvoering als heguwd, hehuwd of geguwd. Vooral woorden waarin de g en h elkaar snel opvolgen, kon ik niet over mijn lippen krijgen. In het Pools heb je wel de stemloze h en de stemhebbende g (geschreven als ch en anders uitgesproken dan in het Nederlands) maar die hebben geen invloed op de betekenis.

Even moeilijk was de uitspraak van korte en lange klinkers voor mij. Die lengteverschillen heb je in het Pools niet. In het begin was bijna alles wat ik uitsprak even lang of kort, maar nooit precies goed. Mijn innerlijke taalklok was op een andere tijdzone ingesteld, en ook nu, na tien jaar Nederlands, moet die klok af en toe nog worden bijgesteld.

Toch ben ik van die taal gaan houden, en begon ik mij mijn nieuwe omgeving door die taal eigen te maken. En zo schreef ik, na jarenlang verblijf in mijn nieuwe vaderland, een reeks aforismen in het Nederlands. Met die taal verdien ik intussen ook mijn brood in de vorm van een eigen vertaalbureau, dat vertaalt in zo'n vijftig verschillende talen. En toch is het vooral u dat ik liefheb, mijn Nederlands!

De vrouw is een weerhaan, de man is een aap; uit spreekwoorden kunnen we veel informatie putten over maatschappelijke vooroordelen en stereotypen. Daarom is het interessant spreekwoorden uit verschillende talen te vergelijken. In dit artikel gaat Riemer Reinsma na hoe mannen en vrouwen er afkomen in spreekwoorden uit het Frans, Duits, Engels en Nederlands: veel overeenkomsten maar toch ook een paar verschillen.

Als een vis zonder fiets

Man- en vrouwbeeld in spreekwoorden

Riemer Reinsma

Als je afgaat op de vele spreekwoorden die mannen en vrouwen typeren en de verschillen tussen de seksen beschrijven, zou je bijna denken dat de vrouwenemancipatie volledig overbodig geweest is. Zo zijn er legio spreekwoorden die de man karakteriseren als onderopperhoofd van het gezin. De haan is de baas ... als de hen niet thuis is. Ongeveer even diplomatiek wordt de mannelijke onmacht verwoord in het Duits: der Mann führt das Regiment im Haus; aber was die Frau will, muss geschehen. In het Engels: wat de heer des huizes zegt, zeggen wij ook, maar wat de vrouw des huizes zegt, moet gebeuren (as the goodman says, so say we; but as the good woman says, so must it be). De Fransen zeggen het nog iets robuuster: wat de vrouw wil, wil God (ce que femme veut, Dieu le veut); en: wat een vrouw wil, staat in de hemel geschreven (ce que veut une femme, est écrit dans le ciel).

Verder is de man volgens het internationale idioom niet al te fraai van uiterlijk (maar dat geeft niet). Want wat een man meer heeft dan een aap is meegenomen. Dit spreekwoord schijnt alleen maar in het Nederlands voor te komen.

VROUWELIJKE TREKKRACHT

De man is een soort wild beest dat niet buiten de beschavende invloed van een vrouw kan. Een man zonder vrouw is een paard zonder teugel. Age and wedlock tames man and beast (het klimmen der jaren en de huwelijkse staat temmen man en beest). Er is wat dat betreft een duidelijke asymmetrie in de relatie tussen man en vrouw. De vrouw heet een gunstige werking op de man uit te oefenen, maar andersom niet. De vrouw heeft de man niet eens nodig.

Integendeel, de vrouwen verschijnen in het idioom als onafhankelijke wezens die zich zonder man prima kunnen redden. Een vrouw zonder man is als een vis zonder fiets, zegt een Nederlands spreekwoord waarvan ook een Duitse en Engelse variant bestaan: eine Frau ohne Mann ist wie ein Fisch ohne Fahrrad; a woman needs a man as a fish needs a bicycle.

In het dagelijks leven oefent de vrouw een enorme invloed uit. Een onderrok trekt meer dan twee paarden. Nog complimenteuzer is het Duits met der Finger einer Frau zieht stärker als ein Paar Ochsen (de vinger van een vrouw trekt meer dan een paar ossen). Grappig dat alle idioom de invloed der vrouw uitdrukt in termen van trekkracht. Geduwd of getild wordt er nooit. Zelfs de trekkracht van een vrouwenhaar moet niet onderschat worden: een vrouwenhaar trekt meer dan een kabeltouw (of een marszeil), zegt een Nederlands spreekwoord. Iets minder geïmponeerd door de trekkracht van vrouwenharen lijken de Duitsers. Volgens hen trekken drie vrouwenharen meer dan een hennepen touw (drei Frauenhaare ziehen stärker als ein hänfen Seil). Indrukwekkend, maar er gaat toch niets boven Nederlandse vrouwenharen.

Het is dan ook de vrouw die het gezin leidt: een huis zonder vrouw is een schip zonder stuur. La femme est la clef du ménage (de vrouw is de sleutel van het huishouden). Ein Haushalt ohne Hausfrau ist eine Laterne ohne Licht (een huishouden zonder vrouw is een lantaren zonder licht). Woeful is the household that wants a woman (wee het huis dat het zonder vrouw moet doen).

VROUW = GEVAAR

Voor een vrouw moet je als man op je hoede zijn. Wees altijd schouw voor het achterste van een ezel en het voorste van een vrouw. De achterkant van de vrouw lijkt minder bedreigend, blijkens de wat uitgebreidere Franse versie: pas op voor de voorkant van een vrouw, voor het achterste van een ezel en voor alle kanten van een monnik (il faut se garder du devant d'une femme, du derrière d'une mule et d'un moine de tous côtés). Ja, vrouwen zijn voor mannen even verderfelijk als kaartspel en drank: kaart, keurs en kan bederven menig man zegt het spreekwoord met een onheilspellende k-alliteratie. Ook het Duits en Engels kennen de trits: Wein, Weiber und Würfelspiel verderben manchen, wer's merken will; dicing, drabbing (= naar de hoeren gaan) and drinking bring men to destruction. Het Frans ziet maar twee gevaren, de drank ontbreekt: qui entretient femme et dés, il mourra en pauvreté. Was de bedenker van het Franse spreekwoord naïef, of was hij geheelonthouder?

Het drietal `kaart, keurs en kan' lijkt een beetje op het meer bekende trio `Wein, Weib und Gesang', in het Nederlands gereduceerd tot wijntje en Trijntje. Van Kooten en De Bie introduceerden ooit de plat-Haags uitgesproken driedelige variant rozen, rumbonen en rode wijn. Een zegsvrouw deed mij kond van een door haar en een bepaalde vriendin gebezigde versie: geld, drank en lekkere kerels. Of dit laatste adagium in heel Nederland bekend is, weet ik niet. Een mooie variant is vervat in Achterhoeks dialect: toep'n, zoep'n, en op de proem kroep'n.

ALS HET WEER

Terug naar de gevaarlijke vrouw. Men zij als man vooral op zijn hoede voor huilende vrouwen. Engels: never trust a sleeping dog, a swearing Jew, a praying drunkard or a weeping woman. In alle moderne talen wordt gewezen op het gevaar van vrouwenlist: een vrouw is duizend mannen te erg. Frans: de vrouw is listiger dan de duivel (femme sait un art avant le diable). Duits: Frauenlist geht über alle List. Weiberlist übertrifft aller Welt Weisheit. Engels: vrouwen die streken hebben, hebben meer wijsheid dan mannen (women in mischief are wiser than men).

Het internationale idioom meldt ook wat minder aardige dingen over de vrouw. Ze is bedrieglijk, listig en wispelturig. Varium et mutabile femina, wisten de oude Romeinen al: de vrouw is een veranderlijk ding. Souvent femme varie, bien fol qui s'y fie, zeggen de Fransen (een vrouw is veranderlijk, gek is hij die op haar vertrouwt). Natuurlijk ontbreken de metaforen niet. Frauen und Pferde sind betrügliche Ware.

Er bestaat ook veel overeenkomst tussen vrouwen en wisselende weersgesteldheid: Frauengunst und Aprilwetter sind veränderlich. Frauen, Wind und Glück wechseln im Augenblick. De Fransen vergelijken de vrouw dan ook met het weer, de wind, fortuin en de schijngestalten van de maan: temps, vent, femme et fortune changent souvent comme la lune. Women are as wavering as the wind, aldus de Engelsen.

Die wind waait dan, als we de Duitsers en Engelsen mogen geloven, vooral des winters: Frauensinn und Winterwind wechseln geschwind. A woman's mind and a winter wind change oft.

Als een veer die door de wind wordt meegevoerd, zo is de vrouw: comme la plume au vent femme est volage. Een weerhaan, vinden de Duitsers en Engelsen: Frauen sind Wetterfahnen. A woman is a weathercock. Dons, vinden de Duitsers: Frauensinn und Flaum verfliegen wie ein Traum.

Ten slotte: vrouwen zouden weinig verstand hebben: lange haren, kort verstand; lange haren, korte zinnen. Buiten ons taalgebied wordt daar niet anders over gedacht: longs cheveux, courte cervelle; lange Haare, kurzer Verstand; women have long hair and short brains. Er is een Duitse variant die niet gaat over de lengte van het haar, maar over die van de kleren: lange Kleider, kurzen Verstand haben die Weiber bei uns zu Land. De restrictie `bei uns zu Land' is lichtelijk vertederend als je ziet hoe eensgezind het Westeuropese idioom in dezen toch is.

COCKTAIL DER TIJDEN

Wanneer ik al deze karaktereigenschappen probeer te overzien en er een beeld uit probeer te distilleren, kom ik op een paar vragen. Niet de vraag of je wel van de man of de vrouw kunt spreken @ het antwoord daarop is genoegzaam bekend. Maar eerder de vraag: hoe komt het dat er zoveel meer spreekwoorden over de vrouw zijn dan over de man? Ik heb daar niet zo gauw een verklaring voor.

Een ander punt is of het genoemde idioom wel een homogeen totaalbeeld vormt van wat mannen en vrouwen over zichzelf en elkaar denken of gedacht hebben. Ik denk van niet.

Ten eerste zit er in het geschetste vrouwbeeld een tegenstrijdigheid. Aan de ene kant wordt de vrouw als oppermachtig afgeschilderd, als degene die de beslissingen neemt. Maar ze is ook een veertje dat meedrijft met de wind.

Ten tweede lijkt het me waarschijnlijker dat verschillende tijdperken uit de cultuurgeschiedenis hun sporen in dit merkwaardige man-vrouw-portret hebben achtergelaten. Het vrouwbeeld in het idioom is een cocktail. Er is een scheutje negentiende-eeuwse mannenangst voor vrouwen: de vrouw als vamp, als sluwe verleidster. En een vleugje zeventiende eeuw: de tijd waarin althans de Nederlandse vrouw internationaal bekend stond om haar gelijkwaardigheid met de man en om haar onafhankelijkheid.

't Zal toch wel niet, dan? Onze `betekenisloze' bijwoorden

Drs. J.W.F. Aniba - stafmedewerker taleninstituut Linguarama Nederland, Den Haag

Onze taal, en zeker onze spreektaal, weet van wanten als het om bijwoorden gaat. Dat mag `toch eigenlijk zeker wel bijna algemeen' (zes!) bekend worden geacht. Sommige bijwoorden zijn concreet genoeg: `Zij rijdt snel', `Ik eet nooit patat', `Hij tekent goed'. Bij deze uitspraken stelt iedereen zich meteen iets voor. De functie en betekenis van woordparen als snel/langzaam, nooit/altijd, en zelfs goed/slecht leveren in de praktijk weinig problemen op, ook niet voor hen die Nederlands als tweede taal hanteren of leren.

Maar het Nederlands kent ook bijwoorden die in betekenis heel ongrijpbaar zijn. In alledaagse zinnen als `Ja hoor, dat wil ik best wel doen' en `Eigenlijk moeten jullie vanavond je huiswerk maken' zijn deze woorden al lastiger te duiden, en bepaald onmogelijk lijkt dat in een vraag als `Hoe lang deed hij dan wel niet over zijn studie?' of in de omgekeerde aansporing `Nou moet je toch eens even ophouden!'

ONGRIJPBARE LESSTOF

Een ieder die ooit heeft gepoogd anderstaligen wegwijs te maken in onze omgangstaal, is vroeg of laat met dergelijke cryptische combinaties in aanraking gekomen. Niet dat je van lerende `niet-natives' verwacht dat ze dan wel niet of toch eens even(tjes) meteen gebrúiken, maar ze komen dat soort woordcombinaties wel tegen: reclameteksten, poëzie en liedjes zitten er vol van en je treft ze ook aan in zakelijke stukken, in brieven en in de krant. Bovendien hoort `de anderstalige' dergelijke - voor de teneur van een vraag, verzoek of mededeling niet zelden vitale - woorden voortdurend op de Nederlandse radio en televisie en, niet te vergeten, in de taal van alledag.

Juist doordat deze bijwoorden zo dikwijls opduiken en hun betekenis tegelijk zo moeilijk definieerbaar is, kan men erdoor gefascineerd raken. Wat te denken van het veelzijdige woordje eens, geïllustreerd in `Wacht eens even', `Heb jij wel eens gesurft?', `Dat mág hij niet eens eten', en `Eens een dief, altijd een dief'?

`...OF ZO'

De docent betrapt zichzelf erop dat hij onderwijst dat deze woorden niet écht belangrijk zijn, maar tegelijk beseft hij dat ze de strekking van een zin sterk beïnvloeden of zelfs geheel bepalen. De rol van deze `stoplappen met een functie' is ook ingewikkeld. Sommige kunnen als overbodig worden beschouwd, vaak ook als storend en dan, wat mij betreft, als incorrect. Men denke aan het zinledige dus, dat de laatste jaren als modewoord op z'n retour is. Wél nog altijd populair, vooral onder jongeren, is het zelf-relativerende tussenwerpsel of zo. Het staat grofweg voor: ik zeg dit nu allemaal wel, maar het interesseert me niet echt, ik weet er daarom ook heel weinig van en met mij kun je nog alle kanten uit.

EVOLUERENDE CREATIES

Wat de lesgever aanmoet met dergelijke woordcombinaties, weet ik niet. Als taaltrainer heb ik altijd de nadruk gelegd op het herkennen ervan. Met een gevorderde cursist heb ik eens enkele van de trucs geoefend die men kan uithalen met woorden als wel, toch en nog, maar daar houdt het, wat het actief gebruik betreft, mee op. De risico's zijn te groot, al was het maar omdat de betekenis van deze woorden veelal verandert met het accent dat ze al dan niet krijgen: `Is Piet er nog niet?' is iets anders dan `Is Piet er nog niet?', en verwarring kan leiden tot pijnlijke situaties.

Eén constructie met bijwoorden heb ik vanaf het prilste begin gevolgd. Het begon simpel. De vraag `Het zál toch wel?' bestond al jaren en had aanvankelijk een vrij constante gevoelswaarde: één deel hoop en twee delen ongerustheid. In de schijnbaar tegenovergestelde combinatie `Het zal toch niet?' kwamen daar nog eens twee delen ongerustheid bij: `Ze zal toch niet in het water zijn gevallen?' Beide constructies komen nog altijd voor, maar in de loop van de jaren tachtig ben ik een nieuwe toepassing gaan horen:

A: Ik geloof nóóit dat Ajax zondag wint. B: `t Zál toch wél? Wedden?

Hier betekent de `vraag' overduidelijk iets anders, namelijk dat de opmerking van A getuigt van een grenzeloos gebrek aan inzicht in de voetbalsport in het algemeen en de actuele stand van zaken in de eredivisie in het bijzonder. Er hoort dan ook een toonzetting van groot misprijzen bij, waarbij zal en wel veel nadruk krijgen.

En zo heb ik de uitdrukking zien groeien. Al spoedig hoorde je `'t Zal toch wel, dan?', en ook de ontkennende versie greep om zich heen: `'t Zal toch wel niet, dan?' De laatste variant blijkt soms in combinatie met opwinding en emotie het opstapje naar nog barokkere taalcreaties; onlangs signaleerde ik de hartekreet `Het zal toch wel lekker niet, dan?'

INFORMATICATERMEN: HOE MOET HET HETEN (6) Woorden kiezen

Cees Kleinveld - voorzitter subcommissie Nederlandstalige informatica-terminologie NNI/BIN

Normaliseren is onder meer het tegengaan van overbodige verscheidenheid. Op het gebied van taal houdt dit taalverarming in, omdat het aantal synoniemen wordt beperkt. Aan de andere kant wordt de taal ook verrijkt. Nieuwe dingen brengen nieuwe woorden mee.

Zoals eerder beschreven, werken het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) en het Belgisch Instituut voor Normalisatie (BIN) aan een praktische, bruikbare, Nederlandstalige norm voor informaticatermen die aansluit bij bestaand taalgebruik. Elke term is voorzien van een duidelijke definitie. Geen vulling voor de boekenkast, maar een norm die dagelijks gebruikt moet worden. Waar Engelse woorden ingeburgerd zijn geraakt, wordt geen poging meer gedaan om een Nederlandse tegenhanger te vinden (computer, printer, record, joystick). Is een Nederlands woord gangbaar naast een (verbasterd) Engels woord, dan gaat de voorkeur uit naar het Nederlands (aanmelden versus aanloggen, afdrukken versus printen).

NIEUWE WIJN IN OUDE ZAKKEN

Een nieuw begrip vereist ook iets nieuws in de taal. In het eenvoudigste geval wordt een bestaand woord opgetuigd met een nieuwe betekenis. Een voorbeeld is koude start. Voorheen was deze term alleen te vinden in het instructieboekje van de auto, nu komt deze ook voor in computerland, met als betekenis: `het opnieuw opstarten van een computer, waarbij in het geheugen geladen programma's en gegevens worden gewist'. In deze definitie is programma een voorbeeld van hetzelfde verschijnsel.

Hoe je ook denkt over een dergelijke betekenisuitbreiding: de woordkeuze blijft een aangelegenheid binnen het Nederlands. Het is op zichzelf ook geen vreemd verschijnsel. Er zijn veel woorden die nu iets anders of meer betekenen dan vroeger.

Twee voorbeelden:

* Postvak (mailbox, electronic mailbox) Def: gecomputeriseerde opslagfaciliteit bestemd voor elektronische post. [ISO]

* Prikbord ((electronic) bulletin board) Def: elektronisch opslaggebied dat dient voor het uitwisselen van gegevens, per modem kan worden benaderd en waartoe verscheidene gebruikers toegang hebben.

WOORDEN LENEN

Een ingewikkelder situatie doet zich voor als er geen bestaand woord is dat kan worden `opgerekt' tot het ook de nieuwe lading dekt. De goedkoopste oplossing is om dan maar de brontaal te gaan hanteren. In het verleden is dat ook vaak gedaan, getuige het grote aantal leenwoorden dat onze taal rijk is. In de informatica zijn het meestal Engelse woorden die op die manier binnensluipen. Voor deze woorden zijn vaak geen goede Nederlandse tegenhangers te vinden, of de leenwoorden zijn naar ons idee al te zeer ingeburgerd om er nog iets aan te doen. Een voorbeeld van het eerste: een listing is `een afdruk van de opdrachten van een programma in de brontaal'. Voor zover ik weet, heeft niemand hier ooit een goed Nederlands woord voor bedacht. Maar er blijft hoop. Ook de strafschop heeft het gewonnen van de penalty.

NIEUWE WOORDEN

Boeiend wordt het als een nieuw Nederlands woord kan worden gevonden in plaats van een woord te lenen. Een nieuw woord moet eigenlijk heel vanzelfsprekend zijn, dat wil zeggen, direct aansluiten bij de inhoud van het begrip waar het bij hoort. Een beetje kennis van zaken is natuurlijk onontbeerlijk, maar een onvoorbereid persoon moet niet op het verkeerde been worden gezet. Een paar voorbeelden uit het normontwerp.

* Computergrafie (computer graphics), naar analogie van `fotografie'. Def: methoden en technieken voor het met behulp van computers converteren van gegevens van en naar grafische weergave. [ISO]

* Directe ondersteuning (remote diagnostics, remote support) Def: ondersteuning en probleemoplossing op afstand.

* Ontsleutelen (decrypt, decypher), naar analogie van `ontwikkelen'. Def: versleutelde gegevens weer omzetten in hun oorspronkelijke vorm.

* Paginascherm (full-page display) Def: beeldscherm waarop evenveel regels tekst kunnen worden weergegeven als op een bladzij kunnen worden afgedrukt.

* Papierlader (sheet feeder) Def: een apparaat dat gekoppeld is aan een printer en zorgt voor de automatische invoer van losse vellen papier.

TEGENSTELLINGEN

Een complicerende factor vormen tegenstellingen. In het Engels is het gemakkelijk. Gebruik het voorvoegsel un- of de-, en ziedaar: de tegenstelling. In het Nederlands is het niet zo eenvoudig. Het valt niet mee om twee woorden te vinden die zowel tegenstelling zijn als ook hanteerbaar zijn in een nieuwe context.

Een voorbeeld is het paar pack en unpack. Volgens de ISO-definitie is pack: gegevens omzetten in een compacte vorm op een opslagmedium door gebruik te maken van bekende eigenschappen van de gegevens en van het opslagmedium, zodanig dat de gegevens weer in hun oorspronkelijke vorm kunnen worden teruggebracht. Unpack is het omgekeerde proces van pack.

Uiteindelijk is als vertaling in het Nederlands gekozen voor de combinatie verdichten en expanderen. Beide termen voldoen aan de inhoud van de definitie. Verdichten en expanderen zijn tamelijk `klassieke' woorden: zij bestonden al in een ander verband. Ik geef nog enkele alternatieven die de revue zijn gepasseerd:

pack unpack

verdichten expanderen

overige voorstellen: inpakken uitpakken ontpakken indikken uitdikken verdunnen uitzetten verwijden uitdijen

Compress en decompress werden comprimeren en decomprimeren. Het viel ook wel eens mee.

VERSLAG JAARVERGADERING 1991 Mr. H.W. van Rees - secretaris Genootschap Onze Taal

De jaarvergadering over 1990 had op 16 mei 1991 plaats te Amsterdam in een van de zalen van Hotel Krasnapolsky.

1. Opening door de voorzitter

In zijn welkomstwoord besteedde de voorzitter aandacht aan het feit dat het genootschap precies zestig jaar geleden, namelijk op 16 mei 1931, te Amsterdam was opgericht. Met voldoening kon hij vaststellen dat het kleine clubje van weleer is uitgegroeid tot een bloeiende vereniging met ruim 32.000 leden. De viering van het zestigjarig bestaan zal op 2 november plaatsvinden in Amsterdam, waar op die dag een feestelijk jubileumcongres over het onderwerp '60 jaar onze taal en Onze Taal' zal worden gehouden.

2. Verslag jaarvergadering 1990

Het verslag van de jaarvergadering werd goedgekeurd. Door een van de leden werd n.a.v. het Jaarverslag 1990 gevraagd of het genootschap contact heeft opgenomen met Tweede-Kamervoorzitter Deetman naar aanleiding van diens uitspraak het goede taalgebruik in de Tweede Kamer te willen bevorderen. Op de door Onze Taal aan de heer Deetman gerichte brief over deze kwestie is tot nu toe geen antwoord ontvangen.

3. Jaarverslag 1990

Het jaarverslag over 1990 werd goedgekeurd. Mevrouw Rümke, tevens bestuurslid van de Stichting Let Op Uw Taal, deelde mee dat LOUT eens in de twee jaar een prijs zal uitreiken aan een televisie- of radiopresentator die blijk heeft gegeven van een goed gebruik van de door die presentator zelf geredigeerde Nederlandse taal. Deze prijs zal telkens worden uitgereikt op een door Onze Taal georganiseerd congres, voor het eerst in het najaar van 1993.

4. Financieel verslag over 1990

De penningmeester gaf een mondelinge toelichting op de financiële positie van het genootschap, die als bevredigend kan worden beschouwd.

De algemene ledenvergadering gaf desgevraagd haar goedkeuring voor een eventuele verhoging van de contributie.

5 . Verslag kascommissie

De kascommissie deelde mee dat zij, na de stukken bestudeerd te hebben, de penningmeester gaarne wilde dechargeren voor zijn over 1990 gevoerde beleid. Het voorstel werd door de ledenvergadering bekrachtigd.

6. Benoeming nieuwe kascommissie

Op verzoek van het bestuur werden de heren De Bie en Remarque voor het jaar 1991 als leden van de kascommissie herkozen.

7. Bestuurssamenstelling

Het bestuur heeft afscheid genomen van de heer Pieters, die wegens het bereiken van de 70-jarige leeftijd als bestuurslid moest aftreden. Dr. J. Renkema werd welkom geheten als nieuw bestuurslid.

8. Statutenwijziging

De statutenwijziging, die voornamelijk een aftredingsregeling voor de bestuursleden en het instellen van een secretariaat betrof, werd met algemene stemmen goedgekeurd. De secretaris werd gemachtigd deze zaak verder notarieel te doen vastleggen.

Dr. J. Renkema (1948, Haren, Gr.) is hoofddocent tekstwetenschap aan de Letterenfaculteit van de Katholieke Universiteit Brabant en buitengewoon hoogleraar in de Cultuurwetenschappen aan de Open Universiteit. Met Anne Vondeling publiceerde hij `De Troonrede van Ridderzaal naar Huiskamer' (1976). Hij was eindredacteur van Onze Taal van 1977 tot 1986, en schreef bijdragen over stilistiek, leesbaarheid, spelling en taalverzorging. Hij promoveerde op `De Taal van Den Haag' (1981). Zijn handboek voor duidelijk taalgebruik, de Schrijfwijzer, is bij menig taalgebruiker bekend.

De heer Renkema is onder meer lid van de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren en lid van de Adviesraad van de Acon.

MALAPROPISMEN [13] * De problemen bij thuiswerk worden zo nog verder aan het gezicht onttrokken. * Rassendiscriminaliteit dient te worden bestreden. * Maar dat werd gelijk de kop in gesmoord. * Coevorden is een vestigingsstad. * Op dat moment rook de verkoper nattigheid. * Hij zal op die datum de VVD-huik aan de wilgen hangen. * Ik brei die trui waarschijnlijk in de patiëntsteek. * Door zijn hartkwaal leeft hij nu met een peesmeter.

* De sponsor wilde het evenement nogmaals steunen, mits het in dezelfde ambulance als de vorige keer zou plaatsvinden. * Voor een hap en een krats kun je daar je inkopen doen. * Maar dat is een heel ander kapittel.

* Alle Vara-medewerkers hebben de handen uit de mouwen gestroopt om de storing te verhelpen. * Ik schoot uit mijn vel van woede.

* Ik moest naar het gemeentehuis voor een uitstrijksel van het bevolkingsregister. * Toen ik met de caravan dwars door Lyon moest, heb ik wel peultjes gezweet. * Die man stak een hele retirade af. * Voor de voetbalwedstrijd trok het muziekkorps langs de turbines. * Dat karwei was een tetanuskwelling. * Wij zijn een verening met een ideale doelstelling. * Die man zit zó slecht op z'n zaad! * Ons bedrijf kampt met grote liquidatieproblemen. * Tegen een gitarist: 'Heb je geen spectrum nodig bij het spelen?'

* Molukkers die in ons land wonen maar niet tot Nederlander geneutraliseerd zijn, kunnen mogelijk in de toekomst een Nederlands paspoort krijgen. * Hij heeft een grote vinger in de pap te brokkelen. * Die verhalen zijn alleen door mondelinge overleving bekend. * Hij wordt op zijn wenkbrauwen bediend.

* Alles liep op rolletjes, maar aan het eind kwam er toch nog een kind in de kamer. * Zouden we daar maar geen vrede mee nemen?

* De hoofdstad van de adelstand is Florence. Daar is ook het genetisch instituut gevestigd. * Toen ik de waarheid hoorde, vielen mij de schelpen van de ogen.

* Bush wordt behandeld voor de ziekte van Graves, die zich ontwaarde tijdens het joggen. * Moeten wij niet in eigen boezem kijken?

* Een geheel overstuurde secretaresse van dit Hapertse bedrijf maakte stamelend duidelijk dat drie personeelsleden vermist waren. * Ik zal het hem onder zijn ogen wrijven. * Die is met het noorderlicht vertrokken. * Het zwaard van Goliath hing boven zijn hoofd. * Ik kreeg van hem steeds lik op request.

* Tijdens de receptie hadden wij er behoefte aan even een frisse neus te scheppen. * Er is geen speld tegen in te brengen. * Hij is tegen dat bestemmingsplan onmiddellijk in het geweer geklommen. * Na mijn examen ga ik eens lekker uit de band spatten. * Twee avonden, waarop een beeld werd geschept van peuterklas en kleuterklas. * De vader was niet al te zeer ingetogen met het bezoek. * Wat een precicieus mannetje is dat toch! * Vijftig kilometer voor de eindstreep derailleerde Jelle Nijdam.

Gehoord of gelezen en ingezonden door: Rick Albrecht, Groningen; dhr. Bauer, Huizen; Jan Bruens, Hintham; mw. drs. J. Galjaard, Eindhoven; S. de Grauw, Dordrecht; R. den Haan, Rotterdam; J.H. de Haas, Rotterdam; prof.ir. H.P. van Heel, Veere; mw. M. Jongste, Ridderkerk; Rob en Petra Kaas, Amstelveen; T. Kats, Leiden; B.J. Kranenburg, Rotterdam; Thea de Melker Worms-Kuipers, Borne; H. v.d. Molen, Hilversum; D. Niemeijer, Eefde; C.M. Noordhof-Ingen Housz, Nuenen; A.J. Nuijten, Zoetermeer; G.W. van Oosterhout, Bergeyk; H.W.F. van Pas, Stein; C. Paul, Capelle a/d IJssel; G.F. Poppelsdorf, Amsterdam; R. Proost, Amsterdam; ing. A.J. Ruiter, Kockengen; W.J. Scheelings, Den Haag; A.R. van der Togt, Venlo; A.S. Verheus, Delft; H. Wibbelink, Vlijmen; mr. ing. H.J. van Zwam, Oss; en redactieleden van Onze Taal.

Over ontleden en dialect C. Kostelijk - Noord-Scharwoude

In het boek van prof. dr. P.A.M. Seuren, Filosofie van de taalwetenschappen (M. Nijhoff, Leiden) trof ik behartigenswaardige opmerkingen over ontleden aan, die ik met toestemming van de auteur graag aan de lezers van Onze Taal voorleg. Seuren velt een oordeel over de sinds de laatste oorlog, maar vooral sedert de eind jaren zestig naar voren gekomen mening dat ``ontleden niet `maatschappelijk relevant' (zou zijn), een theoretisch spelletje, zonder verder belang, dat voor sommige leerlingen te moeilijk is en daardoor meehelpt een maatschappelijke elite te vormen van diegenen die het wel kunnen. Ontleden was moeilijk, dus elitair, en dus verwerpelijk. Verscheidene generaties schoolkinderen zijn op die manier opgegroeid zonder te hebben leren ontleden. Ze ondervinden daar nu de schade van.

Hierbij zij opgemerkt dat onderwijs nu eenmaal per definitie `elitair' werkt, in die zin dat het noodzakelijk onderscheidingen aanbrengt tussen meer en minder succesvolle leerlingen. Deze onderscheidingen hoeven niet per se de lagere maatschappelijke status van de leerlingen in kwestie volledig te bepalen, maar ze spelen onvermijdelijk een belangrijke rol. Ware dat niet zo, dan zou het onderwijs zijn taak niet naar behoren vervullen.''

En elders:

``Wie de jeugd leert dat reflectie op (de eigen) taal geen waarde heeft en dat men zich maar moet uiten, mondeling en schriftelijk, zoals men zich op elk gegeven moment `voelt', creëert een kennisvacuüm dat jonge mensen ontvankelijk maakt voor allerlei kwalijke en zelfs gevaarlijke, op `analyse' van taal gegronde opvattingen en claims. Men wakkert bovendien een houding aan van weinig respect voor de eigen taal, wat ook weer neerkomt op cultuurafbraak van eigen identiteit. Men bemoeilijkt bovendien het correct aanleren van vreemde talen in een schoolcontext: het is immers duidelijk dat een zekere kennis van grammaticale ontledingstechnieken daar een onmisbare rol vervult.

Bovendien bemoeilijkt men bij dialectsprekers de voor maatschappelijk succes veelal beslist noodzakelijke aanpassing, in mondeling en schriftelijk taalgebruik, aan de standaardtaal. Een geboren Amsterdammer spreekt in zijn dialect het voegwoord dat uit als tot , dus precies als het voorzetsel tot , maar het aanwijzend voornaamwoord dat als dét (het betrekkelijk voornaamwoord dat wordt wat of zelfs wie: het geld wie ik verdiend heb). Wanneer deze Amsterdammer een maatschappelijke positie gaat innemen die het noodzakelijk maakt dat hij althans de meest uitgesproken amsterdamismen uit zijn taal haalt, zal hij sommige van zijn tots moeten omvormen tot dat , en zijn dét liefst ook tot dat . Zo zal zijn vroegere tottot moeten veranderen in totdat , en enige kennis van de begrippen `voegwoord' en `voorzetsel' zal hem daarbij zeker goed van pas komen.''

Nederlands leren Marlies Philippa

De ene volwassen buitenlander pikt zijn eerste kennis van onze taal op uit Sesamstraat, de andere uit de reclame. K.W. Stachowski zegt in dit nummer van Onze Taal dat niet de familie Beekman maar de reclame hem het meest levende Nederlands heeft laten horen. Ironisch genoeg doet de familie Beekman mij buitengewoon sterk denken aan de familie Bergsma, die het middelpunt vormt in het boek Levend Nederlands . Levend? Een saaiere, doodsere familie heb ik nooit ontmoet.

En dan al die vreselijke tekeningetjes en die afschuwelijke driloefeningen, zoals die voor het inslijpen van het juiste gebruik van deze en die : `ik zoek een nummer; zoek je dit nummer? ik zoek een krant; zoek je deze krant? ik zoek een tram; zoek je deze tram?'.

DE DELFTSE METHODE

Van Levend Nederlands, een methode die voor het beginnersniveau bedoeld is, zijn we bij ons afgestapt. `Bij ons' wil zeggen: bij het Instituut voor Nederlands als Tweede Taal, dat buitenlandse aspirant-studenten aan de Universiteit van Amsterdam opleidt voor een certificaat Nederlands. Wij gebruiken inmiddels de zogenaamde Delftse methode.

De Delftse methode is erop gericht, via teksten die zich afspelen in de universitaire wereld, met bijbehorende woordenlijsten in diverse talen, binnen korte tijd zoveel mogelijk woorden aan te leren. Daarbij wordt een minimale grammatica van zeven bladzijden gepresenteerd. Communicatie is het sleutelwoord. De eerste paar weken worden de duizend meest frequente woorden aangeboden volgens een frequentielijst gebaseerd op het zogenaamde Eindhovense corpus van Uit den Boogaart. Ik heb zelf nooit op beginnersniveau lesgegeven, maar mijn collega's zeggen dat de methode goed werkt, zij het dat de grammatica veel te klein is en absoluut niet voldoet. En, o, wat zijn de teksten saai!

GRAPPIGHEID NAAST ERNST

Maar saai schijnt een niet-frequent woord te zijn. Je vindt het tenminste niet in het Basiswoordenboek voor buitenlanders waarin de tweeduizend meest frequente woorden staan. (Zie ook het artikel Basiswoorden van W.A. van Loon-Vervoorn in Onze Taal nummer 7/8, 1991.) De samenstellers van de Delftse methode (Montens en Sciarone) geven trouwens zelf toe dat de teksten gortdroog zijn, maar zij zeggen: `Pas wanneer men een taal enigszins beheerst, ontstaat de behoefte aan teksten die boeien.' Men kan daarover van mening verschillen. Het is ook niet goed als teksten `te grappig' zijn. Enkele voorbeelden daarvan zijn te vinden in het boek Makkelijk Praten , een luistermethode voor iets gevorderde buitenlanders: gesprekjes over plastic huizen, flaporen en een gepensioneerde die zesduizend kilometer per jaar loopt. 's Nachts.

Regelrecht , een grammatica-oefenboek, heeft wel echt leuke teksten, bijvoorbeeld uit Treitertrends van Van Kooten en Broodje Aap van Ethel Portnoy. Maar hier is het een beetje te veel van het goede. Een afwisseling van ernst en luim op tekst- en voorbeeldengebied is naar mijn mening en ervaring het prettigst voor docent en student.

Ook vind ik dat men niet te star moet omgaan met frequentielijsten. Saai is in ieder geval een woord dat zo snel mogelijk geleerd moet worden. En zo zijn er wel meer: woorden uit de doodgewone omgangstaal die ieder kind spelenderwijs leert en die toch niet heel frequent lijken te zijn. Maar ook is het af en toe een verademing om in de les eens enkele minuten aandacht te besteden aan buitengewoon onfrequente woorden. En dan ga ik de watervogels en de kraaiachtigen behandelen. Of ik leer de studenten ruin, os, hamel, kapoen, etcetera. Loeien, balken, kwetteren, hinneken, blaffen, mekkeren en blaten doen het altijd goed. Of ik praat over bronstig, hengstig, krols, tochtig en loops . Daarin is men bijzonder geïnteresseerd. Ik krijg dan onmiddellijk de vraag hoe zoiets bij de mens heet.

BIJZONDERE MOEILIJKHEDEN

Sommige mensen denken dat Nederlands een moeilijke taal is om te leren. Dat is het niet, maar voor de een is het moeilijker dan voor de ander. Voor Engelsen, Spanjaarden, Grieken en Russen is het gemakkelijker onze taal te leren dan voor Chinezen, Turken en Arabieren. Een speciale aanleg voor taal is echter niet nodig. Iedereen heeft tenslotte ook zijn moedertaal geleerd! Wel blijkt het handig te zijn als iemand al een andere dan zijn eigen taal kent, en natuurlijk zijn motivatie en doorzettingsvermogen absoluut noodzakelijk. Dat het veelvuldig omgaan met Nederlandstaligen stimulerend werkt, spreekt voor zichzelf.

Stachowski heeft het over zijn problemen met de g- en de h- klanken. Het is moeilijk klanken die in je eigen taal niet bestaan, te horen en te realiseren. Nederlanders vinden de lange klinkers in het Zweeds lastig en de diverse keelmedeklinkers van het Arabisch. Egyptenaren weten niet wanneer ze in het Nederlands of Engels een b of een p moeten uitspreken, omdat de p in hun taal niet echt bestaat. Zij kunnen dus midden in de stad naar het boskantoor vragen, en pas als ze uitleggen dat ze daar boszegels willen kopen om brieven te kunnen bosten , weet je wat ze bedoelen. Voor Chinezen is de uitspraak van het Nederlands bijzonder moeilijk.

Bij het leren van de uitspraak is er dus heel duidelijk invloed van de eigen taal. Interferentie heet zoiets. Interferenties zijn er ook bij het gebruiken van woorden en uitdrukkingen in de vreemde taal. Bij woorden heb je de zogenaamde `valse vrienden', zoals bellen in het Nederlands en het Duits. Bij uitdrukkingen wordt er vaak letterlijk vertaald en dan valt de toren van Babel om. Soms is er nauwelijks interferentie. Zo kennen het Duits en het Engels in bepaalde gevallen inversie waar het Nederlands dat ook heeft. Inversie is het omdraaien van onderwerp en persoonsvorm, zoals in `Wanneer ben je thuisgekomen?' Toch maken sprekers van deze talen vaak inversiefouten als zij Nederlands leren.

MEER GRAMMATICA

In de audio-linguale periode en binnen de communicatieve richting stond de grammatica een beetje buitenspel. Ondertussen is het tij aan het keren. Er gaan al stemmen op dat `grammaticale bewustmaking' een uitstekend middel is om de verwerving van een vreemde taal te bevorderen. Mij lijkt dat vrij logisch, omdat je als volwassene een taal toch bewuster leert dan als kind. Ik heb dat zelf ervaren met Zweeds en Arabisch. In het februari/maart-nummer van Onze Taal 1988 heeft Hans Maureau een interessant artikel gepubliceerd over grammatica-onderwijs en tweedetaalverwerving. Voor het Nederlands bestond er tot nu toe niet veel materiaal op dit gebied. Wel was er de Nederlandse grammatica voor Anderstaligen uit 1985, die in september 1986 nogal negatief is besproken in dit blad. Oefenmateriaal was er in Regelrecht I /II uit 1984. Daar is in 1990 Beter Nederlands 1/2 bij gekomen. Aardige oefeningen, maar geen gestructureerd overzicht van de regels. Wij doen daar wat aan. Wij, dat zijn Arjen Florijn, Josien Lalleman, Hans Maureau en ik. Over enige tijd zal van onze hand een nieuwe grammatica voor zeer gevorderde buitenlanders met oefenboek verschijnen bij Nijhoff. In de grammatica komen de voorbeelden links op de bladzijde en de uitleg rechts. Impliciet en expliciet grammatica-onderwijs ineen. En met luimige voorbeelden! Niet saai.

Redactie Onze Taal

De redactie heeft veel reacties ontvangen op het artikel `Haar-pijn' in het juninummer van Onze Taal. Om een goede keuze uit het aanbod te kunnen maken en om de auteur, P. Verhoeven, in verband met vakantie de gelegenheid te kunnen geven voor een naschrift, hebben wij deze discussie uitgesteld tot het oktobernummer.

WRONGEL G.J. van Hulten - Herkenbosch

De heer Van Dam bespreekt op blz. 5 van het culinaire themanummer (mei 1991) onder andere de benamingen kwark voor wat Vlamingen verse room en de Fransen crème fraîche noemen. Het is waar dat wij kwark zeggen, maar ik vind het jammer dat de auteur hier voor een Duits woord kiest. In het Nederlands heet het wrongel en het zou leuk zijn als wij, of in elk geval de schrijvers in Onze Taal, dat er ook tegen zouden zeggen.

D-VERSTERKING Marianne van der Lubbe-van Gogh - beëdigd vertaalster Engels, Den Haag

In het kader van de discussie over de d-verzwakking (o.a in het decembernummer van 1990 en het aprilnummer van 1991) wil ik graag eens wijzen op de omgekeerde versie van dit verschijnsel, die naar mijn idee steeds vaker voorkomt.

De laatste jaren heb ik meer dan eens over mensen horen zeggen dat zij `beeldhoud(st)er' van beroep zijn. In mijn woonplaats ligt een straat die zowel in gesproken als geschreven vorm geregeld als `Steenhoudersgaarde' wordt aangeduid. Het mooiste voorbeeld vond ik echter in de Volkskrant van 21 februari jl., in een artikel over de invoering in 1965 van een leeftijdsgrens in het strafrecht, waarin de reactie van de VVD'er Berkhouder wordt aangehaald. `D-versterking' als hypercorrectie?

JOUNE: NIET ALLEEN KINDERTAAL

Dr. Bruce C. Donaldson - senior lecturer in Dutch, Universiteit van Melbourne, Australië

Drs. Kaasbroek stelt in zijn artikel over het zelfstandig gebruikte bezittelijk voornaamwoord joune dat de oorsprong van die vorm waarschijnlijk in kindertaal te vinden is, en hij geeft een zeer plausibele verklaring voor hoe de analogie verlopen zou zijn. Hij en andere lezers van Onze Taal zijn zich er echter waarschijnlijk niet van bewust dat deze vorm al lang de enige officieel erkende vorm in het Zuidafrikaans is en dat bovendien niet-standaard-Afrikaans naast joune ook de vorm hane (hare) kent. De twee vormen zijn duidelijk het gevolg van analogie, maar beslist niet per se een analogie die alleen door kinderen gemaakt wordt. Hieronder geef ik de volledige reeks zelfstandig gebruikte bezittelijke voornaamwoorden in die taal: myne joune syne hare ons s'n julle s'n (ook u s'n) hulle s'n

Minder gebruikelijk is ons s'n(ne), enz.

AALGLADDE &obc1;F SCHUURPAPIEREN G G.J. Westerink - Veenendaal

Apologeten van de Limburgse/Brabantse zachte g als W. Sterenborg (juni 1991, blz. 23) willen het nogal eens doen voorkomen of het enige alternatief de Amsterdamse rasp-gh is. Mét de Hilversumse smaakmakers schijnen zij te denken dat de rest van Nederland geheel, of ten minste voor het overgrote deel, uit Amsterdam bestaat.

In werkelijkheid ligt er achter de directe kuststrook een niet onbelangrijk gebied waar de zachte medeklinkers duidelijk en op de juiste plaats hoorbaar zijn, al vervalt men daar evenmin in de aalgladde gg van de zuidoosthoek als in de schuurpapieren gh van de Amsterdammers.

Persoonlijk zou ik het evenzeer als Sterenborg betreuren als de club Promotie Amsterdams Dialect erin zou slagen, na de onherstelbare schade die in de laatste halve eeuw al aan de taal is toegebracht, ook nog de zachte medeklinkers weg te ellebogen. Maar wat die g betreft, vraag ik mij wel af: moet die dan meteen zó zacht?

SPRINGPROCESSIE LEXICOGRAFISCH BESCHOUWD Rob Tempelaars - redacteur van het WNT, Leiden

In Onze Taal nummer 7/8 blz. 13 wijdt de heer C. Kostelijk een interessante beschouwing aan het woord springprocessie, dat naar zijn oordeel in het WNT en in Van Dale onjuist gedefinieerd is. Bij zijn artikel zou ik graag de volgende kanttekening willen plaatsen.

Ten eerste berust de bewering dat Van Dale na vijftig jaar weer de dupe is geworden van het gezag van het WNT op drijfzand. De WNT-aflevering waarin het woord springprocessie is opgenomen, dateert van 1936. In Van Dale is het woord met dezelfde betekenis opgenomen sinds de editie van 1914. Eerder is het WNT dus de dupe geworden van het gezag van Van Dale, al kan het WNT zich ook gebaseerd hebben op het Deutsches Wörterbuch van de gebroeders Grimm, waarin het woord Springprozession in 1919 op dezelfde wijze werd gedefinieerd. Vóór 1914 komt springprocessie (zonder definitie) al voor in het Volledig Woordenboek der Nederlandsche Taal (1893) van R.K. Kuipers en in het Geïllustreerd Woordenboek der Nederlandsche Taal (1901) van dezelfde auteur.

Ten tweede is het nog maar de vraag of het WNT en Van Dale de plank volledig misslaan. Immers, ook een standaardwerk als de Encyclopaedie van het Katholicisme (deel 1, 1955) vermeldt onder de ingang Echternach: `Als bedevaartplaats is E(chternach) bekend om zijn springprocessie, die sinds de 15de eeuw gebruikelijk is op Dinsdag na Pinksteren, waarbij de processiegangers traditioneel telkens na drie stappen vooruit twee stappen terug moeten doen, hetzij als boete, hetzij om de voorspraak van de H. Willibrordes in te roepen tegen zenuwziekten.'

Ten slotte doet het er niet veel toe óf men achteruitspringt tijdens de processie. Van belang is slechts dat men dénkt dat er achteruitgesprongen moet worden. Het is in eerste instantie de taak van de lexicograaf om de gebruiksbetekenis te geven. Zo is de betekenis van éminence grise in het hedendaags Nederlands `nestor'. Dat grise oorspronkelijk duidde op de grijze, grauwbruine pij van de raadgever van kardinaal De Richelieu en dat éminence grise eigenlijk gebruikt werd als benaming voor een machtige vertrouweling van een vorst of staatshoofd, is als encyclopedisch gegeven interessant, maar lexicografisch van minder belang.

`PROGRESSIEVE' SPELLING Ir. J.A. Klaassen - Waalre

In zijn bijdrage over `de Belgische middenweg' in de spelling (Onze Taal, juni 1991) geeft Harry Cohen een eendimensionale voorstelling van de ontwikkeling van de Nederlandse spelling van bastaardwoorden; deze zou zich rechtlijnig bewegen in de richting van een toenemende vernederlandsing. Deze voorstelling van zaken is vanuit zijn Brussels perspectief begrijpelijk, maar een simplificatie. De Vlaamse spellinggewoonten zijn namelijk niet de vrucht van een natuurlijke ontwikkeling, maar van een taalpolitieke stellingname. De heer Cohen is eerlijk genoeg om zelf te signaleren tot welke ridicule consequenties de ongenuanceerde afkeer van de letter c leidt: het dagblad De Standaard schrijft kinema en kao , hoewel men in die woorden een s uitspreekt.

In Nederland is de afkeer van het Frans afwezig, en de invloed van het Engels levensgroot aanwezig. Het valt velen moeilijk, vooral in het bedrijfsleven, de vernederlandste voorkeurspellingen produkt, krediet, kopie, akte, praktisch, kandidaat, elektriciteit (en dus elektronica) vol te houden. Zelfs in de nieuwe, op 2 mei jl. door de aandeelhouders goedgekeurde statuten van Philips Electronics N.V. wordt gespeld: electrische, electronische. Zo onstuitbaar is de ontwikkeling in de richting van vernederlandsing nu ook weer niet.

Het zijn vooral woorden van Latijnse en Franse herkomst die het slachtoffer worden van vernederlandsing. Niemand verdedigt echter de spelling met k van Engelse woorden van Latijnse of Franse herkomst: komputer, kompiler, direktory, kontroller, akkountant zijn onmogelijk. Daardoor lopen in onze schrijftaal met zijn vele Engelse leenwoorden twee spellingbeelden van dezelfde Latijnse stammen dooreen. Er is geen sprake van een vernederlandsing over de hele linie.

In verband daarmee moet er een vraagteken gezet worden bij het advies van de heer Cohen bij een spellingherziening maar een flinke stap in de richting van vernederlandsing te zetten, opdat er niet te vaak een herziening nodig is. Is het verstandig de spelling van bastaardwoorden maximaal te laten verschillen van die in de talen waaraan de woorden ontleend zijn? Vooral nu deze talen Europese buren gaan worden? Welk doel is daarmee gediend, nu zelfs in het lager beroepsonderwijs Engels wordt onderwezen en Engelse woordbeelden iedereen vertrouwd zijn?

Het is, ten slotte, de vraag of er een groot belang mee gediend is dat Nederland en België dezelfde spellingregels bezitten. Het streven naar een eenheidspelling is in de jaren vijftig jammerlijk mislukt; de spellingpraktijk is in België anders dan in Nederland, zoals de heer Cohen ons vaardig schildert. Na een volgende spellingherziening zal dit zeker wéér het geval zijn, want we hebben hier nu eenmaal, ondanks alle plechtigheid rondom de Nederlandse Taalunie, te maken met twee onderscheiden taalgebieden. Het is daarom de vraag of het wenselijk is dat een Nederlandse spelling in hoge mate zal worden getekend door Belgische voorkeuren.

Bij eenheid in de spelling tussen Noord en Zuid zal een van beide moeten gebeuren: óf de Nederlandse apotheker verwijdert een h van de winkelruit óf de Belgische apotheker voegt er een toe. Geen van beide is waarschijnlijk.

DAG MEVROUW ZONDER MAN! Prof. dr. L.B.W. Jongkees - Amsterdam

Het betoog van mevrouw Daan (blz. 15, juni 1991) over de verschuiving van juffrouw naar mevrouw als aanduiding van een ongetrouwde vrouw heb ik met aandacht gelezen. Haar opmerking `ik weet het, want ik was erbij' vind ik wat onvoorzichtig. Herinneringen zijn niet zo zeker als men wel denkt, en de ontwikkelingen op één plaats zijn meestal geheel anders dan op een andere.

De aanspreking met Mevrouw kwam lange tijd slechts de gehuwde vrouw uit de bevoorrechte klasse toe. Dit was voor de Tweede Wereldoorlog gesanctioneerd gebruik. (Ik spreek niet over juistheid of gewenstheid.) Daarnaast bestond de aanspreking Juffrouw oorspronkelijk voor ongetrouwde vrouwen uit de bevoorrechte stand. Dit gaf aan dat zij nog maagd waren. Deze groep was op deze aanspreektitel (oorspronkelijk joncfrou/joffer) zeer gesteld, en nog steeds zijn er oude dames die geen mevrouw wensen te worden genoemd, aangezien zij hun maagdelijkheid in het woord juffrouw bevestigd horen en zien.

Het feit dat de moeder van mevrouw Daan `omstreeks 1925-1926' in de grote progressieve stad Amsterdam de werkster mevrouw noemde, is geen erg sterk bewijs voor de veronderstelling dat toen de titel juffrouw al aan afschaffing toe was. Dat mevrouw een titel was, bewees `omstreeks 1925-1926' mevrouw Catharina van Remes, die bij een huldiging het recht kreeg zich mevrouw te noemen. Toen dr. Johan Wagenaar haar spottend plaagde met de woorden `dag mevrouw zonder man', was haar antwoord `dag dokter zonder praktijk'. Ik weet het, want ik was erbij.

Taalverandering in uitvoering

`Hun hebben hun geslagen is fout', zegt de taalliefhebber. `Nee, hier verandert de taal voor onze ogen', zegt de historisch taalkundige. `Hoe fout is taalverandering voor de taalgebruikers zelf?', vraagt de sociolinguïst zich vervolgens af.

Deze aflevering van Onze Taal is voor een groot deel gewijd aan de veranderingen in de derde persoon meervoud van het persoonlijk voornaamwoord: zij (eerste naamval), hun (derde naamval) en hen (vierde naamval). De schoolgrammatica geeft strikte regels voor het gebruik van deze vormen, maar daar houden we ons niet meer aan: hen en hun worden `door elkaar' gebruikt, en zij wordt door hun vervangen.

De nu volgende artikelen maken duidelijk dat beide veranderingen helemaal niet op elkaar lijken. Het strikte onderscheid tussen hen en hun is een bedenksel van taalbouwers dat nooit wortel geschoten heeft bij de gewone gebruikers van de standaardtaal. Dit kunstmatige onderscheid is aan het verdwijnen, doordat hun wordt vervangen door hen. De vervanging van zij door hun is waarschijnlijk een zaak van de jeugd. Hun hun hebben stuit op fel en breed verzet van de ouderen. Zullen die erin slagen de jongeren in de loop van hun opleiding van dit hun af te helpen? Of nemen de opvoeders van nu zij hebben ergens in de 21ste eeuw mee in hun graf? Zie daarvoor jaargang 120.

Jan Kuitenbrouwer beschrijft in Turbotaal (1987, blz. 14) de volgende vorm van kromspraak:

`` Qua is een van de bekendste voorbeelden. `Wat zullen we doen qua inrichting?' is grammaticaal nog juist gebruikt, maar `ik ben niet geïnteresseerd, qua kunst', is kromspraak. Trek het u niet aan, het mag. Want en wegens zijn een soortgelijk geval. Zeg niet : `Kees is ontslagen omdat hij altijd dronken is', zeg: `Kees is afgevoerd, want altijd dronken'." Over een dergelijk gebruik van want gaat dit artikel.

Want-zinnen Mag het ietsje minder zijn?

Marcel Lemmens - docent Rijkshogeschool, Opleiding Tolk-Vertaler, Maastricht

Het fenomeen van verkorte want -zinnen lijkt steeds vaker voor te komen. Zo stond in De Volkskrant van 1 december 1990 de volgende zin:

En dan is haar man nog zeer ingewijd in de Nederlandse samenleving, want docent bij de Hogeschool van Amsterdam. Kuitenbrouwer gebruikt in zijn boekje zelf de volgende zin (ironie?):

Geen Nederlandse tv-presentator spreekt zo goed Engels als de amper twintigjarige Linda de Mol (Adam Curry telt niet mee want Amerikaanse pa) ... (1987, blz. 43)

Tijdens de uitzending van NOS-Laat op 18 december 1990 zei Pieter de Vink:

Frankrijk is berucht want recordhouder ...

Taalvirtuoos Adriaan van Dis zei op 13 maart tegen zijn gast E. de Kuyper:

U was blij dat u geen vader had, want gestorven toen u een jongetje was.

En tijdens de reportage van de viering van Koninginnedag 1991 noemde een van de verslaggevers West-Gelderland

... een gebied dat berucht is bij veel automobilisten, want veel files.

Het is interessant dat deze vorm niet beperkt blijft tot het Nederlands. Onlangs kwam ik in een artikel van The Guardian Weekly (4-11-90) een soortgelijke reductie tegen in een Engelse zin met because:

The most significant, because most enduring news about the European Community last weekend did not, as a matter of fact, come from Rome.

Vergelijkbaar is het gebruik van as in de volgende zin, die komt uit een persoonlijke brief van een Engelse kennis:

... but this is deadly secret as not yet official, ...

