VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT VAN DE RAAD TOT GOEDKEURING VAN HET EERSTE EUROPESE STRATEGISCH PROGRAMMA VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING OP HET GEBIED VAN DE INFORMATIETECHNOLOGIE. ESPRIT INLEIDING

Acht van de tien in Europa verkochte computers zijn ingevoerd uit de V.S.; negen van de tien in Europa verkochte videorecorders zijn uit Japan afkomstig. In Europa gevestigde fabrikanten van geintegreerde schakelingen voorzien 30% van hun thuismarkt en hebben een aandeel van 13% in de wereldproductie, waarvan de helft in de V.S. wordt gefabriceerd door filialen van Europese bedrijven. Fabrikanten van grote computers in Europa hebben zonder uitzondering overeenkomsten gesloten met overzeese bedrijven om te kunnen profiteren van hun technologische voorsprong. Op het gebied van de electronische gegevensverwerking, kantoor- en fabrieksautomatisering, procesregeling en telecommunicatie is de lijst van gebieden waarop Europa moeizaam tracht haar achterstand in te halen, lang vergeleken bij die van het kleine aantal punten ten aanzien waarvan Europa redelijk mee kan.

Sedert de periode van wederopbouw na de oorlog is Europa ten achter gebleven in de industriele toepassing van talrijke moderne technieken en met name in de electronica. Op grond van de toenemende directe of indirecte invloed van de electronica in nagenoeg alle aspecten van het industriele leven van de westerse wereld, dreigt wat eens niet meer dan een technologische afhankelijkheid op enkele gespecialiseerde gebieden was, thans een complete industriele en economische afhankelijkheid te worden. Onder de gegeven omstandigheden staat de identiteit van Europa en in de tweede instantie haar politieke onafhankelijkheid in ernstige mate op het spel. In een tijd waarin enerzijds de V.S. en Japan nieuwe initiatieven ontplooien en hun investeringen opvoeren om hun technologisch, industrieel en commercieel overwicht uit te bouwen, en anderzijds opkomende landen in Azie en Noord- en Zuid Amerika in steeds sterkere mate de conventionele fabricage-activiteiten voor hun rekening nemen, kan Europa zich niet permitteren passief toe te blijven zien.

De gevolgen van de electronische revolutie welke thans in volle gang is, zullen rechtstreeks van invloed zijn op de sociale en economische structuur van Europa, ongeacht of het hierin een actieve of passieve rol vervult. Veranderingen doen nieuwe mogelijkheden ontstaan, maar veroorzaken omschakelingen die niet altijd zonder problemen zijn, en alleen degenen die bepalende factoren van de veranderingen kunnen beheersen, mogen hopen de problemen te kunnen beperken. Daarom moet Europa een positieve functie vervullen om meester van haar toekomst te blijven.

De industrie, die zich in de eerste plaats in de vuurlinie bevindt, is zich hiervan reeds enige tijd bewust en heeft gepoogd, veelal met hulp van de overheid, de bakens te verzetten. De tot dusverre getroffen maatregelen hebben echter geen ommekeer teweeg kunnen brengen en men is er hooguit in geslaagd om het afbraakproces af te remmen. De situatie dreigt thans dramatische vormen aan te nemen; onze in 1975 nog positieve handelsbalans voor IT-producten en diensten vertoonde in 1981 het substantiele tekort van US $ 5 miljard en men gelooft dat dit tekort in 1982 is verdubbeld. Vertegenwoordigers van de grootste Europese bedrijven op het gebied van de informatietechnologie hebben het initiatief genomen om de Commissie hierover te benaderen om te trachten een oplossing te vinden die evenredig is aan het probleem.

Begin 1983 richtten zij een gemeenschappelijk schrijven aan Vice-Voorzitter Davignon waarin de situatie als volgt werd beschreven : "De marktaandeelcijfers, d.w.z. waarbij de Europese industrie slechts 10% van de wereldmarkt beheerst en minder dan 40% van haar eigen thuismarkt, spreken overduidelijke taal. Niet alleen is de situatie op zichzelf alarmerend, maar het geringe marktaandeel betekent dat de omvang van de verkoop en de winst ontoereikend zijn voor de essentiele investeringen die de toekomst moeten veilig stellen. Een nog slechter teken is dat de situatie eerder schijnt te verslechteren dan te verbeteren.

De toestand is niet nieuw maar heeft zich in de loop van een aantal jaren aldus ontwikkeld en er zijn talrijke pogingen ondernomen om het getij te doen keren. Hierbij is men o.m. overgegaan tot maatregelen zoals de verwerving van vreemde technologie en zakelijke bindingen met Japanse en Amerikaanse bedrijven. Hoewel hieruit op korte termijn voordelen voortvloeien voor de betrokken partners, kunnen zij niet worden beschouwd als een afdoend antwoord op lange termijn. Hun bijdrage tot de Europese economie als geheel is gering geweest; in sommige gevallen kan het effect negatief zijn geweest. Een aantal landen die de gevaren hebben ingezien, hebben hun eigen nationale programma's opgesteld (of treffen daartoe maatregelen); de uitwerking is tot dusverre niet groot geweest, maar neemt aan betekenis toe. De toestand is echter zodanig geworden dat zelfs programma's van de omvang zoals thans in de grotere lidstaten worden overwogen, waarschijnlijk niet in staat zijn om het probleem in Europa zonder steun op te lossen".

In het licht van een dergelijke situatie beschouwen de bedrijven de bundeling van inspanningen op het niveau van de Gemeenschap als een fundamenteel onderdeel van elke poging om de situatie te keren : "tenzij een industrieel samenwerkingsprogramma van toereikende omvang kan worden opgezet, zouden de meeste, zo niet alle bedrijven op het gebied van de IT-technologie, binnen een paar jaar verdwijnen". De Commissie deelt dit standpunt en heeft een voorstel geformuleerd ter bevordering van een concreet actieprogramma.

O. en O.-werkzaamheden met een lange aanlooptijd op preconcurrentieel niveau, voldoende ver van de fase van productontwikkeling zouden een passend terrein zijn voor een dergelijke actie in samenwerkingsverband terwijl daarmede tevens onverwijld een begin kan worden gemaakt. Het is duidelijk dat daarnaast andere maatregelen moeten worden getroffen om deze initiatieven aan te vullen en om de gunstigste voorwaarden te scheppen voor de tijdige en doelmatige industriele exploitatie van de O. en O.-resultaten in de Gemeenschap. Het doel van dergelijke aanvullende activiteiten zou o.m. het stimuleren zijn van de totstandkoming van leidende rand markten van voldoende omvang, het aanmoedigen van investeringen, het bevorderen van de oprichting van passende infrastructuur en diensten, bijvoorbeeld, op het gebied van de telecommunicatie. Deze punten zullen nader worden geanalyseerd en kunnen aanleiding geven tot nieuwe voorstellen.

Samen met de bedrijven en de Lid-Staten werd de volgende strategische doelstelling geformuleerd voor de huidige actie : "Het binnen een periode van 10 jaar bereiken van een technologische gelijkwaardigheid, of overwicht ten opzichte van de concurrenten op wereldniveau". Door overleg met de industrie en academische instellingen was de Commissie in staat de technische doelstellingen te identificeren, de uitvoeringsmethoden voor het programma te definieren, en de vereiste fondsen te ramen.

De financiele middelen die, volgens de ramingen, moeten worden ingeschakeld voor een eerste fase van vijf jaar, liggen rond de 1500 miljoen ECU, waarvan de Gemeenschap 50% voor haar rekening zou nemen, d.w.z. 750 miljoen ECU. Ter ondersteuning van de ontwikkeling van technologieen waarvan een groot gedeelte van de Europese verwerkingseconomie met hoge toegevoegde waarde voor zijn rendement afhankelijk is, lijkt de voorgestelde bijdrage van de Gemeenschap haast te verwaarlozen gezien de totale industriele O. en O.-uitgaven in deze sector in Europa van circa 5 miljard $ per jaar, en gegeven het feit dat de grootste Amerikaanse bedrijven die op dit gebied werkzaam zijn, elk jaarlijks ongeveer 2 miljard $ investeren.

Indien echter de bijdrage van de Gemeenschap wordt geconcentreerd op de bevordering van werkzaamheden van uiterst geavanceerde aard en indien een zeer selectieve benadering wordt gekozen, dan is dit volgens de Commissie voldoende voor de stimulering van het strategisch denken, de groei van het zelfvertrouwen en de gezamenlijke inspanningen die vereist zijn om de Europese bedrijven op het gebied van de informatietechnologie een basis te verschaffen voor vernieuwing.

In verband hiermede stelt de Commissie de lancering voor van de eerste vijfjarenfase van het 10-jarig O. en O.-programma onder de naam ESPRIT : het Europese strategisch programma voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie.

Het programma omvat de coordinatie van de IT O. en O.-werkzaamheden in de Lid-Staten en een rechtstreekse financiele bijdrage aan O. en O.-projekten in samenwerkingsverband die in de Gemeenschap zullen worden uitgevoerd.

De Commissie legt een ontwerpbesluit van de Raad voor waarin de duur, de aard en de voornaamste uitvoeringsmodaliteiten van het programma zijn opgenomen. In een technische bijlage bij het ontwerpbesluit staan de specifieke technische gebieden vermeld die deel uitmaken van het programma. Deze documenten, met inbegrip van de toelichtingen zijn in bijlage opgenomen. Het aanhangsel, dat een afzonderlijk deel vormt, verstrekt nadere bijzonderheden over de achtergrond en de voorgestelde technische keuzen die zijn gemaakt.

De raad wordt verzocht de voorgestelde actie en de vereiste begrotingskredieten goed te keuren.

TOELICHTING DOEL VAN DEZE MEDEDELING

In 1982 werden bij de Raad drie mededelingen ingediend waarin : a) het belang van de informatietechnologie (IT) werd geanalyseerd en het begrip ESPRIT werd ingevoerd; b) het ontwerp van een proeffase voor ESPRIT werd uiteengezet en de hoofdlijnen van een algemeen programma werden aangegeven; c) de grondslag werd gelegd voor een besluit betreffende 16 proefprojecten.

Op 21 december 1982 besloot de Raad de proeffase te financieren tot een bedrag van 11.5 miljoen ECU, hetgeen 50 % van de kosten in het eerste jaar vertegenwoordigt.

Dit document heeft tot doel een basis te verschaffen voor een besluit van de Raad betreffende het algemene ESPRIT-programma. Dit moet een essentieel bestanddeel gaan vormen in de industriele strategie van de Gemeenschap, zoals aangegeven in de documenten COM(81)639 en COM(82)365 en sluit aan bij de algemene wetenschappelijke en technische strategie zoals voorgesteld door de Commissie in de mededeling betreffende een kaderprogramma.

ACHTERGROND

Technologische vooruitgang vormt een essentieel bestanddeel van de ontwikkeling, vooral voor landen zoals de onze die voornamelijk steunen op een verwerkingseconomie en voor het merendeel van hun grondstoffen en energie afhankelijk zijn van buitenlandse bronnen.

De nieuwe informatietechnologieen (IT) zullen voor de rest van de eeuw een van de overheersende bronnen van technologische vooruitgang vormen. Zij kunnen het antwoord verschaffen op talrijke dringende problemen die thans heersen; zij zullen nieuwe producten, processen en diensten creeren en zodoende nieuwe exportmogelijkheden en werkgelegenheid.

IT-INDUSTRIE

IT is reeds een belangrijke industrie als zodanig, die qua omvang en toegevoegde waarde kan worden vergeleken met de automobiel- en staalindustrie. Als fabricagesector was de IT-industrie in het laatste decennium, dat voor het overige door een algemene recessie werd gekenmerkt, in de hele wereld een van de snelst groeiende industrieen. Deze groei zal waarschijnlijk bij een tempo van 8 tot 10 % tot 1990 voortduren; IT zal dan met een totale omzet van ongeveer 500 miljard dollar (in prijzen van 1980) een van de grootste fabricagesectoren in de wereld zijn.

Voor de werkgelegenheid wordt de informatiesector de belangrijkste. Volgens het Bureau voor de statistiek van de Verenigde Staten was in 1980 bijna 50% van de civiele beroepsbevolking werkzaam in de informatiesector en de Europese cijfers stemmen daarmee overeen. Alleen al de IT-fabricagesector stelt 5% van de totale beroepsbevolking in de Gemeenschap of ongeveer 5 miljoen personen te werk.

De prestatie van de gehele economie wordt aanzienlijk, maar niet altijd direct, beinvloed door de IT; bijna 2/3 van het BNP van de Gemeenschap wordt op de een of andere manier door de IT beinvloed. Sectoren zoals landbouw, die minder direct worden beinvloed, kunnen eveneens aanzienlijk profiteren van satellietwaarneming met computeranalyse van de gegevens voor het regelen van de landbouwproductie en berekenen van de optimale omstandigheden voor de oogst. Tegen het eind van de eeuw zal geen enkele belangrijke sector van de economie nog aan de invloed van de informatietechnologie ontsnappen.

Telecommunicatie, automatisering van kantoren en fabrieken vervullen een sleutelfunctie, aangezien zij de essentiele infrastructuur voor de gehele economie verschaffen.

PRESTATIE VAN DE GEMEENSCHAP

De Gemeenschap is er niet in geslaagd de laatste tien jaar gelijke tred te houden met de ontwikkeling. De industrie in de Gemeenschap voorziet niet eens in de helft van de behoeften op de binnenlandse markt, die thans 34% van de wereldmarkt uitmaakt. In 1975 vertoonde de handelsbalans van de Gemeenschap voor IT-producten nog een overschot. Tegen 1980 had het tekort op de handelsbalans 5 Miljard dollar bereikt en volgens sommige bronnen bedroeg dit tekort in 1982 meer dan 10 miljard dollar.

Het probleem van de deficitaire handelsbalans wordt nog vergroot door het feit dat de Gemeenschap voornamelijk geavanceerde technologieproducten zoals centrale verwerkingseenheden en computergeheugens, uit de Verenigde Staten en Japan invoert terwijl de export eerder betrekking heeft op oudere technologieproducten die reeds tot volle ontwikkeling zijn gekomen en die in het verleden de sterkte van de Gemeenschap uitmaakten, maar die thans slechts van belang zijn als vervangingsmarkt en voor de minder ontwikkelde landen.

REMEDIES

Ten einde deze situatie te verhelpen moet een beleid worden ontwikkeld ter versterking van de industrie in de Gemeenschap op middellange en lange termijn dat voornamelijk is gericht op het intensiveren van de onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden. Bepaalde Europese bedrijven, die soms worden gestimuleerd en bijgestaan door overheidsmaatregelen, hebben de uitdaging beantwoord die wordt gevormd door dit onderwerp en door de toenemende macht van de Amerikaanse en Japanse bedrijven. Het is echter reeds duidelijk dat de middelen die in de landen van de Gemeenschap voor O&O zijn uitgetrokken te beperkt zijn om afzonderlijk het gewenste doel te bereiken en vaak niet correct zijn afgestemd op innovatie waarmede een internationale concurrentiepositie kan worden verworven.

In een analyse van het onderzoekspotentieel in Europa heeft de Commissie onder andere de volgende tekorten vastgesteld : ontoereikend multidisciplinair onderzoek; grote leemten in de continuiteit van het onderzoek tussen de universiteiten enerzijds die de werkzaamheden als te toegepast beschouwen en de industrie anderzijds die de werkzaamheden als te fundamenteel beschouwt; gebrek aan overeenstemming tussen het wetenschappelijk aanbod (onderzoekslaboratoria) en de wetenschappelijke en technische vraag (vooral de vraag die van de industrie uitgaat). In deze leemten kan worden voorzien door een voldoende groot opgezet, "door de industrie gestuurd" programma van O&O-werkzaamheden op lange termijn waarbij de universiteiten en de gebruikers worden betrokken.

De voornaamste stuwkracht voor een dergelijk groots opgezet programma gaat uit van de industrie. Ten aanzien van de enorme concurrentie van Japan en de Verenigde Staten heeft de industrie in de Gemeenschap ingezien dat, om de tendens van toenemende afhankelijkheid van ingevoerde technologie om te gooien, alleen een gezamenlijke strategische onderzoeksplanning op lange termijn en een bundeling van de middelen met omschrijving en financiering van technologische doelstellingen die op communautaire schaal van gemeenschappelijk belang zijn, een goede kans bieden om de situatie geleidelijk maar blijvend te herstellen, waarbij a) er zorg voor wordt gedragen dat de onderzoeksteams de kritische massa bereiken om resultaten te verkrijgen, b) een optimalisering van de middelen mogelijk wordt gemaakt die moet resulteren in het beperken van doublures en het verruimen van het spectrum van de onderzoekswerkzaamheden, c) het effect van de vertraging wordt beperkt die door de afhankelijkheid van ingevoerde technologie is veroorzaakt, d) de weg wordt gebaand voor de vaststelling en invoering van normen van Europese oorsprong.

Bovendien kan onmiddellijk een begin worden gemaakt met dergelijke O&O-werkzaamheden die een nieuwe technologie zullen verschaffen die van vitaal belang is voor het concurrentievermogen. Daar deze werkzaamheden op het pre-concurrentiele niveau plaatsvinden, kan de industrie meewerken en verder blijven concurreren op de markten.

DOELSTELLINGEN VAN ESPRIT EN O&O-GEBIEDEN

Na op basis van bovenstaande begrippen gedurende meer dan een jaar uitgebreid overleg te hebben gepleegd met de voornaamste IT-bedrijven, KMO'S, universiteiten en administraties van de Lid-Staten is een O&O-programma met lange looptijd geformuleerd, genaamd ESPRIT (Europees strategisch programma voor O&O op het gebied van de informatietechnologie). Het programma heeft tot doel de Europese IT-industrie de vereiste technologische basis te verschaffen om in de komende tien jaar op de wereldmarkt een concurrentiepositie in te nemen en te behouden.

Het voornaamste criterium bij het vaststellen van de O&O-werkzaamheden was een strenge selectiviteit ten einde het programma nauwkeurig te richten op de essentiele technologische factoren. IT is namelijk zo O&O-intensief en de technologie is zo snel verouderd dat het onmogelijk is het hele spectrum te bestrijken, gezien de betrekkelijk schaarse menselijke en financiele middelen die ter beschikking kunnen worden gesteld, zonder de op korte termijn meer dringende productontwikkelingen in gevaar te brengen die van essentieel belang zijn om de huidige industriele aanwezigheid en de concurrentiepositie op de markt te handhaven.

De opzet van het programma is voornamelijk bepaald door twee conclusies die voortvloeien uit de huidige tendensen in de ontwikkeling van IT, namelijk steeds meer mensen zullen moeten leren met deze technologie om te gaan en de producten van deze technologie moeten steeds gemakkelijker te gebruiken worden en steeds beter in het dagelijks levenspatroon worden geintegreerd.

Dit laatste doel kan alleen worden bereikt indien grote vooruitgang wordt geboekt op het gebied van hardware-(componenten) en softwaretechnologie en systeemarchitectuur (combinatie van hardware en software tot systemen). Daarom legt ESPRIT bijzondere nadruk op deze drie technologieen die ten grondslag liggen aan iedere toepassing. De gebieden waar IT de grootste invloed op het sociale en economische leven zal hebben, moeten bovendien het onderwerp van een intensieve onderzoeksactiviteit vormen en als technologische proefbanken fungeren. Kantoor en fabriek zijn de twee voorgestelde gebieden die zijn gekozen in het licht van hun groeipotentieel, hun invloed op andere grote industriesectoren en de omvang van het technologische spectrum waarop hun ontwikkeling steunt. Onderzoek en ontwikkeling in het kader van ESPRIT zal derhalve betrekking hebben op de volgende onderling sterk verbonden gebieden : a) geavanceerde microelectronica die de materiele structuren voor alle informatiesystemen verschaft; b) softwaretechnologie die betrekking heeft op het medium dat het gedrag van elk IT-systeem regelt; c) geavanceerde informatieverwerking die betrekking heeft op de optimalisering van het functionele gedrag door het combineren van hardware en software tot systemen. d) kantoorsystemen die kunnen worden beschouwd als een archetype van de gehele dienstensector. Zij vereisen bovendien een zeer breed spectrum van technologieen en vormen waarschijnlijk de beste proefbank voor de resultaten van de O&O-werkzaamheden op de bovengenoemde drie technologische sleutelgebieden. e) computergeintegreerde fabricage die van groot strategisch belang is voor de gehele fabricagesector in de Gemeenschap die in moeilijke omstandigheden verkeert. De aard van deze toepassing stelt bovendien talrijke technologische eisen die aansluiten bij die van kantoorsystemen.

WERKZAAMHEDEN EN MIDDELEN VAN ESPRIT

De verwezenlijking van een "technologische doorbraak" in de gehele Gemeenschap waarbij de belangrijkste concurrenten in de komende tien jaar worden ingehaald en zelfs overtroffen, vormt een ambitieus doel dat niet kan worden bereikt zonder een gezamenlijke inspanning van allen die in de Gemeenschap een daadwerkelijke bijdrage kunnen leveren tot O&O en de exploitatie daarvan, nl. grote en kleine bedrijven, onderzoeksinstellingen, universiteiten en particulieren. Alleen op deze manier kan een bundeling van menselijke en financiele middelen worden verkregen op een schaal die evenredig is aan de doelstellingen.

Te dien einde is ESPRIT opgezet als een programma waarbij : a) kredieten ter beschikking zullen worden gesteld om in de Gemeenschap samenwerkingsprojecten van preconcurrentieel industrieel O&O op touw te zetten binnen een strategisch technologisch kader dat in onderling overleg is vastgesteld; b) systematisch overleg zal worden bevorderd tussen de Lid-Staten, academische instellingen, industrie en de Gemeenschap over de vaststelling, beoordeling en aanpassing van O&O-werkzaamheden, ten einde alle activiteiten en middelen op het gebied van IT in de gehele Gemeenschap zo goed mogelijk te coordineren en te benutten. c) een infrastructuur en organisatorische voorzieningen ter beschikking zullen worden gesteld met het oog op een zorgvuldige selectie, efficiente uitvoering, passend toezicht en beheer en adequate verspreiding van de resultaten van de werkzaamheden.