Ook in het Frans (parce que) en het Duits (weil) komt het voor:

En effet, certaines [parties du Louvre] sont peu visitées parce que trop éloignees; ... (uit: L'Express)

Umweltfreundlich weil Plantagenholz. (tekst op een Duitse snijplank bij V&D)

NORMATIEF BEOORDEELD

De Algemene Nederlandse Spraakkunst (1984, blz. 1161) wijdt een korte paragraaf aan het gebruik van want in dit soort constructies en zegt:

`Slechts bij uitzondering kunnen (ten hoogste twee) woorden of groepen door want worden verbonden. Deze nevenschikkingen zijn niet voor iedereen aanvaardbaar. Het gaat vooral om adjectieven, bijv.: (1) goede want dure sigaren (2) Dit is minder bekend, want minder langzaam. (3) Hij werkt langzaam, want uiterst nauwkeurig.'

Ook de grote Van Dale verschaft ons enig inzicht:

`2. soms met explicatieve bet., zoveel als immers: een belangrijk kunstenaar, want een groot vernieuwer was ook Cézanne.'

Het feit dat de ANS toevoegt `niet voor iedereen aanvaardbaar' en dat Van Dale het woord `soms' gebruikt, geeft al aan dat de constructie ietwat vreemd is. Interessanter is echter dat er in de door mij gegeven Nederlandse voorbeelden geen sprake is van nevenschikking zoals beschreven in de ANS. Het enige voorbeeld dat er een beetje bij in de buurt komt, is `Frankrijk is berucht want recordhouder'. Hier hebben we echter niet te maken met twee bijvoeglijke naamwoorden (of met twee zelfstandige naamwoorden, zoals het voorbeeld in Van Dale), maar met een bijvoeglijk naamwoord en een zelfstandig naamwoord. In onze vreemdtalige voorbeelden vinden we wel echte nevenschikking, met uitzondering van het Duitse voorbeeld (`Umweltfreundlich weil Plantagenholz'). Het gebruik van want in het volgende voorbeeld ( De Volkskrant , 10-3-91) zou voor de ANS en Van Dale waarschijnlijk ook acceptabel zijn:

Naast deze coalitie met een bleke, bangelijke PvdA lijkt D66 al gauw behoorlijk links (milieu). En wordt dan de ideale, want meest nabije en ook nog prettig betegelde vluchtheuvel.

BEKENDE WENDING

Maar waarom worden verkorte want -zinnen gebruikt? We hebben gezien dat de ANS hier niets over zegt. Wellicht worden onderwerp en persoonsvorm vaak weggelaten uit het oogpunt van efficiëntie: de context laat de elliptische vorm toe. De volgende vraag is waarom dit juist bij zinnen met want gebeurt. Mijn vermoeden is dat de constructie ontstaan is naar analogie van verkorte bijzinnen met andere voegwoorden, zowel nevenschikkende als onderschikkende. De nevenschikkende voegwoorden en, maar en dus laten bijvoorbeeld in veel gevallen wel (echte) samentrekking toe:

- Hij is oud en nog steeds vitaal. - Hij is oud, maar nog steeds vitaal. - Hij is te oud, dus overbodig.

In deze voorbeelden gaat het om nevenschikking van twee bijvoeglijke naamwoorden, die waarschijnlijk niemand vreemd zal vinden. Worden deze voegwoorden echter gebruikt om twee verschillende woordsoorten aaneen te schakelen, zoals in `Frankrijk is berucht want recordhouder', dan is dit voor menigeen onacceptabel. (`Frankrijk is berucht en recordhouder'?) Toch zijn er zinnen te bedenken waarin bijvoorbeeld de nevenschikkende voegwoorden en of dus worden gebruikt om een samengetrokken vorm met een niet-identiek element te verbinden, net als bij de verkorte want -zinnen. De volgende zinnen zijn wellicht acceptabeler dan de want -zinnen aan het begin van dit artikel:

- Hij is natuurkundige en deskundig op het gebied van supergeleiding. - Hij is toxicoloog, dus deskundig op het gebied van vergiften.

Als we in het tweede voorbeeld want gebruiken in plaats van dus, dan wordt de zin voor velen waarschijnlijk een stuk minder acceptabel:

- Hij is deskundig op het gebied van vergiften, want toxicoloog.

Onderschikkende voegwoorden waarbij weglating van onderwerp en persoonsvorm in de bijzin dikwijls geen problemen oplevert, zijn bijvoorbeeld hoewel, mits en indien:

- Het eten, hoewel koud geworden, smaakte haar uitstekend. - Hoeden, mits fier gedragen, veranderen de blik op de wereld. - Druk op een toets indien gereed.

Er dient wel opgemerkt te worden dat hier geen sprake is van echte samentrekking, aangezien de weggelaten persoonsvorm van de beknopte bijzin een andere is dan in de rompzin. Het is echter juist dit aspect dat vergelijking met verkorte want -zinnen relevant maakt, omdat in de meeste voorbeelden die aan het begin gegeven zijn, de want -zin ook een andere persoonsvorm zou moeten hebben dan de rompzin (`Adam Curry telt niet mee want [hij heeft een] Amerikaanse pa').

Het gebruik van analoge nevenschikkende en onderschikkende constructies in het Engels, Frans en Duits, met voegwoorden als if, si, en ob, zou ook de verklaring kunnen zijn voor de de zinnen met because, as, parce que en weil.

Het kastje van Barbanelle Van woordenboek tot `allerlei' Ewoud Sanders

Van merknaam tot soortnaam worden @ dat is voor iedere producent een nachtmerrie. Het is ten minste één woordenboekmaker overkomen. Hij werd beroemd, een begrip, en zijn naam verwaterde tot een obscure aanduiding. Calpio draait er zich al een paar honderd jaar voor om in zijn graf.

Van Dale is een begrip, maar niemand zal zeggen `geef mij die Van Dale eens aan' als eigenlijk de Grote Koenen wordt bedoeld, een Kramers Woordentolk of wie-weet-wat-voor-ander woordenboek. Uitgeverij Van Dale zou daar ook helemaal niet blij mee zijn. Het is voor fabrikanten een nachtmerrie als hun merknaam tot een soortnaam wordt. De producenten van aspirine, bakeliet, butagas, celluloid, hagelslag, linoleum, lysol, maggi, ranja, tl, vasaline of waxine, van de grammofoon of primus @ ze hebben hier ooit allemaal slapeloze nachten van gehad, want ga maar na: stuur iemand om een flesje maggi , en tien tegen één dat hij thuiskomt met de vloeibare soeparoma van een concurrent.

MONNIKENWERK

Er bestaat één woordenboek dat deze schrikbarende transformatie van merknaam tot soortnaam heeft ondergaan. Erger nog: de soortnaam werd tot een begrip dat niets meer met het woordenboek te maken heeft.

De schrijver van dit woordenboek, Ambrogio Calepio, werd omstreeks 1435 nabij Bérgamo in Italië geboren, als oudste zoon van graaf Calepio. Hij werd priester en trad in 1458 toe tot de orde der Augustijnen. In 1466 trok Il Calepino, zoals hij werd genoemd, zich terug in een klooster in Bérgamo om zich geheel aan de studie van het Latijn, Grieks en Hebreeuws te wijden. Hij wilde een taalgids voor de klassieke oudheid schrijven en pakte dit grondig aan. Hij bestudeerde Plato, Tacitus en de andere klassieken en werkte de eigentijdse woordenboeken systematisch door.

Op 5 juni 1498 ondertekende Calepino in Bérgamo een contract met uitgever Dionigi Bertocchi. Blijkbaar vond deze uitgever het een riskante onderneming, want volgens het Dizionario Biografico Degli Italiani werd afgesproken dat de familie Calepio de helft van de kosten op zich zou nemen in ruil voor een deel van de winst @ een afspraak die de familie geen windeieren zou leggen. De oplage werd bepaald op zestienhonderd exemplaren en in 1502, na ruim 36 jaar stevig doorwerken, verscheen de eerste druk van de Ambrosii Calepini Bergomatis Dictionarium.

Het woordenboek was in het Latijn geschreven en combineerde taalkundige met encyclopedische informatie. Hoewel het geen paginanummers had en wemelde van de drukfouten, werd het een enorm succes. Tussen 1502 en 1509 werd het maar liefst negen maal herdrukt. Calepino was nog jaren bezig met alle correcties en stierf kort nadat hij hiermee klaar was, eind 1509 of begin 1510.

BEGRIPSVERWATERING

De ijverige priester had nog een ander woordenboek op stapel staan, maar dit bleef onvoltooid. De broeders in het klooster hadden namelijk de handen al vol aan het bijwerken en uitbreiden van zijn eerste werk, dat uitgroeide tot hét Latijnse woordenboek van de zestiende eeuw. Niet alleen werd het tussen 1509 en 1520 nog eens vijftien maal herdrukt, maar in 1533 verscheen bovendien de eerste vertaling in het Italiaans. Later werden steeds meer talen toegevoegd, en in 1590 verscheen in Basel een editie met niet minder dan dertien talen, waaronder Frans, Spaans en Duits.

Calepino's naam was tegen die tijd al een begrip. In 1534 @ nog geen twee decennia na zijn dood @ vermeldde een Frans naslagwerk calepin al in de betekenis `woordenboek in het algemeen'. De Italianen noemden ieder zwaar of groot woordenboek een calepino en met essere un calepino bedoelde men `vele talen kennen'. De Fransen gebruikten uitdrukkingen als `mettez ceci sur vortre calepin' voor `onthoudt het', en `to bring anyone to his Calepin' is een obscure Engelse uitdrukking voor `iemand tot de uiterste grenzen van zijn kunnen brengen'.

Nadat Calepino's woordenboek uiteindelijk in de laatste decennia van de achttiende eeuw in onbruik was geraakt, verwaterde de betekenis van calepin steeds meer. Kramers' Algemeene Kunstwoordentolk omschreef het in 1904 als `eene verzameling van woorden, aanteekeningen, uittreksels tot eigen gemak en gebruik, een allerlei (...) thans meestal: zak- of aantekeningenboekje', en A. Kolsteren geeft in zijn Vreemde Woordenboek (1980) een vergelijkbare omschrijving.

Van hét standaardwerk in de zestiende eeuw, tot `een allerlei' in de twintigste eeuw @ Ambrogio Calepio draait zich er al honderden jaren voor om in zijn graf.

Citaatuitluiders in sportverslagen Rik Jellema - Brussel

Al enige jaren geleden is mij een bijzondere stijlfiguur opgevallen die de heren sportscribenten 's maandags in hun epistels hanteren. Ik heb dan ook een prachtige collectie van dergelijke `citaatuitluiders' aangelegd.

Het gaat om het volgende verschijnsel: men citeert de woorden van een persoon uit de sportwereld en laat deze volgen door een werkwoord dat het citaat uitluidt maar dat slechts in geringe mate, en soms zelfs helemaal niet, `citatief' van karakter is. Nog enigszins `citatief' zijn werkwoorden die met veel fantasie als synoniemen van zeggen of verklaren kunnen worden beschouwd. Bijvoorbeeld: `Roda heeft onze fouten professioneel afgestraft', mokte de voormalige bondscoach.

Soms kan men aldus of zo erbij denken en op deze manier de koppeling van citaat en geciteerde acceptabel maken: `De jaren beginnen nu toch wel te tellen', kondigde de veteraan in bedekte termen zijn naderende afscheid aan. Maar meestal heeft het werkwoord zo weinig met de simpele daad van `verklaren' te maken, en wordt het zinsdeel achter het citaat dusdanig opgesierd en uitgerekt, dat het zwaartepunt eerder buiten dan binnen de aanhalingstekens ligt.

Een paar voorbeelden van deze vaak schitterende constructies:

- `Ik wist niet dat hij dat ook al kon', was McEnroe nog lang na afloop onder de indruk.

- `Dat is de enige beslissing die je kunt nemen', dacht Cruyff met zijn bestuur mee.

- `Zulke ballen moeten net als bij het eerste doelpunt door het net heen', vond Cruyff weer een argument om Bosman aan te pakken.

- `Ik voel me sterk en tot een overwinning in staat', joeg ze Graf al op de eerste dag de stuipen op het ondanks dagelijks gestoei met halters en gewichten nog altijd frêle lijf.

- `Ik heb Spangen spannende voorstellingen beloofd en die belofte ben ik nagekomen', prees coach Hughes zichzelf en zijn ploeg.

- `Maar wie geen goede EK rijdt, rijdt ook geen goede WK', haalde hij een oude wijsheid van stal.

- `Het was een combinatie van 4 stoten', genoot de nieuwe wereldkampioen na van zijn unieke uitschakeling van knock-out-specialist Tyson.

Waarin ligt de verklaring voor dit `citeren', dat zo kenmerkend is voor het geschreven sportverslag? Terwijl bij het gesproken sportcommentaar de tijdsdruk van het `live-gebeuren' (excusez le mot) verantwoordelijk is voor een speciale staccato-stijl, lijkt het mij toe dat het `zo-zei-zij-syndroom' wordt veroorzaakt door een streven naar verfraaiing van de dikwijls zo droge, clichématige sporttaal.

Ook in kranteartikelen over geheel andere onderwerpen is het gebruik van deze stijlfiguur mij al opgevallen, maar slechts sporadisch. Alles duidt erop dat het om een uitvinding gaat binnen de sportjournalistiek. Ik zou zelfs de bal in het kamp van de Volkskrant willen leggen en durven beweren dat het in die krant tot een soort huisstijl is verheven, aangezien ik het verschijnsel veel minder frequent ben tegengekomen in andere kranten die ik erop heb nagelezen (NRC Handelsblad, de Telegraaf, de Morgen). Is men daar soms vies van aanhalerig gedrag?

Oproep: Eufemismen

Bij uitgeverij Het Spectrum is een boek over Nederlandse eufemismen in de maak. Hier en daar zullen ook vergelijkingen worden gemaakt met eufemismen in andere talen. Ondergetekende roept als auteur de hulp in van de lezers van Onze Taal.

Losse woorden of lijstjes zijn altijd welkom, maar het mooist is het als u een eufemisme hebt weten te betrappen in zijn natuurlijke omgeving, bijvoorbeeld in een kranteknipsel. Vermeld zo mogelijk de bron en de datum. Zelfbedachte zinnetjes zijn ook welkom. Inzendingen graag naar: R. Reinsma Plantage Muidergracht 1 1018 TK Amsterdam

FORMULEREN

In de Praktische cursus formuleren van Ron van Hogen wordt ervan uitgegaan dat goed formuleren niet alleen een kwestie van talent is: vaardigheid in formuleren is te ontwikkelen. Een schrijver moet daarvoor kennis nemen van theorie, maar vooral veel oefenen. Praktische oefening staat dan ook centraal in deze cursus. Hogen besteedt aandacht aan woordgebruik, het construeren van zinnen en het gebruik van stijlfiguren. Elk hoofdstuk bevat een grote hoeveelheid oefenmateriaal. De hoofdstukken worden afgesloten met concrete schrijfadviezen. Het boek is bestemd voor schrijvers van zakelijke teksten: studenten, journalisten, voorlichters, correspondenten, rapporteurs, etc.

Praktische cursus formuleren is verschenen bij Wolters-Noordhoff en kost f 32,50. ISBN 90 01 40014 0

WOORDEN VOOR DENKEN EN SPREKEN

Van de hand van Cornelis Verhoeven, hoogleraar wijsbegeerte aan de Universiteit van Amsterdam en winnaar van de P.C. Hooftprijs 1978, verscheen Het besef, een boek over Nederlandse woorden voor denken en spreken. Het gaat daarbij niet om geleerde en ontleende termen, maar om woorden uit de omgangstaal, zoals beseffen, stellen, piekeren en mompelen. Verhoeven bestudeert de woorden niet alleen in hun omgangstalige betekenis; hij werpt ook een blik op hun etymologie en op wat hij noemt hun `metaforisch gehalte'. Het besef is geen normatief boek; er worden geen richtlijnen in gegeven voor het gebruik van woorden.

Het besef. Woorden voor denken en zeggen wordt uitgegeven door Ambo en kost f 35,-. ISBN 90 263 1070 6

NOTULEREN

Notuleren is een taalvaardigheid waarop in de praktijk vaak een beroep wordt gedaan, maar waarover niettemin weinig wordt geschreven. De Werkwijzer notuleren bevat 50 tips die aankomende notulisten kunnen helpen vergaderingen adequaat te verslaan. De tips zijn verdeeld over zes hoofdstukken, die onder meer het voorbereiden van de vergadering, het formuleren en het onderscheiden van verschillende soorten notulen als thema's hebben.

De Werkwijzer notuleren van Ineke Ouwehand is verschenen bij Samsom BedrijfsInformatie bv en kost f 20,45. ISBN 90 14 03981 6

STRUCTUURANALYSE

In Tekst in schema behandelt Ruud Bouter het analyseren van tekststructuren. Bouter besteedt ruim aandacht aan de analyse van bestaande teksten waarvan de structuren problematisch of niet helder zijn en doet verslag van het speurwerk dat hij heeft verricht om deze structuren te verhelderen. Zo komt hij tot een methode die kan worden gebruikt voor het bestuderen, beoordelen, herschrijven en samenvatten van betogende en informatieve teksten. Tekst in schema is bedoeld als leerboek voor alle studierichtingen in het HBO.

Tekst in schema is verschenen bij Uitgeverij Phaedon en kost f 28,50. ISBN 90 72456 20 3

TEKSTSCHEMA'S

In Lezen en schrijven met behulp van tekstschema's gaat Marianne Overmaat na of leerlingen teksten beter begrijpen en onthouden en of ze beter gaan schrijven als ze leren werken met tekstmodellen of tekstschema's. Deze schema's bevatten informatie over de structuur en de te verwachten inhoud van een tekst. Overmaat onderzocht twee vormen van tekstschema-onderwijs en vergelijkt die met gebruikelijk lees- en schrijfonderwijs, waarin nauwelijks van schema's gebruik wordt gemaakt.

Lezen en schrijven met behulp van tekstschema's. De effecten van experimenteel tekstschema-onderwijs in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs is verschenen bij Swets & Zeitlinger en kost f 32,50. ISBN 90 265 1169 8

100 JAAR ETYMOLOGIE

Hoewel de etymologie in het Nederlandse taalgebied al 100 jaar op wetenschappelijk niveau wordt bedreven, bestond er tot voor kort geen monografie over deze discipline. Met het verschijnen van 100 jaar etymologisch woordenboek van het Nederlands is aan deze situatie een einde gemaakt. Het boek, onder redactie van A. Moerdijk, W. Pijnenburg en P. van Sterkenburg, biedt een complete, actuele beschrijving van het vakgebied. Het telt drie delen. Het eerste deel bevat biografieën van de belangrijkste etymologen, waaronder de pionier van de Nederlandstalige etymologie, Cornelis Kiliaan (ca. 1530-1607). In het tweede deel wordt de relatie van de etymologie met andere disciplines, zoals de naamkunde, de dialectgeografie en de Germanistiek, besproken. Deel drie bevat een aantal etymologische studies.

100 jaar etymologisch woordenboek van het Nederlands is verschenen bij de SDU en kost f 49,90. ISBN 90 12 06878 9

GEBARENTAAL

Naast het Nederlands en het Fries is ons land nog een taal van eigen bodem rijk: de Nederlandse gebarentaal. Deze is het onderwerp van een boek dat is uitgegeven door uitgeverij Van Tricht in samenwerking met de Nederlandse Stichting voor het Dove en Slechthorende Kind. Het boek bevat niet alleen een complete beschrijving van de Nederlandse gebarentaal (fonologie, morfologie en syntaxis), maar gaat ook in op taalvariëteiten en op de geschiedenis van de gebarentaal en het dovenonderwijs in Nederland.

De Nederlandse Gebarentaal, onder redactie van Trude Schermer, Connie Fortgens, Rita Harder en Esther de Nobel, kost f 45,-. ISBN 90 73460 19 0

SCRIPTIES

Scripties schrijven in de sociale wetenschappen van Karel Soudijn is de eerste schrijfhandleiding die speciaal geschreven is voor studenten in de sociale wetenschappen. Soudijn bespreekt de eisen die aan verschillende soorten verslagen kunnen worden gesteld, gaat in op de problemen die zich bij het schrijven kunnen voordoen en geeft praktische adviezen om deze problemen op te lossen. Hij besteedt daarbij veel aandacht aan de zogenaamde APA-normen: de voorschriften van de American Psychological Association, die ook in de Nederlandse psychologiestudie als standaard gelden. Ook het schrijven van artikelen, proefschriften en onderzoeksposters komt in het boek aan bod.

Scripties schijven in de sociale wetenschappen is verschenen bij Bohn Stafleu Van Loghum en kost f 35,-. ISBN 90 313 1096 4

IDIOOM OVER DE GRENS

De verschillen tussen idiomatische uitdrukkingen in een groot aantal talen worden door Riemer Reinsma besproken in de Prisma Spreekwijzer Internationaal. De bespreking van de idioomverschillen is gerangschikt rond een aantal thema's, zoals `Voedsel en drank', `Geld', `Kleding en schoeisel' en `Lichamelijke functies'. Daardoor is het mogelijk snel te weten te komen dat Duitsers iemand niet in de wielen rijden, maar een knuppel naar de benen gooien en dat Fransen niet hun wilde haren verliezen, maar hun huiduitslag kwijtraken.

De Prisma Spreekwijzer Internationaal is verschenen bij Uitgeverij Het Spectrum en kost f 14,90. ISBN 90 274 2528 0

TEKSTVERWERKING

Beter schrijven met de tekstverwerker van Peter Douma en Rudolf Geel is geen handleiding voor het gebruik van een tekstverwerkingsprogramma, maar ook geen gewoon schrijfboek. Het is een boek waarin wordt uitgelegd hoe een tekstverwerkingsprogramma kan worden gebruikt om zo efficiënt mogelijk een zo goed mogelijke tekst te schrijven. Douma en Geel baseren zich op de inzichten van de Amerikaanse schrijfonderzoekers Linda Flower en John Hayes, die het schrijfproces niet als een lineair proces beschouwen, maar als een proces waarin de afzonderlijke taken (plannen, formuleren en reviseren) afwisselend worden uitgevoerd. De tekstverwerker blijkt voor een schrijver het ideale hulpmiddel om deze taken op een efficinte manier uit te voeren.

Beter schrijven met de tekstverwerker wordt uitgegeven door Coutinho en kost f 19,50. ISBN 90 6283 822 7

CORRESPONDEREN

Onlangs verscheen het eerste deel van het Tweeluik Schriftelijke Communicatie. Stijn Verrept en Theo Janssen geven hierin richtlijnen voor het schrijven van zakelijke brieven in situaties waarin tactvol en strategisch handelen van cruciaal belang is. Ze besteden aandacht aan algemene aspecten van de zakenbrief, aan de schrijfsituatie en aan een aantal specifieke soorten brieven, zoals de goodwill-brief, de persuasieve brief, de onaangenaam-nieuwsbrief en de aangenaam-nieuwsbrief. Het boek is geschikt voor zelfstudie, maar kan ook in opleidingen worden gebruikt; er is een docentenhandleiding beschikbaar waarin onder meer oefeningen zijn opgenomen.

Tweeluik Schriftelijke Communicatie, deel 1 Strategisch Corresponderen wordt uitgegeven door Bohn Stafleu Van Loghum en kost f 55,-. ISBN 90 313 1201 0

Wat heet...? Moederboom en Vaders Wens Rob Rentenaar

Alle ophemeling van het moederschap ten spijt, is er voor de moeders maar weinig plaats ingeruimd in onze aardrijkskundige namen. Zelfs als bruid hebben zij nauwelijks mogen meetellen. Een stuk land op Schouwen-Duiveland heette de Bruid en een brug op Goeree-Overflakkee de Bruidsheul. Verder ken ik slechts één molennaam waarin zij voorkomt, de Bruid van de Boer, de naam van een verdwenen meelmolen in Wormer.

NIET ELKE MOER IS MOEDER

De echte moeder is al even schaars in namen vertegenwoordigd. Er zijn in de eerste plaats twee boomnamen aan te wijzen, de Moederboom op de Hartekamp te Bennebroek en de Moederboom in het Mastbos bij Breda. Van die laatste boom wordt verteld dat hij de oorpronkelijke boom zou zijn waaruit het bos is voortgekomen. Niet bekend is daarentegen waarom een stuk land ten zuidwesten van Roosendaal het Moedersveldeken heet. Voor een echte moeder @ en voor haar niet alleen @ moeten we helemaal naar de Noordkaap. Op oude zeekaarten vinden we daar voor de kust de Moer mette Dochters. Het blijkt dat onze zeevaarders hier een grote en twee kleine klippen mee bedoelden. Moederlijke herkomst is verder nog aan te nemen voor de beeknaam Auwermoer in Hoensbroek. Deze is ontstaan na de gedeeltelijke afdamming en omlegging van de Caumerbeek, waarbij een deel van de oorspronkelijke waterloop is bewaard gebleven. Het is dit stuk dat men sindsdien Alde Moeder, Auwermoer heeft genoemd.

Misschien ten overvloede mag ik erop wijzen dat de laatste twee namen met moer ons niet op de gedachte moeten brengen dat moer in plaatsnamen voor het overige iets met `moeder' te maken zou hebben. Namen als Moerdijk , Moerbeek , 's-Gravenmoer , Moerkapelle en Moergestel zijn alle samenstellingen met moer in de betekenis `veen, moeras'. De verklaring van de naam Moe voor een geul in het Groninger deel van de Waddenzee hoeven we evenmin in de huiselijke sfeer te zoeken. Moe is in die streken een aanduiding voor een buitendijkse afwateringsgeul. Het woord is een dialectische variant van mui `geul tussen twee zandbanken', een woord dat net als het Engelse mouth de -n- is kwijtgeraakt, en teruggaat op het gemeenschappelijke Germaanse woord voor `mond'.

VAN BRUIDEGOM TOT VADER

Het moge een troost voor de moeders zijn dat er voor de vaders nauwelijks meer plaats is ingeruimd in onze aardrijkskundige namen. Het begint al met hun rol als bruidegom. Vooral in de Zaanstreek plachten molennamen vaak een familiair karakter te dragen. Toch vond ik alleen de Bruigom als naam voor een houtzaagmolen te Westzaan. Verder heet een stuk land in Valkenswaard de Bruigom . Deze naam hoort echter slechts indirect in onze categorie thuis. Het desbetreffende perceel is namelijk niet genoemd naar een bruidegom, maar naar een vroegere eigenaar die de achternaam Bruigom droeg.

Waar het om plaatsnamen gaat, heeft het vaderschap vroegere naamgevers kennelijk niet erg kunnen inspireren. Daar waar vader zich laat zien, is dat onder andere in boerderijnamen in het noorden en oosten van het land. Vaderserf vinden we in Hoogeveen en Dedemsvaart, en Vadershofstede bij Exmorra en Sint Nicolaasga, beide in Friesland. Ik herinner er nog eens aan dat in die zelfde streken vrijwel geen namen waren te vinden waarin het woord ouder(s) voorkwam. Toponymisch gezien was vader daar kennelijk de baas. In het Hollands-Utrechtse gebied, waar we zoveel ouders in boerderijnamen vinden, heb ik daarentegen slechts twee vaders aangetroffen, en wel Vaders Wens bij Polsbroekerdam in Utrecht, een variant van het bekende type Ouders Wensch , en Vaders Akker ten noorden van Woerden. Een dynamische Brabander moet ten slotte verantwoordelijk zijn geweest voor de naam Vaders Doel , die kort na de oorlog in Sterksel op de kaart is verschenen.

Die laatste naam geeft echter wel aan dat de vaders nog tot in recente tijd actief zijn gebleven in de plaatsnaamgeving. Kennelijk hebben zij de moed nog niet opgegeven om ooit een wat prominentere positie in onze toponymie in te nemen.

Ter gelegenheid van het jubileum verschijnt ONZE TAAL! Zestig jaar strijd en liefde voor het Nederlands. Hier volgt, enigszins bekort, een episode uit de vroegste geschiedenis van het genootschap. Een voorpublikatie.

Peter Burger en Jaap de Jong

Een vrije taal in een vrij land

Het genootschap Onze Taal werd in 1931 opgericht door oudere heren die paal en perk wilden stellen aan de germanismen, waarin zij een bedreiging zagen van de Nederlandse identiteit. Politieke beweegredenen waren de aartsvaders van het genootschap niet vreemd, maar die politiek mocht binnen het genootschap zelf geen rol spelen. Het ging om de taal, aldus eerste voorzitter en redacteur van Onze Taal C.K. Elout, een vooraanstaand journalist.

Die afzijdigheid werd met het verstrijken van de jaren steeds zwaarder op de proef gesteld.

Al in het eerste nummer wees de redactie er met nadruk op dat Onze Taal tegen Duitse bastaardwoorden streed, niet tegen Duitsland. Toch blijkt herhaaldelijk dat redactie en leden zich zorgen maakten over de invloed van de Duitsers in Nederland. De tolerantie knelt:

DUITSCHERS... EN DUITSCHERS - Volgens een verklaring van het Duitsche gezantschap in Den Haag die men heeft kunnen vinden in de `Leipziger Neueste Nachrichten' van 18 Oct., zijn er thans 102000 Duitschers (waaronder 30000 dienstmeisjes) in ons land. Dat zullen, op de dienstmeisjes na, in hoofdzaak wel uitgewekenen zijn en die kunnen we, naar de schoone traditie van ons asylrecht kwalijk de deur wijzen... al maakt de grote werkloosheid hier te lande ons het gastheer-spelen wat moeilijk. [...] Er zijn echter andere Duitschers in ons volk die Nederlandsche plaatsen innemen, stuk voor stuk, zonder dat wij er ons veel van aantrekken. Dat zijn de Duitsche woorden, uitdrukkingen en zinswendingen in onze taal. Die verdringen de Nederlandsche gedachte zonder dat hun een paspoort wordt gevraagd. En ze blijven hier. Voor goed. Maar dat laten we nu kalmweg toe. [1934,32]

Dat zorgen over het gevaar van het nazisme nauwelijks te bespeuren zijn in Onze Taal, is het gevolg van strikt beleid. Henri Polak, een van de oprichters van de SDAP, was bestuurslid tot november 1937; hij waarschuwde in Het Volk al vroeg tegen het Duitse fascisme. Een ander bestuurslid, F.J.W. Drion, behoorde als directeur van het Nationaal Bureau voor Documentatie over Nederland tot degenen die het best ingelicht waren over de binnenlandse politiek in Nazi-Duitsland.

Af en toe glippen anti-Duitse sentimenten door de zeef van de redactie: `onze zeebadplaatsen werden, vóór dat de crisis het reizen belemmerde (vooral van Duitschers) overstroomd met gasten die over onze Oostgrens waren gekomen en wier kinderen zóóveel zwart-wit-roode vlaggen op hun zandvestingen plaatsten dat de Nederlandsche daarbij in het niet verdwenen.' [1935,30]

DIE DUITSCHERS TOCH! - O.T.-lid, terug van een vacantiereisje door Duitschland: Héérlijk genoten. Zóó'n mooie streek. En het eten zoo goed. En de menschen zoo vriendelijk.... Maar 'n germanismen die die lui gebruiken. Ongelooflijk! [1935,36]

DUITS TAALIMPERIALISME

Dergelijke stekeligheden zijn uitzonderingen. Onze Taal vermoedde geen boze opzet achter de vloed van germanismen, maar zocht de ware schuldigen onder de eigen landgenoten. Onze nationale laksheid, dat was de oorzaak van de verduitsing. Totdat er twijfel rijst aan de goede bedoelingen van de Duitse broeders.

Aanvankelijk verwijst Onze Taal met instemming naar de collega's van het blad Muttersprache , die immers óók ijverden voor een zuivere taal. Maar nu plaatst dit zelfde Muttersprache een artikel waarin met goedkeuring de denkbeelden van de racistische ideoloog H.S. Chamberlain over de wereldheerschappij van de Duitse taal worden aangehaald. Chamberlain (1855-1927), een tot Duitser genaturaliseerde Brit, en schoonzoon van Richard Wagner, publiceerde in 1899 Die grundlagen des 19. Jahrhunderts , een antisemitisch werk vol Arische grootheidswaan.

Duits is voorbestemd de wereldtaal te worden: `Die Menschen müssen einsehen lernen, dass, wer nicht Deutsch kann, ein Paria ist . Die fremden Völker werden Deutsch lernen aus Neid, aus Interesse, aus Pflicht, aus Ehrgeiz [...]'

Onze Taal reageert bedaard in het hoofdartikel `Onze Duitsche... broeder?' [1935,41-42]. Maar het blijft niet bij een incident. Een paar jaar later moet Onze Taal in het hoofdartikel `Grosssprache... of grootspraak?' [1938,53] ene Karl Haag van repliek dienen, die, opnieuw in Muttersprache , het Nederlands als een Duits dialect bestempelt. Een ontaard dialect bovendien - de d na een klinker, waar de Duitsers een h schrijven (nähern - naderen) is er maar één voorbeeld van. Nederlandse woorden hebben niet altijd hetzelfde geslacht als Duitse, de Nederlandse woordvolgorde is niet gelijk aan de Duitse: stuk voor stuk bewijzen van wildgroei.

In de verklaring die Haag voor die ontaarding geeft, komt de aap uit de mouw. `Wie kommt ihr dazu die deutschen Sprachmittel so zu missbrauchen?' vraagt Haag, en antwoordt zelf: zoiets gebeurt `waar volksdelen afgescheiden worden van het volksgeheel'.

In plaats van deze bombastische onzin belachelijk te maken of verontwaardigd de politieke implicaties ervan aan de kaak te stellen, ging Onze Taal serieus in op de taalkundige waarde ervan: Haag zwaait met een revolver en Onze Taal antwoordt met een verhandeling over de geschiedenis van het Nederlands. Krampachtig wordt iedere verwijzing naar politiek vermeden. Het antwoord van Onze Taal verscheen in november 1938, dus meer dan een half jaar na de Anschluss, waarbij het Oostenrijkse volksdeel met het volksgeheel werd herenigd. Maar ook nu geen woord over Duits annexionisme.

Karl Haag heeft na de vermaning van Onze Taal en zijn belofte van beterschap zijn opvattingen niet gewijzigd. In `Nog steeds...' [1939,26-28] reageert Onze Taal op een nieuw artikel van Haag, waarin de volgende zinsnede voorkomt: `Der Siegeszug der hochdeutschen Schriftsprache machte halt, nicht an der niederfränkischen Stammes- und Sprachgrenze, sondern an der holländischen Staatsgrenze.'

Ook voor de niet zo oplettende lezer uit 1939 moet het argument voor annexatie duidelijk zijn geweest. Toch bestaat het grootste deel van het antwoord van Onze Taal alweer uit een taal- en letterkundige verhandeling die serieus op de beweringen van Haag ingaat. Maar de toon is bitterder. En deze passage althans is duidelijk genoeg: `Duitschland heeft genoeg aan zijn eigen geestelijk bezit om het onze niet onder voorwendsels voor zich behoeven op te eischen; Nederland wenscht aan zijn eigen historie en volkskarakter vast te houden, en kan zich zelf niet beschouwen noch begeert bij anderen door te gaan voor een bij ongeluk buiten de omheining geraakt uitgroeisel van den Duitschen geestelijken lusthof.' [1939,28]

Het is juni 1939; in maart heeft Duitsland Tsjechoslowakije binnen de omheining van het rijk gebracht.

HOUDT UW TAAL VRIJ

Op 1 september 1939 valt Duitsland Polen binnen. Het hoofdartikel van september is de hartekreet `Voor het te laat is...' van de diplomaat mr. F.E.H. Groenman, geestdriftig lid van het eerste uur, die eerder al voorstelde om op spoorwegstations borden te plaatsen met de tekst `Let Op Uw Taal'. Het bestuur aarzelde over publikatie, omdat de politieke, anti-Duitse teneur van het stuk onmiskenbaar was. Toch werd, na enige discussie, besloten het af te drukken.

Groenman: `Een Duitscher, die onze taal geleerd zou hebben, zou met verachting neerzien op het mengelmoes dat velen van ons voor Nederlands willen doen doorgaan; een taal, die Nederlandsch is noch Duitsch; aan geen regelen gebonden, aan geen wetten gehoorzamende. Onbegrijpelijk voor ieder, die niet èn Nederlandsch èn Duitsch kent, en ook dan nog somtijds onverstaanbaar; een kind van onwetendheid en gemakzucht.' Groenman besluit met een emotionele oproep:

Houdt Uw taal vrij zooals gij Uw land vrij houdt. Een vrije taal in een vrij land.

Een vrije taal maakt ons onkwetsbaar; zelfs eeuwen van dwingelandij kunnen een natie niet fnuiken, die vasthoudt aan haar eigen, vrije taal.

Een onvrije taal in een vrij land heeft een ondermijnende werking, zij heeft de strekking het vrije land gedurig minder vrij te maken. Een onvrije taal in een onvrij land... het einde.

ONZE TAAL IN DE OORLOG

Het genootschap Onze Taal, voor de oorlog een klein clubje roependen in de woestijn, vond na de Duitse invasie in veel bredere kring een warm onthaal als leverancier van artikelen over goed-vaderlandse onderwerpen: de gemeenschappelijke taal en haar grootse verleden, en de geschiedenis van Nederlandse persoons- en plaatsnamen. De bezetting wakkerde de liefde voor de moedertaal aan. Het genootschap, dat in mei 1940 433 leden en 1 donateur telde, kon in januari 1941 1500 nieuwe lezers begroeten.

Tijdens de bezetting was Onze Taal een van de weinige legale bladen die op onverdachte wijze dergelijke nationale symbolen hoog konden houden. Hierbij moest uiteraard voorzichtigheid worden betracht. Het hoofdartikel van november 1940, `De taal,... de ziel der natie' zoekt de wortels van het kwaad weer in de eigen gemeenschap: de strijd wordt gevoerd `niet tegen buitenlandsche vijanden, maar tegen onze eigen tekortkomingen, onze onverschilligheid, onkunde en smakeloosheid. Want deze zijn het die het kwaad hebben teweeggebracht, waaronder onze taal thans lijdt.' De anonieme schrijver kastijdt bovendien `onze gemakzucht, onze neiging tot naäperij en ijdel vertoon'.

Hij besluit met: `Laat ons dus rustig voortgaan met onzen strijd voor het behoud van onze taal in haar besten staat, de taal, die gegroeid is in ons volk, die ten innigste is verbonden aan onzen volksaard en karakter, onzen oorsprong, geschiedenis en aanleg; onze eigen taal, die ons stempelt tot Nederlanders , ons volk tot het Nederlandsche volk.'

Germanismen werden tijdens de bezetting minder en @ uiteraard @ minder fel bestreden. Wel schreef Onze Taal: `Dat er, in de tegenwoordige omstandigheden, nog meer germanismen in onze taal verschijnen dan voorheen, is verklaarbaar, maar moet, juist daarom, des te meer worden bestreden.' [1943,37] Maar toen een lid redacteur Smit verzocht om het nationaal-socialistische sleutelwoord volksch te bespreken, besloot deze, gesteund door het bestuur, dit `tot een later tijdstip uit te stellen.' (proefschrift Veering, 1966)

`Een vrije taal in een vrij land' is een episode uit het historische deel van ONZE TAAL! Het boek bevat daarnaast thematische delen, onder andere over de veranderende normen van lezers en redactie, purisme, grammatica, spelling, nieuwe woorden, etymologie, de taal van politici en plezierdichten. In het boek is bovendien een bloemlezing van artikelen uit zestig jaar Onze Taal opgenomen. ONZE TAAL! (circa 240 blz., geïllustreerd) wordt uitgegeven door de SDU; de ledenprijs bedraagt f 27,50 op de congresdag; na 2 november kunt als lid het boek voor f 27,50 vermeerderd met verzendkosten (± f 3,-) thuisgestuurd krijgen. Zie de antwoordkaart in het septembernummer. Het boek is in de boekhandel te koop voor f 32,50.

Bijschriften:

1. Oprichter C.K. Elout 2. Zandvoort: te veel Duitsers

De taalgrens Wel welletjes PCUdB

Opnieuw een stukje cartografie van het kleine woord. In dit nummer wil ik u gaarne lastigvallen met het wel en wee van het woordje wel. Zo op het eerste gezicht schieten ons al een aantal ogenschijnlijk zeer uiteenlopende gebruiksmogelijkheden te binnen.

1 Waarom jij wel en ik niet?

Dit is het benadrukte wel, in contrast met een woord als niet of geen gebruikt, logisch gesproken hetzelfde als niet-niet.

2 Je mag van mij wel langskomen, maar het hoeft voor mij absoluut niet.

Ook hier weer een tegenstelling met niet: maar nu onbeklemtoond, en anticiperend op een komende ontkenning. Overigens zal deze zin meestal worden gebruikt om de aangesprokene op subtiele manier te kennen te geven dat zijn of haar aanwezigheid niet op prijs wordt gesteld. Bezoek is niet verboden, maar wordt wel sterk afgeraden.

3 Doe wel en zie niet om.

Een van de weinige gevallen waar wel spoort met het Engelse well: de bijwoordelijke variant van goed (good dus). Curieus genoeg heeft wel in samenstellingen (dus niet als woord apart) vrijwel steeds deze betekenis: welsprekend, welmenend, welbeschouwd, welvaart, welriekend, etc.

De voorbeeldzin lijkt eerder uit een ouderwets boek voor stijloefeningen geplukt dan uit het leven gegrepen: derhalve weet ik ook nooit precies wat ze betekent. Ik vermoed dat de zinsnede in kwestie een aansporing is aan gulle gevers om niet na te gaan aan welke strijkstok hun donaties blijven hangen.

4 Die avond werd wel veertig keer hetzelfde oervervelende lied aangeheven.

Wel is hier hetzelfde als niet minder dan; het geeft aan dat de spreker een bepaalde hoeveelheid veel vindt. Het is het tegenovergestelde van slechts. In dezelfde sfeer ligt misschien het volgende:

5 Evert is een verwoed kaartspeler; hij lust er wel pap van. of Dat is wel het vreemdste verhaal dat ik ooit heb gehoord. of Dat paard lijkt wel een prehistorisch beest. of Je gaat wel heel erg tekeer.

Alweer vindt de spreker hier in de bewelde zin dat het besprokene in een of ander opzicht veel is.

Maar hoe komt het dan dat wel in een groot aantal andere zinnen juist de andere kant op wijst? Neem:

6 Och ja, ik vind dit wel leuk. of Het gáát wel?

Dit zijn toch eufemismen voor ik vind dit niet zo heel erg leuk, resp. het gaat tamelijk slecht? In plaats van niet-niet is wel hier bijna niet, en in plaats van goed is wel hier bijna slecht. Toch wel goed gek niet?

En, lezers, er is meer.

7 Laat de deur maar open, ik doe die straks wel dicht.

Hier is wel een wellevendheids-wel, of, indien onder dezelfde categorie genomen als

7a Vandaag heb ik geen zin meer, de rest van het werk doe ik morgen wel. zou wel wel een niet-urgentieverklaring kunnen worden genoemd. Nog algemener kunnen we overgaan tot het instellen van een geruststellings-wel: 7b Niet huilen: het komt allemaal wel goed.

Dat dit weer iets te maken heeft met het aanduiden van een graad van waarschijnlijkheid, geloof ik niet. Dat wel treffen we eerder aan in de buurt van zullen:

8 Het zal wel waar zijn als José het zegt.

Er is waarschijnlijk nog meer, er zal wel veel meer zijn, maar zo is het wel welletjes.

Ik hoor u al zeggen: wél een rommeltje dat gedoe met wel. Dus wordt het tijd voor een algemene theorie die het rommeltje ontrommelt. Helaas schiet thans de ruimte te kort: de theorie zal u worden ontvouwd aan het einde van dit jaargetijde.

MARINETAAL: JONG GELEERD EN JONG GEDAAN J.M. van Dam - Bergschenhoek

In Onze Taal van juli/augustus 1991 betoogt de heer Hanssen ( oud -medewerker marinevoorlichting) dat oude marinetermen verdwijnen. Als jeugdig marine-officier kan ik echter constateren dat dit absoluut niet het geval is.

Vrijwel dagelijks wordt aan boord van Harer Majesteits oorlogsprauwen gepraaid via de scheepsomroep: `Kabelgast in het kabelgat', `Bottelier aan de valreep' en `Tuigploeg aantreden op de bak'. De machinisten, die overigens nog vaak stokers worden genoemd, dragen nog steeds ketelpakken en kopen hun strootjes bij de tokobaas. Bij de berekening van het katje van de barbier en de spatoe (schoenmaker) wordt maandelijks het emolument baantjesgasten toegepast, en de kajoe kijkt vreemd op als hij wordt aangesproken met timmerman.

Dit zijn slechts enkele voorbeelden om aan te tonen dat het verdwijnen van oudgedienden niet wil zeggen dat ook hun terminologie verdwijnt; de nieuwe generatie neemt deze woordenschat moeiteloos over.

VAN GAGE NAAR KATJE M.J.H. Joosten - docent Indonesisch, Arnhem

In het juli/augustusnummer van Onze Taal schrijft de heer Hanssen onder andere over de invloed van het Maleis op de taalveranderingen bij de marine. Daarbij geeft hij een voorbeeld dat enige correctie behoeft.

Hij schrijft dat katje of kat halen ontstaan is uit het Nederlandse woord gage. Dit woord werd door mensen van Indonesische afkomst uitgesproken als gadjih, een woord dat weer in verbasterde vorm in de marinetaal terugkwam. Hanssen heeft gelijk als hij zegt dat gage uitgesproken werd als gadjih (gaji/gadji). Dit woord kende echter, ook toen al, niet alleen de betekenis `vet' maar ook `traktement, soldij, salaris' (Zie naast de moderne Indonesische woordenboeken het Nieuw Maleis-Nederlandsch woordenboek van Klinkert, 1947). Het woord gaji (in diverse spellingvormen) was al geruime tijd in Nederlands-Indië/Indonesië in gebruik in de betekenis `gage'. Het WNT omschrijft `gage' als `loon of soldij van krijgsvolk en zeevarenden in het algemeen, vroeger inzonderheid van het scheepsvolk in dienst der Oostindische Compagnie, officieren zowel als matrozen...' Het scheepsvolk heeft destijds de term vermoedelijk geïntroduceerd in Indonesië en ervoor gezorgd dat het in diverse Indonesische talen overgenomen is. Het woord gadjih in de betekenis `vet' is afkomstig uit het Javaans.

HAAR-PIJN: MIDDEL ERGER DAN DE KWAAL Drs. L.C.P. Kanen - Veldhoven

Het systeem dat Peter Verhoeven uitgedokterd heeft om van zijn `haar-pijn' af te komen (Onze Taal juni 1991), is om twee redenen onbruikbaar. Ten eerste is het veel te ingewikkeld, ten tweede levert het slordig Nederlands op.

Als ik zeg `te ingewikkeld' bedoel ik in dit geval `te moeilijk om in de praktijk te hanteren en zeker te moeilijk om in de basisvorming, laat staan het basisonderwijs, aan te leren'. Die ingewikkeldheid zit hem in:

a) het aantal kenmerken waaraan bij het gebruik van (voor)naamwoorden gedacht moet worden: niet minder dan acht! Het is mijns inziens uitgesloten dat het toetsen van woorden aan deze acht kenmerken samen kan gaan met een redelijk tempo van taalproduktie. b) de onduidelijkheid van de verwijzingskenmerken `begrensd' en `collectief'.

Voorbeeld 1: waarom is koffie in de zin `Lust je koffie?' begrensd ? Zonder aanduiding van een bepaalde hoeveelheid lijkt het begrip `koffie' mij juist onbegrensd . En wat is er begrensd aan eigengemaakte jam of muziek?

Voorbeeld 2: is het een gemiddelde Nederlander zonder al te veel moeite uit te leggen dat `een nieuw slot' niet alleen iets begrensds maar ook iets collectiefs aanduidt?

Kortom, het wegwerken van `haar-pijn' volgens de methode-Verhoeven leidt tot een andere kwaal: hoofdpijn.

Tweede bezwaar: Verhoevens nieuwe `regels' zijn niet alleen onhanteerbaar en onleerbaar, zij leiden in een aantal gevallen ook tot taalverslonzing. Voorbeelden:

- Het personeel is onzeker over de uitbetaling van hun opzeggingsvergoeding.

- Wat doet het kabinet nu? Die grijpt dit artikel aan om te zeggen... - Duitsland koestert nu Steffi Graf aan haar boezem.

In mijn ogen heeft Verhoeven een ingewikkeld systeem bedacht om taalslordigheid te verheffen tot normaal, goed Nederlands. Het zou evenwel beter zijn de `haar-ziekte' niet als `gezond' te bestempelen, maar haar @ en dat is betrekkelijk eenvoudig @ te bestrijden door toepassing van de bestaande regels inzake het woordgeslacht en zijn consequenties.

ZIJ/HAAR EN DE ROL VAN NEERLANDICI Ir. J.A. Klaassen - Waalre

In het openingsartikel van het juninummer 1991 van Onze Taal krijgt de lexicograaf Verhoeven de gelegenheid aan te tonen dat het gebruik van zij en haar ter verwijzing naar onzijdige woorden niet als een taalfout beschouwd mag worden. Hij onderbouwt de geoorloofdheid van deze en andere niet-congruente voornaamwoordelijke aanduidingen met een aantal citaten, en stelt zelfs een tiental regels op waaraan het `moderne Nederlands' zich naar zijn zeggen zou houden.

Verhoeven is bij de keuze van zijn voorbeelden niet onbevooroordeeld. Bordewijk, die het woord raad terecht als mannelijk behandelt, hoort er niet bij, want daar heeft Verhoeven nooit aan kunnen wennen. Zijn voorbeelden zijn alle ontleend aan dagbladen, radio en televisie.

Er is op de citaten wel wat af te dingen. Dat naar woorden als het hoofd der school, meisje en dochtertje niet met de bij het onzijdig woordgeslacht behorende voornaamwoorden het en zijn wordt verwezen, wisten wij allang; hier prevaleert de betekenis boven het grammaticale geslacht. In het voorbeeld `Lust je koffie?' `Ja, dat wil ik wel' verwijst dat niet naar het zelfstandig naamwoord koffie, maar naar een begrippencomplex: het koffie drinken en alles wat erbij hoort. In het voorbeeld `Wat doet het kabinet? Die grijpt dit artikel aan om te zeggen...' hebben wij niet een voorbeeld dat representatief is voor geschreven Nederlands; zelfs menig dagblad zou zich daarvoor generen. Dat geldt ook voor de zin `Het mooie van muziek is dat het zoveel vakjes kent.'

Verhoeven betoogt dat de verschuiving naar zij en haar volledig in de taalontwikkeling past. Hij beperkt zijn voorbeelden echter tot de media, en kiest daarmee voor een taalkring waarvan de slordigheid berucht is. Het behoort evenzeer tot de taalontwikkeling dat een belangrijke groep van schrijvers zich blijft ergeren aan het incongruente gebruik van zij en haar. Wie met vrucht het gymnasium heeft doorlopen, heeft een helder beeld van de grammatica gekregen en zal zich er zelfs door neerlandici niet van laten overtuigen dat `het Havenziekenhuis vraagt voor haar verloskundige afdeling...' correct Nederlands is.

De hulde die Verhoeven aan `de taalontwikkeling' brengt, is fataal voor het taalonderwijs. Het is tekenend dat zijn betoog een prominente plaats krijgt in een nummer van Onze Taal. Dit wijst erop dat hij in de redactie medestanders heeft. Zijn neerlandici niet bezig particuliere hobby's uit te leven ten koste van de modale, gewetensvolle taalgebruiker?

ANTWOORD AAN KANEN EN KLAASSEN Peter Verhoeven

Bestudering van niet de Latijnse, maar de Nederlandse grammatica heeft mij geleerd dat er twee fundamenteel verschillende grammatische mechanismen zijn: een syntactisch mechanisme dat bijvoeglijke woorden congruent maakt met het woordgeslacht van het zelfstandige naamwoord, en een semantisch dat een voornaamwoordelijke aanduiding aanpast aan de persoon of zaak waarnaar een antecedent verwijst. Bij het tweede is congruentie tussen voornaamwoord en antecedent niet verplicht. De regels die ik geformuleerd heb, stemmen aardig overeen met wat kinderen op jonge leeftijd in feite leren. Daarna moeten zij op school een veel ingewikkelder systeem slikken, dat ver afstaat van de dagelijkse taalpraktijk en dat ze nooit zullen beheersen: ze moeten een woordenlijst blijven raadplegen. Mijn regels zouden voor het onderwijs juist een weldaad zijn.

Kanen en Klaassen vinden mijn voorbeelden `fout' of `slordig', omdat zij uitgaan van de juistheid van de regels uit de Woordenlijst. Ik raad hun aan de leidraad van die lijst eens goed te lezen; daar rapporteert de commissie een overdaad aan uitzonderingen en twijfelgevallen die naadloos in de door mij gegeven regels zijn ingepast: mijn regels zijn een beschrijving van de taalpraktijk en ze zijn theoretisch beter gefundeerd dan de absurde voorschriften uit de Woordenlijst. Dat Klaassen journalisten niet als serieus te nemen taalgebruikers ziet, mag hij zelf weten.

EEN ANTI-DUITSE DEFINITIE VAN `KULTUUR' J. Posthumus - Roden

In zijn rubriek `Het kastje van Barbanelle' brengt Ewoud Sanders in het juninummer op blz. 14 een anti-Duitse definitie van kultuur ter sprake, een begrip dat in Kramers' Woordentolk zou zijn omschreven als `gebezigd voor alles wat kolossaal, ploertig aanmatigend of onmenselijk barbaars is'. Deze definitie bestempelt hij vervolgens als een geval van `lexicografisch verzet'. Zijn verhaal behoeft correctie en aanvulling.

Sanders, die zo vriendelijk was mij zijn bron ter inzage te geven, blijkt te zijn afgegaan op een nogal slordige, en daardoor misleidende passage in een gedenkboek van uitgeverij Van Goor. Wie in de gelegenheid is de Woordentolken zelf op te slaan @ ik heb er een flinke collectie van kunnen aanleggen @ ziet dat de zaak anders in elkaar steekt. Allereerst moet worden opgemerkt dat het in de Tweede Wereldoorlog zo beladen begrip kultuur, met de karakteristieke door de nationaal-socialisten gepropageerde k -spelling, in geen enkele Woordentolk te vinden is. De genoemde anti-Duitse definitie komt in werkelijkheid voor in een ruimere context, namelijk bij het Duitse begrip Kultur in algemene zin. Toen de Duitsers ons land binnenvielen, was de 22ste druk van 1939 in omloop, waarin Kultur (D.) inderdaad gedefinieerd stond @ ik geef nu het volledige citaat @ als: `de Duitse beschaving, door anti-Duitsers ook ironisch gebezigd voor alles wat kolossaal, ploertig aanmatigend of onmenselijk barbaars is'. Geen wonder dat, zoals het gedenkboek vermeldt, een directielid van Van Goor daarvoor op het matje werd geroepen.

Wie destijds op school zat, zal zich nog herinneren hoe al het leermateriaal moest worden ontdaan van de Duitsers onwelgevallige passages. De boeken mochten pas weer worden gebruikt nadat de nodige wijzigingen waren aangebracht. Iets dergelijks moet ook gebeurd zijn met de nog in omloop te brengen exemplaren van de 22ste druk van de Woordentolk. Er bestaan namelijk exemplaren van die druk met een gewijzigde pagina 447, waarop de ingang Kultur weliswaar is blijven staan, maar nu met de onschuldige definitie: `cultuur, beschaving'. De veronderstelling van Ewoud Sanders dat de gewraakte definitie zou zijn voorgekomen in de 23ste druk van 1942 moet op een misverstand berusten. Mr. J.H. Ottervanger, die als eerste de verboden definitie onder de aandacht bracht (Onze Taal juli/augustus 1988, blz. 104), heeft destijds al vastgesteld dat deze daarin niet voorkwam. We hebben hier dus niet te maken met een geval van `lexicografisch verzet': wat aanstoot gaf, was verwijderd en bleef verwijderd.

In de eerste naoorlogse uitgaaf, de 24ste van 1947, werd de oude definitie vervolgens weer triomfantelijk opgenomen, zij het met een klein verschil. In plaats van `door anti-Duitsers ook ironisch gebezigd' stond er nu eenvoudig `ironisch gebezigd'. Dit betekende dat, terwijl vroeger zowel een neutrale als een denigrerende betekenis mogelijk werd geacht, nu alleen maar de negatieve was overgebleven. Dit achterhoedegevecht tegen de bezetters werd nog voortgezet tot en met de 26ste druk van 1952; in de volgende druk (1956) bleek het lemma te zijn geschrapt.

Van het einde moeten we nu terug naar het begin: wanneer werd onze definitie eigenlijk in de Woordentolk opgenomen? Wie deze voor het eerst onder ogen krijgt, is sterk geneigd een verband te leggen met de nazi-tijd, maar in die periode ligt toch niet de oorsprong. De definitie verscheen namelijk voor het eerst in de 15de druk van 1917, die werd verzorgd door F.P.H. Prick van Wely, een verdienstelijk lexicograaf die ook Kramers' woordenboeken Engels en Frans onder zijn hoede kreeg. Sterke anti-Duitse gevoelens heersten bij sommigen dus ook al tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Kultur kwam ook in het Engels voor. Dit blijkt uit de grote Oxford English Dictionary, die een flink aantal citaten geeft. Bij de definitie wordt nog vermeld: `esp. used in a derogatory sense during the 1914-1918 and 1939-1945 wars'. Zoals boven al werd gememoreerd, lag dit tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederland anders. We maakten toen onderscheid tussen onze eigen humane cultuur en de inhumane van de Duitsers en hun trawanten door de eerste te spellen als `cultuur' en de tweede als `kultuur'. Dit tijdgebonden specifieke woordgebruik is niet terug te vinden in onze algemene woordenboeken, maar staat, zoals te verwachten was, wel vermeld in G.L. van Lenneps Verklarend Oorlogswoordenboek (1988).

Zoals Ewoud Sanders in zijn artikel al aangaf, zijn uit woordenboeken inderdaad interessante brokken cultuurgeschiedenis op te diepen.

`GEMEENZAAM' NIET IN DE ANS J. de Rooij - redacteur ANS, Amsterdam

In Onze Taal van juli/augustus 1991 beweert Jo Daan dat de term gemeenzaam, waar zij bezwaren tegen heeft, `ook in de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst, gebruikt wordt'. Dat is niet juist. Ik weet niet of het woord gemeenzaam op een van de meer dan 1300 bladzijden van dit boek voorkomt, maar eenvoudig vast te stellen is dat het niet gebruikt wordt om de `stijl' aan te geven, zoals woordenboeken wel doen. De ANS gebruikt voor de aanduiding van stijlgebonden varianten de termen `spreektaal', `schrijftaal' en `archaïsch', zoals vermeld en uitgelegd op blz. 12-15. In het register komt de term gemeenzaam dan ook (uiteraard) niet voor.

Jammer dat Onze Taal dus evident onjuiste informatie over de ANS heeft gepubliceerd, wat door auteur en redactie gemakkelijk voorkomen had kunnen worden.

EEN HELPSCHERM IS NOG GEEN HULPSCHERM K. Groeneveld - Apeldoorn

Uit de reactie `Hulpscherm/Helpscherm' van drs. A.W.F. Timp (op een eerder artikel van Arthur Kooyman) in Onze Taal van juni 1991 zou blijken dat wij de genoemde samenstellingen als correcte Nederlandse synoniemen kunnen opvatten. Ik meen echter dat Arthur Kooyman dichter bij de waarheid is door helpscherm als een anglicisme op te vatten. Het woord help is een Engels woord, niet de stam van het Nederlandse helpen, ook al lijkt het daar als twee druppels water op. De specifieke functie van een helpscherm (Amerikaans: help screen, help menu) wordt daarbij goed weergegeven door omschrijvingen als gids, wegwijzer of leidraad. Ook het door Arthur Kooyman gebruikte hulpscherm drukt niet uit wat is bedoeld.

Bij hulpscherm denk ik in het Nederlands veeleer aan een versterking van of een toevoeging bij een `hoofd'-scherm; vergelijk samenstellingen als hulpkracht, hulpmotor e.d. In het Amerikaans zou men waarschijnlijk van een auxiliary screen spreken.

Aldus bekeken, hebben helpscherm en hulpscherm elk een eigen bestaansrecht; zij zijn niet synoniem.

VAN `HELP'! NAAR HELPSCHERM Drs. A. Kooyman - Edinburgh

De eerste zinnen van mijn artikel `Anglicismen in computerhandleidingen' (Onze Taal januari 1991) luiden `Veel computerprogramma's hebben hulpschermen waar de gebruiker informatie kan vinden. Het bevreemdende is dat de meeste programma's (...) de Engelse term laten staan.' Gezien de kop van de alinea (`Help') gewaag ik in mijn tekst dan ook niet van het woord helpscherm, maar van het commando help... in de programma's zelf. De reactie van de heer Timp is het resultaat van niet goed lezen. Immers: primair heb ik het over het woord help..., dat de argeloze gebruiker vanaf het scherm aanstaart. Noch de ANS, noch de heer Timp kunnen dit woord van de betiteling `anglicisme' redden: de Nederlandse taalgebruiker uit zich door middel van dit woord indien hij/zij zich bijvoorbeeld hulpeloos in het water bevindt (`Help!'). Als zodanig is het in een programma dat hulp wil bieden een ridicuul woord.

MUTOSCOOP R. van Cleeff - Arnhem

In nummer 7/8 van Onze Taal wordt op blz. 21 gevraagd naar de betekenis van het woord mutoscoop, onder andere in Mutoscopen-Compagnie. Daar weet ik wel een antwoord op. De lezers kennen misschien wel die kleine boekjes van een stuk of twintig blaadjes met op elk blaadje een tekening. Die tekeningen vormen samen een serie. Bij snel ombladeren met de duim vertoont zo'n serie een miniatuur-tekenfilm van een à twee seconden. Scholieren maken zoiets wel eens op de marge van een schoolschrift.

In veredelde vorm werd iets dergelijks gemaakt in de vorm van een serie van enige honderden plaatjes (meestal foto's) die op een as gemonteerd waren; dit geheel was ondergebracht in een soort kiekkast. De as werd langzaam met een elektromotortje rondgedraaid; door in de kast te kijken, kon men ongeveer een halve minuut genieten van een of andere scène, gewoonlijk een goedaardig schunnigheidje. Zo'n apparaat werd kinematoscoop of mutoscoop genoemd ( muto = ik verander; skopeo = ik zie).

In mijn jonge jaren (de jaren twintig) zag men zo'n mutoscoop nog wel eens als automaat (waarin men een muntstuk moest gooien) op kermissen of in etablissementen. Ik mag aannemen dat deze apparaten (zowel van hout als van gietijzer) geleverd werden door de `Mutoscopen-Compagnie', een bedrijf dat natuurlijk allang niet meer bestaat, aangezien de mutoscoop geheel uit de tijd is. Hier en daar staat nog een exemplaar in een museum.

Met dank aan de heer J. van Klinken te Utrecht voor de afbeelding.

BEROEPSNAMEN Gerhard ten Hoopen - Zoetermeer

In het juli/augustusnummer heb ik een oproep gedaan aan de lezers mij te helpen met het uitbreiden van mijn verzameling opmerkelijke beroepsnamen. Je hoopt dan dat er misschien wel een paar leuke en vooral bruikbare reacties op zullen komen.

Het resultaat was méér dan dat: de reacties (mét bewijsplaatsen) waren overweldigend en zeer interessant. Zelfs vanaf vakantieadressen mocht ik kaarten ontvangen met bruikbare voorbeelden. Omdat het ondoenlijk is om alle inzenders persoonlijk te bedanken, wil ik dat gaarne bij dezen doen.

Zoals beloofd doe ik verslag van een aantal leuke inzendingen, waarbij ik wil opmerken dat dit slechts een greep is uit de grote collectie die ik inmiddels heb ontvangen. Het is opvallend dat vooral in de medische beroepen veel opmerkelijke namen voorkomen.

tandartsen: Bruggeman Vullinghs Boorder en Boorsma Auw Bangert uroloog: Plasman cardioloog: Hartman Buoncoro (Palermo, Italië) chirurg: Snijder psychiater: Dolman psycholoog: Ziel fysiotherapeut: Regtop anesthesist: Lagas (door collega's Lachgas genoemd) verloskundige: Oyevaar huisarts: Griep dominee: Vroom kleermaker: Knoop financieel adviseur: Fortuin bouwbedrijf: Bouwhuijsen architect: Rothuizen begrafenisonderneming: Kerkhof

Ten slotte wil ik u deze ook niet onthouden: de heer De Dood, politiefunctionaris, belast met de leiding van de afdeling moordzaken te Amsterdam (inmiddels gepensioneerd).

DE HEMEL TE RIJK Jo Daan - Barchem

Het is niet de eerste keer dat ik me afgevraagd heb wat met de rubrieksnaam Malapropismen wordt bedoeld. Mal-à-propos betekent immers óf `te onpas' óf `misverstand'. Vele van de gegeven voorbeelden zou ik contaminaties noemen, maar men kan ze ook als fouten aanduiden. Wie maakt echter uit of het dat zijn?

In aflevering 12 (Onze Taal 7/8, blz. 7) hebben enkele inzenders mijns inziens toch wat lichtvaardig geoordeeld en de ter zake kundige redactie van Onze Taal zou de lezers daarvoor moeten waarschuwen. Het duidelijkste voorbeeld is `Dan ben je de hemel te rijk'. Van Dale, 11de druk, deel 2, blz. 2404 geeft: `de koning, de prins, de hemel te rijk zijn' met de betekenis `zeer gelukkig zijn'. Ook de context geeft me, zelfs na diep nadenken, geen aanleiding te denken aan `te onpas, fout of contaminatie'.

Als verkeerd zou zijn wat in Van Dale `ook goed' is, weten de lezers van Onze Taal niet meer waaraan zij zich te houden hebben.

Naschrift redactie Mevrouw Daan (en andere lezers die reageerden) heeft gelijk:

wij hadden de uitdrukking `de hemel te rijk zijn' niet als malapropisme moeten publiceren. Anno 1991 is zij namelijk een ingeburgerde, geaccepteerde en inmiddels door Van Dale erkende variant op `de koning/de prins te rijk zijn'.

Als we `de hemel te rijk' enkele jaren geleden hadden gepubliceerd, dan zou waarschijnlijk geen lezer haar als `goed' hebben willen verdedigen. Volgens de 10de druk van Van Dale konden we uitsluitend de koning of de prins te rijk zijn. In Kramers (1990) en de Grote Koenen (1986) zoeken we `de hemel' nog steeds tevergeefs. En het Woordenboek der Nederlandsche Taal? Dat vermeldt in deel XIII (1924) `den koning, prins, de wereld (en derg.) te rijk zijn'. Valt onder dat en derg. ook de hemel? We zochten bij hemel in deel VI (1912) maar vonden niets. Ook het WNT bewijst dat het om een recente aanwinst gaat.

De uitdrukking laat mooi zien hoe sommige malapropismen zich met de tijd een respectabeler plaats in onze taal weten toe te eigenen. Maar dat heeft wel tijd nodig: sommige taalgebruikers zullen `de hemel te rijk' blijven beschouwen als een malle verhaspeling, misschien ontstaan uit `de koning te rijk zijn' en `in de zevende hemel zijn'.

De ui in Montanus' Spreeckonst Dr. L.E. Wirth-van Wijk - Laren

Met de ui wordt in dit artikel bedoeld de tweeklank ui die specifiek is voor het standaard-Nederlands. In geen van de aan het Nederlands verwante talen komt deze tweeklank voor. Als men iemand ervan verdenkt een Nederlandssprekende Duitser te zijn, laat men hem Scheveningse vissersschuit zeggen, en zijn ui, in combinatie met sch, verraadt hem meteen.

`HOE SPREKEN WIJ?'

Die Nederlandse ui heeft een hele geschiedenis achter de rug. Gedeeltelijk is de tweeklank pas ná de 17de eeuw ontstaan uit een lange uu die dialectisch nog veel voortleeft: standaard-Nederlands huis, dialectisch huus, in andere dialecten hoes. Maar vóór de 17de eeuw bestond er al een ui -tweeklank, die echter niet uit uu ontstaan is, maar op een andere wijze; ik houd me in dit artikel alleen bezig met de ui die ná de 17de eeuw ontstaan is uit een lange uu en die in het standaard-Nederlands samengevallen is met de reeds bestaande ui -tweeklank.

Hoe we dit zo precies weten? Dat hebben we te danken aan de 17de-eeuwse `Bedienaer van Goots Woort inden Niewen Hoorn', genaamd Petrus Montanus als geleerde, Pieter Berg in het dagelijks leven, Delftenaar van geboorte. Montanus was niet tevreden met het leesonderwijs; hij ging uit van de gedachte dat iemand die wil leren lezen, eerst moet weten hoe hij zijn spraakklanken vormt. Dan zou hij de lettertekens in het leesboekje eerder associëren met de bijbehorende taalklank. Het leesonderwijs op de basisschool begint ook tegenwoordig nog, volgens de Nederlandse methode van het leesplankje, met korte woordjes en met behulp van plaatjes de kinderen te leren welke spraakklank door ieder lettertekentje wordt voorgesteld.

Montanus zette zich aan de geweldige taak om al zijn spraakklanken naar de stand van tong en plaats van articulatie te beschrijven en in een systeem onder te brengen. Hij kreeg hoe langer hoe meer plezier in zijn onderzoek en zo ontstond zijn boek Bericht van een niewe konst, genaemt DE SPREECKONST, dat in 1635 in Delft verscheen. Konst betekent kunst of kunde; spreeckonst is de kunde, men kan bijna zeggen de wetenschap van het spreken, van het voortbrengen van de juiste spraakklanken.

Montanus kende ook een tweeklank die leek op de ui. Wat schrijft hij dan wel over zíjn tweeklank in de Spreeckonst? Hij spelt de klank als eui. Als voorbeelden geeft hij: meuitmaeker, leui (`niet ijverig'), beuije (nu bui), fleuiten. De spelling ui komt voor in huis, uit en meer woorden waar wij nu de uitspraak ui hebben. Maar Montanus beschrijft deze klank als een zeer ver vóór in de mond gesproken, lange klinker, geen tweeklank dus, die klinkt als de u van nu en duwen in hedendaags standaard-Nederlands.

`Hee', hoor ik de opmerkzame lezer zeggen, `waarom zeggen we dan niet nui en duiwen?' Het antwoord ligt voor de hand: Montanus kent de woorden nuu en duwen wel, maar hij spelt ze zoals ik ze hier geschreven heb. Dat betekent dat de u-klank van nu en duwen anders klonk dan de uu-klank die hij als eui spelde. Montanus noemt de u een `lipletter'. Hiermee bedoelt hij dat het belangrijkste kenmerk van articulatie de nauwe spleet tussen de lippen is. Montanus beschrijft drie van zulke lipklanken: de lange u, de u van put, en de oe, en voegt daaraan toe dat de letter uu op alle drie de manieren uitgesproken kon worden. Daaruit is later onze lange u ontstaan.

Montanus zegt erbij dat het niet geeft welke tongstand (en dus klank) men bij het spreken gebruikt: de spraakklank verandert wel van waarde, maar dat brengt geen betekenisverschil mee.

Keren wij nu terug tot de tweeklanken die ná 1635 ontstaan zijn. Het zijn de met hoge tongheffing gesproken lange klinkers: i (als ij gespeld in blijven; dialectisch nog steeds met een lange i uitgesproken), de hoge uu -klank die Montanus met ui spelt (dialectisch nog steeds in huus) en ...de hoge achtervariant van Montanus' uuwens. Maar de andere varianten van zijn uuwens blijven hun uu -klank behouden, zodat wij, ná de periode waarin veel tweeklanken ontstonden uit enkele klinkers, de wisselvormen nu/nou, duwen/douwen, enz. in het huidige standaard-Nederlands kennen.

Ziet men de huidige verontrusting van de groep `ontwikkelde leken' over slordig spreken en verval van onze taal, dan rijst onwillekeurig de vraag of er in de eeuwen tussen 1635 en de huidige tijd onder de `beschaafdsprekenden' onrust ontstond. Er zal een periode zijn geweest dat moeders en schoolmeesters hun kinderen en leerlingen verboden om de slordige vorm nou te gebruiken in plaats van nu, de lelijke tweeklank in huis te zeggen in plaats van de mooie lange uu -klank, en men zich ongerust maakte over het verval van de taal.

Categor(i)aal F.K.M. Mars - 's-Hertogenbosch In het woordenboek Hedendaags Nederlands van Van Dale staan de twee trefwoorden

- categoraal = behorend tot slechts één categorie, bijv. categorale bonden - categoriaal: 1. een categorie uitmakend 2. naar categorieën ingedeeld.

Ik vind deze omschrijving op z'n minst zeer vaag; het verschil tussen die twee zie ik niet helder. Vroeger is er al meermalen geschreven over de vreemde afleiding categoraal. Waar is de -ie gebleven van categor ie? In het Frans heeft men het woord catégoriel. In Van Dale F-N wordt dit vertaald met categoriaal; categoraal komt niet aan de orde. In het Nederlands komt geen achtervoegsel -aal of -iaal voor. We zullen het onderhavige woord wel uit het Frans `overgezet' hebben.

Dat ik niet de enige ben die moeite heeft met het verschil tussen categoriaal en categoraal blijkt uit de volgende citaten uit één aflevering van het Weekblad van het Nederlands Genootschap van Leraren (25-4-1991):

blz. 8: doorbreking van het huidige categoriale stelsel in de eerste fase van het voortgezet onderwijs

blz. 9: het huidige categoriale stelsel... De categoriale schooltypen...

blz. 13: (van een andere auteur) Voor de leerlingen van categorale gymnasia...

blz. 14: categorale scholen

blz. 16: de traditionele categoriale structuur

blz. 17: (vierde auteur) een sterk categoriaal opgebouwd onderwijssysteem... De vroeg selecterende categoriale onderwijssystemen...

blz. 25: (vijfde auteur) De huidige categorale lbo-scholen

blz. 26: (zesde auteur) De categoriale gymnasia bloeien.

Zouden we voortaan niet beter categoriaal gelijkstellen aan categoraal, en liefst het laatste laten verdwijnen?

Taalcuriosa Debbie Lukken Jules Welling

De hele PDM-ploeg uit de Tour de France: voedselvergiftiging. Het was of zich een nationale ramp voltrok. Geheel volgens de nationale perstradities worden er dan experts opgetrommeld om hun zegje te doen op radio en tv. Nico Verhoeven was de eerste renner bij wie zich de vreemde verschijnselen voordeden. Hij werd spoorslags uit het deelnemersveld genomen en naar het ziekenhuis in Den Bosch overgebracht om geheel binnenstebuiten gekeerd te worden. Natuurlijk was de NOS ter plaatse, en zo verscheen op woensdag 17 juli een Bossche internist op het scherm om de hand te lichten met de medische zwijgplicht. Onderop verscheen keurig het balkje met de naam en functie: `K. Bouter, internist'. Prachtig vond ik dat. `Dat hebben de kabouters vannacht gedaan', zeiden mijn ouders vroeger altijd, als er iets onverwachts gebeurd was, maar nu wist ik dat er tenminste één echt bestond!

Ik ben blij dat die zelfde ouders me niet Karel of Kees genoemd hebben, want iedere dag de gang naar de postbus maken om aan `K. Welling' geadresseerde brieven op te halen, lijkt me geen pretje. Ouders dienen, vind ik, rekening te houden met dit soort spelingen van het lot. Als je Worst heet @ en dat is een veelvoorkomende naam in Nederland @ noem je je zoon toch geen Hans? Toch gaat het vaak mis. Een familie Buijs te E. kreeg een welgeschapen zoon en noemde hem Thomas Lucas, even vergetend dat hij levenslang post zou krijgen geadresseerd aan T.L. Buijs...

Mijn collega Gerard Lukken vertelde me eens dat hij zijn dochter graag Debbie had willen noemen. Dat vond hij een leuke naam; ik ook trouwens. Net op tijd zag hij in dat dat nu juist de enige naam was die hij niet moest kiezen. Debbie Lukken. `Je weet hoe slordig mensen met klemtonen omgaan. Debbie Lukken was zonder twijfel Debieleke geworden. Uitgesloten dus!'

Gelukkig bestaan er nog verstandige ouders.

Citaatinbeddingen F. Jansen

De heer Jellema doet mooie observaties over citaatinbeddingen (dat is de wijze waarop een citaat ingeleid of afgesloten wordt) in de sportjournalistiek. Omdat het bestaan daarvan anderen ook al was opgevallen, wilde de redactie er een artikel over schrijven. Een eerste versie daarvan bracht aan het licht dat in de boezem van de redactie meningsverschil bestond over de toelaatbaarheid van sommige constructies. Reden genoeg om het onderwerp aan de lezers voor te leggen.

`Lezer, dit ben ik niet!' Wie citeert, heeft als eerste verantwoordelijkheid duidelijk te maken dat het geciteerde niet aan hem toegeschreven moet worden. Daartoe dienen de aanhalingstekens. Aanhalingstekens zijn voldoende als de tekst een interview bevat met één persoon. Het volgende knipsel is illustratief voor de standaardopbouw van een alinea waarin geciteerd wordt: eerst beweert de journalist iets en het citaat dient als ondersteuning daarvan.

(hier voorbeeld 1)

Het citaat loopt maximaal tot het einde van de alinea. De volgende alinea begint weer met een zin van de journalist. Af en toe wordt het citaat over twee alinea's uitgesmeerd. De meeste kranten sluiten dan de oude alinea af en openen de volgende opnieuw met aanhalingstekens:

(hier voorbeeld 2)

ZEURTEKSTEN VOORKOMEN

Soms heeft de lezer behoefte aan meer duidelijkheid. In de volgende gevallen is veel (te veel?) kennis van de sportwereld nodig om te weten wie van de genoemde personen geciteerd wordt:

(voorbeelden 3 en 4)

Schrijvers komen aan die behoefte tegemoet door aan te geven wie de geciteerde bron is. Dat kan gebeuren door simpelweg de naam te geven, gevolgd door een dubbele punt: Mevrouw X:`...' Een variant is na het sluiten van de aanhalingstekens te vervolgen met , aldus X. Deze laatste formule heeft als voordeel dat de volle aandacht op het citaat komt te liggen. Uiteraard is de formule niet goed mogelijk als de geïnterviewde nog niet geïntroduceerd is. Beide varianten komen nogal kaal, zakelijk of ambtelijk over. Veel schrijvers breiden daarom de naam uit met een inbeddend werkwoord: Hij zei : `...', of vervolgen het citaat met `...', zei hij. Maar het voortdurend inlassen van hij zei en zei hij levert een zeurtekst op, niet ongelijk aan de zegtie's en zeggikweers in een roddelgesprek.

Al sinds het begin van de vorige eeuw zoeken schrijvers hun toevlucht tot een andere mogelijkheid: het variëren van het inbeddende werkwoord. Professor C.A. Zaalberg verzamelde tientallen voorbeelden uit oudere literaire werken en kranten, die hij ons gul ter beschikking stelde. Uit zijn materiaal blijkt dat er drie types bestaan: spreekwerkwoorden, interpretatiewerkwoorden en werkwoorden die een begeleidende handeling uitdrukken.

SPREEKWERKWOORDEN

Bij de gewoonste spreekwerkwoorden heeft de auteur een ander woord voor zeggen gekozen, zoals opmerken, vinden of vervolgen. Dit type vinden we al frequent in de Russische literatuur uit het begin van de negentiende eeuw. Op zichzelf valt er niets op aan te merken. Veel auteurs kiezen echter een werkwoord dat een bijzondere manier van zeggen weergeeft, zoals gillen, schreeuwen en fluisteren. Dit subtype komt vooral in kinderboeken voor. Dat is logisch omdat kinderboeken veel spannende situaties en emotionele hoogtepunten bevatten. Toch strooit men vaak zo overdadig met spreekwerkwoorden dat de dialogen rechtstreeks uit de dierentuin lijken te komen. Zie de volgende voorbeelden:

(voorbeelden 5 en 6)

Maar ook bij spaarzaam gebruik heeft dit subtype het nadeel dat de nadruk te zeer op de wijze van zeggen komt te liggen, en dat leidt maar af van de inhoud. Gelukkig bestaan er nog twee alternatieven.

INTERPRETATIEWERKWOORDEN

Een bruggetje naar het volgende type vinden we in AD Sportwereld (17-4-90):

1 `Natuurlijk worden we geen kampioen', (ver)oordeelde Hans van Breukelen na de zoveelste wanvertoning.

De lezer mag kiezen. Is het oordeelde, dan is dit nog een voorbeeld van een spreekwerkwoord. Kiest hij veroordeelde, dan drukt de citaatinbedder de bedoeling van de gespreksbijdrage uit, althans volgens de journalist. Een duidelijker voorbeeld is sussen:

2 `Hij vergeet 't', suste zusje. (T. Naeff)

Het is duidelijk wat de schrijvers van 1 en 2 voor ogen stond; toch zullen de zinnen sommige lezers vreemd in de oren klinken. Wat kan daarvan de oorzaak zijn? Ik denk dat dat komt doordat oordelen in grammaticaal opzicht een heel ander werkwoord is dan veroordelen. Beide kunnen wel een lijdend voorwerp bij zich krijgen, maar bij oordelen moet dat de inhoud van het oordeel weergeven, bij veroordelen juist de persoon die veroordeeld wordt. Net zo kun je wel iets sussen, maar dan slaat iets altijd op de zaak die gesust wordt, nimmer op de woorden waarmee gesust wordt. Om duidelijk te maken welke functie het citaat heeft in de inbeddende zin, moeten we een hervattend woordje toevoegen: zo veroordeelde ....., zo suste zusje.

Veel schrijvers springen bovendien nog creatief met de interpretatiewerkwoorden om:

3 `Fijn, 'k zal de begroting nog 'ns nazien...', schoof hij z'n tegenkanting op de lange baan. (Zoetmulder)

4 `Als er nog nieuwe varianten komen, willen we daarover denken', zette Van der Nat de deur op een kier. (Leidsch Dagblad 1988)

Veel lezers zullen deze zinnen mallotiger vinden dan de voorgaande: het kost hun moeite om het inbeddende werkwoord op het geciteerde te betrekken. Dat neemt niet weg dat deze constructies voor journalisten een ietwat dubieus voordeel hebben. Heeft Van der Nat in 4 zelf duidelijk gemaakt dat hij de deur op een kier zette? Of is dat een interpretatie van de journalist? De lezer mag het zelf uitmaken, maar de journalist blijft buiten schot. De functie van dit type citaatinbedder blijkt het duidelijkst uit het volgende knipsel, waarin het citaat `gezet' is in een wel zeer opgerekte interpretatieve context.

(hier voorbeeld 7)

Met de citaatinbedder was hij ... suggereert de journalist dat zijn interpretatie rechtstreeks uit het citaat voortvloeit. Of Van Breukelen het daarmee eens is, weten we niet. We kunnen ook alleen maar vermoeden wat zijn werkgever PSV ervan vindt. Zou dit niet, naast variatiebehoefte (waaraan in een kletsverhaal sowieso meer behoefte bestaat), een verklaring kunnen zijn voor de hoge frequentie van interpretatieve citaatinbedders in de sportjournalistiek? Nergens anders spelen interviewer en geïnterviewde zoveel een-tweetjes, in geen andere tak van de journalistiek worden zoveel opzetjes via de krant gegeven, en bestraffen werkgevers ondubbelzinnige uitspraken met boetes van 10.000 gulden.

BEGELEIDENDE HANDELINGEN Eerst enkele voorbeelden van het derde type:

5 `Zóo ... zóo', knikte Pietje, die dat wel een wijzen en goeden maatregel vond. (Carry van Bruggen) 6 `Ik ben in 't wit', wees ie trotsch op z'n borstrok. (M.J. Brusse) 7 `Gebeld? Ik?' kleurde Mientje. (Top Naeff)

In alle drie de gevallen drukt het werkwoord een handeling uit die de spreker tijdens het uitspreken van het citaat uitvoert of die hem overkomt. Waarschijnlijk zullen enkele lezers ook bij deze voorbeelden een lichte irritatie voelen. Ik ga ervan uit dat die bevreemding van 5 tot 7 toeneemt. De verklaring daarvoor is dat in 5 de relatie tussen spreken en knikken vastligt (denk maar aan `ja-knikken'), maar in 6 en vooral 7 niet conventioneel is. Er zijn auteurs die zich nog meer vrijheden veroorloven:

8 `De Bacchides! de Bacchides!' klapten de tweelingen zegevierend in de handen. (Couperus)

9 `En dat vind ik werkelijk vreselijk', legde hij zijn hoofd nog maar eens in de armen, terwijl (...) (Leidsch Dagblad 1987)

10 `Dat gaan we vaker doen', hebben de onderzoekers elkaar aangestoten. (NRC Handelsblad 1987)

Ook dit type vinden we in Russische literaire teksten, waarop Blokker met 11 en 12 een toespeling maakt in zijn column `Zwevende Zielen' in de Volkskrant (29-8-89):

11 `Maar wat zeg jíj dan?', keek Tsjitsjikov boereslim uit zijn oogjes. 12 `Maar ik héb al een baan', blies Wiegel zijn rook weg.

en, als klap op de vuurpijl

13 `Hoera!', zwaaide hij met zijn paraplu. (uit een krant van 50 jaar geleden)

Zijn de laatste zinnen al bizar, Potgieter beschrijft het onmogelijke in

14 `Als mijn zuster niet wist ... wie mijn veldbloem is', kust haar Reinier het blozende gezicht.

Doet Reinier het tussen de aanhalingstekens, of kon hij werkelijk tegelijk kussen en praten? In ieder geval nadert de `snelle' stijl hier zijn natuurlijke grens. Het is niet moeilijk een voorbeeld te bedenken van een onmogelijke citaatinbedder. Naast de `snelle' zin 15 kunnen we immers een nog snellere variant 16 verzinnen, waarin de inbeddende zin zwijgt over de spreker en dadelijk het effect van het citaat op anderen weergeeft:

15 `Koppen dicht!' kreeg de leraar de klas stil. 16 `Koppen dicht!' hielden de leerlingen zich koest.

Zin 16 maakt zo'n grote sprong dat hij onduidelijk wordt. De zin is onaanvaardbaar omdat de geciteerde en het onderwerp van de inbeddende zin naar dezelfde persoon moeten verwijzen.

MALAPROPISMEN [14] * Deze onderzoeken zijn op een brede basis geschoeid. * Dat vlees wordt lekkerder met mierenwortelsaus. * Het is maar een speldeprik in een hooiberg. * Het hele plan stortte als een zeepbel in elkaar. * Dat is het neusje van de crème. * Zo'n vloedgolf is erg angstaanwekkend. * Dat blijf ik in alle toonladders ontkennen. * Minister Ritzen hoopt er nu zes door de Kamer te lozen.

* Voor sommigen werd de zware taak op het concertpodium een verzoeking door rugklachten. * U kunt buigen op enige jaren ervaring met het ondersteunen van gebruikers. * De tering is geworpen! * Zijn ouders waren vroeger kleuterboertjes. * Wij hopen dat dit vruchten zal afdragen. * Het schema zal over drie weken kant en klaar gereed zijn.

* Ik zeg het zo duidelijk, opdat er geen uitleg voor meerdere mogelijkheden vatbaar is.

* Ik heb het verhaal van de heer Vriend eens aangeluisterd, maar ik zie niets in zijn plannen. * We hadden een subtielere werkwijze willen bewandelen. * Enkele onderwerpen liggen mij zeer nauw aan het hart. * Maar op het laatste moment werd mijn hoop de grond ingeslagen. * Na enkele maanden werkloosheid is men thuis wel uitgeklutst. * Bij enkele schamelijke hutten van hout en rotsblokken houdt de weg op.

* De bewoners klagen al jaren over last van het magische veld van de bestaande tractiekabel in de straat. * Is dat alles? Daar draai ik mijn nek niet voor om. * Ik zou blij zijn als dit onderwerp nader aan de aandacht gebracht zou worden. * Zij heeft kip noch kraai. * Ik heb heel wat keren met hem in de kluns gelegen. * Dit vind ik nu een onpasselijke vergelijking! * Er is helemaal niets nieuws onder de horizon. * Hij gaf hem lik op katoen. * Prijzen: voor elke deelnemer is er een fraaie herdenking.

Gehoord of gelezen en ingezonden door: J.C. Bos, Amsterdam; M. de Bruïne, Algiers; B. Dommisse, Diemen; W. van Doorn-Reinders, Huizen; mw. dr. Van Gilse, Klein Laren; Noll Hell, Nijmegen; D.J. de Jong, Tuk; H.J.E. van der Kop, Den Haag; ir. C.R. Kras, Voorschoten; N.G. Mulder, Stad aan 't Haringvliet; mw. drs. M. Ongering, Leidschendam; mw. E.C.W.M. Ruyten, Oosterhout (Gld); G.J. van der Vleuten, Eindhoven; en redactieleden van Onze Taal.

Onderlandse uitdrukkingen Ludo Grégoire, Boudewijn Overduin - publicisten/ communicatieadviseurs, Alkmaar

Bijna vier jaar na de publikatie van het artikeltje `Verhaspelingen van spreekwoorden en zegswijzen' (Onze Taal oktober 1987) melden we ons @ enigszins met het schaamrood in de oren @ opnieuw bij de lezer. Excuses genoeg, maar daar zullen we de lezer niet mee vermoeien.

Zoals in oktober 1987 aangekondigd werd, zullen we ons in dit artikel vooral richten op het creatieve aspect van de verhaspeling van spreekwoorden en zegswijzen. Bovendien zullen we proberen een indeling te maken. Als daarbij uitdrukkingen gebruikt worden die ons naar aanleiding van het vorige artikel zijn toegezonden, wordt een asterisk (*) vóór het voorbeeldnummer geplaatst.

Aangezien wij van de lezer niet verwachten dat deze onze uiteenzetting van vier jaar geleden nog helder voor de geest heeft, zullen we daarvan de essentie @ met het oog op het vervolg @ allereerst weergeven.

Onopzettelijke verhaspeling van spreekwoorden en zegswijzen @ in dit artikel meestal te zamen benoemd als uitdrukkingen @ komt enorm veel voor. Opmerkelijk daarbij is dat de fout heel vaak noch door de zender noch de ontvanger wordt opgemerkt; de bedoelde boodschap komt bijna altijd ongestoord over:

1 Hij heeft er zich met een leien dakje van afgemaakt. 2 De vader is de wens van de gedachte. 3 Hij is van de wal in het schip geraakt. 4 Hij komt op de kouwe koffie thuis. 5 Je voelt je als een eend in een vreemd pakhuis.

Volgens onze analyse is deze ongestoorde betekenisoverdracht een gevolg van het feit dat het brein een uitdrukking hanteert als een kant-en-klaar-pakketje. Zo'n `betekeniseenheid' wordt moeiteloos begrepen als de sleutelwoorden (kunnen) kloppen,

6 Hij heeft bij de KNVB veel in de pap te brokkelen.

of als de klank van het incorrecte woord niet te veel afwijkt:

7 Hij loopt op zijn achterste tenen.

In onze benadering van de verhaspeling van uitdrukkingen hebben we ons bewust een aantal beperkingen opgelegd: ze moeten daadwerkelijk in het taalverkeer gebruikt zijn, ze mogen niet opzettelijk geconstrueerd zijn, en ze moeten een glimlach te voorschijn kunnen roepen. In het geval dat aan deze voorwaarden voldaan is, wordt het predikaat `Onderlandse uitdrukking' toegekend.

GEDOCUMENTEERD

Bij de meeste van onze Onderlandse uitdrukkingen staat de naam van de zender vermeld en de datum waarop de uitdrukking gebruikt is. Waar het gaat om bekende Nederlanders, kan leedvermaak al invulling geven aan de voorwaarde dat de uitdrukking amusementswaarde moet hebben.

8 Dat is des Kern Pudels. Marcel van Dam, Vara's `In de rode haan' 08.12.84 9 Hiermee legt u eigenlijk de plek op de zere wonde.

Dr. Tjiam, dermato-veneroloog te Rotterdam in gesprek met Karel van de Graaf 19.11.84 *10 Met onwillige honden is het slecht kersen eten. De heer Harmsen, voorzitter Ajax, over dwarsliggende Van Basten okt.87

Voor de leesbaarheid van dit artikel zullen de namen en de data weggelaten worden, tenzij het om een bekende Nederlander gaat.

SPONTAAN

Onderlandse uitdrukkingen vormen een levend deel van onze taal. Ze zijn en worden niet opzettelijk geconstrueerd. Er zijn talloze voorbeelden van geconstrueerde verhaspelde spreekwoorden en zegswijzen. In ons vorige artikel zijn in dit verband de auteurs Marten Toonder en Kees van Kooten genoemd. Zij bevinden zich echter in goed gezelschap. Gerd de Ley maakte twee aardige boekjes van dergelijke varianten op spreekwoorden en zegswijzen: Eeuwig duurt het langst (Helmond B.V. - Helmond 1981) en De aandeelhouder wint (Fontein B.V. - Baarn 1988). De erin opgenomen `uitdrukkingen' zijn amusant, maar ze kunnen het predikaat `Onderlands' niet verkrijgen. Ook de door Gerd de Ley gebezigde subtitel verspreekwoordenboek dekt onzes inziens geenszins de lading. (`Verbeter de wereld, begin voor u zelf' - Toon Verhoeven; `De liefde van de man gaat door de maagd' - Rinus Ferdinandusse)

AMUSEMENTSWAARDE

De existentie is ten principale zinloos. Maak er dus het beste van. Humor houdt ons staande. Net zoals liefde, wetenschap, kunst, de natuur...

11 Met een mug op een olifant schieten. 12 Dan kun je wel op elke wond zout leggen. 13 Ik kan er geen staart aan vastknopen. 14 Als dat gebeurt, is het hek zoek. 15 Jullie lopen hier zeker de vloer niet plat.

GROEPEN

Het indelen in groepen heeft @ zoals zo vaak @ iets kunstmatigs. Op basis van constante factoren worden vijf groepen voorgesteld; zeer creatieve Onderlandse uitdrukkingen blijken echter in meer dan één groep geplaatst te kunnen worden.

Meervoudige boodschap

Kenmerk van creativiteit is dat er iets nieuws ontstaat. Veel verhaspelingen van uitdrukkingen blijken na analyse van de inhoud twee, soms meer boodschappen op een buitengewoon vloeiende wijze met elkaar te combineren.

16 Heel wat sollicitatiebrieven worden op een kattebelletje geschreven.

In deze Onderlandse uitdrukking wordt met enige minachting geoordeeld over de kwaliteit van de sollicitatiebrieven: op een achternamiddag geschreven en met de allure van een kattebelletje.

1 Hij heeft er zich met een leien dakje van afgemaakt.

Het zich er met een Jantje van Leiden van afmaken ging kennelijk erg gemakkelijk. 17 We moeten eerst zorgen dat onze eigen glazen schoon zijn. Staatssecretaris Ploeg 12.11.84 Als ons eigen straatje niet schoon is, gooien we onze eigen glazen in. 18 Ja, nu zit je met je mond vol gebakken peren!

Je weet niet veel meer te zeggen, maar dat heeft tegelijkertijd onaangename gevolgen. 19 Je moet geen slakken op zout water zoeken.

Op elke slak zout leggen is nog tot daar aan toe maar daarbij voortdurend uitvluchten zoeken geeft geen pas. 20 Ik wil voor die mensen wel een potje breken.

Die mensen hebben twee keer krediet: ze kunnen een potje breken en de spreker is tegelijkertijd bereid een lans voor ze te breken. 21 Ik moest even mijn gal luchten. Het gemoed zit kennelijk vol onaangename gevoelens.

*22 Ik heb groot respect voor de vissers die op pad zijn in weer en ontij. 's Nachts op pad(!) om te vissen en dan ook nog slecht weer.

Dubbelop

Bij deze tweede groep van Onderlandse uitdrukkingen is sprake van een vorm van tautologie; de zender verstrengelt twee (of meer) uitdrukkingen van min of meer gelijke of aanverwante betekenis met elkaar. Uit het voorbeeld kan afgeleid worden dat dit veelal gebeurt om de boodschap kracht bij te zetten. De verweving is vaak dermate kunstig dat je goed moet nadenken om de oorspronkelijke uitdrukkingen te kunnen benoemen.

3 Hij is van de wal in het schip geraakt.

(van de wal in de sloot raken; het schip ingaan; tussen de wal en het schip terechtkomen) 23 Hij trok er zich geen laars van aan. (geen snars/zier van aantrekken; aan zijn laars lappen) 4 Hij komt op de kouwe koffie thuis. (van een kouwe kermis thuiskomen; op de koffie komen) 5 Je voelt je als een eend in een vreemd pakhuis. (een vreemde eend in de bijt; als een kat in een vreemd pakhuis) 6 Veel in de pap te brokkelen hebben. (een vinger in de pap hebben; iets in de melk te brokkelen hebben) 24 Ik verwacht dat het hier in Twente weer snel ouwe koek wordt. Voetbaltrainer Kees Rijvers, radio 1 31.10.86 (ouwe jongens krentenbrood; koek en ei) 25 Het sloeg in als een bom bij heldere hemel. (inslaan als een bom; als een donderslag bij heldere hemel) *26 Je weet het, stank is 's werelds loon. (stank voor dank; ondank is 's werelds loon) 13 Ik kan er geen staart aan vastknopen. (iets heeft kop noch staart; geen touw aan vast kunnen knopen) 15 Jullie lopen hier zeker de vloer niet plat. (over de vloer komen; de deur platlopen) *27 Nu moet je je beste beentje laten zien. (beste beentje voorzetten; je van je beste kant laten zien)

Omkering

Bij de groep van omkeringen zijn alle sleutelwoorden aanwezig maar staan ze niet in de juiste volgorde. Dit illustreert eens te meer dat het om de gecommuniceerde totale betekenis gaat. Bij elke andere willekeurige zin waarmee dat gedaan zou worden, ontstaat onzin. Bijvoorbeeld: Piet raakte van de weg - De weg raakte van Piet. Zo niet in Onderlands:

2 De vader is de wens van de gedachte. 28 Dat pak van Hilbert werkte als een lap op een rooie stier. Leen Pfrommer EK 1983 29 Oude wijn in nieuwe zakken. *30 Je kunt geen handen met ijzer breken. 31 De ketel verwijt de pot dat hij zwart ziet. 32 Waar vuur is is rook. 33 Is de kool het sop wel waard?

Het is waarschijnlijk dat deze veel voorkomende omkeringen een gevolg zijn van het feit dat de spreker de herkomst van de uitdrukking niet kent: 2, 29, 31, 33. In sommige gevallen mag zelfs gesproken worden over aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid: 8. Honderd procent zekerheid in dezen geldt voor de uitdrukkingenparen:

34 Iemand een riem onder het hart steken. 34a Iemand een hart onder de riem steken. 35 Loontje komt om zijn boontje. 35a Boontje komt om zijn loontje.

Gelijksoortige kwaliteit

Bij een volgende groep van Onderlandse uitdrukkingen heeft de spreker een gelijksoortige kwaliteit in gedachte, welke tot de verhaspeling leidt. Bij het verhaspelde woord is sprake van een gelijksoortig materiaal, een gelijksoortige activiteit, een gelijksoortige plaats, een gelijksoortig onderwerp of iets anders dat lijkt op het correcte woord.

36 Daar kan ik geen garen van spinnen. (garen/touw; spinnen/aan vastknopen) 3 Hij is van de wal in het schip geraakt. (schip/sloot) 24 ... weer snel ouwe koek wordt. (krentenbrood = koek) 37 Er zit een angeltje onder het gras. (angeltje/addertje)

Soms is de gelijksoortigheid wel zeer creatief: 38 Hij kreeg een laken van eigen broek. BRT-commentator, halve finale Flushing Meadow 12.01.85

Bedoeld was: hij kreeg een koekje van eigen deeg. De uitdrukking die roet in het eten gooide,is: van hetzelfde laken een pak krijgen. Wellicht speelt ook de uitdrukking `hij kreeg een pak voor zijn broek' een rol. Bovendien is nog sprake van een omkering. Desondanks is de boodschap ondubbelzinnig.

Logische combinatie

Sommige Onderlandse uitdrukkingen ontlenen hun bestaansrecht aan een logische combinatie met een van de sleutelwoorden.

39 Water op het vuur gooien. (om te blussen werkt water beter dan olie) 40 Hij heeft zijn visjes op het droge. 3 Hij is van de wal in het schip geraakt. 41 Jij bent nogal zwaar op de maag. 42 Plotseling bleek dat hij het achter z'n mouwen had. 43 Ik steek mijn mening niet onder stoelen of tafels. 44 Ik ben niet van vandaag of gisteren. 45 De handschoen in de ring werpen.

VERZAMELEN

Onderlandse uitdrukkingen zijn een zeer levend en zeer frequent voorkomend deel van het taalgebruik; het rode potlood is uit den boze. In dit verband is het een vermeldenswaardig feit dat onze verzameling schoksgewijs tot stand is gekomen. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het gegeven dat de betekenisinhoud ongestoord overkomt en dat de verhaspeling veelal noch door de zender noch door de ontvanger opgemerkt wordt. In de weken dat we bewust met de Onderlandse uitdrukkingen bezig waren, konden we de ene na de andere verhaspeling noteren; in perioden met andere besognes merkten we er nauwelijks een op. De data van gebruik bewijzen dat.

Kennelijk is het nodig je brein in te stellen op de analyse van correctheid van elke uitdrukking die gebezigd wordt.

Een tweede vermeldenswaardig feit is dat enkele Onderlandse uitdrukkingen door meerdere inzenders vermeld zijn. Hiermee werd een eigen waarneming bevestigd. Sommige Onderlandse uitdrukkingen zijn kennelijk onontkoombaar. We wagen ons derhalve aan de voorspelling dat behalve uitdrukking 34 nog meer Onderlandse uitdrukkingen het tot Nederlands spreekwoord of Nederlandse zegswijze zullen schoppen. In dit artikel zijn zeker enkele serieuze kandidaten te vinden.

Een derde @ weinig belangrijk maar wel amusant @ facet van het verzamelen van verhaspelingen hangt samen met de noodzaak om de Onderlandse uitdrukking zodra die gebezigd wordt te noteren. Doe je dat niet, bijvoorbeeld omdat je hoogmoedig meent het voorbeeld wel te kunnen onthouden, dan zul je merken dat je er zelfs korte tijd later met geen mogelijkheid meer op kunt komen. Op zichzelf is dat logisch, tenminste als onze theorie over de ongestoorde betekenisoverdracht klopt.

TOEGIFT

Bij deze schotelen we u nog een rijtje Onderlandse uitdrukkingen voor. De bedoeling hiervan is voldoende opmaat te geven voor de afronding van dit artikel.

46 Ik denk ook niet dat je 't van de klok af moet schreeuwen.

47 Die tellingen van kieviten leveren aantallen op waar je met een korreltje zout naar moet kijken. De heer Niessen, Hier en Nu radio 27.03.85 48 Jan Wessels was als een speer uit een boog weg. Mart Smeets, Start Elfstedentocht 21.02.85 *49 Hij hinkte op twee benen. *50 Dat gaat erin als gesneden koek. *51 Het is maar een speldeprik in een hooiberg. *52 Dat is het puikje van de zalm. 53 Het zijn niet allemaal jongens van koek en ei.

54 De V&D-medewerkers zijn gisteren van een koude douche thuisgekomen.

55 Ik heb geleerd om in het openbaar bestuur geen losse flodders op te laten. Eelco Brinkman, Den Haag Vandaag 20.03.86

*56 Voordat alles in kannen en kruiken is, zal er nog heel wat water in de wijn stromen. 57 Op zijn werk wordt hij op handen en voeten gedragen. 58 De zaal werd heel stil; je kon een muis horen vallen. Programma `Tineke' 06.05.87 *59 Muggen op laag water zoeken. 60 We moeten het ei niet opnieuw uitvinden. 61 Die lopen ook achter elke wind aan. *62 Hij heeft een leven als een prins in het water. *63 We moeten proberen een vinger tussen de deur te krijgen.

BOEKJE

Al in 1984 is het idee opgevat om een verzameling van Onderlandse uitdrukkingen in boekvorm uit te brengen. Niet al te hoogdravend, nee, u kent ze wel die aardige goedkope weggeefboekjes die naast de kassa liggen, zo meestal vanaf begin november. Zeven jaar later zou bij uitstek de tijd rijp kunnen zijn. De eerste versie van het manuscript is nagenoeg gereed. We willen echter eerst afwachten hoe u reageert op dit tweede artikel. Is zo'n boekje een goed idee? Hebben we belangrijke aspecten van de Onderlandse uitdrukking over het hoofd gezien? Heeft u nog meer aardige voorbeelden van levensechte verhaspelingen van spreekwoorden en zegswijzen voor ons? Als wij van deze en eerdere reacties gebruik maken, zullen wij vanzelfsprekend een eervolle vermelding in het boekje @ zo het er komt @ opnemen.

Opzeggingsdatum Onze Taal Bestuur Genootschap Onze Taal

Het bestuur verzoekt de leden die onverhoopt hun lidmaatschap willen of moeten opzeggen, rekening te houden met de opzegdatum van 1 november. Als u Onze Taal niet meer wenst te ontvangen in 1992, dient u dit voor 1 november (schriftelijk met vermelding van abonneenummer) aan het secretariaat te melden.

Wij willen deze bepaling speciaal onder de aandacht brengen van abonnees die gebruik hebben gemaakt van een aanbod met korting (Onze Taal tot en met december 1991). Zonder tegenbericht (opzegging vóór 1 november) wordt uw abonnement automatisch verlengd.

VAN WOORD TOT WOORD Etymologisch woordenboek Marlies Philippa

Vaak krijg ik de vraag wat nu het beste etymologische woordenboek is van het Nederlands. Die vraag maakte me altijd een beetje verlegen, want een echt goed etymologisch woordenboek was er niet. Het is er eigenlijk nog niet, al gaat het pas verschenen Etymologisch woordenboek van J. de Vries/F. de Tollenaere een heel eind in de goede richting.

Etymologie staat in ons land en ook internationaal weer volop in de belangstelling. Wetenschappelijk gezien dan. Bij `gewone' taalliefhebbers is de interesse in de etymologie nooit weg geweest. In het begin van dit jaar is in de serie `Aan het woord' het boek 100 jaar etymologisch woordenboek van het Nederlands uitgekomen. Een flinke pil en bedoeld voor vaklieden, maar over het algemeen heel leesbaar geschreven. Het bevat drie delen: biografieën; de relatie van de etymologie met andere disciplines; etymologische studies. De titel heeft betrekking op het Beknopt Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal van Jozef Vercoullie dat in 1890 verscheen en dat de inluiding betekende van 100 jaar wetenschappelijke etymologische lexicografie in het Nederlandse taalgebied.

ETYMOLOGISCHE GESCHIEDENIS

In het derde deel van het boek vindt men voorbeelden van nieuwe etymologieën, zoals die van bloem en blad, van kittig en van Brabants ielk. Ook is er een etymologische beschouwing over familienamen. Het tweede deel bevat thema's als etymologie en cultuurgeschiedenis of etymologie en naamkunde. Maar vooral het eerste deel is voor de niet-deskundige interessant. We lezen er dat de waarde van Vercoullies boek, dat naar het Engelse etymologische woordenboek van Skeat was opgezet, erin gelegen is dat het tal van verouderde of dialectische woorden bevat die in de latere etymologische woordenboeken niet zijn opgenomen.

Spannend is de ontstaansgeschiedenis van het woordenboek van Franck. Franck kreeg ruzie met Kluge, wiens Duitse etymologische woordenboek hij voor het Nederlands vertaalde (1892). Hij voegde er slechts 300 eigen lemma's aan toe. Bij zijn keuze hiervan ging hij niet uit van een modern Nederlands woordenboek. Integendeel, hij gaf de voorkeur aan verouderde of gewestelijke woorden voor zover deze uit etymologisch of taalhistorisch oogpunt interessant waren.

Het etymologisch woordenboek van Franck werd een basis waarop anderen voortborduurden. Zo breidde Van Wijk in 1912 het boek uit van 617 naar 848 pagina's. Maar ook kwalitatief bracht hij belangrijke verbeteringen aan: hij voegde veel Middelnederlands en Oudgermaans (en ook Albaans en Armeens) materiaal toe, hij gaf allerlei afleidingen en samenstellingen, hij ging dieper in op het Indo-europees en hij paste het werk aan de stand van de wetenschap aan. In het supplement van Van Haeringen uit 1936 kwamen er vele honderden woorden bij. Verder besteedde deze prominente taalkundige enerzijds meer aandacht aan bastaard- en gelede woorden, anderzijds aan het Germaanse en het specifiek Nederlandse gedeelte.

HERZIENINGEN

De traditie werd voortgezet door Jan de Vries. In zijn woordenboek van 1971 heeft hij het materiaal van zijn voorgangers verder uitgewerkt. Positief aan zijn werk is dat hij zo veel literatuurverwijzingen en nieuwe etymologieën geeft. Negatief zijn alle druk-, slordigheids- en echte fouten. Ook heeft hij, in zijn bewondering voor de woordvelddeskundige Jost Trier, wat al te veel woordstammen in verband gebracht met `omheinde ruimte' en `dingvergadering'.

Een beknopte versie van het woordenboek van Jan de Vries was in 1958 al verschenen als pocketuitgave; inclusief plaatsnamen. Deze bleven erin tot aan de vierde druk. De zevende druk in 1967 was een bewerking door P.L. Tummers.

In 1983 werd het boek herzien en uitgebreid door F. de Tollenaere. Heel wat `omheiningen' sneuvelden en zo'n 150 nieuwe trefwoorden kwamen erbij. Er waren nog veel meer vernieuwingen: een ruimere aandacht voor de betekenisontwikkeling, chronologische informatie, bibliografische verwijzingen, het gebruik van enkele speciale lettertekens en een lijst van taalkundige termen. Het resultaat was zodanig dat ik in mijn recensie in Onze Taal (juni 1984) concludeerde dat de nieuwe bewerking vanwege de gedegen uitvoering en de vele recente etymologische gegevens toch wel een grote aanwinst genoemd mocht worden.

En nu heeft De Tollenaere dus opnieuw een geheel herziene en sterk vermeerderde druk verzorgd. Een uitbreiding met ruim zevenhonderd nieuwe trefwoorden, een omwerking van zo'n tweehonderd artikelen en een verdere precisering van de dateringen. Van bepaalde woorden heeft hij een aparte studie gemaakt, zoals van schorriemorrie, speculaas, pril, hunkeren en sas. Het is een prachtig boek geworden.

In 100 jaar etymologisch woordenboek van het Nederlands is het werk van De Tollenaere slechts in het voorwoord vermeld. Hetzelfde geldt voor het etymologisch woordenboek dat in Tien voor Taal steeds cadeau wordt gedaan, dat van P.A.F. van Veen. De reden is dat men gepopulariseerde versies van grote woordenboeken buiten beschouwing wilde laten en dat men meende nog levende etymologen van een kritisch-vergelijkende confrontatie te moeten vrijwaren.

NYLON BIJVOORBEELD

De pocketuitgave van Jan de Vries was in eerste instantie een gepopulariseerde versie, maar sinds De Tollenaere met zijn bewerkingen is begonnen, heeft dit boek in toenemende mate aan wetenschappelijke waarde gewonnen. Het in 1989 bij Van Dale verschenen boek van Van Veen heeft niet de pretentie een wetenschappelijk woordenboek te zijn en dit is het dan ook niet. Het bevat vooral veel trefwoorden @ waarvan de meeste van vreemde herkomst zijn @ die uiterst summier worden besproken. Laat ik eens een voorbeeld van een leenwoord nemen dat zowel in Van Veen als in de nieuwe De Tollenaere staat: nylon. Van Veen: `[kunststof] een woord zonder duidelijke achtergrond, door de uitvinders die werkten bij Dupont de Nemours bedacht'; De Tollenaere: `een in 1938 door de amerikaanse firma Du Pont de Nemours vervaardigde kunststof, waarvan de naam in 1939 via een prijsvraag werd bedacht. De uitgang -on waarsch. < cotton en rayon, terwijl -lon op zijn beurt produktief werd in namen van kunstvezels als enkalon en dralon.' Dit is informatie waar je wat aan hebt. Terzijde: het is geen letterwoord; n en y zijn niet de beginletters van New York, noch was n.y.l.o.n. bedoeld als een uitdaging aan de Japanners: `Now you, louse of Nippon!'.

NIEUWE MEERVOUDEN

Een ander leenwoord: biel. Hier hebben Van Veen en De Tollenaere (in dit geval De Vries, want de beschrijving dateert van voor 1967) beiden een inadequate beschrijving gegeven. Van Veen: `[dwarsligger] < fr. bille [blok hout] (vgl. biljart)'. De Vries: `dwarsligger voor rails' < fra. bille `onbewerkte houten balk', mlat. billa, dat uit het Gallisch stamt; vgl. oiers bile `boom'. Zeker sinds dergelijke dwarsliggers in de mode raakten om tuintjes te verkneuteren, kent de gemiddelde Nederlander uitsluitend het woord biels met het meervoud bielzen. In een etymologisch woordenboek dient men dus het trefwoord biels op te nemen met een verwijzing naar een ander trefwoord biel. En daar moet dan komen te staan dat voor de meeste Nederlanders het oude meervoud biels zich tot een nieuw enkelvoud ontwikkeld heeft, waarbij een nieuw meervoud bielzen (of bielsen) hoort. Nederlandse woordgeschiedenis! Overigens heb ik me laten vertellen, dat bij rail-rails-railzen eenzelfde ontwikkeling aan de gang is. Zou het dan toch door de spoorwegen komen?