Ten einde deze activiteiten geleidelijk en doeltreffend te kunnen organiseren en ontwikkelen is het ESPRIT-programma over 10 jaar gespreid. Thans wordt de eerste vijfjarenfase voorgesteld. De hoofdlijnen van de O&O-werkzaamheden voor deze eerste fase op bovengenoemde gebieden zijn aangegeven in de technische bijlage bij het ontwerpbesluit van de Raad. In dit kader zal in de regel ieder jaar een meer specifiek programma voor de dagelijkse uitvoering van het algemene programma worden vastgesteld dat zodanig moet worden bijgewerkt. Deze programmastructuur garandeert de grotere projecten een perspectief op lange termijn, de kleinere projecten soepelheid, en indien nodig de mogelijkheid van aanpassingen te zijner tijd in het licht van de resultaten en de ontwikkeling van de technologie.

Te dien einde is nauw contact tussen de Commissie en de Lid-Staten vereist alsmede voortdurend toezicht op de sector om vanaf het begin technologische doelstellingen en tendensen te kunnen identificeren; alsmede de organisatie van de administratieve infrastructuur om het lopende werkprogramma te kunnen bijwerken en aan de reele behoeften aan te passen; een objectieve en nauwkeurige beoordeling van de werkzaamheden; beheer van de contracten; coordinatie van de verschillende projecten en verspreiding van de resultaten.

Deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd door de Commissie die hierbij zal worden geadviseerd door het beheers- en coordinatiecomite (MCC) dat bij besluit van de Raad wordt opgericht en waarvan de leden zullen worden benoemd door de Commissie in overleg met de regeringen van de Lid-Staten. De samenstelling en voornaamste taken van een dergelijk beheers- en adviescomite zijn vastgelegd in het ontwerpbesluit van de Raad tot oprichting van dergelijke comites waarvoor de Commissie onlangs een voorstel heeft ingediend.

De omschrijving en vaststelling van de strategische en technische doelstellingen moeten worden gebaseerd op industriele gegevens, waarbij rekening wordt gehouden met ruimere nationale en communautaire belangen, en worden ondersteund door een systematische analyse van de sectoren. Bij de projecten die een financiele bijdrage vereisen valt industriele O&O voornamelijk in twee categorieen van projecten :

a) projecten die een grote infrastructuur en ruime menselijke en financiele middelen vereisen, alsmede een duidelijk en constant strategisch perspectief om de continuiteit van de werkzaamheden te garanderen en de ruimte die nodig is om daaruit de voordelen op lange termijn te kunnen trekken. Dergelijke "systeemgerichte" O&O-werkzaamheden op middellange tot lange termijn, die in dit document projecten van het type A zullen worden genoemd, vormen de strategische ruggegraat van ESPRIT. Het aandeel van dit type projecten in het totale ESPRIT-programma geeft de bijdrage weer van de organisaties die in de Gemeenschap bij het fundamentele O&O op het gebied van de informatietechnologieen zijn betrokken. b) projecten die voornamelijk steunen op een soepele infrastructuur en eerder op een individuele dan op een systeembenadering en relatief veel geringere middelen vereisen. Dergelijke activiteiten die projecten van het type B zullen worden genoemd, kunnen varieren van zeer langlopend en zeer speculatief O&O tot zeer specifiek gericht O&O op vrij korte termijn en zullen vermoedelijk een aanzienlijk gedeelte van het totale ESPRIT-programma vertegenwoordigen.

FINANCIELE STEUN

Gezien de uiteenlopende omvang en behoeften van de betrokken projecten, lijkt het noodzakelijk verschillende criteria te hanteren voor de opneming daarvan in het ESPRIT-programma. a) Voor projecten met een strategisch karakter (type A projecten) stelt de Commissie een financiele bijdrage van de Gemeenschap ten bedrage van 50% in de vorm van een subsidie voor. De resterende 50% moet normaal door de industrie zelf worden ingebracht. b) Voor de kleinere projecten (type B) gelden verschillende mogelijkheden, maar in principe is de Commissie van mening dat, terwijl de norm eveneens een bijdrage van 50% van de Gemeenschap moet zijn, bepaalde uitzonderingen mogelijk moeten zijn, bijvoorbeeld : a) indien een verzoek om industriele steun uitgaat van KMO's of anderen met zeer beperkte financiele middelen, kan een communautaire bijdrage van meer dan 50% in overweging worden genomen. In dergelijke gevallen kunnen tevens bijzondere regelingen worden getroffen voor de toegang tot of de exploitatie van de resultaten; b) indien een onderzoeksvoorstel wordt ingediend door academische instellingen die geen industriele partner of steun kunnen vinden, op voorwaarde dat de Commissie ervan overtuigd is dat de technische kenmerken van de werkzaamheden zo bijzonder zijn dat deze moeten worden gesteund, ondanks het gebrek aan industriele steun, kan het voorstel in een eerste fase worden gefinancierd tot 100%. In dit geval zou echter een benadering in fasen in overweging moeten genomen worden, waarbij vanaf het begin wordt vastgesteld dat de industrie een redelijk gedeelte van de financiering overneemt, nadat het project resultaten heeft bereikt waaruit de deugdelijkheid van de gekozen aanpak blijkt.

SELECTIE VAN PROJECTEN

De projecten moeten, om in aanmerking te komen voor steun, worden voorgesteld door ondernemingen, ook kleine en middelgrote, universiteiten en andere instellingen die in de Gemeenschap zijn gevestigd en er, in de regel, momenteel O&O-werkzaamheden verrichten en deze projecten moeten in de Gemeenschap worden uitgevoerd. De voorstellen moeten bij de Commissie worden ingediend in antwoord op een desbetreffend verzoek in het Publikatieblad.

Bij de beoordeling van de projecten zullen in regel de volgende criteria gelden : - technische deugdelijkheid - bijdrage tot de industriele strategie in het licht van de doelstellingen van ESPRIT - communautaire dimensie - technische en wetenschappelijke bekwaamheid en managementcapaciteiten om de voorgestelde werkzaamheden uit te voeren - voorgenomen maatregelen en benadering ten aanzien van de toegankelijkheid en exploitatie van de resultaten.

Bovendien : a) bij grote projecten (type A) is om in aanmerking te komen deelneming van ten minste twee bedrijven vereist die geen filialen van elkaar zijn en die niet in dezelfde Lid-Staat zijn gevestigd. b) bij kleine projecten (type B) zal de multinationale deelneming, die weliswaar niet verplicht is, de doorslag geven indien alle andere factoren gelijk zijn.

PROGRAMMABEHEER

De algemene verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het programma berust bij de Commissie. Voor advies en overleg met de Lid-Staten zal door de Commissie in overeenstemming met de regeringen van de Lid-Staten een beheers- en coordinatiecomite (MCC) worden ingesteld.

Naast deze officiele adviesstructuur zal de Commissie overleg plegen met de industrie en eventueel met academische en onderzoeksinstellingen. Dit overleg zal zodanig worden georganiseerd dat zowel grote en kleine IT-bedrijven als gebruikers en academische en onderzoeksinstellingen in de gelegenheid zullen worden gesteld om de Commissie hun meningen en voorstellen te kennen te geven over alle belangrijke aangelegenheden in verband met de inhoud, structuur en uitvoering van het programma.

De Commissie is te dien einde voornemens zowel een industriele als een wetenschappelijke adviescommissie op te richten.

VERSPREIDING VAN GEGEVENS, TOEGANG TOT EN EXPLOITATIE VAN DE RESULTATEN

Een belangrijke motivering voor ESPRIT is het synergetische effect ervan dat voortvloeit uit het feit dat een "kritische massa" van onderzoekswerkzaamheden wordt geconcentreerd op een selectie van essentiele strategische technologische doelstellingen. Hierbij zal een adequate verspreiding van gegevens over de werkzaamheden die worden gepland of in uitvoering zijn alsmede over de resultaten daarvan en hun exploitatie van fundamenteel belang zijn. Hierbij zal rekening moeten worden gehouden met de verschillende soorten van informatie, de verschillende groepen waarvoor de informatie is bestemd en hun gevestigde belangen.

Afgezien van technische oplossingen die zijn bestemd voor de voornaamste deelnemers aan het onderzoek (zoals werkgroepen voor een bepaald onderzoeksthema, detachering van onderzoekers enz.), zal een ruimere centrale infrastructuur tot stand worden gebracht die systematische informatie over lopende werkzaamheden en informatie over de resultaten die door de contractanten aan de Commissie moeten worden medegedeeld, moet verzamelen en in passende mate ter beschikking stellen, b.v. op speciale conferenties of via het informatieuitwisselingssyteem dat zal worden opgericht om te voorzien in de behoeften van alle deelnemers aan ESPRIT.

Voor de toegang tot en de exploitatie van de resultaten gelden in principe dezelfde algemene richtlijnen als voor andere door de Gemeenschap gefinancierde projecten, d.w.z. dat informatie die voortvloeit uit op contract uitgevoerde werkzaamheden (voorgrondinformatie) eigendom is van de contractanten en dat zij het recht hebben deze informatie en de daaraan verbonden industriele eigendomsrechten te exploiteren.

Bovendien moet een aantal beginselen worden nageleefd : - Met het oog op een zinvolle samenwerking moet in de overeenkomsten tussen contractanten zijn vastgelegd dat iedere deelnemer aan hetzelfde project voor de gehele duur van het project en ten behoeve van het vervullen van zijn aandeel in de taak gegarandeerde en bevoorrechte toegang wordt verleend tot de resultaten van de door de andere deelnemers verrichte werkzaamheden. - Ten einde het verwachte algemene synergetische effect te bereiken, moet tevens een regeling worden vastgesteld met betrekking tot de toegang onder bevoorrechte omstandigheden voor een projectteam tot voorgrondkennis die is verworven door een team dat aan een ander project in het kader van ESPRIT werkt, voor zover deze informatie voor het project dat daaraan behoefte heeft de mogelijkheid schept betere of snellere resultaten te verkrijgen. - Ter verbetering van de concurrentiepositie in de Gemeenschap moet bedrijven in de Gemeenschap die niet aan een bepaald project hebben deelgenomen maar de resultaten daarvan kunnen gebruiken en dat ook wensen te doen, de gelegenheid worden geboden de rechten te verwerven. Over de voorwaarden moet op commerciele basis worden onderhandeld, waarbij rekening moet worden gehouden met de bijdrage van de partijen die de kennis hebben verworven en met die van de Gemeenschap.

TOTALE MIDDELEN

De omvang van het volledige programma is afhankelijk van het strategisch effect dat wordt beoogd. Dit effect kan worden weergegeven in marktwaarde en in het feitelijke niveau van de uitgaven. Het totale bedrag van de industriele investering in onderzoek en ontwikkeling op het gebied van IT in de Gemeenschap kan worden geraamd op ongeveer 5 miljard ECU/jaar; in Europa wordt een onbeduidende fractie daarvan gespendeerd aan preconcurrentiele O&O-werkzaamheden op lange termijn en bij onze voornaamste concurrenten 5 tot 10%.

Ten einde de nieuwe strategische opvattingen die ten grondslag moeten liggen aan de vaststelling en uitvoering van het O&O-programma, een betekenis te geven en te stimuleren, moet met de steun van de Gemeenschap een gemeenschappelijk langlopend programma van preconcurrentiele O&O-werkzaamheden in dezelfde orde van grootte worden gestimuleerd (d.w.z. ten minste 5 tot 10% van de huidige totale industriele activiteit op dat gebied). Volgens de conclusies die werden bereikt na raadpleging van de industrie, regeringen en universiteiten en rekening houdende met de materiele beperkingen van een realistische en geleidelijke ontwikkeling van de capaciteit, kan om te beginnen beslist en met succes worden gestreefd naar een niveau van preconcurrentiele O&O-werkzaamheden op lange termijn dat vanaf het derde jaar ongeveer 2.000 manjaren/jaar bereikt. In tabel 1 is aangegeven hoe de middelen voor de werkzaamheden waarmede in de eerste fase een begin moet worden gemaakt gedurende de eerste vijf jaar (1984-88) geleidelijk zullen toenemen en in de loop van de volgende jaren afnemen. Bij de planning van de tweede fase van het programma wordt een soortgelijk patroon voor de verdeling van de middelen verwacht voor de jaren 1989-1993, waarbij de jaarlijkse verdeling van de middelen althans gedurende de eerste drie tot vier jaar van de tweede fase wordt gehandhaafd (of eventueel lichtjes verhoogd in reele waarde).

De omzetting van deze cijfers in begrotingsramingen, overeenkomstig de huidige industriele praktijken, leidt tot een totale investering voor de eerste vijfjarenfase die wordt geraamd op circa 1.500 miljoen ECU. Dit bedrag komt ongeveer overeen met 6% van de totale industriele investering in O&O-werkzaamheden op het gebied van IT in de Gemeenschap, nagenoeg op een lijn met dat van onze voornaamste concurrenten en ruim binnen onze mogelijkheden. Bij een gemiddelde bijdrage van 50% wordt de begroting van de Gemeenschap dus belast met 750 miljoen ECU, waarin zijn begrepen de kosten van het programmabeheer en de toegang tot en het gebruik van het informatieuitwisselingssysteem.

TABEL 1 ESPRIT-PROGRAMMA : OVERZICHT VAN DE MIDDELEN (MANJAREN) IN DE EERSTE FASE (1984-1988) GESTARTE ACTIVITEITEN

PROEFPROJECTEN PROJECTEN, AANGEVANGEN IN JAAR TOTAAL MANJAREN

VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT VAN DE RAAD

Vaststelling van een programma voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten van de Gemeenschap op het gebied van de informatietechnologie : ESPRIT

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comite,

Overwegende dat de Gemeenschap tot taak heeft, door het instellen van een Gemeenschappelijke Markt een door het geleidelijk nader tot elkaar brengen van het economisch beleid van de Lid-Staten, de harmonische ontwikkeling van de economische activiteit binnen de gehele Gemeenschap te bevorderen en nauwere betrekkingen tot stand te brengen tussen de in de Gemeenschap verenigde staten,

Overwegende dat de Raad op 15 juli 1974 een resolutie heeft aangenomen over informatica;

Overwegende dat de staatshoofden en regeringsleiders tijdens de vergadering in Straatsburg op 21 en 22 juli 1979 hebben verklaard, dat van het dynamische complex van informatieindustrieen, dat steunt op de nieuwe electronische technologieen, een belangrijke stimulans voor economische groei en sociale ontwikkeling uitgaat,

Overwegende dat de Commissie in mededeling COM (82) 865 aan de raad een beleidsplan heeft voorgelegd op het gebied van wetenschap en technologie met daarbij een kaderprogramma voor het tijdvak 1984-1987,

Overwegende dat in het voorgestelde kaderprogramma wordt gevraagd om een actieprogramma voor onderzoek en ontwikkeling op het terrein van de informatietechnologie;

Overwegende dat de Raad bij Besluit 82/878/EEG van 21.12.1982 een reeks proefprojecten op het gebied van de informatietechnologie heeft goedgekeurd;

Overwegende dat de reacties van het bedrijfsleven, universiteiten en onderzoeksinstellingen op de proefprojecten getuigen van een zeer hoge kwaliteit en belangstelling en dat het nodig is voldoende middelen ter beschikking te stellen om de continuiteit van de op stapel staande maatregelen te verzekeren en uitvoering te geven aan een volledig actieprogramma,

Overwegende dat een volwaardig onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma op het gebied van de informatietechnologie de ruime doelstellingen moet hebben die in de bijlage zijn vermeld, maar dat zowel op hoofdpunten als in bijzonderheden herziening mogelijk moet zijn in antwoord op gewijzigde prioriteiten van het bedrijfsleven,

Overwegende dat verspreiding van en toegang tot de resultaten van projecten van gemeenschappelijk belang essentieel zijn voor het bereiken van de doeleinden van de Gemeenschap,

Overwegende dat voor de uitvoering van het programma de Commissie dient te worden bijgestaan door een Raadgevend Comite inzake beheer en coordinatie;

Overwegende dat het gezien het belang van deze maatregel noodzakelijk kan zijn het bij dit besluit vastgestelde programma te verlengen,

Overwegende dat het Verdrag niet voorziet in de benodigde bevoegdheden,

BESLUIT

ARTIKEL 1

Voor de duur van vijf jaar, ingaande 1 januari 1984, wordt een onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma voor de Europese Economische Gemeenschap op het gebied van de informatietechnologie vastgesteld, zoals omschreven in Afdeling A van de bijlage, hierna het "programma" genoemd,

Het programma behelst projecten die worden uitgevoerd door middel van contracten met ondernemingen, waaronder ook kleine en middelgrote bedrijven, universiteiten en andere in de Gemeenschap gevestigde instanties en verder de coordinatie van onderzoeks- en ontwikkelingswerkzaamheden, welke plaatsvinden in het kader van programma's van de Lid-Staten en van de Gemeenschap.

In beginsel wordt van de contractanten verwacht dat zij een belangrijk deel van de kosten zelf dragen en als regel zal een verdeling van 50% voor de contractant en 50% voor de Gemeenschap worden gehanteerd.

ARTIKEL 2

De Gemeenschap zal aan uitvoering van het programma bijdragen binnen de grenzen van de daartoe in de begroting van de Europese Gemeenschappen opgenomen kredieten.

Het totaal aan kredieten, die de bijdragen van de Gemeenschap vormen aan de uitvoering van het programma, wordt geraamd op 750 miljoen ECU, waaronder wordt begrepen de kosten van het benodigde personeel op 83 A-, 17 B- en 50 C- functionarissen zoals aangegeven in Afdeling B van de bijlage.

ARTIKEL 3

De Commissie ziet erop toe dat het programma op de juiste wijze wordt afgewikkeld. In het bijzonder beslist zij over de uitvoeringsprocedures voor het in Afdeling A van de bijlage omschreven programma, over het stellen van gedetailleerde doelen en over het type van projecten dat dient te worden aangevat. Zij stelt elk jaar een werkprogramma vast en past dit zo nodig aan de ontwikkelingen aan.

ARTIKEL 4

Voor de uitvoering van de in Artikel 3 bedoelde taken wordt de Commissie bijgestaan door het bij Besluit 8./.../EEG van de Raad ingestelde Raadgevend Beheerscomite op het gebied van de informatietechnologie.

ARTIKEL 5

Met het oog op de coordinatie brengen de Lid-Staten en de Gemeenschap een uitwisseling tot stand van alle ter zake doende informatie, waartoe zij toegang hebben en waarvoor zij geen geheimhouding verplicht zijn, die betrekking heeft op O & O activiteiten op de onder dit besluit vallende terreinen, ongeacht of zij zelf voor deze activiteiten verantwoordelijk zijn.

De informatie-uitwisseling vindt plaats volgens een procedure die door de Commissie na raadpleging van het in Artikel 4 bedoelde Comite wordt vastgesteld en wordt als vertrouwelijk behandeld wanneer dit door degene die de informatie heeft verschaft wordt gevraagd.

ARTIKEL 6

Het programma wordt na 30 maanden aan een herziening onderworpen. De Raad en het Europese Parlement worden van de uitkomst van deze herziening op de hoogte gesteld.

Het programma kan naar aanleiding van een voorstel, dat de Commissie in overeenstemming met de daartoe aangewezen procedures bij de Raad indient, worden verlengd met een tweede periode van vijf jaar.

Aan het eind van elke periode van vijf jaar van het programma doet de Commissie, na raadpleging van het in artikel 4 bedoelde Comite, de Lid-Staten en het Europese Parlement een verslag toekomen over het verloop en de resultaten van het programma.

Gedaan te Brussel,...

Voor de Raad

BIJLAGE BIJ HET BESLUIT VAN DE RAAD TOT VASTSTELLING VAN EEN BELEIDSPROGRAMMA VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING OP HET GEBIED VAN DE INFORMATIETECHNOLOGIE (ESPRIT) AFDELING A : WERKGEBIEDEN

Het programma omvat gebieden van O & O-activiteit en infrastructuurmaatregelen.

De gebieden van O & O-activiteiten zijn :

MICROELECTRONICA MET GEAVANCEERDE MOGELIJKHEDEN

Het hoofddoel is het verschaffen van de technologische capaciteit voor het ontwerpen, vervaardigen en uittesten van very high speed en very large scale integrated circuits (VHSI/VLSI-schakelingen) die in de komende twintig jaar nodig is.

Een bijkomend doel is het stimuleren van O & O op het gebied van nieuwe materialen en systemen voor bijzondere toepassingen. De activiteiten die op het programma staan zijn onder meer : -computergesteund ontwerpen, vervaardigen en testen voor VLSI-schakelingen, - processtappen voor silicium-IC's tot een structuurgrootte van 1 micron, - integratie van processtappen met het oog op computergestuurde VLSI-vervaardiging, - processtappen voor submicron-structuurafmetingen in silicium en andere halfgeleider-materialen, - technieken voor het afstemmen van IC's op hun omgeving, - onderzoek aan optische informatieverwerking en -verzending, met name geintegreerde optoelectronica, optische schakeling en opslag, - nieuwe informatie- en beeldweergavetechnieken, - nieuwe organische en anorganische materialen voor electronica en optische technieken.

SOFTWARETECHNOLOGIE

Softwaretechnologie heeft tot doel de verantwoorde engineering-praktijken, de voor de softwareontwikkeling benodigde methoden en instrumenten, de beheersprincipes voor de informatietechniek en de daaraan ten grondslag liggende wetenschappelijke kennis te verschaffen en een en ander in een samenhangende technologie te integreren. Wiskunde, economie en traditionele techniek vormen hiervoor de basis.

Gebruik zal worden gemaakt van een combinatie van drie elkaar aanvullende onderzoeksbenaderingen. In de eerste benadering valt de nadruk op de wetenschappelijke grondslagen en komen gebieden als formeel wiskundige technieken, taxonomie en metriek, inclusief empirische technieken en modellering aan de orde. Deze benadering van de softwareontwikkeling beoogt een beter wetenschappelijk inzicht en behelst hoofdzakelijk theoretisch speurwerk.