In zijn Woord vooraf bij de 15de druk schrijft De Tollenaere dat het hem onaangenaam heeft verrast dat Van Veen veel van zijn met moeite gevonden dateringen uit de 13de druk heeft gepikt, zonder toestemming en zonder bronvermelding. Ik betwijfel of dat waar is. Tenslotte zijn de werken waaruit de dateringen komen (WNT, MNW, Corpus Gysseling) voor ieder toegankelijk. En ook De Tollenaere kan fouten maken. Zo schrijft hij dat atlas in de betekenis `glad satijnen stof' in het Nederlands pas sinds 1672 voorkomt. Hij is hier vergeten het supplement op het WNT te raadplegen, anders had hij kunnen ontdekken dat het woord al in 1530 is geattesteerd.

WAT ONTBREEKT ER?

Een nog niet bewerkt woord zoals biel en een enkele foute datering, het zijn futiliteiten. De Tollenaere heeft bewonderenswaardig werk verricht. Toch heb ik wel een paar fundamentele kritiekpunten. Ten eerste het opnamebeleid. Ondanks alle vernieuwingen en verbeteringen ligt de basis van het boek nog steeds bij Kluge en niet bij een modern Nederlands woordenboek. Dat verklaart waarom er zoveel woorden die men zou willen opzoeken, ontbreken. Laat ik eens een stukje van de A nemen. Tussen de wel aanwezige trefwoorden aspirant en azalea (beide leenwoorden) kan ik de volgende gangbare woorden niet vinden: aspiratie, aspirine, assemblage, assertief, assistent, associatie, assurantie, asterisk, astronaut, astronomie, atelier, a theïsme, atheneum, atleet, atmosfeer, attaché, attenderen, attitude, attractie, attribuut, aubergine, audiëntie, auditie, aula, aureool, auspiciën, ausputzer, authentiek, autochtoon, autodidact, automaat, autoped, autonoom, autoriseren, autoriteit, avance, axioma. Nu kan men aanvoeren dat dat allemaal leenwoorden zijn. Daar kan ik tegenin brengen dat de meeste woorden onder de A leenwoorden zijn en dat vele daarvan wel zijn opgenomen. De B bevat minder leenwoorden. Ik neem een stukje B. Trefwoorden met het voorvoegsel be-, tussen beroep en bevredigen. Wel aanwezig zijn: beroerd, beroerte, berokkenen, berooid, berucht, beschaafd, bescheid, beschot, beschuit, beseffen, beslechten, beslissen, beslommeren, besteden, bestek, bestel, bestellen, betalen, betamen, beteuterd, betichten, betijen, betogen, betoging, bevallen, bevelen; niet aanwezig zijn: beroemd, beschadigen, beschikken, beschouwen, beschroomd, beschutten, beslag, besmeuren, besmuikt, bespieden, bestand, bestemmen, bestendig, bestieren, betuigen, betuttelen, bevestigen, bevorderen. Sommige van deze woorden staan wel in de grote De Vries. Waar Van Veen veel te veel lemma's heeft (27.000, terwijl 10.000 à 12.000 voldoende zou zijn) en veel te beknopte, staan er in De Vries/De Tollenaere nog steeds veel te weinig, al zijn ze meestal wel veel beter uitgewerkt.

OUDERWETSE INLEIDING

Mijn tweede punt van kritiek betreft de inleiding. Deze is door De Vries geschreven in een tijd dat er aan alle wetenschappelijke opleidingen gedegener historisch taalkundig onderwijs werd gegeven en de opvattingen over welke woorden in een etymologisch woordenboek moesten worden opgenomen, verschilden van de huidige. De inleiding is ouderwets: te veel over ablaut, umlaut, grammatische wisseling en gerekte vocaal, terwijl die begrippen nauwelijks meer bekend zijn en zeker voor een leek, maar ook voor de meeste neerlandici, niets verduidelijken. Verder geeft de inleiding te weinig informatie over leenwoorden (alleen bladzijde 16 en 17), terwijl er wel zo'n vier bladzijden onzin wordt verkondigd over zeer aanvechtbare klanksymbolische verklaringen en over het bosbedrijf met zijn omheiningen.

De Tollenaere hangt zelf modernere inzichten aan. Het was dan ook beter geweest als hij tevens de inleiding had bewerkt.

Desalniettemin is De Vries/De Tollenaere momenteel het beste etymologische woordenboek van het Nederlands. En de nieuwe versie ziet er, mooi gebonden en met een prettig aandoend lettertype ook veel aantrekkelijker uit dan zijn voorganger in pocketvorm. Qua prijs en qua kwaliteit een geduchte concurrent van Van Veen.

J. de Vries/F. de Tollenaere, Etymologisch woordenboek, Het Spectrum, 1991, f 37.50

A. Moerdijk/W. Pijnenburg/P. van Sterkenburg, Honderd jaar etymologisch woordenboek van het Nederlands, SDU, 's-Gravenhage 1990, f 49.90.

Uw voorbereiding op `zestig jaar ONZE TAAL' J. Renkema

U bent onderweg naar het jubileumcongres van Onze Taal. In de trein richting Amsterdam vangt u plotseling een flard op van een gesprek: `Hun gaan eerder uitstappen als ons!' Een medereiziger vraagt u naar uw oordeel over dit taalgebruik. Toevallig hebt u een citatenboek bij u, en daar leest u de volgende uitspraken. Met welk citaat zou u het gesprek openen?

Gezelle:

`Wie zijt gij die wet geeft aan 't vrijste dat ooit, de tale, aan den mens wierd gegeven?'

Multatuli:

`Ik heb mij toegelegd op het schrijven van levend Nederlands, maar ik heb school gegaan.'

Goethe: `Ein jeder, weil er spricht, glaubt auch über die Sprache sprechen zu können.'

Montague:

Nothing in language is immutably fixed: the best writers are constantly changing it.'

Konrad:

`De neiging om te oordelen is een ziekte van de geest. Wie voortdurend met zijn oordeel klaarstaat, lijdt aan geesteszwakte.'

Mocht u geen van deze citaten kunnen of willen verdedigen, lever er dan kritiek op terwijl u onderweg bent naar een congres waar de thema's taalverandering en taalzorg uitgebreid ter sprake komen.

Bereidt u zich voor op dit congres? Of laat u alle lezingen over u heen komen, en doet het speciale cabaret uw kritiek verstommen? U kunt zich op weg naar het congres heel gemakkelijk voorbereiden door na te denken over de hier gegeven citaten. Mochten deze citaten niet toereikend zijn, dan zijn er nog wat vragen dichter bij huis.

Zestig jaar geleden hebben deskundigen woorden als koptelefoon en stekker afgekeurd. Deze germanismen moesten vervangen worden door hoofdtelefoon en steker. Waarom heeft niemand ooit nog van deze laatste woorden gehoord?

Weet u waarom er in Onze Taal al 121 keer geschreven is over `de heren/reizigers wordt/worden verzocht'?

Weet u hoe men over zestig jaar zal oordelen over onze pogingen om `hun hebben' en `als ons' uit te bannen?

Mocht u nog niet genoeg hebben aan deze vragen, dan is er nog een echte breinbreker. Waarom zijn de van oudsher positieve woorden filologie en dilettant nu van betekenis veranderd? De `filologie', de liefde voor het woord, is verworden tot pedante voetnootjes in stoffige folianten. Een dilettant, een liefhebber, wordt nu beschouwd als iemand die slechts oppervlakkige kennis van iets heeft.

Over deze en talrijke andere vragen kunt u op het komende congres van gedachten wisselen. In deze Onze Taal vindt u informatie over het programma ter gelegenheid van deze zestigste verjaardag van het genootschap. De feestdag in het Beursgebouw in Amsterdam behoeft nauwelijks nog aanbeveling. Het is de gelegenheid om collega-taalliefhebbers te ontmoeten en om te spreken met deskundigen en leken die zich verenigd weten rond een van de snelst groeiende tijdschriften in Nederland.

Alcohol vrij C.J.M. van der Weijden - vertaler, Eindhoven

Geen Nederlander twijfelt aan de juiste schrijfwijze van samenstellingen als roestvrij, rookvrij, belastingvrij, enz. Maar op de grote Nederlandse autowegen en ook op tv-spots ziet men de aanbeveling alcohol vrij te rijden. Taalkundig is hier geen enkel motief om van de geldende regels voor het al of niet aaneenschrijven van samenstellingen af te wijken.

De verklaring voor dergelijke fouten ligt wellicht in het feit dat er in het algemeen door de Nederlandse-taalgebruiker toch maar wat wordt aangerommeld met de regels voor het aaneenschrijven van samenstellingen. Onder degenen die verantwoordelijk zijn voor dergelijke reclame-opschriften zijn er blijkbaar maar heel weinig die precies weten hoe het moet. Misschien houden de tekstschrijvers uit de reclamewereld er eigen normen op na: heeft men angst voor lange of moeilijke woorden, of denken zij dat losgeschreven woorden beter opvallen?

Wat heet...? Broederlust Rob Rentenaar

Hoe zou dat schip eigenlijk hebben geheten dat Nijhoff bij Bommel `door de brug' zag varen? Misschien wel de Twee Zusters of de Drie Gebroeders, want dat zijn de namen die ons het eerst te binnen schieten als we aan binnenschepen denken. Nu hoeft een dergelijke intimiteit ons bij deze categorie naamdragers niet zo te verwonderen. Taalkundig gezien vertoont het schip wel meer menselijke trekjes. We noemen het vaak zij, ook al heet ze Bismarck, en we spreken niet over haar buitenkant maar over haar huid.

Schepen hebben echter niet het monopolie van namen uit de familiesfeer. Er zijn meer gebieden in de naamkunde waar we broers, zusters, vaders, moeders en andere verwanten tegenkomen. Ik wil mij hier tot de toponymie beperken en laten zien hoe de broers het er afbrengen op dit terrein. Hoewel broer en zus volgens onze burgerlijke normen goed met elkaar horen om te gaan, treden ze in aardrijkskundige namen vrijwel nooit verenigd op. Op Zuid-Beveland kennen we de Broeder- en Zusterpolder , een polder die in 1854 is bedijkt door een aantal Franse ondernemers, maar waarvan helaas niet bekend is wat hen tot deze naamvorming heeft bewogen.

BROEDERS EN GEBROEDERS

Broers en zusters trekken verder steeds gescheiden op in de naamkunde. Daarbij valt allereerst op dat er veel meer namen zijn aan te wijzen die zijn samengesteld met de woorden broeder, broer of gebroeders, dan met zuster, zus of gezusters. Een van de redenen daarvan is dat de ene broeder de andere niet is. Er kan immers zowel een familielid als een lid van een mannelijke kloosterorde mee worden aangeduid, en we weten dat het aantal van de laatsten dat van de zusters of nonnen in het verleden altijd heeft overtroffen.

Bij de beoordeling van de namen met broeder of broer dienen we dus steeds de nodige voorzichtigheid te betrachten. Uiteraard doet dit probleem zich niet voor bij de namen die zijn samengesteld met het woord gebroeders. Hier weten we zeker dat we met verwantschapsaanduiding te doen hebben. Laten we daar dan ook mee beginnen. De Gebroeders was de naam van een windmolen in West-Zaandam. In zijn soort is dit een eenling, want meestal werden de broeders geteld. Een pelmolen in Oost-Zaandam heette de Twee Gebroeders. Dezelfde naam vinden we ook voor molens in West-Zaandam en Weesperkarspel. De Drie Gebroeders was niet alleen de naam van een pelmolen in Oost-Zaandam, maar tevens van een boerderij in Voorschoten, een stuk land op Texel en drie zware beuken in het Haagse Bos.

GROTE GEZINNEN

Er zijn nog namen met hogere getallen aan te wijzen. In de buurt van Herkenbosch staan vier lindebomen die samen de Vier Gebroeders heten. Zij zouden herinneren aan vier broers die hier in de veertiende eeuw zijn opgehangen, nadat zij @ ten onrechte @ veroordeeld waren wegens stroperij. Zoals het behoort in dat soort verhalen is het met de graaf, die voor het vonnis verantwoordelijk was, later nog slecht afgelopen. Met de Zes Gebroeders zijn we weer terug bij de molennamen. In de achttiende en negentiende eeuw hebben een balkenzager en een snuifmolen in West-Zaandam ieder deze naam gedragen. De recordhouder vinden we ten slotte eveneens in die plaats, de Acht Gebroeders, de naam van een wipmolentje dat daar korte tijd, van ongeveer 1875 tot het begin van deze eeuw, heeft gestaan.

De vraag is natuurlijk hoe we moeten verklaren dat juist in de Zaanstreek al die broers in de molennamen zijn terecht @ gekomen. De bronnen geven daarover helaas geen uitsluitsel, maar gezien de aard van de overige Zaanse molennamen moeten we het antwoord in de familiesfeer zoeken. Verschillende molens in dat gebied zijn direct of indirect genoemd naar de eigenaar of zijn vrouw. Het is het meest waarschijnlijk dat de Gebroeders -namen eveneens een uitdrukking zijn geweest van familiebezit of in ieder geval van familiegevoel. De hoge getallen hoeven ons verder niet te verbazen. Ook in de Zaan kende men in vroeger eeuwen nu eenmaal veel grote gezinnen.

TWIJFELACHTIGE BROERS

Bij de namen die zijn gevormd met de woorden broer, broers en broeders is het veel moeilijker uit te maken of we nu met broeders in den vleze of met broeders in de @ katholieke @ geest te doen hebben. Enkele durf ik nog wel thuis te brengen. De boerderij de Broer in het Gelderse Groot Dochteren zal wel naar het familielid heten. Dat zelfde geldt voor de boerderijnaam Broedersbouw in de Beemster. We zouden eventueel aan een samenstelling met de familienaam Broeder kunnen denken, maar dat is toch minder waarschijnlijk, omdat die naam hier niet voorkwam.

Roomse twijfels heb ik evenmin bij de boerderijnamen Broedershof in Sint Annaland en in de Anna-Jacobapolder, Broederlust in Nieuwland en Sint Joostland, en Broedertrouw in Veen(NB), alle vier in uitgesproken protestantse gebieden. Broedershof in een religieus overgangsgebied bij Dinteloord mogen we hier ook wel bij rekenen, en dat geldt zeker voor de Drie Broederspolder , die in het laatste kwart van de vorige eeuw in het noorden van die gemeente is ingedijkt.

Echte twijfelgevallen vormen de namen Broerdijk voor een gehucht in Midwoud in Noord-Holland, Broederpad voor een buurt in Leidschendam, het Breureveld voor een stuk land in Valkenswaard en de Broer-Wytses-wijk voor een veenvaart onder Langezwaag. Bij de laatste naam gaat het echter niet om de vraag `familielid of kloosterling', maar om het al of niet naamkundig karakter van die broer. In Friesland was Broer namelijk een vrij gebruikelijke voornaam, en in combinatie met de nu in die provincie uitgestorven familienaam Wytzes zouden we hier wel eens gewoon een toponymische samenstelling met een persoonsnaam voor ons kunnen hebben.

De naam van het Broedersbos ten noordoosten van Afferden in Limburg ten slotte doet mij weer eerder in katholieke richting kijken. Het bos is pas in deze eeuw aangelegd op een terrein dat tevoren de Hooge Heide heette, en ik vraag mij af of wij hier niet met een kloosterlijk bosplan te maken hebben.

ROOMSE BROEDERS

Er zijn een aantal namen waarvan het katholieke karakter buiten kijf staat. Een ondiepte in het Kanaal voor de kust van Vlaanderen is al sinds de late Middeleeuwen bekend als de Broersbank. Oude zeilaanwijzingen vertellen dat hij tegenover de Broers ligt en daarmee wordt dan het cisterciënzer-mannenklooster van Ter Duinen bedoeld. De Broedersdijk of Broersdijk tussen Gaanderen en Terborg in Gelderland leidde naar het regulierenklooster Bethlehem bij Doetinchem.

In het waterrijke Friesland treden de broeders vooral op in slootnamen. Een Broeresloot vinden we onder meer bij Warns, Sintjohannesga en Oppenhuizen. De laatstgenoemde sloot dankt zijn naam aan de monniken van het kruisheren- of kruisbroedersklooster te Sneek. Broeders van dezelfde orde treffen we ook aan in een naam in Schiedam, waar zij het bepalend element vormen in de straatnaam Broersvest. Ten slotte wil ik nog wijzen op een vlijtig baasje dat eveneens in deze categorie past. We vinden hem terug in de veldnaam et Broeder Jantje in het Noordbrabantse Borkel, genoemd naar een kloosterling die daar in de zeventiende eeuw het land heeft bewerkt.

Zo heeft een zwoegende monnik ons langs vele soorten broers en broeders gevoerd, die allen hun sporen hebben nagelaten in onze aardrijkskundige namen. Een volgende keer zullen wij zien in hoeverre de zusters daar ook nog een plaats in hebben kunnen vinden.

Contributie 1992 Bestuur Genootschap Onze Taal

Het bestuur heeft van de ledenvergadering toestemming gekregen de contributie voor 1992 te verhogen als dat nodig mocht zijn.

Per 1 januari 1992 zal de contributie voor de leden in Nederland, België, de Nederlandse Antillen en Suriname f 32,- bedragen, voor leden woonachtig in andere landen f 42,- en voor CJP'ers f 23,50.

Een collectief abonnement is voordelig vanaf vijf exemplaren die naar één adres kunnen worden gezonden. Het eerste abonnement kost dan f 95,- per jaar en elk volgende f 12,50.

BETALING

Op de wikkel van uw decembernummer van Onze Taal zult u in een envelop de acceptgirokaart voor het lidmaatschap van 1992 aantreffen. Het bestuur verzoekt u vriendelijk de betaling snel te regelen: dat bespaart kosten en extra werk voor het secretariaat.

NIEUWE PRIJZEN - leden f 32,- - leden buitenland f 42,- - abonnementen via VAN en CJP f 23,50 - collectieve abonnementen eerste exemplaar f 95,- volgende exemplaren f 12,50 - los nummer f 5,-

Cursiveren van vreemde woorden Nicoline van der Sijs - redacteur, Utrecht

Vreemde woorden worden vaak cursief gezet om de lezer erop te attenderen dat het een vreemd woord betreft. Een voorbeeld dat tegenwoordig veelvuldig de krant haalt is djihaad (ook anders gespeld, maar daarover gaat dit stukje niet). Er is echter geen eenheid in cursivering: we vinden (soms in een en dezelfde krant) ayatollah, perestrojka naast ayatollah, perestrojka. Ook in boeken worden verschillende systemen gehanteerd. Er zijn uitgevers die een vreemd woord als regel alléén de eerste keer dat het voorkomt cursiveren. Anderen daarentegen zetten vreemde woorden altijd cursief - of nooit.

Welke woorden moeten gecursiveerd worden? Richtlijnen hiervoor worden noch in de Schrijfwijzer van Jan Renkema, noch in het Groene Boekje gegeven. Hieronder zal ik beschrijven welke regels ik hanteer. Natuurlijk zijn ze aanvechtbaar.

Om te beginnen moeten we een onderscheid maken tussen vreemde woorden en bastaardwoorden. Vreemde woorden zijn woorden die onveranderd uit een andere taal zijn overgenomen, zoals alibi, meeting, thriller. Bastaardwoorden zijn in uitspraak en meestal ook in spelling aangepast aan het Nederlands; voorbeelden zijn: chocolade, genie, sociëteit.

Bastaardwoorden worden nooit gecursiveerd. De problemen zitten bij de vreemde woorden. De extreemste opvatting die ik ben tegengekomen, is dat álle vreemde woorden gecursiveerd worden. Dit zou echter inhouden dat woorden als agenda, datum en pagina cursief gezet worden; weinig mensen zullen zó ver willen gaan. Zelf ben ik van mening dat cursieve woorden bij het lezen afleiden, dus zo veel mogelijk beperkt moeten worden.

Bij de keuze `cursief of niet' ga ik in eerste instantie uit van de bekendheid van een woord: een woord dat algemeen bekend is (zoals pagina, agenda), behoeft niet te worden gecursiveerd. Ik beschouw een woord als algemeen bekend als:

1 het is opgenomen in een groot, algemeen woordenboek (bedenk daarbij dat een woordenboek per definitie achterloopt; en als een lezer het woord niet kent, kan hij het vinden in het woordenboek!); ook uitdrukkingen als a fortiori, en détail en nolens volens zult u daar aantreffen; 2 het vaak vermeld wordt in de media;

3 het in enig opzicht aan het Nederlands is aangepast. Deze aanpassing kan op de volgende punten plaatsvinden:

- in spelling, accent of uitspraak (zoals boven al vermeld: dan is het woord bastaardwoord geworden; voorbeelden zijn formidabel, naïviteit);

- in morfologie: de vorming van een Nederlands(e) meervoud (komma's, cactussen), verkleinvorm (dineetje, clicheetje), vervoeging (checkte, gecheckt), comparatief en/of superlatief (cleverder; interessanter, interessantst);

- in de vorming van een afleiding of een samenstelling met het vreemde woord (ad-hoc-oplossing, efficiencybeurs, high-techbedrijf).

Ten slotte: Sommige kranten en tijdschriften zetten vreemde woorden niet cursief, maar plaatsen ze tussen aanhalingstekens. Ik vermoed dat dit een praktische oorzaak heeft: niet alle zetsystemen kunnen cursivering gemakkelijk aan. Toch vind ik dat aanhalingstekens gereserveerd moeten worden voor geciteerde begrippen of `zogenaamd'. Voorbeelden van het gebruik van aanhalingstekens:

- In dit werk analyseert Habermas het begrip `Öffentlichkeit'. - We kunnen dit verklaren in meer `verstehende' zin.

Als cursivering niet mogelijk is, kunnen de vreemde woorden onderstreept worden. Cursivering wordt natuurlijk ook gebruikt ter aanduiding van besproken woorden (de zogenoemde `zelfnoemfunctie'), zoals in dit artikeltje, of om veel nadruk op een woord te leggen.

Concluderend zou ik willen pleiten voor richtlijnen ten aanzien van de weergave van vreemde woorden, en voor meer uniformiteit hierin. Gaarne ontvang ik reacties op dit stukje.

Kan ik u tot rede brengen? Ben Datema - Beverwijk

Het woord sluitrede komt in Van Dale voor met de betekenis `gevolgtrekking met de daartoe leidende redenering'.

Zo'n sluitrede of syllogisme (termen uit de logica) bestaat uit drie delen: twee zogenaamde premissen en een conclusie die daaruit voortvloeit.

Een valse sluitrede (of sofisme) wordt in Van Dale een schijnreden en een drogreden genoemd. Niet schijnrede en drogrede dus, wat men zou verwachten wegens sluitrede. Voor de goede orde merk ik op dat het woord sluitreden niet in het door mij geraadpleegde woordenboek voorkomt, maar wel de meervoudsvorm sluitredenen (naast sluitredes), die althans een bestaande enkelvoudsvorm sluitreden suggereert.

De betekenissen van reden (`drijfveer, grond, argument') gaan mijns inziens niet op voor het begrip sluitrede. Rede betekent, ook in de samenstelling sluitrede, dunkt me, zoveel als `oordeel' of `zin die @ door redelijk denken @ tot een juiste conclusie voert'.

Ook een schijnrede of drogrede is een rede. De conclusie uit de erbij behorende premissen sluit echter slechts schijnbaar: het is een valse sluitrede of schijnrede/drogrede.

De woorden schijnreden en drogreden bestaan wel degelijk ook, maar dan in de betekenis van `valse grond' (reden) of `voorwendsel'. Conclusie: de letter n geeft in deze gevallen een essentieel betekenisverschil.

Ik weet wel dat de taal en het taalgebruik niet altijd logisch zijn. De redacteuren van Van Dale geven echter bij schijnreden en drogreden, met zowel de betekenis `valse sluitrede' als `voorwendsel' (overbodige homoniemen), naar mijn mening een valse voorstelling van `zaken'.

ELDA of ',? Ir. J.A. Klaassen - Waalre

In het boekje Leestekens van Agave Kruijssen (uitgeverij BoekWerk, Groningen 1990), dat in februari 1991 in Onze Taal aangekondigd werd, tref ik de aanbeveling aan, in de zin

1 `Dat boek', zei de vertaler, `krijg ik nooit af.'

de eerste komma ná het aanhalingsteken te plaatsen. De komma hoort immers niet thuis in het geciteerde gesproken woord. In de zin

2 `Dat boek krijg ik nooit af,' zei de vertaler, `omdat het veel te dik is.'

wordt daarentegen aanbevolen de komma vóór het aanhalingsteken te zetten, omdat hij deel zou uitmaken van de geciteerde zin.

Nu is het goed mogelijk, de in 2 weergegeven gesproken tekst te schrijven zonder komma:

3 Dat boek krijg ik nooit af omdat het veel te dik is.

Zoiets gebeurt niet zelden. Bovendien ontbreekt in 2 de komma die de tussenvoeging scheidt van het citaat. Om deze redenen zou ik een eenvoudiger regel willen bepleiten: schrijf de komma altijd vóór het aanhalingsteken. Dan wordt de schrijver voor eenmaal het nadenken over een finesse bespaard en ontstaat er optische congruentie met het einde van de zin en met zinnen als

4 `Dat boek?' zei de vertaler, `dat krijg ik nooit af.'

Hopelijk worden dan ook kluiten leestekens vermeden zoals in

5 `Dat boek?', zei de vertaler, `dat krijg ik nooit af.'

Bij de journalisten-opleiding maakt men gebruik van het ezelsbruggetje ELDA @ Eerst Leesteken, Dan Aanhalingsteken. Moge daar veel naar geluisterd worden!

Naschrift redactie

De door de inzender gewraakte regel: `plaats de komma na de apostrof behalve als de komma in de weergegeven tekst noodzakelijk is' is inderdaad subtiel. Deze regel wordt door de eindredactie van Onze Taal overigens consequent toegepast, omdat hij essentieel kan zijn voor een goede interpretatie van de zin. We illustreren aan de hand van enkele voorbeeldzinnen het betekenisverschil dat ontstaat door de komma binnen dan wel buiten het citaat te plaatsen. Daartoe bekijken we eerst het kommagebruik in zinnen die geen citaat bevatten.

6a Jan gaat niet vissen, omdat het regent (= het regent, en om die reden gaat Jan niet vissen).

6b Jan gaat niet vissen omdat het regent (= Jan gaat vissen, niet zozeer omdat het regent, maar om een andere reden).

7a De Taalstraat is de enige straat in Vught waarvan men niet weet waaraan de naam ontleend is (= van de vele straten in Vught is er maar één waarvan men niet weet ...)

7b De Taalstraat is de enige straat in Vught, waarvan men niet waaraan de naam ontleend is (= Vught bestaat uit één straat, en daarvan weet men niet ...)

De bovenstaande zinnen kunnen natuurlijk als citaat aangehaald worden. Dan wordt duidelijk dat toepassing van de ELDA-regel (`eerst komma, dan aanhalingsteken') van de heer Klaassen de betekenis van een zin (en de waarheid) geweld kan aandoen:

8 `Jan gaat niet vissen,' vertelde zij, `omdat het regent.'

Aan de geciteerde zin kan uitsluitend de betekenis van 6a worden toegekend; als 6b is bedoeld, moet de komma achter het aanhalingsteken komen.

9 `De Taalstraat is de enige straat in Vught,' vertelde de burgemeester, `waarvan men niet weet waaraan de naam ontleend is.'

Arme burgemeester. Met de ELDA-regel wordt hem, waarschijnlijk onbedoeld, in de mond gelegd dat Vught slechts één straat rijk is, en dat van die ene straat niet bekend is waar de naam vandaan komt (betekenis 7b).

Het onderscheid is zoals gezegd subtiel. Dat het wel degelijk om een nuttig onderscheid gaat, wordt duidelijk als de taalgebruiker beseft dat een verkeerd geplaatste komma in bijvoorbeeld een contract of een subsidieverzoek ernstige gevolgen kan hebben. De Taaladviesdienst deed ooit een uitspraak over zo'n komma; dat leestekentje kostte de vraagsteller maar liefst één miljoen!

MALAPROPISMEN [14] * Deze onderzoeken zijn op een brede basis geschoeid. * Dat vlees wordt lekkerder met mierenwortelsaus. * Het is maar een speldeprik in een hooiberg. * Het hele plan stortte als een zeepbel in elkaar. * Dat is het neusje van de crème. * Zo'n vloedgolf is erg angstaanwekkend. * Dat blijf ik in alle toonladders ontkennen. * Minister Ritzen hoopt er nu zes door de Kamer te lozen.

* Voor sommigen werd de zware taak op het concertpodium een verzoeking door rugklachten.

* U kunt buigen op enige jaren ervaring met het ondersteunen van gebruikers.

* De tering is geworpen!

* Zijn ouders waren vroeger kleuterboertjes.

* Wij hopen dat dit vruchten zal afdragen.

* Het schema zal over drie weken kant en klaar gereed zijn.

* Ik zeg het zo duidelijk, opdat er geen uitleg voor meerdere mogelijkheden vatbaar is.

* Ik heb het verhaal van de heer Vriend eens aangeluisterd, maar ik zie niets in zijn plannen.

* We hadden een subtielere werkwijze willen bewandelen.

* Enkele onderwerpen liggen mij zeer nauw aan het hart.

* Maar op het laatste moment werd mijn hoop de grond ingeslagen.

* Na enkele maanden werkloosheid is men thuis wel uitgeklutst.

* Bij enkele schamelijke hutten van hout en rotsblokken houdt de weg op.

* De bewoners klagen al jaren omdat zij last hebben van het magische veld van de bestaande tractiekabel in de straat.

* Is dat alles? Daar draai ik mijn nek niet voor om.

* Ik zou blij zijn als dit onderwerp nader aan de aandacht gebracht zou worden.

* Zij heeft kip noch kraai.

* Ik heb heel wat keren met hem in de kluns gelegen.

* Dit vind ik nu een onpasselijke vergelijking!

* Er is helemaal niets nieuws onder de horizon.

* Hij gaf hem lik op katoen.

* Prijzen: voor elke deelnemer is er een fraaie herdenking.

* Hij werd omstreeks tien uur 's avonds onwel. Animatie mocht niet meer baten.

* Ik heb teveel hooi op mijn schouders genomen.

* Dolman stelde de D66-voorzitter Engwirda publiekelijk terecht.

* Tientallen ex-patiënten hebben nu ook een advocaat in de hand genomen.

* Hij stak met kop en schotels boven de anderen uit.

* Ook binnen de Synode bleek dat de gemoederen hoog konden oplopen.

* Het CDA hield de kiezen stijf gesloten tot na de zomer.

* Als zo'n man in een seksshop door iemand wordt herkend is dat natuurlijk een ravage voor hem.

* Bij die loterij blijft te veel aan de kerfstok hangen.

* De consumptionisten hebben hier in Boxtel een mooi klooster.

* Het recht op pensioen van de weduwe Rost van Tonningen is onregelmatig.

* Je denkt toch zeker niet dat ik naar een bejaardentehuis van het Humoristisch Verbond ga!

* Vorige maand werd het land opgeschud door de bekentenis van een seriemoordenaar in Milwaukee.

* Nu hadden jullie 't net zo mooi en nu komt er weer een kinkel in de kabel.

* Hij schoot gewoon in het wilde westen!

* De fatale slag had het leger gedecimaliseerd.

* Als de delegatie van de gemeente Zevenaar naar Mátészalka vliegt, hebben de brandweermannen al een hele rit achter de boeg.

* Voor veel collega's is hij een vraagbank.

Gehoord of gelezen en ingezonden door: dr. J.H.F. van Abeelen, Nijmegen; J.C. Bos, Amsterdam; M. de Bruïne, Algiers; A. Deerenberg, Amsterdam; B. Dommisse, Diemen; W. van Doorn-Reinders, Huizen; drs. R.J. Ensing, Middelburg; mw. drs. J. Galjaard, Eindhoven; L. Geysels, Bierbeek (België); mw. dr. Van Gilse, Klein Laren; W. Grolleman, Arnhem; Noll Hell, Nijmegen; mr. W.M.J. Hoppers, Den Bosch; D.J. de Jong, Tuk; H.J.E. van der Kop, Den Haag; ir. C.R. Kras, Voorschoten; H.A. Lansdaal, Hoorn; M.A. Mannaert, Amsterdam; N.G. Mulder, Stad aan 't Haringvliet; mw. drs. M. Ongering, Leidschendam; L.J. Osborn, Apeldoorn; H. Pot, Woerden; A.J.M. Reichling, Amsterdam; A. Rommers-Jong, Duiven; A. van Roozendaal, Eindhoven; mw. E.C.W.M. Ruyten, Oosterhout; A. Storm, Rotterdam; M.H.G. v.d. Valk-Mevissen, Rotterdam; G.J. van der Vleuten, Eindhoven; B.J. Vollebregt-Steenkamp, Den Haag; M.W.M. van Winkel, Den Helder en redactieleden van Onze Taal.

In het decembernummer verschijnt de vijftiende en tevens laatste aflevering van de serie Malapropismen . Voor de samenstelling daarvan beschikt de redactie nog over voldoende materiaal; nieuwe inzendingen zullen daarom niet meer bij de selectie worden betrokken.

Wij danken de vele inzenders van malapropismen voor hun waardevolle bijdrage(n) aan deze serie.

Nieuw land...en een nieuw geluid? Nederlands in de IJsselmeerpolders Harrie Scholtmeijer - Vakgroep Linguïstiek, RU Utrecht

Twee anekdotes uit de begintijd van de polders zijn nog altijd bij de plaatselijke bevolking bekend:

Een vrachtrijder van Zeeuwse afkomst kwam bij een Friese boer een lading hooi ophalen. Toen de wagen in de schuur was volgeladen, betwijfelde de Zeeuw of het hooi niet hoger opgetast was dan de deur waardoor hij naar buiten moest. Hij vroeg de Fries of die daar even op wilde letten. De Fries keek en riep `It kin net'. Maar de Zeeuw dacht: `O, dat ghaat nat, hé' en reed zich vervolgens klem.

Een Drent en een Noordhollander gingen voor een bui in een keet schuilen. Na enige tijd stak de Drent z'n hoofd naar buiten en constateerde: `'t Wordt minder'. Welgemoed stapte daarop de Noordhollander naar buiten, om reeds na twee stappen rechtsomkeert te maken; 't werd helemaal niet minder, maar juist slechter. Waar die Drent weer tegen inbracht dat hij dat ook gezegd had...

Waardoor kon juist in de IJsselmeerpolders zo'n `spraakverwarring' gemakkelijk ontstaan?

Ten eerste kwam de bevolking uit alle delen van het land. De inpolderingen hadden de staat veel geld gekost, en nu moesten ze het maximale rendement opbrengen. Dat betekende dat de beste boeren naar het nieuwe land gehaald werden (de zogeheten `geleide kolonisatie'), en die hoefden natuurlijk niet per definitie in de aangrenzende provincies te wonen. Zo kon het gebeuren dat in de IJsselmeerpolders Friezen, Zeeuwen, Achterhoekers en Noordhollanders naast elkaar kwamen te wonen.

Een tweede belangrijke oorzaak was de overwegend agrarische achtergrond van de bevolking. In de tijd dat de polders gekoloniseerd werden (de bewoning van de Wieringermeer bijvoorbeeld ving al in 1930 aan), sprak iedereen op het platteland dialect.

NIEUW-POLDERLANDS?

Natuurlijk waren de dialectologen er zeer in geïnteresseerd hoe dit zou aflopen. Zou er een nieuw dialect ontstaan, opgebouwd uit delen van de oude dialecten? Of zou het Nederlands de overhand krijgen? Maar gegeven het feit dat ook het Nederlands overal in Nederland (en Vlaanderen) wel een regionaal accent heeft, wat zou dan de regionale kleur van het Nederlands in de polders worden?

Het onderzoek dat op deze vraag een antwoord zou kunnen geven, begon in 1986. Er werd een omvangrijke steekproef genomen uit de bevolkingsregisters van de polders; 480 polderbewoners van uiteenlopende leeftijd en alle rangen en standen werden benaderd. Van hen reageerden er 236; deze mensen werden vervolgens bezocht, waarbij met een cassetterecorder steeds een gesprek van een half uur met de `informant' werd opgenomen.

Vervolgens werd het geregistreerde materiaal onderzocht, nadat was bepaald aan welke klinkers, tweeklanken en medeklinkers aandacht zou worden besteed. Dat waren de zogenaamde `taalvariabelen', bijvoorbeeld aa, ei/ij en v. Nu wordt een aa wel eens als /ao/ uitgesproken, een ei/ij klinkt wel als /ai/ en velen spreken de v stemloos uit, als /f/. Per spreker werden van elke taalvariabele 25 voorbeelden (`realisaties') opgespoord op het bandje dat van het gesprek gemaakt was, en van elke realisatie werd in fonetisch schrift weergegeven hoe die precies klonk. Zo zou iemand bijvoorbeeld de ei 20 keer als /ei/ en vijf keer als /ai/ kunnen uitspreken, terwijl een ander 22 keer /ei/ heeft gezegd en drie keer /ai/.

Op deze manier kan de taal van een spreker kwantitatief beschreven worden, en door simpel optellen en delen kan de `gemiddelde taal' voor een groep sprekers berekend worden, waardoor een vergelijking met andere groepen mogelijk wordt.

VERSTAANBAARHEID ALS NORM

Wat voor Nederlands is er nu te voorschijn gekomen uit die veelheid van dialecten?

Het allereerste wat duidelijk werd, was dat de polderbevolking dialectologisch gezien in twee belangrijke groepen uiteenvalt. De omvangrijkste groep bestaat uit sprekers die van elders naar de polders gekomen zijn. Die groep heeft nog altijd het accent van de streek van herkomst. Het lijkt erop dat de sprekers in de polder slechts hun dialect vaarwel zeiden voor zover dat de wederzijdse verstaanbaarheid diende. Een regionaal accent stoort de communicatie niet, en menigeen is trots op zijn of haar herkomst: waarom zou je die dan onder stoelen of banken steken? Nu is dat niet uniek voor de polders. Ook in de rest van Nederland verdwijnt het dialect heel snel, maar wat daarvoor in de plaats komt is niet @ zoals lange tijd gedacht werd @ accentloos Nederlands, maar Nederlands met een vrijwel onaantastbaar regionaal accent. De toestand in de polders laat zien hoe sterk dat regionale accent in feite is: zelfs als je om je heen allerlei andere accenten hoort, raak je je eigen accent niet kwijt.

De tweede groep bestaat uit sprekers die in een van de polders geboren zijn. Opvallend is dat de sprekers uit deze generatie niet het accent van hun ouders hebben overgenomen. Indien de ouders bijvoorbeeld met een Zeeuws accent praten, is daar bij de kinderen niets meer van te horen. Verder valt op dat de jongere generatie niet in alle drie de polders hetzelfde accent heeft.

In de Wieringermeer heeft de jongere generatie een Noordhollands accent. Dat is zelfs zo sterk, dat het verschil tussen een twintigjarige uit deze polder en een leeftijdgenoot uit bijvoorbeeld Hoorn, Alkmaar of Schagen (voor zover die niet het Westfriese dialect spreekt) niet of nauwelijks hoorbaar is. Beiden spreken woorden als man soms met een o uit (dus als /mon/), zeggen regelmatig heb waar het heeft moet zijn en kennen waar het kunnen moet zijn. Sommigen hebben de typisch-Noordhollandse sk-uitspraak voor sch.

De jongere generatie in de Noordoostpolder lijkt op het eerste gehoor accentloos (`zuiver') Nederlands te spreken, maar nadere studie brengt toch wat afwijkingen van de standaardtaal aan het licht. Zo zegt de jeugd in de Noordoostpolder nogal eens weg komen waar het vandaan komen moet zijn. De n aan het einde van woorden als lopen, eten, etc. wordt veel vaker dan in de andere polders uitgesproken. Deze eigenaardigheden zijn van noordoostelijke komaf.

GEEN MONOPOLIE

Waarom heeft de jeugd in de oudere polders (deels) het accent van de naburige regio overgenomen?

De eerste oorzaak is dat de bewoners van de aangrenzende provincies getalsmatig in de immigratie overheersten. Wat dat betreft is de geleide kolonisatie niet geheel succesvol geweest. Toen bovendien die geleide kolonisatie voorbij was @ dus toen alle boerderijen uitgegeven waren @ zakte de belangstelling uit de verdergelegen gewesten tot een minimum. Het gevolg is bijvoorbeeld dat twee van de drie gezinnen die in de loop van de tijd in de Wieringermeer neerstreken, uit Noord-Holland kwamen. In de Noordoostpolder is de verhouding wat minder scheef, maar ook daar is het Groningse of Zeeuwse accent alleen nog hoorbaar bij een kleine groep oudere inwoners.

Daarnaast is ook anderszins het contact tussen de polders en de aangrenzende regio's intensief. Voor bepaalde vormen van middelbaar onderwijs, grotere aankopen, het ziekenhuis en vaak ook het werk moeten de Wieringermeerders de polder uit. Emmeloord daarentegen vervult niet alleen voor de hele Noordoostpolder, maar ook voor Urk en de aangrenzende delen van Friesland en Overijssel in allerlei opzichten een centrumfunctie.

NAAR EEN NIEUWE STANDAARD

Hoe zit het nu met Oostelijk-Flevoland? Een probleem is dat maar betrekkelijk weinig sprekers in die polder geboren zijn. Eigenlijk zou het onderzoek in deze polder over een jaar of tien, als de tweede generatie er de omvang heeft die ze nu in de andere polders heeft, herhaald moeten worden. Maar het zou ons, om de volgende redenen, niet verbazen als er dan accentloos Nederlands gesproken wordt. Anders dan de andere polders ligt Oostelijk-Flevoland tussen het oosten (Overijssel, de Veluwe) en het westen (Lelystad, Almere, Amsterdam) in. Daardoor kan geen van de dialecten of accenten uit de naburige regio een monopolie-positie verwerven. De jonge Oostflevolanders horen dus geen dominant accent waarnaar zij zich zouden kunnen richten. Bovendien speelt, zoals in de andere polders reeds geconstateerd kon worden, het accent van de ouders geen rol van betekenis. Dat zou een accentloos Nederlands tot gevolg kunnen hebben. De drie sprekers in ons onderzoek die in Oostelijk-Flevoland zijn geboren, hebben in ieder geval in hun taal geen spoor van een accent. Dat betekent niet dat het Nederlands van deze sprekers helemaal `volgens-het-boekje' is. De afwijkingen die we hier tegenkomen, bestaan echter ook in andere polders: het uitspreken van ei als /ai/, van v en z als /f/ en /s/, en het gebruik van hun als onderwerp. Vergelijking met de uitkomsten van soortgelijk onderzoek in Den Haag, Rotterdam en Nijmegen doet vermoeden dat het algemene trends betreft. In dat geval gaat het niet om een regionaal accent, maar om een ontwikkeling die het Nederlands in zijn geheel doormaakt.

De jonge sprekers die in Oostelijk-Flevoland zijn geboren, hebben een taal die wel eens dezelfde zou kunnen zijn als de Nederlandse standaardtaal van de 21ste eeuw.

Van woord tot woord Wie niet slank is moet slim zijn Marlies Philippa

`(...) bepaalde klankelementen [krijgen] een duidelijke gevoelswaarde; de verbinding sl wekt in ons reeds een voorstelling op, die in welke combinatie ook telkens weer kan opduiken. Hoe zou het anders te verklaren zijn dat woorden als slet, slons, slier, als slabberen, slampampen, slobberen, slodderen, slordig, slorpen geladen zijn met een gevoel van minderwaardigheid en daarmee gepaard gaande afkeuring en afweer?'

Dit is een citaat uit de inleiding van Jan de Vries op het Etymologisch Woordenboek dat ik in het oktobernummer besproken heb. Ik noemde de klanksymbolische verklaringen zeer aanvechtbaar, maar ik had niet genoeg ruimte om er nader op in te gaan. Natuurlijk is het waar dat de door De Vries genoemde woorden een negatieve lading hebben. Zijn lijstje is nog met heel wat woorden aan te vullen . Maar dat betekent niet dat zijn gevolgtrekking klopt. Zoals ik al eerder heb aangetoond (1), moet men woordverklaring op grond van klanksymbolische overwegingen tot de pseudo-etymologie rekenen.

NIET SERIEUS TE NEMEN

Dat neemt niet weg dat er leuke spelletjes mee te spelen zijn. Zo wist een lezer van Onze Taal een hele ketting van begrippen en schakels te maken met sl -woorden: `morsig' sloerie, slordig, slurper; schakel slons; `nalatig' sloddervos ; schakel sloeber ; `gedachtenloos' sloor, slaap, sleur, slaaf ; schakel sloom, slampamper ; `langzaam' sloffen, slak ; schakel slepen, slang ; `glijden' slee ; schakel sleuren ; `schuiven' slibben ; schakel sluis ; `omsluiten' slot, sleuf ; `bedekken' sloof ; schakel slab ; `morsig'. De kernbetekenis zou minderwaardigheid en passiviteit zijn. Aardig bedacht, maar volstrekt niet serieus te nemen. Waar blijven slank, slim, slokje en slagen in deze redenering? De suggestie die de betekenis van sommige woorden uitoefent, krijgt te veel invloed.

Hetzelfde als over de sl -klank kan men zeggen over de sch -klank in scheldwoorden als schelm, schurk, schooier, schoelje en schoft. Er zijn echter zo'n 1500 woorden in het Nederlands die met sch- beginnen, en daaruit is gemakkelijk een rijtje met zeer positieve betekenissen samen te stellen, zoals schoon en schat (2).

VIER ARGUMENTEN TÉGEN

Het eerste argument tegen een klanksymbolische verklaringswijze is dus dat er zoveel tegenvoorbeelden zijn. Het tweede is, dat er geen rekening wordt gehouden met de geschiedenis. Zo is slaaf afkomstig van het middeleeuws Latijnse sclavus, sla van salade, dat `gezouten gerecht' betekende, en sluis van middeleeuws Latijn exclusa `wat buitengesloten is'. In de loop van de historie hebben de beginklanken van deze woorden zich ontwikkeld tot sl-.

Ten derde is het toch wel hoogst merkwaardig dat bepaalde medeklinker(combinatie)s uitsluitend in één taal of in een klein taalgroepje een klanksymbolische waarde zouden hebben. In het Frans bijvoorbeeld is geen enkel sl -woord met een negatieve betekenis aan te wijzen. Of uw fantasie is zo ruim dat u de Engelse leenwoorden slang en slip als zodanig wilt definiëren. In ieder geval is de volgende bewering van De Vries onzinnig: `Die eigenschap om door middel van bepaalde klanken gevoelsgewaarwordingen uit te drukken, moet aan de primitiefste trap van het Indogermaans eigen zijn geweest.' (1) Ook het Frans is tenslotte een Indogermaanse taal!

Als vierde argument kan ik aanvoeren dat de door hun klank als negatief ervaren woorden in andere talen een totaal andere klankvorm bezitten. Zo is slab in het Engels bib ; slap is weak, feeble, soft of flabby. In het begin van deze eeuw heeft De Saussure al vastgesteld dat woorden een willekeurige vorm hebben.

KLANKSYMBOLIEK BEST&obc1;&obc1;T

Is het dan niet waar dat aan bepaalde klankcombinaties een betekenis kan worden toegekend en bestaat er geen klanksymboliek? Ja, in beide gevallen. Voorvoegsels als ge - of ver -, zoals in gelid naast lid en verspelen naast spelen, hebben een zekere functie, evenals de achtervoegsels - eren en - elen bij sommige werkwoorden. Deze achtervoegsels vormen zogenaamde frequentatieven; ze drukken een herhaling uit: wenden-wandelen, beven-bibberen, schuiven-schuifelen. Door die herhaling kan er per woord een gevoelswaarde ontstaan, die te vergelijken is met de gevoelswaarde bij verkleinwoorden. Maar dat is geen symboliek die inherent is aan de klankvorm, al vinden anderen dat hier wel sprake is van klanksymboliek (4).

Verder bestaan er onomatopeeën, klanknabootsingen. Koekoek en grutto ; slikken en slissen ; bronzen en brommen . Maar deze bezitten van zichzelf geen waardeoordeel; ze zijn dus niet klanksymbolisch.

Klanksymboliek bestaat uitsluitend binnen het taalgebruik en dan vooral in de poëzie. Voor mij is klanksymboliek hetzelfde als klankexpressie. Klanken kunnen zo mooi klinken, maar met etymologie heeft dat allemaal niets te maken.

(1) J. de Vries/F. de Tollenaere, Etymologisch Woordenboek, Het Spectrum 1991, blz. 24

(2) Marlies Philippa, Woorden hebben geschiedenis, Amsterdam 1987, blz. 70 e.v.

(3) J.A. Meijers, Het woord, ontstaan, gebruik en ontwikkeling, Utrecht/ Antwerpen, 1964, 2e druk, blz. 20-21 (met dank aan Ewoud Sanders)

(4) Onze Taal, juli-augustus 1963, blz. 45-46

Russen? Prof.dr.J.J. van Duijn - Maassluis

Vroeger noemden we ze gewoon Russen of Russinnen. Sinds een aantal jaren echter wordt gesproken over Sovjet-Russen: `De Sovjet-Rus Bozjev was de sterkste op de 500 meter'. Ik meen dat de gewoonte vanuit de sportjournalistiek is overgewaaid. Maar als er Sovjet-Russen zijn, zijn er dan ook andere Russen (bijv. Wit-Russen)? Of zijn er behalve Sovjet-Russen ook Sovjet-Armeniërs? En Sovjet-Letten? Daar hoor je nooit over. Wel lees je verbindingen als `de Sovjet-schaker Kasparov'. Is dat goed?

Wat mij betreft mogen de Sovjet-burgers gewoon weer Russen en Russinnen worden genoemd, maar misschien kan dat niet meer nu steeds meer niet-Russische volkeren zich onafhankelijk verklaren van Moskou. Groningers stellen het ook niet op prijs als ze in het buitenland Hollanders worden genoemd.

In gewone woordenboeken staat dromedaris naast dromer, en bevindt goelasj zich op één pagina met goelag en goldrush. De vrolijke wanorde van de alfabetische volgorde daagt de lezer uit een zinnig verband te vinden tussen die woorden. Er zijn ook woordenboeken die juist woorden die zoveel mogelijk op elkaar lijken bij elkaar zetten: melkmuil, broekje, vlasbaard. Kortgeleden kwam er een bij: Van Dales Groot Synoniemenwoordenboek.

Overvloed, rijkdom, abundantie

Van Dales Groot Synoniemenwoordenboek

Peter Burger

Stel: in een column over uw twee dochters van vijf en zes wilt u niet telkens het woord `kinderen' gebruiken. Variatie is immers een bewijs van virtuositeit, dat heeft u op school al geleerd. Zelf komt u op kroost en nageslacht , maar dan? Dan kunt u Van Dales Groot woordenboek van Synoniemen raadplegen. De samenstellers, prof. P.G.J. van Sterkenburg, M.C. van Dalen, M.J.M. Hooyman en M.E. Verburg, hebben daarin meer dan 45.000 trefwoorden en 7.500 vaste verbindingen verzameld. (Dat laat me Siberisch is zo'n vaste verbinding, net als dat zal me aan mijn reet roesten.) Ter vergelijking: de dikke Van Dale heeft zo'n 230.000 trefwoorden, de Hedendaagse 90.000.

Deze nieuwe Van Dale verstrekt niet alleen synoniemen, maar ook antoniemen (slim - dom), hyponiemen en hyperoniemen. Een hyponiem is het specifiekere, een hyperoniem het algemenere woord. Rijbewijs is dus een hyponiem van document; mes een hyperoniem van stiletto.

VERGELIJK DE CONCURRENTIE

Terug naar uw column. Bij kind vindt u: loot, koter, spruit en de vrucht van haar schoot. Verder naar beneden in hetzelfde lemma sprokkelt u nog zijn, haar eigen vlees en bloed , en de verwijzing `vgl kroost' helpt u aan grut, klein grut, kinderschaar en kinderzegen. U probeert ook nageslacht, dat nakomelingschap en nakroost oplevert, en ter vergelijking nakomeling aanbeveelt. Daar vindt u ten slotte nog het bruikbare telg. Aan de woorden hangen soms labeltjes die iets zeggen over de gebruikswaarde ervan. Koter is informeler dan kind, kinderschaar archaïsch, kinderzegen wordt schertsend gebruikt. Daarmee boekt Van Dale winst op de meeste andere synoniemenwoordenboeken.

Niet dat Van Dale veel concurrentie te duchten heeft. Nederland kent, in vergelijking met Engeland en Frankrijk, op het gebied van synoniemenwoordenboeken nauwelijks een traditie. Er zijn niet veel naslagwerken in dit genre, en ze worden ook minder intensief gebruikt. Veel Nederlanders zullen er pas mee hebben kennisgemaakt door de thesaurus van hun tekstverwerkingsprogramma.

Tot nu toe was het standaardwerk Het Juiste Woord van J. Brouwers. Brouwers wilde, aldus zijn kernachtig geformuleerde doelstelling, helpen bij het beantwoorden van de vraag: `Ziehier een gedachte: geef mij het woord.' Hij verdeelde daartoe de schepping in duizend hokjes (een onwaarschijnlijk rond getal) en vulde die met woorden: een hokje voor `huisraad', een voor `woestijn', een voor alle woorden die met `goedkeuren' te maken hebben...

Het juiste woord is anders van opzet maar door zijn omvang en status de enige serieuze rivaal van Van Dale. Wat heeft Brouwers te bieden voor uw column? Zijn paragraaf `kinderen' begint met: kroost, afkomst, kinderzegen, huwelijkszegen, huwelijkspanden, rijkeluiswens, apostelen. Bij `nageslacht' verschijnen onder meer: nakroost, kroost, posteriteit, nakomelingschap, de nazaten, mansoir, zaad, descendenten, ascendenten, afkomst, afstammeling, nakomeling, naverwant, naneef, nazaat, spruit, telg, loot, de laatste der Mohikanen, bastaard.

Brouwers stort de synoniemen in onbekrompen hoeveelheden en zonder labels uit over de gebruiker, en stelt daardoor hoge eisen aan diens taalbeheersing. Brouwers is daardoor meer dan Van Dale geschikt voor gebruikers die al een ruime woordenschat bezitten. Van Dale is op het eerste gezicht efficiënter: men kan meteen het trefwoord opzoeken en hoeft niet eerst een inhoudsopgave of een register te raadplegen. De afgepaste hoeveelheid verwante woorden bij ieder trefwoord wordt, heel gebruikersvriendelijk, telkens herhaald: wat u vindt bij wrevelig, vindt u ook bij ibbel.

De nadelen van die inrichting zijn echter groter dan de voordelen. Voor het gebruikersgemak moet een prijs worden betaald in ruimte. Soms verschijnen identieke lemma's zelfs op dezelfde pagina. Op één pagina viermaal dezelfde opsomming, bij politie, politieagent, politieambtenaar en politiebeambte, is beslist te veel van het goede. Door dergelijke herhalingen te schrappen en vaker door te verwijzen zou er ruimte geschapen kunnen worden voor meer trefwoorden of meer informatie over de gebruikswaarde.

VOOR OP DE TONG

Van Dale belooft niet alleen hulp bij het variëren van woorden, maar ook bij het zoeken van die ergerlijke woorden waar je net niet op kunt komen. Wie niet weet hoe een groep herten heet, zegt de inleiding, vindt bij groep `van herten: roedel'. (De gebruiker moet dan wel het trefwoord groep of kudde kiezen, want met herten komt hij er niet.)

Maar nu wilt u weten hoe dat grote heen-en-weerschuivende ding heet op een ouderwetse schrijfmachine. Voor dergelijke `encyclopedische' vragen blijft Het juiste woord de vraagbaak bij uitstek. Brouwers somt eerst soorten schrijfmachines op, en stalt dan de onderdelen uit: de wagen die u zocht, maar ook de schrijfrol en het inktlint, die Van Dale eveneens mist.

In een bepaald soort encyclopedische lemma's blinkt Van Dale weer uit: eigentijdse bussen (harmonikabus, knielbus) bijvoorbeeld, en soorten popmuziek (relipop, house). Maar soorten jazz ontbreken en ook zoiets alledaags als boerenmetworst of een harde mokka zoekt u tevergeefs. De jongste woorden worden voorgetrokken. Een klein steekproefje bracht aan het licht dat beide serviceflat, compact disc, kabeltelevisie en diskette kennen. Maar Van Dale geeft meer: bobo, gettoblaster, legging, mountainbike en pc , en excelleert ook in hedendaagse jeugdtaal (gers, luizig, onwijs).