De tweede benadering is geconcentreerd op het software-productieproces. Hierbij wordt de softwareontwikkeling gezien als een industriele activiteit waarin grote groepen (professionele en gespecialiseerde) softwareingenieurs complexe softwaresystemen maken, waarvan de toepassing - in vele versies en varianten - bij een grote klantenkring geruime tijd wordt begeleid. De werkzaamheden op dit gebied hebben betrekking op alle onderdelen van de levenscyclus van de software en omvatten activiteiten als eisenanalyse, specificatie, ontwerp, uitvoering, verificatie en validatie, onderhoud en uitbreiding; van bijzonder belang zijn de volledige integratie van methoden en instrumenten en de continuiteit tussen de fasen. Het onderzoeks- en ontwikkelingswerk op dit gebied is hoofdzakelijk gericht op methoden en instrumenten en op de integratie ervan tot complete systemen voor de softwareproductie. Het uiteindelijk doel is de beheersing van het technische productieproces van softwaregoederen.

De derde benadering heeft betrekking op het softwareontwikkelingsproces als zelfstandige economische activiteit. Hierbij wordt software als een product behandeld en wordt de samenhang tussen de commerciele doeleinden van een onderneming en de technische kenmerken en vereiste prestaties van het softwareproduct onderzocht. Ook komt hierbij het probleem van de productie van toepassingsgerichte software aan bod en de wijze waarop de kennis over het toepassingsgebied van invloed kan zijn op de methoden en instrumenten voor de softwareontwikkeling.

Het doel van deze benadering is de technieken en criteria te leveren voor de organisatie, het beheer en de optimalisatie van alle onderdelen van het ontwerp- en productieproces voor softwaretoepassingen. Dit houdt O & O in op de volgende terreinen : - theorieen en methoden voor programmaontwikkeling, - methoden en instrumenten van de softwareengineering, - economische en industriele softwareproductie.

GEAVANCEERDE INFORMATIEVERWERKING (AIP)

Het doel is de grondslag te leggen voor de industriele exploitatie van de overgang van informatieverwerkingssystemen naar kennisverwerkingssystemen, welke de kern van de volgende computergeneratie is. Belangrijke doelstellingen op deze weg zijn onder meer het verschaffen van meer gebruikersvriendelijke interfaces aan niet-gespecialiseerde gebruikers en de toepassing van VLSI-schakelingen ten behoeve van een belangrijke verhoging van het informatie-verwerkingsvermogen.

Het belangrijkste stuk O & O zal plaatsvinden op de volgende onderwerpen : - informatie- en kennistechniek waaronder expertsystemen, - patroonherkenningstechnieken en de toepassing daarvan op aansluitpunten met de omgeving, in het bijzonder de communicatie tussen mens en machine, - opslag van informatie en kennis, waaronder begrepen nieuwe hardwaretechnologie en geavanceerde softwaretechnieken, - computerarchitectuur, in het bijzonder voor parallelle verwerking, die moet leiden tot nieuwe verwerkingsapparatuur met geavanceerde mogelijkheden, - ontwerpdoelstellingen en methoden voor het vastleggen van betrouwbare AIP-concepten en VLSI-schakelingen.

KANTOORSYSTEMEN

Het doel is het uitvoeren van systeemonderzoek aan de informatiesystemen die het brede scala van niet-routinematige, door mensen verrichte taken in de kantooromgeving moeten ondersteunen. Op het programma staan onder meer de volgende activiteiten : - kantoorsysteemkunde, als voorwaarde en steun voor de structurele en functionele analyse en de beschrijving van kantoorprocedures, definitie van standaarden en het ontwerp van aangepaste kantoorproducten en -systemen; - kantoorwerkstations, documentsbeschrijvingstalen, opstelling en verspreiding van documenten, raakvlakken tussen mens en machine; - kantoorcommunicatiesystemen, waaronder locale netwerken en de verbinding daartussen, geintegreerde interactieve tekst-, spraak-, beeld-, videocommunicatie en verbeterde functies; - kantoorsystemen voor het opbergen en terugvinden, met nadruk op de gemakkelijke toegang tot en het terugvinden van de "kennis", op inhoud en op structuur aanspreekbare gegevensbestanden en kantoordocumenttalen; - menselijke factoren, die alle aspecten omvatten van de wisselwerking tussen mens en informatiebehandelende systemen.

COMPUTER-GEINTEGREERDE PRODUCTIE (CIM)

Het doel hiervan is een technologische basis te leggen voor de geleidelijke invoering van computersteun in alle fasen van het fabricageproces, met als uiteindelijk doel de geintegreerde productie.

Het hoofdaccent ligt op de vervaardiging van elementen die nodig zijn voor de productie van afzonderlijke onderdelen, omdat dit technologisch het meest veeleisende probleem is.

Het O & O-werk zal hoofdzakelijk worden geconcentreerd op : - geintegreerde systeemarchitectuur voor CIM-systemen, waaronder systemen voor het beheer van gegevensbestanden en inpassing van AIP (geavanceerde informatieverwerking - Advanced Information Processing)-concepten, - systemen voor computergesteund ontwerpen en engineering (CAD en CAE) met modulaire structuur, - modulaire computergestuurde productie, test- en herstelsystemen en de integratie daarvan met CAD en CAE, - software en bedieningssytemen, waaronder besturingstalen voor het tot stand brengen van regelprogramma's (vanaf ontwerp, productie of testsimuleringsgegevens) voor automatische montage, voor robothandelingen of voor numerieke computergestuurde gereedschapswerktuigen, - beeldvormings- en besturingssystemen voor de real-time- vastlegging en verwerking van driedimensionale beelden en voor het tot stand brengen van de bijbehorende responsen, met toepassing van AIP-technieken, - VLSI-ontwerp en fabricage voor CIM-subsystemen, sensoren, enz., - demonstratiemodellen van CIM-subsystemen ter voorbereiding van volledige CIM-demonstraties voor experimenten in realistische situaties.

INFRASTRUCTUURMAATREGELEN

Het infrastructuurprogramma bestaat uit een aantal gerichte maatregelen die de voorwaarden moeten scheppen voor een succesvol verloop van in samenwerking uitgevoerd O & O in de Gemeenschap en voor een maximaal resultaat van ESPRIT als geheel.

De infrastructuurwerkzaamheden omvatten onder meer : - coordinering van O & O programma's van de Gemeenschap en de Lid-Staten, verwerving van informatie, zowel binnen ESPRIT als uit de rest van de wereld en de zinvolle verspreiding daarvan, - coordinatie en documentatie van standaarden binnen ESPRIT en relatie met nationale en internationale normen, - een informatieuitwisselingssysteem (IES) dat zorgt voor een vlotte communicatie ten dienste van een goede technische afwikkeling van O & O-projecten, het beheer ervan en de zinvolle verspreiding van de resultaten ervan.

Geleidelijke invoering en kwaliteitsverbetering moet een rechtstreekse computercommunicatie en een decentrale software-ontwikkeling mogelijk maken.

AFDELING B : PERSONEEL VOORSTEL VOOR EEN BESLUIT VAN DE RAAD TOT GOEDKEURING VAN HET EERSTE EUROPESE STRATEGISCH PROGRAMMA VOOR ONDERZOEK EN ONTWIKKELING OP HET GEBIED VAN DE INFORMATIETECHNOLOGIE ESPRIT AANHANGSEL INHOUD

DEEL I : ACHTERGROND blz.2 DEEL II : SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN VAN ESPRIT blz.14 DEEL III : VOORGESTELDE ACTIVITEITEN blz.51 CATEGORIE 1984 TIJDELIJKE FUNCTIES WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL ADMINISTRATIEF PERSONEEL TOTAAL AANVULLING 1985 TIJDELIJKE FUNCTIES WETENSCHAPPELIJK PERSONEEL ADMINISTRATIEF PERSONEEL TOTAAL TOTAAL GENERAAL

DEEL I - ACHTERGROND

Doel van deze Mededeling

In 1982 werden drie Mededelingen aan de Raad toegezonden waarin : a) het belang van de informatietechnologie (IT) werd geanalyseerd en ESPRIT wordt voorgesteld; b) het begrip van een proeffase voor ESPRIT wordt uiteengezet en de hoofdlijnen van een algemeen programma worden gegeven; c) een grondslag wordt verstrekt voor een besluit inzake proefprojecten.

Op de vergadering van juni 1982 werd het denkbeeld van ESPRIT door de Ministers voor Onderzoek met instemming ontvangen, en op de vergadering van november 1982 keurden zij het principe van een proeffase goed. Op 21 december 1982 aanvaardde de Raad een besluit tot financiering van de proeffase voor een bedrag van 11,5 miljoen ECU, hetgeen neerkomt op 50% van de kosten voor het eerste jaar.

Het niveau en de kwaliteit van de reacties op de uitnodiging tot het indienen van voorstellen voor de proeffase en de steun van industriele zijde bleken een duidelijke aanwijzing dat thans de omschrijving en tenuitvoerlegging van een volledig programma moeten plaatsvinden.

Het doel van onderhavig document is een basis te verschaffen voor een Besluit van de Raad ten aanzien van een dergelijk compleet programma, waarin de proefprojecten zullen worden opgenomen.

ROL EN BELANG VAN IT VOOR DE GEMEENSCHAP

De opkomst van Europa in de geschiedenis en in zijn betekenis voor de wereld is altijd nauw verbonden geweest met datgene wat ons werelddeel op wetenschappelijk en technisch gebied tot stand heeft gebracht. Hoewel dit niet zonder problemen gepaard gaat, vormt de technische vooruitgang een essentieel bestanddeel voor een verdere ontwikkeling van de menselijke samenleving; de toekomstige vooruitgang zal in grote mate worden bepaald door de tijdige verwerving van nieuwe technieken en door een passend en bekwaam gebruik daarvan.

De nieuwe informatietechnologie (IT) zal een van de dominante bronnen vormen van technische vooruitgang voor de resterende jaren van deze eeuw. Zij biedt een oplossing voor talrijke dringende hedendaagse vraagstukken en tevens de mogelijkheid tot een Europese industriele wedergeboorte door in een fase van kwalitatieve groei nieuwe producten, processen en diensten te creeren, gepaard gaande met nieuwe exportmogelijkheden en werkgelegenheid.

Voor de economieen van Europa, gebaseerd op producten met hoge toegevoegde waarde, is IT van vitale betekenis en op de allerbelangrijkste gebieden zal men zich eigen capaciteiten moeten verwerven ten einde te kunnen concurreren, terwijl dan tevens op basis van gelijkwaardigheid kan worden samengewerkt met de V.S. en Japan.

De Europese industrie geeft niet langer de toon aan in de technologische ontwikkeling en innovatie zoals dit eens het geval was. De huidige omstandigheden waarin de wereld verkeert, maken het steeds moeilijker economisch en industrieel voldoende kracht op te brengen nu men wordt geconfronteerd met stijgende energieprijzen en grondstofkosten en een toenemende internationale concurrentie.

Gezien Europa's afhankelijkheid van invoer, vormt de kracht van haar industrie om exportgoederen te produceren en alle daarmede samenhangende factoren een centraal politiek punt.

Informatietechnologie is in hoge mate O & O-intensief en technieken worden snel achterhaald. Dit betekent dat de investering in O & O zo omvangrijk is dat een selectieve benadering onvermijdelijk is.

De verwezenlijking van economische groei en van de potentiele voordelen van IT hebben belangrijke communautaire dimensies. Dit geldt speciaal voor een efficienter gebruik van de schaarse activa op het gebied van de technologie en reserves voor onderzoek en ontwikkeling inzake IT op middellange en lange termijn.

Hoewel de activiteiten van de Gemeenschap op dit terrein aanzienlijk zijn moeten zij op significante wijze worden uitgebreid op sleutelgebieden, terwijl tevens de efficiency moet worden vergroot.

De mobilisatie van het technisch potentieel in de Gemeenschap op dit gebied is afhankelijk van de collectieve bereidheid van regeringen, bedrijven, onderzoeksinstellingen, universiteiten, vakbonden en van de publieke opinie een bijdrage te leveren met als doel de industrie het technologisch bezit te verschaffen dat zij nodig heeft voor levensvatbaarheid en kracht op lange termijn.

IT ALS FACTOR VAN ECONOMISCHE VERANDERING

De informatietechnologie is wellicht het gebied van de industriele en zakenactiviteiten in de westelijke wereld waar zich de ontwikkelingen het snelst voltrekken. De markten zijn omvangrijk, de toepassingen van gevarieerde en doordringende aard, terwijl het potentieel tot opvoering van de efficiency enorm is. De informatietechnologie zal in de resterende jaren van deze eeuw in elk geval de drijvende kracht zijn van de economische groei en is daarom een hoofdfactor voor de economie.

De informatietechnologie is een bij uitstek voor Europa geschikte industrietak gezien de betrekkelijk hoge arbeidslonen. De technologie kan bijdragen tot een opvoering van de operationele prestaties en lagere kosten in andere takken van industrie.

De technologie levert een hoge toegevoegde productwaarde en bezit een ruim exportpotentieel. Hij is kennisintensief, verbruikt weinig energie, stelt geringe eisen wat betreft de grondstoffen en geeft geen aanleiding tot milieuproblemen.

Op zichzelf vormt IT reeds een belangrijke industrietak, welke in omvang en toegevoegde waarde op een lijn kan worden gesteld met de automobiel- en staalindustrie.

Het verschil met deze gevestigde industrietakken schuilt echter in het feit dat IT op een breed vlak groeimogelijkheden biedt. Het totale groeipercentage - met inbegrip van de wat conventionelere producten zoals telegraaf en niet-numerieke telefoonuitrusting - wordt geschat op 8-10 procent per jaar in reele termen.

De omvang van de IT-markt in de Gemeenschap is ongeveer 30% van de wereldmarkt, hoewel de productie van de in de Gemeenschap gevestigde IT-bedrijven teleurstellend is en de aanwezigheid op de voornaamste markten verwaarloosbaar gering is.

Ongeveer 6% van het bruto binnenlandse product van de Gemeenschap wordt vertegenwoordigd door het aandeel van de IT-kernindustrieen zoals : *Computers met inbegrip van randapparatuur *Computerdiensten met inbegrip van software *Componenten en verder voor 29% door industrieen die op grote schaal IT toepassen, zoals o.m. *Telecommunicatie *Kantoorautomatisering *Bedrijfsautomatisering *Consumptieartikelen *Defensietoepassingen *Financiele en verzekeringsdiensten.

Een aandeel van 20% van het BBP wordt ontleend aan andere industriesectoren met een hoog informatiegehalte zoals diensten en kleinhandel, alsmede die sectoren welke in toenemende mate gebruik maken van computers voor het ontwerpen, voor de productie, kwaliteitscontrole, distributie en onderhoud, zoals de automobielsector en de textiel.

Voor het overige wordt de economie eveneens belangrijk beinvloed in zijn prestaties door de IT, hoewel niet op een zo directe wijze. Zo kan bijv. zelfs de landbouw in grote mate profiteren van satellietwaarnemingen gevolgd door computeranalyse van de gegevens met het oog op een optimale oogst. Gezien de omvang van de landbouwsector is zelfs een gering effect van grote economische betekenis.

Telecommunicatie, kantoorautomatisering en fabrieksautomatisering zijn van bijzonder groot belang, aangezien deze toepassingen van de IT een voor de gehele economie beslissende infrastructuur verschaffen.

Als fabriekssector is de IT-industrie een van de in de gehele wereld snelst groeiende branches van de laatste tien jaar geweest, een periode waarin overigens van een algemene recessie sprake is geweest. Men verwacht dat deze groei in het algemeen met 8 tot 10% zal blijven voortduren tot 1990 en dat tegen die tijd, bij een totale omzet ter waarde van circa 500 miljard $ (prijsniveau van 1980), IT de grootste fabricagesector in de wereld zal zijn.

Informaticafuncties worden het enige belangrijke onderdeel van de werkgelegenheid. Het Amerikaans bureau voor de statistiek schatte dat in 1980 bijna 50% van de tewerkgestelde burgerlijke arbeidskrachten werk had in de informaticasector, niet alleen in de fabricagesector maar in alle functies die met de informatica te maken hadden. De Europese cijfers zijn dienovereenkomstig. In de IT-fabricagesector alleen zijn 5% van alle werknemers in de Gemeenschap, d.w.z. ongeveer 5 miljoen personen, werkzaam.

Vier miljoen banen zouden in de Gemeenschap afhankelijk zijn van met IT verband houdende activiteiten. Indien de markt van IT-producten zich in de Gemeenschap in een even snel tempo zou hebben ontwikkeld als in de V.S. en Japan, zou daardoor een extra vraag zijn ontstaan naar misschien 2 miljoen banen of meer. Eenzelfde aantal betrekkingen staan in de toekomst op het spel indien de industrie in de Gemeenschap haar concurrentievermogen niet opvoert door een even efficiente toepassing van IT als de andere concurrenten in de gehele wereld.

IT ALS FACTOR VAN SOCIALE EN CULTURELE VERANDERING

De informatietechnologie is onafhankelijk verbonden met de sociale en culturele vooruitgang. De eerste grote innovatie op het gebied van IT vond 5000 jaar geleden plaats door het vastleggen van informatie door middel van symbolen. Sedert dat tijdstip waren de overgang tot alfabetisch schrift, het drukken en sinds kort het redigeren met behulp van de computer even zo vele mijlpalen.

De informatietechnologie heeft zich tot dusverre voornamelijk beziggehouden met het vervolmaken van betrekkelijk eenvoudige snelle informatieverwerking, zoals bijv. berekenen en drukken. Zelfs eenvoudige onderkenningsprocessen, zoals het herkennen van een stem zijn echter met de huidige technieken uiterst moeilijk.

Bij de te verwachten vooruitgang op het gebied van de IT zijn vrij geavanceerde vormen van kunstmatige intelligentie bijv. niet langer buiten het bereik der mogelijkheden en het ligt voor de hand dat hierdoor belangrijke sociaalculturele en politieke veranderingen zullen ontstaan, zoals bij alle belangrijke innovaties van deze eeuw het geval is geweest.

De mogelijkheden voor sociale en culturele evolutie zijn ontzagwekkend naarmate de IT sociale en opvoedkundige belemmeringen opheft die hun oorsprong vinden in de toegankelijkheid tot informatie en kennis. Zoals bij elk nieuw product, ontstaan hierbij risico's die zorgvuldig moeten worden overwogen en waaronder een omzichtige evaluatie en keuze noodzakelijk kunnen zijn.

De evolutie van de IT vindt op wereldniveau plaats en biedt alle samenlevingen de mogelijkheid hun culturele identiteit te behouden en te ontwikkelen. In de ontwikkelingslanden bieden rechtstreekse uitzendingen per satelliet de mogelijkheid tot opleiding en informatie van de bevolking.

Lid-Staten van de Gemeenschap zullen het gemakkelijker vinden elkaars talen te gebruiken naast de eigen taal, naarmate met het automatisch vertalen vorderingen worden gemaakt. Opleiding en training zullen doelmatiger en goedkoper worden.

Op lange termijn zal het succes worden bepaald door de vaardigheid waarmede landen en gebieden de gelegenheden weten te benutten en de risico's kunnen beheersen. Wil men dit bereiken dan is een versnelling van de vooruitgang met de IT noodzakelijk maar niet toereikend. Opleiding en training, de vraagstukken van de veranderende aard van het werk, privacy, internationale uitwisseling van gegevens en talrijke andere belangrijke kwesties dienen in overweging te worden genomen. De diensten van de Commissie hebben reeds verschillende van deze punten naar voren gebracht, acties voorgesteld en maatregelen ten uitvoer gebracht.

SITUATIE VAN DE IT-INDUSTRIE IN DE GEMEENSCHAP

De Gemeenschap wordt in steeds sneller tempo afhankelijk van ingevoerde IT. In 1975 beschikt zij nog over een handelsoverschot in IT-producten. Tegen 1980 had het handelstekort een waarde van 5 miljard $ bereikt, en volgens sommige bronnen werd het cijfer van 10 miljard $ in 1982 overschreden.

Het vraagstuk van het tekort op de handelsbalans vindt zijn oorzaak in het gecombineerde feit dat de invoer van de Gemeenschap voornamelijk bestaat uit geavanceerde technologische producten - zoals centrale verwerkingseenheden en computergeheugens - uit de V.S. en Japan, terwijl de uitvoer bestaat uit de conventionelere minder geavanceerde technologische producten.

De gemeenschappelijke IT-markt ligt een aantal jaren ten achter op die van de V.S. en Japan. Een en ander blijkt uit de verkopen van IT-producten per hoofd van de bevolking, welke slechts 60% bedragen van die van de V.S.

De IT-industrie van de Gemeenschap steunt in steeds verdergaande mate op invoer van technologie of op fabricage in licentie, distributie en onderhoud. Deze toestand wordt weerspiegeld in een belangrijke achterstand in producten en technologie.

Omdat het tempo van invoer van nieuwe generaties technologische producten zo snel is geweest en elke generatie zo'n grote verbetering in de productiviteit heeft teweeggebracht, wordt de levensduur van hoogtechnologische IT-producten op slechts 3 jaar geschat. Produkten zoals microprocessors en andere sleutelcomponenten, producten en diensten zijn economisch eenvoudig niet concurrentieel op de internationale markt tenzij de laatste vindingen daarin zijn verwerkt.

Tegelijkertijd blijft de drempelinvestering voor O & O-technologie steeds hoger worden en steeds grotere markten vragen voor een economisch haalbare winst uit investeringen. Numerieke centrales vergden een O & O-investering van ongeveer 1 miljard $. Wil men deze investering kunnen afschrijven dan dient men een verkoopcijfer van 14 miljard $ te halen, een bedrag dat groter is dan de omvang van enige markt in de Lid-Staten zoals deze voor de komende tien jaren is geprojecteerd en waarvoor talrijke concurrenten aanwezig zijn.

Soortgelijke problemen zijn in uiteenlopende mate van toepassing op vele IT-sectoren en in het bijzonder op het technologisch vermogen dat vereist is om geavanceerde producten en diensten te ontwikkelen.

MIDDELEN TOT HERSTEL

Europese bedrijven, in sommige gevallen door de regeringen daartoe aangezet, hebben reeds de uitdaging van dit onderwerp en van de toenemende kracht van Amerikaanse en Japanse bedrijven aanvaard. Er bestaan aanwijzingen dat het niveau en de omvang der middelen die in de landen van de Gemeenschap voor O & O worden uitgetrokken te gering zijn om tot resultaten te leiden en in veel gevallen niet op passende wijze geconcentreerd op internationaal concurrerende innovatie.

Met name O & O -onderwerpen met een lange aanlooptijd worden verwaarloosd ten gunste van O & O op korte termijn. Deze laatste zijn wel geschikt voor het inlopen van een achterstand, maar deugen niet voor het vestigen van een leidende positie in specifieke sectoren.

De huidige wijze waarop de technologische verworvenheden en middelen in de Gemeenschap worden beheerd lijkt geen steun voor de binnenlandse industrie op dit gebied en nog verontrustender is het feit dat deze niet de vitale rol zou vervullen van het ontwikkelen van een technologische grondslag voor de innovaties van de jaren 80 en 90; dan zal nl. waarschijnlijk de concurrentie tussen de geindustrialisserde gebieden, met het oog op exportmogelijkheden ten einde de energie en grondstoffen te kunnen bekostigen, uiterst scherp zijn.

Onderzoek en ontwikkeling staan centraal bij de pogingen tot versterking op middellange en lange termijn van de communautaire IT-industrie. Op dit gebied beschikt de Gemeenschap over bronnen die toereikend zijn om met de V.S. en Japan te kunnen concurreren; de wijze waarop deze echter momenteel worden beheerd vertoont een gebrek aan doelmatigheid. Strategische planning op lange termijn en bundelingen van de middelen door definiering en financiering van de technische doelstellingen op communautair niveau, bieden een goede kans om de situatie op dit gebied geleidelijk en duurzaam te doen keren.

De Commissie deelt de mening van de bedrijven dat de huidige initiatieven voor onderzoek en ontwikkeling doelmatiger moeten worden en daarnaast over een lange periode op aanzienlijke wijze moeten worden uitgebreid.

Het huidige tempo van de achteruitgang is hoog en versnelt nog steeds. Daarom dienen er zo spoedig mogelijk doeltreffende maatregelen te worden genomen.

Uitgebreid overleg met vooraanstaande IT-bedrijven, KMO's, academische instellingen en overheden heeft geleid tot definiering van het O & O -programma met lange aanlooptijd dat ESPRIT wordt genoemd : het Europees Strategisch programma voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie.

De voornaamste aanzet tot ESPRIT is door de industriele bedrijven gegeven. Om een ommekeer te bewerkstelligen in de tendens tot het in toenemende mate leunen op geimporteerde technologie, is door de industrie een gezamenlijk O & O -programma voorgesteld met als voornaamste doelstellingen : - Beperking van doublures bij preconcurrentieel O & O. - onderzoeksteams moeten van kritische omvang worden en in het tijdsverloop voldoende stabiliteit verwerven om zich te kunnen concentreren op sleutelgebieden en resultaten te boeken. - beperking van het naijlingseffect dat wordt veroorzaakt door te vertrouwen op ingevoerde technologie.

Van industriele zijde is duidelijk gemaakt dat men bereid is de helft van de noodzakelijke fondsen te fourneren en, wat nog belangrijker is, de meest waardevolle technische mankracht voor het gemeenschappelijke doel ter beschikking te stellen - dit geldt met name voor die bedrijven die over belangrijke faciliteiten beschikken en deel zullen nemen in geintegreerde strategische projecten op grote schaal.

De redenen waarom de industriele bedrijven de Gemeenschap hebben benaderd voor de resterende fondsen en het belang voor de Gemeenschap om deze te verschaffen, zijn :

door samenwerking op het gebied van de verwezenlijkingstechnieken kunnen de grondslagen worden gelegd voor gemeenschappelijke standaarden en de vestiging van een gemeenschappelijke IT-markt. Hiermede kunnen alleen resultaten worden bereikt op het brede front dat de Gemeenschap biedt;

er bestaat een noodzaak om verspillende doublures bij de nationale werkzaamheden te vermijden (zie voetnoot)

Het natuurlijke beginpunt voor de pogingen van de communautaire industrie om een keerpunt te bereiken vormt een verbetering van de technologie-grondslag voor de latere jaren 80 en de jaren 90 door preconcurrentiele generieke O & O.

De redenen voor de keuze van een O & O -programma zijn de volgende :

Er kan onmiddellijk mee worden begonnen; Nieuwe technologie is van vitaal belang voor concurrentievermogen; De industrie kan samenwerken bij preconcurrentieel onderzoek zonder dat het eigen vermogen tot marktconcurrentie wordt belemmerd.

ESPRIT zal een toereikende schaalgrootte en stootkracht bezitten om een belangrijke uitwerking te sorteren op de beschikbaarheid van geavanceerde know-how op het gebied van de informatietechnologie. Het programma zal de inspanningen van de industrie en wetenschappelijke instellingen op een selectieve basis versterken in verhouding tot strategische technologie waar de communautaire benadering belangrijke voordelen biedt. Hierdoor wordt een technologische stootkracht verkregen. Onderzoek en ontwikkeling vormen echter niet het enige aspect dat belangrijke voordelen op communautaire schaal biedt. Opleiding en training, overdracht van technologie, standaarden en waarmerking, vorming van markten voor hoogtechnologische producten, verbetering van het ondernemingsklimaat voor kleine en middelgrote bedrijven en andere aspecten bieden kansen voor een selectieve aanpak op communautair vlak ter verbetering van het marktklimaat. Naast deze maatregelen op het gebied van de infrastructuur bestaan er sterke economische argumenten die erop wijzen dat een communautaire aanpak dringend zou moeten worden toegepast op verschillende IT-sectoren. Dit geldt met name voor de telecommunicatie, maar ook voor andere sectoren met een belangrijk IT-component.

In Deel II van dit document volgt een uiteenzetting van de inhoud en de kracht van ESPRIT gezien tegen de achtergrond van de bijdrage van dit programma tot het industrieel vermogen.

DEEL II SPECIFIEKE DOELSTELLINGEN EN SECTOREN VAN DE WERKZAAMHEDEN IN HET KADER VAN ESPRIT FUNDAMENTELE TECHNOLOGISCHE GEBIEDEN : NOODZAAK VAN SELECTIVITEIT

Het algemene strategische doel van het ESPRIT-programma is gericht op het leggen van de technologische basis die de Europese IT-industrie nodig heeft om in het komende decennium een concurrentiepositie in te nemen en te handhaven ten opzichte van de USA en Japan.

Gezien de snelle groei van de vraag naar informatie en communicatie in alle kringen is IT van cruciaal belang voor de gehele economische structuur. Zeer binnenkort zal bijna 70% van de economie op de een of andere manier worden beinvloed door computers of andere IT-producten.

In de laatste twee of drie decennia heeft de technologie tot een enorme ontwikkeling geleid van de mogelijkheden om betere vormen van communicatie tot stand te brengen. Dit technologische offensief gaat nog steeds onverminderd door.

Dit proces vertoont een aantal algemene tendensen, zoals : - een toenemende vermindering in omvang, energieverbruik en kosten van electronische apparatuur, die vergezeld gaat van een enorme uitbreiding van het functionele vermogen en de betrouwbaarheid. - toenemende ruimtelijke spreiding van informatieverwerkingsfuncties die op afstand toegankelijk zijn en samenwerking mogelijk maken via breedbandcommunicatieverbindingen; - ontwikkeling van informatiedatabanken in electronische vorm die ter beschikking staan van een steeds groter publiek in de industrie, dienstensector en in de huiskamer; - toenemende niveau's van interactie tussen mens en machine over de input/output-interface heen.

Indien de lijn van deze tendensen wordt doorgetrokken zullen in de jaren 1990 tot dan toe afzonderlijk informatiesystemen en diensten in elkaar opgaan in locale en verspreide netten. Openbare netten zoals Integrated Service Digital Network (ISDN) zullen gegevens verspreiden via breedbandverbindingen, met inbegrip van satellieten, en via digitale abonneeverbindingen de huiskamer, het kantoor en de fabriek bereiken. Lokale netten zullen via poorten op verspreide netten worden aangesloten.

Via terminals of werkstations kan de koppeling tussen de mens en deze netten tot stand worden gebracht, waardoor toegang wordt verkregen tot een uitgebreide reeks diensten voor communicatie op zakelijk, persoonlijk, onderwijs- en ontspanningsgebied.

In de jaren 1990 en later zullen alle informatiesystemen steeds meer kenmerken van kunstmatige intelligentie vertonen. Het gedrag van de machines zal namelijk kunnen worden aangepast; bovendien zullen de machines in staat zijn kennis i.p.v. gegevens te verwerken, spraak te verstaan, gedrukte of geschreven teksten en grafieken te verwerken en zij zullen vooral veel behulpzamer zijn en directer reageren op de behoeften van de mensen die van de informatiesystemen gebruik wensen te maken.

Machines die zijn bestemd voor toepassingen zoals transport, industriele activiteiten, defensie en geneeskunde, zullen veel ingewikkeldere opdrachten aankunnen en een verfijnder gedrag vertonen. Zij zullen in toenemende mate inspelen op hun omgeving en hun verrichtingen kunnen aanpassen aan de omstandigheden.

Kortom, de interactie tussen mens en machines zal op alle niveaus en in alle sectoren van de economie en de samenleving steeds nauwer worden. Deze feiten en tendensen houden twee duidelijke implicaties in : - steeds meer mensen moeten leren met deze technologie om te gaan; - de producten van de technologie zullen steeds gemakkelijker te gebruiken moeten worden en steeds meer moeten worden geintegreerd in het dagelijks levenspatroon op het werk en thuis.

De eerste implicatie heeft verreikende gevolgen voor onderwijs en opleiding, maar valt buiten het gebied van deze mededeling. De tweede verschaft aanwijzingen over de uitdagingen waarmede de technologie in de komende tien jaar zal worden geconfronteerd.

Laten wij dit meer in bijzonderheden bekijken.

Dichter bij de gebruiker, houdt in dat het niveau van de "interface tussen mens en machine" moet worden opgetrokken. Computers en andere IT-systemen die op een aantal "natuurlijkere" manieren dan thans het geval is met de gebruiker in verbinding kunnen treden moeten, weliswaar waarschijnlijk nog met enkele beperkingen, gewone taal, spraak en met de hand geschreven materiaal kunnen verstaan. De communicatie zal meer interactief worden, waarbij de gebruiker tesamen met het systeem de verschillende manieren onderzoekt waarop het hem kan helpen bij het doen van zijn werk, het verrichten van zijn taak, het oplossen van zijn problemen of hem de informatie die hij nodig heeft verschaffen. Het patroon van de communicatie tussen mens en machine zal in toenemende mate een verschuiving vertonen van gedetailleerde specifieke opdrachten voor het verrichten van nauwkeurig omschreven bewerkingen naar het beschrijven van grotere pakketten werkzaamheden die moeten worden verricht, waarbij het systeem zelf de gedetailleerde reeks van instructies moet uitwerken die het nodig heeft om de taak uit te voeren. Een systeem dat "intelligenter" wordt en groter opgezette of minder specifieke taken gaat vervullen, kan in feite dubbelzinnigheden of tegenstrijdigheden ontdekken in de wensen van de gebruiker en kan moeten overgaan tot een verklarende dialoog met de gebruiker om deze problemen op te lossen. Het systeem zal tegelijkertijd behoefte hebben aan beter inzicht in wat het doet om de gebruiker te kunnen verklaren hoe het tot een bepaald resultaat is gekomen en hoe verder te werk moet worden gegaan ingeval de gebruiker niet tevreden is over het resultaat.

Er zijn nog drie andere belangrijke vereisten. Een eerste vereiste is dat de gebruikers gemakkelijk toegang moeten kunnen verkrijgen tot alle relevante informatiebronnen die zij nodig hebben om het probleem in kwestie op te lossen op het tijdstip dat zij deze informatie nodig hebben en ongeacht waar deze zich materieel bevindt.

Dit betekent geenszins dat er behoefte is aan gecentraliseerde verwerking of gecentraliseerde databases, maar aan onderling verbonden locale en verspreide netten en alle mogelijke vormen van verspreide verwerking. Er dient op te worden gewezen dat deze onderlinge verbinding van alle IT-diensten niet mogelijk is zonder de vaststelling van normen voor de interfaces. Een tweede vereiste is de betrouwbaarheid van het systeem. Naarmate iedereen daarvan afhankelijk wordt om steeds meer taken te verrichten, moet de betrouwbaarheid van deze systemen in aanzienlijke mate worden verhoogd. Storingen in het systeem mogen geen hele fabriek of economische eenheid lamleggen. De moeilijkheid wordt nog vergroot door het feit dat steeds meer mensen, waaronder steeds minder hooggeschoolde vaklui, van deze systemen gebruik zullen maken en dat het dus waarschijnlijker wordt dat deze systemen verkeerd zullen worden gebruikt of dat zal worden getracht ze te gebruiken op manieren die door de ontwerper van het systeem niet zijn voorzien. Naarmate het systeem gemakkelijker te gebruiken wordt gemaakt, wordt het inwendig ook complexer, waardoor opnieuw de kans op fouten of storingen in de hardware of software toeneemt. De inwendige complexiteit neemt ook toe omdat een systeem aan een steeds groter aantal andere systemen en voorzieningen, moet kunnen worden gekoppeld, hetgeen weer niet zonder gevolgen is voor de betrouwbaarheid.

Een derde vereiste is verbeterde veiligheid. Naarmate meer informatie beschikbaar wordt voor meer mensen en naarmate het aantal onderlinge verbindingen enorm toeneemt, moet de beveiliging van die informatie aanzienlijk worden versterkt.

Ieder van de hierboven besproken sleutelfiguren (hoog niveau van interfaces, intelligentere verwerking, interactiviteit, onderlinge verbinding, betrouwbaarheid en veiligheid) houdt grote technologische uitdagingen in die moeten worden beantwoord. Tesamen vormen zij een geweldige uitdaging die ESPRIT voornemens is aan te pakken.

Alle bovenvermelde factoren vereisen aanzienlijke vooruitgang op het gebied van geavanceerde softwaresystemen. Deze grotere software-complexiteit die gepaard gaat met de vereisten inzake interactiviteit en betrouwbaarheid, houdt dan weer een aanzienlijke vergroting van het verwerkingsvermogen in. Hiertoe dient echter grote vooruitgang te worden geboekt op het gebied van componenticro-electronica) en systeemarchitectuur (de combinatie van hardware en software tot systemen).

Daarom legt ESPRIT bijzondere nadruk op deze gebieden. Bovendien zijn de twee gebieden waar IT de grootste invloed zal hebben op het economische leven, nl. het kantoor en de fabriek, uitgekozen als de twee fundamentele toepassingsgebieden en technologische proefbanken waarop de werkzaamheden zullen worden geconcentreerd.

Op deze onderling sterk verbonden gebieden wordt hieronder nader ingegaan.

Op drie gebieden houdt men zich bezig met de sleuteltechnologieen die de kern van IT uitmaken en de mogelijkheid scheppen om in de behoeften van elk IT-systeem te voorzien : - Geavanceerde microelectronica is de technologie die de materiele structuur voor alle informatiesystemen verschaft. Hieronder valt het ontwerpen, vervaardigen en beproeven van VLSI-componenten van silicium en andere halfgeleidermaterialen, alsmede onderzoek op het gebied van optoelectronica, optische digitale verwerkingssystemen en displaysystemen; - Software technologie heeft betrekking op het medium dat het gedrag van alle IT-systemen regelt en heeft tot doel het wetenschappelijke inzicht, deugdelijke technische praktijken, methoden, instrumenten en beheerstechnieken die voor de ontwikkeling, productie en het onderhoud daarvan zijn vereist, in een consistente technologie te integreren; - geavanceerde informatieverwerking heeft betrekking op de architectonische combinatie van hardware en software die de kwalitatieve overgang mogelijk moet maken van de huidige gegevensverwerking naar het concept van kennisverwerking dat de sleutel voor de volgende computergeneratie vormt.

Deze technologie zal onder meer de basis verschaffen voor de ontwikkeling van systemen voor zeer snelle signaalverwerking in reele tijd (b.v. voor spraakinvoer), van expertsystemen en van op kennis gebaseerde informatiesystemen in het algemeen.

Dit subprogramma vormt het centrale gedeelte van het op lange termijn te beschouwen thema van de kunstmatige intelligentie, wellicht het machtigste concept dat aan de informatiesystemen van de toekomst ten grondslag ligt.

De beheersing van deze drie technologieen vormt de sleutel van alle toepassingen en is een belangrijke factor voor het concurrentievermogen van de IT-industrie.

De twee overige voorgestelde gebieden zijn geselecteerd op grond van hun groeipotentieel en invloed op andere belangrijke industriesectoren en op de breedte van het technologische spectrum waarop de ontwikkeling daarvan steunt. - Kantoorsystemen vormen als zodanig een belangrijk IT-toepassingsgebied dat snel uitbreiding neemt en zijn van groot strategisch belang voor de efficiency van het handels- en zakenleven in de Gemeenschap; zij vereisen vooruitgang over een zeer breed spectrum van technologieen en vormen bijgevolg de beste proefbank voor de resultaten van O & O -werkzaamheden op de drie bovengenoemde technologische sleutelgebieden. Ontwikkelingen van kantoorsystemen zullen bovendien directe gevolgen hebben voor de gehele dienstensector en op het gebied van de huishoudelijke automatisering. - Computergeintegreerde fabricage (CIM) is van groot strategisch belang voor de gehele fabricagesector in de Gemeenschap die in moeilijke omstandigheden verkeert, vooral de kleine fabrikanten van losse onderdelen (70% van de goederen in de Gemeenschap wordt in kleine series vervaardigd).

CIM omvat de complete integratie van het productieproces door middel van computers, sensoren en automatische regelsystemen op alle niveaus en in alle stadia. Het vormt als zodanig een uitstekende proefbank voor O & O -werkzaamheden op het gebied van de communicatie tussen mens en machine en machines onderling.

SPECIFIEKE WERKZAAMHEDEN VAN ESPRIT

Ten einde de Europese IT-industrie in staat te stellen een voor de nagestreefde doelstellingen geschikte technologische capaciteit te verwerven, moet tegelijkertijd in alle bovengenoemde sectoren een aanzienlijke inspanning op O & O -gebied worden geleverd; hiervoor is een bundeling van alle beschikbare middelen in de gehele Gemeenschap nodig.

De industrie moet hierbij de belangrijkste rol vervullen en de drijvende kracht vormen, maar zal tevens moeten kunnen steunen enerzijds op bijdragen van de universiteiten en anderzijds op de actieve deelneming van toekomstige gebruikers en de bijstand van de autoriteiten zowel op nationaal als communautair niveau.

Nationale programma's vervullen een belangrijke rol bij de ondersteuning van O & O -werkzaamheden op IT- en verwante technologische gebieden, maar zij geven tevens aanleiding tot ongewenste effecten zoals versplintering van de markt en versnippering van de middelen.

ESPRIT stelt in de eerste plaats voor de doelmatigheid te verhogen en deze negatieve effecten te beperken door systematische raadpleging van alle betrokken partijen in de planning- en uitvoeringsfase van dergelijke programma's, met het oog op een selectieve aanpak en een betere algemene efficiency.

Een daadwerkelijke coordinatie kan echter niet plaatsvinden in een vacuum zonder een concreet doel van gemeenschappelijk belang dat alle deelnemers verbindt en waarop hun aandacht is geconcentreerd.

ESPRIT stelt dan ook in de tweede plaats voor in samenwerkingsverband een aantal zeer groot opgezette technologische doelstellingen na te streven die de gehele Gemeenschap ten goede zullen komen en die zonder een gemeenschappelijke benadering op communautair niveau niet in hetzelfde tijdsbestek en op dezelfde schaal zouden kunnen worden bereikt.

Voor het vaststellen en selecteren van de specifieke O & O-gebieden die aan deze behoeften voldoen hebben de diensten van de Commissie een beroep gedaan op de bijdrage en het advies van vooraanstaande wetenschappers en ingenieurs uit de industrie, universiteiten en onderzoeksinstellingen in de gehele Gemeenschap.

Over een periode van bijna een jaar hebben ongeveer 200 personen hierop gereageerd en tot deze werkzaamheden bijgedragen; de resultaten van deze activiteit die zijn vervat in verschillende rapporten, in totaal meer dan 1.000 bladzijden, zijn in het kort weergegeven in de punten 26 tot en met 37. In deel A van de bijlage bij het ontwerpbesluit zijn de belangrijkste grenzen en doelstellingen van de voorgestelde werkzaamheden aangegeven.

Bij het analyseren en selecteren van O & O -werkzaamheden die in overleg en in samenwerkingsverband moeten worden uitgevoerd door ondernemingen die elkaar op de markt beconcurreren, is er zorg voor gedragen dat deze werkzaamheden ver genoeg voor de productfase plaatsvinden (d.w.z. van preconcurrentiele aard) en toch niet te ver weg van de potentiele toepassing om het contact niet te verliezen met de verwachte behoeften van industrie en samenleving (d.w.z. werkzaamheden die concrete mogelijkheden scheppen).

De discussies over de inhoud van gemeenschappelijke onderzoekswerkzaamheden leiden bovendien tot de analyse van de voorwaarden die dergelijke werkzaamheden mogelijk moeten maken. In theorie kan het plan worden opgevat om onderzoeksteams in enkele openbare of particuliere laboratoria te verzamelen en er het merendeel van de onderzoekswerkzaamheden te concentreren. Ondanks de bezwaren die zijn verbonden aan het verplaatsen van mensen van het ene land naar het andere, wordt verwacht dat zulks in zekere mate spontaan zal plaatsvinden bij kleinere projecten die weinig infrastructuur vereisen. Daarvan kan echter geen sprake zijn bij projecten waarbij twee of meer van de grotere communautaire organisaties en hun onderzoeksinfrastructuur zijn betrokken.