Trendy copywriters zullen daar meer aan hebben dan vertalers van historische romans.

VERLANGLIJSTJE

En de journalisten, puzzelaars, taalliefhebbers, columnisten en schrijvers, wat hebben zij aan dit Groot Synoniemenwoordenboek?

Het lijkt me onrechtvaardig om bij een eerste editie al te vallen over details. Op een woordenboek van 1240 pagina's valt altijd wel wat te vitten. Bijvoorbeeld: waarom wordt briefomslag niet met een label onderscheiden van envelop? Waarom wel soorten kaas genoemd en geen soorten worst? Wordt kankerstok niet vaker schertsend gebruikt dan pejoratief (in ongunstige zin)? Waarom staat wollig in het rijtje bedekt, verkapt, in bedekte termen en niet bij vaag en breedsprakig? Bedekte termen worden met opzet gekozen, terwijl wolligheid een kwestie van onvermogen is.

Belangrijk is de aanduiding van de gebruikswaarde van de opgenomen woorden. Verschillen aangeven tussen verwante woorden is een hachelijke taak. Riemer Reinsma deed het voor 7.500 woorden in zijn Verklarend synoniemenwoordenboek, maar ook die toelichting, veel uitvoeriger dan in Van Dale, is vaak te beknopt.

De labels aan de synoniemen en de korte aanduidingen waarmee de hyperoniemen van het trefwoord zijn onderscheiden, stellen vaak teleur. Niet iedereen zal weten dat een rozenhoedje een gebed is `bestaande uit een derde van de rozenkrans', maar dat geweerkogel zich van kogel onderscheidt doordat de eerste `uit een geweer' komt, wie zal het zich afvragen? Andere aanduidingen zijn te vaag: om proletarisch winkelen te pas te kunnen gebruiken, moet je meer weten dan dat dat `stelen, en wel uit winkels' betekent. En wanneer kun je oneindig, eindeloos en grenzeloos gebruiken? Van Dale vertelt het niet.

Ik besef dat uitgebreider commentaar het woordenboek vele malen zo dik zou maken. Toch blijft het jammer. En nu ik toch aan mijn verlanglijstje bezig ben: wanneer komt er een synoniemenwoordenboek dat de lezer juist afraadt kroost te gebruiken of andere opgelegde leukigheid, zoals de inwendige mens versterken, gemeentepils en met de benenwagen ? Of een synoniemenwoordenboek dat ook plaats- en persoonsnamen bevat: Leiden, de sleutelstad; Shakespeare, de Zwaan van de Avon?

Genoeg kritiek: dit Groot Synoniemenwoordenboek is al een enorme stap in de goede richting. Het bevat een ruime, toegankelijk gepresenteerde keuze uit het hedendaags Nederlands, compleet met aanwijzingen voor het gebruik van de woorden. Daardoor is het een nuttig instrument voor tekstschrijvers, vertalers en andere professionele tekstproducenten en kan het aankomende schrijvers leren hun woorden te wegen. Wie anders beweert is een kniesoor. Of een kribbebijter. Of een zuurpruim.

Groot woordenboek van Synoniemen en andere betekenisverwante woorden. Redactie P.G.J. van Sterkenburg, M.C. van Dalen, M.J.M. Hooyman en M.E. Verburg. Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpen, 1991. 1240 blz. Prijs f 150,-. ISBN 90 6648 303 2

`Modern vrijen' F.J. van der Dussen - Den Haag

Hoewel de jongeren nog altijd romantischer zijn dan veel ouderen denken, wekt het seksuele woordgebruik vaak een andere indruk. Soms wordt iets verhuld waarvan iedereen de bedoeling snapt. Het woordje het heeft een bijzondere betekenis gekregen, vooral in combinatie met doen. Zo ook het woord vrijen. Voor mij als senior-plus heeft vrijen nog altijd een tedere klank zonder dat ik onmiddellijk aan `het' denk.

Vroeger betekende vrijen `minnekozen'. Het liefdesspel, de ars amandi, zal vaak wel culmineren in het al dan niet veilig vrijen, maar het is geen conditio sine qua non. Moderne openheid vereist dat men over neuken praat als men dat ook bedoelt. Tegen deze fysiologische aanduiding heb ik geen fatsoensbezwaren, maar mooi kan ik dit laaglandse taalgebruik niet vinden. Voor mij is de term nog niet zo ingesleten en vervlakt als het Engelse fuck. Dat is een soort algemene krachtterm geworden, die je in samenhang met andere woorden als scheldwoord kunt gebruiken. Wil je nu aan de botte klank van neuken ontkomen, spreek dan over de liefde bedrijven, paren of bedenk andere, nieuwe synoniemen. Maar laat het dierbare vrijen ongemoeid en hergeef het de vrijheid die niet per se tot `het' behoeft te leiden.

Het kastje van Barbanelle Ewoud Sanders De wereld volgens pater Verschueren

Het eerste deel van zijn woordenboek belandde op de brandstapel. Deel twee moest uit de handel worden genomen vanwege een illustratie. En dat allemaal in België, begin jaren dertig. Geen enkel ander woordenboek deed deze eeuw zoveel stof opwaaien als het Modern Woordenboek van pater Verschueren waarvan afgelopen maand een nieuwe editie verscheen.

Alle beroemde Nederlandse woordenboekmakers waren schoolmeesters. Jacob Kramers Jz. begon zijn loopbaan als schoolmeester te Vreeswijk, Johan Hendrik van Dale was aanvankelijk hoofdonderwijzer, later archivaris te Sluis, Hendrik Willem Frederik Bonte begon als onderwijzer aan de Franse school in Delft, en Matthijs Jacobus Koenen was onderwijzer aan de Rijkskweekschool te Maastricht, de stad waar ook Hubert Jozef Edmund Endepols voor het schoolbord stond. Er waren in de negentiende eeuw ook een paar dominees actief op lexicografisch terrein, maar de schoolmeesters hadden ten onzent toch de overhand.

LEXICOGRAFISCHE ZEDENLESSEN

In België daarentegen lijkt het lexicografisch bedrijf louter een zaak te zijn van paters, priesters en jezuïeten. Leonard Lodewijk de Bo, samensteller van het Westvlaamsch Idioticon (1870 1) was pastoor te Poperinge en Louis Brouwers, de samensteller van Het juiste woord (1931 1), was lid van de Societas Jesu (S.J.), evenals pater Frans Claes S.J., de belangrijkste hedendaagse Vlaamse lexicograaf.

Ook het eerste Nederlandstalige Belgische woordenboek was van de hand van een rooms-katholieke priester, en wel van de Gentse kannunik Jozef Bal, een man die zowel door de Noord- als Zuidnederlandse naslagwerken jammerlijk wordt genegeerd. Zijn Verklarend Woordenboek met platen voor België en Nederland , dat begin 1893 verscheen en in 1912 voor het laatst werd herdrukt, was dan ook niet al te best. Het was bedoeld als tegenhanger van de Petit Larousse, het befaamde Franse naslagwerk - taalkundig, encyclopedisch en geïllustreerd - dat toen al zijn 58ste druk beleefde. Maar volgens pater Brouwers was het woordenboek van Bal `zo pover naar voorkomen en inhoud dat het in geen enkele mate de vergelijking met de Petit Larousse kon doorstaan'.

Dat wil niet zeggen dat het geen vermakelijke lectuur biedt. Een lezer van Onze Taal wees mij erop dat Bal bij de vervoeging van de werkwoorden telkens de ik-vorm gebruikt. `Wanneer men steeds in gedachten houdt', aldus deze lezer, `dat de schrijver een rooms-katholieke priester is, doet het vreemd aan die ik-vorm te zien staan bij (ik doe maar een greep): aanranden, baren, dieven, dooden, folteren, haten, kakken...' Bovendien geeft Bal na de verklaring van het werkwoord soms een zedenles. Zo heet het bij geeselen : `Men zegt ook de ondeugden geeselen.' Bij haten : `Men moet de zonde haten en verfoeien.' En bij dooden : `zijne lusten dooden', terwijl er bij lust juist staat: `ik heb altijd lust tot de studie'.

OPSTAAN MET LAROUSSE

Overigens moet dat laatste zeker waar zijn geweest. Hoewel Bal zwaar leunde op het werk van onder anderen De Bo, Van Dale, Kramers, Weiland en Winkler Prins, was hij vele jaren bezig met de samenstelling van zijn woordenboek. `Al mijne ledige uren,' heet het dan ook in de inleiding, `al mijne vrije oogenblikken heb ik, onzeker van de uitkomst, aan [mijn werk] besteed. (...) Het is waarlijk met weemoed dat ik van den duurbaren arbeid, thans voltrokken, afscheid neem: want behoefte is het mij nu geworden aan iets nuttigs, en dat ernstige inspanning eischt, den tijd te wijden dien mijne ambstplichten mij vrij laten. En waar vind ik iets dat ooit daartoe zoo wel geschikt kan zijn als mijn Woordenboek?'

Ook de jezuïet Jozef Maria Augustinus Verschueren (1889-1965) had de Petit Larousse voor ogen toen hij omstreeks zijn 24ste aantekeningen begon te maken voor een eigen woordenboek. Zijn voorliefde voor dit Franse naslagwerk wordt in de artikelen over zijn leven telkens breed uitgemeten. `Hij was verliefd op de kleine Larousse' luidt zelfs de kop boven het In Memoriam dat de Gazet van Antwerpen op 30 november 1965 aan hem wijdde. `Met die Larousse ', verduidelijkt de tekst, `ging hij slapen en stond er mee op.' Het was zijn gewoonte wanneer iemand hem schertsend over zijn verliefdheid op de kleine Larousse ondervroeg, te antwoorden: `Dat is precies wat wij in het Nederlands zouden moeten hebben.'

VERSLAAFD DOOR HET FRANS

De geschiedenis van het Modern Woordenboek van Verschueren hangt nauw samen met de Vlaamse taalstrijd. Jozef Verschueren werd geboren in een Vlaams nest - zijn vader was apotheker in Turnhout - maar zijn opvoeding kreeg hij bijna helemaal in het Frans. Toen hij in 1907 toetrad tot het noviciaat van de jezuïeten in Drongen, kwam hij zelfs in een volledig Franssprekend milieu terecht. `Hier moest hij in het hartje van Vlaanderen ervaren wat het voor een Vlaming betekent in zijn eigen huis gekleineerd en verslaafd te worden door het imperialisme van een vreemde taal', aldus pater F. Claes in Jozef Verschueren 1889-1965 (Maandschrift 259 van De Vlaamse toeristische bibliotheek, juli 1980*), de voornaamste bron over de beroemde Belgische lexicograaf.

Deze ervaring maakte Verschueren tot een strijdbaar flamingant . Sindsdien was zijn doel: de verheffing van het Vlaamse volk. Of, zoals de Gentse hoogleraar Willem Pée het in 1966 formuleerde in Nu nog. Tweemaandelijks orgaan van de Vereniging voor Beschaafde Omgangstaal : `Verschueren was overtuigd dat alleen een betere kennis van onze zo lang misprezen en mishandelde moedertaal de Vlamingen in eigen land de plaats zou doen innemen waarop zij recht hebben.'

Dat Verschueren dit ideaal wilde bereiken door middel van een Nederlands woordenboek, viel bij de oversten van de Belgische jezuïetenprovincie niet in goede aarde. Net als de Belgische kardinaal D.J. Mercier beschouwden zij het Frans als de enige cultuurtaal in België. Verschueren zou later op subtiele wijze wraak nemen: hij verdomde het om kardinaal Mercier in zijn woordenboek op te nemen.

Inmenging van Rome, waar Verschueren in 1925 zes maanden verbleef, zorgde er uiteindelijk voor dat zijn oversten overstag gingen. Vanaf 1926 werd Verschueren zelfs helemaal vrijgesteld voor het werk aan zijn woordenboek. Om makkelijker aan informatie te komen, verhuisde hij naar het Sint-Jan Berchmanscollege te Brussel, waar hij zijn hele leven zou blijven wonen.

Eind 1929, bijna zestien jaar nadat Verschueren de eerste aantekeningen had gemaakt, verscheen het eerste deel van zijn Modern woordenboek, taalkundig, encyclopedisch, geïllustreerd . Deel twee was pas in 1931 klaar. Beide delen telden samen 2050 bladzijden en de oplage bedroeg 25.000 exemplaren.

De pers was enthousiast. Een Fransman schreef: `Les petits Flamands ont fait mieux que Larousse' en de Nederlandse taalkundige C.B. van Haeringen kwam in 1960 tot een vergelijkbare conclusie. Alleen de samensteller van Van Dale, Cornelis Kruyskamp, die de uitgave van 1961 recenseerde, had een vernietigend oordeel. De combinatie van taalkundige en encyclopedische informatie achtte hij onmogelijk en het geheel bestempelde hij als `dilettantisch'. Een oordeel waarover een van de biografen van Verschueren schrijft: ``Het is, ook voor de Noordnederlandse intellektuelen, zo `verrekt moeilijk' te moeten erkennen dat het licht wel eens `uit het Zuiden' van het Nederlandse taalgebied kan komen!''

OP DE BRANDSTAPEL!

Politiek gezien miste Verschuerens woordenboek ondertussen zijn uitwerking niet. We zullen de opsteller van het In Memoriam in de Gazet van Antwerpen moeten geloven als hij schrijft: `Voor de franstalige anti-Vlaamse kaste was dit woordenboek een dodelijke slag. Want Verschueren bewees hiermee dat de Vlaamse massa over meer kon beschikken dan alleen maar een mengelmoes van dialecten. En dat het Vlaamse verleden wel degelijk een enorme rijkdom kende.'

De reacties waren ernaar. In 1930 werd een exemplaar van het eerste deel door leerlingen van het (geheel Franstalige) Sint-Jan Berchmanscollege te Brussel op het schoolplein op een brandstapel geworpen, onder luid geroep van anti-Vlaamse leuzen. Op een buitentekstplaat in deel twee had pater Verschueren tussen de landsvlaggen ook die van Vlaanderen afgebeeld. Dit verwekte in 1931 zoveel opschudding dat alle exemplaren op bevel van hogerhand onmiddellijk uit de handel moesten worden genomen. Een deel van de oplage keerde terug in de winkel met een omslag waar de Vlaamse leeuw botweg was uitgeknipt. Op andere omslagen werd de vlag van Vlaanderen vervangen door die van Venezuela.

De wraak van Verschueren voor de boekverbranding was subliem. Op eigen houtje organiseerde hij een enquête die aantoonde dat heel wat ouders in Brussel en omgeving Nederlands onderwijs verlangden voor hun kinderen. Resultaat: in 1938 startte de Nederlandse afdeling van het Sint-Jan Berchmanscollege en sinds 1954 is dit college eentalig Nederlands. `Het was Verschuerens grootste triomf', schrijft Claes, `toen daar voor het eerst de leeuwevlag werd uitgestoken.'

EIGENWIJS EN BIJ DE TIJD

Pater Verschueren was een eigenwijze lexicograaf. Hij weigerde niet alleen kardinaal Mercier in zijn Modern woordenboek op te nemen, maar ook minister-president Theo Lefèvre, omdat die volgens hem niet genoeg voor de Vlamingen deed. In de uitgave van 1961 staat wel iets over de vier bezettingszones in Duitsland, maar van de scheiding in Oost- en West-Duitsland maakte hij om principiële redenen geen melding.

Het meest eigenwijs was Verschueren als het op de spelling aankwam. Hij meende dat de spelling zo dicht mogelijk bij de gesproken taal moest staan, zodat de cultuur voor iedereen toegankelijk was. In 1950, in de vijfde uitgave van zijn woordenboek, gebruikte hij voor de bastaardwoorden een geheel eigen, revolutionaire spelling. `Cake' werd tot keek en `one step' tot wanstep . Omdat zijn woordenboek als gevolg hiervan uit de onderwijsinrichtingen werd geweerd, nam hij in de volgende druk (1955) de officiële spelling op, maar met de voorkeur voor de progressieve varianten. Pas in 1961, bij de zevende druk, kreeg de officiële voorkeurspelling ook in zijn woordenboek de voorkeur. In zijn inleiding verdedigde Verschueren echter nog met veel vuur een radicale vereenvoudiging, die hij de K.P.S (Konsekwent Progressieve Spelling) noemde. Op het titelblad schreef hij: `Alleen A.B.N. en K.P.S. geven houvast.'

Verschueren was ook onvermoeibaar. Hij had altijd pen en papier op zak om aantekeningen te maken. Hij wilde zo actueel mogelijk zijn, zowel op taalkundig als op encyclopedisch gebied, en dat is ook de reden waarom hij zijn woordenboek `Modern' noemde. Actualiteiten, aanvullingen, verbeteringen en nieuwe woorden werden bijeengebracht in een zogeheten Kumulatief Bijvoegsel . Zo vermeldt het bijvoegsel van juli 1965 onder andere de neologismen bejaardenoord, bromrover, brozem, flop, mikvast, postfris, spijtemigrant, striptease en zelfbedieningswinkel .

Hetzelfde bijvoegsel bevat overigens een berucht kaderartikel over zigeuners, waarin de passage voorkomt: ``Zij werken als `vrije mensen' wanneer ze er zin in hebben, zijn eerlijk in die zin dat ze elkander niet zullen bestelen, maar toch niet zullen nalaten, als ze een kippetje op een eenzame weg ontmoeten, dat in de pan te braden. De waarheid bestaat voor hen niet omdat ze niet kunnen lezen noch schrijven en bijgevolg geen enkel houvast hebben.''

Soms reageerde Verschueren trouwens iets te alert. Claes verhaalt met smaak hoe Verschueren in de tweede helft van de jaren vijftig, nadat de Brusselse warenhuizen waren voorzien van roltrappen, door een broeder in de recreatieruimte werd gevraagd of hij het woord roltrappist al kende, voor gebruiker van een roltrap. Het was als grap bedoeld, maar dit spookwoord stond tot 1979 in het Modern Woordenboek.

DE TONG BLIJVE BINNEN

Zoals gezegd, beoogde Verschueren met zijn woordenboek het Vlaamse volk te verheffen. De Vlamingen moesten daartoe bovenal netjes Nederlands leren praten. Onverzorgd en gewestelijk taalgebruik, Vloms zoals hij zei, kon Verschueren niet verdragen. Als middel tot taalzuivering voegde hij daarom in 1956 aan zijn woordenboek 43 zogeheten Z.N.-bladen toe, waarbij hij benadrukte dat Z.N. niet alleen moest worden begrepen als Zuidnederlands, maar vooral als ZEG NIET! Voor ongeveer 4400 gewestelijke of foutieve woorden of wendingen gaf hij daar de equivalenten in het ABN. Zo moest men niet aftrekker zeggen maar kurketrekker , niet `wat is dat meisje aangestoten', maar ... opgedirkt, en niet achter maar naar een woordenboek zoeken.

In zijn opvoeding van het Vlaamse volk beperkte Verschueren zich overigens niet tot het taalgebruik. Tot de meest hilarische passages in zijn woordenboek behoren de zogeheten Voorschriften der wellevendheid, die verschenen van de 2de uitgave (1936) tot en met de zevende (1961). Zo leest men onder het kopje houding : `De gelaatsuitdrukking moet rustig en vriendelijk zijn, maar tevens in overeenstemming met de omstandigheden. Geen gefronst voorhoofd. Open, vrije, onbevangen, vrolijke, maar vaste en bescheiden blik. De mond zij in de regel licht gesloten; bij geopende mond laat men de onderlip niet hangen en de tong blijve daarbinnen. Geeuwen is ongepast.' En even verder: `De punten der voeten moeten naar buiten gekeerd zijn.'

Verschueren @ door een van zijn biografen gekenschetst als `een voornaam, hoffelijk gekultiveerd Vlaming. Het type van de moderne Vlaamse gentleman' @ hechtte sterk aan deze voorschriften. Toen uitgeverij Brepols besloot om uit concurrentieoverwegingen de uitgave van 1961 in één band uit te brengen en er als gevolg hiervan streng moest worden geselecteerd, stond pater Verschueren erop dat de regels voor wellevendheid behouden bleven, hoewel ze ondanks een extra kleine letter ruim twee bladzijden in beslag namen. `Want ze zijn zo lomp tegenwoordig', verklaarde hij tegenover pater Frans Claes S.J., die vanaf 1955 bij de samenstelling van het woordenboek betrokken is, sinds 1979 als hoofdredacteur.

DE NOZEM GEDEFINIEERD

Hoe lomp, valt onder andere te lezen bij het artikel `nozem', eveneens te vinden in de uitgave van 1961. Het trefwoord liegt er al niet om. Een nozem was volgens Verschueren een `moderne, opgeschoten, eigenaardig geklede en verwaande jongeling'. Ter verduidelijking is bij het begeleidende kaderartikel een tekening afgebeeld van een jongeling met een leren jack die dreigend een houten knuppel omhoog houdt. Het kaderartikel zelf verdient een ereplaats in de lexicografische hemel en rechtvaardigt dan ook een lang citaat. Want, zo schrijft pater Verschueren: `Nozems zijn uit het lood geslagen jongeren. Zij kleden zich extravagant, slordig en stijlloos; dragen shirts in de felste kleuren in of over nauwe spijkerbroeken, vaak van het lichtste blauw. Sommige hebben leren jassen aan (als teken van mannelijkheid?). Zij hebben hun eigen haardracht en dikwijls vervaarlijke tochtlatten (bakkebaarden). Geregeld bezoeken zij de bioscopen (volgens sommigen zijn ze daar de produkten van) en rock en rollen er lustig op los. Zij vormen geen geheel, kennen elkaar vaak zelfs niet eens. Individueel weinig mans, voelen zij zich sterk in groepsverband. Dan molesteren zij de voorbijgangers, sarren de politie, trachten relletjes te verwekken, bij voorkeur op pleinen waar zij verzamelen en waar talrijke plezierige uitwijkmogelijkheden zijn. Zij plegen baldadigheden, inbraken en zelfs moorden. Zij houden er hun eigen gewoonten, opvattingen en onafhankelijkheid op na en beweren dat hun ouders ze in geen opzicht begrijpen. Ook meisjes doen graag mee aan het nozemdom .'

Tot op zijn sterfbed bleef pater Verschueren aantekeningen maken voor zijn woordenboek. Zo vond men op het tafeltje naast zijn bed in een ziekenhuis te Sint-Jans-Molenbeek een papiertje met daarop als laatste aantekening de overlijdensdatum van koningin Elisabeth. De Britse vorstin stierf op 23 november 1965, maar haar dood werd pas op de ochtend van de 25ste bekendgemaakt. Pater Verschueren, die al jaren tobde met zijn hart, stierf die avond, 76 jaar oud. Het biografisch artikel over zijn leven telt in de nieuwste editie van zijn woordenboek precies zeven regels. Dat is 26 regels minder dan Verschueren indertijd aan de nozems wijdde.

Met dank aan Ch. Verswijvelt en F. Claes.

* Een volledige bewerking van deze brochure zal aan het eind van dit jaar verschijnen in de zogeheten AO-reeks. Onderschriften illustraties : - Jozef Verschueren (1889-1965)

- Pierre Larousse (1817-1875), inspiratiebron voor Jozef Bal en pater Verschueren. - nozem (1961)

sinterklaassurprise? St.-Nicolaascadeau? kerstmisgeschenk? kerstkadootje?

Aan welk woord u ook de voorkeur geeft, Onze Taal is en blijft een ideaal kerst- of sinterklaasgeschenk. U bent een heel jaar lang als gever present, terwijl degene met wie u het feest viert, tienmaal een surprise ontvangt.

Wanneer u een jaarabonnement op Onze Taal cadeau wilt doen, is een briefkaart naar Onze Taal, Laan van Meerdervoort 14 A, 2517 AK Den Haag voldoende. U vermeldt naam en adres van de begunstigde en uw eigen naam en adres. U krijgt dan een acceptgirokaart van f 31,- en de begunstigde ontvangt twaalf maanden lang Onze Taal.

Als u de briefkaart instuurt vóór 30 november (resp. 18 december) ontvangt de begunstigde het eerste nummer van Onze Taal vóór 5 december (resp. 25 december).

Indien u het eerste nummer zelf wilt overhandigen, vermeldt u dit dan op de briefkaart. Het eerste nummer sturen wij dan aan u toe, de overige nummers aan de ontvanger van het cadeau-abonnement.

Nadere inlichtingen: 070-356.12.20

Taalcuriosa Jules Welling - Best Mevrouw Pappzack

Je zult mevrouw Pappzack heten en een ongevraagde, persoonlijk gerichte reclameboodschap (`direct mailing') krijgen over een vermageringskuur, terwijl je rondhuppelt met een atletisch postuur en fysiek niets dan gezondheid uitstraalt...

Het lijkt een verzinsel van een morbide geest, maar de feiten liegen niet. Het voorbeeld is afkomstig uit de (openbare) overwegingen van de Reclame Code Commissie uit 1989. De tekst van de `direct mailing' luidde: `De Drie-Dagen-Kuur helpt u, mevrouw Pappzack' en `Nog vóór de zomer slank, mevrouw Pappzack'. Wie dik is, heeft dat aan zichzelf te wijten, zo liet het persoonlijk gerichte schrijven weten. Bovendien viel uit de brief op te maken dat dikke mensen niet vitaal zouden zijn. Het zouden mensen zonder humor zijn, altijd maar op zoek naar uitvluchten om het eigen dik-zijn te verontschuldigen.

Dat schoot mevrouw Pappzack @ zij bestaat echt @ in het verkeerde keelgat. Ze protesteerde bij de Reclame Code Commissie. Zo wenste zij niet benaderd te worden en zeker niet ongevraagd.

De zaak kwam voor en de wijze heren van de commissie stelden haar volledig in het gelijk. De tekst van de `directe brief' werd in strijd bevonden met de eisen van goede smaak en redelijk fatsoen. Bovendien, zo oordeelde de commissie, veronderstelde de afzender een niet aangetoond gewichtsprobleem en werden de klaagster enkele niet zo fraaie karaktertrekjes aangewreven waarvan zij zelf niet op de hoogte was. De brief moest ingetrokken worden. Maar inmiddels was het leed geschied. Herhaling werd weliswaar verboden, maar de bevoegdheden van de commissie zijn beperkt. Voor een eventuele schadevergoeding moest mevrouw Pappzack bij de burgerrechter zijn.

Dit is een wel heel curieus voorbeeld van een buitengewoon ongelukkige reclamecampagne, die uitmondde in rechtstreekse beledigingen aan het adres van de aangesprokene, waartegen terecht bezwaar gemaakt werd. In veel gevallen is het gelijk van de aangeschrevene minder gemakkelijk aan te tonen.

Er is een antwoordnummer in Amsterdam (666, 1000 TL Amsterdam) van een bedrijf dat adressen voor dit soort `direct mailings' verstrekt. Daar kan iedereen zijn naam laten verwijderen uit adressenbestanden voor commerciële doeleinden.

Voor mijn naam is ook wel eens een K geschreven, maar dat is voor mevrouw Pappzack natuurlijk een schrale troost...

`Doendenken Marcel Lemmens - docent Rijkshogeschool, Opleiding Tolk-Vertaler, Maastricht

Velen ergeren zich aan het veelvuldig gebruik van het hulpwerkwoord doen, maar misschien niet altijd terecht. In sommige gevallen is het gebruik van doen heel nuttig. In dit artikel zal de heer Lemmens een mogelijke verklaring geven voor dit wijdverbreide fenomeen. Bovendien zal hij ingaan op het gebruik van het causatieve hulpwerkwoord (= een werkwoord dat het doen geschieden van een handeling uitdrukt) doen, dat vaak ook tot zeer vreemde zinnen leidt.

In Onze Taal van december 1990 deed Paul Troost uit Wijchen zijn beklag over het toenemend gebruik van doen. Hij geeft twee voorbeelden, één met het zelfstandig werkwoord doen (`Doe mij maar twee pils') en één met het hulpwerkwoord doen (`Doe jij even de naam van die man opschrijven'), een onderscheid dat overigens niet expliciet wordt gemaakt. In dit artikel zal ik ingaan op twee vormen van doen -gebruik: het `aandachttrekkende' hulpwerkwoord doen aan het begin van een zin en het hulpwerkwoord doen in de betekenis `laten'.

AANDACHTTREKKEND DOEN De volgende zinnen zullen in de hitte van een gesprek vaak nauwelijks opvallen:

1 Doe jij dat even intypen. 2 Doe jij dit even verzorgen.

Er zijn misschien twee verklaringen voor dit volgens de grammatica's verkeerde gebruik van doen . Ten eerste is er de mogelijke invloed van het Engelse hulpwerkwoord do . Leuk gevonden, maar (a) in de twee bovenstaande zinnen wordt ook in het Engels geen do gebruikt (tenzij voor extra nadruk: `Do type this in, John!'), en (b) veel mensen die helemaal geen Engels spreken, maken ook regelmatig gebruik van de constructie.

Een tweede mogelijkheid is dat doen (vooral in gesproken Nederlands) aan het begin van een gebiedende zin fungeert als een soort aandachtstrekker; het zorgt ervoor dat iemand echt naar je luistert op het moment dat je het belangrijkste woord uitspreekt (in onze voorbeelden intypen en verzorgen ). Als iemand tegen je zou zeggen `Verzorg jij dit even' en je bent met je gedachten nog niet helemaal bij de spreker, dan is de opdracht gemakkelijk mis te verstaan als bijvoorbeeld `Bezorg jij dit even'.

Minder functioneel lijkt me het gebruik van doen in de volgende gesproken zinnen:

3 Ik doe me eige voorbereiden door het rijden van criteriums. (Cyclecrosser Van Bakel in Sportstudio, 21-11-88)

4 We deden onze eigen flessen vullen. (Ed Nijpels in Klassewerk, 17-9-88)

5 Als je één gulden hebt, doe je er eenvijftig uitgeven. (Een gokverslaafde in Brandpunt, 23-3-90)

6 Ik vond het fijn dat mensen daar geld voor betalen deden. (Rondom Tien, 15-10-88)

Al kunnen we voor 3 en 4 nog een soortgelijke verklaring geven als voor 1 en 2, en al staat in 5 doe in ieder geval nog aan het begin van de zin, in 6 heeft het gebruik van doen geen enkel nut. Er is in deze zin helemaal geen sprake meer van het naar achteren plaatsen van het hoofdwerkwoord.

1 tot en met 6 zijn allemaal voorbeelden van gesproken taal. Voor sommigen is het echter ook al mogelijk een dergelijke constructie in geschreven Nederlands te gebruiken. In De Geulbode (een weekblad voor de gemeente Meerssen) van oktober 1990 stond de volgende mini-advertentie:

7 Tuinaanleg, (...), terraswerk en ook doen wij apart frezen. DOEN = LATEN

Een vorm van doen waarover Paul Troost niets zegt, is die in de betekenis van `laten'. De Algemene Nederlandse Spraakkunst (blz. 565) schrijft hierover het volgende:

``De betekenis van de causatieve werkwoorden doen en laten is `maken dat', `veroorzaken', `brengen tot'. In de standaardtaal is laten doorgaans het gewone woord; doen komt voor in schrijftaal, in regionaal taalgebruik en in (min of meer) vaste uitdrukkingen.''

Twee voorbeelden die de ANS geeft, zijn

- Hij deed ons zijn macht gevoelen. (schrijftaal) - Je doet me schrikken. (regionaal)

Vaste uitdrukkingen die worden genoemd, zijn doen denken aan, van zich doen spreken, doen beseffen en doen toekomen.

Nu blijkt dat deze vorm van doen niet beperkt blijft tot schrijftaal of regionaal gebruik. Uit de volgende voorbeelden kan men opmaken dat het causatieve hulpwerkwoord doen ook in niet-regionaal, gesproken Nederlands voorkomt:

8 (...) die hem veruit de snelste doet zijn. (Heinze Bakker, 29-1-89)

9 (...) zoals u mij wilt doen zeggen. (Mr. Castelijns in Sportstudio, 21-11-88)

10 (...) één van de langste games (...) die de winst doet belanden bij de Zweden. (Heinze Bakker in Studio Sport, 17-12-88)

11 We zullen een groot deel [van het programma] in het teken doen staan van de Sovjet-Unie. (Pieter de Vink in NOS-Laat, 20-12-90)

Als men 8 tot en met 11 vreemde zinnen vindt, dan zijn de volgende wellicht nog vreemder:

12 (...) een sprint die [de Belgische wielrenner] Museeuw net te kort doet komen. (Mart Smeets in Studio Sport, 2-3-91)

13 (...) dit heeft bij mij het effect minder te doen slapen. (bron onbekend)

14 (...) dit heeft de hoop doen verliezen. (Verslaggever Charles Mustert over de Golfoorlog, 17-01-91)

Zou het misschien zo zijn dat sommige mensen, en sportverslaggevers in het bijzonder, graag `duur' willen klinken door een vorm te gebruiken die geassocieerd wordt met schrijftaal? Als dat zo is, dan heeft verslaggeefster Hetty Lubberding in een reportage over de Golfoorlog een `dure' fout gemaakt:

15 (...) omdat ze dit willen laten doen voorkomen.

Doen voorkomen zou wel als een soort vaste uitdrukking gezien kunnen worden, maar de toevoeging van laten gaat toch te ver.

Vaste uitdrukkingen als doen denken aan, etc. komen betrekkelijk vaak voor. Behalve de combinaties die de ANS geeft, zijn er nog enkele andere, waarvan het soms moeilijk te bepalen is of ze wel of niet acceptabel zijn. Men kan zich afvragen of het gebruik van doen ontstaan in de volgende drie voorbeelden nog aanvaardbaar is.

16 Dit om geen misverstanden te doen ontstaan. (Jos Brink in Wedden Dat, 23-1-89)

17 Post is per slot van rekening de man geweest die de kopgroep heeft doen ontstaan. (Sportjournaal, 15-2-91)

18 (...) nadat de openbare aanklager Roy Amlot had laten weten dat nieuw bewijsmateriaal grote twijfel had doen ontstaan aan de eerlijkheid van enkele politieagenten uit Surrey. (De Volkskrant, 20-10-89)

Sommige mensen verdraaien bepaalde uitdrukkingen, zoals prof. Van der Ploeg, hoogleraar economie aan de KUB in Tilburg, die doen vermoeden in zijn achterhoofd moet hebben gehad toen hij zei:

19 (...) het vermoeden doet gewoon rijzen dat men niet wil. (18-10-89)

Voormalig Oranjespeler Frank Rijkaard bedoelde waarschijnlijk `meer dan menigeen vermoedde', toen hij zei:

20 ...meer dan menigeen heeft doen vermoeden. (27-3-88)

En in een fragment van het Polygoonjournaal tijdens het programma Jongbloed & Joosten van 22 september 1989 werd gezegd:

21 Niets doet meer herinneren aan (...)

Doen denken is mogelijk, maar geldt dat ook voor doen herinneren?

INFORMEEL GESCHREVEN

Behalve in het gesproken Nederlands komt doen in de betekenis van `laten' ook vrij vaak voor in geschreven teksten die niet erg formeel zijn:

22 Zo is er onder leiding van Waltraud Scheikhardt aan de Universiteit van Stuttgart een project opgezet dat ervoor moet zorgen dat een gewone onderwijzer zijn lesmateriaal automatisch kan doen aanbieden in braille. (uit Taal, Tekst, Computer (1984:82))

23 Zelfs Bissetts pogingen om dit verhaal te ontkrachten waren ontoereikend, maar zij slaagde er wel in het meisje in tranen te doen uitbreken. (De Quincunx (1990:36))

24 Ik dacht dat ze al je dromen in vervulling zou doen gaan. (uit een Nederlandse vertaling van Sophie's Choice )

Soms leidt dit `gedoe' tot vreemde constructies waarvan men zich kan afvragen of ze wel in de context passen. Vooral in journalistieke teksten lijkt het causatieve hulpwerkwoord doen (te) vaak te worden gebruikt. Is het gebruik van doen in de volgende zinnen acceptabel en nodig? Alle voorbeelden komen uit De Volkskrant.

25 Een plaatje met gruwelijkheden (...) zal de oorlogsstemming in Amerika doen verminderen en het moreel bij de troepen doen zakken, zo leerde de ervaring.

26 Wereldomspannende klimaatveranderingen, die worden veroorzaakt door het broeikas-effect, zouden de komende dertig jaar vele plante- en diersoorten kunnen doen uitsterven.

27 Het onbedwingbare verlangen eindelijk te worden gekroond tot beste tennisser ter wereld doet Boris Becker deze week in de Frankfurter Festhalle een ernstige dijbeenblessure trotseren.

28 Een jaar geleden deden de opstandige Roemenen de televisiekijkers in het Westen een huiveringwekkend mooie kerst beleven.

Het lijkt erop dat we kunnen concluderen dat het hulpwerkwoord `doen' veel vaker voorkomt dan men zou vermoeden. De vorm die het eerst zou kunnen worden afgekeurd (`Doe jij dat even intypen'), wordt misschien wel het vaakst gebruikt. Bovendien heeft het causatieve `doen' een bredere toepassing dan wordt verondersteld in de Nederlandse grammatica's, een toepassing die nogal eens leidt tot dubieuze zinnen.

Drogredenen vormen een alledaags verschijnsel in gesprekken. Ze gedijen vooral als de gemoederen verhit raken, maar treden ook op in koele wetenschappelijke discussies. Hoewel ze veel voorkomen, is het niet altijd gemakkelijk ze te herkennen. F.H. van Eemeren en R. Grootendorst, beiden verbonden aan de vakgroep Taalbeheersing van de Universiteit van Amsterdam, gaan daar de komende tijd verandering in brengen. In een serie artikelen in Onze Taal zullen ze een aantal bekende drogredenen de revue laten passeren. In deze eerste bijdrage geven ze aan hoe moeilijk het is een sluitende omschrijving van het begrip drogreden te geven.

Hoe bedrieglijk zijn drogredenen?

Inleiding op een nieuwe serie

F.H. van Eemeren & R. Grootendorst

De meeste mensen zullen het erover eens zijn dat drogredenen in principe vermeden moeten worden, omdat ze niets oplossen. Toch lijken ze onuitroeibaar. Ze zijn er altijd geweest en misschien zullen ze er ook wel altijd blijven. Toch zou het mooi zijn als hun rol in zakelijk bedoelde discussies een beetje kon worden teruggedrongen, zodat niet onnodig afbreuk wordt gedaan aan de redelijkheid van de gedachtenwisseling. Om dat te kunnen bereiken, moet eerst duidelijk zijn wanneer er precies sprake is van een drogreden en hoe de verschillende soorten drogredenen herkend kunnen worden.

Volgens het woordenboek (Van Dale, Koenen) is een drogreden een `bedrieglijke redenering' of `sofisme'. De toevoeging `bedrieglijk' in de eerste omschrijving maakt duidelijk dat een drogreden niet helemaal in de haak is en geeft tevens aan waarom drogredenen in de praktijk soms zo moeilijk te herkennen zijn. De karakterisering `sofisme' in de tweede omschrijving duidt aan dat het verschijnsel van de drogredenen geen recente ontdekking is, maar al in de klassieke oudheid werd opgemerkt.

ARISTOTELES

Aristoteles is de eerste die zich systematisch met het analyseren van drogredenen heeft beziggehouden. In zijn verhandeling De Sophisticis Elenchis schrijft hij over de wijze waarop ter discussie gestelde standpunten weerlegd werden door de `sofisten'. Deze sofisten waren rondtrekkende leraren die @ tegen betaling @ onderwijs gaven op allerlei gebied en bekendstonden als uitstekende sprekers die over elk willekeurig onderwerp met grote spitsvondigheid konden discussiëren. Omdat ze daarbij geen enkele truc of kunstgreep schuwden, is hun naam (door toedoen van Aristoteles) tot op de dag van vandaag onlosmakelijk verbonden met drogredenen.

De soorten drogredenen die Aristoteles behandelt, dertien in getal, zijn in de een of andere vorm allemaal terug te vinden in eigentijdse leerboeken. Meestal zijn dat inleidingen in de logica. In deze leerboeken is wel een beetje gesleuteld aan de oorspronkelijke lijst van Aristoteles en soms zijn er ook wat nieuwe aan toegevoegd, maar verder is men trouw gebleven aan de klassieke traditie. De opvatting die in deze leerboeken gehuldigd wordt, noemt men wel `standaardbenadering'.

In één opzicht wijkt de standaardbenadering van drogredenen drastisch af van de Aristotelische traditie. Een drogreden wordt niet langer gezien als een incorrecte zet in een debat, maar als een redenering die geldig lijkt maar ongeldig is. Deze definitie echoot na in de woordenboekomschrijving van een drogreden als een `bedrieglijke redenering'.

DEFINITIEPROBLEMEN

Curieus is dat de opvatting van drogredenen veranderd is, terwijl de omschrijvingen van de verschillende soorten drogredenen zonder veel aanpassingen van Aristoteles worden overgenomen. Hoewel sommige drogredenen in feite helemaal niet onder de gebruikte definitie vallen, worden ze vaak besproken alsof dat wél zo is @ zonder dat de auteur dat in de gaten lijkt te hebben. Zo wordt bijvoorbeeld steevast aandacht besteed aan de drogreden van de meervoudige vraag (`many questions'): het stellen van een vraag waarin een of meer andere vragen verborgen zitten. `Sinds wanneer sla je je vrouw niet meer?' is hiervan het geijkte voorbeeld. Wat er met zo'n geval ook mis moge zijn, in elk geval niet dat er sprake is van een redenering die in formeel-logische zin ongeldig is. Een vraag is nu eenmaal geen redenering, laat staan een ongeldige redenering.

Er kleven nog meer bezwaren aan de standaardbenadering van drogredenen. Eigenlijk is de aanduiding `benadering' al te veel eer. In feite houdt de wijze waarop de drogredenen worden behandeld niet veel meer in dan dat er een willekeurig aandoende opsomming wordt gegeven van gevallen waarin sprake is van een drogreden, zonder dat duidelijk wordt toegelicht waarom. Die drogredenen worden dan van een @ bij voorkeur Latijns @ etiket voorzien, er wordt een weinig informatieve definitie gegeven, een zelfbedacht onrealistisch voorbeeld verschaft, en er worden uitzonderingssituaties vermeld waarin de betreffende drogreden om veelal onduidelijke redenen opeens geen drogreden meer is.

NIEUWE OPVATTINGEN

De weinig bevredigende toestand waarin de studie van drogredenen aan het begin van de jaren zeventig verkeerde, werd niet alleen veroorzaakt door de rigoureuze breuk met de klassieke traditie, maar ook en vooral door de eenzijdige beperking tot de logische aspecten van het probleem. In plaats van drogredenen in de context te plaatsen van het debat, zoals Aristoteles dat voorstond, worden ze allemaal zonder meer in het keurslijf van de logica geperst. Bij alle drogredenen wordt het probleem gezocht in de formele relatie tussen de premissen en de conclusie van een redenering. Daarmee worden drogredenen van een breed scala aan fouten die de redelijkheid van een discussie kunnen aantasten, gereduceerd tot één type logische redeneerfouten: het zijn allemaal ongeldige redeneringen.

Na 1970 is er een stroom van publikaties op gang gekomen waarin geprobeerd wordt de studie van drogredenen op een betere manier aan te pakken. Soms werd de in de standaardbenadering ingeslagen logische weg voortgezet door meer geavanceerde logische systemen te gebruiken bij het analyseren van hardnekkige probleemgevallen. In andere gevallen werd naar een meer radicale oplossing gestreefd door drogredenen weer consequent in de context van een debat of kritische discussie te plaatsen. Een voorbeeld van deze laatste aanpak is de `pragma-dialectische' benadering (`pragma' verwijst naar pragmatisch, waarmee duidelijk gemaakt wordt dat in deze benadering zowel het taalgebruik als de context wordt betrokken; met de term `dialectisch' wordt aangesloten bij de Aristotelische traditie). In deze benadering worden drogredenen opgevat als overtredingen van discussieregels voor het op redelijke wijze oplossen van verschillen van mening.

Overtreding van de regels voor een kritische discussie houdt in dat een redelijke oplossing van een meningsverschil op de een of andere manier bemoeilijkt of geblokkeerd wordt. Zo'n overtreding hoeft niet alleen betrekking te hebben op de logische aspecten van de redeneringen die in de discussie gebruikt worden. De discussieregels bestrijken alle fasen die in de discussie doorlopen moeten worden, en in elk van deze fasen kunnen drogredenen voorkomen. Het moet onder meer duidelijk zijn wat precies het verschil van mening is, wie welke positie inneemt, hoe de bewijslast verdeeld is, enzovoort.

SUGGESTIEVE FORMULERINGEN

Drogredenen zitten meestal verborgen in bedekte termen, vage bewoordingen en suggestieve of insinuerende formuleringen. Het herkennen van drogredenen vereist in de regel een systematische analyse van het taalgebruik in de discussie, met al zijn implicietheid, indirectheid en onduidelijkheid. Daarom worden drogredenen in de pragma-dialectische benadering opgevat als een taalgebruiksprobleem dat afbreuk doet aan de redelijkheid van de communicatie.

Omdat het taalgebruik in gewone discussies altijd tot op zekere hoogte impliciet en indirect is, bestaat het gevaar dat iemand wat al te snel van een overtreding van een discussieregel en dus van een drogreden wordt beschuldigd. Drogredenen blijven nu eenmaal hun bedrieglijke karakter behouden. Echte overtredingen van discussieregels moeten daarom goed onderscheiden worden van schijnbare overtredingen. Iemand ten onrechte een drogreden toeschrijven, draagt net zomin bij tot het oplossen van een verschil van mening als zich zelf schuldig maken aan een drogreden.

PERSOONLIJKE AANVAL

Een bekende drogreden waarbij de echte overtredingen regelmatig worden verward met schijnbare, is het argumentum ad hominem : een aanval op de persoon van de tegenpartij. Als bijvoorbeeld bij een meningsverschil over buitenlandse politiek @ iets wat niets met iemands levensstijl te maken heeft @ wordt aangevoerd dat de levenswandel van de spreker dubieus is, vormt dit geen goede reden om zijn argumenten niet meer serieus te nemen. In dat geval hebben we te maken met een echt argumentum ad hominem . Maar als de levensstijl van de tegenpartij ter discussie staat, is er natuurlijk niets verkeerd aan het naar voren brengen van ongunstige feiten daaromtrent, ook al zijn ze nog zo negatief en persoonlijk. Roepen dat de tegenpartij zich aan een drogreden schuldig maakt, is in zulke gevallen misschien wel erg verleidelijk, maar zo'n reactie vertroebelt de discussie en is daarom misplaatst.

OPROEP

In de bijdragen die wij in de komende maanden voor Onze Taal over drogredenen zullen schrijven, gaan we uitvoerig in op echte en vermeende drogredenen. De meeste bekende en populaire drogredenen zullen daarbij de revue passeren: intimidatie, misbruik maken van autoriteit, ontduiken van de bewijslast, oprichten van een stroman, onjuiste vergelijking, verwarren van voldoende en noodzakelijke voorwaarden, het hellend vlak, overhaaste generalisatie, enzovoort.

We zullen elke drogreden illustreren met levensechte voorbeelden uit de praktijk: uitspraken van politici, stukjes uit de krant, enzovoort. Uiteraard houden we ons aanbevolen voor voorbeelden die onze lezers zelf zijn tegengekomen. Als u deze aan de redactie toestuurt, zullen we er in een later stadium op terugkomen.

WETENSCHAPSJOURNALISTIEK

Journalisten worden steeds vaker geconfronteerd met wetenschappelijke onderwerpen als aids, nucleaire straling, DNA-onderzoek en milieuverontreiniging. Om daar zinnig over te kunnen schrijven, is enige kennis van die onderwerpen onontbeerlijk. In Wetenschap in het nieuws geeft Piet Hagen achtergronden bij dit soort wetenschappelijke onderwerpen. Hij besteedt aandacht aan de geschiedenis van de wetenschap, aan wetenschappelijke methoden, basisbegrippen en recente ontwikkelingen in de wetenschap. Daarnaast gaat hij uitvoerig in op journalistieke technieken om wetenschappelijk nieuws te verslaan en te analyseren.

Wetenschap in het nieuws wordt uitgegeven door Wolters-Noordhoff en kost f 42,50. ISBN 90 01 36560 4

WOORDENBOEKSPEL

Het woordenboekspel lijkt zo eenvoudig, maar wie het weleens heeft gespeeld, kent ongetwijfeld de problemen die kunnen ontstaan wanneer elke deelnemer zijn eigen spelregels blijkt te hanteren. Met het doel dergelijke onenigheid weg te nemen en het spelplezier te vergroten, besloot Aldert Walrecht tot de samenstelling van Woordenboekspel . Behalve de regels en de puntentelling bevat dit boek talloze onbekende, moeilijke en grappige woorden waarmee het spel kan worden gespeeld. Woordenboekspel is verschenen bij Kwadraat en kost f 22,50. ISBN 90 6481 151 2

VOORLICHTING

In Die achterban van u geeft W.F. Geradts communicatieadviezen voor medewerkers van ondernemingsraden. Hij bespreekt problemen die veel ondernemingsraden hebben met de informatieverstrekking aan directies en werknemers, geeft aanwijzingen voor het vermijden van onleesbaar vakjargon en bespreekt technieken voor het optimaliseren van de communicatie. Geradts houdt een warm pleidooi voor het zonder omhaal en in eenvoudig Nederlands uitdrukken van wensen en standpunten. Het boekje is bestemd voor iedereen die belang heeft bij het beter functioneren van ondernemingsraden en verwante bedrijfsorganen.

Die achterban van u. Een bondige handleiding voor de communicatie van ondernemingsraden en verwante organen is verschenen bij uitgeverij Coutinho en kost f 18,50/Bfr. 370. ISBN 90 6283 843 X

TAALVAARDIGHEIDSWIJZERS

Uitgeverij Auctor bracht dit jaar een vijftal handzame boekjes uit waarin aandacht wordt besteed aan praktische taalvaardigheden. Eerder kondigden wij al de Sollicitatiewijzer aan; onlangs verschenen vier nieuwe `wijzers'.

In de Rapportenwijzer bespreekt H.J. Boef de doelstellingen van verschillende soorten rapporten, het indelen van rapporten, en het afwerken van rapporten. In de Vergaderwijzer gaat C. Bakker-Ringeling in op verschillende facetten van het houden van en deelnemen aan vergaderingen. In de Notuleerwijzer geeft dezelfde auteur aanwijzingen voor het opstellen van notulen. Ze gaat in op het voorbereiden van een notuleertaak, het maken van de notulen en het afwerken ervan. Bovendien bespreekt ze enkele taalkwesties.

De Brievenwijzer van J.W. Niesing is een eenvoudige handleiding voor brievenschrijvers, die aandacht besteedt aan briefmodellen, soorten brieven en het indelen van een brief. De `wijzers' van uitgeverij Auctor tellen alle zo'n 130 pagina's en kosten elk f 24,50.

ISBN 90 71844 44 7 ( Rapportenwijzer ), 90 71844 43 9 ( Vergaderwijzer ), 90 71844 45 5 ( Notuleerwijzer ), 90 71844 46 3 ( Brievenwijzer ).

NEDERLANDS ALS TWEEDE TAAL

In de reeks `Toegepaste Taalwetenschap in Artikelen' verscheen onlangs nummer 38. Deze bundel bevat veertien artikelen over het thema Nederlands als tweede taal. De vier delen waaruit het boek bestaat, zijn: `het basisonderwijs', `het voortgezet onderwijs', `de basiseducatie' en `hoger opgeleide volwassenen'. In elk deel wordt ingegaan op de stand van zaken binnen de betreffende onderwijssectie, leermiddelen, onderzoek, scholing, en tweetaligheid en onderwijs.

Nederlands als tweede taal is verschenen bij VU Uitgeverij Amsterdam en kost f 28,50/Bfr. 570. ISBN 90 5383 030 8

OUDE GRAMMATICA'S

In Achtergronden van de oudste Nederlandse grammatica's wordt nagegaan welk grammaticaal model als voorbeeld heeft gediend voor de grammatica van het Nederlands, hoe dit voorbeeld is beïnvloed door de klassieke Latijnse schoolgrammatica en welke moeilijkheden men bij de navolging ervan ontmoette. De nadruk ligt op de geschiedenis van de Latijnse (school)grammatica. Deze bleef ook na het ontstaan van de volkstalige grammatica een onuitwisbare invloed uitoefenen.

Achtergronden van de oudste Nederlandse grammatica's van Els Ruijsendael is verschenen bij VU Uitgeverij Amsterdam en kost f 75,-/Bfr. 1500. ISBN 90 5383 032 4

STUDENTENWOORDENBOEK

Aan de hand van woordenlijsten van informanten uit alle universiteitssteden en van een aantal HBO-opleidingen, stelden Albert Gillissen en Paul Olden Het eerste Nederlandse studentenwoordenboek samen. Het boek is een inventarisatie van het `Nationaal Studentikoos', de taal die volgens de auteurs door studenten wordt gebezigd.

Het eerste Nederlandse studentenwoordenboek is verschenen bij Novella en kost f 17,90/Bfr. 355. ISBN 90 6086 072 9

SCHRIJVEN VOOR NIKS

Elke branche kent tegenwoordig een speciale schrijfhandleiding waarin wordt ingegaan op de specifieke problemen die men in een bepaalde sector met schrijven heeft. In Schrijfwerk. Een handleiding voor de non-profitsector geven Marianne van den Boomen en Jos van der Lans niet alleen algemene wetenswaardigheden over het schrijfproces, de tekststructuur, stijl en het schrijven met een tekstverwerker, maar bespreken zij ook de eisen die worden gesteld aan teksten die in de non-profitsector worden geschreven. Zij geven aanwijzingen voor het schrijven van beleidsnota's en jaarverslagen, rapporten en brochures, folders, affiches en tijdschriftartikelen. Bovendien wordt ingegaan op het voorbereiden van drukwerk en het benaderen van de pers.

Schrijfwerk. Handleiding voor de non-profitsector is verschenen bij Bohn Stafleu Van Loghum en kost f 35,-. ISBN 90 313 1200 2

NEDERLANDS VAN NU

Het september/oktobernummer (nr. 5 1991) van Nederlands van Nu, het tweemaandelijks tijdschrift van de Vereniging Algemeen Nederlands, is voor een groot deel gewijd aan de toespraken die werden gehouden bij de toekenning van De Orde van de Vlaamse Leeuw aan Willy Penninckx. Hij ontving deze hoge onderscheiding als erkenning voor zijn inzet voor de Nederlandse taal en cultuur in België.

In `Vragen van lezers' komt de constructie `politici zijn (net) zo slim als vossen/een vos' aan bod en het woord aanschuiven voor `in de file staan'. De rubriek `Boekbesprekingen' geeft uitgebreid aandacht aan het nieuwe Etymologische woordenboek van De Vries/De Tollenaere en aan het boek Dag in dag uit van woord tot woord , waarin W. Smedts Vlaamse fouten tegen het standaard-Nederlands de revue laat passeren.

Een abonnement op Nederlands van Nu kost Bfr. 550/f 30,- en is te verkrijgen bij de Vereniging Algemeen Nederlands, Koningsstraat 192 bus 19, B 1000 Brussel. Betaling vanuit Nederland via girorekening 3992897 t.n.v. VAN, Brussel.

Van malapropisme tot erger Drs. Frank Okker - Leiden

In het tentamen Nederlands van de Hogeschool voor Economische Studies (HEAO) in Amsterdam hebben we dit jaar bij het onderdeel `stijl' onder meer enkele malapropismen uit Onze Taal opgenomen. Het ging om de zinnen:

- Je moet je niet met een kluitje uit het veld laten slaan. - Ik wil mijn schoonmoeder niet tegen mijn harnas injagen. - Piet is de drijvende motor achter dit initiatief.

De verbetering van deze zinnen leidde tot onvermoede resultaten. Een overzicht van de verrassendste bedenksels:

- Je moet je niet met een knuppel uit het veld laten slaan. - Je moet je niet uit het veld laten slaan door een kluitje. - Je moet je niet met een rietje het veld in laten sturen. - Je moet je niet met een hap uit het veld laten sturen. - Je moet je niet met een kluitje wassen. - Je bent tegen een kluitje gewassen. - Je moet niet voor een kluitje uit het veld te slaan zijn. - Je moet je niet in je hemd uit het veld laten slaan. - Je moet je niet in het riet laten gooien. - Je moet niet met een kluitje spelen. - Je moet je niet met een kluitje naar het was laten lopen.

- Ik wil mijn schoonmoeder niet in mijn harnas jagen. - Ik wil mijn schoonmoeder niet tegen mijn harnas aanjagen.