De technologie biedt echter de mogelijkheid geografische afstanden te overbruggen; onderzoeks- en ontwikkelingsteams en personen die tesamen aan dezelfde of verwante projecten werken in laboratoria en installaties in verschillende landen, kunnen namelijk dank zij de technologie met elkaar en met degenen die verantwoordelijk zijn voor de algemene coordinatie en het beheer van het programma contact onderhouden.

De voorgestelde werkzaamheden omvatten derhalve de totstandbrenging van een adequate infrastructuur voor een dergelijk informatieuitwisselingssyteem dat geleidelijk moet worden opgericht om te voorzien in de behoeften van allen die bij ESPRIT zijn betrokken.

VOORGESTELDE O & O -WERKZAAMHEDEN

Het in bovenstaande hoofdstukken geschetste selectieproces vond plaats op verschillende niveaus en leidde tenslotte tot de vaststelling van de gedetailleerde doelstellingen van onderzoekswerkzaamheden op de essentiele strategische gebieden.

Alvorens de hoofdlijnen van de voorgestelde onderzoekswerkzaamheden aan te geven, dient er echter op te worden gewezen dat naarmate nader op de bijzonderheden van de werkzaamheden wordt ingegaan, de geldigheid van de prognose korter wordt. Met andere woorden, terwijl niet wordt getwijfeld aan het strategische belang voor de komende 10 jaar van de vijf grote gebieden die zijn afgebakend en van de omvang van de totale inspanning die nodig is om de concurrentie in te halen, wordt voor de gedetailleerde O & O -doelstellingen een veel beperktere geldigheid en betrouwbaarheid verwacht.

Gedurende de uitvoering van het eigenlijke ESPRIT-programma van O & O -werkzaamheden moeten de resultaten die in de Gemeenschap en elders in de wereld worden bereikt voortdurend worden gevolgd en ingepast, hetgeen van tijd tot tijd kan leiden tot belangrijke aanpassingen van het programma. Hierin is voorzien door de beheersstructuur van het programma.

In het licht van bovengenoemde opmerkingen kunnen de volgende voornaamste onderzoekswerkzaamheden worden voorgesteld :

Alle eisen voor microelectronische subsystemen voor IT-toepassingen maken betere prestaties noodzakelijk met betrekking tot bedrijfssnelheid, geringer energieverbruik of geringere kosten. Een belangrijke factor om aan deze eisen te voldoen is de verhoging van de functionele dichtheid van geintegreerde schakelingen van silicium, het materiaal waarop het merendeel van de geintegreerde schakelingen in de te voorziene toekomst gebaseerd zal blijven. De overgang van de huidige productieprocessen die zijn gebaseerd op afmetingen van 3 micron naar processen die zijn gebaseerd op afmetingen van 1 micron, met de daaraan verbonden verbeteringen van de technologie inzake onderlinge verbindingen, zal leiden tot een tienvoudige verhoging van de snelheid, een tienvoudige vermindering van het energieverbruik en een verbetering van de componentendichtheid met een factor 8. De verbetering van de componentendichtheid zal resulteren in verlagingen van de productiekosten in dezelfde orde van grootte, terwijl de verbeteringen inzake snelheid en energieverbruik tot goedkopere en snellere prestaties van het systeem zullen leiden.

Te dien einde zullen de O & O projecten de volgende technologische doelstellingen nastreven : - 1 micron tot 0,5 micron bipolaire, MOS en gemengde MOS/bipolaire technologieen; - technieken inzake integratie en onderlinge verbinding voor VLSI-schakelingen die een vermogen tot 5 watt kunnen verwerken, met maximaal 250 K poorten en 400 pinnen per chipeenheid, en die signalen kunnen overbrengen met een poortvertraging van niet meer dan 0,1 nanoseconde; - verbetering van de materiaalkwaliteit; - interfacetechnologie die geschikt is voor het combineren van hoge spanning en/of hoog vermogen met een zeer snelle gegevensverwerkingscapaciteit op hetzelfde materiele substraat.

Vooruitgang op het gebied van de VLSI is zowel afhankelijk van het beheer van de ontwerpcomplexiteit als van de ontwikkeling van de siliciumtechnologie. De bestaande ontwerpinstrumenten zijn bij lange na niet geschikt voor het exploiteren van het volledige potentieel van VLSI. Het programma dat door de Commissie krachtens Verordening 3744/81 van de Raad is opgezet, vormt een aanzet die moet worden uitgebreid tot een groot systeem voor computergesteund ontwerpen (CAD) in het kader van ESPRIT.

In het kader van dit technologisch streven is dus krachtens Verordening 3744/81 een initiatief genomen dat de volgende gebieden omvat : - architectuur : datastructuur, interfaces, verificatie van nieuwe methoden; - testen : productie van testdata, testmogelijkheden van ontwerpfactoren, dataverificatie; - modellering : numeriek, fysisch, analytisch, tabellarisch; - simulatie : simulatie op het niveau van de componenten (vooruit/achteruit), timing, functionele simulatie; - talen : ontwikkeling van hogere programmeertalen, interface tussen hogere programmeertalen en machinegerichte talen, databasiscommunicatie naar boven en naar beneden; - layout : omvat databasisnormen, modulaire integratie, bibliotheken, gebruikersvriendelijkheid, plaatsbepaling, routing, spoorindeling. CAD voor complexe VLSI vereisten de steun van computerinstrumenten met zeer groot vermogen; de productie van deze instrumenten zal afhankelijk zijn van de ontwikkeling van een daarvoor geschikte softwaretechnologie.

Onder de algemene rubriek van de microelectronica vallen tevens verwante technologieen die niet op silicium-VLSI zijn gebaseerd, zoals optische signaalverwerkingstechnieken en onderzoek op het gebied van nieuwe organische en anorganische materialen.

Een van de belangrijkste vereisten voor de toepassing van IT is een adequate telecommunicatieinfrastructuur van breedbandcommunicatieverbindingen die geintegreerde gegevens, tekst, grafieken en beelden kunnen overbrengen. Te dien einde worden reeds openbare netwerken ontwikkeld waarbij gebruik wordt gemaakt van optische vezels als transmissiemiddel. Op andere gebieden, zoals locale netwerken, kantoren en procesregeling zal deze technologie binnenkort worden ingevoerd. Er is onderzoek vereist om geintegreerde optoelectronische schakelingen tot stand te brengen voor modulatie/demodulatie en transmissie/ontvangst, in verbinding met optische koppelingen en schakelaars alsmede vezeltransmissie middelen met gering verlies.

Geintegreerde optoelectronica vereist geometrische structuren in het submicrongebied op nieuwe materialen zoals galliumarsenide en indiumfosfide en tertiaire en quaternaire legeringen daarvan. Deze zijn tevens van belang voor zeer snelle logische schakelingen gezien de grotere mobiliteit van de electronen in het materiaal.

Het onderzoek op het gebied van deze nieuwe materialen moet derhalve worden bevorderd.

Dit technologische streven op fysisch gebied omvat tenslotte onderzoek naar geintegreerde "intelligente" sensoren voor betere automatisering en onderzoek ter verbetering van de technieken voor beeldweergave, waarbij een nauwe wisselwerking tussen de activiteiten op het gebied van computergeintegreerde fabricage en kantoorautomatisering wordt overwogen.

Softwaretechnologie.

Op het gebied van informatietechnologiesystemen neemt het belang van software gestadig toe en het aandeel daarvan in de algemene ontwikkelingskosten wordt steeds groter. Prognoses wijzen uit dat de kosten van software in het komende decennium tot 90% van de totale kosten van de systeemontwikkeling kunnen stijgen.

Een concurrerende industriele capaciteit voor de productie van software zal niet alleen van invloed zijn op de informatietechnologieindustrie; een uitgebreide reeks industriele producten zal namelijk om ook de wereldmarkt te kunnen concurreren, in beslissende mate afhankelijk zijn van de informatietechnologie, hetzij voor de ontwikkeling of productie daarvan, hetzij omdat componenten van de informatietechnologie daarin zijn ingebouwd om de functionaliteit te verhogen.

Voor de ontwikkeling van software zijn, net als voor de ontwikkeling van hardware, deugdelijke technische praktijken vereist die op wetenschappelijke kennis zijn gebaseerd.

Softwaretechnologie streeft naar het verschaffen van die kennis, de bij het softwareontwikkelingsproces vereiste methoden en instrumenten en de beheersprincipes voor de informatietechnologie en tracht deze in een consistente technologie te integreren. Deze steunt op matematica, beheerswetenschap, economie en traditionele technische praktijken.

Het onderzoek op het gebied van softwaretechnologie in Europa mist gemeenschappelijke ideeen en eenheid. Communicatie tussen onderzoeksteams van de industrie, universiteiten of onderzoeksinstellingen vindt in beperkte mate plaats op conferenties en in technische publicaties, maar hun programma's zijn niet gecoordineerd of gestructureerd met het oog op een gemeenschappelijke aanpak.

De overdracht van technologie van het onderzoeksstadium de praktische toepassingen vindt in Europa veel langzamer plaats dan in Japan en in de V.S.

Een hardnekkige weerzin tegen vroegtijdige standaardisatie verhindert een wisselwerking tussen producten. Aan de toekomstige vraag naar programmatuur zal in kwantitatief en kwalitatief opzicht niet kunnen worden voldaan tenzij er tot een gecoordineerde Europese aanpak wordt besloten.

Bij een van deze benaderingen ligt het accent op de wetenschappelijke grondslagen en worden gebieden bestreken zoals formele, op wiskunde gebaseerde technieken, taxonomie en metriek, met inbegrip van empirische technieken en modellenleer. Hierbij wordt de ontwikkeling van software als een intellectuele bezigheid beschouwd en het doel van deze benadering is een beter wetenschappelijk inzicht.

Bij een tweede benadering concentreert men zich op het technische productieproces en wordt de ontwikkeling van programmatuur beschouwd als een industriele activiteit waarbij grote groepen (professionele en gespecialiseerde) softwaretechnici complexe software systemen creeren (opbouwen, niet gebruiken), die in talrijke versies en varianten operationeel ondersteund worden voor grote afzetgebieden en langdurige perioden. De werkzaamheden op dit gebied worden georienteerd door het levenscyclusmodel van software en zijn gericht op activiteiten zoals behoeftenanalyse, specificatie, ontwerp, uitvoering. Belangrijke aspecten zijn volledige integratie van methoden en hulpmiddelen en van fasegewijze continuiteit.

Voorwerp van onderzoek op dit gebied zijn methoden en hulpmiddelen en de onderlinge integratie daarvan in complete productiesystemen voor software. Het doel is de beheersing van het technische productieproces.

Bij een derde opvatting houdt men zich bezig met de algemene organisatie van het softwareontwikkelingsproces in de zin van een commerciele en ondernemersactiviteit. Men concentreert zich op software als product en onderzoekt de wederzijdse afhankelijkheid tussen de commerciele oogmerken van een onderneming en de technische kenmerken van de geproduceerde software.

Men richt zich eveneens op het vraagstuk van de productie van toepassingsspecifieke software en de wijze waarop kennis van het toepassingsgebied van invloed is op middelen en methoden voor de ontwikkeling van software. Onder de doelstellingen ressorteren onder meer kwantificeerbare criteria voor het maken van keuzen betreffende organisatie, ondersteuning door methoden en middelen ten behoeve van de technische ontwikkeling, en computergesteunde methoden en middelen voor het beheer van het ontwikkelingsproces van software.

Al deze visies zijn op zichzelf gerechtvaardigd en belangrijk, maar een belangrijke stap op de weg naar een tot rijpheid gekomen softwareindustrie is alleen mogelijk bij een gecombineerde toepassing. Daarom worden zij alle weerspiegeld in de omschrijving van de drie hoofdthema's die voor het onderzoek zijn uitgekozen, nl. :

Theorieen en methoden voor programmaontwikkeling.

De hiermede verband houdende projecten zullen te maken hebben met de grondslagen van de ontwikkeling van software en software-bevattende systemen. Zij moeten theorieen en methoden opleveren waarop het industriele ontwikkelingsproces kan worden gebaseerd.

Methoden en middelen voor de softwaretechniek.

Dit onderwerp heeft betrekking op industriele toepassingen van het bovenvermelde. De projecten zijn afgestemd op het creeren van middelen en methoden voor het gebruik van deze middelen in een industrieel milieu.

Economie van de industriele softwareproductie. In projecten die met dit thema verband houden wordt de nadruk gelegd op de economische aspecten van de productie van softwaresystemen door de industrie. Software en systemen worden daarbij als goederen beschouwd die een resultaat zijn van ontwerp en productie en die worden verhandeld, ondersteund, e.d. bij welke activiteiten de regels van een industrieel proces worden gevolgd.

Geavanceerde informatieverwerking (AIP).

De computers van vandaag kunnen voorbeelden van problemen oplossen wanneer een oplossing in de vorm van een programma is gegeven. Deze traditionele systemen, die dienen om de mens bij te staan bij het verzamelen en werken van gegevens, naderen hun grenzen als waardevolle instrumenten en we staan op de drempel van de fundamentele overgang van gegevensverwerking naar kennisverwerking, die de sleutel vormt voor de volgende generatie.

Het duurt niet lang meer of het gespecialiseerde opleidingsniveau, dat nodig is om met de huidige computergeneratie met zijn betrekkelijk rudimentaire koppeling aan de buitenwereld te kunnen omgaan, vormt een onduldbare hindernis voor de ontwikkeling en de verspreiding van de informatietechnologie.

Om de mens te helpen met het verwerken van een steeds groeiende hoeveelheid steeds meer samenhangende informatie zijn geavanceerde systemen nodig die de informatie rechtstreeks registreren in de vorm waarin die is ontstaan, die in verband brengen met eerder vergaarde kennis en met behulp van regels en gevolgtrekkingen daaruit nieuwe kennis scheppen.

De geavanceerde informatieverwerking (AIP; Advanced Information Processing) maakt gebruik van de automatisering van de registratie en de verwerking van signalen en van de automatisering van het redeneerproces met het doel deze twee functies samen te voegen tot een systeem dat tot een vorm van "intelligent" gedrag in staat is.

Tot nu toe zijn er nog niet veel en ook nog niet erg geslaagde pogingen gedaan om de resultaten van het onderzoek aan "kunstmatige intelligentie" (AI) praktisch toe te passen.

De situatie ten aanzien van de mogelijke industriele exploitatie van AI is nu echter op een aantal punten aan het veranderen. De vorderingen in de microelectronica en nieuwe processor- en systeemarchitecturen maken het toepassen en verder verbeteren van computertechnieken in kunstmatige intelligentie mogelijk. Het stadium is bereikt waarin praktische research en ontwikkeling ter hand kunnen worden genomen op beide hoofdterreinen : registratie en verwerking van signalen en kennisweergave en afleiding.

Daarnaast moet onderzoek in de cognitieve ergonomie leiden tot het ontwerpen van principes voor mens- computersystemen die zijn ingesteld op volledige steun aan de gebruiker in het communicatieproces en die geen last hebben van de kunstmatige beperkingen als gevolg van de huidige onvolkomenheden van de rekenuitrusting, de architectuur en de programmatuur.

In de afgelopen jaren zijn experimentele systemen en prototypes, bijvoorbeeld voor het oplossen van problemen in de wiskunde en voor het redeneren in de meetkunde, voor het leren en voor eenvoudige dialogen, ontwikkeld die goede mogelijkheden op uitbreiding bieden. Europa heeft op dit terrein echter een achterstand.

Het doel van dit programma is een situatie te bereiken waarin de industriele exploitatie van de technologie van geavanceerde informatieverwerking in de Gemeenschap mogelijk is. Daarvoor is onderzoek en ontwikkeling op de volgende hoofdgebieden noodzakelijk.

Informatie- en kennisengineering

Onderzoek en ontwikkeling die nodig zijn om te komen tot een situatie waarin industriele producten kunnen worden vervaardigd op basis van expertsystemen, omvatten onder meer : - Keuze van representatievormen voor op kennis gebaseerde systemen; - methoden voor het vastleggen van gegevens en het afleiden van feiten daaruit. Hiervoor moeten speciale apparatuur en algoritmische structuren worden ontwikkeld; - synthese van nieuwe en efficiente hardware/software-architecturen ter ondersteuning van op kennis gebaseerde systemen; - ontwerp van een kennisbestandsysteem (KBS) op specifieke gebieden en controle van het praktische gedrag en de bruikbaarheid ervan; - ontwerp en beoordeling van instrumenten voor ontwerp en uitvoering, methoden voor het ontwerp, exploitatie en beoordeling van expertsystemen.

Signaalverwerking en externe interfaces De interface van een geavanceerd informatieverwerkend systeem moet bepaalde functies vervullen op het gebied van de signaalverwerking en signaalherkenning, zodat de interface direct informatie kan opnemen. Daarom moet het onderzoeksprogramma verder leiden tot het begrijpen van signalen zodat computers pakketten waargenomen gegevens kunnen omzetten in kennis en als uitbreiding daarop moeten er regels worden opgesteld voor het herkennen van zaken in de wereld.

Bij het onderzoek naar architecturen en interfaces met de gewenste kenmerken zal verder moeten worden uitgegaan van resultaten van studies aan natuurlijke systemen en van de toegepaste psychologie. Modellen voor het cognitieve gedrag van individuen en het sociale gedrag van groepen moeten resulteren in ontwerp-voorschriften die geschikt zijn voor praktisch gebruik. De onderzoeksgebieden zijn : - bestudering van het menselijk gedrag ten einde gewenste ontwerpkenmerken en ongewenste zwakheden van interface-producten vast te stellen; - bestudering van alternatieve formele representaties van kennis over de buitenwereld; - algoritmen en architecturen voor signaalanalyse; - selectie van "kandidaten" voor herkenning met bijzondere waarschijnlijkheid; - de rol van gevolgtrekkingen in het herkenningsproces bij de mens; - ontdekking van de semantiek van stembuiging, intonatie e.d. in de menselijke spraak.

Opslag en gebruik van informatie en kennis. In kennisbestanden wordt informatie, die een beoordeling van betekenis en waarde omvat, opgeslagen met regels voor de interpretatie; de toepassing van deze regels kan door hogere regels worden gestuurd. In gegevensbestanden met een verwijzingsstructuur of in relationele gegevensbestanden worden het opzoeken verricht volgens verwijzing aan de hand van toegangscriteria; methoden voor automatisch opzoeken volgens verwijzing in kennisbestanden zijn er nog niet duidelijk. Het voornaamste werk zal zijn het tot stand brengen van interfaces, talen, hardware en softwaretechnologie die nodig zijn voor de constructie, distributie, functionele opsplitsing en hierarchische (of andere) structurering van gegevensbestanden en kennisbestanden waarbij tevens redeneermethoden en systemen voor het opvragen van gegevens moeten worden geformuleerd op niveau's uiteenlopend van zichtbaar voor de mens tot intern in de nieuwe generatie systemen.

Computerarchitectuur

De volledig nieuwe economie, die VLSI op het gebied van de logica, geheugencellen en verbinding daartussen heeft teweeggebracht, maakt het aantrekkelijk om te zoeken naar nieuwe modellen voor gegevensverwerking die b.v. de volgende eigenschappen hebben : - een gering aantal celtypen met een hoge herhalingsgraad, - localisatie van berekeningen in (groepen) cellen, - korte en regelmatige besturing en gegevensstroom, - minimaal gebruik van bedrading of verbindingen met hoge fanout, - sterk contextgebonden communicatie tussen cellen, groepen en knooppunten, - hoge graad van asynchrone parallelle bewerkingen in cellen, groepen en knooppunten.

Ten einde de zeer sterke parallelle architecturen te benutten die dank zij VLSI betaalbaar beschikbaar komen, is bovendien onderzoek nodig voor de ontwikkeling van algoritmen die een parallelle evaluatie mogelijk maken en van talen en omgevingen ter ondersteuning hiervan.

Doeleinden en methoden voor het ontwerp. Enkele gebieden waarop veel werk te doen is, zijn een strakke aanpak van specificatie en ontwerp die systematisch tot aantoonbaar juiste toepassingen kunnen worden herleid, het narekenen van thans in gebruik zijnde systemen en de controle van de consistentie op hoog niveau. Ook dient onderzoek te worden verricht aan de technische beoordeling van risicoregels, de mechanismen voor de validering van expertsystemen en formele bewijsmethoden. Met het oog op het continubedrijf van de systemen moet worden voorzien in controle van de foutentolerantie, online-bewaking en reparatietechnieken voor systemen op alle betrouwbaarheidsniveau's : de beveiliging van computersystemen moet worden verbeterd om het hoofd te bieden aan inbraakpogingen.

Op het gebied van het VLSI-ontwerp neemt de complexiteit van de schakelingen toe tot een niveau dat zeer moeilijk te beheersen is.

Voor een snel ontwerp van complexe chips moeten dan ook formele ontwerpmethoden en - instrumenten worden ontwikkeld. Alleen met "siliciumcompilers", waarin een grote hoeveelheid engineeringkennis is ondergebracht en waarmee ontwerpers hun schakelingen tot op grote hoogte los van de fysische toepassing kunnen specificeren, zal het mogelijk zijn chips te ontwikkelen met toenemende complexiteit ten behoeve van de informatietechnologie.

Kantoorautomatisering

De werkelijke uitdaging voor de kantoortechnologie op lange termijn is ondersteuning van de uiteenlopende niet-deterministische taken van kennishanterend personeel (het overgrote deel van de hoofdarbeiders) en niet slechts de mechanisering van een beperkt aantal gestructureerde en telkens terugkerende taken als typen.

De verwachting is dat kantoorautomatisering in de komende twintig jaar : - de grootste afzonderlijke potentiele markt vormt voor informatietechnologie, die voor 1990 wordt geraamd op 100 miljard Ecu per jaar in vergelijking met een verwachting van 29 miljard Ecu voor de productie- en procesindustrie samen; - het merendeel van de mogelijke efficiencyverbetering voor het gehele zakenleven verzorgt, terwijl de productiviteit van de productiesectoren waarschijnlijk minder groei zal doormaken dan in het verleden; - fundamenteel nieuwe oplossingen aandraagt in de werkverdeling tussen mens en machine en tussen mensen onderling.

Alles wijst erop dat de VS en Japan deze markt kunnen domineren en met steeds meer succes vanuit een homogene binnenlandse markt exporteren naar Europa, dat bij lange na niet verenigd is.

Deze aanval is mede mogelijk door een geweldige vlucht van het speurwerk aan geavanceerde concepten waarvan de toekomstige systeemgroei afhankelijk zal zijn (natuurlijke talen, ondersteuning van de besluitvorming, enz.). In de VS investeren de meest vooraanstaande bedrijven op dit terrein ieder afzonderlijk meer dan de Europese industrie en universitaire wereld samen, terwijl het Japanse programma voor de 5e generatie computersystemen precies op dergelijke toepassingen is gericht.

Als deze potentiele sector aan concurrenten buiten Europa wordt overgelaten, betekent dit niet alleen een verlies van een belangrijke marktgroei voor Europese leveranciers op het gebied van kantoorautomatisering maar raakt de gehele Europese handel en industrie afhankelijk van niet-Europese bronnen op een terrein, waar de sociaalculturele belangen groot zijn en het best in eigen hand gehouden kunnen worden. Het gevolg is dat er zakenpraktijken en werknormen worden ingevoerd die ontleend zijn aan de strategieen van anderen en dat een uitgelezen kans, om door gebruikmaking van de bijzondere en verscheidene kenmerken van de Europese cultuur te komen tot een doelmatiger en aantrekkelijker werkomgeving, niet wordt benut.

Doelstellingen voor kantoorautomatisering en de vertaling daarvan naar praktische mogelijkheden zijn in hoge mate afhankelijk van plaatselijke culturele overwegingen en zijn des te moeilijker omdat een wetenschappelijke discipline op dit gebied ontbreekt. Om de wisselwerking van menselijke factoren, technische mogelijkheden en hun educatieve, sociologische en industriele gevolgen te begrijpen is een bekwaamheid nodig die tot nu toe zelden in industriele organisaties wordt aangetroffen. Alleen technologie is niet voldoende. De mens is nauw betrokken bij de systemen die ontwikkeld zullen worden, en pogingen om deze systemen in te voeren zonder rekening te houden met de culturele achtergrond en de verwachtingen van de gebruikers zijn gedoemd te mislukken.

Hoewel ook onderzoek op het gebied van de hardwaretechnologie nog nodig zal zijn ter ondersteuning van het ontwerp van kantoorsystemen, wordt het zo langzamerhand duidelijk dat de onderzoekers bijzonder veel aandacht zullen moeten besteden aan aspecten van architectuur en software, wil de informatie-technologie in het kantoor algemeen kunnen worden geaccepteerd. Daarna vormt het effect van de integratie van mens en informatietechnologie de belangrijkste onbekende bij het begin van de snelheid waarmee nieuwe kantooruitrusting wordt ingevoerd.

De koppeling van mens en computernetwerk zal de wereld ingrijpend veranderen. Het is daarom weinig zinvol, intensief met onderzoek en ontwikkeling aan de koppeling tussen mens en machine te beginnen zonder tegelijk de gevolgen te bestuderen voor het individu (b.v. aantal arbeidsplaatsen, kwaliteit van het werk) en voor de maatschappij (b.v. gevolgen voor het onderwijssysteem en voor het democratisch proces).

In verband hiermee dient aan vijf belangrijke onderzoeksgebieden aandacht te worden besteed : - kantoorsysteemkunde, als voorwaarde en steun voor de structurele en functionele analyse en beschrijving van kantoorprocedures en het ontwerp van aangepaste kantoorproducten en systemen; definitie van normen.

Drie onderzoeksgebieden die betrekking hebben op de drie fundamentele kantoorbezigheden (creatie/distributie, verzending en opbergen/terugvinden van informatie) -kantoorwerkstations; documentbeschrijvingstalen, opstelling en verspreiding van documenten, raakvlakken tussen mens en machine; - kantoorcommunicatiesystemen waaronder locale netwerken en de verbinding daartussen geintegreerde interactieve tekst-, spraak-, beeld-, videocommunicatie en verbeterde functies; - kantoorsystemen voor het opbergen en terugvinden met de nadruk op de gemakkelijke toegang tot en het terugvinden van de "kennis", op inhoud en op structuur aanspreekbare gegevensbestanden, kantoordocumenttalen.

En een vijfde gebied : - menselijke factoren, die alle aspecten omvatten van de wisselwerking tussen mens en informatiebehandelende systemen.

Computergeintegreerde fabricage (CIM)

De belangrijkste redenen voor de keuze van dit speciale onderwerp zijn de verwachte goede marktvooruitzichten en de verwachte positieve gevolgen voor de fabrieksmatige productie.

Het algemene doel van computergeintegreerde fabricage (CIM) is de technologische basis te verschaffen voor de geleidelijke invoering van computersystemen in alle fasen van de industriele productie van goederen. Het uiteindelijke resultaat moet zijn een volledig geintegreerde productie. In de fabricagesystemen van de toekomst zullen functies als computergesteund ontwerpen (CAD) zijn geintegreerd door middel van een gemeenschappelijk gegevensbestand dat de ruggegraat vormt van het computergeintegreerde fabricage (CIM)-systeem.

De algemene term CIM wordt gebruikt voor de beschrijving van dit ruime begrip van een productieve en flexibele vervaardiging in afzonderlijke onderdelen, die het resultaat is van de volledige integratie van computers en/of automatische regelsystemen op alle bedrijfsniveaus.

De geselecteerde hoofdterreinen voor O & O-activiteit zijn :

De geintegreerde systeemarchitectuur, met als onderdelen : - vaststelling en ontwikkeling van allesomvattende geintegreerde systeemstructuren voor gegevensbestanden voor technische gegevens over totale productiemodellen en fabricagegegevens over modellen voor fabriek, machines en instrumenten, - beheerssystemen voor gegevensbestanden voor de benodigde datacommunicatie tussen de componenten van het geintegreerde systeem en de gegevensbestanden.

De systeemgebonden en algemene software, met als onderdelen : - computergesteunde ontwerp- en engineeringssystemen ter verbetering van het ontwerpproces zowel wat betreft de snelheid als wat betreft de nauwkeurigheid van het ontwerp, en voor het opstellen van volledige productmodellen die vervolgens in de verschillende stadia van het productieproces worden toegepast, - computergestuurde productiesystemen die zijn gericht op het formuleren van modulaire CAM-systeemstructuren voor alle soorten toepassingen in alle bedrijfstakken, - computergesteund testen en herstellen, met het oog op een rendabele verbetering van de productkwaliteit, - besturingstalen ten behoeve van de ontwikkeling van softwaremodulen die aan de hand van een gesimuleerde ontwerp-, productie- en testgegevens regelprogramma's kunnen maken voor robotmanipulatoren, numeriek gestuurde gereedschapsmachines en flexibele productiesystemen.

De machinebesturing, met als onderdelen : - geautomatiseerde montage en montagebedrijfssystemen met het oog op het opzet van volledig geautomatiseerde montagesystemen - robotbedrijfssystemen waarbij door toekomstige toepassingsgebieden andere eisen worden gesteld dan nu, - beeldvorming (globaal en bestuurd) waarbij de toekomstige systemen het gebruik van complexe beelden als "sensory input" vereisen voor CIM-toepassingen op gebieden als montage, machinale bewerking, testen, enz. - numeriek bestuurde gereedschapsmachines (computer numerically controlled (CNC) machines) waardoor nieuwe toepassingsmogelijkheden worden verwacht bij de metaalbewerking en andere mechanische bedrijfstakken.

Het gebied van de componenten, met als onderdelen - sensors; op dit gebied wordt vooruitgang noodzakelijk geacht voor de toekomstige ontwikkeling van geavanceerde geautomatiseerde productiesystemen, - microelectronische subsystemen waarmee volledige subsystemen voor de bestudering moeten worden geintegreerd op afzonderlijke chips.

Bedrijfsmodellen worden ook voorgesteld als stimulans om het aanbevolen O & O -programma op het juiste doel gericht te houden en in verband met het feit dat bij de CIM-ontwikkeling en vervaardiging een veelheid van toeleveranciers betrokken is.

Voorgesteld wordt een aantal proefinstallaties of geavanceerde ontwikkelingscentra in werking te stellen om geavanceerde computergeintegreerde productiesystemen te demonstreren.

De proefinstallaties en geavanceerde ontwikkelingscentra zouden uiteindelijk de basis kunnen vormen voor meer permanente researchcentra waar verder onderzoek en ontwikkeling kan worden ontplooid en ten dienste van de industrie kan worden gesteld.

Deze centra kunnen tevens dienen als proefbanken voor experimenten en evaluatie van computergeintegreerde fabricage technieken en voor opleiding en bijscholing. De werkzaamheden in de centra dienen een gezamenlijke bezigheid te zijn van particuliere bedrijven en universiteiten of andere openbare onderzoeksinstellingen. Wanneer dergelijke centra in verschillende Lid-Staten worden opgericht, wordt een bestendige samenwerking tussen onderzoekers vanuit de Gemeenschap en van elders bevorderd.

In eerste instantie moeten proefinstallaties en geavanceerde ontwikkelingscentra worden opgericht voor ten minste drie belangrijke activiteiten, te weten : - de productie van zware precisieonderdelen of subgroepen voor gereedschapsmachines of motoren, - groepsgewijze productie van electromechanische producten zoals huishoudelijke apparaten en IT-randapparatuur, - de productie van precisiecomponenten of subgroepen zoals medische instrumenten.

De proefinstallaties/geavanceerde ontwikkelingscentra zorgen tevens voor "on the job"-opleiding en -bijscholing zowel voor technici als voor leidinggevend personeel.

INFRASTRUCTUURMAATREGELEN : INFORMATIE-UITWISSELINGSSYSTEEM (IES)

Zoals uiteengezet bij de punten 22 tot en met 24 is de concentratie alleen van onderzoeksteams en infrastructuur in een beperkt aantal bevoorrechte centra niet voldoende voor het gezamenlijke speurwerk op de grote schaal die met ESPRIT wordt beoogd.

Zelfs als een dergelijke opzet in theorie al denkbaar is, zullen de problemen die daaruit voortvloeien de eventuele voordelen van de gezamenlijke aanpak overschaduwen.

Ten einde een doeltreffende samenwerking te bewerkstelligen tussen verschillende, geografisch gescheiden deelnemers is een infrastructuur nodig die aan de behoeften aan informatieuitwisseling van alle betrokkenen kan voldoen.

Voor alle deelnemers aan O & O -projecten en ook voor vele anderen zoals overheden van Lid-Staten zal een vlotte toegang nodig zijn tot documentatie over ESPRIT zelf, of over de verschillende, daarbij betrokken technische gebieden en over soortgelijke activiteiten elders.

Dit leidt tot de eis van gemakkelijke toegang tot regelmatig bijgewerkte gegevensbestanden.

De begeleiders van projecten zullen vlot toegang willen hebben tot informatie inzake projectbeheer, hulpmiddelen en softwarepakketten en de behoefte hebben aan een snel en doelmatig communicatiesysteem alsmede aan voorzieningen voor tekstvoorbereiding. De voor de proeffase van ESPRIT aangebrachte beginvoorzieningen zullen geleidelijk moeten worden uitgebreid.

Degenen die betrokken zijn bij de ontwikkeling en de toepassing van software zullen toegang moeten hebben tot hulpmiddelen voor de softwareontwikkeling in een steeds meer geintegreerde omgeving en degenen die zijn betrokken bij computer gesteund ontwerpen (CAD) en bij grafische informatie zullen toegang moeten hebben tot krachtige hulpmiddelen voor het scheppen, beheren en verzenden van dergelijke informatie door middel van geavanceerde randapparatuur (analoog-digitaalomzetters, display's, plotters, enz.).

De meeste onderzoeksteams zullen, ongeacht hun werkterrein, de behoefte hebben aan toegang op afstand tot andere computerfaciliteiten en -omgevingen, vaak op verschillende modellen machines.

De functionele eisen voor een informatieuitwisselingssysteem, dat aan al deze vereisten voldoet, zijn geformuleerd door een gezamenlijke, door de Commissie en de industrie ingestelde werkgroep.

Het bijzondere van het IES in relatie tot ESPRIT is dat het een werkinstrument voor het onderzoek is en geen onderzoeksonderwerp op zich. Het IES dient te functioneren op grond van volwassen en beproefde technieken en diensten maar daarbij moet de mogelijkheid bestaan tot snelle invoering van de jongste technieken die O & O hebben opgeleverd.

Op grond van een beoordeling van reeds beschikbare of binnen niet al te lange tijd waarschijnlijk beschikbare voorzieningen en van de noodzaak dat het systeem met de eisen van de gebruikers kan meegroeien en van de technische vooruitgang kan profiteren, werden de volgende basiseisen aangeduid : - computergesteunde communicatie- en conferentiediensten - gemeenschappelijke voorzieningen voor tekstvoorbereiding - terugvinden van informatie (documenten en andere) - geintegreerde softwareontwikkelingsomgeving, met voorzieningen voor het overbrengen van bestanden, afwikkeling van programma's op afstand en alle aspecten van het beheer van de softwarelevenscyclus. - mogelijkheden voor grafische afbeelding, in eerste instantie via beeldtelegrafie en in het bijzonder via digitale fascimile maar met de mogelijkheid in een later stadium tot overdracht van grafische informatie rechtstreeks tussen computersystemen, naar gelang van de ontwikkeling van de codeermethoden en de transmissiecapaciteiten.

Gezien het grote aantal en de verscheidenheid van deze eisen en het ontbreken van nauwkeurige schattingen van hoeveelheden gegevens, aantallen gebruikers, e.d. en van de groei gedurende de komende tien jaar, dient het systeem flexibel te zijn, zich te ontwikkelen en te steunen op Europese en internationale normen.

DE OMVANG VAN HET ESPRIT-PLAN

In de voorafgaande paragrafen is een uiteenzetting gegeven van : - de technologiedoelstellingen - de bij het opstellen van het programma gebruikte selectieve criteria - de vijf onderling samenhangende hoofdonderwerpen met daarbij de voorgestelde IES-infrastructuur.

De middelen die nodig zijn voor het uitvoeren van het programma en voor het bereiken van de doelen zijn nauwkeurig onderzocht. De vereiste middelen worden hieronder opgesomd en in een ruimer kader geplaatst.

De belangrijkste randvoorwaarden waarop werd gelet zijn het huidige bestand aan financiele middelen en mankracht in de industrie en de universitaire wereld, het huidige niveau van overheidsuitgaven in de Lid-Staten en het totale investeringsniveau voor O & O van onze grootste concurrenten.

Vanuit industrieel oogpunt wordt ook van wezenlijk belang geacht de opsplitsing tussen ontwikkeling, productgericht O & O -werk en nog niet op concurrentie gericht lange termijn-O & O.

De IT-industrie in de Gemeenschap produceert goederen en diensten ter waarde van ongeveer 40 miljard Ecu per jaar en besteedt naar schatting ongeveer 5 miljard Ecu per jaar aan O & O, hetgeen overeenkomt met ruwweg 10 % van de totale O & O -uitgaven in de Gemeenschap.

Indien voor de overheidsuitgaven eenzelfde verhouding geldt dan wordt daar nog eens 2 tot 2,5 miljard Ecu per jaar aan O & O in IT besteed, hetgeen de totale uitgaven aan IT-O & O in de Gemeenschap op 7 tot 8 miljard Ecu per jaar brengt.

Dit komt ten naaste bij overeen met 20% van hetgeen in de hele wereld op dit terrein wordt besteed.

Indien men ervan uitgaat dat de industrie van de Gemeenschap moet streven naar een gedeelte van de wereldmarkt dat overeenkomt met het aandeel van de Gemeenschap in die markt, te weten 30%, dan leiden de cijfers uit de voorafgaande paragraaf tot de slotsom dat, hoewel de IT-industrie in de Gemeenschap zich al druk bezighoudt met O & O en in een aantal gevallen zelfs een groter gedeelte van de omzet aan O & O besteedt dan de belangrijkste concurrenten, deze inspanning niet voldoende is in verhouding tot de uitgaven van O & O van de concurrenten en ook niet in verhouding tot het marktaandeel dat wordt nagestreefd.

Deze betrekkelijke geringheid in omvang wordt nog aangescherpt door de aard van de bestedingen van vooraanstaande bedrijven die aan productgerichte, of soms zelfs probleemoplossende activiteiten op korte termijn voorrang geven boven strategisch lange termijn-O & O dat de grondslag moet vormen voor de volgende generatie producten.

Een aanzienlijke verhoging en een aanzienlijke rationalisering van de uitgaven worden daarom binnenkort noodzakelijk. Het eerste moet over een langere tijd worden opgebouwd, met het tweede kan direct worden begonnen.

Hoewel met ESPRIT de bevordering van een dergelijke rationalisatie, en niet zo zeer een beslissende verhoging in financiele middelen wordt beoogd, moet hetgeen er aan besteed wordt in verhouding staan tot de effecten die men wil bereiken. Dergelijke effecten kunnen ruwweg worden afgemeten in markttermen en in het lopende uitgavenpeil. Het totaal van investeringen van de industrie in onderzoek en ontwikkeling aan IT in de Gemeenschap beloopt naar schatting zo'n 5 miljard Ecu per jaar; hiervan wordt in Europa een verwaarloosbare fractie besteed aan niet direct concurrentiegericht lange termijn-O & O in vergelijking met de 5 tot 10% van onze belangrijkste concurrenten.

Om zinvol te zijn en stimulerend voor de nieuwe strategische gedachte die centraal moet staan bij het vaststellen en uitvoeren van het O & O -programma, moet het optreden van de Gemeenschap een gezamenlijke inspanning in niet-concurrentiegericht O & O op gang brengen van dezelfde grootteorde (d.w.z. van ten minste 5 tot 10% van de huidige totale industriele bestedingen).

De conclusies die konden worden getrokken na overleg met bedrijfsleven, overheden en universiteiten, waarbij rekening was gehouden met de materiele beperkingen van een realistische en geleidelijke capaciteitsopbouw, waren dat om te beginnen op verantwoorde en efficiente wijze zou kunnen worden gestreefd naar een hoeveelheid preconcurrerende lange termijn O & O die vanaf het derde jaar aan ongeveer 2.000 mensen werk biedt. In de bijgevoegde tabel 1 wordt geillustreerd hoe de middelen voor de in de eerste fase gestarte activiteiten in de eerste vijf jaar (1984-1988) een groei vertonen en in de volgende jaren weer afnemen.

Bij de planning voor de tweede fase van het programma wordt voor de jaren 1989-1993 eenzelfde verdelingspatroon voor de gemiddelden verwacht waarbij in ieder geval de eerste drie a vier jaar van de tweede fase de jaarlijks bestede middelen op hetzelfde niveau blijven (of in reele termen misschien nog enigszins stijgen).

Wanneer deze cijfers op de wijze die in het bedrijfsleven gangbaar is worden omgezet in begrotingsramingen, komt men tot een geschatte totale investering voor de eerste fase van 5 jaar van ongeveer 1,5 miljard Ecu. Dit komt ruwweg overeen met 6% van de totale investeringen van de industrie in O & O op het gebied van de IT in de Gemeenschap, hetgeen zeer wel overeenkomt met de situatie bij onze belangrijkste concurrenten en ook onze mogelijkheden niet te boven gaat. Uitgaande van een gemiddelde bijdrage van 50% wordt de begrotingslast voor de Gemeenschap ongeveer 750 miljoen Ecu, inclusief de kosten voor het beheer van het programma en voor toegang tot en gebruik van het informatieuitwisselingssysteem.

TABEL 1 ESPRIT-PROGRAMMA : OVERZICHT VAN DE MIDDELEN (MANJAREN) IN DE EERSTE FASE (1984-1988) GESTARTE ACTIVITEITEN

PROEFPROJECTEN PROJECTEN, AANGEVANGEN IN JAAR TOTAAL MANJAREN THEORIEEN METHODEN EN HULPMIDDELEN SOFTWARETECHNOLOGIE BEDRIJFSSYSTEMEN EN TOEPASSINGSPROGRAMMA'S COMPUTERGESTEUND ONTWERPEN (CAD) GEHEUGEN EN OPSLAGMECHANISMEN III-V MATERIALEN DIGITALE SCHAKELING EN VERZENDING KANTOORSYSTEEMKUNDE DISPLAYS KOPPELING MENS-MACHINE VLSI OPTOELECTRONICA INTELLIGENTE SENSOREN NIEUWE VERWERKINGSARCHITECTUREN SILICIUMVERWERKING ALGORITMEN KENNISREPRESENTATIE KANTOORSYSTEMEN COMPUTERGEINTEGREERDE PRODUCTIE PATROONHERKENNING OPSLAG EN TERUGVINDEN VAN INFORMATIE EXPERTSYSTEMEN BEHEERSSYSTEMEN VOOR KENNIS- EN GEGEVENSBESTANDEN KENNISENGINEERING

FIG.1 SCHETS VAN DE SAMENHANG TUSSEN O & O ONDERWERPEN Figure missing
DEEL III : VOORGESTELDE ACTIVITEITEN Uitvoering van "ESPRIT" VOORGESTELDE ACTIVITEITEN

Het lanceren van een stimuleringsactie op het gebied van de technologie in de gehele Gemeenschap waarmede zo geen superioriteit, dan toch minstens een technische gelijkwaardigheid ten opzichte van onze voornaamste concurrenten in de volgende 10 jaar kan worden bereikt, vormt een ambitieuse doelstelling welke een gezamenlijke inspanning van de in het voorgaande gedeelte beschreven omvang vergt. Alleen een programma van voldoende allure zal al diegenen aantrekken in de Gemeenschap die een daadwerkelijke bijdrage kunnen leveren aan onderzoek en ontwikkeling en aan de exploitatie van de resultaten daarvan : grote en kleine industriebedrijven, onderzoeksinstellingen, universiteiten en individuele personen. Op deze wijze zal het mogelijk zijn een bundeling van menselijk en financieel potentieel te bewerkstelligen die in verhouding staat tot het gestelde doel.