- Piet is de drijvende boot achter dit initiatief. - Piet is de witte motor... - Piet loopt als een motor... - Piet is de drijvende zeilboot...

Lotgevallen van een stadsdialect: het Nimweegs Roeland van Hout - docent Letterenfaculteit, KU Brabant

De sociolinguïstiek, de tak van de taalkunde die zich bezighoudt met de relatie tussen taal en sociale factoren, richt zich op de vraag naar het hoe en waarom van taalverschillen. De variatie in taal en taalgebruik in de moderne stedelijke taalgemeenschappen vormt daarbij een belangrijk onderzoeksthema. Er zijn minstens twee redenen te geven voor deze speciale belangstelling voor stadsdialecten. Ten eerste lopen de steden voorop bij taalveranderingen. Ten tweede genieten stadsdialecten over het algemeen weinig openlijk prestige. Dat laatste geldt zeker voor het Nijmeegse dialect. Desondanks laat onderzoek zien hoeveel taalvariatie er bestaat in steden. Hoe is de tegenstelling tussen een negatieve waardering voor en een levendig spectrum van taalvariatie te rijmen?

`TAAL VAN HET PLEBS'

De Nederlandse standaardtaal heeft een sterke greep gekregen op de tradionele dialecten. Ook in Nijmegen zijn veel oorspronkelijke dialectvormen verdwenen. Een bekend taalverschijnsel uit de zuide lijke dialecten is het voornaamwoord gij/ge . Dit voornaamwoord is daar nog volop in gebruik, zeker ook in de omgeving van Nijmegen, maar in het taalgebruik van de hedendaagse Nijmegenaar komt het in het geheel niet voor. Uit oude bronnen blijkt dat dit voornaamwoord zo ongeveer aan het begin van deze eeuw plotseling uit het Nijmeegs is verdwenen. Is deze verdwijning een voorteken voor de ondergang van het Nijmeegse dialect?

Het Nijmeegse dialect staat zeer laag aangeschreven. Onderzoeksgegevens leveren een uitgesproken negatief beeld. Dat blijkt onder meer uit de antwoorden op de tamelijk neutrale vraag aan 143 autochtone Nijmegenaren: `Wat voor mensen spreken het dialect van Nijmegen?' In hoge mate werden de antwoorden gegeven in sterk afkeurende bewoordingen: het zou gaan om `a-socialen, het ordinaire volk, de achterbuurt, het platte volk, het plebs'.

Maar hoe spreken die 143 autochtone Nijmegenaren nu zelf? Hun taal gebruik is onderzocht op onder meer uitspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van ui, ij, aa, en het weglaten van de slot-t in woorden als kast en vannacht), klankwisselingen (bijvoorbeeld huus versus huis, heuren versus horen) en kenmerken die de woordvorming betreffen (bijvoorbeeld het gebruik van de uitgang -ke als verkleinvorm). De gegevens verkreeg men uit analyses van (relatief) spontane spraak in interviews. Het ging erom of, en zo ja in welke mate, bepaalde taal- en of dialectkenmerken in het taalgebruik van geboren en getogen Nijmegenaren aanwezig waren.

UITSPRAAK HARDNEKKIG Ik behandel twee aspecten van de resultaten van dit onderzoek: - de verhouding tussen (traditioneel) dialect en standaardtaal;

- het ontstaan van varianten die noch tot het dialect noch tot de standaardtaal behoren, en meestal met de term substandaard aangeduid worden.

Verdwijnen de dialecten? Voor sommigen lijdt het antwoord geen twijfel. De nationale socioloog Abram de Swaan constateert in zijn boek Zorg en de staat dat al met al de regionale taalverscheidenheid in Nederland zonder veel conflict geleidelijk verdwenen is (De Swaan 1989:86). Volgens De Swaan bepalen de moderne massamedia de nationale norm voor het gesproken Nederlands.

Op het eerste gezicht heeft De Swaan gelijk. Het onderzoek in Nijmegen toont aan dat veel oorspronkelijke dialectverschijnselen nog maar zelden voorkomen. Aan de andere kant blijken verscheidene dialectkenmerken nog steeds nadrukkelijk aanwezig, bijvoorbeeld de gekleurde uitspraak van de aa en de uitspraak van de ui en de ij, die lijkt op de bekende Haagse uitspraak van het `broodje ei met ui'.

De hardnekkigste verschijnselen betreffen vooral klankverschijnselen. Het voortbestaan daarvan wijst erop dat het verschil tussen dialect en standaardtaal voor een belangrijk deel is teruggebracht tot het niveau van uitspraakkenmerken. Deze overgebleven kenmerken parasiteren als het ware op de voedingsbodem van de standaardtaal: ze kunnen slechts voortbestaan omdat ze minimaal verschillen van de standaardtaal.

SOCIALE VERSCHILLEN

De systematiek in het gebruik van dialectkenmerken wijst echter in de richting van een meer symbiotische verhouding: het gebruik blijkt een patroon te vormen. Ten eerste blijken de Nijmegenaren tamelijk consistent in hun taalgedrag: een gekleurde uitspraak van aa hangt bijvoorbeeld samen met een bijna Haagse uitspraak van de ei - en ui -klank. De technische term voor dit verschijnsel is covariatie .

Ten tweede is het taalgebruik van Nijmegenaren te ordenen op een regelmatig verlopend taalvariatiespectrum dat verloopt van meer dialect naar meer standaardtaal. En ten slotte hangt de positie van een spreker op dat variatiespectrum samen met diens sociaal-demografische kenmerken: oudere Nijmegenaren hebben in hun spraak meer dialectkenmerken dan de jongere, de lagere beroepsgroepen spreken meer Nijmeegs dan de hogere, en jongens spreken meer dialect dan meisjes.

Er is een duidelijke relatie tussen leeftijd en dialect. Jongeren gebruiken minder vormen uit het dialect. De factor leeftijd staat niet op zichzelf: jongere generaties zijn bijvoorbeeld gemiddeld aanzienlijk hoger geschoold dan oudere generaties. Een nadere analyse van de scholingsgraad van de Nijmeegse leeftijdsgroepen bracht aan het licht dat de verschillen in taalgebruik tussen die groepen verklaard kunnen worden door het verschil in scholingsgraad. Dat betekent ook dat, ondanks de algemene teruggang van het dialect, de sociale taalverschillen in de jongere generaties blijven voortbestaan, al zijn ze in taalkundige zin minder uitgesproken.

BEHOEFTE AAN ONDERSCHEID

Waarom zijn taalvariatiepatronen nu zo weerbarstig en hoe komen taalveranderingen tot stand? Het antwoord hangt samen met een tweede variatiepatroon dat in Nijmegen is aangetroffen. Naast de dialectvormen blijken in Nijmegen de substandaardvormen een eigen patroon te vormen. Het gaat bijvoorbeeld om hun als onderwerp (`Hun doen dat niet') en de stemloze uitspraak van v en z als f en s, die in het Nijmeegs ook als oorspronkelijk dialectverschijnsel voorkomt. Beide voorbeelden zijn overbekend uit het Nederlands en ze doen heel wat stof opwaaien in verband met de Nederlandse standaardtaalnorm.

Hoe zijn deze vormen uit de substandaardtaal verspreid over de sociale categorieën? Het gebruik ervan blijkt vaker voor te komen bij lagere beroepsgroepen, bij jongeren en bij vrouwen. Een dergelijk patroon is typisch voor zogenaamde innovatieve taalveranderingen. Hoe kan een bepaald taalverschijnsel zich handhaven en hoe kan een innovatieve taalverandering zich doorzetten terwijl er zoveel weerstand aanwezig is? Wat bezielt de taalgebruiker?

Taalverschillen en taalvernieuwingen zijn verbonden met de sociale tegenstellingen van de grote stad; tegen de aanpassingsgolf van de standaardtaal van bovenaf ontwikkelen zich taalvernieuwingen in de vorm van een soort anti-taal van onderaf, ook in Nijmegen. In die vernieuwingen kunnen kenmerken van het lokale dialect een dankbare voedingsbodem vormen voor een symbiose met veranderingsprocessen in de standaardtaal. In taalgebruik gelden niet alleen de algemene normen van de standaardtaal en de waarden die daaraan toegekend worden. De taalgebruiker wordt ook bezield door behoeften, waarden en normen verbonden met zijn directe sociale omgeving. Het zijn deze verschillen in sociale en communicatieve netwerken die taalvariatie in stand houden en soms zelfs stimuleren.

Roeland van Hout, De structuur van taalvariatie. Een sociolinguistisch onderzoek naar het stadsdialect van Nijmegen. Proefschrift KU Nijmegen. Verschenen bij Foris Publications, Dordrecht, 1989, 318 blz. ISBN 90 6765 410 8

`BETEKENISLOZE' BIJWOORDEN EVENGOED IN ANDERE TALEN Alexis Cavendisch - Amsterdam

In het septembernummer van Onze Taal wordt voor de lezer door de heer Aniba uit de doeken gedaan hoezeer hij bij het doceren worstelt met `betekenisloze' bijwoorden. Dat komt mij merkwaardig voor, omdat in elke taal dergelijke woorden en uitdrukkingen worden gebruikt. Als tweetalig opgevoed Nederlander (mijn vader was Brit, mijn moeder is Nederlandse) lijkt mij of zo heel eenvoudig op één rij te zetten met or something, dat overigens aan de andere kant van Het Kanaal evenzeer wordt verketterd door puristen. Voor nog, zoals Aniba het gebruikt, gaat iets soortgelijks op. Het Franse encore biedt dezelfde mogelijkheden en moeilijkheden. Natuurlijk is niet voor elk `betekenisloos' bijwoord een equivalent te vinden in elke taal. Maar omdat `betekenisloze' bijwoorden overal opduiken, is hun functie (zo al aanwezig) wel uit te leggen - tamelijk gemakkelijk zelfs, leert mijn ervaring.

ACTIE VOOR GOED TAALGEBRUIK

A.C. Spoel - Etten-Leur

In het voetspoor van de heer P. Werneri (zie zijn reactie in Onze Taal nummer 5) kwam ik tot dezelfde conclusie: individuele actie voor juist taalgebruik kan wel degelijk iets opleveren.

De administrateur van een weekblad zond mij een akseptgiro en bood mij zijn exkuus aan voor deze herinnering wegens mijn late betaling. Een telefoontje mijnerzijds met de uitleg van de onjuistheid in de spelling werd met grote erkentelijkheid ontvangen. Hij stelde voor het `groene boekje' beter te bestuderen om dit soort fouten te voorkomen.

Een tweede voorbeeld. Het onovergankelijk gebruik van het overgankelijke werkwoord wijzigen is vaker regel dan uitzondering. Zo sierde de volgende ingezonden mededeling in tweekleurendruk in formaat 20 x 20 cm de frontpagina van de NRC: DE POSTTARIEVEN WIJZIGEN PER 1 JULI. De PTT beantwoordde mijn brief hierover met de mededeling dat de verantwoordelijke persoon zou worden gezocht en dat een dergelijke fout niet meer zou voorkomen.

BLIKKIE-TRAP

Weia Reinboud - Utrecht

De benaming blikkie-trap komt voor in de op bladzij 11 van het septembernummer afgedrukte test rond het hun/hen-vraagstuk. Het is voor het eerst sinds mijn schooltijd dat ik die benaming tegenkom. Wanneer mensen uit mijn huidige omgeving het spel al kennen, is dat toch zeker niet onder de mij vertrouwde naam. Cees Buddingh' noemt het spel, maar ik weet niet meer waar en hoe (busje trappen of blikje schoppen?). En tijdens mijn vakantie in 1961 in Dinther, zuidoostelijk van Den Bosch, bleek het zo volkomen anders klinkende busschuppertje een ons bekend spel aan te duiden. Zij waren nog met het uitspreken van dat lange woord bezig toen wij, na ons `Hullevesumse' blikkie-trap, allang aan het spelen waren. Wie weet meer over de benamingen van dit spel?

KANNITVERSTAN INTERNATIONAAL

R. Teeuwen - docent Literatuurwetenschap, RU Utrecht

Drs. K.W. Stachowski vindt (Onze Taal september) Kann nit verstaan een rare titel voor een cursus Nederlands, en ik geef hem geen ongelijk. Ik ken die cursus niet, maar wel een anekdote over het Nederlands in de Duitse en Russische literatuur die de cursusnaam misschien wat cachet geeft.

Vasily Zhukovsky publiceerde in 1831 drie verhalen onder de titel Twee verhalen en nog een. In een daarvan haalt hij een verhaal aan van Johann Peter Hebel over een Duitse handwerksman die in Amsterdam terechtkomt en geen Nederlands kent. Op al zijn vragen krijgt hij hetzelfde antwoord: `Kannitverstan'. De Duitser neemt na een poosje aan dat Kannitverstan de naam is van een persoon, en maakt zich allerlei voorstellingen van die persoon.

De anekdote wordt af en toe geciteerd door Russische taalkundigen, psychologen en literatuurwetenschappers om te illustreren dat, dankzij de activiteit van de luisteraar, taaluitingen (hoe onbegrijpelijk ook) altijd iets betekenen. Lev Vygotsky haalt Kannitverstan erbij in een artikel in Psikhologija i Marksizm, ed. K. Kornilov (Moskou-Leningrad: GIZ, 1925), blz. 179-180, en ik kwam deze landgenoot (voorzien van een explicatieve voetnoot die ik hier heb geparafraseerd) tegen in M.M. Bakhtin, Speech Genres and Other Late Essays (Austin: Univ. of Texas Press, 1986), blz. 112.

VLAMINGEN SPREKEN NEDERLANDS! MOGEN WE ERBIJ?

Jaak Peeters, Lic. - Olen, België

De heer Klaassen maakt in het septembernummer op blz. 17 onderscheid tussen een Vlaams en een Nederlands taalgebied. Ik ben het daar niet mee eens. Er is sprake van één taalgebied zodra het taalgebruik overal hetzelfde wereld- en belevingsbeeld oproept. Welnu: dat is wat Vlaanderen en Nederland betreft het geval. Ook in Vlaanderen is de dikke Van Dale hét woordenboek, en we lezen elkaars boeken, tijdschriften en zelfs kranten.

Natuurlijk zijn er gewestelijke verschillen, ook tussen wat vandaag Vlaanderen en Nederland heet. Moet daaruit het bestaan van twee onderscheiden taalgebieden worden afgeleid? Waarom vormen het Haags (met platte `ij') en het Limburgs (`Mestreech') dan géén onderscheiden taalgebieden?

Op het onderscheid in de spelling kan men evenmin afgaan: dat is niet echt `anders' in Vlaanderen. De spelling is gewoon één grote wanordelijke troep. Orde op zaken is dringend nodig.

Dat er in Vlaanderen een grotere alertheid heerst ten aanzien van het behoud van het eigen taalkundig patrimonium is vanuit het verloop van de Vlaamse geschiedenis niet alleen goed te begrijpen; er is ook niets verkeerds aan! Bij ons leeft wrevel omdat vele Nederlanders vaak tergend wellustig het Engels omarmen. Heeft men zich al eens afgevraagd hoe dergelijk slordig taalgebruik beoordeeld wordt door mensen die voor het behoud van hun taal soms in de meest woordelijke zin hebben moeten vechten?

Het lijkt er echt op dat sommige Noorderlingen het onprettig vinden dat de Vlamingen (die amper drie generaties geleden nog het Frans als cultuurtaal voerden!) besloten hebben de Nederlandse standaardtaal aan te nemen. Ze wekken de indruk dat ze liever knusjes onder elkaar blijven. En als de Vlamingen nou tot de club willen toetreden? Mogen we even?

BEROEPSNAMEN

Gerhard ten Hoopen - Zoetermeer

In het juli/augustusnummer heb ik een oproep gedaan aan de lezers mij te helpen met het uitbreiden van mijn verzameling opmerkelijke beroepsnamen. Je hoopt dan dat er misschien wel een paar leuke en vooral bruikbare reacties op zullen komen.

Het resultaat was méér dan dat: de reacties (mét bewijsplaatsen) waren overweldigend en zeer interessant. Zelfs vanaf vakantieadressen mocht ik kaarten ontvangen met bruikbare voorbeelden. Omdat het ondoenlijk is om alle inzenders persoonlijk te bedanken, wil ik dat gaarne bij dezen doen.

Zoals beloofd doe ik verslag van een aantal leuke inzendingen, waarbij ik wil opmerken dat dit slechts een greep is uit de grote collectie die ik inmiddels heb ontvangen. Het is opvallend dat vooral in de medische beroepen veel opmerkelijke namen voorkomen.

tandartsen: Bruggeman Vullinghs Boorder en Boorsma Auw Bangert uroloog: Plasman cardioloog: Hartman Buoncoro (Palermo, Italië) chirurg: Snijder psychiater: Dolman psycholoog: Ziel fysiotherapeut: Regtop anesthesist: Lagas (door collega's Lachgas genoemd) verloskundige: Oyevaar huisarts: Griep dominee: Vroom kleermaker: Knoop financieel adviseur: Fortuin bouwbedrijf: Bouwhuijsen architect: Rothuizen begrafenisonderneming: Kerkhof

Ten slotte wil ik u deze ook niet onthouden: de heer De Dood, politiefunctionaris, belast met de leiding van de afdeling moordzaken te Amsterdam (inmiddels gepensioneerd).

HEN/HUN: GEZONKEN CULTUURGOED?

Mels J. Meijers - Amsterdam

Als ik het goed vind, is het goed Nederlands. Lach me nu niet uit, want dit is de stelling van onze neerlandici als ik alle artikelen lees over de hen/hun-kwestie in het septembernummer. Nederlands is wat het Nederlandse volk spreekt. Ik ben het volk, ik ben ook het volk, ergo.

Twee generaties geleden was de opvatting anders. Wie, welke volwassene, trok zich iets aan van wat schoolkinderen voor kroms praatten, of mensen zonder educatie, arbeiders, je werkster, al diegenen die nu hun zeggen in plaats van zij? Er is een tijd geweest dat men al dan niet uitsprak dat arbeiders opgevoed moesten worden. Tegenwoordig kun je nog veiliger iets zeggen dat racistisch klinkt. Onze bourgeoiskinderen dragen het liefst kleren met rafels en ingezette stukken, alsof ze de armsten der armen zijn. Luister naar hun erbarmelijk muziek. Is deze verheerlijking van de proletariër, de cultuurarme, niet ook een factor in de kwestie hen/hun? De slapheid van de doorgeprikte, leeggelopen autoriteit. Kennelijk wordt op dit punt een en ander thans weer wat teruggedraaid.

OVER BASISWOORDEN

Drs. H. Speyer - oud-docent VWO en H.O., Amstelveen

In het juli/augustusnummer van Onze Taal wordt vermeld dat in de jaren veertig het Basic English van circa 850 woorden tot stand kwam. Dit geschiedde op verzoek van Churchill, die daarmee de communicatie met de buitenlanders die zich in de oorlogsjaren in Engeland bevonden, wilde verbeteren. Verschillende @ niet van sarcasme gespeende @ `vertalingen' deden onder de kleine Nederlandse gemeenschap in Londen de ronde. Ik noem twee voorbeelden. Hoe wordt de uitdrukking `friendly alien' (toen de gebruikelijke uitdrukking in Londen voor de buitenlandse bondgenoten) in Basic English vertaald? Eenvoudig met `bloody foreigner'. Hoe zeg je in Basic English de Nederlandse uitdrukking `onkruid vergaat niet'? Ook dat is eenvoudig: there will always be an England.

LIJDENDE VORM ALS HULPMIDDEL VOOR DE HUN/HEN -KEUZE

W. Sterenborg - Tilburg

De interessante artikelen over hun en hen in het septembernummer worden toevallig gevolgd door een artikel waarin voldoende kennis van ontleden essentieel wordt genoemd voor grammaticaal inzicht. In het gebrek aan voldoende grammaticale kennis zouden we een verklaring kunnen vinden voor het onvermogen dat veel taalgenoten er blijkbaar van weerhoudt de geldende regels voor het gebruik van hun en hen in praktijk te brengen.

Veelzeggend is dat een taalvirtuoos als Hooft behoefte had aan een functioneel onderscheid, en dat de taalkundige initiator Huydecoper dat zelfde systeem een eeuw later tot norm verhief. Blijkens de Leidraad in het Groene Boekje geldt deze norm nog steeds. Zo die regel voor de hedendaagse taalgebruiker te ingewikkeld zou zijn, mag daaruit de behoefte aan duidelijke uitleg worden opgemaakt. Een grote categorie taalgebruikers hunkert meer naar houvast dan naar toelichting op de aftakeling van een systeem.

Totdat de bestaande regeling officieel vervangen is, moeten we ons houden aan het Groene Boekje ten aanzien van het persoonlijk voornaamwoord derde persoon meervoud dat geen onderwerp is. Dat komt kortweg hierop neer: - gebruik in beschaafde spreektaal ze, tenzij met nadruk; - reserveer hun en hen voor personen; - voor zaak- en diernamen geldt ze;

- gebruik hun altijd als het niet gaat om een lijdend voorwerp en als er geen voorzetsel aan voorafgaat; - kies voor een lijdend voorwerp en na een voorzetsel altijd hen.

Wie twijfelt over het lijdend voorwerp, moet zich herinneren dat dit de eigenschap heeft onderwerp te worden bij omzetting van de zin in de lijdende vorm; bijvoorbeeld:

- We hebben hen gezien. / Zij zijn door ons gezien. - Men waarschuwde hen. / Zij werden gewaarschuwd.

- De overheid belast hen. / Zij worden door de overheid belast.

- Dat bericht onthutste hen. / Zij werden door dat bericht onthutst. - Wie helpt hen? / Door wie worden zij geholpen?

- De oorlog treft hen zwaar. / Zij worden zwaar getroffen door de oorlog.

Kan een zinsdeel in de lijdende vorm geen onderwerp worden, kies dan de vorm hun. (De onderwerpen in de lijdende zinnen zijn vetgedrukt.)

- We vertelden hun alles. / Alles werd hun door ons verteld.

- Zoiets stond men hun niet toe. / Zoiets werd hun niet toegestaan.

- Men beval hun dat na te laten. / Dat na te laten werd hun bevolen.

- We adviseren hun dat ze ermee stoppen. / Dat ze ermee stoppen wordt hun door ons geadviseerd.

Soms wordt een lijdend voorwerp weggelaten. Dat maakt de keuze voor hen/hun er niet eenvoudiger op: Je moet hun schrijven. De afwezigheid van zo'n lijdend voorwerp kan door toevoeging ervan worden aangetoond: Je moet hun een brief schrijven. Heel veel werkwoorden laten absoluut geen lijdend voorwerp toe, zodat de vorm hen daarin onmogelijk is (behalve na een voorzetsel): - Het speet hun. / (Onmogelijk: Zij werden gespeten.) - Dat kwam hun vreemd voor. - Zoiets gebeurt hun zelden. - Het zal hun nog lang heugen. - Die houding past hun niet . - Bevalt hun die opmerking? - Dat wordt hun te gek.

Na een voorzetsel komt alleen hen voor; maar dan moeten we wel weten wat een voorzetsel is. Behalve de algemeen bekende korte woordjes bezit onze taal ook voorzetsels die wat minder frequent optreden, zoals volgens, ondanks, dankzij, jegens, tegenover, enz. - Volgens hen heeft niemand geldzorgen dankzij hen.

Het voorzetsel aan leidt ertoe dat hun verandert in hen: - Overhandig hun dit maar. / Overhandig dit maar aan hen.

ONTLEDEN MOET NAAR DE MIDDELBARE SCHOOL

Margreet van Duinen - ontwikkelingspsychologe, Oldehove

In `Over ontleden en dialect' (blz. 14 van het septembernummer) haalt C. Kostelijk met enthousiasme enige passages aan uit het boek van prof. dr. P.A.M. Seuren, Filosofie van de Taalwetenschappen, en drukt hij zijn ergernis uit over het gebrek aan aandacht voor ontleden in het onderwijs sedert de jaren zestig. Mijn inziens is dit verwijt ten dele gebaseerd op een misverstand, een van de vele misverstanden die er bestaan over ontleden als vak in het onderwijs.

Vroeger werd er in de laatste twee leerjaren van het lager onderwijs veel tijd gestoken in het onderwijs in ontleden. Wie vóór de jaren zestig op de lagere school heeft gezeten, herinnert zich deze lessen als nuttig (zij die het begrepen) of als vreselijk (zij die het niet begrepen @ een overgrote meerderheid). Het rendement van dit onderwijs was laag, want slechts een kleine groep was in staat deze ontleedlessen met vrucht te volgen.

In de jaren zestig groeide op grond van de ideeën van de ontwikkelingspsycholoog Piaget ons inzicht in de ontwikkeling van het logisch denken en het vermogen tot abstraheren. Ik leerde dan ook tijdens mijn universitaire studie (1965-1972) dat het ontleden een vaardigheid is die men efficiënter na het twaalfde levensjaar kan aanleren (zoals men fietsen op een tweewieler ook niet leert voor het vierde levensjaar). Bovendien werd duidelijk dat een groot percentage kinderen ontleden wél kon leren, als men maar laat genoeg begon.

Ontleden verdween grotendeels uit de lagere school, maar dit vak werd niet in zijn geheel en systematisch verschoven naar het algemeen voortgezet onderwijs.

Zo langzamerhand pakken de scholen voor algemeen voortgezet onderwijs hun taak met betrekking tot het ontleedonderwijs eindelijk weer op. Helaas nog steeds met tegenzin en nog steeds met een gevoel van `rechtbreien wat het basisonderwijs aan steken liet vallen'. Wie maakt het voortgezet onderwijs nu eens duidelijk dat ontleedonderwijs thuishoort bij twaalf- tot vijftienjarigen en niet in het basisonderwijs?

De schakelwagen Drs. Anth. J. van Wolferen - Doorn

Er is een verzameling woorden die om een of andere reden luidkeels tot mijn verbeelding spreken. Ik geef drie voorbeelden:

- Ik zou nooit in een schakelwagen willen rijden. - Toen zijn we toch maar naar een textielcamping gegaan.

- Onze boeken zijn nu eenmaal veel volumineuzer dan die in zwartschrift.

Uit bovenstaande zinnen blijkt dat de sprekers niet erg vertrouwd zijn met het gebruik van datgene wat ze met het vetgedrukte woord aanduiden. Immers, de eerste rijdt geen gewone auto, maar een met automatische versnellingsbak; nummer twee bezoekt bij voorkeur geen gewone campings maar naturistenterreinen, en de derde hanteert geen gewone boeken maar gebrailleerde edities.

Alle drie gebruiken ze een bijzonder woord voor datgene wat buiten hun groep het gewone is.

Voor dit soort woorden, die ik wil typeren als `het speciale woord voor het algemene ding', zou ik de term idiocenismen willen voorstellen (idios `speciaal' en koinos `algemeen'; mooi potjeslatijn is meestal Grieks). Mijn definitie luidt: idiocenismen zijn termen die voor een algemeen gangbare zaak worden gebruikt in de groepstaal van een groep waarbinnen deze zaak niet algemeen gangbaar is. Ik geef nog wat voorbeelden, het ene wat sterker dan het andere:

- akoestische gitaar (gewone gitaar, niet elektrisch) - burgerkleding (gewone kleding, geen uniform) - allopatische medicijnen (gewone medicijnen, niet homeopathisch) - analoge horloges (gewone horloges, niet digitaal)

Er moeten er nog veel meer zijn, vooral in allerlei groepstalen die ik niet ken. Ik nodig lezers van Onze Taal dan ook van harte uit om hun bekende gevallen via dit blad aan mij door te geven.

Overigens zou ik het meest gebaat zijn bij een reactie waarin mij fijntjes gewezen wordt op de overbodigheid van deze bijdrage, omdat iemand anders al eens eerder hierover begonnen is. Want dat is mij dan helaas ontgaan.

Waar komt de Taalstraat vandaan? Jan Nijen Twilhaar - taalkundige, Deventer

In nummer 2 van de negende jaargang van het tijdschrift Vooys schrijft de Utrechtse hoogleraar Wim Zonneveld over zijn speurtocht naar straatnamen waarin de achternamen van een viertal oud-collega's voorkomen. In zijn bijdrage verschijnen ook de Barrierstraat, het Klinkerpad, de Klinkerstraat en de Taalstraat, namen die natuurlijk mooi zijn voor taalkundigen. De eerste naam doet hen denken aan het boek Barriers van de bekende Amerikaanse taalkundige Noam Chomsky uit 1986, waarin barriers verwijst naar bepaalde syntactische grenzen. Het zelfstandige naamwoord barrier is ontleend aan het Frans. Barrier blijkt ook in het Brabants `grens' te betekenen, zo lezen we in de bijdrage van Zonneveld. Kijken we onder het lemma barreel `slagboom' in deel 2 van het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), dan vinden we dat het Limburgs de vorm barreer heeft, `waarschijnlijk uit barrière, dat in den vorm barrier in België zeer gewoon is geworden (...)'

TALEN OF BETALEN?

De namen Klinkerpad en Klinkerstraat zal vermoedelijk niemand in verband brengen met vocalen. Het linkerdeel klinker zal wel betrekking hebben op de wijze van bestrating. Maar hoe zit het nu met de Taalstraat, `de enige straat in Vught (...)', zo lezen we bij Zonneveld, `waarvan men tot op heden niet heeft kunnen achterhalen waaraan de naam is ontleend'? We zouden kunnen aannemen dat het linkerdeel taal een werkwoordstam is. In deel 8 van het Middelnederlandsch woordenboek lezen we dat talen in onder meer het Limburgs `betalen' betekent. Verder wordt vermeld dat talen (taalspreken) in het Middelnederlands de betekenis `pleiten' heeft. In het Middelnederlands was een taelman dan ook een advocaat.

Van een archiefmedewerkster van het gemeentehuis in Vught kreeg ik te horen dat er nog twee andere namen voor dezelfde straat uit het archief te voorschijn waren gekomen: Steenweg en Taterstraat. Aan een van haar collega's vroeg ik of er vroeger misschien een tolhuis in de Taalstraat had gestaan, zodat de naam wellicht met `betalen' in verband kon worden gebracht. Of misschien had er in die straat een gerechtsgebouw gestaan, waar ze vroeger taal gesproken, `gepleit' hadden. Geen van beide etymologische suggesties werd met geestdrift begroet.

TATELENDE ONDERGROND

Het onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van de enige nog niet verklaarde straatnaam in Vught leek te zijn vastgelopen. Toch kon de naam Taterstraat misschien een aanknopingspunt bieden. In deel 16 van het WNT lezen we dat het werkwoord tateren onder meer de betekenissen `stotteren', `kwebbelen' en `praten' heeft. Zou de Taalstraat dan een straat zijn waar vroeger (veelvuldig) getaterd werd? Dan was de naam misschien toch nog in verband te brengen met taal. Deze verklaring liet ik al snel varen, omdat er niets mee te beginnen was. In hetzelfde deel van het WNT vinden we echter ook het werkwoord tatelen, dat hetzelfde betekent als tateren. In het postcodeboek kwam ik Tatelaarweg tegen, een straatnaam in Didam. Daarna kreeg ik het volgende boek in handen: A. Tinneveld, Toponymie van Didam. Amsterdam, 1973. Dit werk vermeldt niet alleen de Tatelaarweg, maar ook Tatelaar, Tatelaarsland, Tatelerboom, Tatelaarse Voetpad, namen die de auteur vergezeld laat gaan van een groot aantal oudere benamingen vanaf 1431. Het werkwoord tatelen kan net als tateren ook `wiebelen', `sidderen' betekenen (WNT, deel 16). Tatelen zou volgens Tinneveld dan ook kunnen slaan op de onvaste natte bodem van de Tatelaar, waarover hij op bladzijde 227 opmerkt: `De Hoge en Lage Tatelaar liggen op een tong zeer vochtige gebroken grond die oostwaarts in de zandgrond binnendringt. (...) De grond is te nat voor bouwland en was in 1850 dan ook grasland en elzenhout.' Dit nu brengt mij op de veronderstelling dat het mogelijk is dat de Taterstraat in Vught vroeger een vormvariant Tatelstraat heeft gehad, waar de Taalstraat van is afgeleid. De naam zou dan niets met taal te maken hebben, maar teruggaan op de bodemgesteldheid van de plek waar de desbetreffende straat is aangelegd.

GEVRAAGD: TAAL-NAMEN

Als deze verklaring juist is, moeten we de ontwikkeling van tatel naar taal aannemen. Het boek van Tinneveld biedt echter een mooi alternatief. Op bladzijde 227 wordt ook de variant Legen Tadeler vermeld, een vorm met een d. De oorspronkelijke t is in deze variant blijkbaar stemhebbend geworden tussen twee klinkers in. We zouden voor de Taalstraat dan ook de ontwikkeling tadel>taal kunnen aannemen. In dat geval hebben we te maken met een voorbeeld van samentrekking van -de-, een heel bekend verschijnsel in de geschiedenis van het Nederlands. Het linkerdeel van de taalstraat zou dan dus zowel op tatel als op tadel terug kunnen gaan. Misschien komt in het Vughtse archief ook de naam Tatelstraat of Tadelstraat ooit nog eens boven water.

Waar ik nu benieuwd naar ben, is of er lezers van Onze Taal zijn die straat- of veldnamen kennen waarin taal, tatel, tater of tadel voorkomt. Misschien zijn er lezers die mijn verklaring voor het ontstaan van de naam Taalstraat kunnen bevestigen of die juist een andere, wellicht betere verklaring kunnen bieden.

De herkomst van zuidwester Rob Tempelaars - redacteur van het WNT, Leiden

Het woord zuidwester heeft twee betekenissen: 1 storm komend uit het zuidwesten; 2 benaming voor een breedgerande hoed of kap die overtrokken is met wasdoek of geölied linnen, dienend om zeelieden en schippers te beschermen tegen wind en regen. De zuidwesterstorm gaat vaak gepaard met regen. Dat blijkt ook uit een weerspreuk als zuidwest regennest en verder uit de jachttaal, waarin zuidwester jachthoed gebruikt wordt voor een hoed die de jager tegen slagregens moet beschermen.

Afgaande op het materiaal dat voor het WNT verzameld is, zou het woord zelf uit de vorige eeuw moeten stammen. Volgens het (gebrekkige?) WNT-materiaal is de eerste bewijsplaats van zuidwester in de betekenis `hoed' van 1841. Het komt voor in de Camera Obscura van Beets, waarin te lezen staat: `Geef me zuidwester, want 'et begint te regenen'. In de Nederlandse woordenboeken komt zuidwester in de betekenis `hoed' pas voor het eerst in 1861 voor.

OUDSTE BRON IN ENGELS

In enkele Nederlandse etymologische woordenboeken gaat men uit van de veronderstelling dat zuidwester een oorspronkelijk Nederlands woord is, dat bijvoorbeeld door het Engels, Deens, Zweeds en Russisch ontleend is. Dit standpunt wordt door buitenlandse etymologische woordenboeken niet overgenomen.

Op grond van de WNT-gegevens zou men de volgende redenering kunnen opzetten. Kennelijk hebben de Nederlandse etymologen bij hun vaststelling dat zuidwester in oorsprong een Nederlands woord is, gedacht aan andere, oorspronkelijk Nederlandse en veelal reeds oude woorden uit het zeewezen (bakboord, stuurboord, stuurman e.d.), die door andere talen aan het Nederlands ontleend zijn. De oorspronkelijke betekenis van zuidwester zou dan zijn: `hoed om bij zuidwesterstormen te dragen'. Dit impliceert dat zuidwester, via de benaming voor de storm, een verkorting is van zuidwesterstorm of, direct, een verkorting van verder niet aangetroffen vormen als zuidwesterhoed, zuidwesterstormhoed of iets dergelijks.

Een bezwaar tegen deze opvatting is dat het woord zuidwesterstorm pas laat in de twintigste eeuw is opgetekend. Verder is de oudste bewijsplaats van zuidwester in de betekenis `storm uit het zuidwesten' pas van 1914 en lijkt een vorming uit zuidwest met een achtervoegsel -er voor het Nederlands nogal vreemd. In het Engels is een dergelijke vorming gewoner. Daar is south-wester (ook: southwester, souwester) ontstaan uit het bijvoeglijk of zelfstandig naamwoord south-west met het achtervoegsel -er, dat vaak wordt gebruikt in woorden die personen aanduiden, maar ook wel voor de vorming van zaaknamen. Bovendien dateert south-wester in de betekenis `hoed' in het Engels van 1836 (dus wat eerder dan het Nederlandse zuidwester (1841)) en is het woord in de betekenis `zuidwestenwind' al in 1833 aangetroffen (dus véél eerder dan in het Nederlands (1914)). Deze feiten leiden tot de hypothese dat het Nederlandse woord zuidwester een leenvertaling uit het Engels is. Direct vanuit het Engels of via het Nederlands is het woord vervolgens in andere talen terechtgekomen.

NIEUWE VINDPLAATS

Bovenstaande redenering @ die ik op 26 juni jl. in het TROS-radioprogramma Klantenservice ten beste gaf in antwoord op een vraag van een luisteraar @ zou kunnen kloppen als er niet een veel oudere bewijsplaats was aangetroffen. Mw. drs. Irene Groeneweg, specialiste op het gebied van de kostuumgeschiedenis, was zo vriendelijk mij te wijzen op een plaats die liefst 168 jaar ouder is dan de oudste bewijsplaats van het WNT (1841). In jaargang 64 (1963) van het tijdschrift Biekorf (blz. 274) is een boedelinventaris gepubliceerd van een Blankenbergse visser, die in 1673 onder andere een geteerde (men denke aan het geölied linnen) hoed naliet, `geseit suid-wester'. Nu is het zeer goed mogelijk dat de taal in en rond het Westvlaamse (vissers)plaatsje Blankenberge Engelse invloed heeft ondergaan. Bij gebrek aan oudere vindplaatsen voor het Engels en op grond van de ene, oude bewijsplaats voor het Nederlands zou de conclusie echter moeten luiden dat zuidwester wel degelijk een oorspronkelijk Nederlands woord is, dat door andere talen, inclusief het Engels, ontleend is. Vreemd blijven dan wel het gapende gat tussen 1673 (eerste bewijsplaats) en 1841 (eerste bewijsplaats van het WNT) en het gegeven dat de algemene woordenboeken en vakwoordenboeken zuidwester zowel in de betekenis `storm' als `hoed' pas heel laat vermelden. Voor de vorming op -er moeten we kennelijk aansluiting zoeken bij bijvoeglijke naamwoorden als noordooster, noordwester e.d., waarvan reeds oude bewijsplaatsen zijn overgeleverd. Alle lezers van Onze Taal die over aanvullende gegevens beschikken, nodig ik hierbij uit om te reageren. Het WNT en de toekomstige bewerk(st)er van het WNT-artikel zuidwester zullen u zeer dankbaar zijn.

Als niet zo goed dan dan? J. Granaada - Hoogeveen

Enige tientallen jaren geleden was er nog sprake van een felle controverse over het gebruik van als bij de vergrotende trap. Jarenlang waren de steeds vaker te registreren formuleringen als `jonger als' en `kleiner als' een vloek voor taalzuiveraars, tot de puristen het hoofd in de schoot legden en als en dan bij de vergrotende trap in de spreektaal (bijna) gelijke rechten kregen.

Het valt mij op dat tegenwoordig veel taalgebruikers dan gebruiken waar als correct is. Uit `als-angst' gaat men kennelijk (hypercorrect) steeds vaker dan gebruiken waar dat woord niet thuishoort. Dit is al vele jaren het geval in de spreektaal, maar dringt nu ook door in de schrijftaal. Zinsneden als: `dat is evenveel dan', `het is vijf keer zo groot dan' of `tweemaal zo vaak dan' zijn de laatste tijd schering en inslag. Onlangs verscheen in NRC Handelsblad een foto met dit onderschrift:

`De ontwikkeling van het wereldrecord polsstokhoogspringen in de openlucht is ruim tweemaal zo snel gegaan dan van andere springnummers.'

Staan we hier aan de vooravond van een taalkundige mutatie?

Bèta/bêta J. Bus - Krimpen aan den IJssel

Uit hoofde van mijn beroep stuit ik met een zekere regelmaat op het verschijnsel dat de voluitgeschreven Griekse letter &obc1; wordt gespeld als bèta, bêta of beta. Voor het maken van een keuze uit deze drie schrijfwijzen lijkt de eenvoudigste oplossing natuurlijk het raadplegen van een of meer betrouwbare woordenboeken, maar dan blijft de verwarring bestaan. Let maar op.

De dikke Van Dale (11e druk, 1984) geeft bètablokker, bètadeeltje, enz., maar de Van Dale Hedendaags Nederlands (1e druk, 1984) houdt het op bêta en de bêta-afdeling van het gymnasium. Van Dale Nederlands-Engels sluit zich daarbij aan en vertaalt bêta in het Engelse beta, maar wanneer men dit laatste woord wil terugvertalen naar het Nederlands met behulp van het woordenboek Engels-Nederlands uit dezelfde serie, dan vindt men bèta. Deze veelgebruikte woordenboeken kunnen iemand dus flink op het verkeerde been zetten, zonder dat meteen duidelijk is wat het goede been is.

Genoemde verwarring heerst niet alleen bij van Dale, maar ook bij Kluwer. In Kluwers universeel technisch woordenboek Nederlands-Engels (1986) heeft men het over betadeeltjes en betaspectrometer, maar raadpleegt u het Kluwers universeel technisch woordenboek Nederlands-Frans (1986), dat ziet u bètadeeltjes en bètadiktemeter.

Het aantal voorbeelden dat deze verwarring kan illustreren, kan nog verder worden uitgebreid. Ook de overheid heeft er soms problemen mee (misschien moet ik zeggen `maakt er geen probleem van'), want in teksten die met stralingsveiligheid te maken hebben, ben ik zowel bèta (meestal) als bêta tegengekomen. De bijlage Onderwijs & Wetenschap van NRC Handelsblad van 17 januari 1991 laat zien dat men ook daar geen keuze kan maken, want in de inleidende zin van een artikel van Jan Libbenga staat bêta-student en wat verderop in hetzelfde artikel bèta- en technische wetenschappen.

Ten slotte kan ik nog vermelden dat de Grote Winkler Prins ergens tussen het verschijnen van de zesde en de zevende druk is omgezwaaid van bêta naar bèta. Welke alfa brengt duidelijkheid?

Naschrift Redactie Onze Taal

De juiste spelling is bèta. Het Nederlands heeft dit woord rechtstreeks aan het Grieks (bèta) ontleend. De spelling bêta bestaat in het Frans, maar ons bèta is niet via het Frans tot ons gekomen.

Het Frans gebruikt een accent circonflexe (het hoedje op bijv. enquête) in twee gevallen:

1 om de lange uitspraak van een klinker (oorspronkelijk uit het Latijn of het Grieks) aan te geven: dôme, diplôme, infâme, extrême, bêta

2 om de verlenging aan te geven die voortkomt uit het wegvallen van een s of de samentrekking van twee klanken uit een oude spelling: pâte (uit pasta), enquête (uit enqueste), fêteren (van festa); gêne (uit gehine), sûr (uit seur), crûment (uit cruement), âge (uit eage).

Het Nederlands heeft de eerste vier voorbeelden onder 2 uit het Frans geleend inclusief het accent circonflexe. In oude geschriften wordt dit Franse samentrekkingsteken ook wel in Nederlandse woorden gebruikt: Neêrlandsch (uit Nederlandsch).

Ten slotte nog even aandacht voor de foute spelling bêta in sommige woordenboeken en spellinggidsen. Het is opmerkelijk hoe één foute vermelding soms als een estafettestokje wordt doorgegeven. Een bron van de spelfout bêta ligt in de 10de druk van Van Dale (1976-1984). De Hedendaagse Van Dale (NN) nam in 1984 een groot deel van het woordenbestand van de 10de Van Dale over, inclusief de fout bêta. In 1990 bracht Het Spectrum de spellinggids Handwoordenboek Spelling uit, waarvoor het woordenbestand van de Hedendaagse Van Dale werd gekocht; en inderdaad: in die spellinggids komt @ geheel voorspelbaar @ de foute spelling bêta terug. De andere grote woordenboeken (en de andere spellinggidsen: Spellinggids Eigentijds Nederlands en de Herziene Woordenlijst) kennen de foute spelling bêta niet: de Grote Koenen (1986), Verschueren (1979 en 1991) Kramers (1990) kennen alleen bèta. De dikke Van Dale verbeterde de fout in de 11de uitgave (1984), en de Hedendaagse Van Dale deed hetzelfde in de allernieuwste uitgave van september 1991.

Taalcuriosa Jules Welling Het volkomen woord

In mijn middelbare-schooltijd werd er na de vierde klas van het gymnasium een scheiding gemaakt tussen alfa's en bèta's. Ik koos de alfa-richting, talen. Daardoor heb ik veel van het moois van de exacte vakken gemist, ook al had ik daar toen geen weet van. Pas veel later ben ik me nader gaan verdiepen in een zo vermakelijke richting als wiskunde. Dat kwam door de boeken van Martin Gardner, een man die wiskunde zelfs voor verstokte alfa's onweerstaanbaar interessant weet te maken.

In Het Mathematische Carnaval (Contact, Amsterdam, 1987) wijdt hij een hoofdstuk aan een fantastisch wiskundig curiosum: het volkomen getal. Wat is een `volkomen getal'? Dat valt eenvoudig uit te leggen: een getal dat gelijk is aan de som van al zijn mogelijke delers behalve zichzelf. Het kleinste volkomen getal is 6: deelbaar door 1, 2 en 3. De som van de delers (1 + 2 + 3) is 6! De formule is duidelijk en simpel. Bestaat zoiets ook in taal? Het volkomen woord?

Ook deze formule is simpel: zes letters, 3 x a, 2 x b, 1 x c, waarbij a, b, en c voor verschillende letters staan. Bestaan zulke woorden? Jazeker: dennen (3 x n, 2 x e, 1 x d), met hennen, jennen, kennen, mennen, pennen, rennen, vennen en wennen als varianten. Ook bij lellen wordt de formule gehandhaafd. Veel mooier zijn natuurlijk opzichzelfstaande varianten als eenden (3 x e, 2 x n, 1 x d), of nog mooier, banaan (3 x a, 2 x n, 1 x b). Hebt u er ooit bij stilgestaan dat banaan een volkomen woord is?

Tot hier wint de taal het gemakkelijk van de wiskunde. Ik heb in het voorgaande al twaalf voorbeelden van zesletterwoorden gegeven die aan de formule voldoen, en er zijn er ongetwijfeld meer.

De moeilijkheden beginnen pas bij het tweede `volmaakte getal'. Dat is 28, deelbaar door 1, 2, 4, 7 en 14. De opdracht is dus: construeer een goedlopende zin met deze letterverdeling. Dat is bijna onmogelijk. De reden daarvoor is simpel: geen enkele letter neemt vijftig procent van ons taalgebruik in, zelfs de e niet. Hier wordt de uitvoering buitengewoon lastig, zo heb ik tijdens vele pogingen ervaren. Onmogelijk is de constructie van een dergelijke zin van 28 letters echter niet, zo weet ik inmiddels. De voorbeelden die ik heb weten te construeren, maken een zeer gekunstelde indruk en ik acht ze daarom niet publikabel. Dus ik daag de lezers van Onze Taal maar weer eens uit: wie levert mij een perfecte `volmaakte' zin van 28 letters. Op goede vondsten kom ik vanzelfsprekend terug.

Uit het verleden weet ik dat het voor de echte fanatiekelingen niet gauw genoeg is. Hen wil ik er op voorhand graag op wijzen dat na 6 en 28 het derde volkomen getal 496 is, deelbaar door 1, 2, 4, 8, 16, 31, 62, 124 en 248: een schrikbarend moeilijke opgave! Maar ook voor oplossingen van deze opgave houd ik me van harte aanbevolen.

POLITIEK TAALGEBRUIK

In Parlementaal geeft Albert Hofstede, parlementair stenograaf, een beeld van het taalgebruik van politici. Het boekje bevat een alfabetisch overzicht van termen die in het politieke bedrijf vaak worden gebruikt, een verzameling treffende uitspraken van parlementsleden en voorbeelden van onnavolgbare zinswendingen en neologismen van ministers en kamerleden. Wat dacht u bijvoorbeeld van de door Lubbers geïntroduceerde term hobbelprobleem of van het woord inzichtbaarheid ter vervanging van inzichtelijkheid?

Parlementaal: een verwarrend woordenboekje is verschenen bij La Rivière & Voorhoeve en kost f 14,50. ISBN 90 384 0101 9

TAALGEBRUIKSSTOORNISSEN

De stem-, spraak- en taalpathologie is het wetenschappelijk aandachtsgebied waarin medische wetenschappers, logopedisten en linguïsten de oorzaken van afwijkingen in taal- en stemgebruik bestuderen. In een onlangs uitgebracht handboek beschrijven H.K Schutte en S.M. Goorhuis-Brouwer, beiden verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen, een aantal theorieën over taalpathologische afwijkingen en geven zij praktische richtlijnen voor diagnostiek en therapie.

Handboek klinische stem-, spraak- en taalpathologie is verschenen bij de Academische Uitgeverij Amersfoort en kost f 49,00.

ISBN 90 5256 059 5

TABOES IN TAAL

Ondanks het feit dat er in de laatste decennia nogal wat taboes zijn gesneuveld, is het allerminst zo dat elk onderwerp in elke situatie kan worden aangesneden. Het luistert soms zeer nauw wat in een bepaalde situatie wel of niet kan worden gezegd. Een aantal nog bestaande taboes is verzameld in Taboes in taal. De linguïst Michael Elias laat hierin aan de hand van actuele voorbeelden zien welke taboes dat zijn en hoe ze in ons taalgebruik tot uitdrukking komen.

Taboes in taal is verschenen bij Uitgeverij Kosmos en kost f 16,90 ISBN 90 215 1725 6

STUDIEBOEKEN SCHRIJVEN

Het ontwikkelen van schriftelijk studiemateriaal is over het algemeen geen eenvoudige klus; het materiaal moet immers niet alleen inhoudelijk correct zijn, maar ook de lezer in staat stellen de inhoud te begrijpen en te verwerken. In Ontwikkelen van schriftelijk studiemateriaal besteden Jan Elen, Joost Lowyck en Jef van den Branden aandacht aan tal van problemen bij het schrijven van studieboeken. Zij gaan in op de inhoud van studiemateriaal, de didactische aspecten van het schrijven ervan en de wijze van vormgeven.

Ontwikkelen van schriftelijk studiemateriaal is verschenen bij de Academische Uitgeverij Amersfoort en kost f 24,75. ISBN 90 334 2409 6

WOORD, ZIN, ALINEA

In Succesvol formuleren geven Gerard Verhoeven en Monique Wekking adviezen voor het kiezen van woorden, het formuleren van zinnen en het indelen van alinea's. Zij bespreken die adviezen aan de hand van vier eisen die van oudsher aan een goede formulering worden gesteld: correctheid, helderheid, aantrekkelijkheid en passendheid. Succesvol formuleren bevat zowel de `theorie' over formuleren alsook een grote hoeveelheid casus-materiaal en oefenstof waarmee de adviezen in de praktijk kunnen worden gebracht. Door de overzichtelijke indeling, de margeteksten en het uitvoerige register is het boek niet alleen geschikt als cursusmateriaal, maar ook als naslagwerk.

Succesvol formuleren. Een advies- en oefenboek voor professionele schrijvers wordt uitgegeven door Wolters-Noordhoff en kost f 29,50.

ISBN 9001 90263 4

NAMEN

In De naam is ... belicht Wim Daniëls diverse aspecten van onze voornamen, achternamen en bijnamen. Aan de orde komen onder meer de geschiedenis van de naamgeving, de betekenis van namen, soorten namen, bijzondere namen, pseudoniemen, de meest voorkomende namen, naamsveranderingen en naamspelletjes. De naam is ... is verschenen bij Uitgeverij Kosmos en kost f 16,90 ISBN 90 215 1724 8

SCHRIJVEN MET EEN COMPUTER

In zijn dissertatie De computer en het schrijfproces besteedt Luc van Waes vooral aandacht aan het verloop van het schrijfproces en aan het pauze- en revisiegedrag van schrijvers. Uit zijn onderzoeken blijkt dat schrijvers die van een tekstverwerker gebruik maken over het algemeen geen langere teksten schrijven dan schrijvers die gewoon pen en papier gebruiken, maar wel langer aan de eerste versie van hun tekst werken en vanaf het begin van het schrijfproces meer veranderen in hun tekst. Bovendien blijkt dat schrijvers met een tekstverwerker zich steeds bewust zijn van het zogenoemde `word-processor-comfort': op elk moment kan de tekst worden herzien, wat leidt tot snellere beslissingen bij het produceren van tekst.

De computer en het schrijfproces is nummer 8 in de reeks WMW-publikaties van de Faculteit Wijsbegeerte en Maatschappijwetenschappen van de Universiteit Twente en kost f 57,75. Het boek kan worden besteld bij Universiteit Twente, Fac. WMW- TW-RC RC k. 310, Postbus 217, 7500 AE Enschede.

MEDIALEXICON

De veranderingen binnen de media voltrekken zich uiterst snel. Het aantal communicatiemiddelen en de technologische vernieuwingen die deze middelen hebben mogelijk gemaakt, zijn in korte tijd enorm toegenomen. De bijbehorende terminologie groeit in een even hoog tempo en wordt snel gemeengoed. Zo had vijf jaar geleden nog bijna niemand gehoord van DAT, Videotex en CD-ROM. In Medialexicon worden op eenvoudige wijze talloze mediatermen uitgelegd die aan nog maar weinigen bekend zijn. De samensteller van het lexicon, Dirk de Grooff, is als docent verbonden aan het Mediacentrum van de KU te Leuven.

Medialexicon. Alles over de moderne communicatiemiddelen is verschenen bij Lannoo en kost f 38,50. ISBN 90 209 1986 5

PRESENTEREN

Voor een publiek spreken over de stand van zaken in werk of studie, het verzorgen van een presentatie, is bepaald niet eenvoudig. Het boekje Presenteren is bedoeld om mensen die nog niet veel ervaring hebben in deze vaardigheid op weg te helpen. Theo Wubbels, hoogleraar Didactiek aan de RU Utrecht, verschaft in dit boek achtergrondinformatie en tips, onder meer over de omgang met het publiek, het aanbrengen van een structuur, stijl en begrijpelijkheid.

Presenteren is verschenen in de Aula-reeks van Het Spectrum en kost f 14,90. ISBN 90 274 2868 9

NEDERLANDS IN EUROPA

In Nederlandse levensstijl en taal gaat dr. A.J. Verbrugh in op de positie die de Nederlandse cultuur en de Nederlandse taal in het bijzonder zouden kunnen innemen in een verenigd Europa. Verbrugh, oud-lid van de Tweede Kamer voor het GPV, tracht vragen te beantwoorden als: Hoe ver moet de Europese integratie gaan?; Moet de Nederlandse cultuur opgaan in een Europese?; Moet Nederland zich inzetten voor het behoud van een Nederlandse cultuur en vanuit dat gezichtspunt grenzen stellen aan de integratie?

Nederlandse levensstijl en taal is verschenen bij De Vuurbaak en kost f 17,50. ISBN 90 6015 914 4

SCHOOLRIJTJES

Met Meneer Van Dale Wacht Op Antwoord heeft Pieter Steinz, redacteur van NRC Handelsblad, een bijzondere uithoek van ons taalgebied in kaart gebracht: `schoolse rijtjes' en ezelsbruggetjes die het onthouden van deze rijtjes vergemakkelijken. Vaak zijn die ezelsbruggetjes zinnen waarvan de beginletters corresponderen met de beginletters van de woorden van een rijtje. ROGGBIV is een voorbeeld van een ezelsbruggetje; het bestaat uit de beginletters van de kleuren van de regenboog: rood, oranje, geel, groen, blauw, indigo en violet.

Meneer Van Dale Wacht Op Antwoord is verschenen bij Prometheus en kost f 14,90. ISBN 90 5333 065 8

Malapropismen [slot] * Dat jochie schreeuwde toen moord en doodslag. * Hij heeft dat karweitje in een poep en zucht geklaard. * Gelukkig schoot het antwoord me zo ineens te berde. * Het is de bedoeling dat alle klanten onder een noemer worden geveegd. * Ik heb die man van dik katoen gegeven. * Mag ik hier even de Dikke van Dale op neerslaan? * Dat is niet iets om over naar huis te juichen.

* Mijn moeder wordt zo vergeetachtig; de dokter zegt dat het een kwestie van mediteren is.

* Onze kater is gisteren gecastriliseerd.

* Voor een barbecue leg ik het vlees altijd een dag in de marmelade.