In verband hiermede is ESPRIT opgezet als een programma met behulp waarvan :

a) voldoende fondsen beschikbaar komen om in de Gemeenschap samenwerkingsprojecten op het gebied van de preconcurrentiele industriele O & O te lanceren welke binnen het kader vallen van overeengekomen strategische technologische richtlijnen en die van rechtstreeks herkenbaar communautair belang en karakter zijn.

b) systematisch overleg zal worden gestimuleerd tussen de overheidsinstellingen van de Lid-Staten, wetenschappelijke instellingen, industriebedrijven en de Gemeenschap over de definitie, evaluatie en bijstelling van O & O -werkzaamheden die direct of indirect verband houden met de activiteiten die als zodanig vereenzelvigd kunnen worden met het technische programma van ESPRIT, zodat een optimale coordinatie van de initiatieven en benutting van alle middelen wordt bereikt die in de gehele Gemeenschap bij IT zijn betrokken.

c) infrastructurele en organisatorische faciliteiten zullen worden gecreeerd welke een waarborg kunnen bieden voor een zorgvuldige selectie, doeltreffende uitvoering, gepaste bewaking en goed beheer, alsmede adequate verspreiding van de resultaten van de activiteiten.

Het programma is in de eerste plaats een industrieel programma en daarom zullen de fondsen ook in eerste instantie door de industrie worden verstrekt; de bijdrage van de Gemeenschap is essentieel om de gewenste concentratie in tijd en omvang te bewerkstelligen.

De definitie van de strategisch-technische doelstellingen zal gebaseerd zijn op de input van de industrie, rekening houdend met ruimere nationale en communautaire belangen, terwijl een systematische analyse van de sectoren het draagvlak zal vormen. Wat betreft de O & O -projecten waaraan financiele steun zal worden verleend, zal ESPRIT zodanig worden opgezet dat het programma een zo goed mogelijke verdeling waarborgt van het gehele spectrum van geselecteerde sleuteltechnologieen en van de eventuele secundaire voordelen en voorafgaande basistechnieken.

In dit perspectief gezien wordt erkend dat industriele O & O in hoofdzaak berust op twee grote categorieen projecten :

Projecten berustend op omvangrijke infrastructuur en middelen, zowel in menselijk als financieel opzicht, en waarvan bij voorbaat wordt aangenomen dat substantiele investeringen kunnen worden gedaan in een aansluitende fase van op toepassingen afgestemd O & O. Willen dergelijke activiteiten met succes geconcipieerd en ter hand genomen worden dan moet er sprake zijn van een duidelijk en constant strategisch perspectief ten einde de continuiteit der werkzaamheden en de voor de voordelen op lange termijn noodzakelijke draagwijdte te waarborgen. Dergelijke "systeemgerichte", op middellange tot lange termijn afgestemde O & O -werkzaamheden, die in dit document zullen worden aangeduid met projecten van het type A, zullen de strategische ruggegraat van ESPRIT vormen. Het aandeel van de totale inspanning welke dit type projecten vertegenwoordigt, zal een afspiegeling zijn van de bijdrage der contractanten die zich bezighouden met basis-O & O op het gebied van de informatietechnologie in de Gemeenschap.

Daarnaast is er een tweede ruime reeks van projecten waarvoor relatief veel geringere middelen nodig zijn. Die activiteiten, die worden aangeduid met projecten van type B, kunnen uiteenlopen van speculatief O & O op zeer lange termijn tot specifiek gericht O & O op relatief kortere termijn. In het algemeen zullen deze projecten in sterke mate zijn aangewezen op een flexibele infrastructuur en persoonlijke denkbeelden in plaats van op systeembenadering en er wordt verwacht dat zij een significant aandeel zullen vertegenwoordigen van de totale activiteiten in het kader van ESPRIT.

Ten einde de omstandigheden te scheppen voor een optimale ontwikkeling van deze beide soorten activiteiten wordt het ESPRIT-programma, dat is opgezet voor een duur van 10 jaar, thans voorgesteld voor een eerste fase van 5 jaar, waarbij er als regel van wordt uitgegaan dat het gedetailleerde werkprogramma jaarlijks wordt bijgewerkt en na 2,5 jaar een algemene herziening plaatsvindt. Deze programmastructuur waarborgt voor grotere projecten een uitzicht op lange termijn, verleent een flexibiliteiit aan kleinere projecten en biedt de mogelijkheid van bijstelling van de gevolgde koers in het licht van de resultaten en de evolutie van de techniek.

Hierbij zal het noodzakelijk zijn termen van nauw overleg vast te stellen tussen de Commissie en de Lid-Staten evenals een ononderbroken toezicht op de sector zodat tijdig de technologische doelstellingen en ontwikkelingstendensen kunnen worden onderkend; de administratieve infrastructuur moet zodanig worden georganiseerd dat het werkprogramma kan worden bijgewerkt en aan de werkelijke behoeften beantwoordt; de werkzaamheden moeten op objectieve en nauwkeurige wijze worden beoordeeld; de contracten moeten worden beheerd en er dient te worden gezorgd voor coordinatie van de verschillende projecten en voor verspreiding van de resultaten.

Deze werkzaamheden worden uitgevoerd door de Commissie met gebruikmaking van de adviezen van het Raadgevend Comite voor het Programmabeheer (RCP) dat bij besluit van de Raad is ingesteld, en waarvan de leden in overleg met de regeringen van de Lid-Staten door de Commissie worden benoemd. De samenstelling en de voornaamste taken van dat Raadgevend Comite voor het Programmabeheer zijn vermeld in het ontwerpbesluit van de Raad tot instelling van die Comites, vervat in een recent voorstel van de Commissie.

GEDETAILLEERDE OMSCHRIJVING EN BIJSTELLING VAN HET OPERATIONELE WERKPROGRAMMA

In de technische bijlage bij het ontwerpbesluit worden in Deel A de hoofdlijnen geschetst van de voorgestelde O & O-werkzaamheden, evenals een aantal hoofdwegen voor de aanzet en doelstellingen die reeds kunnen worden bepaald. De hierin vervatte aanwijzingen zijn, volgens de Commissie, voldoende duidelijk en gedetailleerd om de totale omvang van het werk, de reikwijdte en de te verwachten uitwerking tegen de achtergrond van de huidige stand van de ontwikkelingen in Europa en elders, te definieren. Het is echter niet de bedoeling van dit werkprogramma een definitie en evaluatie van concrete O & O -projecten te verschaffen.

In een zo snel in beweging zijnde sector als IT, waar de gemiddelde levensduur van een product drie jaar bedraagt, zou het illusoir en misleidend zijn om te trachten "ab initio" gedetailleerde taken en tijdschema's voor de komende vijf jaar vast te stellen; een zinvol operationeel werkprogramma vereist onafgebroken toezicht en dient ten minste eenmaal per jaar te worden herzien. Voorts mag worden verwacht dat er zich bijzondere gebeurtenissen voordoen die zouden kunnen leiden tot de noodzaak om in de loop van het jaar op korte termijn bepaalde activiteiten te herzien. Ten einde hierin te kunnen voorzien en tegemoet te komen aan andere dringende situaties, lijkt het noodzakelijk te kunnen beschikken over een soepeler mechanisme dan een besluit van de Raad. Met behulp van een dergelijk mechanisme dient vanaf het begin het noodzakelijke besluitvormingsproces te worden gewaarborgd en moet snel en doeltreffend kunnen worden gereageerd indien onverwijld een beslissing moet worden genomen.

Daarom wordt voorgesteld een meer gedetailleerd werkprogramma vast te stellen dat noodzakelijk is voor de dagelijkse tenuitvoerlegging dat naar behoefte door de Commissie kan worden bijgewerkt na overleg met het Raadgevend Comite voor het Programmabeheer. Gewoonlijk zal een dergelijk werkprogramma elke 12 maanden worden opgesteld voor de gedetailleerde activiteiten van het eerstvolgende jaar met een afnemende mate van gedetailleerdheid ten aanzien van de werkzaamheden voor de volgende vier jaar. Drie maanden voor de twaalfmaandelijkse periode waarop dit betrekking heeft zal een ontwerp worden voorgelegd aan en besproken met het Raadgevend Comite voor het Programmabeheer, en dit ontwerp zal uiterlijk in de eerste maand van de twaalfmaandelijkse periode worden goedgekeurd. Een veelvuldiger herziening of gedeeltelijke wijzigingen zouden, zo nodig, steeds mogelijk zijn.

Op deze wijze kan, binnen het kader van het algemeen programma, een fluctuerend plan worden opgesteld waardoor ESPRIT up to date kan worden gehouden en doelmatig functioneren in het licht van de ervaringen die door de vorderingen van de concurrenten en door de responsie van de voornaamste bij deze activiteiten betrokkenen in en buiten Europa.

Een eerste voorlopig ontwerp van een dergelijk meer gedetailleerd werkprogramma wordt thans in passend overleg door de Commissie opgesteld. Hierin wordt rekening gehouden met de laatste resultaten voorvloeiend uit een reeks voorbereidende studies (waarmede aan het eind van vorig jaar een aanvang is gemaakt) en waarvan de gegevens vanaf juni 1983 beschikbaar zullen zijn. Tegen september zal dan het slot ontwerp gereed zijn voor een werkprogramma voor de jaren 1984 tot 1988.

Ter voorbereiding van een grondslag voor de formulering van het standpunt van het Raadgevend Comite voor het Programmabeheer over dit eerste programma zodra voor ESPRIT goedkeuring is verleend, is nauw overleg op gang gebracht met de overheidsinstanties van de Lid-Staten via het Senior Executives Committee (S.E.C.) dat is opgericht voor de proefprojecten waaraan zal worden doorgewerkt tot het programma officieel is gedefineerd.

Gezien de ambitieuze doelstellingen op lange termijn en de ingewikkelde en evoluerende aard van de technische oogmerken, is voorts te verwachten dat in een programma zoals ESPRIT in de loop van de jaren een aantal herzieningen en/of bijstellingen moeten worden aangebracht. Hoewel het programma 10 jaar zal duren, wordt daarom dit programma thans voorgesteld voor een eerste fase van vijf jaar. Voor het einde van het vierde jaar van de uitvoering van de eerste fase, zal een nieuw voorstel worden voorbereid voor de tweede fase van het programma tegen de achtergrond van de tot dat tijdstip opgedane ervaringen. De keuze van een voorstel voor een 5-jarenprogramma in het kader van een perspectief van tien jaar berust op verschillende redenen, waarvan de belangrijkste hieronder zijn weergegeven : - van ESPRIT worden voordelen op korte termijn verwacht terwijl men zich richt op doelstellingen op middellange en lange termijnen welke een continuiteit vereisen die meer bedraagt dan vijf jaar, ongeacht het niveau van de financiering; - de uitwerking van ESPRIT is zowel afhankelijk van de anticipatie en lering bij de samenwerking op O & O-gebied, als van de kwaliteit van de research. Dit houdt in dat er continuiteit moet zijn over een langere periode.

De keuze tot het voorstellen van een besluit voor een periode van tien jaar vond niet plaats in het licht van de praktische onmogelijkheid om zelfs grotere programmadetails te verstrekken voor na een periode van vijf jaar op een zeer snel evoluerend gebied.

FINANCIELE STEUN

Gezien het verschil in omvang en behoeften van de betrokken projecten (van het type A en B) en de in talrijke gevallen tevens varierende operationele aard, alsmede met het oog op een optimale bijdrage van alle deelnemers, zouden uiteenlopende procedures moeten worden toegepast voor de opneming in ESPRIT, met name voor wat betreft het percentage en aard van de steun en de criteria voor de verkiesbaarheid.

Ten aanzien van projecten met een strategisch karakter (projecten van type A) stelt de Commissie voor dat de mate van de financiele bijdrage door de Gemeenschap 50% zal bedragen in de vorm van een subsidie. De resterende 50% zou als regel door de industrie zelf moeten worden gefinancierd. De mate van financiele deelneming door de industrie wordt beschouwd als een test voor de mate van geloofwaardigheid van de industrie in de noodzaak der werkzaamheden. Daarom zal de Commissie, telkens wanneer er bijdragen door de nationale overheden worden verstrekt, gegeven het feit dat de wijzen waarop de regeringen de industrie steunen van land tot land verschillen, van geval tot geval een onderzoek naar de situatie instellen, uitgaande van het algemene beginsel.

Bij kleinere projecten (van het B-type) komen weer andere zaken aan de orde. De Commissie is in principe van mening dat ook voor kleinere projecten de norm van een 50%-bijdrage van de Gemeenschap moet gelden. Eventuele varianten kunnen echter in overweging worden genomen in de geest van onderstaande voorbeelden :

a) Indien een verzoek om industriele steun van KMO's of andere instellingen met geringe financiele draagkracht wordt ontvangen, kan een communautaire steun van aanzienlijk meer dan 50% bij wijze van uitzondering in overweging worden genomen. In dergelijke gevallen worden bijzondere regelingen met betrekking tot de toegang tot of exploitatie van de resultaten eveneens overwogen.

b) In uitzonderlijke gevallen waarbij een onderzoeksvoorstel wordt ingediend door wetenschappelijke instellingen die niet over een industriele partner of sponsor beschikken omdat de voorgestelde werkzaamheden te geavanceerd zijn voor de industrie om in de eerste fasen bijstand te verlenen, kan het voorstel, indien de Commissie ervan overtuigd is dat de technische aspecten zo buitengewoon zijn dat het steun zou moeten krijgen ondanks het ontbreken van bijstand van de industrie, aanvankelijk voor 100% worden gefinancierd. In een dergelijk geval zou een etappegewijze benadering worden overwogen, waarbij het project zou kunnen worden gelanceerd met dien verstande dat de industrie een redelijk gedeelte van de financiering overneemt nadat overeengekomen mijlpalen zijn bereikt die de waarde van de gekozen aanpak bewijzen.

SELECTIE DER PROJECTEN

Om voor steun in aanmerking te komen, moeten de projecten worden voorgesteld door bedrijven en organisaties die in de Gemeenschap zijn gevestigd en daar onderzoek verrichten; zij dienen ook in de Gemeenschap te worden uitgevoerd. Voorstellen moeten aan de Commissie worden voorgelegd naar aanleiding van een algemene oproep die in het Publikatieblad verschijnt.

Voor de evaluatie van alle projecten worden, naast de technische gedegenheid, de volgende hoofdcriteria aangelegd - industriele strategische bijdrage tegen de achtergrond van de doelstellingen van ESPRIT - communautaire dimensie - technische en wetenschappelijke en beheerscompetentie ten aanzien van het voorgestelde werkprogramma - voorgestelde maatregelen aanpak voor toegankelijkheid en exploitatie van de resultaten.

Binnen het kader van de hierboven uiteengezette algemene beginselen worden de volgende specifieke orientaties overwogen (betreffende de verschillende elementen van het proces van de selectie van projecten)

Voor grotere projecten (type A) is de deelneming van ten minste twee bedrijven die geen daadwerkelijke dochterbedrijven zijn en niet in dezelfde Lid-Staat zijn gevestigd, een gebiedende eis voor verkiesbaarheid. Er zijn geen specifieke restricties voor de vorm van een dergelijk partnerschap dat kan varieren van hoofdcontractant/subcontractant tot een joint venture-regeling voor de duur van een specifiek project.

Voor de kleinere projecten (type B) wordt multinationale samenwerking, hoewel niet verplicht, toch beschouwd als een voorkeursfactor bij overigens gelijkblijvende omstandigheden. Ten einde de communautaire dimensie te handhaven in gevallen waarbij voorstellen van een enkele Lid-Staat in overweging moeten worden genomen, dient overleg te worden gevoerd over passende maatregelen ter waarborging van een toereikende verspreiding van en toegang tot de resultaten van het onderzoek.

Periodiek zal een algemene uitnodiging tot indiening van voorstellen voor alle projecten worden uitgeschreven. Alle projecten die binnen de tijdslimiet worden ingediend, zullen op hun merites worden onderzocht en binnen de grenzen van het uitgetrokken krediet zal een selectie plaatsvinden.

Bij overigens gelijkblijvende omstandigheden vormen de totale technische inhoud van het voorstel en de competentie van de aanvrager om tot resultaten te komen de factoren die bepalend zijn voor de toewijzing van financiele steun en de keuze van de projecten : bij een groot aantal goed concurrerende projecten wordt van het principe uitgegaan dat beter passende steun kan worden verleend aan de allerbeste dan dat de steun wordt versplinterd onder alle goede projecten.

PROGRAMMABEHEER

De algemene verantwoordelijkheid voor het beheer van het programma zal bij de Commissie berusten. Daarnaast is het advies en de raadpleging der Lid-Staten, van de industrie en de wetenschappelijke kringen onontbeerlijk indien gecoordineerde doeltreffende activiteiten moeten plaatsvinden. Advies en raadpleging der Lid-Staten zal plaatsvinden door het Raadgevend Comite voor het Programmabeheer (RCPB), dat in overleg met de regeringen van de Lid-Staten door de Commissie is benoemd.

Naast deze officiele adviesstructuur, zal de Commissie overleg plegen met de industrie en, wanneer dienstig, met wetenschappelijke en onderzoeksinstellingen. De opzet hiervan zal van dien aard zijn dat grote en kleine IT-bedrijven, evenals gebruikers en wetenschappelijke en onderzoeksinstituten de gelegenheid krijgen hun meningen en suggesties inzake alle belangrijke aspecten in verband met inhoud, structuur en uitvoering van het programma aan de Commissie kenbaar te maken. Het ligt in de bedoeling van de Commissie hiervoor industriele zowel als wetenschappelijke adviesraden in te stellen.

Behalve de traditionele financiele en technische bewaking van de contracten, draagt het programmabeheer er zorg voor dat : - projecten worden ingewacht en geselecteerd overeenkomstig de vastgelegde strategische doelstellingen; - de doelstellingen en het werkprogramma worden bewaakt en bijgesteld voor het behoud van hun strategische waarde; - dat alle gekwalificeerde bedrijven, onderzoeksinstellingen en universiteiten de gelegenheid krijgen een bijdrage te leveren en dat een optimaal gebruik wordt gemaakt van de beschikbare wetenschappelijke bronnen; - dat tussen de verschillende activiteiten en onderzoeksprojecten coordinatie plaatsvindt en bewaard blijft; - dat de informatie inzake in uitvoering zijnde en geplande activiteiten en de resultaten daarvan ter kennis worden gebracht van allen die daar potentieel nut van hebben; - dat informatie die betrekking heeft of van invloed is op standaardisatiekwesties een gepaste verspreiding krijgt en in overweging wordt genomen.

Er zal een organisatie worden opgezet voor geavanceerde gegevensverwerking en voor faciliteiten op het gebied van de communicatie. Voor deze organisatie is een administratieve kern nodig ter verzekering van de continuiteit van de activiteiten en een fundamentele infrastructuur, met daarnaast een aantal wetenschappelijke personeelsleden. Door deze infrastructuur zal men op elk gewenst tijdstip kunnen beschikken over beheersinformatie en over de in uitvoering zijnde, voltooide of voorgenomen activiteiten, zal men de doelmatigheid van speciale maatregelen kunnen beoordelen en snelle corrigerende acties kunnen definieren als dit noodzakelijk mocht zijn. De tijdige bijwerking van bestanden en de toegang tot gegevens zal mogelijk zijn door aansluiting op het Systeem voor uitwisseling van gegevens dat wordt opgezet om te voorzien in de behoeften aan communicatie van alle deelnemers aan ESPRIT, zoals kort omschreven in Deel I, punten 28 - 37.

VERSPREIDING VAN INFORMATIE, TOEGANG EN EXPLOITATIE VAN RESULTATEN

ESPRIT is een programma van preconcurrentiele research. Dit houdt in dat de resultaten in het algemeen niet direct voor de markt beschikbaar zijn en normaal een fase verder dan die waarin het programma voorziet vereisen voordat commercieel verhandelbare producten of processen worden verkregen.

ESPRIT vindt overigens zijn primaire rechtvaardiging in het synergetisch effect dat zal voortvloeien uit concentratie van een "kritische massa" onderzoekswerk op geselecteerde technologische sleuteldoelstellingen. Het programma is opgezet om de Gemeenschap op industriele schaal de technologische hulpmiddelen te verschaffen die haar in staat stellen haar concurrentievermogen op de wereldmarkt op te voeren. Om aan deze eisen te voldoen zal een passende verspreiding van kennis over de in uitvoering zijnde of voorgenomen werkzaamheden, alsmede over eventuele resultaten en de exploitatie daarvan van fundamenteel belang zijn. Hierbij zal rekening worden gehouden met de verschillende soorten informatie, de verschillende groepen aan welke de informatie moet worden verstrekt en met hun gevestigde belangen. Op het niveau van de rechtstreeks bij het onderzoek betrokken wetenschappers ligt het in de bedoeling van de Commissie om per onderzoeksthema een reeks workshops te organiseren waarop informatie over de onderzoeksactiviteiten op tamelijk informele wijze kan worden uitgewisseld ten einde een actieve bijdrage te leveren in de toelichting van hun activiteiten en de bereikte vorderingen. Gekwalificeerde waarnemers van niet rechtstreeks bij ESPRIT-werkzaamheden betrokken instellingen, maar met een gewettigd belang bij de deelneming, zouden kunnen worden uitgenodigd. Hierdoor zou een concrete infrastructuur worden geschapen welke kan waarborgen dat diegenen die in Europa betrokken zijn bij een speciale categorie van onderzoek, met elkaar in contact kunnen blijven en van elkaars resultaten op de hoogte worden gebracht. Op deze wijze zou een toekomstige samenwerking en feitelijke coordinatie van inspanningen op doelmatige wijze kunnen worden gestimuleerd.

Los van deze meer specifiek technische oplossing, waarmede men zich richt tot de voornaamste bedrijvers van onderzoek zelf, zal een ruimere infrastructuur tot stand worden gebracht in het kader waarvan systematische informatie over de lopende werkzaamheden en geestelijke eigendomsrechten waarvan door de contractanten kennis moet worden gegeven, wordt verzameld en beschikbaar gemaakt, bijv. door middel van speciale bijeenkomsten of over het Systeem voor uitwisseling van informatie dat zal worden opgezet om te voorzien in de behoeften van alle bij ESPRIT betrokkenen. Met het oog hierop zal de Commissie in het algemeen het recht behouden om passende verslagen inzake de resultaten van de ESPRIT-werkzaamheden te publiceren of zonder kosten bekend te maken.