* Maaltijden vereisen een goede afstemming; copuleuze maaltijden zijn dan ook uit den boze!

* Er volgt een verschil van meningmisverstand tussen de huidige Ondernemingsraad en bestuurder.

* Het ziekteverzuim is hier erg hoog vergeleken met bijvoorbeeld de cijfers van het Nederlands Instituut voor Arbeidersomstandigheden.

* Mijn vader en mijn broers waren ook al zo rap van de tongriem gesneden.

* Je bent van onze generatie, dus tussen de 18 en 23, en net als wij ben je niet van de tongriem gesneden.

* We zouden de boeg radicaal moeten omgooien.

* Ach, het zal mijn pakkie niet an wel duren!

* Ik zal in vogeltreinvaart de te behandelen onderwerpen noemen.

* Hierbij werd een gehele sloppenwijk in zak en as gelegd.

* We hebben Servus in Oostenrijk als slogan gekozen om de hartelijkheid en gezelligheid van de Oostenrijkers nog eens te onderdrukken.

* De politie probeert de zaak in goede aarde te leiden.

* Dit schilderij heb ik onlangs op een veiling op de kop gedoken.

* Als ik dat zeg, werpt het waarschijnlijk weer heel wat stof op.

* Ik ging helemaal door mijn bol heen.

* Mijn broertje ging er vandoor als de gescheerde bliksem.

* Hij blonk met kop en schouders boven iedereen uit.

* Uit angst voor de oorlog vluchten de mensen naar een veilig heenkomen.

* Met dit voorstel willen wij toch wel aan de grote weg timmeren.

* Ik heb al tijden niets meer van hem gehoord; volgens mij is hij met de noordertrom vertrokken.

* Onderwerp van gesprek waren de minicomputers, waarover de gebruikers door de boot genomen tevreden zijn.

* Hij ging op kwaaie poten naar de directeur.

* De discussie werd op het scherp van de schede gevoerd.

* Wat heeft Martijn toch een mooi scherp besneden gezicht.

* Vader en zoon toonden vol trots hun fokprodukten, fokmerries en de fraaie denkhengst Cobra Lobell.

* De rozendendrons staan er weer mooi bij dit jaar.

* Te koop: TL-amateur van 2 TL-buizen, pr. f 25,-.

* De heer Ventiaan is een Surinamer in merg en been.

* Dat is ook handig, zo'n imperium op je autodak!

* De vergoedingen voor de diverse bestemmingen zijn aangepast aan de tand des tijds.

* Deze moeilijkheden waren gelinieerd aan de problematische kleurstelling van het geheel.

* Ik loop al een poosje met mijn hart onder m'n ziel.

* Ik heb het zo goed als kwaad gedaan.

* Keeper Hans v.d. Akker wist evenwel de nodige schoten te paneren.

* Tijdens de discussie zaten de forumleden flink met de haren in elkaar.

Gehoord of gelezen en ingezonden door: Anne van Adrichem, Enschede; Herman Baljet, Wassenaar; M. van Dijk, Aalburg; J.L. Dijkstra, Westerland; mw. M. Fortuin-van Herk, Rotterdam; Yvonne Groenendijk, Amsterdam; C. Grootes, Den Haag; Theo Horsten, Capelle a/d IJssel; Han Kengen, Obbricht; mw. A.J.L. Kiers-Koning, Arnhem; Anneke Lommerse, Bennebroek; L. van Loosbroek, Molhuizen; Jannie Maes, Oosterbeek; W.P. Nederkoorn jr., Doetinchem; J.B. te Pas, Zeist; Maria Princen, Heert; J. Th.A.E. Roelofs, Nijmegen; P.B. Sips, Reeuwijk; H. Speelman, Zevenbergen; mr. H. Tobé, Den Haag; Joost Visser, Breukelen; B. van der Wilk, Hazerswoude; ir. Maarten Willems, Schijndel; John Zandstra, Leeuwarden; J. van der Zee, Santpoort; en redactieleden van Onze Taal.

Gevraagd/gezocht

Geregeld bereiken de redactie verzoeken tot het plaatsen van een oproep. We hebben er de laatste tijd een aantal verzameld. Uw reactie(s) kunt u naar het secretariaat van het genootschap zenden onder vermelding van het onderwerp van de oproep(en) waarop u reageert. Wij zullen er dan voor zorgen dat uw inzending op de juiste plaats belandt.

`DE JONGE HEER' Jacques Kraaijeveld - Sliedrecht

Een half jaar geleden verscheen mijn boekje `De Grote Boodschap'. Ik heb een nieuw idee voor een tweede, taboedoorbrekend boekje: `De Jonge Heer'. Ik ontvang graag zoveel mogelijk taalkundige informatie over het mannelijk lid. Welke benamingen en uitdrukkingen kent het Nederlands daarvoor, zowel in de standaardtaal als in dialect of groepstaal, en wat zijn bijzondere woorden in andere talen? Ook (cultuur)historische informatie is van harte welkom.

LETTERRIJMPJES Mw. A.C. Visser - De Bilt

Voor gebruik in het montessori-onderwijs kom ik graag in het bezit van `letter-rijmpjes' zoals: - K: De kat krabt de krullen van de trap - G: Gekke Gerrit ging gisteren ginds goud graven - L: Liesje leerde Lotje lopen langs de lange Lindelaan Wie kent er nog meer?

FANTASIELOZE SLAGZINNEN L.L. van Ouwerkerk - Kapellen, België

De beste reclameteksten worden gekenmerkt door een absoluut gebrek aan fantasie, non-stijl en eenvoudig taalgebruik (gevatte/slimme woordspelingen zijn uit den boze!), en verder zijn ze gemakkelijk te onthouden. Een goede kreet is uit het leven gegrepen en wordt een begrip in winkel of bedrijf. Enkele voorbeelden: - Loop niet om, koop vis bij Tom - Wie slim is, rijdt Skoda - Broodje van Kootje - Een goede wenk, eet vis bij Henk - IJs van Gijs - Friet van Piet Kent u nog meer van dergelijke slagzinnen, eventueel uit andere talen?

BEESTENBOEL Riemer Reinsma - Amsterdam

Sinds kort ben ik ten prooi aan een eigenaardige verslaving: ik verzamel Nederlandse en Belgische namen van plaatsen die tevens als diernaam voorkomen, hetzij als enkelvoudsvorm, hetzij als meervoud. Dus:

enkelvoud meervoud

Beesd Bever (België) Dieren Duiven (St. Pieters-)Leeuw (België) (Beneden-) Leeuwen Mol (België) Wolf (Noord-Brabant)

Namen als Vogelenzang komen niet in aanmerking, omdat ze meer bevatten dan alleen de diernaam. Voor een plaats als Beneden-Leeuwen maak ik een uitzondering omdat Boven-Leeuwen ook bestaat; er is dus een soort abstract begrip Leeuwen.

Hoe de naam gespeld wordt, vind ik onbelangrijk, zolang de uitspraak maar klopt: Beesd klinkt als Beest. Ik houd me aanbevolen voor aanvulling op mijn verzameling.

PUZZELWOORDEN Job Eissens - Amsterdam

Ik ben op zoek naar (Nederlandse) woorden die uit tien of meer verschillende letters bestaan (uit praktisch oogpunt telt de ij hierbij als één letter, die ongelijk is aan de de y).

Ze vormen namelijk een leuke woordpuzzel als je de verschillende letters in alfabetische volgorde legt. Welk woord kan daaruit gevormd worden, uitgaande van de gegeven begin- en eindletter? Ter illustratie enkele voorbeelden:

a b d e g i n p r s v (11) g...d a d e i j n o p r s t (11) p...e a c e h i k l m n r s (11) s...l c d e g h i k l n s t w ij (13) k...g

De oplossing van deze voorbeelden vindt u op blz. van dit nummer. In mijn verzameling komen verder nog 26 woorden voor: problematisch, belastingvrij, kinderbijslag, uitzonderlijk, christendom, journaliste, kladschrift, rouwkleding, touwslagerij, vriendschap, vruchtensla, zenuwachtig, bovenmatig, brandlucht, colbertjas, consumptie, discutabel, formidabel, gemakzucht, manuscript, magnetisch, onderhavig, ouderschap, psychiater, schipbreuk en windkracht. Wie heeft zin om mee te verzamelen?

Oplossing `Puzzelwoorden' blz.

gipsverband pindarotsje scharminkel kwijtschelding

TAALCREATIES VAN RADIO EN TV Henk van Gelder Hans Hoekstra Hans van Maanen

Toen ze, vanwege de gezondheid van haar echtgenoot, enkele jaren in Zuid-Frankrijk woonde, liet Annie M.G. Schmidt zich geregeld Nederlandse kranten opsturen. Soms stonden daar woorden in die ze niet kende. In een briefje aan een kennis verzuchtte ze in die tijd: `Wat betekent in vredesnaam pollens?' Het was een fantasiewoord van Wim T. Schippers, die het zijn schertsfiguur Barend Servet in de mond had gelegd. Maar zo ver van huis kon de schrijfster geen Nederlandse televisie zien.

Het is slechts één bewijs voor de grote invloed van radio- en tv-programma's op de Nederlandse taal. Het woord hamvraag is in de jaren vijftig door de NCRV gelanceerd, de uitdrukking en dan is er koffie komt uit de STER-reclame, de komische klaagroep jammer maar helaas is uit de Schippers-shows, en het hakkelige dames heren ook is te danken aan Van Kooten en De Bie. Zo moeten er honderden voorbeelden te vinden zijn.

Een inventarisatie ervan zal, met verklaring van de oorsprong, te vinden zijn in een bundel die wij in het najaar van 1992 willen publiceren. Om te voorkomen dat we gevleugelde zegswijzen over het hoofd zien, vragen we ieder zich schriftelijk te melden met aanvullingen. Wezenlijke bijdragen van anderen zullen niet zonder prettig gevolg blijven.

Van woord tot woord De kip en het ei Marlies Philippa

De kip en het ei. Evolutief gezien was het ei er eerder. De vogel heeft zich immers uit het reptiel ontwikkeld, en dat legde eieren. Het ei bestond al lang voordat er van vogels sprake was. Maar het kippeëi niet. Pas toen er een vogel ontstaan was die men kip noemde en pas nadat deze vogel eieren ging leggen, kon men over kippeëieren gaan spreken. Het probleem van de kip en het ei kan men dus biologisch-evolutionair benaderen, maar er zit ook een etymologische kant aan. Vanuit etymologisch gezichtspunt is het beter te spreken over de vogel en het ei.

OVER DE `LANGE' IJ

Om achter de etymologie van het ei te komen, is het nuttig te weten hoe de `korte' ei zich in het Nederlands heeft ontwikkeld. Daarover heb ik het in Onze Taal nog niet uitvoerig gehad. De `lange' ij en de Griekse y heb ik in 1986 uitgebreid behandeld: in het januari-, het mei- en het juninummer. Op de ei ben ik kort ingegaan in het meinummer van 1982 en het juninummer van 1986.

Het gaat me nu dus om de herkomst van ei. Die is ingewikkelder dan die van ij. De ij was oorspronkelijk een lange i, die als i, als ii of als ij kon worden geschreven. Na de vijftiende eeuw is deze lange i van klank veranderd. Dat gebeurde in de meeste woorden van de standaardtaal en ook van veel dialecten. De ij (toen klinkend als de ie van bier) werd een tweeklank en viel samen met de ei.

VARIANTEN IN ONZE TAAL

De ei kan diverse oorsprongen hebben, maar vaak is ze afkomstig van de klankcombinatie ege. Ege is in het oostelijke Nederlands bewaard gebleven, maar in het westelijke niet. Het oosten sluit aan bij Duitsland, en het westen bij Engeland, waar uit ege ai ontstond. Het standaard-Nederlands heeft soms de oostelijke en soms de westelijke vorm. In het Duits is het Segel, in het Engels sail en wij zeggen zeil . De Duitsers hebben Regen, de Engelsen rain en wij regen. Brein (Engels brain) is de westelijke vorm voor het Gronings-Drentse bragen/bregen. In sommige gevallen zijn de oostelijke en de westelijke vorm varianten geworden met een verschil in betekenis. Zo kennen we de pegel naast het peil, tegel naast teil en zegenen naast seinen.

Soms heeft -ege- een ander voorstadium: -agi- of -age-. We hebben dat gezien bij het Gronings-Drentse woord voor brein. En in het westen werd magid meid, via meged . Een meid is dus hetzelfde als een maagd ! De plaatsnaam Leiden is niet afkomstig van het door de humanisten bedachte Lugdunum Batavorum; de stad heeft zijn naam overgenomen van het oudere Leiderdorp, dat al in een oorkonde uit de elfde eeuw Leithon genoemd wordt. De naam gaat terug op lagitho, een afleiding van het Germaanse lagu- `water'. Het betekent: een aan het water gelegen plaats. Alweer een -ei- uit -agi-!

VAN WATER NAAR LAND

Een ei is ook vaak ontstaan uit een ai. Dat kan een inheemse, een Germaanse ai zijn, maar evengoed een ai uit een leenwoord. Klein en heil(ig) bevatten een autochtone ei uit ai; de ei in paleis en plein is afkomstig van een Franse ai.

De derde oorsprong van de ei-klank is te zien in het woord eiland . We hebben hier te maken met een Friese klankontwikkeling, want eiland is een Fries leenwoord in het Nederlands. Ei in eiland betekent `in of aan het water gelegen land'. De toevoeging -land is dus eigenlijk niet nodig. Ei komt overeen met het Scandinavische ö/&obc1;, bekend van de Faeröer, de `schapeneilanden'. Ei/ö heeft zich ontwikkeld uit het Germaanse agwjo-/aujo-, een afleiding van achwo `water' (verwant met het Latijnse aqua `water'), waaruit de riviernamen Aa, Ee, Ie (Die) en IJ zijn ontstaan.

Agwjo-/aujo- leverde in het Fries dus ei op, maar in het Nederlands, afhankelijk van naamval en dialect, -ouw, -oog en -ooi. Zo betekende landouw aanvankelijk `aan water gelegen, vruchtbaar land' en Schiermonnikoog `het eiland van de in een grijze pij gehulde monniken'. Ackuoy, met zijn scheve toren waaronder het graf van mevrouw Pisa ligt, bevat het element ooi-, evenals Ooij bij Ubbergen. Sinds het zes jaar geleden gelanceerde Plan-Ooievaar is het woord ooi wat ruimer bekend geraakt. Dit plan heeft tot doel in de ooi polders en in de uiterwaarden van de Gelderse Poort de ooi bossen van zacht- en hardhout te laten terugkeren, met bijna verdwenen soorten als de zwarte populier. En wellicht kan zich daar ook de zwarte ooievaar opnieuw vestigen. Het woord ooievaar heeft overigens met ooi `aan water gelegen land' niets te maken. Het is ontstaan uit odevare . De -d- is er een -i- geworden, zoals dat in de spreektaal ook gebeurt met rooie uit rode.

Ei in (het consumptie)ei heeft weer een heel andere etymologie dan ei in eiland . Het komt van het Germaanse ajj- , dat in het Oudnoors egg is geworden. In het Engels is egg een Scandinavisch leenwoord. Het Germaanse ajj- hangt samen met het Latijnse ovum `ei', dat te verbinden is met het Latijnse avis `vogel'. Ovum betekent `produkt van de vogel', en avis betekent niet `dier dat eieren produceert'. De conclusie is duidelijk: de vogel (de kip) was er eerder dan het ei!

Trefwoordenregister Onze Taal jaargang 60 (1991)

aaneenschrijven 4/8 6/5, 20 aanhalingsteken/komma, volgorde - 11/19 afasie bij kinderen 1/22 afkortingen 4/5 6/13 alcohol(#)vrij 11/14 alfa's/bèta's, taalgebruik van - 6/21 12/13 als/dan 12/19 anagrammen, plaatsnaam- 7-8/20 analogie in spelling 12/5 anglicismen, onze houding t.o.v. - 1/6 5/28 anglicismen 1/3, 6-8 ANS 6/7 antwoordapparaten 7-8/3 apartheid 7-8/5 argumentum ad hominem 11/3 12/14 audiovisueel jargon 6/23

basiswoordenschat 7-8/22 11/6 bedrieglijke redenering 11/3 beeldspraak (culinair) 5/18 beroepsnamen, Engelstalige - 1/7 beroepsnamen (naam=beroep) 7-8/21 11/6 bèta/bêta 12/12 betekenis, taal en -, 1/16 4/9 bevroren neerslag, namen voor - 4/24 7-8/4 bijwoorden 4/9 7-8/17 9/21 , 24 10/13 11/5 12/19 blikkie-trap 11/5 bloemen- en plantenjargon 1/17 broeder/gebroeder namen 11/20 brood, gezegden over - 5/25 7-8/6

c, `onze' letter -? 12/9 Calepio, woordenboek van - 10/19 categor(i)aal 10/13 ch/g-uitspraak 6/23 9/16 cirkelredeneringen 4/16 citaatuitluiders 10/10 12/13 cocktail (etym.) 5/16 computertermen 1/8 6/20 9/25 congres 1991 9/3 10/5, 6 12/26 creatief schrijven 4/14 culinair taalgebruik 5/4-27 culinaire lexicografie 5/4, 14, 20 cultuurverarming 2-3/5, 13, 16 cursiveren (vreemde woorden) 11/14 cursiveren (zelfnoemfunctie) 1/7

d-verzwakking 4/7 9/16 datief ( hun/hen) 9/4, 6, 8, 12, 13 11/6 dialect 1/27 9/14 11/16, 17 direct mailing 11/15 doen, hulpwerkwoord - 4/7 11/9 drankbenamingen 5/16 drinken (etym.) 5/27 drogredenen 11/3 12/14 Duitse invloed 10/3

ei (etym.) 12/22 eindexamen Nederlands, herziening 2-3/25 elda-regel of `,? 11/19 Engels, namaak- 1/10, 11 4/6 Engels aan de universiteit 2-3/17 6/17 Engelse invloed 1/3-8 2-3/9 6/16, 17 7-8/25 10/9 Engelse woorden in het Ned. 1/5-7 enkele/sommige 7-8/14 Esperanto 2-3/15 eten (etym.) 5/27 etymologisch woordenboek 9/26 10/24 eufemistische taal 4/9

f/v-uitspraak 1/15 5/28 6/13, 23 12/4 formuleren, schriftelijk - 4/14, 20 formulieren/brochures, taalgebruik in - 4/20 Frans, namaak- 1/10

g-uitspraak 6/23 9/16 gelijkvormigheid in spelling 12/5 gemeenzaam 7-8/17 10/8 gemengde gevoelens 4/9 germanismen 10/3 gezegden, verhaspelde - 7-8/18 10/16 gijzelaar 4/17 6/7 7-8/6 globaal 1/7 groepstaal 4/3 7-8/10, 15 10/6,7 11/17

haar -pijn 6/3 10/7 handleidingen 6/21 help/hulp(scherm) 1/8 6/7 10/9 hemel, de - te rijk zijn 10/9 hen/hun 9/4-14 11/6 hen als ondervindend voorwerp 9/8 Hermans, W.F., taalgebruik van - 4/21 hij sekseneutraal? 4/9 Holland/Hollands 1/25, 26 5/30 hoofd-/koptelefoon 12/13 hou je 4/7 houwen/houden 4/7 hun/hen, kennis/gebruik van - 9/6, 12 hun/hen 9/4-14 11/6 hun als onderwerp 9/9 huursubsidiebrochure 4/20 hypercorrect taalgebruik 5/28 9/16 12/19 hyperoniemen 1/20 hyponiemen 1/20

i-uitgang inwonersnamen 1/26 IJsselmeerpolders, Ned. in de - 11/17 ijze l 4/24 in één woord 1/16 inbreiden 6/12 informaticatermen 1/8 6/20 9/25 intereuropese voertaal 2-3/13 inwonersnamen op -i (Iraki) 1/26 Italiaans, namaak- 1/10 Italiaanse (culinaire) leenwoorden 7-8/5

jaarvergadering 1990 9/27 jargon 5/8, 22 7-8/15 6/21, 23 10/6, 7 jongerentaal 4/3 joune /jouwe 4/5 7-8/5 9/16 jubileumboek Onze Taal! 9/15 10/3 jubileum Onze Taal 60 jaar 5/3 9/3

kannitverstan 11/5 kat(je) halen 10/7 kinder namen 7-8/24 klanksymboliek 11/24 klinkerbotsing 4/18 6/6 komma/aanhalingsteken, volgorde - 11/19 kopijmap 7-8/13 koppelteken 4/18 6/20 kop-/hoofdtelefoon 12/13 Kultur/kultuur 10/8

latinismen 6/24 leenvertalingen 6/24 leenwoorden, culinaire - 5/7 leenwoorden, namaak- 1/10, 11 4/6 Leestekenwijzer 1/14 4/7 lesbotaal 7-8/10 lesmethoden Ned. als tweede taal 9/23 lexicograaf, de persoonlijke noot van de - 7-8/8 link 6/13 lijdend voorwerp vinden 11/6

maar 7-8/16 9/24 malapropisme 4/10 11/15 malapropismen 2-3/29 4/12 7-8/7, 18 9/20 11/8 12/18 man- en vrouwbeeld in spreekwoorden 10/22 man-, vrouw- en mens woorden 6/22 manager 1/7 managersconversatie 1/5 marinetaal 7-8/15 10/6, 7 martelaar 4/17 6/7 7-8/6 Meijer, Berthe 5/12 met name 6/12 mevrouw/mejuffrouw 6/15 9/17 Middelnederlandse spelling 12/5 misschien 4/9 moeder namen 10/20 Montanus' Spreeckonst 10/21 mutoscoop 7-8/21 10/9

naamkunde 6/18, 7-8/24 10/20 11/20 12/23 naamvallen, oude - 4/8 namaak-buitenlands 1/10, 11 4/6 Nationaal Dictee, het - 2-3/28 nationalisme in taal 2-3/9 Nederlands als schoolvak 2-3/25 Nederlands als vreemde taal 7-8/26 9/21-23 Nederlands na 1992 2-3/3-24 7-8/26 Nederlands in de IJsselmeerpolders 11/17 Nederlands in het Italiaans 4/13 7-8/5, 6 Nederlands (i.p.v. Frans) op menukaarten 5/14 Ned. Taalunie 2-3/16 neerslag, namen voor - 4/24 7-8/4 Nimweegs (stadsdialect) 11/16 Noors, de toekomst van het - 6/16 normaal 7-8/19 nozem 11/12

o, afkortingen op - 4/5 onderlandse uitdrukkingen 7-8/18 10/16 ondervindend voorwerp (hen) 9/8 onderwerp, hun als - 9/9 ontleden 9/14 11/7 Onze Taal, geschiedenis van - 10/3 Onze Taal!, jubileumboek - 9/15 10/3 Opperlands 12/20 op/per/met ingang van 5/30 oubollig 1/13 ouder namen 6/18 overheidstaal 4/20

palindromen 12/20 persoonlijke aanval (drogreden) 11/3 12/14 plaatsnaam-anagram 7-8/20 plaatsnamenspel 1/21 progressieve spelling 6/10 9/17 pseudo-etymologie 11/24 puzzelwoorden 5/29 12/17

r-uitspraak 6/12 radiotaal 6/8 12/16 randstads 6/13 Reclame Code Commissie 11/15 redigeren/bewerken 2-3/28 6/5 rijp/rijm 4/24 Russen 11/10

s/z in meervoud 1/15 s/z-uitspraak 5/28 6/13, 23 schaaps-/schapenstal 12/8 schrijfadviesboeken 4/14 schrijven zoals we spreken 12/3 scrabblereglement 1/18 5/30 seksistisch taalgebruik 4/9 6/22 smakken/smaken 5/27 sneeuw 4/24 sofisme 11/3 sommige/enkele 7-8/14 spelen met taal 1/21 7-8/20, 21 12/20, 21 spelling 12/3-12 spelling bastaardwoorden 6/10 9/17 spelling, middeleeuwse - 12/5 spelling in Vlaanderen 6/10 9/17 spellingcontrole (WP) 4/8 6/5 spellingvereenvoudiging 2-3/28 12/3, 9, 10 spelspel 12/8 sportverslagen, citaten in - 10/10 spreekwoorden, man/vrouwbeeld in - 10/22 spreekwoorden, eten/drinken in - 5/10, 25 7-8/6 springprocessie 7-8/13 9/16 straatnamen, conflicten over - 4/17 synoniemenwoordenboek 1/20 synoniemenwoordenboek (Van Dale) 5/31 11/22

taalbeleid 2-3/16 6/16 taalbehoud 2-3/6, 7, 13 6/16, 17 taalergernissen 6/12 taalfouten, actie tegen - 5/28 11/5 taalgebruik van de media 6/8 taalgebruik, culinair - 5/12 taalgebruik in handleidingen 6/21 taalkunde als schoolvak 2-3/26 taalontwikkelingsstoornissen 1/22 2-3/30 Taalstraat (etym.) 11/21 Taalunie, Nederlandse - 2-3/16 taalverloedering of -verandering? 6/6 9/4 11/6 taalverwerving 7-8/22 tante Betje, wie was -? 1/9 tel uw zegeningen 5/28 televisietaal 4/17 6/8 12/16 tijdaanduidingen 1/9 titulatuur 1/9 toch 9/21 tokmachone (taalcuriosa) 7-8/21 total loss 4/6 trema 4/18 6/6 tweede-taalverwerving 9/21-23 11/5

ui-klank, ontwikkeling van de - 10/21 uitdaging 6/12 uitspraak ch/g 6/23 9/16 uitspraak r 6/12 uitspraak f/v 1/15 5/28 6/13, 23 12/4 uitspraak s/z 5/28 6/13, 23

vader namen 10/20 vaktaal 1/17 5/8, 22 6/21 7-8/15 10/6, 7 valse vrienden 1/11 valuta('s) 1/21 Van Dales Groot Synoniemenwoordenboek 11/22 verantwoordelijk 7-8/25 verhaspelde gezegden 4/10 7-8/18 10/16 11/15 verloskundige 4/6 vernederlandsing van Engels 1/11 9/25 Verschueren, pater J.M.A. 11/11 vieze woorden (in woordenboeken) 9/18 Vlaams/Vlaanderen/Vlamingen 1/26 4/6 5/30 6/5 Vlaams/Nederlandse taalgemeenschap 2-3/10, 16 11/5 Vlaamse taalstrijd 2-3/10 voedsel/voeding 5/27 voornaamwoordelijke aanduiding 6/3 10/7 vormgeving 4/8 vrijen 11/7 vroedvrouw/-meester 4/6 vrouw-, man- en mens woorden 6/22 VWS 12/4, 9

want -zinnen 10/14 wel 10/13 12/19 wied/wiet 12/7 wijnterminologie 5/8, 22 wiskunde in de taalkunde 7-8/14 woordenboeken, oude - 6/14 10/19 woordenboeken, vieze woorden in - 9/18 woordenboekmakers 7-8/8 10/19 11/11 woordgeslacht 6/3 10/7 wrongel 9/16

zachte g (uitspraak) 6/23 9/16 ze/hen/hun 9/6 zelfvoorzien(en)d 12/17 zuidwester (etym.) 11/25 zullen we... 6/13 zuster namen 12/23

Waarom schrijven we niet zoals we spreken? Gerard Verhoeven - hoofdmedewerker Taal, Nederlandse Taalunie

In dit artikel wil ik niet primair ingaan op de discussie over spellingverandering, maar stilstaan bij de vraag of het mogelijk is te schrijven zoals we spreken. Kan de spelling de wijze waarop wij spreken exact weergeven? Het antwoord kan ik alvast verklappen: het is bijna onmogelijk, op zijn minst zeer moeilijk.

Bij discussies over spellingverandering vallen er in het algemeen twee extreme standpunten te beluisteren. Het ene, behoudende standpunt, dat van geen spellingwijziging wil weten, wordt meestal verwoord als: `Spellingverandering is taalbederf/taalverarming/taalverminking....' (doorhalen wat niet verlangd wordt). Het andere, veranderingsgezinde standpunt komt het meest pregnant naar voren in:

`We moeten gewoon schrijven zoals we spreken', wel eens gevolgd door de vraag: `Waarom doen we dat in 's hemelsnaam nog niet?'

RATJETOE OF EENHEID

Het meest gehoorde argument onder het brede publiek tegen het `schrijven-zoals-we-spreken' is dat mensen met een verschillende dialectachtergrond verschillend zouden gaan spellen. Jules Deelder zei eens dat zelfs `een Rotterdammer en een Hagenees' dan verschillend zouden gaan schrijven. Bij de strikte interpretatie dat iedereen zijn eigen uitspraak zo precies mogelijk zou moeten weergeven, is dit argument juist. Dat zou leiden tot duizenden verschillende spellingen, waarvan er vele voor de meeste Nederlanders en Vlamingen vrijwel onbegrijpelijk zouden zijn.

Door voorstanders van drastische spellinghervorming, zoals Jan Berits en Willem Wilmink, wordt daar wel tegen ingebracht dat de situatie in de middeleeuwen en tot in de zeventiende eeuw ongeveer aan dat beeld beantwoordde: ieder schreef op zijn eigen manier, zelfs één auteur schreef hetzelfde woord vaak op twee of drie verschillende manieren. Als dat toen kon @ zo redeneert men in kringen van drastische hervormers @ waarom zou dat dan nu niet meer kunnen?

We moeten ons echter realiseren dat het geschreven Nederlands tot de zeventiende eeuw een rol speelde die volstrekt niet vergelijkbaar was met de huidige. De meeste teksten werden geschreven in het Latijn, de taal van de clerus. De Franssprekende adel en de volkstaalsprekende burgerij schreven niet zoveel. Het Latijn kende een uniforme spelling, die bovendien in heel West- en Midden-Europa door de clerici beheerst werd. Wat in de volkstaal geschreven werd, was (een aantal literaire werken uitgezonderd) meestal slechts van regionaal belang. Naarmate de positie van het Latijn als internationale geleerdentaal en kanselarijtaal verzwakte, werd de volkstaal belangrijker. De opkomst van de derde stand en het toenemend nationalisme hebben daarbij een centrale rol gespeeld. Overal in Europa zien we dan ook in die periode een streven naar uniformiteit in taal en in spelling. De nationale talen ontstonden, die de rol van het Latijn moesten overnemen. Dat vereiste een verregaande codificering.

NUT VAN UNIFORMITEIT

Hoe komt het dan dat Hooft en Vondel nog niet dezelfde spelling hanteren en zelfs in hun eigen geschriften nog interne inconsistenties vertonen? Doordat de weg naar uniformiteit lang en moeilijk is. Reeds bij Van Maerlant immers zien we een krachtig streven naar een bovengewestelijke schrijftaal. Vondel en Hooft waren zeker geen tegenstanders van een uniforme spelling. De strijd echter over de vraag hoe die er uit zou moeten zien, was nog niet beslist.

Op dit moment de eenheidsspelling laten varen, zou noodzakelijkerwijze leiden tot een terugkeer naar `middeleeuwse toestanden'. Dat wil zeggen, tot een marginalisering van het Nederlands als geschreven taal. Het Engels zou ongetwijfeld @ veel meer nog dan nu toch al het geval is @ zijn rol van nieuw-Latijn gaan vervullen. Het Nederlands, of beter: de Nederlandse dialecten en sociolecten, zou goeddeels worden teruggedrongen naar huis-aan-huis-blaadjes en grappige cursiefjes. Als men die situatie onwenselijk vindt @ en ik vind dat @ dan moet men zich krachtig verzetten tegen het loslaten van de uniforme spelling.

STREVEN NAAR ABN

Het ligt dus voor de hand het adagium `schrijven-zoals-we-spreken' als volgt te nuanceren: `schrijven-zoals-we-behóren- te-spreken'. Schrijven volgens de norm, de uitspraak van het Algemeen Beschaafd Nederlands. Maar wat is de ABN-uitspraaknorm? Die is immers nergens officieel vastgelegd. En zelfs al was dat wel het geval, dan zou het nog niet zonder meer duidelijk zijn hoe je die correcte uitspraak zou moeten omzetten in spelling. Ik wil enige problemen die zich daarbij voordoen, illustreren aan de hand van de volgende voorbeeldzin:

1 De vogels vlogen verder door de lucht.

Deze zin heb ik ooit door een kind van acht jaar als volgt gespeld gezien:

2 De fooches flooche veddu dooer de lucht.

Als we zouden gaan `spellen-zoals-we-behoren-te-spreken', zouden we volgens de aanhangers van dat standpunt, zoals de leden van de Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling (VWS), zin 1 als volgt moeten spellen:

3 De vogels vlogen verder door de lugt.

Het verschil tussen de zinnen 1 en 3 is minimaal; het verschil tussen 2 en de beide andere is aanzienlijk. Kennelijk is voor dat kind van acht het schrijven-zoals-je-hoort-te-spreken nog niet zo simpel. Dat zou kunnen liggen aan eigenaardigheden van kindertaal of aan die van het dialect van dat kind. Maar misschien spelen ook andere, meer algemene factoren een rol. Ik zal om daar meer zicht op te geven, de fouten die het kind maakt de revue laten passeren.

Allereerst schrijft het kind steeds een ch waar het een g moet spellen. Deze fout is te verklaren uit de gelijkheid van uitspraak die er voor de meeste Nederlanders op dit punt bestaat. Zij maken geen verschil tussen de beginklank van chloor en die van groot. De door de VWS voorgestelde spellingwijziging zou deze g/ch-verwarring opheffen door consequent voor de g te kiezen.

De oo in plaats van de o in vogels en vlogen is, net als alle andere fouten van het kind, zowel een overtreding van de huidige officiële spelling (die van zin 1) als van de VWS-spelling (weergegeven in zin 3). De fout is natuurlijk vanuit de uitspraak gezien zeer begrijpelijk. In gesloten lettergrepen die op een medeklinker eindigen, schrijven we deze klank als oo: rook, spoor, etc. Dat we dat in open lettergrepen niet doen, is een complicatie die strijdig is met het schrijven-zoals-je-spreekt.

De u in verder en de e in door zijn fouten waaraan waarschijnlijk hetzelfde probleem ten grondslag ligt. Voor de uitspraak is er namelijk geen duidelijk verschil tussen de u in put of in Hilversum, en de sjwa geschreven als e in stiekem of verder. Die sjwa wordt daarnaast ook nog wel geschreven als i (aardig), als ij (mogelijk) of weggelaten, zoals in door . De VWS wil wel die i en ij gelijktrekken, maar verder het probleem laten bestaan.

Nu zult u waarschijnlijk zeggen dat u in door helemaal geen sjwa hoort, maar slechts een d, een `lange' o en een r. Spreekt u dat woord eens langzaam uit en u zult merken dat het achtjarige meisje zeer goed geluisterd heeft. Een spellingverandering die dit probleem zou moeten oplossen, zou zeer ingrijpend zijn. De sjwa is namelijk verreweg de frequentste klank van het Nederlands.

BEGRIJPELIJKE FOUTEN

De f's in vogels en in vlogen lijken twee representanten van dezelfde fout te zijn, maar bij nadere beschouwing is dat niet het geval. In veel randstedelijke dialecten worden de v en de z altijd uitgesproken als f en s. We kunnen dat beschouwen als dialect of minstens als regiolect. Dat verklaart de f in vogels. De f in vlogen is niet in strijd met de standaarduitspraak van het Nederlands. Immers, vlogen wordt in deze zin voorafgegaan door een s. Die s veroorzaakt een zogenaamde progressieve assimilatie van stem, waardoor de v van vogels stemloos wordt en dus verandert in een f. Aanpassing van onze spelling aan de uitspraak zou ertoe moeten leiden dat we steeds assimilatie tot uitdrukking zouden brengen, zowel die van stemhebbendheid (obdracht, opfegen) als die van articulatieplaats (ombelangrijk, vang goud).

De n na vlogen ontbreekt. Ook deze fout is vanuit de uitspraak volstrekt verdedigbaar: het uitspreken van de slot-n is optioneel. Bewesten de IJssel wordt hij vaker niet dan wel gerealiseerd. Aanpassing van het schrift aan de uitspraak zou ertoe leiden dat de n meestal niet geschreven zou worden, maar in een aantal gevallen wel, afhankelijk van onder andere regio, genre en context.

Ten slotte ontbreken de l van vogels en allebei de r's van verder. Hoe vreemd dat er ook uitziet voor de geletterde volwassene, wie zin 1 een beetje vlot en informeel uitspreekt, zal @ bij goed luisteren @ horen dat de l en die twee r's nauwelijks waarneembaar zijn.

DE LOGISCHE CONCLUSIE

Wat is de moraal van dit verhaal? Allereerst dat de spelling van de VWS maar zeer ten dele tegemoetkomt aan het schrijven-zoals-we-behoren-te-spreken. Immers, het achtjarige meisje maakt erg veel spelfouten die verklaarbaar zijn vanuit een vlotte uitspraak van de standaardtaal. De meeste van die fouten zouden door geen enkel concreet voorstel tot spellinghervorming voorkomen worden. Er is zelfs nauwelijks een spelling te bedenken die al de gemaakte fouten zou kunnen voorkomen, of die spelling zou op uitgebreide schaal variatie moeten toestaan: soms wel een slot-n en soms niet, soms verder spellen en een andere keer vedder. Ook buiten het gegeven voorbeeld komt dergelijke variatie voor: melk naast melluk of mellek, terug naast trug , grammofoon naast grammefoon of grammufoon.

De balans opmakend, kunnen we stellen dat schrijven-zoals-we-spreken twee centrale problemen oplevert:

1 Er ontstaat een spellingchaos, tenzij we zouden gaan schrijven-zoals-we-behoren-te-spreken. Maar die norm ligt niet officieel vast.

2 Wat we horen te zeggen is in een aantal gevallen afhankelijk van de context: assimilatie maakt dat we hetzelfde woord nu eens zus, dan weer zo zouden moeten schrijven.

Deze bezwaren verklaren het nut van de twee hoofdregels uit onze huidige spelling: de regel van de beschaafde uitspraak bestaat vanwege bezwaar 1; de regel van de gelijkvormigheid (elk woord of woorddeel altijd hetzelfde schrijven) bestaat vanwege bezwaar 2.

Nederlanders schrijven van links naar rechts. Veel buitenlanders schrijven van rechts naar links. Opperlanders verzinnen zinnen die van voor naar achter en vice versa hetzelfde zeggen: `Mooie zeden in Ede, zei oom.' Vroeger heetten zulke zinnen palindromen. Battus, bekend van de Opperlandse taal- en letterkunde, noemt ze symmys en verzamelde er vijfentwintighonderd.

Mooi, dit idioom?

Peter Burger

Symmys, door de uitgever opgenomen in de voorjaarsaanbieding, verscheen in september. Een vertraging die misschien voor rekening komt van de zetter: die moest behalve het vertrouwde Latijnse ook het Griekse en het Russische alfabet aanspreken, en hier en daar nog wat Chinees, Sanskriet en spijkerschrift opnemen. Gelukkig voor Battus, die in 1881 zijn kans voorbij had laten gaan, kon het boek uiteindelijk toch nog verschijnen in het palindroomjaar 1991.

Symmys is internationaal. Battus koos behalve Nederlandse keerzinnen (het merendeel) ook veel Engelse, Franse, Duitse, Griekse en Russische, en hier en daar een specimen in het Oud-Noors, Papiamentoe, Fins of een andere minder gangbare taal. Slechts een klein aantal van die exoten is vertaald.

Het boek heeft een passend gekunstelde constructie. Vijfentwintighonderd symmy's zijn in alfabetische volgorde op honderd bladzijden uitgestald. Eén symmy op iedere pagina is voorzien van een voetnoot; samen behandelen die noten wezen en geschiedenis van de symmy.

KLASSIEKEN

Een van de oudste symmy's is het Griekse `NIPSON ANOMHMATA MH MONAN OPSIN', dat op de rand van een waterbak in Constantinopel stond: `Was je zonden, niet alleen je gezicht.' Symmy's zijn het mooist als hun hoogst onnatuurlijke vorm, zoals hier, een natuurlijke, zinvolle inhoud omkleedt. Dat is ook gelukt in de Engelse evergreens: `Madam, I'm Adam' (antwoord: `Sir, I'm Iris'), `Dogma: I am God' en `Able was I ere I saw Elba' (verzuchtte Napoleon). Het universeel erkende hoogtepunt van palindroomdichten is Leigh Mercers ademstokkend mooie slagzin: `A man, a plan, a canal @ Panama.' Een zinnige mededeling, elegant geformuleerd, én omkeerbaar; het perfecte palindroom.

Bij dat Angelsaksische vernuft steken de Nederlandse klassieken maar bleekjes af. Vermoedelijk het bekendste palindroom van eigen bodem is: `Nelli plaatst op 'n parterretrap 'n pot staalpillen.' Nummer twee uit de Nederlandse top-drie, `Mooie zeden in Ede, zei oom', is in Symmys opgenomen met tientallen variaties, waaronder het bizarre `Mooie zoeloedorpen, er is 'n sirene pro deo, Leo, zei oom.' Beproefd is ook: `Koos Eekfeen keek door 't rood kerkraam, maar krek door 't rood keek neef Kees ook.' Koos Eekfeen werd in maart 1963 al gepubliceerd in Onze Taal, maar nadien meer dan eens door verschillende schrijvers geclaimd en ook bij herhaling bekroond.

Kunstiger dan Koos, oom en Nelli zijn de meer recente Nederlandse scheppingen: `Droog is Rome, 't té hete, het té morsig oord' en `Gide zette in: 'n amorele, o zo zoele roman, niet té zedig.'

GEHEIMTAAL

Veel symmy's zijn op het eerste gezicht duisterder dan het duisterste orakel. Vaak doen ze denken aan de resultaten van cadavre exquis, een van oorsprong surrealistisch taalspelletje: de eerste deelnemer schrijft een bijvoeglijk naamwoord op en vouwt het papier om, de tweede schrijft er een zelfstandig naamwoord onder, de derde een werkwoord, enzovoort. Het spel is vernoemd naar het eerste resultaat ervan: `Le cadavre exquis boira le vin nouveau.'

In die surrealistische categorie vallen: `Pop-art: 'n Tsaar op 'n po raast 'n trap op'; `Labiel kneep oma jam op een kleibal'; en: `Laat af, Sire, velpon eten op lever is fataal.' De lezer zoekt onwillekeurig naar een betekenis, het verhaal achter deze zinnen: waarom jam? Waarom op lever?

Andere, zoals `'t Kale graansilohol is naar gelakt', wekken associaties met de cryptische aanwijzingen van Radio Londen voor de illegaliteit, of van geheime agenten in goedkope romans (`De duiven zijn gelost').

EEN LEGE REGEL? JA.

Geen enkele symmy @ in de talen die ik kan lezen tenminste @ benadert de kwaliteit van het Panama-palindroom. Sterker: de kloof tussen groots en gruis is wel erg wijd, ook kwantitatief. Het palindroom is net als de limerick een genre zonder marge: de meeste zijn óf goed óf slecht en niet iets ertussenin.

Battus' eigen favoriet is Piet Burgers `Steeds in ere, heren, is de ets.' `Negen neven negen' van Drs. P vindt hij briljant. Ik vind ze allebei knap maar flets.

Veel symmyschrijvers krijgen hun palindroom alleen rond door te smokkelen. Ze gebruiken daarvoor vergezochte en verzonnen persoons- en plaatsnamen, tussenwerpsels, buitenlandse woorden en neologismen, en sjoemelen met spelling (`persmoskiet', `symmys' in plaats van `symmy's') en grammatica. `Doodlege deerne, talegraad daargelaten, reed egel dood.' De resulterende nonsens is niet altijd boeiend: `Garde-blaassolo, knap: fagottonen effen, en Otto gaf pa 'n kolossaal bedrag.' Door het vrijwel opgeven van de betekenis om aan de eisen van de vorm te beantwoorden, en door de toevlucht tot onwaarschijnlijke woorden, doet het maken van symmy's sterk aan scrabble denken.

Er bestaan 10.000 symmy's, schrijft Battus. Als dit het interessantste kwart is, hoe ziet de rest er dan uit?

REDERIJKERIJ

Zijn symmy's kunst? Horen ze bij de literatuur? Battus zelf vindt van wel: hij beschrijft bijvoorbeeld de Nederlandse symmyscheppers Hans Roemer Visscher en Piet Burger als respectievelijk dichter en prozaïst.

Maar er is een verschil. Dichters zetten de taal naar hun hand om iets uit te drukken wat volgens de regels niet gezegd kan worden (`Voor wie ik liefheb, wil ik heten'). Nelli en Koos Eekfeen bestaan daarentegen alleen omwille van de staalpillen en Neef Kees. Ook dichters kunnen een woord uitsluitend gebruiken om aan de eisen van rijm en metrum te voldoen, en daar wordt dan terecht kritiek op uitgeoefend. (`En daarom, lieve Nel / Schrijf voor jou ik hier snel, / Dit gedicht bij je verjaardagskado!' Een voorbeeld van hoe het niet moet uit Drs. P's cursus plezierdichten.)

Symmy's zijn te streng. Hun beperkingen leveren zelden poëtische winst op. Rijm kan de dichter een gelukkige formulering ingeven die hij zonder rijm niet ontdekt had @ een rijmvondst, het tegenovergestelde van rijmdwang. Maar symmy's zijn zo ongehoord moeilijk dat de dwang de vondst bijna altijd overtreft.

`Zijn er', vraagt Battus zich af, `met symmys vergelijkbare, qua moeilijkheid en qua effect, vormeisen aan taalprodukten?' Ja, die zijn er: de `extraordinaire' kunststukken van de rederijkers. Het schaakbord: dichtregels op een schaakbord die in allerlei richtingen gelezen konden worden en zo een groot aantal balladen opleverden; het aldicht: een vers waarin niet alleen de slotwoorden, maar hele regels op elkaar rijmen; en het symmy-achtige kreeftdicht: een gedicht waarvan de woorden per regel ook vice versa kunnen worden gelezen.

Het is niet toevallig dat dat ook de genres zijn die de rederijkerij zo'n slechte naam bezorgd hebben.

Battus: Symmys. Querido, Amsterdam, 1991. 100 blz. ISBN 90 214 5359 2. Prijs f 29,90.

Zelfvoorzienend F.K.M. Mars - 's-Hertogenbosch

Een woord dat ik in Onze Taal aan de orde zou willen stellen is zelfvoorzienend. Voor mij is deze vorming een doorn in het oog, en ik kom dit woord tegenwoordig geregeld in allerlei lectuur tegen. Veel Nederlanders voelen deze formatie wel als ongewoon, maar ze geven er zich geen rekenschap van. Een woordenboek als de Hedendaagse Van Dale heeft zich hierbij neergelegd.

Het grondwoord van zelfvoorzienend is het werkwoord zien.

Vijf Nederlandse werkwoorden gaan uit op een volle klinker plus -n, in tegenstelling tot de meeste werkwoorden die uitgaan op -en. Deze kleine groep van vijf is: gaan, staan, slaan, doen en zien. Normaal is: werk en, schuil en, lach en. Als we een tegenwoordig deelwoord maken, plaatsen we na de infinitief een -d: werkend, schuilend, lachend. Dit geldt ook voor de groep van vijf:

1 gaande(weg); doorgaand of voortgaand op deze weg;

2 een betere regeling voorstaand, stemde ik tegen; een staand beeld; een alleenstaand politicus; een waarheid als een paal boven water staand;

3 een hoge toon aanslaand, zweepte hij de vergadering op; een doorslaand argument; een aanslaand wijsje; met slaande trom;

4 dit is voldoend(e); al doende leert men; zijn tijd verdoend, bracht hij de vakantie door;

5 een ziende (=niet blinde); dit alles beziend (overziend) komen we tot een andere conclusie.

In geen van de voorbeelden zal de lezer (al zijn sommige vormen `ongewoon') -en- inlassen (bijv. doorslanend, een zienend), vermoed ik. Maar dit is in zelfvoorzienend, tegen mijn taalgevoel in, wel gebeurd. Volgens de regels zou het zelfvoorziend moeten zijn.

De oorzaak van die tussenvoeging zal wel op het gebied liggen van ritme en welluidendheid. We zeggen ook gemakkelijker `dit is voldoende' dan `dit is voldoend'. Ik vermoed dat de laatste jaren het inwendig oor liever naar zelfvoorzienend luistert dan naar zelfvoorziend. Maar toch...

Succesvol congres in veel te kleine Beurs Mr. H.W. van Rees - secretaris Genootschap Onze Taal

Het congres `60 jaar onze taal en Onze Taal' op 2 november jl. was een succes, niet alleen door de voordrachten van de sprekers en het bijzondere cabaret, maar zeker ook door de aanwezigheid van onze beschermvrouwe H.K.H. Prinses Juliana en door de feestelijke entourage in de Beurs van Berlage. Helaas hebben niet alle belangstellende leden kunnen deelnemen aan de dag, doordat de inschrijving wegens het beschikbare aantal plaatsen voortijdig moest worden gesloten.

Reeds twee jaar geleden heeft het bestuur van ons genootschap zich moeten beraden over de vraag hoe en waar de zestigste verjaardag van Onze Taal zou kunnen worden gevierd. Destijds werd gekozen voor Amsterdam @ de plaats waar in 1931 het genootschap werd opgericht @ met als congresgebouw de feeërieke Beurs van Berlage, om aan de bijeenkomst een extra feestelijk karakter te verlenen.

Het gemiddelde aantal bezoekers van de door Onze Taal georganiseerde congressen gaf het bestuur de overtuiging dat een zaal voor ruim 1100 deelnemers aan de behoefte zou kunnen voldoen. Het bestuur was verrast en ook ontsteld toen bleek dat voor het congres op 2 november binnen enkele weken door 1700 leden werd ingeschreven.

Het spijt het bestuur dat vele leden het congres wel hadden willen bijwonen maar daartoe niet in de gelegenheid konden worden gesteld. Wij spreken de hoop uit dat het genootschap op het eerstvolgende congres @ in 1993 @ wél alle gegadigden zal kunnen verwelkomen. Bij het bepalen van de plaats van het congres zal zeker rekening worden gehouden met de ervaringen die bij de organisatie van dit laatste congres zijn opgedaan.

De voordrachten van het congres zullen @ wellicht in verkorte vorm @ worden gepubliceerd in nummer 2/3 van jaargang 1992.

Waarschijnlijk wordt er nergens zoveel over de spelling gekibbeld als in Nederland. Er is altijd wel een voorstel aan de orde om de bestaande regeling te veranderen. Op het ogenblik gaat een officiële commissie na of de tijd van herziening inderdaad gekomen is. Het arbeidsterrein van deze Spellingcommissie is voorgeploegd door een werkgroep waarvan het rapport in 1989 werd gepubliceerd. Naar aanleiding daarvan organiseerde de vakgroep Nederlands van de Rijksuniversiteit Leiden een lezingencyclus over het onderwerp. Een selectie daarvan is nu bij Bert Bakker verschenen onder de titel De groene spelling (`groen' vanwege het Groene Boekje, maar ook met het oog op diverse figuurlijke betekenissen van dat woord). De bundel is samengesteld en ingeleid door Hans Bennis, Anneke Neijt en Ariane van Santen.

Spellingvereenvoudiging, goed voor u?

Elf deskundigen zoeken een antwoord

Harry Cohen - Brussel

Drie bijdragen in de bundel De groene spelling zijn gewijd aan de voorgeschiedenis van de huidige situatie. Anneke Neijt gaat vijfduizend jaar terug om te verhalen over Het ontstaan van schrift. Jan de Vries beschrijft in Meer dan honderd jaar De Vries en Te Winkel de wederwaardigheden van ons tegenwoordige spellingsysteem. Camiel Hamans laat iets zien van het honderdjarige gehakketak dat met `spellingstrijd' wordt aangeduid. Voor 1890 wonden alleen taal- en letterkundigen zich op over de spelling. In het vooruitzicht van de algemene leerplicht gingen ook onderwijskringen zich roeren, Kollewijn schreef zijn geruchtmakende artikel, en de strijd van allen tegen allen was begonnen.

EVEN HELEMAAL NIETS DOEN

De andere acht auteurs houden zich bezig met de actualiteit. Geen van hen is principieel tegen een herziening van het tegenwoordige stelsel gekant, maar de een is wat voorzichtiger dan de ander. Het terughoudendst is wellicht Vincent van Heuven in Invloed van spelling op het lezen. Zijn uitgangspunt is dat een vereenvoudigde spelling prettig is bij het schrijven, maar niet altijd bij het lezen. Voor beginnende schrijvers (en hun onderwijzers!) zou het een heel gemak zijn wanneer wort de juiste schrijfwijze was, maar de geoefende lezer, die het woordbeeld worden vast in zijn geheugen heeft opgenomen, zal word iets gemakkelijker herkennen en krijgt bij wordt zelfs nog een extra scheutje informatie. Conclusie: voer alleen vereenvoudigingen in die geen afbreuk doen aan het leesgemak. Nog beter is het evenwel om eventjes helemaal niets te doen. Binnenkort zullen onze tekstverwerkers, die nu al vaak een ingebouwde spellingcontrole bezitten, immers ook voor grammaticacontrole zorgen. Niet alleen ik vint wordt dan als fout herkend, maar ook ik vindt. De kunst van het foutloos schrijven zal daarmee veel van haar belang verliezen.

Onze-Taalredacteur Frank Jansen heeft evenmin haast met hervormingen. In Naar een meerkleurige spelling laat hij zien hoe groot de variatiemogelijkheden in onze taal zijn. We kunnen spelen met uitspraak, handschrift, interpunctie, enzovoort. We kunnen woorden van plaats doen verwisselen of door synoniemen vervangen. Met dergelijke mechanismen kunnen we bijvoorbeeld aanduiden tot welke groep we gerekend willen worden (` op de eerste plaats') of onze uitspraken moduleren ( neu voor een aarzelend nee). Waarom wordt afwisseling in de spelling dan afgewezen? Onze uniformiteitsdrang richt zich volgens Jansen op dit aspect omdat `fouten' daar het gemakkelijkst te constateren zijn. Hij pleit voor een discussieklimaat waarin eenvormigheid niet als vanzelfsprekend wordt beschouwd.

PROBLEMEN BIJ INVOERING

Piet Hagers, ex-grootvizier van het Van-Dalerijk, heeft maar één wens: spellingrust. In Spelling en uitgeverij denkt hij met afgrijzen terug aan de vorige hervorming, die in fasen verliep (1934, 1947, 1954) en telkens tot kopersstakingen, onverkochte voorraden en kostbare zetselcorrecties leidde. Door de vooruitgang van de techniek zal die derde factor een volgende keer niet zo'n grote rol meer spelen, maar toch, hoe minder vaak zoiets gebeurt hoe beter. Daarom liever één ingrijpende herziening dan twee kleintjes.

Johan Zuidema tracht in Efficiënt spellingsonderwijs: met welke spelling? na te gaan hoe het ideale spellingsysteem er uit moet zien. Hij gaat daarbij supersystematisch te werk en onderzoekt, uitgaande van de criteria `leerbaarheid' en `bruikbaarheid', welke van de tegenwoordige grondslagen gemist kunnen worden. Theoretisch blijken er 32 mogelijkheden te zijn. Na eliminatie van de irrelevante, minder realistische en onverkoopbare varianten blijven er vier over. Aan een daarvan wordt verder gesleuteld. Het uiteindelijke resultaat is een ultraconsequent systeem met spelvormen als zelvs, muiz, geloovd, leezd. `Het probleem van de schrijver, van de lezer en van de onderwijzer is met dit voorstel voorgoed opgelost. Nu de invoering nog.'

NODEN VAN DYSLECTICI

Ria Kleynen wijst in Spelling en dyslexie op een bijzonder probleem. Ook als elke klank door een eigen teken werd voorgesteld, zou lezen en schrijven voor dyslectische kinderen al verre van eenvoudig zijn. In werkelijkheid hebben zij het nog moeilijker, want een dergelijke een-op-een-relatie is niet overal aanwezig. In berevel worden de drie e's elk op een verschillende manier uitgesproken; anderzijds wordt de stomme e in de laatste lettergreep van jofel, verrukkelijk en zalig op drie verschillende manieren geschreven.

Een volgende complicatie wordt gevormd door de conventies voor enkele en dubbele klinkers en medeklinkers (poten, poot; pot, potten). En zo zijn er nog meer afwijkingen. Sommige zijn in regels te vangen (de -dt van wordt bijvoorbeeld), bij andere is het puur een kwestie van uit het hoofd leren. Kleynen gaat in detail na bij welke van de circulerende hervormingsprojecten dyslectici baat zouden hebben. Haar conclusies zijn gematigd optimistisch: in een wereld met alfabetisch schrift zal het leven voor deze bevolkingsgroep (3% van de schoolpopulatie) altijd moeilijk blijven. Overigens is dit artikel door zijn zorgvuldige analyse een uitstekende inleiding in de algemene problematiek van de Nederlandse spelling.

SPELLING EN REFORMATIE

Tot slot de drie meest hervormingsgezinde bijdragen. Het betoog van Jaap de Rooij, getiteld Ik vind, jij vind, hij vind, is de licht gewijzigde versie van een artikel dat eerder in NRC Handelsblad verscheen. De schrijver acht een andere regeling voor de spelling van werkwoordsvormen gewenst `omdat er tegen de huidige regels zoveel fouten gemaakt worden'. De besproken herziening bestaat uit drie delen. Het resultaat van het eerste deel wordt gedemonstreerd in de titel van zijn bijdrage. De twee andere kunnen op overeenkomstige wijze worden weergegeven als ik antwoorde, jij wachte en zij speeld, het gebeurd. Dit mag wat onwennig aandoen, maar de regels voor de vervoeging worden er een stuk eenvoudiger door. Dat is een zegen voor het onderwijs en @ na verloop van tijd @ prettig voor iedereen.

De duidelijkste uiteenzetting van de heersende spellingmisère is te vinden in Het groene boekje van Piet van Sterkenburg. Onze officiële Woordenlijst blijkt talloze woorden te bevatten die niet meer gangbaar zijn (aanvijl) terwijl er aan de andere kant duizenden ontbreken (eurocheque). Andere klachten betreffen het toelaten van twee of meer spelvarianten (bij kothurne zijn het er acht), de voornaamwoordelijke aanduiding (een wijfjesolifant is een hij, een mannequin ook) en de meervoudsvorming (secretaressen wordt erkend, secretaresses niet).

Door al deze gebreken is er een gat in de markt ontstaan waar particuliere uitgevers natuurlijk in gesprongen zijn. Zo kwam de SDU in 1990 met de Herziene Woordenlijst Nederlandse taal (besproken in Onze Taal, september 1990, blz. 152-157). Over de voorbereiding en inrichting van dit werk, die onder leiding van prof. Van Sterkenburg plaatsvonden, worden tal van interessante bijzonderheden meegedeeld. De auteur hoopt dat deze nieuwe woordenlijst uiteindelijk de status krijgt die de spellinggids van Duden in het Duitse taalgebied heeft.

Mijlen verder gaat Piet Paardekooper in Verstandsverduistering blokkeert spellingssanering. Hij noemt Kollewijn `de Luther van onze spellingsgeschiedenis', maar deze nieuwlichter zou waarschijnlijk moeite hebben gehad met een zin als `Sogt&obc1;ns lad&obc1; ik gou m&obc1;n hont, g&obc1;vreest om z&obc1;n ruuwhijt en z&obc1;n vreethijt, in d&obc1; taksi.' Idealiter is een spelling volgens prof. Paardekooper puur fonologisch (één klank per teken, vice versa). Daar kunnen echter technische bezwaren tegen zijn (nieuwe lettertekens) en vooral, het publiek verzet zich op emotionele gronden tegen `sanering'. Taalkundigen dienen daar zeer zeker rekening mee te houden, maar zij moeten hun eigen emoties in toom houden en rechtlijnig redeneren.

Een sprankelend betoog, ook al bestaat het voor een flink deel uit anekdotes, weetjes en plagerijen. Zal prof. Paardekooper eens de Billy Graham van onze spellinggeschiedenis worden genoemd?

De bundel wordt afgesloten met enkele interessante bijdragen van de samenstellers. Bijlage I bevat een uitvoerige bespreking van de meest actuele wijzigingsvoorstellen (Werkgroep ad hoc Spelling), alsmede een kort overzicht van drie andere projecten (Paardekooper, Pée/Wesselings, Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling). In Bijlage II zijn deze vier stelsels op een zelfde proeftekst toegepast zodat de lezer de effecten kan vergelijken. Daarna volgen nog een lijst met bijzonderheden over de elf auteurs, een bibliografie en een verklarende woordenlijst.

H. Bennis, A. Neijt en A. van Santen: De groene spelling Bert Bakker, Amsterdam, 1991. 216 blz. Prijs f 29,90. ISBN 90 351 0945 7

In de eerste aflevering van deze serie artikelen over drogredenen (Onze Taal nummer 11) is het argumentum ad hominem aangehaald als voorbeeld van een drogreden waarbij het vaak lastig is echte en schijnbare gevallen uit elkaar te houden. In deze tweede aflevering gaan F.H. van Eemeren en R. Grootendorst nader in op persoonlijke aanvallen in discussies.

Drogredenen [2]

Op de man spelen: het argumentum ad hominem

F.H. van Eemeren en R. Grootendorst - vakgroep Taalbeheersing, Universiteit van Amsterdam

De aanval is de beste verdediging, zegt het bekende spreekwoord, en in zekere zin geldt dat ook voor discussies. Met name aanvallen op de persoon van de tegenpartij kunnen heel effectief zijn, vooral bij een weinig kritisch publiek. Op kritische lezers en luisteraars heeft deze strategie meestal een averechtse uitwerking. Wie zijn toevlucht neemt tot een dergelijke goedkope truc, zo redeneren zij, heeft kennelijk geen steekhoudende argumenten voor zijn standpunt.

Ook in de vakliteratuur hebben persoonlijke aanvallen een slechte naam. Ze zijn daarin onlosmakelijk verbonden met de drogreden van het argumentum ad hominem, wat letterlijk `argument gericht op de persoon' betekent. Anders dan de Latijnse betiteling suggereert, gaat de geschiedenis van deze drogreden niet terug tot de klassieke oudheid. Althans, de beschrijving van de drogreden niet; het gebruik is ongetwijfeld veel ouder. Zolang de mensheid discussieert, zolang zullen er ook wel persoonlijke aanvallen zijn uitgevoerd.

BELEDIGEN, EIGENBELANG OF `JIJ-DOET-HET-ZELF'

Er worden in de internationale vakliteratuur drie varianten van het argumentum ad hominem onderscheiden: 1 de abusive, 2 de circumstantial en 3 de tu quoque -variant.

De abusive, of `beledigende' variant houdt een rechttoe-rechtaan persoonlijke aanval op de opponent in. Door hem als dom, oneerlijk of onbetrouwbaar voor te stellen, wordt geprobeerd zijn geloofwaardigheid te ondermijnen. Bij deze nogal platte variant van het argumentum ad hominem wordt heel duidelijk `op de man' gespeeld en niet `op de bal'. Een bekend standaardvoorbeeld is:

De filosofie van Bacon is onbetrouwbaar, want hij is wegens oneerlijkheid ontslagen als kanselier.

De circumstantial, of `omstandigheids'-variant is een poging de geloofwaardigheid van de opponent te ondergraven door op zijn bijzondere positie te wijzen en te suggereren dat hij uitsluitend uit eigenbelang handelt; zijn argumenten zijn alleen maar rationalisaties van zijn eigenlijke motieven. Deze variant van het argumentum ad hominem klinkt door in uitdrukkingen zoals `oratio pro domo', `voor eigen parochie preken' en `wiens brood men eet, diens woord men spreekt'. Weer een standaardvoorbeeld:

De argumenten voor verticale prijsbinding van Niemeijer zijn waardeloos, want van een fabrikant kan niet anders verwacht worden dan dat hij voor verticale prijsbinding is.

De tu quoque of `jij ook'-variant is erop gericht de geloofwaardigheid van de opponent aan te tasten door tegenstrijdigheden in zijn positie aan het licht te brengen. In eerste instantie moet daarbij gedacht worden aan gevallen waarin de opponent het gedrag van anderen afkeurt, terwijl hij zelf precies hetzelfde doet. Dezelfde benaming wordt ook wel gebruikt als de opponent een bepaalde handelwijze propageert en zich daar zelf niet aan houdt, of op een bepaald moment een standpunt verdedigt dat hij kort daarvoor nog heftig bestreed. In zijn oorspronkelijke betekenis staat deze variant van het argumentum ad hominem in de omgangstaal bekend als de `jij-bak'. Ook uitdrukkingen als `de pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet', `boter op zijn hoofd hebben' en `met twee maten meten' zijn op deze variant van toepassing.

Het klassieke voorbeeld van een tu quoque is het verweer van de jager die verbaal aangevallen wordt omdat hij louter voor zijn plezier onschuldige dieren doodt:

Waarom eet jij vlees van onschuldige beesten?

REDELIJKHEID VERHINDERD

De geijkte reden die in de vakliteratuur wordt gegeven om het gebruik van de drie varianten van het argumentum ad hominem af te keuren, is dat ze niet `ter zake' of `relevant' zijn: de eventuele persoonlijke tekortkomingen van de opponent doen niets af (en dragen ook niets bij) aan de waarde van zijn argumenten.

Nu is relevantie een lastig begrip en als criterium voor het argumentum ad hominem niet zo geschikt. Een beter alternatief komt in het verschiet als men zich realiseert dat een persoonlijke aanval op de opponent @ in welke vorm dan ook @ nooit een constructieve bijdrage aan de oplossing van een verschil van mening kan leveren. De drie varianten van het argumentum ad hominem zijn er @ elk op eigen wijze @ op gericht de tegenpartij als serieuze gesprekspartner uit te schakelen en vormen daardoor een schending van een fundamentele regel voor redelijke discussies, die inhoudt dat de partijen geen dingen mogen zeggen of doen die de andere partij hinderen in het vrijelijk naar voren brengen van standpunten of twijfel aan standpunten.

Handhaving van vrijheid van meningsuiting in discussies is een absoluut noodzakelijke voorwaarde voor het oplossen van een verschil van mening. De verschillende varianten van het argumentum ad hominem vormen een inbreuk op deze vrijheid, waardoor het meningsverschil al in de kiem dreigt te worden gesmoord. Waarom zouden we ons immers iets aantrekken van de mening van een onbetrouwbaar sujet (abusive), van iemand die uitsluitend zijn eigenbelang najaagt (circumstantial), zichzelf voortdurend tegenspreekt of zich niet aan zijn eigen principes houdt (tu quoque)?

PERSOONLIJK WORDEN M&obc1;G

Een probleem bij het ontmaskeren van een argumentum ad hominem is dat een persoonlijke aanval in de praktijk meestal in bedekte termen wordt gelanceerd. Een spreker of schrijver kondigt @ begrijpelijkerwijs @ doorgaans niet met zoveel woorden aan dat hij zijn opponent nu gaat beledigen, zijn verborgen motieven gaat blootleggen of de ongerijmdheden in zijn stellingname aan de kaak gaat stellen. Hij gebruikt liever suggestieve of insinuerende formuleringen en laat de conclusie graag voor rekening van zijn opponent (`wie de schoen past, trekke hem aan') of van het publiek. En als hij desondanks beschuldigd zou worden van een drogreden, kan hij altijd nog de vermoorde onschuld spelen.

Een ander probleem is dat niet elk argument waarin iets onaardigs over een persoon gezegd wordt, per definitie een argumentum ad hominem inhoudt. Neem de volgende uitspraak:

Karel is niet aardig, want in je gezicht doet hij poeslief, maar achter je rug zegt hij de meest gemene dingen over je.

Wie het standpunt wil verdedigen dat Karel niet aardig is, kan moeilijk anders dan een negatief trekje van Karel noemen. Met een drogreden heeft dat op zichzelf niets te maken. Wel is er natuurlijk kritiek mogelijk op het aangevoerde argument: klopt het wel wat er over Karel wordt gezegd en, zo ja, is dat relevant voor het standpunt? In dit geval staat de relevantie van het argument buiten kijf, maar in het volgende voorbeeld ligt dat wat ingewikkelder:

Jansen is geen geschikte kandidaat voor het burgemeesterschap, want hij is niet getrouwd.

De relevantie van het argument is hier niet voor iedereen zo evident (mogen we hopen), maar er is @ opnieuw @ geen sprake van een argumentum ad hominem. Dat laatste geldt ook voor gevallen waarin de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring in het geding is, zoals in een rechtszaak. Als aannemelijk wordt gemaakt dat de getuige in het verleden meermalen meineed gepleegd heeft, zal terecht weinig waarde aan zijn verklaring worden gehecht. Het zou op zijn minst een beetje eigenaardig zijn degene die dit feit aan het licht heeft gebracht, vervolgens van een drogreden te beschuldigen.

RECENTE VOORBEELDEN

Een recent voorbeeld van een echt argumentum ad hominem verschaft Frits Abrahams in zijn bespreking van Mijn Betere ik, waarin Renate Rubinstein haar verhouding met Simon Carmiggelt beschrijft (NRC Handelsblad, 6 mei 1991). Abrahams vraagt zich af of het fair was van Rubinstein om het privé-leven van Carmiggelt en zijn vrouw Tiny zo kort na hun dood in de openbaarheid te brengen en schrijft dan:

``Renate heeft zelf ook wel eens moeite gehad met de privacy-kwestie. Toen Jaap van Heerden destijds in het openbaar bevestigde, dat Renates echtscheidingscolumns op hem sloegen, zei Renate verontwaardigd in een interview: `Het feit dát-ie erop inging, dat daarmee een publiek feit werd met wie ik getrouwd was geweest @ dat vond ik verschrikkelijk, dat vond ik indiscreet.'

Als dat al indiscreet was @ hun hele omgeving moet het hebben geweten @ dan zijn er in Mijn betere ik ook nog wel enkele indiscrete passages aan te wijzen, zoals de anekdote waarin Carmiggelt over de @ even veronderstelde @ dood van zijn vrouw zegt: `Nee, dat was helaas niet zo.'''

Volgens Abrahams had Renate Rubinstein indertijd geen recht van spreken omdat zij nu zelf indiscreet handelt, of @ omgekeerd @ had zij de gewraakte passages in haar boekje over Carmiggelt niet mogen schrijven omdat zij daarmee haar eigen normen over privacy met voeten treedt. Een mooi voorbeeld van een tu quoque.

Een recent voorbeeld van een persoonlijke aanval die geen argumentum ad hominem inhoudt, wordt verschaft door de serie columns die Piet Grijs over collega-medewerker Carel Peeters van Vrij Nederland schreef (Vrij Nederland, augustus 1991). Grijs uitte scherpe kritiek op enkele door Peeters geschreven boekbesprekingen en op de samenstelling van de rubriek `De Republiek der Letteren', waarvan Peeters redacteur is. Grijs adstrueerde zijn kritiek zeer gedetailleerd met voorbeelden, maar hij noemde Peeters onder meer ook een `ouwehoer'. Die laatste kwalificatie kwam Grijs in de reacties te staan op de beschuldiging Rufmord (Arnold Heumakers in De Volkskrant van 30 augustus 1991) en `karaktermoord' (Bas Heijne in Vrij Nederland van 7 september 1991). Wie, zoals Grijs, wil aantonen dat Peeters als boekbespreker en samensteller van een letterkundige rubriek te kort schiet, móét wel negatieve dingen over hem zeggen. Zolang die negatieve dingen maar betrekking hebben op de zaak waar het om gaat @ en dat was bij Grijs het geval @ is er geen sprake van een abusive argumentum ad hominem.

DE BESTE REACTIE

Wat is de beste reactie op een argumentum ad hominem? Dat is niet in het algemeen te zeggen. In elk geval is het @ hoe verleidelijk ook @ niet verstandig om iets te roepen als `Dat is een drogreden!' of `Dat is een argumentum ad hominem!' Dergelijke kreten leiden eerder tot escalatie dan tot oplossing van het meningsverschil. Wat dan wel? Bij een circumstantial argumentum ad hominem is het bijvoorbeeld beter toe te geven dan te ontkennen dat eigenbelang een rol speelt (ontkennen zou trouwens geen zin hebben: `qui s'excuse s'accuse', zal het publiek denken), om vervolgens de aandacht te richten op de argumenten die voor het standpunt naar voren zijn gebracht. Zo'n adequate reactie vereist naast koelbloedigheid natuurlijk ook enig inzicht in de desbetreffende drogreden. Het eerste is een kwestie van aanleg en ervaring, het tweede kan gelukkig door studie worden verworven.

Den Hitelder Abr. Heringa - Usselo

Onlangs constateerde mijn buurman toen de lampjes voor de richtingaanwijzer van de auto wel brandden maar niet knipperden: `Je klingelateur is kapot'. Een mooi malapropisme, waar echter meer over te zeggen valt.

Ik ben opgegroeid in de Achterhoek, en woon sinds jaren in Twente. Het is me dikwijls opgevallen dat men in Oost-Nederland woorden graag vloeiender maakt door er een (meestal) stomme klinker aan toe te voegen. Mijn broer vervulde zijn militaire dienst bij de marioniers, verenigingen en bedrijven kunnen fusioneren (dit trouwens ook volgens Van Dale). Hetzelfde verlangen leidt ook tot woordvormingen als vluggerder, groterder. Kennelijk spreekt men in het oosten graag in dactylen. De klingelateur hoort hier ook bij, evenals de miebelefoon. En een niet al te trouw kerkganger houdt niet van al dat gebiebelte. Wellicht de mooiste hoorde je vijftig jaar geleden veelvuldig toen Den Hitelder hier de dienst uitmaakte.

`Onze' letter c B.P. Visser - arts (o.a. voor dyslexie), Noorden

Steeds vaker krijgt men tegenwoordig te horen `Ik heet Kees, maar u moet het wel met een c schrijven, want het komt van Cornelis.' Ook in de naam Erik wordt de laatste letter al heel vaak vervangen door een c, en bekend is ook de naam van de gloednieuwe gemeente Stede Broec, waar de `Stedebroecers' wonen. En zo wordt de chaos steeds groter als we blijven spellen naar de historische herkomst van de woorden in plaats van (vooral) naar de klank.

Die letter c hebben we helemaal niet nodig voor het weergeven van woorden als cent, risico, chaos, chagrijnig, christendom, chips en practisch. We zouden beter kunnen schrijven sent, risiko, gaos, sjagrijnig, kristendom (in België al gebruikelijk), tsjips en prakties.

Het komt erop neer dat de uitspraak van de letter c wisselt met de letter die erachter staat. Als die letter een h is, dan hebben we toch nog keuze uit vier klankmogelijkheden, of hij wordt helemaal niet uitgesproken, zoals in de nog steeds Duitse uitgang -isch.

De letter c wordt ook gebruikt voor nog een vierde schrijfwijze van de uitgang -seren: galvaniseren, praktizeren, regisseren en communiceren. Ook wordt deze letter op vier manieren ingeschakeld om ervoor te zorgen dat er in totaal acht schrijfwijzen ontstaan voor de k-klank, bijvoorbeeld in christenen, accountant, logica, shockeren.

Dit alles maakt onze spelling veel te ingewikkeld en zo ontstaan er veel woordbeelden die voor kinderen onbegrijpelijk en daardoor moeilijk te onthouden en te herkennen zijn.

Het zijn vooral de woordblinden (bijna 10% van de bevolking) die daarvan veel hinder ondervinden. Noodgedwongen moeten ze te veel spellend lezen en dat wordt mede door de letter c extra moeilijk gemaakt. Er ontstaat vervolgens een weerzin tegen lezen; ze gaan dan liever tv-kijken of voetballen. Maar juist veel lezen, dus de woorden vaak zien, is ook voor de niet-woordblinden een absolute noodzaak om de woordbeelden in het geheugen te krijgen en daardoor foutloos te kunnen spellen.

Kinderen die veel spelfouten maken, gaan ten onrechte denken dat ze dom zijn, en daardoor verliezen ze hun zelfvertrouwen. Maar als je het woordbeeld nog niet kent, zijn er geen spellingregels waaruit kan blijken of je moet schrijven stiecum, stiekum, stikum, sticum, stiekem of stikem.

De letter c is in alle opzichten een geheel overbodige, onpraktische importletter. In Zuid-Afrika zag men dat in; daar komt de c in de spelling niet meer voor. Men schrijft daar egt tiepiese argitektuur en masjiene.

Naar mijn mening zouden wij er goed aan doen de c uit onze spelling te bannen. Deze onnederlandse letter werd door ons geleend van andere talen, zoals het Frans en het Engels, en kan daar beter blijven. En nu had ik het alleen nog maar over die ene letter c.

Nederland kent al langere tijd een spellingdebat. Welke positie je daarin ook wilt kiezen, duidelijk is in ieder geval alleen al uit het bestaan van zo'n debat, dat de spelling van het Nederlands niet zonder problemen is: niet in het onderwijs, en niet voor wie schrijven moet.

Een van de moeilijke onderdelen van onze spelling betreft de regels van de gelijkvormigheid en de analogie, die dan ook verdedigers en bestrijders kennen. Het doet enigszins merkwaardig aan te zien dat bij die strijd niemand zich lijkt te hebben afgevraagd hoe zulke `moeilijke' regels toch in zwang gekomen zijn. Bert de Haar zal in dit artikel het ontstaan toelichten van deze principes in de periode van het middeleeuwse Nederlands.

T uitspreken en d schrijven

De eigen koers van het Middelnederlands

Bert de Haar - Hilversum

Wie oudere teksten bekijkt, ziet gelijkvormigheid en analogie in de spelling een rol spelen vanaf de (latere) middeleeuwen. En een deel van de verklaring voor het ontbreken van bezinning op de geschiedenis van de regels van gelijkvormigheid en analogie zou dan ook gelegen kunnen zijn in de standaardvisie op de spelling van `het' Middelnederlands (en die van `het' Nederlands uit de zestiende en de zeventiende eeuw): die algemeen aanvaarde opvatting zegt dat de spelling van het oudere Nederlands systeemloos en volstrekt inconsequent was. Dat aanvaarde idee is onjuist. De regel van de gelijkvormigheid doet opgeld in `het' Middelnederlands vanaf het einde van de dertiende eeuw. De opkomst ervan is als volgt te verklaren. In die tijd stellen de Middelnederlandse schrijvers zich steeds onafhankelijker op tegenover het spellingsysteem van het Latijn, dat tot dan toe als model voor het Middelnederlands had gediend. Toepassing van de regel van de gelijkvormigheid was daarbij @ gezien de klanksystematiek van het (Middel)Nederlands @ zinnig.

OP ZOEK NAAR DE BRON

Wie naar de spelling van literaire Middelnederlandse teksten kijkt, kan moeilijk anders dan de standaardvisie beamen: de spelling is chaotisch. Maar zulke teksten zijn van kopie op kopie overgeleverd en daarmee is hun spelling een onbetrouwbare gids geworden.

Gelokaliseerde oorkonden daarentegen kunnen wel als betrouwbare getuigen gelden voor `het Middelnederlands' van een bepaalde plaats in een bepaalde tijd (want we kennen alleen dialecten in de middeleeuwen, geen standaardtaal), en de spellingen van dat materiaal blijken redelijk consequent te zijn en een behoorlijke systematiek te vertonen. Daarom zal ik mij hier beperken tot oorkonden, en wel die uit Amsterdam uit de veertiende eeuw (de eerste originele Nederlandstalige tekst uit onze hoofdstad dateert uit 1333).

Ik zal me verder beperken tot gevallen die illustratief zijn voor het al dan niet toepassen van de regel van de gelijkvormigheid, en dat dan nog alleen bij de d die klinkt als t. De regel van de gelijkvormigheid zorgt ervoor dat in hond een d verschijnt, op basis van het meervoud honden, dat laat zien dat het enkelvoud eindigt op een `onderliggende' d. (De regel van de analogie zorgt voor de t in hij houdt, op basis van de persoonsvorm (hij) wandelt, die laat zien dat de uitgang een `onderliggende' t kent.)

In principe zal ik daarbij werkwoordsvormen (inclusief deelwoorden) en eigennamen buiten beschouwing laten en vooral kijken naar bijvoeglijke en (gewone) zelfstandige naamwoorden waarin een d kan verschijnen (en soms inderdaad ook optreedt) maar de uitspraak een t oplevert (die we soms ook geschreven vinden).

HERVORMENDE ONTWIKKELING

Zijn onze ambtelijke schrijvers inconsequent? Nee, want er is maar één oorkonde (van 29 mei 1386) die een wisselvorm kent bij `land' (lands naast lants, allebei één keer) en een (van 24 april 1390) die dat kent bij `goed' (goed naast goet, ook allebei één keer), wat niet veel mag heten op een totaal van negenennegentig oorkonden tot 1400. Dat hun systeem ons niet vooraf gegeven is, is een andere zaak.

Tot aan 1355 komt er geen enkele d voor op een plaats waar we een uitgesproken t verwachten. Het spellingsysteem van deze oudere oorkonden is dus te typeren als `wetensgappelik', conform de voorstellen van de vereniging van spellinghervormers (VWS), die `hond' als hont gespeld (gespelt) willen zien. Ik zal deze spellingwijze als `oppervlakte-spelling' aanduiden.

Vooral sinds 1386 komen ook spellingen voor waaraan wij meer gewend zijn: lands `van (het) land', huusraed `huisraad', landzide `landkant', landdaghe `landdag', goed, enzovoort. Deze spellingen behalen in de veertiende eeuw nog zeker niet een meerderheid in Amsterdam (tussen 1359 en 1379 wordt 13% van de vormen waar een d kan verschijnen ook inderdaad met een d gespeld), maar ze laten in ieder geval wel de werking van de regel van de gelijkvormigheid zien, en dat voor het eerst. Deze spellingwijze duid ik aan als `onderliggende spelling'.

Spellen de gebruikers van de `oppervlakte-spelling' nu strikt fonetisch? Nee, want dan zouden we in plaats van het vaak voorkomende goetdoncken `goeddunken' eerder goed(d)oncken verwachten: assimilatie levert daar immers een stemhebbende medeklinker op! Het is duidelijk dat ook voor de schrijvers die het toenmalige `oude' systeem hanteren, het woordbeeld een sterke rol speelt: wie gewend is aan een onverbogen vorm goet, gebruikt die ook in samenstellingen als goetdoncken.

Toepassing van de regel van de gelijkvormigheid betekent dat de tendens van `het vaste woordbeeld' wordt versterkt: in de vormen land, land(e)s `van (het) land', lande `(voor het) land' en landen vinden we nu steeds hetzelfde element land-, ook al kent de uitspraak lant, landes/lan(t)s, lande en landen.

COMPROMISSEN

De zeldzaamheid gedurende de hele veertiende eeuw van vormen die de uitspraak weergeven, zoals lans `van (het) land', bevestigt dat de uitspraak niet de hoogste spellingnorm was, ook niet voor de gebruikers van de `oppervlakte-spelling'.

Met het zelfstandig naamwoord dan wel de eigennaam `God' is iets bijzonders aan de hand: vanaf de eerste oorkonde waarin dat woord voorkomt, vinden we bijna uitsluitend spellingen met een d, ook in samenstellingen als goedshuusberaders `bestuurders van het Godshuis'. De enige uitzondering (uit 1348) vormt een datumaanduiding alregoets heylighen misse `de kerkelijke feestdag van alle heiligen van God' (1 november dus). Dit bewijst dat de regelmatigheid `onderliggende d wordt als t uitgesproken op het eind van de lettergreep' steeds bekend was bij de oorkondenschrijvers, en dat daarvan dus in de spelling ook kon worden afgeweken om het `heilige' duidelijk van het `profane' te scheiden.

Werkwoordsvormen heb ik apart gezet, omdat die vrijwel nooit analogisch en/of gelijkvorming worden gespeld. Waarom is een andere vraag, maar ze vormden voor de Amsterdamse schrijvers uit de veertiende eeuw blijkbaar een speciale groep.

De `oppervlakte-spelling' en de `onderliggende spelling' vormen in die eeuwen kennelijk systemen waartussen een schrijver kan kiezen. Onzekerheid over welk systeem de voorkeur verdient, kan dan leiden tot compromisspellingen. Naast het zelfstandige naamwoord inhoudt `inhoud', vormt ook een spelling uit 1388 als ouer midts `overmits' (maar gelet op de verwantschap met `mede' is ook `overmids' voorstelbaar) het bewijs van de mogelijkheid van zo'n aarzeling.

LOS VAN HET LATIJN

Tot nu toe ben ik er stilzwijgend van uitgegaan dat de Middelamsterdamse d en t tekens zijn voor dezelfde klanken als deze letters bij ons voorstellen. Waarom kon ik dat doen? Omdat zowel `het' Middelnederlands als het modern-Nederlands gebruik maken van het Latijnse alfabet. Dat sluit kleine verschillen niet uit, maar geeft toch een behoorlijk fundament aan een eerste interpretatie van de schrifttekens in termen van klanken.

Schrijven en lezen werd in de middeleeuwen primair aangeleerd ten behoeve van teksten in het Latijn. Bij het ontwikkelen van een schrijfwijze voor de volkstaal zal dan ook wel de relatie tussen klank en teken zoals die (toen en daar) bij het schrijven en lezen van het Latijn gelegd werd, de basis hebben gevormd voor het verschriftelijken van de volkstaalklanken. En bij d en t lijkt er geen enkele reden om te veronderstellen dat daar in het Latijn iets anders mee werd uitgedrukt dan in het Nederlands van de veertiende of de twintigste eeuw. Dat ligt overigens anders bij de u (als `oe' of de klinker van ons put?) of de g (als in het Engels en Duits, of als bij ons?)

In het Latijn bestaat de regel `d wordt t aan het woordeinde' niet, waardoor er in de spelling van het Latijn ook geen verband is tussen de d en de t. Wanneer de Middeleeuwse schrijvers zich meer gaan richten op de systematiek van het Nederlands en losser komen van het Latijn als model, leidt het streven naar een `vast woordbeeld' al gauw tot het hanteren van een `onderliggende spelling', en daarmee tot het toepassen van de regel van de gelijkvormigheid. Zo'n vast woordbeeld biedt de lezer (en in mindere mate ook wel de schrijver) veel hulp, en het streven daarnaar hoeft ons dan ook niet te bevreemden. De `onderliggende spelling' helpt ook homofonen uit elkaar te houden: een raat is iets anders dan een raad.

Het Latijn levert ook geen oplossing voor het probleem van de verschillen tussen de wrijfklanken als onze g en ch, en niet voor het onderscheid tussen s en z. Sterker nog, bij de v legt het Latijn in de spellingwijze zelfs een relatie met een klinker (de u, die verwisselbaar is met v, zoals ook i en j kunnen wisselen). Dit maakt het moeilijk de regel van de gelijkvormigheid op dezelfde wijze op wrijfklanken toe te passen als dit bij plofklanken gebeurde. Dat wij wel oud schrijven naar het voorbeeld van oude, maar niet liev naar lieve, is waarschijnlijk een erfenis van de zojuist beschreven Middelnederlandse stand van zaken.

Dit artikel is gebaseerd op mijn opstel `Veertiende-eeuwse spellingproblemen', waaraan in november 1989 de tweede prijs werd toegekend in het kader van de Publieksprijsvraag Taalwetenschap 1989, georganiseerd door de Stichting Taalwetenschap (ST) en de Stichting Publieksvoorlichting over Wetenschap en Techniek (PWT). Het onderzoek werd gesubsidieerd door de Nederlandse organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), project nummer 300-166-011.

Oorkonde uit 1360 uit Amsterdam (foto: Gemeentearchief Amsterdam; verzameling: Charters Oude Kerk nr. 2) die naast veel spellingen met t ook spellingen met d kent.

Wiede-wied

Matthijs Dulfer - Delft

Aanvankelijk uit persoonlijke belangstelling, maar gaandeweg uit hoofde van mijn beroep, las en lees ik veel publikaties over cannabisgebruik. Geregeld kom ik daarin woorden tegen die slechts door cannabisgebruikers worden gebezigd (zoals blowen, joint, weed) en steeds opnieuw stoor ik me daarbij aan de spelling van het woord wied (= bloeispruiten van de vrouwelijke hennepplant) als wiet.

Het Middelnederlandse woord wiet/wiede (= onkruid) hebben we eeuwelang ongebruikt laten liggen, maar het werkwoord wieden (met de stam wied-) is altijd actueel gebleven. De Engelse bijnaam weed voor marihuana is waarschijnlijk in de hippe jaren zestig naar het Nederlandse taalgebied overgewaaid en al snel vernederlandst tot wied. Het lijkt me begrijpelijk dat dit korte woord, dat we nog hadden liggen de lange exotische term marihuana ging verdringen: het is bondig en het bekt inheems.

De Nederlandse stam wied- en het Engelse woord weed zijn ongetwijfeld twee verwante produkten van een gemeenschappelijke voorouder. Laten we wied dus gewoon met een d schrijven, zoals we die ook horen in weed en in wieden. Deze schrijfwijze levert een natuurlijker woordbeeld op, in overeenstemming met onze op etymologische leest geschoeide spelling. De in het Middelnederlands te pas en te onpas gebruikte letter t doet hier niets aan af.

De bijna ingeburgerde (het is nog niet te laat) schrijfwijze wiet is misschien een uitvloeisel van de dwarse, min of meer fonetische spellinggewoonten van de underground-cultuur rond 1970. Maar er zijn vast wel taalgeleerden die daar uitsluitsel over kunnen geven.

De taalgrens Wel-gezind PCUdB

Een tweetal maanden geleden heb ik u vergast op een aantal voorbeelden van het gebruik van het woordje wel in allerlei contexten. Het was wel een warboel: de theorie zou nog even moeten wachten. Een aanzet tot die theorie zal ik nu trachten te geven. We hadden dus: wel (= niet niet): ik mag het niet, maar jij wel. wel (= goed): als ik het wel heb.

wel (= niet minder dan): ik heb het wel honderd keer gezegd.

wel (= tamelijk): ik vind dit eigenlijk wel aardig.

wel (= maak je geen zorgen): ik doe het wel voor jou.

wel (= waarschijnlijk): dat zal wel weer een smoesje zijn.

Ik zal de voorbeelden dit keer niet verder toelichten: u hebt vast nog wel een oktobernummer waarin het een en ander breed uitgemeten staat. De vraag is nu: wat is de gemeenschappelijke paraplu waaronder al die wellen te vangen zijn?

De verleiding is groot om alles vanuit de historie te verklaren: dan zou elk wel eigenlijk `niet niet' of `goed' zijn. De verleiding is natuurlijk nog sterker om de boel de boel te laten, en elke poging tot een nadere verklaring achterwege te laten. Maar zowel het een als het ander heeft zijn onbevredigende kanten.

Ik stel een andere benadering voor, en wel (let wel, hier gebruik ik zelf een wel waar ik achteraf ook geen raad mee zal blijken te weten) de benadering vanuit het standpunt van de gebruiker. U dus. Waarom gebruikt u wel in de volgende zin: ik doe de deur straks wel dicht? Waarom zegt u: het komt allemaal wel goed? Waarom zegt u: het gaat wel ? Ik zal het u vertellen. Het is allemaal pure hypocrisie en slijmerij. Natuurlijk hebt u helemaal geen zin de deur dicht te doen, maar u bent bang dat de ander het zelfs desgevraagd niet doet, dus houdt u zich groot, en eigenlijk komt het u nog goed uit dat die vermaledijde ander de deur niet dichtdoet, want zou die de deur sluiten, dan doet die dat met een klap die uw toch al aangevreten zenuwen wel weer eens een subtiel genadeklapje kan geven. U zegt vervolgens het komt allemaal wel goed, zonder dat u het meent, maar u wilt van het gezeur af zijn. Als iemand vraagt hoe het gaat, en u zegt het gaat wel, dan bedoelt u daarmee dat de ander moet begrijpen dat het eigenlijk helemaal niet gaat, maar dat u niet de zielige figuur wilt uithangen @ kortom: u houdt zich in eigen ogen weer bewonderenswaardig groot. U zit wel behoorlijk ingewikkeld in elkaar, als u het zo bekijkt, vindt u ook niet?

Wel, als we het zo bekijken, is wel toch niet het wellevendheids- wel waar we het eerst voor aanzagen; het is het wel van de aandachttrekker die te beroerd is om onomwonden te zeggen dat hij of zij de aandacht wil trekken. En zo komen we dan toch op een soort historische verklaring: hoe is dit lafheids- wel voortgesproten uit de wellicht oorspronkelijke betekenis niet-niet? Niet niet draait om de zaak heen. En dat doet wel ook.

Ik zou het samenvattend zo willen stellen. Oorspronkelijk was wel per definitie positief. Dit wel komen we nog steeds beklemtoond tegen in de zin jij mag het niet maar ik wel. Maar het verhullende karakter dat wel vanaf den beginne eigen is geweest, heeft gaandeweg de gaten in de taalmarkt gevuld waar wij te kennen willen geven dat we iets wel willen zeggen, maar dan ook alleen om de ander een plezier te doen. Zeker niet omdat wij erin geloven. Is hiermee alles gezegd? Het zal wel niet.

In het oktobernummer (blz. 10) besloot Frank Jansen zijn artikel over `citaatuitluiders' met de volgende alinea:

``16 `Koppen dicht!' hielden de leerlingen zich koest.

Zin 16 maakt zo'n grote sprong dat hij onduidelijk wordt. De zin is onaanvaardbaar omdat de geciteerde en het onderwerp van de inbeddende zin naar dezelfde persoon moeten verwijzen.''

Korter dan de volgende kan een reactie nauwelijks zijn!

CITAATUITLUIDERS (1) H. Brandt-Corstius

17 `Is dat zo?' hoorde Jansen van H.B.C.

CITAATUITLUIDERS (2) Bernard van Bossum - adjunct-hoofdredacteur Algemeen Dagblad

Met bijzondere interesse las ik de bijdrage `Citaatuitluiders in sportverslagen' van de heer Jellema in het oktobernummer van Onze Taal. Tot mijn verbazing las ik in de kanttekening van redacteur dr. F. Jansen dat in de boezem van de redactie meningsverschil bestaat over de toelaatbaarheid van sommige constructies.

De chef van de sportredactie van het Algemeen Dagblad, Lex Muller, en ik verkeren in de veronderstelling dat Muller de uitvinder of ten minste een van de grondleggers van de citaatuitluider is. Maar ik betreur deze uitvinding al jaren. Ik vind dat de hijgerige citaatuitluiders de krant ontsieren; ik was er tot het oktobernummer van Onze Taal van overtuigd dat ze uit den boze zijn en ik zou ze het liefst zien verdwijnen. Ik ben benieuwd naar de argumenten van de voor- en de tegenstanders van de citaatuitluiders. Welke constructies zijn wél aanvaardbaar?

CITAATUITLUIDERS (3) Lex Muller - chef-sport Algemeen Dagblad

Al in de jaren zeventig ben ik, vrijwel zeker als eerste in de Nederlandse sportjournalistiek, begonnen met de zogenoemde `citaatuitluiders'. De hoofdredactie gruwde van mijn vondst en kon het nieuwtje bepaald niet waarderen. Ik kreeg het verwijt te horen dat ze strijdig zouden zijn met de Nederlandse taal. Ik heb dat toe laten uitzoeken door een deskundige. Het gebruik van citaatuitluiders was vaak gewaagd en niet zelden gekunsteld, maar wel degelijk aanvaardbaar. Al kreeg ik het advies op te letten met de constructie van mijn bedenkselen.

In Onze Taal komen voorbeelden voor waarvan ik zelf griezel. In de loop der jaren heb ik geleerd het gebruik te matigen en te waken voor rariteiten. Maar ik weiger de citaatuitluiders op te doeken, omdat de Nederlandse taal toch al zo dreigt te vervlakken. Het is me te gemakkelijk en te saai om in een verhaal een citaat te beëindigen met `zegt...' of `aldus...'

In nieuwszaakjes ben je, meen ik, verplicht de zinnen enigszins simpel te houden. In wat langere artikelen mag je best je fantasie aanspreken. Wie de sport van het AD volgt, zal geregeld grappige en minder geslaagde citaatuitluiders aantreffen, en zeker ook op foutieve voorbeelden stuiten.

ALFA'S ÉN B&obc1;TA'S, LAAT U BIJSTAAN! J.J.M. van den Heijkant - Iwakuni, Japan

Ik heb erg genoten van het artikel `Tussen alfa en bèta' van Martin de Koning in Onze Taal nummer 6 1991, waarin de auteur de (bijna) onoverbrugbare kloof tussen `analfabete alfa's' en `a-technische bèta's' illustreert aan de hand van zijn eigen ervaringen met de handleiding voor de cv-installatie.

Hoewel ik zelf wél technisch ben aangelegd, heb ik ook vaak moeite met handleidingen voor technische apparaten, van horloges tot torsiemeters; en als je de werking al begrijpt, erger je je vaak aan de hinderlijke onjuistheden in de handleiding.

Maar als `bèta-lezer' zit me zijn verwijt een beetje dwars. Naar mijn idee is de onduidelijkheid ook vaak te wijten aan een ongelukkige vertaling van de originele tekst (gedaan door een `self-made'-vertaler zonder technisch inzicht?).

De Konings verzoek om een tekeningetje kan ik ook onderschrijven, maar dan wel een tekeningetje dat iets duidelijk maakt en de essentie weergeeft. Hier in Japan kan ik gebruiksaanwijzingen niet volgen omdat ik geen Japanse karakters kan lezen, dus is mijn hoop gevestigd op de tekeningen. Maar als die alleen een vingertje laten zien dat naar een knopje wijst, schiet ik er niets mee op.

Kortom: handleidingen voor apparaten zijn over de hele wereld aan verbetering toe! Daarom een oproep aan de handleidingenschrijvers: laat u bijstaan door communicatiedeskundigen. (Er is een opleiding Techniek en Maatschappij aan de Technische Universiteit Eindhoven die dit onder andere als aandachtspunt heeft.) En een oproep aan de vertalers: laat u van advies voorzien door een technicus met kennis van zaken.

VAN KOP- NAAR HOOFDTELEFOON Drs. C. Blomberg - Almere

In Onze Taal van oktober 1991 vertelt J. Renkema op blz. 6 dat deskundigen zestig jaar geleden het germanisme koptelefoon wilden vervangen door hoofdtelefoon. Van het laatste woord is volgens hem sindsdien niets meer vernomen.

Renkema geeft hiermee aan dat hij de afgelopen jaren niet is gesignaleerd in een winkel voor geluidsapparatuur. Koptelefoons zijn niet meer te koop, en juist hoofdtelefoons zijn er in alle soorten en maten.

Ik vermoed dat de detailhandel het woord koptelefoon plat vond klinken; een drogist verkoopt ook geen middeltjes tegen koppijn. En zo is het Nederlands na zestig jaar dan toch een germanisme armer.

De schaapsstal is verdwenen C. Kostelijk - Heiloo

Als u om een synoniem voor het woord schaapskooi wordt gevraagd, wat is voor u dan de meest gewone vorm: schaapsstal of schapenstal? Mijn keus zou zijn: schaapsstal. Zou zijn, want er valt officieel weinig keus (meer) te maken. Schaapsstal bestaat sinds 1936 eigenlijk niet meer in het Nederlands. In het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT), deel XIV 1936, heeft men korte metten gemaakt met de citaten waarin schaapsstal voorkwam.

In kolom 153 van het WNT treft men het lemma schapenstal aan. Dit woord wordt vergezeld door vier citaten: 1 x met schaepsstalle, 1 x met schaepsstal, 1 x met schaepstal (van Vondel), 1 x met schapenstal (aangetroffen in het werk van de Vlaming Conscience). Deze citaten gingen in de hoed van de redacteur en hieruit toverde hij slechts één woord, schapenstal, met als verklaring in kolom 155: `De samenst. die zoowel met schaap- of schaaps- als met schape- of schapen- voorkomen zijn slechts eenmaal, en wel in den thans meest gewonen vorm opgenomen.' Zonder gewetensbezwaren koos men voor schapenstal, terwijl drie van de vier citaten een vorm van schaapsstal geven.

De lexicografen uit onze tijd is blijkbaar ontgaan hoe subjectief de opbouw van dit lemma in het WNT is. In elk geval sluiten de handwoordenboeken van Van Dale en Koenen zich bij de zeer persoonlijke beslissing van de WNT-redacteur aan.

Men kan uit het bovenstaande concluderen dat de redacties van latere woordenboeken blindelings op het gezag van het WNT hebben vertrouwd. Bij een zo belangrijke zaak als het schrappen van een uitstekend Nederlands woord is het zaak de ogen en oren goed open te houden en ook zelf na te gaan of er aanleiding is een woordvorm te schrappen uit het Nederlands.

Ik heb mijn constatering over schaaps-/schapenstal voorgelegd aan de lexicograaf prof. dr. P. van Sterkenburg, hoofdredacteur van de Hedendaagse Van Dale (NN). In zijn reactie schreef hij mij: ``Het probleem van de schapenstal verraste mij zeer. Bevestigd wordt in elk geval welke autoriteit het WNT geniet bij handwoordenboeken van onze taal. Persoonlijk en hoogst arbitrair is de beslissing van de redacteur van het WNT wel. De redacties van de hedendaagse woordenboeken zouden er eveneens goed aan doen de taalwerkelijkheid in hun produkten te beschrijven. Ik zeg u in elk geval gaarne toe in de tweede druk van NN het trefwoord schaapsstal op te nemen, omdat het recht doet aan de actuele taalsituatie. Overigens is er in onze taal ook nog zoiets als de regel der analogie. Schaapskooi (zie NN) zou wel verantwoord zijn en schaapsstal niet!''* Dit artikel is een kleine poging tot herwaardering van schaapsstal.

* In de tweede druk van de Hedendaagse Van Dale (1991) vinden we inderdaad het nieuwe trefwoord schaapsstal; schapestal is als lemma geschrapt.

Spelspel H.P. Winkelman - Hoogeveen

Test uw spelvaardigheid. Kruis het (in de voorkeurspelling) correct gespelde woord aan. De juiste antwoorden vindt u op blz.

0 gladdakker 0 gladdekker 0 gladekker 0 gladakker

0 pichem 0 piechem 0 piechum 0 pichum 0 piegem 0 pigem 0 piegum 0 pigum

0 electrocutie 0 electrokutie 0 elektrocutie 0 elektrokutie

0 sextant 0 sekstant

0 beits 0 bijts

0 douarière 0 douarrière 0 douairière

0 notekraker 0 notenkraker

0 rhetorica 0 retorica 0 retorika

0 gemaniereerd 0 gemaniëreerd 0 gemanieëreerd

0 spioneren 0 spionneren

0 grafito 0 graffito 0 grafitto 0 graffitto

0 karweizaad 0 karwijzaad

0 postiljon 0 postillon

0 davidster 0 davidsster

0 bloes 0 bloese 0 blouse 0 bloeze

0 kanibaal 0 kannibaal

0 nummeriek 0 numeriek

0 dépot 0 depôt 0 dépôt 0 depot

0 brilliant 0 brillant 0 briljant

0 palladijn 0 palladein 0 paladijn 0 paladein

0 arondissement 0 arondisement 0 arrondissement 0 arrondisement

0 acnee 0 acnée 0 acné 0 acne

0 blocknote 0 bloknote 0 bloknoot 0 blocnote 0 blocnoot 0 blocknoot

0 moltoneren 0 moltonneren

0 cassière 0 kassière 0 caissière

0 krokant 0 crocant 0 croquant

0 cantharel 0 kantharel 0 cantharelle 0 kantharelle 0 cantarel 0 kantarel 0 cantarelle 0 kantarelle

0 mitylschool 0 mytylschool 0 mytielschool 0 mythylschool 0 mithylschool 0 mythielschool

0 capucino 0 cappucino 0 cappuccino 0 capuccino

0 débâcle 0 debâcle 0 débacle 0 debakel

0 frikandel 0 fricandel 0 fricadel 0 frikadel 0 fricadelle 0 frikadelle 0 fricandelle 0 frikandelle

0 bhuda 0 budha 0 buddha 0 bhoeda 0 boedha 0 boeddha

0 kado's 0 kadeaus 0 cado's 0 cadeaux 0 cadeau's 0 kadoos 0 cadeaus

0 perplex 0 perpleks

0 Loppersummer 0 Loppersumer

0 maccadam 0 macadam 0 makadam 0 makkadam

0 cavallerie 0 kavallerie 0 cavalerie 0 kavalerie 0 cavelerie 0 kavelerie

0 Apennijnen 0 Appennijnen 0 Appenijnen 0 Apenijnen

0 hoerenkind 0 hoerekind

0 liniair 0 lineair

Antwoorden Spelspel

gladakker piechem elektrokutie sextant beits douairière notekraker retorica gemaniëreerd spioneren graffito karwijzaad postiljon davidster blouse kannibaal numeriek depot briljant paladijn arrondissement acne blocnote moltoneren caissière croquant cantharel mytylschool cappuccino debâcle frikadel boeddha cadeaus perplex Loppersummer macadam cavalerie Apennijnen hoerenkind lineair

Wat doet de VWS? Redactie Onze Taal

De Vereniging voor Wetenschappelijke Spelling hield op zaterdag 2 november in de Jaarbeurs te Utrecht haar `ledevergadering' die moest beslissen over het voortbestaan van de vereniging. Besloten werd de VWS op 3 januari 1992 niet op te heffen @ zoals volgens de statuten was bepaald @ maar door te gaan voor onbepaalde tijd. Ondanks 25 jaar ijver is het niet gelukt `Spelling-85' ingevoerd te krijgen. Het ledenaantal is teruggelopen tot 150, na een bloeiperiode met meer dan duizend leden in de jaren zeventig.

In het afgelopen jaar is er binnen de vereniging veel onzekerheid geweest; de vraag over het al dan niet voortbestaan, een nieuwe redactie en een vacante voorzittersfunctie hielden de gemoederen bezig. Daar kwam in mei van dit jaar het overlijden van secretaris Petro Bierman bij; hij was jarenlang contactpersoon en spreekbuis van de VWS, onder andere in Onze Taal.

Voor informatie over vereniging of `VWS-NIEWS' kan men zich voortaan wenden tot de penningmeester, ir. Jan ten Berge, Oranjelaan 14, 3201 CN Spijkenisse. Telefoon: 01880-17691. Uit het colofon van `VWS-NIEWS' citeren wij de doelstelling van de vereniging:

De VERENIGING VOOR WETENSCHAPPELIJKE SPELLING streeft naar 'n fundamentele verbetering van de spelling van 't Algemeen Nederlants.

Daarbij streeft ze meer toleransie en vrijheit op spellinggebiet na en verzet ze zich tegen overwaardering van de spelling (de spelling is niet de taal!).

Uitgaande van 't gegeven dat de huidige spelling onnodig moeilijk is, wil de VWS @ met respekt voor ewenoude spellingtradisies @ de belangrijkste inkonsekwensies en struikelblokken uit de weg ruimen, vooral bij de werkwoortsvormen.

Zo zal 'n spelling ontstaan die, zonder de bekende en gewende woortbeelden onaanvaartbaar te veranderen, 'n maksimum aan nuttig effekt oplevert voor kinderen bij 't (leren) lezen en schrijven.

Bovendien zal ze 'n uitkomst zijn voor de vele volwassenen die tans behept zijn met schrijfangst.

Ook de zgn. `woortblinden' (voor wie de spelling van nu 'n ware kwelling is) zullen er baat bij hebben.

De voorgestelde verbeteringen blijven binnen de geldende spellingtradisies, zodat ze geen breuk met 't huidige sisteem betekenen; wel echter 'n wezenlijke verbetering ervan.

Wat heet...? Zusterpolder Rob Rentenaar

Jongens willen nog wel eens voordringen. Zoals in de vorige aflevering van `Wat heet...?' is gebleken, hebben broers zich evenmin bescheiden opgesteld als het ging om de vorming van aardrijkskundige namen. Dat wil niet zeggen dat zusters @ en trouwens ook andere vrouwelijke familieleden @ niet aan bod zijn gekomen. Hun rol bij de naamvorming is echter veel beperkter geweest dan die van het manvolk. Om de schaal weer wat in evenwicht te brengen, wil ik deze keer speciaal aandacht schenken aan de zusters in onze plaatsnamen.

ZUSTERS EN GEZUSTERS

Voor de zusters geldt eigenlijk hetzelfde als voor de broeders. Alleen als er ge- of een telwoord in de naam zit, kunnen we de verklaring met een redelijke mate van zekerheid in de familiesfeer zoeken. Zijn de namen op een andere manier gevormd, dan zullen we per geval moeten kiezen tussen familie of klooster.

Het is een opvallende trek van gebroeders dat zij vooral in molennamen plegen op te treden. Dit in tegenstelling tot de gezusters , die daar juist niet in voorkomen. Als wij ze al in aardrijkskundige namen vinden, is het in de eerste plaats in boerderijnamen. Zo bijvoorbeeld in de Twee Gezusters bij Aarlandsveen in Zuid-Holland en in Sirjansland op Schouwen-Duiveland. De Vier Gezusters was de naam van een boerderij in de Haarlemmermeer. In het Gelderse Valburg, waar een vrij groot terrein de Gezusters heet, heb ik daarentegen geen boerderij kunnen ontdekken. Een wat raadselachtig geval is verder de naam van de Drie Gezustersdijk in het oosten van Zeeuws-Vlaanderen. Die dijk omsluit een polder die in de zeventiende eeuw is bedijkt door vijf broers. Aan de dijk ligt een gehucht dat nu Suis heet, maar vroeger de Drie Gezusters werd genoemd. Helaas is het mij niet gelukt de oorsprong van die naam te achterhalen.

Hoe komt het nu dat gebroeders en gezusters op zo'n verschillende manier in aardrijkskundige namen voorkomen? Waarschijnlijk moeten we de verklaring zoeken in de aard van de benoemde objecten. In een agrarische samenleving zag men land en boerderijen in de eerste plaats als familiebezit, en daar konden zusters dus ook deel aan hebben. Bij een molen daarentegen @ en zeker een Zaanse industriemolen @ stond het bedrijfskarakter veel meer voorop. Vrouwen konden eventueel wel eigenaar zijn, maar het werk werd door mannen gedaan. Voor vrouwen @ en zeker voor zusters @ was daar eigenlijk geen plaats, zelfs niet in de naam.

TE LAND EN TE WATER

Tot zover is alles binnen de familiekring gebleven. Als we echter bij de zusters in de namen komen, is het afgelopen met de eensgezindheid. De Zusterpolder bij Den Haag heet naar het Sint Elisabeth Zusterhuis, en de Zustervaart en de Zusterweg bij Siegerswoude in Friesland danken hun naam aan het regularissenklooster dat daar in de late middeleeuwen is gesticht. De naam van de Zusterzandpolder in het oosten van Zuid-Beveland zit nog weer anders in elkaar. De polder is ontstaan door bedijking van een zand of opwas dat het Zusterzand heette en op zijn beurt zijn naam ontleende aan een stroomgeul in de Westerschelde die de Zuster werd genoemd. Het is niet uitgesloten dat we bij deze naam aan het vrouwelijk familielid moeten denken, maar dan in overdrachtelijke vorm. Wellicht heeft deze geul ooit een eenheid gevormd met een andere van gelijke omvang en heeft men hem toen de Zuster genoemd om aan te geven dat er hier sprake was van een nevenstroom.

Zusters kwamen overigens wel meer op het water voor. Twee klippen in de Oslofjord plachten bij de Nederlandse zeelieden vroeger de Zusters te heten, en voor de kust van Zuid-Ierland lagen drie rotsen die onze schipppers de Drie Zusters noemden. Bij de naam van de Zussensloot in Oostzaan hebben we te maken met het verschijnsel dat sommige voornamen uit familieaanduidingen zijn ontstaan of daarmee synoniem kunnen zijn. Zus was in de Zaanstreek een vrij gebruikelijke meisjesnaam en kon zowel teruggaan op Zuster als Susanna .

NIET GOED OPGELET

Omdat ik in de naamkunde niets mooiers ken dan opruimen, wil ik nog graag een zuster de deur uitdoen. Ten zuiden van Delden in Overijssel ligt een gehucht dat ongeveer een eeuw lang op kaarten en in aardrijkskundige woordenboeken heeft gefigureerd onder de naam Zustershoek of Zusterhoek en dat allemaal omdat iemand een keer niet goed heeft opgelet. De plaats heet namelijk Zutershoek , een samenstelling met de familienaam Zuter of Suter `kleermaker'. De man die in 1861 het betreffende blad van de oudste topografische kaart van Nederland lithografeerde, heeft die naam niet goed gelezen op zijn kladkaart en er Zustershoek van gemaakt, en die vorm is door iedereen steeds weer overgenomen. Het heeft bijna honderd jaar geduurd voor men deze fout heeft hersteld.

Het is een algemeen verschijnsel in ons cultuurgebied dat er in aardrijkskundige namen meer mannelijke dan vrouwelijke aanduidingen en meer mannelijke dan vrouwelijke persoonsnamen voorkomen. Dat hangt natuurlijk samen met de eeuwenlange dominantie van de man op vele terreinen van het maatschappelijk leven. Onze korte rondgang langs de zusters in hun rol van toponymisch element heeft duidelijk gemaakt dat zij het zowel in de huiselijke kring als in het klooster heel wat moeilijker hebben gehad dan de broeders. Zusters zijn zeldzaam, dus er valt nog heel wat achterstand in te halen.