Toegang tot en exploitatie van de resultaten brengen andere punten aan de orde. ESPRIT wordt gekenmerkt door de volgende facetten : - de industrie betaalt zelf een significant en belangrijk aandeel in de kosten der werkzaamheden - de hoofddoelstellingen der werkzaamheden zullen alleen worden verwezenlijkt wanneer en indien de industrie zelf de resultaten commercieel en met voordeel exploiteert.

Aan deze voorwaarden werd voldaan toen de proefprojecten van ESPRIT werden overwogen en in principe gelden deze tevens voor andere door de Gemeenschap gefinancierde projecten.

De richtlijnen voor deze projecten houden in dat het eigendomsrecht en het recht tot exploitatie van informatie en rechten van industriele eigendom voortvloeiend uit alle op contract verrichte werkzaamheden (voorgrondinformatie) normaal bij de contractanten zullen berusten.

Detailregelingen tussen contractanten die aan dezelfde projecten deelnemen worden overgelaten aan de betrokken partijen, waarbij de Commissie er alleen op toeziet dat er geen inbreuk wordt gemaakt op de concurrentieregels. Wat deze regelingen tussen contractanten ook inhouden, zij moeten in elk geval waarborgen dat elke deelnemer aan eenzelfde project, tijdens de gehele uitvoeringsduur en met het oog op de vervulling van zijn aandeel in de werkzaamheden, een vaststaand en bevoorrecht toegangsrecht heeft tot de resultaten van de door andere verrichte werkzaamheden.

Ten einde te profiteren van het algemene synergetisch effect dat door de communautaire activiteiten moet worden bevorderd, zal de toegang voor een projectteam tot voorgrondkennis die door een ander team in een ander project binnen het kader van ESPRIT wordt verkregen, tevens onder begunstigde omstandigheden worden geregeld voor zover dergelijke informatie aanleiding geeft tot betere of snellere resultaten bij het project waarvoor die informatie nodig is.

Ter bevordering van het concurrentievermogen van de industrie in de Gemeenschap als geheel is het voorts noodzakelijk dat andere industriele bedrijven in de Gemeenschap die niet aan een specifiek project deelnemen, maar die in staat zijn van de resultaten gebruik te maken en dit wensen, in de gelegenheid worden gesteld de rechten te verwerven. Over de voorwaarden hiervoor dient op commerciele basis te worden onderhandeld waarbij rekening wordt gehouden met de bijdragen van de oorspronkelijke partijen en van de Gemeenschap.

Voor het geval de oorspronkelijke partij, zonder gewettigde redenen, weigert alle of een gedeelte van de resultaten van het onderzoek te exploiteren, zullen er passende bepalingen worden voorzien ten einde te waarborgen dat de Gemeenschap van hem kan eisen licentie te verlenen of de resultaten van zijn werkzaamheden te exploiteren of het onderzoek voort te zetten.

PERSONEEL EN INFRASTRUCTUUR

ESPRIT is een zorgvuldig en selectief geprojecteerd programma met specifieke doelstellingen, geen "hulpprogramma". Op grond hiervan dient de Commissie over voldoende gekwalificeerd personeel te beschikken voor een doelmatig, verantwoordelijk en doorzichtig beheer.

Het totale programma is opgezet voor een periode van 10 jaar, gebaseerd op een besluit voor een eerste periode van 5 jaar. Na een aanlooptijd van 3 jaar (met inbegrip van de proeffase) zal het in de Lid-Staten binnen het kader van ESPRIT tewerkgestelde aantal personen bijna 2000 bereiken.

Zoals reeds in Deel II is vermeld, worden hier om organisatorische redenen 5 O & O -gebieden onderscheiden, plus een infrastructurele sector. O & O -werkzaamheden die een of meer van deze gebieden doorkruisen zijn o.m. : - een betrekkelijk klein aantal strategisch gerichte projecten die complexe planning en coordinatie vereisen, en - een veel groter aantal betrekkelijk kleine projecten, die, ondanks hun grotere aantal proportioneel niet meer personeel vergen, omdat zij via eenvoudiger bewakings- en coordinatieprocedures kunnen functioneren.

In verband hiermede kan de projectgebonden personeelsbehoefte als volgt worden omgeslagen a) Hoofdcoordinator b) Staf (begrotingsplanning-personeel) c) Subprogrammacoordinatoren d) Project- en contractbeheerders, grote projecten e) Project- en contractbeheerders, kleine projecten

Het succes van ESPRIT zal tevens afhangen van de doeltreffendheid van passende infrastructurele activiteiten waarvoor aanvullend gespecialiseerd personeel vereist is.

De geprojecteerde onderverdeling van dit personeel is als volgt : - continue bewaking van de IT-sector en bijstelling van de doelstellingen van ESPRIT - de zorg voor verspreiding van de resultaten op de overeengekomen voorwaarden - uitbrengen van verslagen aan het Parlement, de Raad en de Lid-Staten de vordering der werkzaamheden en bijstellingen van het programma - informatie en raadpleging van de industrie, KMO's, groepen gebruikers, vakbonden en het publiek

Voor het totale team van ESPRIT, zal aan de hand van deze ramingen een personeelssterkte van 83 A nodig zijn. De aard van het programma is zodanig dat alle of bijna alle functies tijdelijk kunnen zijn.

De organisatie en het beheer van ESPRIT met dit betrekkelijk geringe personeelsbestand vormt op zichzelf een uitdaging omdat : - Communautaire O & O op transparante wijze dient te worden beheerd en verantwoord; - Industriele strategische gerichtheid grote flexibiliteit, snelle reactie en sterke concentratie op kritische technologieen met potentiele mogelijkheden vereist; - IT een zich snel ontwikkelende en veranderende sector vormt; - ESPRIT gekenmerkt wordt door horizontale en verticale integratie van O & O tussen bedrijven, onderzoekscentra en industriele gebruikers voor de uitvoering van O & O; - ESPRIT o.m. nauw met elkaar verbonden maar tamelijk gevarieerde thema's omvat die om een interdisciplinaire benadering vragen; - Toegang tot en verspreiding van resultaten een snelle maar zorgvuldige leiding vraagt.

Het bovenstaande wordt bijv. als volgt bewerkstelligd :

a) Programma's van de Commissie van vergelijkbare omvang, maar niet van vergelijkbare ingewikkeldheid en in niet even grote mate interdisciplinair van aard, hebben 1 A per 0,5 tot 5 miljoen ECU per jaar. Bij de ramingen voor ESPRIT heeft elke A gemiddeld een verantwoordelijkheid voor ongeveer 20 miljoen ECU over de periode van 10 jaar, d.w.z. circa 2 miljoen ECU per jaar.

b) Bij dit soort projectbeheer wordt een toewijzing van 10% van het totale researchwerkpotentieel voor O & O -beheer en administratie een redelijk cijfer geacht. Bovenstaande raming vertegenwoordigt minder dan 5% van het aantal onderzoekers dat actief is na voltooiing van de aanloop.

Bovenstaande cijfers geven het minimum aan dat vereist is voor de vervulling van alle belangrijke centrale beheerstaken op een wijze die verenigbaar is met de institutionele plichten verband houdend met de uitvoering van ESPRIT en het meest geschikt om tot het technisch welslagen bij te dragen.

FINANCIELE TOELICHTING

Begrotingspost

7310 - Informatietechnologie - project ESPRIT

Juridische grondslag - Artikel 235 - Resolutie van de Raad van 15 juli 1974 - Resolutie van de Raad van 11 september 1979 - Besluit van de Raad van 21 december 1982 - 82/878/EEG

Beschrijving van het project

Het doel van het voorgestelde project is de opvoering van de bekwaamheid van de Europese bedrijven op het gebied van de informatietechnieken, zodat deze op wereldniveau kunnen concurreren.

The ESPRIT (European Strategic Programme for Research and Development in Information Technologies) moet de hoeksteen van een beleid dat gericht is op de ontwikkeling van een krachtig bedrijfspotentieel op het gebied van de informatietechnieken in de periode tot 1990 vormen.

Op basis van onderzoek en ontwikkeling in samenwerkingsverband beoogt het hoofdprogramma de ontwikkeling van een precompetitieve technologische grondslag voor een communautaire industrie in de volgende sectoren :

Geavanceerde microelectronica Softwaretechnologie Geavanceerde gegevensverwerking Kantoorautomatisering Computergestuurde productie

Motivering van het project

De nieuwe informatietechnieken (IT) kunnen beschouwd worden als de voornaamste bron van de technologische vooruitgang tot het einde van het huidige decennium.

Voor wat betreft de Europese industriele economie is de IT van vitaal belang. Indien de Gemeenschap wil kunnen concurreren met de V.S. en Japan of als gelijkwaardige partner met deze landen wil samenwerken, is het van essentieel belang dat de Gemeenschap haar eigen vaardigheden verwerft in de hoofdsectoren van deze branche.

De exploitatie van de economische groei en de potentiele voordelen van IT zijn voor de Gemeenschap van primair belang. Dit geldt met name voor het gebruik dat wij maken van onze technologische verworvenheden en voor de bronnen waarover wij op middellange en lange termijn kunnen beschikken, en welke belichaamd zijn in O & O op het gebied van de informatietechnologie.

Financiele gevolgen van de activiteiten (uitgedrukt in miljoen ECU)

Uitgaven Totale kosten tijdens de geplande tijdsduur - ten laste van de begroting der Gemeenschappen : 748 - ten laste van de begrotingen der Lid-Staten : ) 690 - ten laste van andere nationale sectoren : ) Totale onkosten 1438

Meerjarenschema

Vastleggingskredieten 1984 1985 1986 1987 1988 1989 e.v TOTAAL Personeel Admin. Contracten TOTAAL Betalingskredieten Personeel Admin. Contracten TOTAAL

Berekeningswijze Contractuitgaven

Deze uitgaven dekken de financiele bijdrage van de Gemeenschap aan het onderzoek dat normalerwijze geschiedt in het kader van contracten voor werkzaamheden voor gezamenlijke rekening (onderzoek en ontwikkeling voor een totaal van 9268 man/jaar). De contracten worden gesloten met bedrijven en onderzoekingsinstellingen in de Lid-Staten die op dit gebied zijn gespecialiseerd (gemiddelde bijdrage van de Gemeenschap : circa 50% van de totale kosten).

Bedrijfsuitgaven

Administratieve kosten (beheerscomite en vergaderingen van werkgroep), raadpleging deskundigen, dienstreizen, verspreiding van documenten of van technieken, gebruik van uitrusting voor verwerking van gegevens).

Personeelsuitgaven

De behoeften van dit programma zijn geraamd op basis van de volgende aanvulling van personeel :

1) in 1984

51 tijdelijke personeelsleden - rang - A 9 tijdelijke personeelsleden - rang - B 31 tijdelijke personeelsleden - rang - C

2) voor 1985 en volgende jaren :

83 tijdelijke personeelsleden - rang - A 17 tijdelijke personeelsleden - rang - B 50 tijdelijke personeelsleden - rang - C

Bij deze opstelling is rekening gehouden met de verhogingen van de gemeenschapssalarissen waarvan is uitgegaan voor de berekening van de vastleggingen in de begroting 1982, waarbij voor de volgende jaren een toeneming is aangehouden die gelijke tred houdt met de verhoging van het algemene prijsniveau in de Gemeenschap en zoals toegepast bij ramingen over drie jaar, d.w.z. 7% per jaar.

Financiele gevolgen voor betalingskredieten voor personeel en lopende huishoudelijke uitgaven

(zie punt 5 sub - opgenomen in Hoofdstuk 73 van Deel B van de begroting)

Financiering der uitgaven

De kredieten ter dekking van de bijdrage van de Gemeenschap aan dit project worden opgenomen in de volgende begrotingen van de Gemeenschap.

Gevolgen voor de inkomsten -Gemeenschapsbelasting op de salarisssen van de personeelsleden -Pensioenbijdragen van het personeel

Controle -Administratieve controle door het D.G. voor Financiele Controle voor wat betreft de tenuitvoerlegging van de begroting. -Wetenschappelijke controle MCC (Beheers- en Raadgevend Comite) Wetenschappelijke ambtenaren van de IT Task force -Accountantscontrole door het Rekenhof overeenkomstig de bepalingen der Verdragen.

1*Dit zijn de sectoren die in ruime zin opgevat onder de term "Informatietechnologie" vallen.

2*Zo investeert de Japanse regering 500 miljoen $ in het programma voor computers van de vijfde generatie; in de V.S. hebben de grootste computer- en halfgeleiderfabrikanten zich georganiseerd voor gezamenlijke O. en O.-programma's, zoals de Semiconductor Research Cooperative (SCR) en de Computer Aided Manufacturing International (CAMI). Deze activiteiten worden begunstigd door de Amerikaanse Economic Recovery Tax Act, welke in augustus 1981 door President Reagan is ondertekend. Hieronder vallen "tax credits" voor O. en O., versnelde afschrijving en andere aanmoedigingsmaatregelen, waarvan men verwacht dat zij in de komende vijf jaar nog eens 3 miljard $ zullen opleveren voor gezamelijk O. en O.

1*a)COM 287 : Een Europees strategisch programma voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie b) COM 486 : Grondslagen voor een Europees strategisch programma voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie : de proeffase c) COM 737 : Voorstel voor een besluit van de Raad inzake een voorbereidende fase voor een communautair programma voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie.

2*COM(81)639 : een communautaire strategie voor de ontwikkeling van de industrie.

3*COM(82)365 : Mededeling aan de Commissie over het investeringsvraagstuk

4*COM(82)865 : Voorstel voor een Europese strategie op wetenschappelijk en technisch gebied - kaderprogramma 1984-1987.

5*De wereldomzet in 1980 bedroeg 237 miljard dollar

6*Hierin zijn begrepen activiteiten zoals TV en pers die weliswaar niet onder de term "informatietechnologie" vallen, maar er sterk afhankelijk van zijn.

7*COM(82)865 : Voorstel voor een Europese strategie op wetenschappelijk en technisch gebied - kaderprogramma 1984-1987.

8*Zoals opgemerkt in punt 9 is telecommunicatie evenzeer van fundamenteel belang voor de ontwikkeling en toepassing van informatietechnologie. De O&O-gebieden die voor ESPRIT zijn voorgesteld moeten betrekking hebben op alle belangrijke technologische behoeften in deze sector, hetgeen dan ook het geval is. Telecommunicatiediensten vormen echter gezien hun aard en organisatie een bijzonder toepassingsgeval dat een afzonderlijke analyse vereist. Deze analyse vindt thans plaats en de Commissie zal binnenkort desbetreffende voorstellen indienen.

9*Voor de duidelijkheid en een gemakkelijke bespreking lijkt het praktischer de verschillende activiteiten in redelijk homogene sectoren te groeperen. Er dient echter op te worden gewezen dat deze indeling bijkomstig is en niets te maken heeft met de aard van de werkzaamheden; het zou verkeerd zijn en voor het hele programma zelfs rampzalig zijn deze als afzonderlijke gebieden te behandelen.

10*Vooral de kleine fabrikanten van losse onderdelen, daar 70% van de goederen in de Gemeenschap in kleine series wordt vervaardigd.

11*COM(83)143 van 16 maart 1983, mededeling van de Commissie aan de Raad betreffende de structuren en procedures voor een gemeenschappelijk beleid op het gebied van wetenschap en technologie.

12*De respons op het verzoek om indiening van voorstellen voor de proeffase met 195 voorstellen waarbij 638 gegadigden zijn betrokken, met inbegrip van zeer veel kleine tot middelgrote IT-bedrijven en IT-gebruikers, verschafte duidelijke aanwijzingen over het niveau van de belangstelling alsmede over de omvang en de kwaliteit van de bijdragen die kunnen worden verwacht van industrie, universiteiten en andere onderzoeksinstellingen.

13*De mate waarin de industrie bereid is tot financiele deelneming wordt beschouwd als een toets voor de mate waarin de industrie gelooft aan het noodzakelijke karakter van de werkzaamheden en zal een van de beoordelingscriteria vormen. Indien directe financiele steun wordt verleend door nationale autoriteiten, zal de Commissie derhalve, gezien de van land tot land varierende wijze waarop regeringen de industrie steunen, elke situatie afzonderlijk onderzoeken zonder het algemene beginsel uit het oog te verliezen.

1 PB nr.

2 PB nr.

3 PB nr. C 86 van 20-7-1974, blz. 1.

4 PB nr. L 369 van 29-12-1982, blz. 37.

5 Ontwerp-besluit van de Raad COM(83)143.

COM 287 : Naar een Europees strategisch programma voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie COM 486 : Het leggen van de grondslagen voor een Europees strategisch programma voor onderzoek en ontwikkeling op het gebied van de informatietechnologie : proeffase. COM 737 : Voorstel voor een Besluit van de Raad inzake een voorbereidende fase voor een onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma van de Gemeenschap op het gebied van de informatietechnologie.

1 Jaaromzet der verkopen over de gehele wereld in 1980 237 miljard $.

2 Met inbegrip van functies zoals bij TV, radio en pers die, hoewel niet inbegrepen in de term "informatietechnologie", daarvan toch in grote mate afhankelijk zijn.

3 Zo werken verschillende Lid-Staten in een "bureau van de Toekomst" zonder van elkaar enig nut te hebben. Hieruit resulterende producten zouden kunnen worden geoptimaliseerd voor een nationale markt, maar zullen waarschijnlijk niet kunnen profiteren van de omvang van gemeenschappelijke markten. Aangenomen dat een dergelijk project betrekking heeft op verduidelijking van procedures en concepten, alsmede vaststelling van standaarden voor interfaces en communicaties, biedt de communautaire dimensie een grotere kans dat andere landen Europese standaarden zullen aanvaarden.

4 De Gemeenschap heeft reeds verschillende activiteiten op het gebied van de IT ontplooid, gericht op specifieke aspecten die een aanvulling op ESPRIT vormen : - Meerjarenprogramma voor gegevensverwerking, waaronder maatregelen welke de invoering van IT moeten vergemakkelijken; - INSIS/CADDIA, ter stimulering van de invoering van IT bij instellingen van de Gemeenschap en overheidsinstellingen van de Lid-Staten; - MICROELECTRONICA-PROGRAMMA, ter ondersteuning van de vooruitgang bij Text Missing

(1) Ter verduidelijking van de omvang van deze uitdagingen een concreet voorbeeld; een interface van hoog niveau die de menselijke stem kan verstaan en reproduceren. Voor het tot stand brengen van een dergelijke machine moet een beroep worden gedaan op een breed spectrum van wetenschappelijke disciplines zoals matematica, computerwetenschap, halfgeleider technologie, informatietechnologie en linguistiek. Het vereist de ontwikkeling en verificatie van speciale algoritmen voor patroonherkenning, een aangepaste procesarchitectuur die geschikt is voor hoge snelheid, zeer nauwkeurige analoog/digitaal- en digitaal/analoog-omzetters en een ultrasnel berekeningsvermogen.

Indien wordt overwogen het probleem van de herkenning van een beperkt vocabulaire in reele tijd (maximum reactietijd 0,5 sec.) op te lossen door middel van de ontwikkeling van een speciale geintegreerde schakeling, is hiervoor een schakeling vereist met poortvertragingen van niet meer dan 100 picosec., en een dichtheid van ongeveer 50.000 componenten per chip. Om het probleem van de continue spraakherkenning op te lossen via een typisch gegevensverwerkend meettoestel, is een verwerkingsvermogen vereist in de orde van grootte van 1.000 Miljoen instructies per seconde (MIPS).

Voor het vervaardigen van een chip met bovengenoemde kenmerken moet voor de productie het bipolaire proces met afmetingen van 1 micron worden beheerst, terwijl thans 2 tot 3 micron wordt bereikt.

Hiervoor is bovendien een reeks van technologische verbeteringen vereist (ondiepe emitter-basisstructuren, dunne (0,5 micron) epitaxie technieken, zuiverder materialen, enz.).

Teneinde bij de gegevensverwerking de snelheid te verkrijgen die is vereist voor de continue spraakherkenning, te beginnen vanaf de 30/50 MIPS die thans kunnen worden bereikt, dienen niet alleen bovengenoemde schakelingsdichtheid en snelheidsverbeteringen te worden bewerkstelligd, maar bovendien is een volledig nieuwe benadering van de computerarchitectuur vereist.

(2) Voor de duidelijkheid en gemakkelijke bespreking lijkt het praktischer de verschillende activiteiten in redelijke homogene sectoren te groeperen. Er dient echter op te worden gewezen dat deze indeling bijkomstig is en niets te maken heeft met de aard van de werkzaamheden; het zou verkeerd en voor het hele programma zelfs rampzalig zijn deze als afzonderlijke gebieden te behandelen. In figuur 1 aan het eind van dit deel II is het onderlinge verband tussen O & O-gebieden en de voornaamste toepassingsgebieden van IT grafisch weergegeven.

(3) Het betreft systemen met een databasis en daarmee verbonden software die een gebruiker in staat stellen daarmee een vrijwel intelligente dialoog te voeren in een gebruiker gerichte taal.

1 Naar verluidt verwacht de General Electric Corporation USA voor 1991 een wereldmarkt per jaar van 29 miljard Ecu en een onlangs verschenen rapport van Creative Strategies voorspelt voor 1986 voor robotica een markt van 760 miljoen Ecu in West-Europa.

1 COM 83 (143) van 16 maart 1983 Mededeling van de Commissie aan de Raad inzake structuren en procedures voor een gemeenschappelijk beleid op het gebied van wetenschap en techniek.

2 "Jaren" zijn in dit verband 12 maandelijkse perioden beginnend bij de eerste maand na goedkeuring van dit programma door de Raad.

4 De taken van project- en contractbeheerders omvatten o.m. projectbewaking, beoordeling van resultaten, alsmede kwesties in verband met de administratie van contracten.